Stichting Pensioenfonds SNT Pensioenreglement
2
Inhoudsopgave A. Algemeen deel __________________________________________________ 4 Artikel 1
Definities ______________________________________________ 4
Artikel 2
Voorwaarden voor Deelneming_____________________________ 7
Artikel 3
Informatieverstrekking aan de deelnemer ____________________ 7
Artikel 4
Afkoop, waardeoverdracht en inkoop _______________________ 8
Artikel 5
Toeslagverlening op en korting van pensioenen________________ 8
Artikel 6
Uitbetaling van de pensioenen_____________________________ 9
Artikel 7
Scheiding______________________________________________ 9
Artikel 8
Verzekering ___________________________________________ 11
Artikel 9
Verplichtingen rechthebbenden ___________________________ 12
Artikel 10
Klachten of geschillen ___________________________________ 12
Artikel 11
Onvoorziene gevallen ___________________________________ 12
Artikel 12
Inwerkingtreding ______________________________________ 12
B. Basispensioenregeling___________________________________________ 13 Artikel 13
Deelnemers ___________________________________________ 13
Artikel 14
Aanspraken ___________________________________________ 13
Artikel 15
Pensioengevend salaris__________________________________ 13
Artikel 16
Pensioengrondslag _____________________________________ 14
Artikel 17
Beschikbare premie_____________________________________ 14
Artikel 18
Aanwending pensioenspaarsaldo bij pensionering _____________ 15
Artikel 19
Vervroeging van pensioendatum __________________________ 16
Artikel 20
Deeltijdpensionering ____________________________________ 16
Artikel 21
In hoogte variërend ouderdomspensioen ____________________ 17
Artikel 22
Partnerpensioen voor de pensioeningangsdatum ______________ 17
Artikel 23
Partnerpensioen na de pensioeningangsdatum _______________ 18
Artikel 24
Wezenpensioen ________________________________________ 18
Artikel 25
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid _________________ 20
Artikel 26
Bijdragen_____________________________________________ 20
Artikel 27
Beëindiging van het deelnemerschap _______________________ 21
Artikel 28
Onvrijwillige werkloosheid _______________________________ 22
C.
Aanvullende regeling prepensioen ____________________________ 23
Artikel 29
Deelnemerschap _______________________________________ 23
Artikel 30 Aanspraak op prepensioen _______________________________ 23 Artikel 31
Grondslagen voor de berekening van het prepensioen__________ 23
Artikel 32 Prepensioen __________________________________________ 24 Artikel 33
Vervroegde ingang van het prepensioen ____________________ 24
Artikel 34
Uitstel van het prepensioen ______________________________ 25
Artikel 35
Beëindiging van het deelnemerschap _______________________ 25
Artikel 36
Waardeoverdracht _____________________________________ 25
30 augustus 2011
3
D.
Aanvullende regeling ANW-aanvulling _________________________ 27
Artikel 37
Deelnemers ___________________________________________ 27
Artikel 38
Aanspraak op ANW-aanvulling ____________________________ 27
Artikel 39
Hoogte Anw-aanvulling__________________________________ 27
Artikel 40
Ingang en einde van de Anw-aanvulling_____________________ 28
Artikel 41
Beëindiging van de deelneming voor de pensioendatum ________ 28
E.
Aanvullende regeling WAO-aanvulling _________________________ 29 Artikel 42
F.
Deelnemers ___________________________________________ 29
Aanvullende regeling WIA-excedent ___________________________ 30 Artikel 43
Deelnemers ___________________________________________ 30
Artikel 44
Aanspraak WIA-excedentpensioen _________________________ 30
Artikel 45
Hoogte WIA-excedentpensioen____________________________ 30
Artikel 46
Ingang en einde van de WIA-excedentpensioen ______________ 31
G.
Aanvullende regeling partnerpensioen _________________________ 32
Artikel 47
Deelnemerschap _______________________________________ 32
Artikel 48
Aanspraak op aanvullend partnerpensioen___________________ 32
Artikel 49
Grondslagen voor de berekening van het aanvullend partnerpensioen32
Artikel 50
Aanvullend partnerpensioen na de (pre)pensioeningangsdatum __ 33
Artikel 51 Omzetting aanvullend partnerpensioen in ouderdomspensioen op de (pre)pensioeningangsdatum _______________________________________ 33 Artikel 52
Beëindiging van het deelnemerschap _______________________ 33
Bijlage 1 Regels beleggingsdepots ____________________________________ 36 Artikel 1
Opbouw beleggingssaldo ________________________________ 36
Artikel 2
Beleggingsdepot(s)_____________________________________ 36
Artikel 3
Keuze van beleggingsdepot bij vrij beleggen en life cycle._______ 36
Artikel 4
Beschikbare premiestaffels Regeling prepensioen _____________ 37
Bijlage 2 Flexibele pensionering, omzetting en aanwending spaarsaldi op de pensioeningangsdatum ____________________________________________ 38 Artikel 1
Besteding BPR-saldo voor ouderdomspensioen _______________ 38
Artikel 2
In hoogte wisselend ouderdomspensioen____________________ 39
Artikel 3
Besteding Prepensioensaldo voor prepensioen _______________ 39
Artikel 4
Besteding Prepensioensaldo voor ouderdomspensioen _________ 39
Artikel 5
Nabestaandenpensioen __________________________________ 40
Artikel 6
Slotbepalingen ________________________________________ 40
Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds SNT voor SNT-oud____________ 44 Artikel 1
Definities _____________________________________________ 44
Artikel 2
Overgangsregeling SNT-oud ______________________________ 44
Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds SNT voor medewerkers die tot 1 juli 2004 deelnemer waren bij Stichting (Ondernemings)Pensioenfonds KPN. _____ 45 Artikel 1 Definities_______________________________________________ 45 Artikel 2: Overgangsregeling deelnemer (65 jaar) ______________________ 45 Artikel 3: Overgangsregeling deelnemer (62 jaar) ______________________ 46
30 augustus 2011
4
A. Algemeen deel Artikel 1
Definities
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder: 1.
Het fonds: De Stichting Pensioenfonds SNT.
2.
Het bestuur: Het bestuur van het fonds.
3.
De vennootschap: “KPN Telecommerce BV.”gevestigd te Den Haag
4.
De statuten: De statuten van het fonds.
5.
Het pensioenreglement: Het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds SNT alsmede de bijlagen bij dat reglement dat in werking is getreden op 1 januari 2006.
6.
De werkgever: De vennootschap, alsmede de op verzoek van de vennootschap tot het fonds toegelaten gelieerde ondernemingen of instellingen.
7.
De werknemer: Degene die een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever
8.
De deelnemer: De werknemer die op grond van artikel 2 deelneemt in het fonds.
9.
De gewezen deelnemer: De persoon van wie de deelneming in het fonds op grond van artikel 2 anders dan door overlijden of pensionering is geëindigd en die krachtens het reglement aanspraken jegens het fonds heeft gekregen en behouden.
10.
Gepensioneerde: De persoon die een uitkering van ouderdomspensioen ontvangt.
11.
Pensioendatum: De eerste dag van maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.
12.
Pensioeningangsdatum: De eerste dag waarop voor de (gewezen) deelnemer een ouderdomspensioenuitkering van het fonds ingaat; De pensioeningangsdatum dient te liggen tussen de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar wordt doch uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt.
13.
Prepensioen: Een tijdelijk ouderdomspensioen tot de pensioendatum.
30 augustus 2011
5
14.
Prepensioendatum: De eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 62 jaar wordt.
15.
Prepensioeningangsdatum: De eerste dag van de maand waarop het prepensioen ingaat.
16.
De partner: 1. de persoon met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde voor de pensioeningangsdatum a. is gehuwd ; b. een geregistreerd partnerschap heeft als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek; c. een gemeenschappelijke huishouding voert, mits deze geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn is van de deelnemer; - aantoont blijkens een uittreksel uit het bevolkingsregister dat hij gedurende de zes maanden direct voorafgaand aan het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op één adres heeft gewoond; - na het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een notarieel verleden samenlevingscontract overlegt, waaruit ten genoege van het bestuur blijkt dat de partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is aangewezen als begunstigde voor het partnerpensioen onder herroeping van een eerdere begunstiging van partnerpensioen voor een ongehuwde ex-partner. 2. voor de toepassing van het bepaalde in dit reglement kan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gedurende enige periode slechts met één partner, als bedoeld in dit artikel, en kan die partner gedurende enige periode slechts met één (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een gemeenschappelijke huishouding voeren;
17.
Scheiding: 1. beëindiging van partnerschap door: a. echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; b. beëindiging van het geregistreerd partnerschap met de (gewezen) deelnemer, door wederzijds goedvinden of ontbinding anders dan door overlijden of een huwelijk met dezelfde partner c. beëindiging van het ongehuwde samenlevingsverband of het samenlevingscontract, anders dan door overlijden, geregistreerd partnerschap of een huwelijk met dezelfde partner;
1.
2. a. b.
scheidingsdatum in geval van echtscheiding, beëindiging van het geregistreerd partnerschap en scheiding van tafel en bed, de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand; in geval van einde van een gemeenschappelijke huishouding de datum die de deelnemer en de partner schriftelijk zijn overeengekomen als datum van einde van hun gemeenschappelijke huishouding.
18.
De ex-partner: a. de persoon die in het verleden als echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kon worden aangemerkt; b. persoon als bedoeld in art. 1.17 lid 1 sub c en die als zodanig door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde binnen twee jaar na het einde van de gemeenschappelijke huishouding bij het fonds is gemeld.
19.
De uitkeringsgerechtigde: de persoon, niet zijnde de gepensioneerde, die recht heeft op een pensioenuitkering;
30 augustus 2011
6
20.
De gemoedsbezwaarde: de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde die door het bestuur is erkend als gemoedsbezwaarde tegen iedere vorm van verzekering;
21.
De nabestaande: de persoon die bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aangemerkt kan worden als partner als bedoeld in artikel 1.16 en de kinderen die op grond van het bepaalde in artikel 24 recht hebben op wezenpensioen;
22.
WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
23.
Arbeidsongeschikt: arbeidsongeschikt in de zin van de WIA;
24.
De WIA uitkering: de arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in de WIA;
25.
Het WIA maximum jaarloon: het naar een jaarbedrag herrekende maximum dagloon voor de berekening van de WIA-uitkering;
26.
FVP: Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering;
27.
Overrente: Onder overrente wordt verstaan het rendement dat uitgaat boven de rekenrente die het pensioenfonds voor de berekening van haar voorzieningen heeft vastgesteld;
28.
Deeltijdfactor: De deeltijdfactor in enige periode is de breuk die de verhouding weergeeft van de overeengekomen arbeidsduur in die periode tot de standaard arbeidsduur als bedoeld in de CAO;
29.
De franchise: Het deel van het pensioengevend salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd. De franchise wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan de algemene loonontwikkeling binnen de vennootschap gedurende het voorafgaande jaar. Het bestuur kan op verzoek van de werkgever de franchise vaststellen op een bedrag dat afwijkt van het in de vorige volzin genoemde bedrag. De franchise bedraagt per 1 januari 2003 € 12.500,-. De franchise zal nooit dusdanig worden vastgesteld dat deze franchise lager is dan het op basis van het bepaalde van de Wet op de loonbelasting 1964 minimaal te hanteren franchise;
30.
CAO De collectieve arbeidsovereenkomst voor KPN Contact BV.
30 augustus 2011
7
Artikel 2
Voorwaarden voor Deelneming
Deelneming 1. a. Als deelnemer wordt in het fonds opgenomen, tenzij in de arbeidsovereenkomst anders is bepaald: de werknemer van 21 jaar en ouder met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten de werknemer die door het bestuur als deelnemer in het fonds is toegelaten. b. De deelneming gaat in per datum van indiensttreding en bij het bereiken van de 21ste verjaardag. Einde deelneming 2. De deelneming eindigt op de laatste dag van de maand waarin: a. de deelnemer de hoedanigheid van werknemer verliest; b. de onderneming of instelling waarbij de deelnemer in dienst is de hoedanigheid van werkgever verliest, doch c. in ieder geval op de (pre)pensioeningangsdatum, of bij eerder overlijden. Voortzetting deelneming 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2 eindigt de deelneming niet indien en zolang de deelnemer recht heeft op voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid. Bijzondere gevallen 4. In bijzondere gevallen, ter beslissing aan het bestuur, eindigt de deelneming voorts met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de dag waarop de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst worden opgeschort. Artikel 3
Informatieverstrekking aan de deelnemer
1.
a. De deelnemer wordt bij aanvang van de deelneming schriftelijk op de hoogte gesteld van de inhoud van de pensioenregeling via de startbrief, als bedoeld in artikel 21 Pensioenwet. b. Binnen drie maanden wordt de deelnemer schriftelijk geïnformeerd over wijzigingen daarin en over de mogelijkheid het gewijzigde reglement op te vragen
2.
a. De deelnemer ontvangt jaarlijks een opgave van de grootte van het opgebouwde pensioenspaarsaldo, prepensioenspaarsaldo en een opgave van de pensioenuitkering die van dat saldo ingekocht zou kunnen worden. Daarnaast ontvangt de deelnemer een prognose van de hoogte van de met de pensioenspaarsaldi te bereiken (pre)pensioenen bij ongewijzigde omstandigheden. b. Aan deze pensioenopgave kunnen geen rechten worden ontleend. c. De deelnemer ontvangt jaarlijks een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
3.
Het fonds verstrekt de (gewezen) deelnemer, de gepensioneerde, de uitkeringsgerechtigde en de gewezen partner de informatie zoals voorgeschreven bij of krachtens de Pensioenwet. Daarnaast verstrekt het fonds op verzoek aan deze groepen de informatie als bedoeld in artikel 46 van de Pensioenwet, dan wel de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur. De kosten van de in de vorige volzin bedoelde informatie kunnen door het fonds bij de aanvrager in rekening worden gebracht, voor zover het
30 augustus 2011
8
Besluit uitvoering Pensioenwet daartoe de mogelijkheid biedt. Artikel 4
Afkoop, waardeoverdracht en inkoop
Afkoop klein pensioen 1. Indien de uit de pensioenspaarsaldi aan te kopen uitkeringen per jaar op de datum van beëindiging van de deelneming, anders dan door pensionering of overlijden, het bedrag, bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet niet te boven gaan, zal het pensioen worden afgekocht. Alvorens tot afkoop over te gaan, neemt het fonds een wachttijd van 2 jaar in acht; vervolgens informeert het fonds de deelnemer binnen zes maanden over het besluit tot afkoop. 2. Bij afkoop van pensioenen en/ of pensioenaanspraken worden de pensioenen en/of pensioenaanspraken vervangen door uitbetaling van de pensioenspaarsaldi. 3. Bij beëindigingen van de deelneming die voor 1 januari 2007 hebben plaatsgevonden, kan het fonds eveneens tot afkoop overgaan, tenzij de betrokkene aangeeft daarmee niet in te stemmen. 4.
Op verzoek van een werknemer die in dienst treedt bij de werkgever en deelnemer is geworden aan deze pensioenregeling, wordt de waarde van zijn bij zijn vorige werkgever of diens pensioenuitvoerder verkregen pensioenaanspraken, overgedragen aan het fonds. In verband hiermee verwerft betrokkene pensioenspaarsaldi krachtens deze pensioenregeling.
5. Op verzoek van een gewezen deelnemer die het deelnemerschap aan deze pensioenregeling heeft beëindigd en die deelnemer wordt aan de pensioenregeling van een nieuwe werkgever, worden de opgebouwde pensioenspaarsaldi overgedragen aan de pensioenuitvoerder van zijn nieuwe werkgever. 6. 7.
Het bepaalde in de artikelen 71 tot en met 92 van de Pensioenwet is van overeenkomstige toepassing. De aanspraken in gevolge dit reglement kunnen niet worden afgekocht vervreemd op prijsgegeven danwel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
Artikel 5 1.
Toeslagverlening op en korting van pensioenen
Op de ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken (conform artikel 27) wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal het CPI (alle huishoudens), overeenkomstig de hierna in dit artikel opgenomen bepalingen. De aanpassing van pensioenrechten en pensioenaanspraken is voorwaardelijk. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd, maar het pensioenfonds probeert deze te financieren uit beleggingsrendementen. In geval van een herziening zal deze plaatsvinden op 1 januari van het betreffende kalenderjaar • Bij een dekkingsgraad tussen het minimumniveau en de minimale reservegrens zullen de toegekende periodieke pensioenuitkeringen niet worden verhoogd. • Bij een dekkingsgraad tussen de minimale reservegrens en het vereist eigen vermogen kan het bestuur besluiten de toegekende periodieke pensioenuitkeringen te verhogen. Deze verhoging zal maximaal bedragen de uitkomst van de onderstaande formule:
30 augustus 2011
9
⎛ ⎞ dekkingsgraad - / - minimale reservegrens ⎜⎜ ⎟⎟ xCPI (huishoudens) * ⎝ vereist eigen vermogen - / - minimale reservegrens ⎠ * Hierbij wordt uitgegaan van het consumentenprijsindexcijfer per eind oktober voorafgaande aan de aanpassingsdatum, ten opzichte van het consumentenprijsindexcijfer per eind oktober van het jaar daarvoor.
• Bij overschrijding van het vereist eigen vermogen kan het bestuur besluiten de ingegane pensioenen te verhogen. Deze verhoging zal niet uitgaan boven de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud, uitgaande van het consumentenprijsindexcijfer voor alle huishoudens (oktober - oktober). 2. Het bestuur kan besluiten om verworven pensioenaanspraken en ingegane pensioenuitkeringen te verminderen indien de financiële toestand van het fonds daartoe aanleiding geeft. Daarvan is sprake indien de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen, als bedoeld in artikel 131 van de Pensioenwet, niet meer volledig door waarden zijn gedekt en het pensioenfonds niet in staat is die onderdekking binnen een redelijke termijn op te heffen zonder dat de belangen van alle belanghebbenden onevenredig worden geschaad. Het bestuur neemt het bepaalde in artikel 134 Pensioenwet in acht. 3. Er zal nimmer een herziening van pensioenaanspraken plaatsvinden doordat de kosten van levensonderhoud als bedoeld in lid 1 dalen. De indexatie van de ingegane pensioenen zal in dat geval pas worden hervat indien de daling door een later optredende stijging is ingelopen. Artikel 6
Uitbetaling van de pensioenen
Toekenning 1. a. Toekenning van pensioen vindt plaats na schriftelijke aanvraag door of vanwege de rechthebbende. Het bestuur is bevoegd in bijzondere gevallen pensioen toe te kennen indien de schriftelijke aanvraag achterwege is gebleven. b. De deelnemer die gebruik wil maken van de mogelijkheid van flexibele pensionering en/of de (gewezen) deelnemer die gebruik wil maken van de mogelijkheid van een variabele pensioenuitkering moet de aanvraag voor ouderdomspensioen ten minste zes maanden voor de beoogde (pre)pensioeningangsdatum indienen. Uitbetaling ingegane pensioenen 2. a. De pensioenen worden achteraf uitgekeerd in maandelijkse termijnen ter grootte van één twaalfde deel van het jaarlijkse pensioen. b. Het bestuur kan een afwijkende wijze van betaling vaststellen. Artikel 7
Scheiding
Verevening van pensioenspaarsaldi bij scheiding 1. a. Na scheiding niet zijnde een beëindiging van het ongehuwde samenlevingsverband of het samenlevingscontract als bedoeld in artikel 1.17.1c heeft de ex-partner van de (gewezen) deelnemer bedoeld in artikel 1.18 recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en prepensioen van de (gewezen deelnemer) overeenkomstig de bepalingen in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Het recht van de ex-partner bedraagt – tenzij de partijen anders overeenkomen - de helft van het ouderdomspensioen en prepensioen dat bij pensionering van de (gewezen) deelnemer wordt aangekocht
30 augustus 2011
10
met het voor ouderdomspensioen en/of prepensioen bestemde spaarsaldo(i) dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. b. Het bepaalde in letter a van dit artikel vindt geen toepassing, indien de partners dit bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht, dat zij bereid is de uit de afwijking voortvloeiende pensioenrisico’s te dekken. Een verzoek tot het verstrekken van een dergelijke verklaring dient aan het fonds schriftelijk te worden gedaan. c. Het recht van de ex-partner op uitbetaling gaat in op de (pre)pensioeningangsdatum van de deelnemer doch niet eerder dan de eerste van de maand nadat mededeling aan het fonds is gedaan terzake van hetgeen in lid c van dit artikel is overeengekomen. Het recht op uitbetaling eindigt als het prepensioen en of ouderdomspensioen eindigt of aan het eind van de maand waarin de ex-partner is overleden; het recht op uitbetaling eindigt bovendien aan het eind van de maand waarin de betreffende partners (opnieuw) met elkaar zijn getrouwd, zich hebben verzoend, dan wel samen een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. d. De ex-partner ontvangt een opgave van de voor verevening in aanmerking komende (pre)pensioenspaarsaldi. Conversie 2. a. De gewezen partners kunnen bij huwelijkse voorwaarden of een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op echtscheiding of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, overeenkomen dat artikel 7.1 van het reglement buiten toepassing blijft en dat het recht van de ex-partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en prepensioen van de (gewezen deelnemer), wordt geconverteerd in een eigen recht voor de ex-partner, waarbij rekening wordt gehouden met de overlijdenskansen van de ex-partner. Het fonds is slechts gebonden aan de overeenkomst tot conversie indien het fonds vooraf schriftelijk met de conversie heeft ingestemd en de partners binnen twee jaar na de scheiding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het fonds hebben overgelegd. b. De conversie zal plaatsvinden door afsplitsing van een deel van de pensioenspaarsaldi een en ander met in achtneming van de bepalingen in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Door de conversie vervalt het recht op uitkering van een deel van het in ouderdomspensioen omgezette pensioenspaarsaldo van de (ex-) deelnemer, als bedoeld in 7.1. c. Het eigen recht op de pensioenspaarsaldi moet worden omgezet in (pre)pensioen dat ingaat op de eerste dag van de maand waarin de ex-partner de pensioenleeftijd bereikt die gold voor de deelnemer op het moment van scheiding, of zoveel later als de conversie na ingang van het ouderdomspensioen of respectievelijk prepensioen plaatsvindt en dat wordt uitgekeerd tot en met de maand van diens overlijden, respectievelijk voor het prepensioen tot aan diens pensioendatum. d. De ex-partner ontvangt een bewijs van diens aanspraken op de pensioenspaarsaldi. Rechten op bijzonder partnerpensioen bij einde huwelijk of geregistreerd partnerschap 3 a. 1. Na scheiding heeft de ex-partner bij overlijden van de gewezen deelnemer voor de pensioendatum recht op bijzonder partnerpensioen indien na beëindiging van deelneming is gekozen voor omzetting van een deel van de spaarsaldi in partnerpensioen als bedoeld in artikel 27.2a van dit reglement . 2. Na scheiding heeft de ex-partner bij overlijden van de gepensioneerde recht op bijzonder partnerpensioen indien na beëindiging van deelneming is gekozen voor omzetting van een deel van de spaarsaldi in partnerpensioen als bedoeld
30 augustus 2011
11
b. c. d.
e.
in artikel 27.2a van dit reglement of op de pensioeningangsdatum is gekozen voor omzetting van een deel van de spaarsaldi in partnerpensioen. 3. Na scheiding heeft de ex-partner bij overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de pensioendatum recht op bijzonder partnerpensioen indien de (gewezen) deelnemer heeft deelgenomen aan de aanvullende regeling partnerpensioen. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand nadat de gewezen deelnemer of gepensioneerde is overleden en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de ex-partner. Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die is verkregen op de datum van beëindiging van het deelnemerschap. Het bepaalde in de vorige leden van dit artikel vindt geen toepassing, indien de partners dit bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht, dat zij bereid is de uit de afwijking voortvloeiende pensioenrisico’s te dekken. Een verzoek tot het verstrekken van een dergelijke verklaring dient aan het fonds schriftelijk te worden gedaan. De ex-partner ontvangt een bewijs van diens aanspraken op bijzonder partnerpensioen.
Gemeenschappelijke huishouding 4. Het bepaalde in lid 1 en 2 is van overeenkomstige toepassing indien de (gewezen) deelnemer en de partner bedoeld in artikel 1.16, onderdeel c, een regeling voor pensioenverevening of conversie hebben getroffen naar analogie van de regeling bij scheiding. Het fonds is slechts gebonden aan de overeenkomst indien het fonds vooraf schriftelijk met de overeenkomst heeft ingestemd en indien de partners binnen twee jaar na het eindigen van de gemeenschappelijke huishouding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het fonds hebben overgelegd. Grensbedrag 5. Als het deel van de omgezette pensioenspaarsaldi voor ouderdomspensioen en prepensioen in ouderdomspensioen en/of prepensioen, waarop bij scheiding of einde van het geregistreerd partnerschap recht op uitbetaling ontstaat, minder is dan het bedrag, als bedoeld in art. 66 van de Pensioenwet, vindt het bepaalde in artikel 7.1 en 7.2 geen toepassing. Voor bepaling van ouderdomspensioen en/of prepensioen worden het pensioenspaarsaldo voor ouderdomspensioen respectievelijk prepensioen op datum van scheiding of einde van het geregistreerd partnerschap fictief omgezet in ouderdomspensioen respectievelijk prepensioen. Kosten 6. Het fonds is bevoegd de kosten van verevening of conversie bij de (gewezen) deelnemer in rekening te brengen. Artikel 8 1. 2.
Verzekering
Indien en voor zover het fonds pensioenverplichtingen heeft gedekt door het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, gelden ten aanzien daarvan de verzekeringsvoorwaarden van de verzekeraar(s). De voorwaarden van deze overeenkomsten liggen voor de belanghebbenden bij het bestuur ter inzage en zijn in overeenstemming met de vereisten die de Wet op de Loonbelasting 1964 dienaangaande stelt.
30 augustus 2011
12
Artikel 9
Verplichtingen rechthebbenden
Verstrekken inlichtingen 1. a. De (gewezen) deelnemer, gepensioneerde, de nabestaanden en de uitkeringsgerechtigde zijn verplicht alle inlichtingen te verstrekken en bescheiden te overleggen die voor de uitvoering van de pensioenregeling van belang zijn. b. Wanneer niet aan deze verplichting wordt voldaan is het bestuur bevoegd, de van belang zijnde gegevens ambtshalve vast te stellen. c. Het bestuur is bevoegd reeds toegekende rechten te herzien, indien mocht blijken dat onjuiste inlichtingen zijn verstrekt of dat van verkeerde gegevens is uitgegaan. Artikel 10 1.
Klachten of geschillen
In het geval van een klacht of een geschil met betrekking tot de uitleg of uitvoering van de bepalingen in dit pensioenreglement, beslist het bestuur op schriftelijk verzoek van degene die de klacht of het geschil aanhangig heeft gemaakt
2. De betrokkene heeft vervolgens de mogelijkheid de beslissing van het bestuur voor te leggen aan de Ombudsman pensioenen. 3. De in de leden 1 en 2 van dit artikel geboden gang van zaken laat de mogelijkheid van de deelnemer om het geschil of de klacht ter beoordeling aan de bevoegde burgerlijke rechter voor te leggen onverlet. Artikel 11 1.
Onvoorziene gevallen
a. Over alle zaken waarin de wet, de statuten of dit reglement niet voorzien, beslist het bestuur. b. Besluiten van het bestuur zullen blijven binnen de grenzen die de Wet op de Loonbelasting 1964 dienaangaande stelt.
Artikel 12
Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement treedt in werking met ingang van 1 januari 2011 en vervangt het op 1 januari 2007 in werking getreden en laatstelijk per 1 januari 2006 gewijzigde reglement. Aldus vastgesteld op 30 augustus 2011. Voorzitter
30 augustus 2011
Secretaris
13
B. Basispensioenregeling Artikel 13
Deelnemers
1.
Voor deelneming aan de basispensioenregeling komt in aanmerking de werknemer die op grond van artikel 2 als deelnemer in het fonds is toegelaten. De pensioenovereenkomst ter uitvoering van de basisregeling heeft het karakter van een premieovereenkomst
2.
a. De (gewezen) deelnemer heeft met in achtneming van de bepalingen van dit reglement recht op pensioen, waarbij de hoogte van dat pensioen wordt bepaald door het pensioenspaarsaldo op (pre)pensioeningangsdatum doch uiterlijk op de pensioendatum. b. Het pensioenspaarsaldo wordt gevormd uit door de werkgever beschikbaar gestelde premie, vermeerderd met het behaalde rendement. c. Het pensioenspaarsaldo dient slechts als rekeneenheid. Het aan te kopen pensioen is afhankelijk van de hoogte van het pensioenspaarsaldo en actuariële factoren op (pre)pensioeningangsdatum doch uiterlijk op de pensioendatum. d. De verplichtingen van de werkgever bestaan slechts uit het ter beschikking stellen van de premie.
Artikel 14
Aanspraken
1. De (gewezen) deelnemer heeft krachtens de pensioenregeling en met inachtneming van de bepalingen van dit pensioenreglement, aanspraak op: - Ouderdomspensioen op basis van een door de werkgever beschikbaar gestelde premie; - Partnerpensioen op risicobasis tijdens de deelneming en na omzetting van een deel van het opgebouwde pensioenspaarsaldo na einde deelneming en op pensioeningangsdatum, levenslang partnerpensioen - Wezenpensioen voor zijn kinderen; - Voortzetting pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. 2.
a. De aanspraak op ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en het fonds of de aangesloten werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien in de Pensioenwet, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet Pensioenverevening hebben uitgesloten. b. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en het fonds of de aangesloten werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. Elk beding strijdig met het bepaalde in het eerste en tweede lid, is nietig.
3.
Voor omzetting van de aanspraak op partnerpensioen in ouderdomspensioen is toestemming van de echtgeno(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer noodzakelijk, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de Pensioenwet.
Artikel 15 1.
Pensioengevend salaris
a. Het voor de beschikbare premie in aanmerking te nemen pensioengevend salaris
30 augustus 2011
14
van de deelnemer is gelijk aan twaalf maal het pensioengevend salaris zoals genoemd in de CAO, vermeerderd met de vakantietoeslag. b. Het pensioengevend salaris wordt vastgesteld bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens maandelijks. Deeltijdfactor 2. a. Perioden van deelneming waarin een deeltijd dienstbetrekking heeft gegolden, tellen voor de berekening van de aanspraken mee naar rato van de deeltijdfactor. b. De deeltijdfactor wordt vastgesteld bij de opneming van de deelnemer in het fonds en vervolgens telkens wanneer de omvang van de dienstbetrekking wordt gewijzigd. c. De deeltijdfactor wordt door de werkgever aan het fonds opgegeven. Artikel 16
Pensioengrondslag
1. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris verminderd met de franchise. 2.
a. De pensioengrondslag wordt naar boven afgerond op hele euro’s. b. Een eventueel negatieve pensioengrondslag wordt op nul gesteld.
Artikel 17
Beschikbare premie
1. Aan de deelnemer wordt maandelijks een premie beschikbaar gesteld. De beschikbaar te stellen premie wordt bepaald door een percentage toe te passen op de pensioengrondslag, als omschreven in artikel 16 lid 1. Dit percentage bedraagt 1/12 keer het percentage, dat hoort bij de leeftijd van de deelnemer geldend ultimo die maand, naar beneden afgerond op gehele jaren, zoals in onderstaande tabel is aangegeven vermenigvuldigd met de voor de betreffende maand geldende deeltijdfactor: Leeftijd (van 21 tot en met 65) 21 27 32 37 42 47 52 57 62
– – – – – – – – –
26 31 36 41 46 51 56 61 65
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar
Beschikbare premie (in een percentage van de pensioengrondslag ) 5.0 % 6.0 % 7,4 % 9.0 % 10.9 % 13.3 % 16.2 % 19.8% 23.0 %
2. De beschikbare premie die van toepassing is voor de deelnemer is inclusief een opslag voor de verzekering premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid Deze opslag bedraagt 5% van de beschikbare premie. 3. De premie wordt aangewend voor de opbouw van een pensioenspaarsaldo, waarmee op de feitelijke pensioendatum een ouderdomspensioen en eventueel een partnerpensioen en/of wezenpensioen moet worden aangekocht. 4. De beschikbare premie wordt, aan het einde van de maand, door de werkgever aan
30 augustus 2011
15
het fonds voldaan ten behoeve van de opbouw van een pensioenspaarsaldo, dat wordt opgebouwd op naam van de deelnemer. 5. Het pensioenspaarsaldo op naam van de deelnemer wordt gevormd door de stortingen van de beschikbare premies als omschreven in dit artikel en door de beleggingsopbrengsten op het pensioenspaarsaldo. 6. Het pensioenspaarsaldo wordt belegd in door het bestuur vastgestelde depots waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert (de zogenaamde life cycle). De deelnemer heeft echter de mogelijkheid te beleggen in één van de door het fonds aangeboden beleggingsdepots. De life cycle en de depots, alsmede de regels omtrent de te maken keuze, zijn beschreven in bijlage 1 bij dit reglement. Artikel 18
Aanwending pensioenspaarsaldo bij pensionering
1. Op de pensioendatum dient het opgebouwde pensioenspaarsaldo bij het fonds te worden aangewend voor het aankopen van: a. Een levenslang ouderdomspensioen. Dit pensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt; b. Indien er een partner en/of kinderen aanwezig is/ zijn, desgewenst een levenslang partnerpensioen resp. wezenpensioen voor de wees (wezen). 2. De hoogte van de aan te kopen maandelijkse uitkeringen wordt bepaald door de hoogte van het opgebouwde pensioenspaarsaldo op de feitelijke pensioendatum en op basis van door het fonds vastgestelde actuariële factoren, die voor mannen en vrouwen gelijk zijn. 3.
Het bestuur van het fonds kan, overeenkomstig de bepalingen van de ABTN, periodiek en op elk door het bestuur gewenst moment, besluiten tot aanpassing van de onder 2 bedoelde actuariële factoren.
4.
Op verzoek van de deelnemer kan de prepensioendatum worden vervroegd. Bij vervroeging gelden tevens de bepalingen van artikel 19 van dit reglement.
5.
Op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 mag het totaal van het onder lid 1 bedoeld pensioen bij aanvang van de regeling en op pensioeningangsdatum, behoudens enkele toegestane uitzonderingen, niet meer bedragen dan de volgende maxima: - Ouderdomspensioen : 100% van het pensioengevend salaris - Partnerpensioen : 70% van het pensioengevend salaris, dat de deelnemer op de pensioendatum binnen dezelfde functie kan bereiken. - Wezenpensioen : 14% van het pensioengevend salaris, dat de deelnemer op de pensioendatum binnen dezelfde functie kan bereiken. Voor volle wezen geldt een verdubbeling van dit percentage. Deze maxima dienen te worden opgevat met inbegrip van een uitkering van de AOW, zoals voorgeschreven in de Wet op de Loonbelasting 1964. Indien en voor zover op de pensioeningangsdatum het aanwezige pensioenspaarsaldo zal leiden tot een overschrijding van de geldende maxima, zal een deel van het pensioenspaarsaldo dat zou leiden tot overschrijding van deze maxima direct worden belast als inkomsten uit tegenwoordige arbeid, tegen het normale progressieve tarief voor de inkomstenbelasting voor belastingplichtigen tot 65 jaar.
30 augustus 2011
16
6. Pensioenknip a. Het pensioenspaarsaldo kan op verzoek van de (gewezen) deelnemer op de pensioeningangsdatum worden aangewend voor een tijdelijk ouderdomspensioen met een maximale duur van vijf jaar indien het pensioenspaarsaldo op dat moment € 10.000,- of meer bedraagt. Het na aankoop van een tijdelijk pensioen resterende saldo dient binnen uiterlijk vijf jaar te worden aangewend voor een levenslang pensioen. b. Gebruikmaking van de pensioenknip als bedoeld in dit artikel vindt plaats met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet, de van toepassing zijnde fiscale wettelijke regels, het pensioenreglement en de door het bestuur vast te stellen uitvoeringsregels. Artikel 19
Vervroeging van pensioendatum
1.
Op schriftelijk verzoek van de deelnemer kan de (pre)pensioendatum worden vervroegd en wel op zijn vroegst tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt, mits de arbeidsovereenkomst van de deelnemer wegens pensionering wordt beëindigd en de deelnemer verklaart niet de intentie te hebben na de pensioeningang nog weer werkzaamheden te gaan verrichten.
2.
Indien de deelnemer van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, dient deze het fonds uiterlijk zes maanden voor de feitelijke pensioendatum schriftelijk mede te delen op welke datum ingang van pensioen is gewenst.
3.
De hoogte van het (vervroegd levenslang) ouderdomspensioen wordt bij het bereiken van de feitelijke datum van pensionering als volgt bepaald: Het levenslang ouderdomspensioen te verkrijgen uit het pensioenspaarsaldo, wordt bepaald door op de (pre)pensioeningangsdatum de hoogte van dit pensioenspaarsaldo aan te wenden voor aankoop van pensioen op basis van door het fonds vastgestelde actuariële factoren, die voor mannen en vrouwen gelijk zijn.
Artikel 20
Deeltijdpensionering
1. De deelnemer heeft het recht om gedeeltelijk met pensioen te gaan en de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk voort te zetten. Bij gedeeltelijke voortzetting van de arbeidsovereenkomst wordt de verdere opbouw van pensioen voor dat gedeelte voortgezet, overeenkomstig de bepalingen van het reglement. 2. Het verzoek tot gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen van de deelnemer dient zes maanden voor de pensioeningangsdatum schriftelijk aan de werkgever ter kennis zijn gebracht en als bewijs van goedkeuring door de werkgever voor akkoord ondertekend te zijn. 3. Het deeltijdpensioen kan ingaan vanaf de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt. 4. De hoogte van het gedeelte van het ouderdomspensioen dat vervroegd ingaat wordt bij het bereiken van de datum van deeltijdpensionering als volgt bepaald: Het levenslang ouderdomspensioen te verkrijgen uit het pensioenspaarsaldo, opgebouwd tot de datum van deeltijdpensionering wordt verminderd naar rato van het deel van de arbeidstijd waarmee de arbeidsovereenkomst is verminderd ten opzichte van de oorspronkelijke arbeidstijd en op basis van door het fonds vastgestelde actuariële factoren.
30 augustus 2011
17
Artikel 21
In hoogte variërend ouderdomspensioen
1.
De (gewezen) deelnemer wordt op de pensioeningangsdatum de mogelijkheid geboden te kiezen voor een in hoogte variërend ouderdomspensioen. De deelnemer heeft het recht zijn ouderdomspensioen om te zetten in een pensioen waarvan de hoogte van de uitkeringen varieert, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de loonbelasting 1964. Een verzoek hiertoe dient zes maanden vóór de (feitelijke) pensioendatum bij het fonds gedaan te zijn.
2.
De hoogte van de uitkeringen wordt bepaald op basis van door het fonds vastgestelde actuariële factoren, die voor mannen en vrouwen gelijk zijn. De van toepassing zijnde factoren zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit reglement
Artikel 22
Partnerpensioen voor de pensioeningangsdatum
1.
Na overlijden van de deelnemer voor de (pre)pensioeningangsdatum heeft de partner recht op partnerpensioen. Er is geen recht op partnerpensioen als de deelnemer overlijdt binnen zes maanden nadat het huwelijk, het geregistreerd partnerschap heeft aangevangen, dan wel binnen zes maanden nadat de notariële akte is verleden waaruit het bestaan van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 1.16 blijkt. Deze wachttijd van zes maanden wordt niet toegepast indien het overlijden van de deelnemer het gevolg is van een ongeval.
2.
Het partnerpensioen op grond van dit artikel gaat in op de eerste dag van de maand nadat de deelnemer is overleden en wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin de nabestaande is overleden.
3.
Indien de deelneming in het fonds eindigt anders dan door het overlijden, vervallen de aanspraken op grond van deze regeling. In afwijking hiervan is het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden niet van invloed op het risicopartnerpensioen. Voor zover geen recht bestaat op een FVP-bijdrage heeft degene die een uitkering op grond van de WW ontvangt, zolang hij die uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen. In afwijking van het bepaalde in het vierde lid wordt de hoogte van dit partnerpensioen vastgesteld op basis het opgebouwde pensioenspaarsaldo op het moment van overlijden.
4.
Het jaarlijks partnerpensioen, uit te keren bij overlijden van de deelnemer bedraagt per vol jaar van de tot de pensioendatum bereikbare fictieve deelnemingstijd gelegen na 1 januari 2003 of latere datum van indiensttreding, 1,25% van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag. Als de deelnemer in deeltijd werkzaam is geweest wordt de tot de datum van overlijden opgebouwde deelnemingstijd vastgesteld met inachtneming van de gemiddelde deeltijdfactor in die jaren. De tijd tussen de datum van overlijden en de pensioendatum en de extra bereikbare deelnemingstijd worden in aanmerking genomen, rekening houdend met de gemiddelde deeltijdfactor in het jaar direct voorafgaand aan de maand van het overlijden.
5.
Indien de deelnemer recht heeft op voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 25, wordt het partnerpensioen als bedoeld in lid 1 vastgesteld naar rato van de mate waarin dat recht op het moment van overlijden bestaat, onverlet het bepaalde in lid 4.
6.
Als de deelnemer voor de pensioeningangsdatum overlijdt vervalt het aanwezige pensioenspaarsaldo aan het fonds.
30 augustus 2011
18
Artikel 23
Partnerpensioen na de pensioeningangsdatum
1.
De (gewezen) deelnemer kan op de pensioeningangsdatum een deel van het opgebouwde pensioenspaarsaldo aanwenden voor een levenslang partnerpensioen. De omzetting geschiedt op basis van de door het fonds vastgestelde actuariële factoren, die voor mannen en vrouwen gelijk zijn.
2.
Indien de (gewezen) deelnemer niet binnen de door het fonds gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid om bij pensioeningang ouderdomspensioen uit te ruilen, gaat het fonds over tot de uitruil indien de (gewezen) deelnemer een partner heeft, als bedoeld in artikel 1.16, lid 1, onder a en b.
3. Het levenslang partnerpensioen verkregen uit pensioenspaarsaldo als bedoeld in lid 1 van dit artikel bedraagt maximaal 70% van het uit pensioenspaarsaldo verkregen ouderdomspensioen. Verder is variatie ingevolge artikel 21 mogelijk. Uituil vindt slechts plaats voor zover het ouderdomspensioen daardoor niet onder de afkoopgrens, als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, zakt. 4.
Het partnerpensioen als bedoeld in dit artikel gaat in op de eerste dag van de maand, waarin het overlijden van de gepensioneerde plaatsvindt en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt.
5.
Het bestuur kan de aanvaarding door het fonds van een verzoek tot omzetting van een gewezen deelnemer, die geschiedt op basis van collectieve actuariële neutraliteit, afhankelijk stellen van de uitslag van een medisch onderzoek naar de normale levenskansen van de betrokken deelnemer.
Artikel 24
Wezenpensioen
Recht op wezenpensioen 1. Na het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kan er recht bestaan op wezenpensioen voor: a. het eigen kind dat in familierechtelijke betrekking stond in de zin van het Burgerlijk Wetboek; b. het niet erkende kind, voor wie onderhoudsplicht bestond; c. het kind dat reeds geboren was op de beëindigingsdatum, voor wie zowel voor de pensioeningangsdatum als ten tijde van overlijden de zorg en opvoeding werd gedragen als ware het een eigen kind. Ingang en einde wezenpensioen 2. a. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand na het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het kind 18 jaar wordt. b. Indien het kind nadien recht heeft krachtens de Wet Studiefinanciering 2000 of een daarmee naar oordeel van het bestuur gelijk te stellen uitkering geniet, wordt het wezenpensioen uitgekeerd zolang dat recht bestaat of die uitkering wordt genoten, doch uiterlijk tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind 27 jaar wordt. c. Bij overlijden van het kind eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand van overlijden. Hoogte wezenpensioen
30 augustus 2011
19
3.
a. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt het jaarlijks wezenpensioen per kind 20% van het vastgestelde partnerpensioen. Het wezenpensioen wordt voor volle wezen verdubbeld. b. Indien het totaal aantal kinderen dat recht heeft op wezenpensioen groter is dan vijf, worden de uitkeringen naar evenredigheid verlaagd.
30 augustus 2011
20
Artikel 25
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
1.
Er is sprake van arbeidsongeschiktheid in de zin van dit pensioenreglement, indien en voor zolang een deelnemer aanspraak heeft op een uitkering krachtens de WIA naar een arbeidsongeschiktheid van 45% of meer. In de beschikbare premie die van toepassing is voor de deelnemer heeft 5% betrekking op de verzekering premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Dit percentage van de beschikbare premie wordt voor de deelnemer in mindering gebracht op de ter beschikking zijnde beschikbare premie.
2.
Zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt wordt het deelnemerschap premievrij voortgezet volgens onderstaande staffel: Mate van arbeidsongeschiktheid
Mate van premievrije voortzetting
0 tot 45 % 45% tot 65% 65% of meer
Geen voortzetting 50,0% 100,0%
3.
Bij wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw overeenkomstig aangepast, met dien verstande dat een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid alleen tot een verhoging van de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw zal leiden, indien die verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten koste gaat van het actieve dienstverband.
4.
De pensioenopbouw die samenhangt met de arbeidsongeschiktheid vindt plaats op basis van de pensioengrondslag zoals die van toepassing was op 1 januari van het jaar waarin de premievrije voortzetting in verband met arbeidsongeschiktheid is aangevangen, waarbij de verlaging van de doorbetaling en uitkering in het tweede ziektejaar buiten beschouwing wordt gelaten. De pensioengrondslag wordt vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor in het jaar direct voorafgaand aan de maand waarin het recht op WIA ontstaat.
5.
Op het resterende gedeelte van de pensioenaanspraken blijven de overige bepalingen van dit pensioenreglement onverminderd van kracht.
6.
Het bestuur besluit jaarlijks of de in lid 4 bedoelde pensioengrondslag wordt aangepast aan de algemene loonontwikkeling bij werkgever.
7.
Het deelnemerschap eindigt zodra de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 45% bedraagt. Bij beëindiging van de arbeidsongeschiktheid, anders dan wegens pensionering of overlijden, vinden de bepalingen van artikel 27 toepassing. Artikel 27 zal niet worden toegepast indien de door de beëindiging van de arbeidsongeschiktheid vrijgekomen arbeidscapaciteit weer wordt aangewend in dienst van de werkgever.
Artikel 26
Bijdragen
1.
De kosten van de pensioenregeling (inclusief uitvoeringskosten) worden door de werkgever aan het fonds voldaan.
2.
De werkgever is bevoegd een eigen bijdrage te vragen voor zover de kosten van de basispensioenregeling (inclusief de uitvoeringskosten) meer bedragen dan een percentage van de totale loonsom van de deelnemers. Dit percentage is in 2003
30 augustus 2011
21
gesteld op 7,3% van de totale loonsom. De werkgever kan besluiten dit percentage jaarlijks aan te passen. De hoogte van de eigen bijdrage en de wijze waarop deze op de deelnemer wordt verhaald zijn vastgelegd in de CAO. 3.
De werkgever behoudt zich het recht voor zijn bijdragen te wijzigen in geval van een ingrijpende wijziging van de omstandigheden. Als zodanige omstandigheid wordt in ieder geval beschouwd de situatie van: a. De financiële positie van de werkgever zodanig is; en/ of b. De wetgeving en overige regelgeving van de overheid zodanig worden gewijzigd; dat een ongewijzigde voortzetting van de premiebetaling niet in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd. Deze wijziging heeft tot gevolg dat de verdere opbouw van aanspraken ingevolge dit pensioenreglement voor de deelnemers wordt verminderd of beëindigd. Een desbetreffend besluit van de werkgever zal onverwijld schriftelijk aan het fonds, alsmede aan diegenen wier aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen, worden medegedeeld.
4.
Een wijziging zoals bedoeld in lid 3, die tot gevolg heeft dat de toekomstige pensioenopbouw uit hoofde van de pensioenregeling wordt beperkt dan wel dat de pensioenregeling wordt beëindigd, zal nimmer van invloed zijn op de aanspraken van de deelnemers die kunnen worden toegerekend aan reeds verstreken deelnemersjaren.
Artikel 27
Beëindiging van het deelnemerschap
1.
Wanneer het deelnemerschap eindigt door ontslag vóór de pensioendatum, heeft de deelnemer recht op het tot de datum van tussentijdse beëindiging opgebouwde pensioenspaarsaldo. Op de pensioendatum wordt het pensioenspaarsaldo aangewend overeenkomstig de bepalingen van actieve deelnemers, tenzij artikel 4, lid 1, wordt toegepast.
2.
De gewezen deelnemer die recht heeft op het opgebouwde pensioenspaarsaldo zoals bepaald in het vorige lid heeft bij beëindiging van arbeidsovereenkomst met de werkgever het recht om: a. een deel van het opgebouwde pensioenspaarsaldo aan te wenden voor partnerpensioen en/of een wezenpensioen. Om het partnerpensioen te bepalen wordt het pensioenspaarsaldo fictief omgerekend in een aanspraak op levenslang ouderdomspensioen met 70% partnerpensioen. De benodigde voorziening voor het aldus bepaalde partnerpensioen (inclusief wezenpensioen; het eventuele wezenpensioen wordt bepaald op 20% van het hiervoor bepaalde partnerpensioen) wordt gefinancierd uit het pensioenspaarsaldo van de betrokken deelnemer. Een verzoek ter zake dient binnen twee maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan het fonds te zijn gedaan. b. het pensioenspaarsaldo in overeenstemming met de Pensioenwet, over te dragen aan de pensioenuitvoerder die door de gewezen deelnemer is aangegeven. Op het moment van overdracht vervallen alle verplichtingen van het fonds aan de gewezen deelnemer.
3.
Indien de deelnemer binnen twee maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst overlijdt én hij heeft zijn keuze zoals bepaald in lid 2 nog niet kenbaar gemaakt, dan heeft de partner en/of de wezen die hij nalaat recht op pensioen. Het partnerpensioen wordt bepaald op het partnerpensioen dat kan worden aangekocht uit het aanwezige pensioenspaarsaldo. Het eventuele wezenpensioen wordt bepaald op 20% van het hiervoor bepaalde partnerpensioen uit het pensioenspaarsaldo.
30 augustus 2011
22
4.
a. Heeft de deelnemer, zoals bepaald in lid 2, aangegeven dat hij gebruik maakt van het recht van overdracht, dan blijft ten gunste van zijn partner en wezen het risico bij overlijden verzekerd uiterlijk tot moment van geldelijke overdracht maximaal tot 1 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. b. Het partnerpensioen wordt bepaald op 70% van het fictieve recht op ouderdomspensioen volgens lid 2 sub a van dit artikel. c. Het eventuele wezenpensioen wordt bepaald op 20% van het hiervoor bepaalde partnerpensioen.
5.
In geval de gewezen deelnemer komt te overlijden en het opgebouwde pensioenspaarsaldo bij uitdiensttreding niet heeft overgedragen aan een andere pensioenuitvoerder, is het bij overlijden aanwezige pensioenspaarsaldo beschikbaar voor de aankoop van een partner- en/ of wezenpensioen. Bij besteding van het pensioenspaarsaldo kan geen hoger partnerpensioen worden verkregen dan wordt toegestaan in artikel 18b lid 7 van de Wet op de loonbelasting 1964 en geen hoger wezenpensioen dan wordt toegestaan in artikel 18c lid 5 van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien deze begrenzingen worden overschreden vervalt het meerdere aan het fonds.
6.
Indien het pensioenspaarsaldo niet voor de aankoop van pensioen kan worden aangewend, vervalt het aan het fonds.
Artikel 28
Onvrijwillige werkloosheid
1. Indien een deelnemer van 40 jaar of ouder de hoedanigheid van werknemer verliest als gevolg van onvrijwillig ontslag uit dienst van de werkgever, dan heeft betrokkene het recht de deelneming voort te zetten overeenkomstig de bepalingen in dit artikel, mits voldaan is aan de beide voorwaarden: a. De deelnemer heeft recht op een loonafhankelijke uitkering krachtens de WW en; b. De deelnemer heeft recht op een voortzettingsbijdrage van het FVP. 2. De overige bepalingen van dit reglement zijn tijdens de voortzetting van de deelneming onverminderd van kracht, voor zover daarvan in dit artikel niet wordt afgeweken. 3. Tijdens de voortgezette deelneming behoudt de deelnemer aanspraak op zodanige pensioenen, als gefinancierd kunnen worden met de voortzettingsbijdrage van het FVP. Betrokkene heeft géén aanspraak op voortzetting van de pensioenopbouw in geval van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. 4. De deelneming aan deze voortzettingsregeling eindigt, zodra de deelnemer een dienstbetrekking aangaat, en zodra de voortzettingsbijdrage van het FVP anders dan als gevolg van ziekte van de deelnemer wordt stopgezet. Bij beëindiging van de voortzettingsregeling behoudt de deelnemer aanspraak op het pensioenspaarsaldo bij het einde van de dienstbetrekking, verhoogd met de pensioenbedragen welke tijdens de voortgezette deelneming vanuit de voortzettingsbijdragen van het FVP zijn gefinancierd. 5. Indien een deelnemer jonger dan 40 jaar het deelnemerschap heeft beëindigd wegens onvrijwillig ontslag uit dienst van een aangesloten onderneming en betrokkene overlijdt in de aansluitende periode dat hij een loonafhankelijke uitkering krachtens de WW geniet, dan bestaat het recht om de éénmalige bijdrage van het FVP in het Fonds aan te wenden voor inkoop van direct ingaand partnerpensioen.
30 augustus 2011
23
C.
Aanvullende regeling prepensioen
Artikel 29
Deelnemerschap
1.
Voor deelneming aan de regeling prepensioen komt in aanmerking: - de werknemer die op grond van artikel 2 als deelnemer in het fonds is toegelaten en, - voor 1 januari 2006 deelnemer was aan de basispensioenregeling en, - geboren is voor 1 januari 1950 en, - zich voor de deelname aan deze regeling bij de werkgever heeft aangemeld. De pensioenovereenkomst ter uitvoering van de aanvullende regeling prepensioen heeft het karakter van een premieovereenkomst
2.
Het deelnemerschap aan deze prepensioenregeling vangt aan op de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de aanmelding heeft plaatsgevonden.
3.
Het deelnemerschap eindigt: a. op de prepensioeningangsdatum doch uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de prepensioendatum bereikt; b. bij overlijden van de deelnemer; c. bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever vóór de ingangsdatum van het prepensioen.
Artikel 30
Aanspraak op prepensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft, met inachtneming van de overige bepalingen van dit reglement, op de prepensioendatum aanspraak op prepensioen. Het prepensioen wordt opgebouwd via het systeem van de beschikbare premie. 2. Om voor prepensioen in aanmerking te kunnen komen geldt als voorwaarde dat het dienstverband van de (gewezen) deelnemer met de werkgever is of wordt beëindigd uiterlijk op de prepensioeningangsdatum. 3. Indien de (gewezen) deelnemer in verband met arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit zijn of haar dienstverband met de werkgever, een arbeidsongeschiktheidspensioen en/of WAO-aanvullingspensioen uit hoofde van een pensioenreglement van het fonds ontvangt dan wel recht heeft op een premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid krachtens een pensioenreglement, komt het prepensioen van deze (gewezen) deelnemer alleen tot uitkering indien en voor zover de aanspraak op prepensioen van deze (gewezen) deelnemer tezamen met de som van zijn of haar arbeidsongeschiktheidsuitkeringen krachtens de WAO/WIA en de hierboven genoemde pensioenuitkeringen niet meer bedraagt dan 85% van het bereikbare pensioengevend loon. 4. Het bepaalde in artikel 13 lid 2c is van overeenkomstige toepassing. Artikel 31 1.
Grondslagen voor de berekening van het prepensioen
De hoogte van het prepensioen is afhankelijk van: a. het prepensioenspaarsaldo van de deelnemer bij het fonds op de prepensioeningangsdatum, en
30 augustus 2011
24
b.
de op deze prepensioeningangsdatum geldende actuariële tarieven voor de aankoop van een prepensioen.
2.
De deelnemer kan naar tijdsevenredigheid per maand een bedrag naar keuze storten op een individueel aan te houden pensioenspaarrekening bij het fonds. De storting van dit bedrag geschiedt door inhouding op het maandsalaris van de deelnemer. De storting is gebonden aan een fiscaal maximum. Dit maximum kan worden afgelezen aan de hand van een leeftijdsafhankelijke staffel die in artikel 4.1 van bijlage 1 gevoegd is bij dit reglement. De deelnemer kan elk jaar per 1 januari de hoogte van zijn maandelijks in te houden bedrag opnieuw vaststellen. De minimale maandelijkse storting bedraagt € 25,-.
3.
Het gestorte bedrag wordt belegd op een prepensioenspaarrekening bij het fonds op naam van de deelnemer. Artikel 17, lid 6, is van overeenkomstige toepassing. De keuze geldt gelijkelijk voor de BPR-premie en prepensioenpremie en zowel voor het saldo als voor toekomstige premies.
Artikel 32
Prepensioen
1.
Het prepensioen gaat in op de prepensioeningangsdatum en eindigt op de pensioen(ingangs)datum dan wel de laatste dag van de maand waarin de prepensioengerechtigde vóór het bereiken van de pensioendatum komt te overlijden.
2.
Op verzoek van de deelnemer kan de prepensioendatum worden vervroegd of uitgesteld. Bij vervroeging of uitstel gelden tevens de bepalingen van artikel 33 respectievelijk artikel 34 van dit reglement.
3.
Het prepensioen bedraagt maximaal 100% van het laatst vastgestelde salaris. Bij overschrijding van het maximum van het prepensioen van 100% van het laatst vastgestelde salaris, wordt de waarde van het meerdere aangewend voor een verhoging van het levenslange ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 18 van het pensioenreglement tot ten hoogste 100% van de in artikel 16 van het pensioenreglement bedoelde pensioengrondslag. Als blijkt dat de laatste genoemde grens wordt overschreden zal het meerdere worden afgekocht. De afkoopsom wordt onder inhouding van de wettelijk verschuldigde bedragen aan de gepensioneerde uitgekeerd.
Artikel 33 1.
Vervroegde ingang van het prepensioen
De deelnemers hebben, met inachtneming van de bepalingen in artikel 6, lid 1 en 2, alsmede de overige bepalingen van dit prepensioenreglement, het recht het prepensioen vanaf de eerste dag van de maand waarin zij de 60-jarige leeftijd bereiken, vervroegd te laten ingaan, mits de arbeidsovereenkomst van de deelnemer wegens pensionering wordt beëindigd en de deelnemer verklaart niet de intentie te hebben na de pensioeningang nog weer werkzaamheden te gaan verrichten. Het prepensioen kan niet eerder ingaan dan zes maanden nadat het verzoek tot vervroegde pensioeningang ter kennisgeving aan het fonds is gebracht.
2.
Het vervroegde prepensioen eindigt op de pensioeningangsdatum dan wel de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde vóór het bereiken van de pensioeningangsdatum komt te overlijden.
30 augustus 2011
25
Artikel 34
Uitstel van het prepensioen
1.
De deelnemers hebben, met inachtneming van de bepalingen in artikel 6, lid 1 en 2, alsmede de overige bepalingen van dit prepensioenreglement, het recht de ingangsdatum van het prepensioen uit te stellen tot uiterlijk een maand voor de pensioendatum, onder de voorwaarde dat het dienstverband met de onderneming niet wordt beëindigd.
2.
Het uitgesteld prepensioen gaat naar keuze van de (gewezen) deelnemer in op de eerste dag van enige maand gelegen tussen de prepensioendatum en de pensioendatum.
3.
Het uitgestelde prepensioen eindigt op de pensioeningangsdatum dan wel de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde vóór het bereiken van de pensioeningangsdatum komt te overlijden.
Artikel 35
Beëindiging van het deelnemerschap
1. Wanneer het deelnemerschap eindigt door ontslag voor de pensioendatum, heeft de deelnemer recht op het tot de datum van tussentijdse beëindiging opgebouwde prepensioenspaarsaldo. 2. Bij beëindiging van het deelnemerschap door overlijden van de deelnemer vóór de prepensioendatum vervalt de opgebouwde aanspraak op prepensioen. Het alsdan aanwezige pensioenspaarsaldo wordt aangewend voor de aankoop van een nabestaandenpensioen voor de nabestaanden als bedoeld in het pensioenreglement. Bij besteding van het pensioenspaarsaldo kan geen hoger partnerpensioen worden verkregen dan wordt toegestaan op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de loonbelasting 1964. Bij overschrijding van het in dit artikel genoemde maximum valt het restant vrij aan het fonds. 3. Bij beëindiging van het deelnemerschap door beëindiging van het dienstverband met de werkgever zonder aansluitende ingang van een (vervroegd of uitgesteld) prepensioen, geldt dat het opgebouwde pensioenspaarsaldo voor de deelnemer blijft behouden, tenzij artikel 4, lid 1, wordt toegepast. Voor dit saldo gelden dezelfde voorwaarden als voor het saldo van actieve deelnemers, zij het dat bijstorting niet meer mogelijk is. Artikel 36
Waardeoverdracht
1.
Op verzoek van een werknemer die deelnemer is geworden aan deze prepensioenregeling, kan bij waardeoverdracht naar het fonds op grond van het bepaalde in artikel 4 van het pensioenreglement, rekening worden gehouden met de prepensioenregeling, voor zover hij een waarde inbrengt uit een prepensioenregeling bij zijn voorgaande werkgever. In dat geval wordt de waarde uit zijn prepensioenregeling bij zijn voorgaande werkgever gestort op zijn spaarregeling uit hoofde van deze regeling.
2.
Op verzoek van een gewezen deelnemer die het deelnemerschap aan deze prepensioenregeling heeft beëindigd onder toepassing van artikel 4, lid 4 t/m 6 en die deelnemer wordt aan de pensioenregeling van een nieuwe werkgever, wordt het prepensioenspaarsaldo uit hoofde van deze regeling overgedragen aan de pensioenuitvoerder van zijn nieuwe werkgever.
30 augustus 2011
26
3.
Voor het overige zijn op de waardeoverdracht de bepalingen uit het Algemeen Deel van toepassing.
30 augustus 2011
27
D.
Aanvullende regeling ANW-aanvulling
Artikel 37
Deelnemers
Voor deelneming aan de regeling ANW-aanvulling komt in aanmerking: de werknemer die op grond van de bepalingen in artikel 2 als deelnemer in het fonds is toegelaten; De werknemer, die een arbeidsovereenkomst aangaat met de werkgever, kan zich schriftelijk bij de werkgever binnen twee maanden na indiensttreding afmelden voor deelneming aan deze regeling. Voor deze afmelding is de instemming van de eventuele partner vereist. De premie voor de ANW-aanvulling komt voor rekening van de deelnemer en wordt naar tijdsevenredigheid maandelijks afgedragen aan het fonds. De hoogte van de door de werknemer te betalen premie is vastgelegd in bijlage 3 bij dit reglement, waarbij de leeftijd van de deelnemer op het moment van wijziging bepalend is voor het aflezen van de in bijlage 3 vastgelegde tabel. Een werknemer heeft het recht ingeval van wijziging van de burgerlijke staat of veranderingen in de gezinssamenstelling de keuze als bedoeld in lid 2 te herzien, mits de werknemer binnen twee maanden nadat één van de voormelde gebeurtenissen zich heeft voorgedaan de werkgever schriftelijk, voorzien van de instemming van de eventuele partner, op de hoogte stelt van de wijziging van de eerder gemaakte keuze. Artikel 38
Aanspraak op ANW-aanvulling
De pensioenovereenkomst ter uitvoering van de aanvullende regeling ANW-aanvulling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. Na overlijden van de deelnemer aan deze regeling heeft de partner bedoeld in artikel 1.16 recht op een ANW-aanvulling. Het recht op de ANW-aanvulling vervalt indien de partner (opnieuw) in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 3 van de Algemene Nabestaandenwet voert of gaat voeren. Het recht op ANW-aanvulling wordt verzekerd op risicobasis. Artikel 39
Hoogte Anw-aanvulling
De jaarlijkse Anw-aanvulling is gelijk aan € 12.047. Het bestuur kan besluiten het in de vorige volzin vermelde bedrag aan te passen. De Anw-aanvulling zal nooit dusdanig worden vastgesteld dat de Anw-aanvulling het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 gestelde maximum overtreft. Indien de deelnemer op het moment van zijn overlijden in deeltijd werkte, wordt de jaarlijkse Anw-aanvulling vastgesteld naar rato van de in artikel 15 lid 2 omschreven deeltijdfactor zoals die geldt op 1 januari van het jaar waarin de deelnemer komt te overlijden Indien de deelnemer recht heeft op voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 25, wordt de Anw-aanvulling bedoeld in lid 1,
30 augustus 2011
28
onverlet het bepaalde in lid 2, vastgesteld naar rato van de mate waarin dat recht op het moment van overlijden bestaat. Artikel 40
Ingang en einde van de Anw-aanvulling
De Anw-aanvulling gaat in op de eerste dag van de maand waarin de in artikel 38, lid 1, bedoelde omstandigheid zich voordoet en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt of, als de partner eerder overlijdt, tot en met de maand van zijn/haar overlijden. De uitkering eindigt voorts op de eerste dag van de maand nadat het recht op Anw vervalt door een omstandigheid bedoeld in artikel 38 lid 2. Artikel 41
Beëindiging van de deelneming voor de pensioendatum
Indien de deelneming in het fonds anders dan door het overlijden eindigt, vervallen de aanspraken op grond van deze regeling.
30 augustus 2011
29
E.
Aanvullende regeling WAO-aanvulling
Artikel 42
Deelnemers
1.
Voor deelneming aan de regeling WAO-aanvulling komt in aanmerking: - de werknemer die op grond van artikel 2 als deelnemer in het fonds is toegelaten en - de deelnemer die voor 1 januari 2006 een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangt;.
2.
Het bepaalde in onderdeel E in het tot 1 januari 2006 geldende reglement is hierop van toepassing.
3.
De pensioenovereenkomst ter uitvoering van de aanvullende regeling WAOaanvulling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst.
30 augustus 2011
30
F. Aanvullende regeling WIA-excedent Artikel 43
Deelnemers
1.
Voor deelneming aan de regeling WIA-excedentpensioen komt in aanmerking de werknemer die op grond van artikel 2 als deelnemer in het fonds is toegelaten. Voor de regeling van WAO-excedent komt uitsluitend in aanmerking de deelnemer die vóór 1 januari 2006 een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangt. Het bepaalde in onderdeel F in het tot 1 januari 2006 geldende reglement is hierop van toepassing.
2.
De werknemer, die een arbeidsovereenkomst aangaat met de werkgever, kan zich schriftelijk bij de werkgever binnen twee maanden na indiensttreding afmelden voor deelneming aan deze regeling.
3.
De premie voor het WIA-excedentpensioen komt voor rekening van de deelnemer en wordt naar tijdsevenredigheid maandelijks afgedragen aan het fonds. De hoogte van de door de deelnemer te betalen premie is vastgelegd in bijlage 5 bij dit reglement, waarbij de burgerlijke leeftijd van de deelnemer per 1 januari van een kalenderjaar bepalend is voor het aflezen van de in bijlage 5 vastgelegde tabel.
Artikel 44
Aanspraak WIA-excedentpensioen
1.
De deelnemer die zich heeft aangemeld voor de regeling WIA-excedentpensioen en recht heeft op een tijdens de deelneming ingegane arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in de WIA, kan in aanmerking komen voor de WIA-excedentpensioen. De pensioenovereenkomst ter uitvoering van de aanvullende regeling WIA-excedent heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst
2.
Bij herziening van het uitkeringspercentage als bedoeld in de WIA wordt het WIAexcedentpensioen met ingang van de eerste dag van de maand nadat de herziening plaatsvindt dienovereenkomstig aangepast, met dien verstande dat indien de mate van arbeidsongeschiktheid hoger is dan bij het ingaan van het WIAexcedentpensioen, het bestuur beslist of en zo ja in welke mate deze stijging in aanmerking wordt genomen. De deelnemer is verplicht het fonds onmiddellijk in kennis te stellen van elke herziening van het in dit lid bedoelde uitkeringspercentage.
3.
Indien en zolang een deelnemer betaalde arbeid verricht of ter zake van deze arbeid een uitkering in verband met ziekte/arbeidsongeschiktheid geniet, wordt het WIAexcedentpensioen verminderd met het bedrag waarmee de som van het WIAexcedentpensioen, de WIA-uitkering, alsmede het arbeidsinkomen respectievelijk de uitkering in verband met ziekte/arbeidsongeschiktheid, uitgaat boven zijn berekeningsgrondslag. Voor de vaststelling van deze vermindering wordt de berekeningsgrondslag aangepast overeenkomstig de algemene loonontwikkeling bij de werkgever die heeft plaatsgevonden vanaf 2 januari van het jaar waarin de berekeningsgrondslag, als bedoeld in lid 4, is vastgesteld tot en met het tijdstip van vaststelling van de vermindering.
Artikel 45 1.
Hoogte WIA-excedentpensioen
De hoogte van het WIA-excedentpensioen wordt berekend aan de hand van de uitkeringspercentages als omschreven in lid 4. Indien de deelnemer zich niet heeft afgemeld voor de verzekering van het WIA-excedentpensioen en recht heeft op een tijdens de deelneming ingegane arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in de WIA, verkrijgt hij recht op arbeidsongeschiktheidspensioen indien zijn
30 augustus 2011
31
berekeningsgrondslag voor de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen hoger is dan het maximum jaarloon voor de berekening van de WIA-uitkering (bedrag 2006: € 43.848,-), met in achtneming van een maximum jaarsalaris van € 200.000,- (2003). 2.
De berekeningsgrondslag voor de vaststelling van het WIA-excedentpensioen is gelijk aan: - 12 maal de som van het maandsalaris en de vakantie-uitkering op 1 januari van het jaar waarin de WIA-uitkering ingaat, rekening houdend met de in artikel 15 lid 2 omschreven deeltijdfactor op 1 januari van het jaar waarin de WIA-uitkering ingaat. De verlaging van de doorbetaling en uitkering in het tweede ziektejaar wordt buiten beschouwing gelaten.
3.
Het volgens lid 2 vastgestelde bedrag wordt aangepast overeenkomstig de algemene loonontwikkeling bij de werkgever die heeft plaatsgevonden in de periode van 2 januari van het jaar waarin de WIA-uitkering ingaat tot en met 1 januari van het jaar waarin het WIA-excedentpensioen ingaat.
4.
Het jaarlijks arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt een percentage van het bedrag waarmee de berekeningsgrondslag als bedoeld in lid 4 het maximum jaarloon voor de berekening van de WIA-uitkering op 1 januari van het jaar waarin het WIAexcedentpensioen ingaat overtreft. Dit percentage is gerelateerd aan de graad van arbeidsongeschiktheid conform de WIA volgens onderstaande tabel: Graad van arbeidsongeschiktheid 35 tot 45% 45 tot 55% 55 tot 65% 65 tot 80% 80 tot 100%
Artikel 46
Uitkeringspercentage 28% 35% 42% 50 ¾% 70%
Ingang en einde van de WIA-excedentpensioen
Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in twaalf maanden na ingang van de WIAuitkering en wordt uitgekeerd zolang de WIA-uitkering voortduurt. Voor deelnemers die na 31 december 2003 ziek worden, gaat het arbeidsongeschiktheidspensioen in op de datum van ingang van de WIA-uitkering en wordt uitgekeerd zolang de WIA-uitkering voortduurt.
30 augustus 2011
32
G.
Aanvullende regeling partnerpensioen
Artikel 47
Deelnemerschap
1.
Voor deelneming aan de spaarregeling partnerpensioen komt in aanmerking de werknemer die op grond van artikel 2 als deelnemer in het fonds is toegelaten en zich voor de deelname aan deze regeling bij de werkgever heeft aangemeld.
2.
Het deelnemerschap aan deze spaarregeling vangt aan op de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de aanmelding heeft plaatsgevonden.
3.
Het deelnemerschap eindigt: a. op de pensioeningangsdatum doch uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de pensioendatum bereikt; b. bij overlijden van de deelnemer; c. bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever vóór de ingangsdatum van het prepensioen.
Artikel 48
Aanspraak op aanvullend partnerpensioen
1. Na overlijden van de gepensioneerde heeft de partner, met inachtneming van de overige bepalingen van dit reglement, aanspraak op aanvullend partnerpensioen. Het aanvullend partnerpensioen wordt verzekerd via het systeem van de beschikbare premie. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de (pre)pensioeningangsdatum is artikel 52 lid 2 van toepassing. De pensioenovereenkomst ter uitvoering van de aanvullende regeling partnerpensioen heeft het karakter van een premieovereenkomst Artikel 49 Grondslagen voor de berekening van het aanvullend partnerpensioen 1.
De hoogte van het aanvullend partnerpensioen is afhankelijk van: a. het partnerpensioenspaarsaldo van de deelnemer bij het fonds op de (pre)pensioeningangsdatum, en b. de op deze (pre)pensioeningangsdatum geldende actuariële tarieven voor de aankoop van een partnerpensioen die voor mannen en vrouwen gelijk zijn.
2.
De deelnemer kan naar tijdsevenredigheid per maand een bedrag naar keuze storten op een individueel aan te houden partnerpensioenspaarrekening bij het fonds. De storting van dit bedrag geschiedt door inhouding op het maandsalaris van de deelnemer. De storting is gebonden aan een maximum. Dit maximum kan worden afgelezen aan de hand van de onderstaande leeftijdsafhankelijke staffel: Leeftijd 21-26 27-31 32-36 37-41 42-46 47-51 52-56
30 augustus 2011
Perc. PG 1,2% 1,4% 1,7% 2,1% 2,5% 3,1% 3,8%
33
57-61 62-65
4,8% 6,1%
De deelnemer kan elk jaar per 1 januari de hoogte van zijn maandelijks in te houden bedrag opnieuw vaststellen. De minimale maandelijkse storting bedraagt € 25,-. 3.
Het gestorte bedrag wordt belegd op een partnerpensioenspaarrekening bij het fonds op naam van de deelnemer. Artikel 17, lid 6, is van overeenkomstige toepasssing. De deelnemer die kiest voor vrij beleggen, kan het partnerpensioenspaarsaldo beleggen in één voor de door het fonds aangeboden beleggingsdepots. Deze depots, alsmede de regels omtrent de te maken keuze, zijn beschreven in bijlage 1 van dit reglement. De keuze geldt gelijkelijk voor de BPR-premie, partnerpensioenpremie en prepensioenpremie en zowel voor het saldo als voor toekomstige premies.
Artikel 50
Aanvullend partnerpensioen na de (pre)pensioeningangsdatum
1.
Na overlijden van de gepensioneerde heeft de partner recht op aanvullend nabestaandenpensioen. Er is geen recht op aanvullend partnerpensioen als de deelnemer overlijdt binnen zes maanden nadat het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is aangevangen, dan wel binnen zes maanden nadat de notariële akte is verleden waaruit het bestaan van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 1.16 blijkt. Deze wachttijd van zes maanden wordt niet toegepast indien het overlijden van de deelnemer het gevolg is van een ongeval.
2.
Het aanvullend partnerpensioen op grond van dit artikel gaat in op de eerste dag van de maand nadat de gepensioneerde is overleden en wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin de nabestaande is overleden.
3.
Het jaarlijks aanvullend partnerpensioen, uit te keren bij overlijden van de gepensioneerde wordt vastgesteld op basis van artikel 49.
4.
Bij besteding van het pensioenspaarsaldo kan geen hoger partnerpensioen worden verkregen dan wordt toegestaan op grond van artikel 18b lid 7 van de Wet op de loonbelasting 1964 en geen hoger wezenpensioen dan wordt toegestaan op grond van artikel 18c lid 5 van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien deze begrenzingen worden overschreden vervalt het meerdere aan het fonds.
Artikel 51
Omzetting aanvullend partnerpensioen in ouderdomspensioen op de (pre) pensioeningangsdatum
1.
De (gewezen) deelnemer kan op de (pre)pensioeningangsdatum de aanspraak op aanvullend partnerpensioen volgens deze spaarmodule, omzetten in een hoger ouderdomspensioen vanaf de pensioeningangsdatum. De omzetting geschiedt op basis van de door het fonds vastgestelde actuariële factoren, die voor mannen en vrouwen gelijk zijn. De partner moet schriftelijk instemmen met de omzetting van de aanspraak op aanvullend partnerpensioen in ouderdomspensioen.
2.
Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioen(ingangs)datum en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
Artikel 52
Beëindiging van het deelnemerschap
30 augustus 2011
34
1. Wanneer het deelnemerschap eindigt door beëindiging van het dienstverband voor de pensioendatum, heeft de deelnemer recht op het tot de datum van tussentijdse beëindiging opgebouwde partnerpensioenspaarsaldo. 2.
Bij beëindiging van het deelnemerschap door overlijden van de deelnemer vóór de pensioendatum vervalt het opgebouwde partnerpensioenspaarsaldo. Het alsdan aanwezige partnerpensioenspaarsaldo wordt aangewend voor de aankoop van een aanvullend partnerpensioen voor de nabestaanden als bedoeld in het pensioenreglement. Bij besteding van het partnerpensioenspaarsaldo kan geen hoger partnerpensioen worden verkregen dan wordt toegestaan in artikel 18b lid 7 van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij overschrijding van het in dit artikel genoemde maximum valt het restant vrij aan het fonds.
3.
Bij beëindiging van het deelnemerschap door beëindiging van het dienstverband, geldt dat het opgebouwde partnerpensioenspaarsaldo voor de deelnemer blijft behouden, tenzij artikel 4, lid 1, wordt toegepast. Voor dit saldo gelden dezelfde voorwaarden als voor het saldo van de deelnemers, met dien verstande dat bijstorting niet meer mogelijk is.
30 augustus 2011
35
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1: 2: 3: 4: 5:
Regels beleggingsdepots Actuariële factoren Factoren ANW-aanvulling Factoren WAO-aanvulling Factoren WIA-excedent
30 augustus 2011
36
Bijlage 1
Regels beleggingsdepots
Artikel 1
Opbouw beleggingssaldo
1.1 De opbouw van beleggingssaldo komt tot stand door storting van BPR-premie, partnerpensioenpremie en prepensioenpremie in de life cycle dan wel een beleggingsdepot, krachtens artikel 17, artikel 49 en artikel 31 van het reglement. Het beleggingsrisico ligt volledig bij de deelnemer; 1.2 De BPR-premies, partnerpensioenpremie en de prepensioenpremie worden afzonderlijk op naam van de deelnemer geregistreerd en geven recht op een aantal fracties in de life cycle dan wel het gekozen beleggingsdepot. Artikel 2
Beleggingsdepot(s)
2.1 Het bestuur besluit tot instelling van één of meerdere beleggingsdepots en stelt het beleggingsbeleid voor het (de) beleggingsdepot(s) en de life cycle vast. De netto beleggingsopbrengsten komen ten gunste van het beleggingsdepot. 2.2 De beleggingen van een beleggingsdepot worden gewaardeerd tegen marktwaarde. De fractiekoers wordt éénmaal per maand, op de laatste werkdag van de maand, bepaald. Bij de opening van het beleggingsdepot wordt de fractiekoers vastgesteld op € 100,-. 2.3 De BPR-premie, partnerpensioenpremie en prepensioenpremie worden gestort op de laatste werkdag van een maand. De ingelegde premies worden tegen de fractiekoers op de dag van storting omgerekend in fracties. Het bestuur is bevoegd een afwijkende periodiciteit vast te stellen. 2.4 Het beleggingssaldo op enig tijdstip is de waarde van de op naam van de (gewezen) deelnemer geregistreerde fracties in een beleggingsdepot, berekend tegen de fractiekoers op de laatste werkdag van de maand, voorafgaande aan de maand waarin bedoeld tijdstip valt. 2.5 Tenzij anders vermeld, kan onttrekking van fracties aan het beleggingsdepot slechts plaatsvinden op de laatste werkdag van de maand tegen de waarde van de fracties op dat moment. Artikel 3
Keuze van beleggingsdepot bij vrij beleggen en life cycle.
3.1 De deelnemer die kiest voor vrij beleggen bepaalt in welk van de hieronder opgenomen beleggingsdepots zijn bijdragen belegd dienen te worden. De keuze geldt gelijkelijk voor BPR-premies, partnerpensioenpremie en prepensioenpremies en zowel voor het opgebouwde spaarkapitaal als voor toekomstige premies. Samenstelling depots Vrij Beleggen Depot A B C Verhouding 100/0 75/25 50/50 aandelen/vrw *) SRIF
30 augustus 2011
D 25/75
E 0/100
F 50*/50
G 100% MMF
37
Toelichting: SRIF belegt in aandelen die voldoen aan sociaal verantwoorde criteria. MMF is het money market fund en is een over Euroland gespreide geldmarktportefeuille. Het MMF belegt in de geldmarkt 3.2 Wanneer een deelnemer geen keuze maakt, worden de premies gestort in het life cycle depot, zoals hieronder opgenomen. Life Cycle depots (in termen van “jaren tot pensionering” en voor pensioenleeftijd 65) Algemeen
Pensioenleeftijd 65
Jaren tot pensionering >22 16-22 8-15 5-7 <5
Leeftijd <43 43-49 50-57 58-60 61-64
Depot
Assetmix Aandelen/Obligaties/geldmarkt
I II III IV V
90%/10%/0% 75%/25%/0% 50%/50%/0% 25%/75%/0% 10%/0%/90%
3.3 De keuze voor een beleggingsdepot wordt gemaakt bij de eerste inleg van een premie. De deelnemer kan zijn keuze éénmaal per jaar wijzigen. Het bestuur kan hiervoor, in overleg met de werkgever, nadere voorwaarden en richtlijnen vaststellen. 3.4 Een overgang van depot wordt geëffectueerd op de laatste werkdag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek tot wijziging het fonds bereikt en tegen de op de datum van effectuering geldende fractiekoers. 3.5 De kosten voor overgang van de life cycle naar een beleggingsdepot en omgekeerd, de kosten als gevolg van de overgang naar een andere beleggingsmix bij het bereiken van een bepaalde leeftijd binnen de life cycle, alsmede de overgang van beleggingsdepot komen voor rekening van de werknemer. Artikel 4
Beschikbare premiestaffels Regeling prepensioen
4.1 In de hierna opgenomen staffels wordt per aanvangsleeftijd aangegeven van welke percentages van de loonsom ten hoogste mag worden uitgegaan voor de Regeling prepensioen. Opbouw vanaf 50 jaar Prepensioen 62 tot 65 jaar Leeftijd 50-54 13,73% 55-59 17,00% 60-62 19.73%
30 augustus 2011
38
Bijlage 2 Flexibele pensionering, omzetting en aanwending spaarsaldi op de pensioeningangsdatum Flexibilisering van de pensioeningangsdatum, besteding van BPR-saldo en prepensioensaldo op de (pre)pensioeningangsdatum en omzetting van levenslang ouderdomspensioen in partnerpensioen zal plaatsvinden in onderstaande volgorde en, voor zover van toepassing, met gebruikmaking van de daarbij vermelde tarieven en percentages. De onderstaande factoren gelden vanaf 1 april 2011. Artikel 1 1.1
Besteding BPR-saldo voor ouderdomspensioen
A. Aankoop van € 100,- levenslang ouderdomspensioen vanaf de pensioeningangsdatum vergt: op pensioeningangsdatum 1e dag van de maand van de 60e verjaardag 61e verjaardag 62e verjaardag 63e verjaardag 64e verjaardag 65e verjaardag
voor levenslang een koopsom groot 1.770,1.730,1.700,1.660,1.630,1.590,-
B. Aankoop van € 100 levenslang ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum (65e verjaardag) vergt: op prépensioendatum 1e dag van de maand van de 60e verjaardag 61e verjaardag 62e verjaardag 63e verjaardag 64e verjaardag
voor levenslang een koopsom groot 1.320,1.370,1.420,1.470,1.530,-
Om een levenslang ouderdomspensioen ingaande op de 65e verjaardag vervroegd te laten ingaan moet het pensioen worden vermenigvuldigd met de factor uit onderstaande tabel Bij ingang op 60e verjaardag 61e verjaardag 62e verjaardag 63e verjaardag 64e verjaardag 65e verjaardag
% van het ouderdomspensioen 73% 77% 82% 88% 94% 100%
1.2
Als het bepaalde in artikel 7 van het pensioenreglement toepassing heeft gevonden heeft de ex-partner recht op uitbetaling van een deel van het uit het BPR-saldo aangekochte levenslang ouderdomspensioen.
1.3
Is er gebruik wordt gemaakt van het recht op omzetting wordt het volgens lid 1.1 aangekochte levenslange ouderdomspensioen gedeeld door 1,09 en ontstaat er een recht op partnerpensioen ter grootte van 70% van het resterende levenslang ouderdomspensioen uit BPR-saldo.
30 augustus 2011
39
Artikel 2 2.1
In hoogte wisselend ouderdomspensioen
Bij omzetting van het levenslang ouderdomspensioen, berekend met inachtneming van de aanpassingen daarvan op grond van de vorige artikelen van deze bijlage, in een pensioen dat gedurende de eerste vijf of tien jaren na ingang ervan een hoger bedrag is dan in de periode daarna, wordt het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met: a.
1,21 als het levenslang pensioen gedurende de eerste vijf jaar na ingang ervan hoger is dan het pensioen na het vijfde jaar na ingang; na het vijfde jaar wordt het aldus verhoogde ouderdomspensioen vermenigvuldigd met 0,75; b. 1,12 als het levenslang pensioen gedurende de eerste tien jaar na ingang ervan hoger is dan het pensioen na het tiende jaar na ingang; na het tiende jaar wordt het aldus verhoogde ouderdomspensioen vermenigvuldigd met 0,75. Het door omzetting als bedoeld in artikel 1 meeverzekerde partnerpensioen wordt niet gewijzigd door de in dit lid bedoelde omzetting van ouderdomspensioen. Artikel 3 3.1
Besteding Prepensioensaldo voor prepensioen
Aankoop van € 100,- prepensioen vanaf prepensioeningangsdatum tot aan 65 jaar vergt de in de tabel genoemde koopsommen: Prepensioeningangsdatum (1e dag van de maand) 60 61 62 63 64 tot aan leeftijd
3.2
100
-
-
-
-
62 63 64 65
200 295 390 480
100 200 295 390
100 200 295
100 200
0 100
Als het bepaalde in artikel 7 van het pensioenreglement toepassing heeft gevonden heeft de ex-partner recht op uitbetaling van een deel van het uit het prepensioensaldo aangekochte levenslang prepensioen.
Artikel 4 4.1
61
Besteding Prepensioensaldo voor ouderdomspensioen
Aankoop van € 100,- ouderdomspensioen vanaf pensioeningangsdatum vergt: Op pensioeningangsdatum 1e dag van de maand van de 60e verjaardag 61e verjaardag 62e verjaardag 63e verjaardag 64e verjaardag
30 augustus 2011
voor levenslang ouderdomspensioen een koopsom groot 1.770,1.730,1.700,1.660,1.630,-
40
4.2
Als het bepaalde in artikel 7 van het pensioenreglement toepassing heeft gevonden heeft de ex-partner recht op uitbetaling van een deel van het uit het prepensioensaldo aangekochte levenslang ouderdomspensioen.
Artikel 5 5.1
Nabestaandenpensioen
Per € 1000,- BPR-, partnerpensioensaldo en prepensioensaldo kan ten behoeve van de overlevende partner van de deelnemer als bedoeld in artikel 27.3 en 35.2 van het reglement, afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de dag van zijn overlijden, een partnerpensioen worden aangekocht volgens onderstaande tabel: Leeftijd deelnemer jonger dan 27 jaar 27 jaar of ouder en 32 jaar of ouder en 37 jaar of ouder en 42 jaar of ouder en 47 jaar of ouder en 52 jaar of ouder en 57 jaar of ouder en 62 jaar en ouder
jonger jonger jonger jonger jonger jonger jonger
dan dan dan dan dan dan dan
32 37 42 47 52 57 62
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar
aan te kopen PP voor € 1000,- saldo € 38,€ 35,€ 35,€ 36,€ 39,€ 44,€ 51,€ 58,€ 65,-
Het wezenpensioen per kind bedraagt 20% van de som van het overeenkomstig de tabel aangekocht partnerpensioen ten behoeve van de partner en de expartner. Het bepaalde in artikel 24 lid 3 van het reglement is van overeenkomstige toepassing. Artikel 6
Slotbepalingen
6.1
Indien een ingangsdatum of leeftijd ligt tussen de in de voorgaande artikelen genoemde data, wordt de koopsom of het percentage op die tussenliggende datum naar rato vastgesteld.
6.2
Het bestuur kan, overeenkomstig de bepalingen van de Actuariële en bedrijfstechnische nota, gelet op de bestandsontwikkeling, de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen en de gebruikmakingsfrequenties in die periode, de ontwikkeling van de sterftekansen en marktrente besluiten tot aanpassing van de in deze bijlage opgenomen koopsomfactoren en percentages.
6.3
De in deze bijlage genoemde koopsommen worden verhoogd (c.q. de aan te kopen pensioenen worden daardoor verlaagd) met een opslag. Deze opslag is gelijk aan het vereist eigen vermogen van de dekkingsgraad zoals vastgelegd in de abtn verminderd met 105%. Deze opslag wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld.
30 augustus 2011
41
Bijlage 3 Bruto premies voor aanvullende regeling ANWaanvulling In de onderstaande tabel worden de premies voor de aanvullende regeling ANWaanvulling weergegeven als percentage van de pensioengrondslag (PG), waarbij het pensioengevend salaris (PGS) is gemaximeerd tot maximaal het jaarloon voor de berekening van de WIA-uitkering. <37 37-41 42-46 >46
1,0% van 1,0% van 1,5% van 3,0% van
de de de de
PG; PG; PG; PG;
PGS PGS PGS PGS
is is is is
max max max max
jaarloon jaarloon jaarloon jaarloon
WIA WIA WIA WIA
Het bestuur kan, overeenkomstig de bepalingen van de Actuariële en bedrijfstechnische nota, gelet op de bestandsontwikkeling, tarieven van de herverzekeraar, de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen en de gebruikmakingsfrequenties in die periode, de ontwikkeling van de sterftekansen besluiten tot aanpassing van de in deze bijlage opgenomen percentages.
30 augustus 2011
42
Bijlage 4 Bruto premies voor aanvullende regeling WAO-aanvulling In de onderstaande tabel worden de premies voor de aanvullende regeling WAOaanvulling weergegeven als percentage van de pensioengrondslag (PG), waarbij het pensioengevend salaris (PGS)is gemaximaliseerd tot maximaal het jaarloon voor de berekening van de WAO-uitkering. 21-26 27-31 32-36 37-41 42-46 47-51 52-56 57
0,40% van 0,70% van 0,90% van 1,10% van 1,10% van 0,90% van 0,50% van 0,05% van
de de de de de de de de
PG; PG; PG; PG; PG; PG; PG; PG;
PGS PGS PGS PGS PGS PGS PGS PGS
is is is is is is is is
max max max max max max max max
jaarloon jaarloon jaarloon jaarloon jaarloon jaarloon jaarloon jaarloon
WIA WIA WIA WIA WIA WIA WIA WIA
Het bestuur kan, overeenkomstig de bepalingen van de Actuariële en bedrijfstechnische nota, gelet op de bestandsontwikkeling, tarieven van de herverzekeraar, de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen en de gebruikmakingsfrequenties in die periode, de ontwikkeling van de sterftekansen besluiten tot aanpassing van de in deze bijlage opgenomen percentages.
30 augustus 2011
43
Bijlage 5 Bruto premies voor aanvullende regeling WIA-excedent In de onderstaande tabel worden de premies voor de aanvullende regeling WIA-excedent weergegeven als percentage van de pensioengrondslag boven de maximum jaarloon voor de berekening van de WIA-uitkering. 21-26 27-31 32-36 37-41 42-46 47-51 52-56 57-61 62-63
0,60% van 0,90% van 1,30% van 2,00% van 2,70% van 3,10% van 3,30% van 2,90% van 0,60% van
de de de de de de de de de
excedentgrondslag excedentgrondslag excedentgrondslag excedentgrondslag excedentgrondslag excedentgrondslag excedentgrondslag excedentgrondslag excedentgrondslag
Het bestuur kan, overeenkomstig de bepalingen van de Actuariële en bedrijfstechnische nota, gelet op de bestandsontwikkeling, tarieven van de herverzekeraar, de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen en de gebruikmakingsfrequenties in die periode, de ontwikkeling van de sterftekansen besluiten tot aanpassing van de in deze bijlage opgenomen percentages.
30 augustus 2011
44
Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds SNT voor SNT-oud Artikel 1
Definities
In dit overgangsreglement wordt in aanvulling op en in afwijking van het bepaalde in artikel 1 van het reglement verstaan onder: 1.
Het reglement: Het “Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds SNT” alsmede de bijlagen bij dat reglement dat in werking is getreden op 1 januari 2003;
2.
Het overgangsreglement: Dit “Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds SNT voor SNT-oud”;
3.
De overgangsdatum 1 januari 2003;
4.
De deelnemer SNT-oud De persoon die zowel op de dag voor de overgangsdatum als op de overgangsdatum in dienst is bij de werkgever, op de overgangsdatum deelnemer is in het fonds en die niet per 1 oktober 2001 van rechtswege is overgekomen van Koninklijke KPN N.V.
Artikel 2 1.
Overgangsregeling SNT-oud
Extra storting beschikbare premieregeling Voor de deelnemer SNT-oud wordt voor de diensttijd doorgebracht van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 naar evenredigheid een extra pensioenstorting gedaan in de beschikbare premieregeling volgens de leeftijdsafhankelijke staffel zoals opgenomen in artikel 17.1 van het reglement.
2. Extra deelnemingstijd deelnemingstijd De deelnemer die voor 1 januari 2003 in dienst is bij de werkgever komt voor vaststelling van de rechten op partnerpensioen krachten artikel 22 van het reglement in aanmerking voor toekenning van extra deelnemingstijd, conform de in het lid 1 van dit artikel genoemde periode.
30 augustus 2011
45
Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds SNT voor medewerkers die tot 1 juli 2004 deelnemer waren bij Stichting (Ondernemings)Pensioenfonds KPN. Artikel 1 Definities In dit overgangsreglement wordt in aanvulling op en in afwijking van het bepaalde in artikel 1 van het reglement verstaan onder: 1.
Het reglement: Het “Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds SNT” alsmede de bijlagen bij dat reglement dat in werking is getreden op 1 januari 2003;
2.
Het overgangsreglement: Dit “Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds SNT voor medewerkers die tot 1 juli 2004 deelnemer waren bij Stichting (Ondernemings)Pensioenfonds KPN”;
3.
De overgangsdatum 1 juli 2004;
4.
De deelnemer (65 jaar) De deelnemer die voldoet aan de volgende voorwaarden wordt als deelnemer op overgangsdatum opgenomen in het fonds: • zowel op de dag voor de overgangsdatum als op de overgangsdatum in dienst is bij de werkgever, en • voor wie de pensioentoezegging van de werkgever een dag voor de overgangsdatum is ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds KPN, en • op wie artikel 26 van het pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds KPN van toepassing was. • op wie artikel 27 van het pensioenreglement 2000 van Stichting Pensioenfonds KPN niet van toepassing was.
5.
De deelnemer (62 jaar) De deelnemer die voldoet aan de volgende voorwaarden wordt als deelnemer op overgangsdatum opgenomen in het fonds: • zowel op de dag voor de overgangsdatum als op de overgangsdatum in dienst is bij de werkgever, en • voor wie de pensioentoezegging van de werkgever een dag voor de overgangsdatum is ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds KPN of Stichting Ondernemingspensioenfonds KPN, en • op wie artikel 27 van het pensioenreglement 2000 van Stichting Pensioenfonds KPN niet van toepassing was.
Artikel 2: Overgangsregeling deelnemer (65 jaar) Op de deelnemer (65 jaar) zijn, met inbegrip van de in dit artikel opgenomen bepalingen, de onderdelen A,B,D,E, F en G van het reglement van toepassing. 1.
Periode partnerpensioen Het jaarlijkse partnerpensioen wordt in afwijking van artikel 22 lid 4 van het reglement bepaald vanaf de overgangsdatum.
30 augustus 2011
46
Artikel 3: Overgangsregeling deelnemer (62 jaar) 1
Voor de deelnemer (62 jaar) geldt de volgende afwijkende definities: Pensioendatum: De eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 62-jarige leeftijd bereikt. Pensioeningangsdatum De eerste dag van de maand waarop voor de (gewezen) deelnemer een ouderdomspensioenuitkering van het fonds ingaat; De pensioeningangsdatum dient te liggen tussen de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar wordt doch uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt. Prepensioendatum: De eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt. Prepensioeningangsdatum De eerste dag van de maand waarop het prepensioen ingaat.
2.
Afwijkende beschikbare premiestaffel basisregeling Voor deelnemer (62 jaar) geldt een afwijkende beschikbare premiestaffel. In de onderstaande tabel is deze staffel weergegeven. Leeftijd Beschikbare premie (van 21 tot en met 62) (in een percentage van de pensioengrondslag ) 21– 26 jaar 6.4% 27 – 31 jaar 7.7 % 32 – 36 jaar 9.4 % 37 – 41 jaar 11.5 % 42 – 46 jaar 13.9 % 47 – 51 jaar 17.0 % 52 – 56 jaar 20.7 % 57 – 61 jaar 25.3%
3.
Afwijkende beschikbare premiestaffels Regeling prepensioen Voor de deelnemer (62 jaar) gelden afwijkende beschikbare premiestaffels Regeling Prepensioen. In de onderstaande tabel zijn deze staffels weergegeven. Opbouw vanaf 50 jaar Prepensioen 60 tot 62 jaar Leeftijd 50-54 8,27% 55-59 10,27%
4.
Periode Partnerpensioen Het jaarlijkse partnerpensioen wordt in afwijking van artikel 22 lid 4 van het reglement bepaald vanaf de overgangsdatum.
5.
In hoogte variërend ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer (62 jaar) heeft in aanvulling op artikel 21 lid 1 van het reglement ook op de pensioendatum het recht zijn ouderdomspensioen om te
30 augustus 2011
47
zetten in een ouderdomspensioen die gedurende de eerste drie jaren na ingang ervan een hoger bedrag is dan in de periode daarna.
30 augustus 2011
48
Addendum bij “Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds SNT voor medewerkers die tot 1 juli 2004 deelnemer waren bij Stichting (Ondernemings)Pensioenfonds KPN” 1. In dit addendum wordt verstaan onder overgangsreglement: Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds SNT voor medewerkers die tot 1 juli 2004 deelnemer waren bij Stichting (Ondernemings)Pensioenfonds KPN 2. Dit addendum is een onderdeel van het “Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds SNT voor medewerkers die tot 1 juli 2004 deelnemer waren bij Stichting (Ondernemings)Pensioenfonds KPN en is uitsluitend van toepassing op de deelnemer op wie tot 31 december 2005, artikel 2 en 3 van het overgangsreglement van toepassing was en die is geboren op of na 1 januari 1950. 3. Met ingang van 1 januari 2006 geldt voor de deelnemer op wie tot 31 december 2005 artikel 3 van het overgangsreglement van toepassing was en die is geboren op of na 1 januari 1950, de beschikbare premieregeling van de basisregeling, zoals is bepaald in artikel 17 van het pensioenreglement. Voor deze deelnemer komt artikel 3 lid 2, 3, en 5 per 1 januari 2006 te vervallen. 4. Voor de onder 3 genoemde deelnemers, worden de tot die datum opgebouwde saldo krachtens de beschikbare premieregeling gesplitst in een deel dat ingaat vanaf 65jarige leeftijd en een deel dat wordt aangewend voor prepensioen vanaf 62 jaar tot 65 jaar. 5. Op de volgende deelnemers is de regeling voorwaardelijk pensioen, zoals beschreven onder 6, van toepassing: a. deelnemers op wie artikel 2 van het overgangsreglement van toepassing is en die geboren zijn op of na 1 januari 1950 b. deelnemers op wie tot 31 december 2005 artikel 3 van het overgangsreglement van toepassing was, die geboren zijn tussen 1 januari 1950 tot 1 januari 1960 en op wie de overgangsregeling prepensioen, als bedoeld in artikel xx van de CAO 2005/2006 van toepassing was. 6. Regeling voorwaardelijk pensioen, als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. a. De deelnemer aan deze regeling heeft een voorwaardelijke aanspraak op ouderdomspensioen conform de per 1 januari 2006 geldende pensioenregeling b. Deze voorwaardelijke aanspraak wordt zodanig vastgesteld dat met deze aanspraak, in aanvulling op de onvoorwaardelijke aanspraken uit hoofde van de pensioenregeling van het fonds, voorzover mogelijk op de voorziene vertrekdatum het uitkeringsniveau wordt bereikt, dat in de CAO is overeengekomen. c. De berekening van de voorwaardelijke aanspraak wordt gemaakt naar de situatie per 31 december 2005. d. Deze voorwaardelijke aanspraak wordt gedurende de periode van 1 januari tot de ingangsdatum van het pensioen verhoogd conform artikel 5 van het reglement. e. De hoogte van de voorwaardelijke aanspraak wordt begrensd door de ruimte voor maximale pensioenopbouw op basis van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de loonbelasting 1964; de bedragen die gespaard zijn in het kader van Individuele Pensioensparen, worden hierbij buiten beschouwing gelaten. f. De toekenning en de financiering van deze voorwaardelijke aanspraak vindt plaats op de dag die voorafgaat aan de pensioeningangsdatum, maar uiterlijk op 31 december 2020. Indien de deelname aan de pensioenregeling eindigt vóór dit tijdstip, heeft de (gewezen) deelnemer geen recht op pensioen volgens deze regeling. g. De deelnemer aan deze regeling ontvangt jaarlijks een opgave van zijn voorwaardelijke aanspraak
30 augustus 2011
49
h.
Gedurende de periode dat de aanspraken niet zijn gefinancierd, vormen zij geen toezegging omtrent pensioen in de zin van het Besluit pensioentoezegging.
30 augustus 2011