Pensioen.
nummer 3, september 2013
Peter Schonewille Ontsluiting Europese pensioenmarkt via ‘soft law’
In dit nummer: 4
12
18
3
Redactioneel De praktijk trekt zijn eigen plan
4
Ontsluiting Europese pensioenmarkt via ‘soft law’
23
10
Inzicht in Pensioen – verslag van een kennissessie voor werkgevers
12
XBRL: de toekomst van het employee benefit berichtenverkeer
16
Column Peter Kavelaar Wonderlijke wereld
18
De 15-jaarsfinanciering: polderen
23
Moeizame invoering van het nieuwe pensioencontract
26
Volledige btw-aftrek mogelijk bij vermogensbeheer door werkgever in plaats van pensioenfonds
Redactioneel
De praktijk trekt zijn eigen plan De voortvarendheid van de Europese Commissie zou een voorbeeld moeten zijn voor het Nederlandse kabinet. Nog steeds is er geen wetgeving voor de invoering van de Algemene Pensioen Instelling (API). De modernisering van het Nederlandse pensioensysteem stokt en de invoering van het nieuwe pensioencontract wil maar niet opschieten. Het alom geroemde Nederlandse pensioensysteem wordt nu aangewezen als een van de oorzaken van het tegenvallende consumentenvertrouwen en is daarmee een blok aan het been van de opkrabbelende Nederlandse economie. De aanpassing van het Witteveenkader en de invoering van extreem ingewikkelde pensioenaanvullingsregelingen maken het Nederlandse pensioensysteem niet beter. Tijdens het schrijven van dit redactioneel is het nog steeds niet duidelijk of de versobering van het Witteveenkader kan doorgaan. De voorgestelde versobering van het Witteveenkader wordt door de oppositie in de Eerste Kamer tegengehouden. Die is bang dat de verminderde pensioenopbouw niet wordt teruggegeven aan de werknemers in de vorm van een lagere premie. De werkgevers en vakbeweging, die samen aan het roer staan bij de pensioenfondsbesturen, vinden echter dat de door de versoberde opbouw vrijvallende pensioenpremies moeten worden aangewend om de buffers van de fondsen te verbeteren. Veel pensioenfondsen zitten nog steeds in financiële problemen en kampen met lage buffers. Deze discussie over wat te doen met de vrijvallende pensioenpremies staat niet los van de discussie naar het nieuwe pensioencontract. De staatssecretaris studeert nog steeds op de vraag tegen welke rekenrente
de huidige pensioenaanspraken naar het reële pensioensysteem mogen worden overgeheveld. Een te hoge rekenrente bevoordeelt de oudere generatie te veel en zet de solidariteit in het systeem op scherp. De jongerenpartijen en jongere vertegenwoordigers bij de vakbonden hebben veel kritiek op dit scenario en pleiten voor een andere oplossing. De pensioenfondsen vragen om een hogere rekenrente; zij willen een zo geruisloos mogelijke overgang naar het reële systeem zonder te moeten korten. Als de staatssecretaris vasthoudt aan de huidige rekenrentesystematiek, zullen veel pensioenfondsen bij de overgang naar een reëel systeem zeker moeten korten. Het inzetten van de vrijvallende premies kan de buffers van de pensioenfondsen dan enigszins versterken. Het is de vraag hoe dit gaat uitpakken. Krijgen de jongeren straks zowel een hogere pensioenpremie tegen een lagere opbouw als een hogere rekenrente voor hun kiezen? Of worden deze twee tegen elkaar uitgewisseld? Het zou wel zo eerlijk zijn als deze twee aspecten in samenhang worden bezien en dat de discussie daarover niet al te lang meer duurt. Als de discussie niet snel wordt beslecht, overleeft ons pensioensysteem het mogelijk niet. Steeds meer werkgevers wachten de uitkomst van de discussie niet meer af en stappen nu al over op een beschikbare premieregeling. In dat geval zouden de jongeren de slag om het pensioen alsnog hebben gewonnen. Het worden interessante tijden voor het Nederlandse pensioenstelsel.
Reacties:
[email protected]
Pensioen nummer 3 • september 2013
3
National treatment en non-discriminatie creëren fiscaal level playing field
Ontsluiting Europese pensioenmarkt via ‘soft law’ Nieuwe wetgeving vanuit Brussel lijkt niet het aangewezen middel om het pad te effenen voor Europese pensioenen. Al was het maar omdat 27 lidstaten moeilijk tot de vereiste eenstemmigheid kunnen komen. Beter werkt de soft lawbenadering, waarbij de Europese Commissie zich richt op het elimineren van belastingobstakels via het Hof van Justitie in Luxemburg. Peter Schonewille, Legal Officer bij het Directoraat-Generaal Belastingen en Douane-Unie van de EC, licht toe hoe deze aanpak werkt.*
* Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel. Het representeert niet noodzakelijk de mening van de Europese Commissie.
4
Sinds de toetreding van de tien nieuwe EU-lidstaten in 2004 (Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië) en twee nieuwe lidstaten in 2007 (Bulgarije en Roemenië) is niet alleen de arbeidsmobiliteit in Europa gestegen. Ook de mobiliteit van gepensioneerden – mensen die na hun pensioen naar een ander land verhuizen – neemt toe. De IORP-richtlijn (Institution for Occupational Retirement Provisions), aangenomen in 2003, heeft een juridisch kader geschapen voor het aanbieden van bedrijfspensioenen over grenzen. Multinationals kunnen sindsdien pan-Europese pensioenfondsen opzetten en vanuit één vehikel al hun werknemers in andere lidstaten van pensioen voorzien. Dat gebeurt overigens nog maar weinig, volgens cijfers van EIOPA, de Europese toezichthouder. We zijn inmiddels tien jaar verder, maar Nederland heeft nog altijd geen wetgeving om het land aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor pan-Europese pensioenfondsen. Terwijl het toch over een enorme pensioenexpertise beschikt. We hebben duizend miljard in de pensioenpot en laten in de Melbourne Mercer Global Pension Index alleen Denemarken voor ons. Dat API-wetgeving in Nederland zo lang op zich laat wachten, is op zijn minst opmerkelijk. België doet het in dit opzicht juist wel goed. Multinationals als BP, Chevron en Pfizer zijn inmiddels begonnen met het opstarten van een pan-Europees pensioenfonds in België, waar al sinds 2005 speciale wetgeving bestaat om pan-Europese pensioenfondsen van multinationals aan te trekken.
Patstelling De grote meerderheid van EU-landen hanteerde een belastingsysteem waarbij de pensioenpremies slechts aftrekbaar zijn voor zover ze werden betaald aan pensioenfondsen in eigen land. Zo’n regeling maakt het moeilijk voor pensioenfondsen om over de grens te opereren; niemand gaat immers sparen bij een fonds waar je geen belastingaftrek op de premies krijgt. Stappen van de EC om tot Europese pensioenbelastingwetgeving te komen, zijn echter op niets uitgelopen. De 27 lidstaten konden op dit gebied niet tot eensgezindheid komen. Bij elke poging ontstond er een onoplosbaar conflict tussen de landen met goed weer (waaronder Spanje, Portugal, Griekenland en Italië) en de noordelijker gesitueerde ‘slechtweerlanden’. In de eerste categorie landen pleit
men, begrijpelijkerwijs, voor belastingheffing op grond van het woonplaatsbeginsel, oftewel: deelnemers betalen belasting over hun ontvangen pensioen in het land waar ze wonen. De slechtweerlanden, die een deel van hun senioren zien verhuizen naar de zon – er is vrijwel niemand die na zijn pensioen naar Finland verhuist – huldigen daarentegen het bronlandbeginsel, volgens welk gepensioneerden belasting verschuldigd zijn in het land van waaruit de pensioenen worden betaald. Een patstelling dus, en aangezien EU-wetgeving unanimiteit tussen de lidstaten vereist, lopen de pogingen tot belastingharmonisatie steeds op niets uit. Conclusie: zolang we het weer niet kunnen harmoniseren, is het onmogelijk tot Europese pensioenbelastingwetgeving te komen.
Pensioen nummer 3 • september 2013
5
6
Horizontale actie Niettemin streeft de EC naar een interne pensioenmarkt. Zij kiest hierbij voor de ‘soft law’-benadering: het uitbrengen van een Mededeling met daarin een analyse van de jurisprudentie, waar nodig gevolgd door inbreukprocedures. Een zaak van het Hof van Justitie, het Wielockx-arrest (2001), gaf voor deze aanpak een belangrijke aanzet. Het arrest betreft een Belgische fysiotherapeut die in Nederland woont maar zijn bijdrage aan de fiscale oudedagsreserve niet in Nederland mocht aftrekken. Het Hof oordeelde uiteindelijk dat pensioenpremies betaald aan pensioenaanbieders in het buitenland dezelfde fiscale behandeling moeten krijgen als premies betaald in het binnenland. Deze uitspraak was gunstig voor de EC, die zich op het standpunt stelde dat alle lidstaten die binnenlandse premieaftrek toestaan, conform het national treatment-beginsel ook aftrek moeten toestaan voor buitenlandse pensioenpremies. Het leidde tot een Mededeling aan de lidstaten. Die namen er kennis van, maar verzuimden hun wetgeving aan te passen. Hierop zette de EC een zogeheten horizontale actie in gang, waarbij inbreukprocedures werden gestart tegen in totaal negen lidstaten tegelijk op hetzelfde bezwaar; een novum in de EU-geschiedenis van de directe belastingen. Inmiddels zijn alle procedures afgerond, met zeer goed resultaat. België en Denemarken lieten het aankomen op een arrest van het Hof van Justitie, maar werden in
het ongelijk gesteld. De resterende lidstaten lieten het niet zover komen en pasten hun wetgeving aan op basis van een formele ingebrekestelling of een met redenen omkleed advies. Een mooi voorbeeld van hoe de EC op basis van het algemene non-discriminatieprincipe uit het EU-verdrag bijdraagt aan de totstandkoming van een fiscaal level playing field, zonder nieuwe Europese wetgeving. Van de tien nieuwe lidstaten die de EU in 2004 betraden vertoonden zes landen dezelfde inbreuk in hun wetgeving. Ook tegen hen begon de EC procedures, met als uitkomst dat zij alle op basis van een formele ingebrekestelling of een met redenen omkleed advies hun wetgeving hebben aangepast. De Hofuitspraken tegen België en Denemarken hebben hierbij zeker geholpen. Hoe dan ook, de soft law-benadering blijkt harde resultaten op te leveren. Op dit moment is het zo dat alle EU-lidstaten die aftrek geven voor pensioenpremies in het binnenland, dit ook doen voor premies in het buitenland. Fiscale efficiency De stappen die de EC zet zijn met nadruk geen harmonisatieslagen. Legislatieve uniformiteit is niet het streven. Sommige landen bieden meer aftrekmogelijkheden dan andere; dat respecteert de Commissie ten volle, evenals het recht van landen om naar eigen goeddunken regels voor pensioen en
België en Denemarken lieten het aankomen op een arrest van het Hof van Justitie, maar werden in het ongelijk gesteld
Pensioen nummer 3 • september 2013
7
Pensioenfondsen moeten kunnen investeren in het land waar ze het hoogste rendement verwachten, zonder gehinderd te worden door belastingobstakels levensverzekeringen op te stellen. Willen zij aftrek, is dat goed; willen ze geen aftrek, ook prima. Wat niet mag, is dat ze binnenlandse operaties anders behandelen dan buitenlandse; de eis van non-discriminatie. Buitenlandse pensioenaanbieders moeten op dezelfde manier kunnen opereren als binnenlandse. Niet discrimineren faciliteert de Europese arbeidsmobiliteit, want werknemers kunnen verhuizen naar een ander land en tegelijk in hun bestaande pensioenregeling blijven. Het draagt ook bij aan de fiscale efficiency waarmee pan-Europese pensioenfondsen en multinationals pensioen kunnen aanbieden in de hele Europese Unie. Moesten zij voorheen in elke land waar ze actief zijn een apart fonds aanhouden, nu kunnen ze volstaan met één grensoverschrijdend vehikel voor de hele Europese Economische Ruimte (lees: de EU plus Noorwegen, IJsland en Liechtenstein). Dat zijn dertig landen – straks met Kroatië erbij 31 landen – die je met je pan-Europese pensioenfonds kunt bedienen. Behalve de EC hebben ook de pensioenfondsen zelf, samen met het bedrijfsleven, op internationale schaal een actie geëntameerd. De European Federation for Retirement Provision (EFRP) en PriceWaterhouseCoopers dienden hierbij achttien klachten in over discriminatoire belastingheffing op dividenden en rente ontvangen door pensioenfondsen. Deze actie betrof alle EU-landen waarin de beleggingsinkomsten van eigen pensioenfondsen waren vrijgesteld, maar die van buitenlandse pensioenfondsen werden belast. De EC had in 2003 in
8
een Mededeling over de belastingheffing op dividenden al geanalyseerd dat dividenden die het land verlaten niet hoger belast mogen worden dan dividenden die in het land betaald worden; een toepassing van de vrijheid van kapitaalverkeer. Inmiddels heeft het Hof van Justitie de EC in het gelijk gesteld in zaken tegen Portugal en Finland. Dat is goed voor de Europese interne markt, want het betekent dat pensioenfondsen in dát land kunnen investeren waar ze het hoogste rendement verwachten, zonder gehinderd te worden door belastingobstakels. Eerlijke concurrentie vergemakkelijkt in dit geval het investeren over de grens. Witboek Pensioenen Het opheffen van fiscale obstakels op pensioengebied is een hoge prioriteit van de EC. Dat was het al in 2001, en dat is ook nu weer gebleken uit het Witboek Pensioenen (februari 2012), de agenda voor de toekomst waarin de Commissie vanuit verschillende beleidsterreinen (werkgelegenheid, economie, markt, belastingen) formuleert hoe we in Europa moeten omgaan met pensioenen. Ik beperk mij tot de voorgenomen belastingmaatregelen, waarvoor vijf gebieden worden genoemd. Allereerst: de efficiency en effectiviteit van tax incentives. Onderzocht zal worden of het nodig is die optimaal te richten op de mensen die ze het meest nodig hebben. Dit agendapunt sluit aan bij de discussie op dit moment in Nederland, bijvoorbeeld over de vraag of je over inkomens boven de 100.000 euro nog premieaftrek moet geven. De Commissie gaat hier met alle lidstaten naar kijken en mogelijk best practices formuleren. Een optie is de systematiek van flexibele aftrek, waarbij deelnemers die met sociale zekerheid en bedrijfspensioen samen onvoldoende pensioen hebben opgebouwd, fiscaal gefacilieerd kunnen bijsparen. Hiermee stel je mensen in de gelegenheid zelf iets te doen aan hun pensioengat. De staat hoeft dan niet in te springen als de mensen gepensioneerd en arm zijn, maar stimuleert hen om er zelf voor te zorgen dat ze straks voldoende pensioen hebben. Dit wordt ook wel het systeem van de communicerende vaten genoemd: een beperkte opbouw in eerste en tweede pijler wordt gecompenseerd door extra aftrek in de derde pijler. Vanwege de genoemde problemen rond unanimiteit, is het waarschijnlijk dat de EC ook hiervoor geen nieuwe wetgeving zal voorstellen.
Meer concurrentie Wat het tweede gebied betreft: de EC zal onderzoeken hoe het risico van dubbele belasting is te voorkomen. Deense pensionado’s die in Frankrijk resideren, bijvoorbeeld, betalen twee keer belasting over hun pensioen, in beide landen eenmaal. Dit als gevolg van het feit dat Denemarken het belastingverdrag met Frankrijk heeft opgezegd omdat Frankrijk niet akkoord kon gaan met bronheffing. Twee keer belasting betalen over hetzelfde inkomen, in dit geval in het ene land en in het andere land, is niet wenselijk. De gepensioneerde houdt dan te weinig pensioen over. Anderzijds: helemaal geen belasting betalen over je pensioen, niet in het ene, noch in het andere land, vindt de EC evenmin rechtvaardig. De aard van de te nemen maatregelen zal onderwerp van gesprek zijn tussen de EC en de lidstaten. Het derde gebied, de grensoverschrijdende overdracht van pensioenkapitaal, zou eveneens kunnen leiden tot een horizontale actie. De EC onderzoekt hierbij zowel de tweede als de derde pensioenpijler, dus ook fiscale obstakels voor de overdracht van levensverzekeringkapitaal komen aan bod. Voor multinationals met mobiele werknemers die in verschillende landen werken en overal een apart potje hebben, is het veel makkelijker om dat geld bij één pensioenfonds onder te brengen. Uitgangspunt is: als je binnen het land pensioen- of levensverzekeringskapitaal belastingvrij mag overdragen, dan moet je dat ook toestaan voor overdracht naar het buitenland. Onderzocht wordt of er landen zijn die hier inbreuk op maken. Ook inzake de grensoverschrijdende premiebetaling voor levensverzekeringen, het vierde aandachtsgebied, kan de EC besluiten tot een horizontale actie tegen landen die discrimineren op dit vlak. Binnen de EU moet het voor deelnemers mogelijk zijn een levensverzekering te kopen van een buitenlandse aanbieder met dezelfde fiscale faciliteiten als wanneer ze die in het binnenland kopen. Dat leidt tot een bredere keuze en meer concurrentie, en daar kan de Europese burger alleen maar bij gebaat zijn. Rekensom Als vijfde kijkt de EC naar investeringsresultaten van pensioenfondsen en levensverzekeraars, zoals aandelen die worden verkocht met vermogenswinst, inkomsten uit onroerend goed en inkomsten uit aandelen of obligaties
(voor de verzekeraars; voor de pensioenfondsen is dit al onderzocht op basis van de genoemde klachten van de EFRP en PWC). Belastingverdragen wijzen het heffingsrecht vaak toe aan het land waar het onroerend goed gesitueerd is. De meeste landen maken gebruik van dat heffingsrecht, maar stellen hun eigen pensioenfondsen en levensverzekeraars vrij. De EC laat nu uitzoeken of ze die vrijstelling ook verlenen aan buitenlandse pensioenfondsen en levensverzekeraars. Zo nee, dan is er sprake van ongeoorloofde discriminatie, met mogelijk een derde horizontale actie als respons. Verder heeft de Commissie een belangrijke zaak tegen Finland gewonnen waar een precedentwerking van kan uitgaan voor levensverzekeraars. In Finland zijn levensverzekeraars formeel onderworpen aan de vennootschapsbelasting, maar de belastbare grondslag werd verminderd met de toevoeging aan de pensioenreserve, waardoor ze de facto een paar promille belasting betaalden. Dat is zo goed als een vrijstelling. De Finnen hieven wel een bronheffing van 19,5 of 15 procent op de uitgaande dividenden. Een simpele rekensom leert dat 19,5 of 15 hoger is dan 0,001 of 0,002, dus is deze bronheffing verboden op grond van het EU-verdrag. Met het wegnemen van belastingobstakels voor mobiele werknemers, met name op het gebied van grensoverschrijdende overdracht van pensioenkapitaal en de mogelijkheid van grensoverschrijdende premiebetalingen, geeft de Commissie prioriteit aan zaken die de Europese burger direct raken.
Mr. drs. Peter H. Schonewille RA studeerde bedrijfseconomie, fiscale economie en Nederlands recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en accountancy aan de Universiteit van Tilburg. Hij begon zijn loopbaan in 1987 als adjunctbelastinginspecteur in Rotterdam en Dordrecht. In 1990 werd hij aangenomen bij de Directie Internationale Fiscale Zaken van het Ministerie van Financiën. Sinds 1993 is Peter werkzaam bij de Europese Commissie in Brussel, waar hij thans Legal Officer is in de afdeling die de inbreukprocedures verzorgt voor de directe belastingen, DirectoraatGeneraal Belastingen en Douane-Unie.
Pensioen nummer 3 • september 2013
9
Inzicht in Pensioen – verslag van een kennissessie voor werkgevers Woensdagochtend 26 juni jl. kwamen ruim 25 werkgevers bijeen op de 44e etage van ons kantoor in Rotterdam voor een kennissessie over pensioen. De ochtend begon met somber weer, maar op het moment dat de eerste werkgevers arriveerden, brak de zon door. Het uitzicht was verbluffend en er werden heel wat plaatjes geschoten. Op een gegeven moment waren zelfs de kerktorens van Delft te zien. Nadat iedereen zich had losgerukt van het uitzicht begon de kennissessie.
Financiële ontwikkelingen Het eerste onderwerp van de ochtend waren de ontwikkelingen op het financiële vlak. De tot op heden steeds verder stijgende levensverwachtingen en de dalende marktrente zijn belangrijke oorzaken van de stijgende pensioenpremies. Een tweede punt dat gevolgen heeft voor de financiering van pensioen is de verdeling van de risico’s. Komen de risico’s voor de werkgever, dan kan dit leiden tot onverwachte en soms zelfs onbeheersbare kosten. Komen de risico’s voor de pensioenuitvoerder, dan zal de uitvoerder daarvoor een vergoeding vragen. De laatste optie is dat de risico’s voor de werknemer komen. Dit beperkt de kosten, maar brengt meer onzekerheid voor de werknemer. In de praktijk worden de risico’s verdeeld over de werkgever, de verzekeraar en de werknemer. In de afgelopen jaren is een trend waar te nemen, waarbij risico’s verschuiven van de werkgever naar de werknemer, wat vooral te merken is aan de opkomst van beschikbare premieregelingen. Het Pensioenakkoord heeft geleid tot de introductie van een reëel pensioencontract, waarvoor vanaf 2015 kan worden gekozen. Of, en in welke mate, hiervan gebruik zal worden gemaakt, zal de toekomst uitwijzen. In de levendige en openhartige discussie die volgde op dit eerste deel van de presentatie deelden de werkgevers hun praktijkervaringen en actuele knelpunten met elkaar. Jeroen Bout Pension Advisory
[email protected] Bertine van Hoorn Pension Advisory
[email protected]
10
Wetsvoorstellen Na een korte pauze met een fruitige snack was het tijd voor het tweede deel van de kennissessie. De twee wetsvoorstellen die de dag na de kennissessie in de Tweede Kamer zijn aangenomen, waren het onderwerp van gesprek.
Het eerste wetsvoorstel bevatte een aanpassing van de pensioenambitie. Voortaan is de pensioenambitie niet meer gerelateerd aan het laatstgenoten loon, maar aan het gemiddelde loon. Dit maakt het mogelijk de opbouwpercentages te beperken. 1,75% is het fiscaal maximale opbouwpercentage in een middelloonregeling. De opbouw van de andere pensioenregelingen wordt hiervan afgeleid. Het pensioengevend loon wordt voorts gemaximeerd op € 100.000. Deze laatste aanpassing was aanleiding voor discussie tussen de werkgevers. Hoe kun je met een hoger loon dan € 100.000 toch een pensioen bereiken dat enigszins aansluit bij de inkomensstandaard die de werknemer gewend is. Het tweede wetsvoorstel was het voorstel van de sociale partners en zal elders in dit blad nader worden toegelicht. De eerste reacties van de werkgevers op dit voorstel waren niet overweldigend positief. De uitvoering van het plan lijkt erg ingewikkeld en voor de inkomens tot € 100.000 is de ruimte beperkt. Conclusie Aan het eind van deze kennissessie werd geconcludeerd dat er veel ontwikkelingen zijn en dat werkgevers aan de slag moeten om hun regelingen tijdig aan te passen. Hierover zullen zij in overleg moeten treden met werknemers(organisaties), ondernemingsraden en pensioenuitvoerders, zodat de aanpassingen tijdig kunnen worden afgerond. Lastig hierbij is dat de politiek ook op het moment van het schrijven van dit verslag nog geen definitief uitsluitsel heeft gegeven over de wetgeving per 1 januari 2015.
“In de levendige en openhartige discussie deelden de werkgevers hun praktijkervaringen en actuele knelpunten met elkaar”
Pensioen nummer 3 • september 2013
11
XBRL:
de toekomst van het employee benefit berichtenverkeer In Pensioen 2013/2 hebben we uw aandacht gevraagd voor het standaardiseren van het employee benefit berichtenverkeer. We gaven aan dat op dit moment werkgevers een groot aantal partners informeren over werknemersgegevens in de keten van verzekerbare arbeidsvoorwaarden en pensioenen. Deze aparte informatiestromen gaan naar pensioenuitvoerders, verzekeraars van arbeidsongeschiktheid, arbodiensten, UWV en Belastingdienst. Het huidige berichtenverkeer is intensief, omdat iedere ketenpartner zijn eigen voorschriften voor aanlevering heeft. De berichtgeving is afkomstig uit verschillende bronsystemen en de diversiteit van personeelsregelingen is groot. Een standaardisatie van dit berichtenverkeer op basis van XBRL kan veel van de huidige problemen oplossen en de kosten verlagen.
12
Pensioen nummer 3 • september 2013
13
XBRL stelt systemen in de keten in staat om de informatie automatisch te herkennen en te verwerken. Het resultaat daarvan is geautomatiseerde toevoer en uitwisseling van de informatie door de hele keten. De integratie van XBRL in het bedrijfsproces verkort de doorlooptijden, verbetert de kwaliteit van het proces en verlaagt de kosten aanzienlijk. Ontwikkelingen van XBRL op andere gebieden, zoals de financiële verslaglegging en belastinggegevens, hebben dit al ruimschoots aangetoond. Wat houdt deze standaardisatie van de keten voor de werkgever nu precies in en wat zijn de voordelen die de werkgever en zijn werknemers kunnen behalen? Actuele en juiste verwerking van gegevens Op dit moment worden er voor verschillende processen gegevens over de werknemers aan verschillende partijen doorgegeven. Het gaat om gegevens als beter- en ziekmeldingen aan de arbodienst, personeelsgegevens
Door de intelligente XBRL-tag bevat de berichtenuitwisseling automatische checks and balances om een juiste informatieuitwisseling te borgen voor salarisverwerking, pensioenopbouw, WIA en ziekengeldverzekeringen, leasebedrijven en hypotheekverstrekkers. Ten slotte wordt ook een aantal overheidsinstellingen, zoals het UWV en de Belastingdienst, met regelmaat geïnformeerd over het personeel. Deze wirwar van gegevensuitwisseling vindt steeds weer op een andere manier plaats. Soms online, via e-mail of via eigen portals en koppelingen. Voordat deze gegevens in het juiste gevraagde format bij de ketenpartners komen, moeten ze vaak nog worden bewerkt en aangevuld door de werknemer of een personeelsmedewerker. Deze bewerkelijke gegevensaanlevering is inefficiënt en foutgevoelig. Door gebruik te maken van XBRL kunnen de gegevens
14
van de werknemer vanuit de bron rechtstreeks worden doorgegeven aan de diverse ketenpartners. Door te werken met XBRL kan recht worden gedaan aan de diverse benodigde gegevenskarakteristieken en specifiek benodigde gegevensinterpretaties. Door vervolgens de systemen van werkgever en uitvoerder via een portal te laten communiceren kunnen deze gegevens op het gewenste moment worden doorgegeven aan de betreffende uitvoerder en realtime worden verwerkt door de uitvoerder. Inzicht in gegevens De koppeling van de systemen zorgt ervoor dat de uitkomst van de mutaties direct bij de werknemer en werkgever bekend zijn. De XBRL-portal koppelt de uitkomst van de administratie van de uitvoerder direct terug. De werknemer en de werkgever hebben direct inzicht in de gevolgen van de mutatie op de employee benefit. Hierdoor kunnen de werkgever en werknemer hun verantwoordelijkheid nemen voor de juistheid van de gegevens. De werknemer krijgt een actueel inzicht in zijn employee benefits en ziet daardoor op welke benefits hij recht heeft. Ook de werkgever heeft meer inzicht in zijn financiële administratie. Doordat de administratie altijd juist en actueel is, worden er geen onjuiste premies betaald. Door een actuele administratie loopt de werkgever minder risico op foutieve dekkingen en achterstallige premies. Betere controle Door gebruik te maken van een doorgifteportal voor de employee benefit-gegevens kan op berichtenniveau worden gecontroleerd. Nu wordt door de accountant op procesniveau gecontroleerd, waardoor hij veelal niet kan vaststellen of de juiste werknemersgegevens zijn doorgegeven en of de benefits correct zijn geadministreerd. Met de XBRL EB-portal kan op berichtenniveau worden gecontroleerd. Hierdoor worden de employee benefits op basis van gecontroleerde data geadministreerd. Doordat de werknemer en de werkgever direct inzicht hebben in de geadministreerde gegevens kunnen de werknemer en de werkgever de gebruikte data valideren. Niets is krachtiger dan een validatie door de bron. Een werknemer heeft een groot belang bij juist geadministreerde employee benefits. Een werknemer zal als eerste kunnen aangeven of de data juist zijn geadministreerd. Met deze controle en validatie
kunnen de employee benefits worden geadministreerd op basis van gevalideerde en gecontroleerde gegevens. Dit minimaliseert de foutenmarge en verbetert en vergroot de betrouwbaarheid van de financiële gegevens van de werkgever en de uitvoerders. Efficiëntere processen In de huidige praktijk vindt de gegevensuitwisseling veelal niet geautomatiseerd plaats. Bij de werkgever moeten meerdere handmatige handelingen plaatsvinden om de gegevens zo goed als mogelijk bij de uitvoerder te krijgen. Vaak moet een gegevensdump uit de administratie van de werkgever handmatig worden bewerkt door de medeweker van de personeelsafdeling van de werkgever om te kunnen voldoen aan gevraagde specificaties van de betreffende uitvoerders. Iedere uitvoerder kent zijn eigen specificatie, waardoor soms zelfs dezelfde informatie op verschillende manieren moet worden aangeleverd aan verschillende uitvoerders. Hierdoor is het proces foutgevoelig en vinden meer dan noodzakelijk herstelacties plaats. Met een XBRL-portal worden niet alleen de employee benefit-processen bij de werkgever efficiënter, maar ook de afhankelijke processen bij de uitvoerder. Salarisverwerkingshuizen en administratiekantoren ondersteunen werkgevers bij het aanleveren van hun werknemersgegevens aan verschillende uitvoerders. Omdat iedere uitvoerder zijn eigen wijze van aanleveren kent, is dit voor deze partijen een bewerkelijk en inefficiënt proces. Als zij de werknemersgegevens voor al deze uitvoerders op dezelfde manier aan hetzelfde punt kunnen aanleveren, kan dit een aanzienlijke kostenbesparing opleveren. Risicobeperking Informatie- en zorgplicht leggen steeds meer druk op de administratieve organisatie van de uitvoerders. Om de verantwoordelijkheid voor de aanlevering van de deelnemersgegevens meer bij de aangesloten werkgevers te leggen hebben veel pensioenuitvoerders portals in het leven geroepen, zoals www.mijnpensioenadministratie.nl, waarin de aangesloten werkgevers hun werknemersdata online kunnen bijhouden. Daarmee hebben de pensioenuitvoerders hun deelnemersgegevens echter online gezet. Voor werkgevers is dit een verre van ideale situatie; nu moeten zij de gegevens bijhouden in hun eigen administratie én in de administratie van de uitvoerder. Om aan deze verantwoordelijkheid te
kunnen voldoen hebben veel werkgevers een maandelijks of per kwartaal terugkerend dweilproces in het leven geroepen. In dit dweilproces wordt de administratie van de werkgever naast de administratie van de uitvoerder gelegd en worden verschillen geanalyseerd en opgelost. Dit is voor de werkgever een tijdrovend en kostbaar proces. Bovendien is dit proces zeer foutgevoelig, omdat het handmatig wordt uitgevoerd. Dat wil geen werkgever. De invoering van de uniforme pensioenaangifte (UPA) heeft ons geleerd dat de personeels- en pensioenadministraties niet op elkaar aansluiten. Bij de invoering van de UPA zorgen de synchronisaties van de administraties voor veel werk en achterstanden. Voor veel werkgevers en uitvoeders is het een tour de force om het verleden in deze administraties op orde te krijgen. Dit komt, doordat de werknemer in het verleden niet verantwoordelijk is gehouden voor het bijhouden van de gegevens. Waarom XBRL? XBRL is een open op XML-gebaseerde standaard voor het op uniforme wijze communiceren, uitwisselen, publiceren en zoeken van bedrijfsgegevens. XBRL kunnen we dus zien als een ‘barcode voor data-uitwisseling’. Met XBRL worden alle werknemersdata die worden uitgewisseld als het ware gelabeld. Het belang van een efficiënte informatiestroom tussen de werkgever en uitvoerder is voor iedereen duidelijk. Gegevens dubbel uitvragen of verschillende betekenissen geven aan een bepaald item is natuurlijk funest. Neem als voorbeeld het eenvoudige begrip ‘pensioengevend salaris’. Is dit dan alleen twaalf maal het maandsalaris of is dit inclusief vakantiegeld en andere emolumenten? En zo zijn er talloze voorbeelden te noemen. XBRL kan hier de helpende hand bieden. Met XBRL tags worden deze data interactief en wordt voor iedere partij in de keten duidelijk waaruit in het specifieke geval het pensioengevend salaris bestaat. XBRL biedt een standaard die rekening houdt met de specifieke regelingen van uitvoerders en werkgevers en met verschillende software formats en technologieën. Door de intelligente XBRL-tag bevat de berichtenuitwisseling automatische checks and balances om een juiste informatie-uitwisseling te borgen. Daarnaast kan door de aanwezigheid van de XBRL-tag de informatieuitwisseling op berichtenniveau worden gecontroleerd, waardoor administraties werkelijk kunnen worden gebaseerd op gevalideerde en gecontroleerde informatie.
Roderik van Sluis Global employer Services
[email protected] Reynout Burgers Deloitte Risk Services
[email protected]
Pensioen nummer 3 • september 2013
15
Kavelaars' column
Wonderlijke wereld
1
W
onderlijke wereld die pensioenwereld. Als generiek fiscalist die ‘pensioen’ ‘er een beetje bij doet’ en dan nog beperkt tot de fiscaliteit ben ik eigenlijk een buitenbeentje. Ook in onze redactie, want al mijn collega-redacteuren ‘doen de hele dag niet anders dan pensioen’. Heel knap en zeer te respecteren, maar bepaald niet voor mij weggelegd. Ik kijk dan ook met wat meer afstand naar wat er zoal in de pensioenwereld gebeurt en overigens ook wat er – niet zelden ten onrechte – niet gebeurt. Een ding is daarbij in elk geval duidelijk: het gaat om een maatschappelijk uitzonderlijk belangrijk terrein: niet alleen op korte termijn, maar vooral ook op lange termijn. En in dat verband is het opmerkelijk dat er door dezen en genen ideeën worden gelanceerd die het lanceren niet waard zijn en dat eigen belangen kennelijk nogal eens een grotere rol spelen dan het maatschappelijk belang. Een voorbeeld van het eerste is het onzalige idee de eigenwoningmarkt te hulp te schieten met de pensioengelden. Dat is een typisch voorbeeld van de toepassing van de uitdrukking dat de blinde de lamme helpt (of omgekeerd, maar dat maakt voor het resultaat niet uit). Het is voor een nuchter nadenkend mens evident dat dit geen goed idee is: hoe komen we van de drup in de regen? Op deze kwestie ga ik als niet-fiscalist niet verder in.
1 Deze opinie wordt opgenomen in het Tijdschrift voor pensioenvraagstukken 2014, nr. 4.
16
Een voorbeeld van het tweede ligt op fiscaal terrein, waarvan ik denk iets te mogen menen: het wetsvoorstel tot aanpassing van het Witteveenkader in samenhang met het aanvullende wetsvoorstel inzake pensioenaanvullingsregelingen, beide inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer.
Eerst het wetsvoorstel tot aanpassing van het Witteveenkader. Dat is in essentie een prima voorstel. We zijn in Nederland al jarenlang veel te ruim bedeeld met mooie pensioenregelingen. Dat zien we anno 2013 bijvoorbeeld terug in het feit dat inmiddels de gepensioneerden er relatief het beste voor staan. Heel prettig en het is ze ook gegund, maar niet noodzakelijk. Wat moeten we als 70-plussers met pensioenen van € 50.000 en meer per jaar: niets, behalve sparen voor de (klein)kinderen, zodat die een startkapitaaltje hebben. Prima, maar dat hoeft niet fiscaal gefacilieerd tot stand te komen. Dat spaart men maar zonder hulp van de fiscus: waarom moet iedereen daaraan meebetalen? Overigens hapt de fiscus daar door middel van de Successiewet in principe wel weer een stukje van terug; op z’n minst al een goede reden om die wet – anders dan velen vinden – niet af te schaffen. En waarom zou een pensioen gekoppeld moeten zijn aan het eindsalaris? Heel vriendelijk, maar volstrekt ten onrechte. Als iemand over een periode van 40 jaar een gemiddeld salaris van bijvoorbeeld € 40.000 heeft genoten, is begonnen met € 20.000 en is geëindigd met € 60.000, waarom moet zijn pensioen dan gebaseerd zijn op € 60.000? Het mag uiteraard wel, maar ook hier geldt: niet met behulp van de fiscus. Dat is eigen verantwoordelijkheid. Kortom, het wetsvoorstel aanpassing Witteveenkader mag nog wel wat verder worden aangescherpt: niet alleen aanscherping van de opbouwnorm gerelateerd aan het middelloon, maar zelfs eindloonregelingen verbieden. Althans, wat betreft fiscale faciliëring. Meer sparen mag, maar ook dat is eigen verantwoordelijkheid. Terecht dus ook dat de opbouwpercentages in dit wetsvoorstel naar beneden worden bijgesteld, waarbij men overigens kan discussiëren over de precieze hoogte. Dat laatste is ook het geval met de loonnorm waarboven niet langer fiscale faciliëring is toegestaan. De regering heeft gekozen voor € 100.000 en is daarbij helaas afgeweken van
het advies van de commissie-Van Dijkhuizen die heeft voorgesteld de norm te leggen op het niveau van de door haar voorgestelde top van de eerste tariefschijf van de loon- en inkomstenbelasting. Dat is een prima norm. Een alternatief zou wat mij betreft ook nog kunnen zijn aansluiting te zoeken bij de loongrens voor de werknemersverzekeringen. Die grens heeft nooit discussie opgeroepen: waarom zou men bij pensioen daar geen genoegen mee kunnen nemen en bij de werknemersverzekeringen wel? Mijn conclusie ten aanzien van het wetsvoorstel tot aanpassing van het Witteveenkader is duidelijk: een prima wetsvoorstel dat bij voorkeur nog wel een tandje scherper zou mogen. Dat gaat overigens ook wel gebeuren, want er zal over enige tijd stellig blijken dat de onderhavige maatregelen niet voldoende zijn om op lange termijn onze toekomstvoorzieningen te financieren. Maar dan … het wetsvoorstel Pensioenaanvullingsregelingen. Dat waarlijk monsterlijke gedrocht had nooit mogen worden ingediend – zie ook het advies van de Raad van State – en wordt hopelijk door de Eerste Kamer de vernieling in geholpen. Het is overigens al zeer ernstig dat de Tweede Kamer dit voorstel heeft aanvaard, vooral als men bedenkt dat hier vrijwel geen Kamerlid – gelet op de beschikbare tijdspanne – naar heeft kunnen kijken. Wat leert het wetsvoorstel vooral: houd sociale partners buiten de fiscale faciliëring van pensioenregelingen. Niet alleen omdat dit leidt tot een volstrekt onbegrijpelijk en onhanteerbaar begrippenapparaat (art. 5.16b Wet IB 2001: optoppingsouderdomspensioenexcedentregelingen; ik heb ze voor uw gemak even geteld: 45 letters!),2 maar vooral omdat het wetsvoorstel leidt tot een waarlijk monsterlijk gedrocht, zowel wat betreft de systematiek van ouderdomsfaciliteiten, als wat betreft complexiteit van de regelgeving. Maar daarenboven omdat er helemaal geen reden is om het Witteveenkader
meer ruimte te bieden dan in het eerder genoemde wetsvoorstel is geregeld. Het is bovendien ook ware apekool om zo’n regeling tot stand te brengen die gemiddeld een paar tientjes per jaar extra opbrengt. Daar zit geen mens op te wachten. Dat bedrag kunnen mensen net zo goed uit hun netto inkomen – dus niet gefacilieerd – sparen. Ik hoor het u al roepen: ‘Pensioenen zijn onderdeel van het arbeidsvoorwaardenbeleid en daar gaan werkgevers en werknemers over; terecht dus dat die zich hiermee hebben bemoeid en dat de regering daar netjes naar luistert.’ Fout, althans wat mij betreft. De sociale partners gaan weliswaar over arbeidsvoorwaarden en dus ook over pensioenen, maar niet over wetgeving. Daar gaan de regering en het parlement over die gezamenlijk een afspiegeling vormen van de samenleving – althans in theorie, dat wel – en die dus volstrekt gevolmachtigd zijn om wetgeving tot stand te brengen zonder betrokkenheid van anderen. Niet dat men naar anderen niet hoeft te luisteren, zeker wel. Maar de wetgever kan – beter gezegd moet – vervolgens zelf zijn verantwoordelijkheid nemen. In dit geval bestaat die verantwoordelijkheid erin dat het door de sociale partners geopperde idee van de pensioenaanvullingsregelingen terzijde zou zijn geschoven. Als ik het goed begrijp, ligt het in de verwachting dat de Eerste Kamer ons hierbij te hulp gaat schieten. Het is te hopen, want de enigen die van dit wetsvoorstel echt blij worden, zijn (fiscale) pensioenadviseurs. Niets ten nadele van hen, maar toch niet echt een reden om een dergelijke regeling tot stand te brengen.
Prof. dr. P. Kavelaars Prof. dr. P. Kavelaars is hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en directeur van het Wetenschappelijk Bureau van Deloitte Belastingadviseurs.
2D e spellingcontrole van mijn pc wijst uit dat dit woord geen goed Nederlands is, maar dat had u neem ik aan met mij ook niet verwacht.
Pensioen nummer 3 • september 2013
17
De 15-jaarsfinanciering:
polderen D
e voorwaardelijke 15-jaarsfinancering van pensioenen is een ‘polder’-product uit 2004. Na diverse Brede Herwaarderingen van het pensioen- en lijfrenteregime werd geconcludeerd dat pensionering vóór de 65-jarige leeftijd maatschappelijk gezien wellicht gewenst, maar economisch niet verantwoord is. Met ingang van 1 januari 2005, met een overgangsregeling tot 1 januari 2006, is de fiscale regelgeving voor pensioenen aangepast (het gaat om VUT, Prepensioen en Levensloop, hierna: VPL). Hoe kwam de nieuwe regeling tot stand en hoe is er sindsdien mee omgegaan? 18
De al langer bestaande VUT-regelingen en de kort daarvoor ingevoerde prepensioenregelingen werden in 2005 radicaal afgeschaft, behalve voor een kleine groep oudere werknemers. Ook andere oudedagsvoorzieningen, zoals de mogelijkheid om een VUT te imiteren door het afsluiten van een lijfrente, werden fiscaal niet meer gefacilieerd. Het ontslaan van mensen relatief kort voor de pensioendatum met een gouden handdruk, waardoor de (ex-)werknemer in een op VUT gelijkende positie zou komen, werd eveneens bestreden. De wetgever heeft kordaat ingegrepen: een extra heffing van in principe 52%. Maar hier eindigt de strengheid en de kordaatheid. Het polderen begint … De genoemde 52% extra heffing is de eerste jaren gemitigeerd tot 26%. De vakbeweging vond in de op dat moment in te voeren Levensloopregeling een goed alternatief voor de VUT. Zoals bekend kon worden gespaard om drie jaar lang 70% van het inkomen uit te keren. Als de levensloop de laatste drie jaar voor de pensioendatum wordt uitgekeerd, lijkt deze wel erg op VUT. Eerst wilde men deze mogelijkheid bestrijden, maar zij werd uiteindelijk toegestaan. Toch twijfelden velen toen al aan de levensvatbaarheid van de Levensloopregeling. Het polderen gaat door … Voor werknemers is een verschraling van de pensioenregeling zonder compensatie een verlaging van de totale arbeidsbeloning. En een verschuiving van de pensioengerechtigde leeftijd van bijvoorbeeld 60 naar 65 jaar is ontegenzeggelijk een verschraling. Het lag voor de hand om een niet-optimale regeling van een werknemer vóór invoering van de VPL nog snel te verbeteren. Een verbetering van de opgebouwde rechten compenseert dan de versobering van nog op te bouwen rechten. Deze compensatie voor de werknemer viel binnen de fiscale grenzen. De totale kosten van de werkgever (tot pensioendatum) zullen per werknemer gemiddeld niet groter worden, maar omdat opgebouwde pensioenrechten direct moeten worden afgefinancierd, haalt de werkgever wel lasten naar voren. Dit was niet gewenst. Bovendien, als de werknemer op korte termijn vertrekt, is hij al gecompenseerd voor een versobering van een toekomstige arbeidsbeloning waar hij helemaal geen recht meer op blijkt te hebben.
Pensioen nummer 3 • september 2013
19
Hoewel het voor ingangsdatum van de wetswijziging verbeteren van de pensioenregeling voor de overheid eigenlijk afbreuk doet aan de doelstelling van deze wetgeving, was de overheid bereid mee te denken over een oplossing. Het polderen ten top … De oplossing was even geniaal als simpel. Er wordt een voorwaardelijk pensioen toegekend. Werkgevers mogen later affinancieren en werknemers hebben pas onvoorwaardelijk recht op dit pensioen indien en voor zover het pensioen is gefinancierd. De lasten voor de werkgever worden niet naar voren gehaald. Vertrekkende werknemers krijgen op deze manier ook niet te veel pensioenaanspraken mee. Bovendien blijven werkgevers hierdoor extra aantrekkelijk voor werknemers; ontslag nemen leidt immers tot verlies van de voorwaardelijke rechten. Onder andere hierover hebben kabinet en werkgevers- en werknemersorganisaties op 5 november 2004 overeenstemming bereikt in het Sociaal Akkoord 2004. Uitwerking financiering Er zijn twee opties: 1. Het in te kopen pensioen wordt in één keer gefinancierd aan het einde van de 15-jaarsperiode of op de daarvoor liggende feitelijke pensioeningangsdatum. 2. Het in te kopen pensioen wordt van jaar tot jaar evenredig gefinancierd tot het einde van de 15-jaarsperiode of tot de daarvoor liggende feitelijke pensioeningangsdatum. Beide mogelijkheden komen voor. De eerste optie leek toentertijd vanuit de werkgever gezien aantrekkelijk. De financiering wordt maximaal uitgesteld en werknemers denken nog twee keer na voor ze opzeggen, want bij vertrek verspelen ze het extra pensioen. Nu kijken werkgevers daar wellicht wat anders tegenaan. De arbeidsmarkt is totaal veranderd en de prijs van in te kopen pensioen is gezien de lagere marktrente ook niet gunstiger geworden. Bovendien ervaart men de naderende ‘piekuitgave’ na afloop van de 15-jaarsperiode toch wel als een zware last.
20
Fiscaal Polderen? Alle pensioenkosten komen ooit ten laste van de fiscale winst. De vraag is echter wanneer. Het mogen reserveren voor toekomstige lasten leidt tot eerdere belastingbesparing en tot liquiditeitsverruiming. Er zijn daartoe twee standpunten verdedigbaar: A. een pensioen dat in maximaal vijftien jaar pas vanaf 2006 wordt opgebouwd of B. een voor 2006 reeds volledig opgebouwd pensioen dat onder omstandigheden enkel bij vroegtijdige uitdiensttreding vervalt. Ad A: pensioen wordt pas vanaf 2006 opgebouwd De gedachte dat het pensioen pas na 2006 wordt opgebouwd, lijkt in lijn met de bedoeling van partijen om het toekomstige verlies aan pensioen te compenseren. De kosten hangen samen met toekomstige arbeid. Volgens de fiscus moet fiscaal verschil worden gemaakt tussen de financiering ineens achteraf (optie 1) en de tijdsevenredige financiering (optie 2). Bij optie 1 wordt de financiering uitgesteld tot aan het einde van de periode, mits de werknemer dan nog in dienst is. Er is sprake van een piekuitgave in het jaar van financiering, terwijl de rechten worden ‘verdiend’ gedurende de hele periode van maximaal vijftien jaar door in dienst te blijven. Het is dan fiscaal toegestaan om de lasten fiscaal te verdelen over deze dienstjaren. De fiscale voorziening is dan de contante waarde van een tijdsevenredig deel voor zover de betreffende diensttijd is verstreken van de koopsom te zijner tijd, waarbij een korting moet worden toegepast voor de kans dat de werknemer alsnog voor het einde van de periode uit dienst treedt. Bij optie 2 loopt de tijdsevenredige financiering parallel met de periode dat er arbeid wordt verricht. Het moment van betaling van de kosten is het moment dat deze kosten ten laste van de winst mogen komen. Er is geen voorziening mogelijk. Ad B: pensioen is voor 2006 opgebouwd en vervalt enkel bij voortijdige uitdiensttreding De omvang van de extra voorwaardelijke pensioenrechten is niet afhankelijk van de toekomstige arbeid, maar van het in het verleden (over de oude dienstjaren) ontstane pensioentekort. Het toekomstige salaris, wijzigingen in
deeltijdpercentage, enzovoort, zijn niet relevant. Het verschil met een (maximaal) pensioen over de jaren tot en met 2005 wordt aangevuld. De uitdrukkelijke doelstelling van de Wet VPL was om tegen te gaan dat na 1 januari 2006 nog pensioenaanspraken zouden worden opgebouwd die uitgingen van een pensioendatum voor 65 jaar. Daarom heeft men in het Sociaal Akkoord 2004 gekozen voor het (voorwaardelijk) verbeteren van de bestaande rechten van voor 2006. Het standpunt (B) dat de rechten al vóór 2006 zijn toegekend, lijkt meer in overeenstemming met de omvang van de aanspraken en met de fiscale wetgeving, maar het gevolg is dat de in 2005 toegekende extra pensioenrechten fiscaal moeten worden toegerekend aan de verstreken dienstjaren. Hetzelfde geldt voor de kosten. De fiscale voorziening is de contante waarde van de koopsom(men) te zijner tijd, waarbij een korting moet worden toegepast voor de kans dat de werknemer alsnog voor het einde van de periode uit dienst treedt. De lasten worden direct genomen en de financiering kan uit de opgenomen voorziening geschieden. Fiscus en belastingplichtige Het zal duidelijk zijn dat de fiscus ervan uitgaat dat de pensioenrechten na 2006 worden opgebouwd (standpunt A), dus dat er hoogstens een tijdsevenredige voorziening mag worden gevormd bij financiering achteraf. Het ligt ook voor de hand dat de werkgever kijkt of het niet verdedigbaar is dat de opbouw is toe te rekenen aan de verstreken dienstjaren voor 2006(standpunt B). Rechtbank Rechtbank Haarlem was in 2011 van mening dat de kosten die voortvloeien uit de in 2005 toegezegde voorwaardelijke pensioenaanspraken moeten worden toegerekend aan het jaar 2005 (standpunt B). De hoogte wordt immers (mede) bepaald door de in eerdere jaren niet-benutte pensioenruimte, die vaststaat en niet meer wordt beïnvloed door toekomstige arbeid, ondernemingsactiviteiten en/of ondernemingsresultaat. Volgens de rechtbank heeft de pensioentoezegging niet het karakter van een beloning voor de in de jaren na 2005 te verrichten arbeid.
Bij een voorwaardelijk pensioen mogen werkgevers later affinancieren en hebben werknemers pas onvoorwaardelijk recht op dit pensioen indien en voor zover het pensioen is gefinancierd De rechtbank gaat ervan uit dat de voorwaardelijkheid van de aanspraken is geïntroduceerd omdat bij het verlenen van een onvoorwaardelijke aanspraak aan de werknemers, door de werkgever jegens de pensioenfondsen direct een affinanciering van de aanspraak zou moeten plaatsvinden. Dit zou voor werkgevers tot enorme liquiditeitsproblemen leiden. De rechtbank legt geen verband met toekomstige arbeid en/of het door de werkgever aan zich binden van werknemers. Anders zou het voor de hand hebben gelegen in de regeling op te nemen dat de aanspraken evenredig zouden worden verminderd bij het omzetten van een voltijddienstverband in een deeltijddienstverband. Hof Hof Amsterdam kwam in maart 2013 tot een ander oordeel en spreekt over een ‘zacht pensioen’. Volgens het hof laat het ‘zachte karakter’ (voorwaardelijkheid) niet, althans niet zonder meer, toe dat wordt uitgegaan van de regels ten aanzien van opgebouwde pensioenrechten waarbij het mogelijk is de lasten uit hoofde van de daarmee corresponderende verplichtingen toe te rekenen aan reeds verstreken diensttijd (de zogenoemde backservice). Uit hoofde van de regeling van het ‘zacht pensioen’ ontstaat er immers pas later een onvoorwaardelijk recht op aanvullend pensioen en er bestaat dan ook onmiskenbaar een verband tussen dat beloningselement en de tot die pensioeningangsdatum (althans tot 31 december 2020) te verrichten
Pensioen nummer 3 • september 2013
21
Het hof vindt dat de inspecteur onvoldoende rekening houdt met de samenhang tussen het afschaffen van de oude regelingen en het ontstaan van de zachtpensioenregeling arbeidsprestaties. Dat de omvang (‘rekengrootheid’) volgt uit het verleden, betekent volgens het hof niet dat de lasten van het ‘zacht pensioen’ geheel aan de periode tot 31 december 2005 moeten worden toegerekend. (Verwerping standpunt A.) Er moet voldoende recht worden gedaan aan de relatie tussen de (eventuele toekomstige) uitkeringen en de (ook) na 31 december 2005 nog te verrichten arbeid. Het hof is echter ook van mening dat het standpunt van de inspecteur onvoldoende rekening houdt met de onmiskenbare samenhang die er maatschappelijk en juridisch bestaat tussen het afschaffen van de oude regelingen en het in het leven roepen van de zachtpensioenregeling. (Verwerping standpunt B.)
Appie van Haaren Pension Advisory
[email protected]
22
Met andere woorden: het hof zoekt een (polder) compromis. De werknemer moet, om in aanmerking te komen voor zacht pensioen, uitzicht hebben gehad op een van de vervallen (vroegpensioen- of VUT-)regelingen. Dit heeft in de onderhavige casus tot gevolg dat uitsluitend werknemers in aanmerking komen die bijvoorbeeld ten minste vanaf 31 december 2000 (vroegpensioen) of ten minste vanaf 31 december 1996 (VUT-regeling) ononderbroken bij de werkgever in dienst zijn geweest. Per betrokken werknemer is daarmee het in deze variant relevant te achten aanvangstijdstip van de toerekenperiode gegeven. De toerekenperiode eindigt op de voor de desbetreffende werknemer geldende pensioeningangsdatum, maar uiterlijk op 31 december 2020. Op deze wijze wordt de toerekening van de zacht-
pensioenlasten gespreid over alle jaren (voor en na 2005) die de werknemer bij de werkgever in dienst moet zijn. Ook voor de jaren vóór 2005 is er een voldoende nauwe band tussen het recht op zacht pensioen en de uitoefening van de dienstbetrekking. Ervan uitgaande dat zowel bij de door de fiscus, als de door de rechtbank en de door het hof gehanteerde methode uiteindelijk de totale kosten ten laste van de winst komen, is de volgende schematische grafische weergave van de voorziening op het einde van ieder jaar, vermeerderd met alle eventueel reeds betaalde premies, te geven.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
rechtbank Hof fiscus
Hoge Raad Er is bij de Hoge Raad cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, zodat het nog even duurt voor er duidelijkheid is over de fiscale behandeling van de 15-jaarsfinanciering. Echter, de verschillen in fiscale behandeling van de 15-jaarsfinanciering marginaliseren in de loop van de tijd en verdwijnen na vijftien jaar helemaal. Als er straks duidelijkheid is, is het belang (grotendeels) verdwenen. Dat is pas echt polderen! Tot slot Dit soort wetgevingsprocessen gaat uiteraard door. Ook de komende jaren zal de opbouw van de pensioenrechten verder worden beperkt. Ook nu is brede steun nodig om deze plannen gerealiseerd te krijgen en ook nu ligt polderen voor de hand. Er ligt al een voorstel over ‘nettopensioensparen’ waar ‘enige’ kritiek op is. De creativiteit van de polder blijft ons verrassen.
Moeizame invoering van het nieuwe pensioencontract
De problemen van pensioenfondsen worden steeds vaker als oorzaak genoemd van het tegenvallende consumentenvertrouwen in Nederland. Daarmee is de crisis in pensioenland een van de belangrijkste oorzaken van de voortdurende recessie.
Pensioen nummer 3 • september 2013
23
Net als bij de huizenmarkt ligt de sleutel voor de oplossing bij het kabinet; het getreuzel met de invoering van het nieuwe pensioencontract gaat echter maar door. Nog steeds is er discussie over de uitwerking van dit contract. Pensioenfondsen en pensioenexperts geven aan dat ze de huidige uitwerking van staatssecretaris Klijnsma geen verbetering vinden. Ze vinden de twee contracten, zoals zij ze heeft uitgewerkt, te extreem. De nieuwe versie van het huidige nominale contract is te behoudend. Door de aanzienlijk zwaardere eisen om buffers aan te houden moeten de pensioenfondsen zó veilig beleggen, dat er nauwelijks mogelijkheden zijn om de pensioenuitkeringen te indexeren. Het nieuwe zogeheten reële contract wordt door veel fondsen en experts als een brug te ver gezien. Altijd volledig indexeren en geen enkele garantie meer voor de deelnemers vinden de fondsen ook niet aantrekkelijk en is moeilijk uit te leggen aan de deelnemers in het fonds. Klijnsma is blijkbaar niet ongevoelig voor deze kritiek en heeft in haar consultatiedocument aangegeven dat er mogelijk een tussenoplossing komt waarbij het nominale contract nog wat kan worden aangepast, zodat het wat meer richting het voorstel van het reële contract opschuift. Ze heeft voorgesteld om het mechanisme van het reële contract om schokken over tien jaar te spreiden ook in het nominale contract toe te passen. Pensioenfondsen krijgen dan onder andere iets meer lucht in hun beleggingsbeleid om extra rendement te behalen. Wat op zijn beurt weer de kansen op indexatie vergroot. Hoe het ook zij, de roep om snel met
24
duidelijkheid te komen wordt steeds groter en gezien de problemen bij de fondsen en de gevolgen hiervan voor het consumentenvertrouwen, zou de staatssecretaris de invoering van dit nieuwe beleid niet langer moeten uitstellen. Als deze tussenvorm er komt, is het de vraag hoeveel fondsen dan nog kiezen voor het lastig uit te leggen reële contract. Een oplossing voor de werkgevers biedt dit overigens niet. De door veel werkgevers gewenste verschuiving van het risico naar de werknemers blijft in deze oplossing achterwege. Dit zou er wel eens op kunnen uitdraaien dat nog vaker wordt gekozen voor de overstap naar een zuivere beschikbare premieregeling. Dat is een trend die steeds duidelijker zichtbaar wordt. Daarom zou het verstandig zijn als de staatssecretaris ook met nieuw beleid komt voor de Nederlandse beschikbare premieregeling. Deze is nog op vele punten voor verbetering vatbaar en verbetering is noodzakelijk om ook voor werknemers in deze regeling een goede pensioenoplossing te bieden. Roderik van Sluis Global employer Services
[email protected]
Klijnsma’s voorstel is om het mechanisme van het spreiden van schokken over tien jaar ook in het nominale contract toe te passen
Volledige btw-aftrek mogelijk bij vermogensbeheer door werkgever in plaats van pensioenfonds Het Hof van Justitie EU heeft in de zaak PPG beslist dat een werkgever btw op kosten die hij voor het vermogensbeheer en de administratie van een pensioenfonds betaalt onder voorwaarden in aftrek mag brengen. PPG had de pensioenen van de werknemers van haar groepsvennootschappen ondergebracht in Stichting Pensioenfonds PPG. Een van de groepsvennootschappen had voor de administratie en het vermogensbeheer van het pensioenfonds overeenkomsten afgesloten met in Nederland gevestigde leveranciers. Deze onderneming betaalde de kosten voor deze dienstverlening zonder ze door te belasten aan het pensioenfonds. PPG heeft de btw op de kosten volledig in aftrek gebracht. 26
De vraag in de PPG-zaak was of PPG de btw terecht in vooraftrek had gebracht. Daarnaast was de vraag of deze kosten kunnen kwalificeren voor de btw-vrijstelling voor collectief vermogensbeheer (er was sprake van een defined benefit-regeling). Btw aftrekbaar bij werkgever Het HvJ EU heeft geoordeeld dat PPG btw op kosten voor de administratie van de pensioenen en het vermogensbeheer in aftrek kan brengen als sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen deze kosten en de gehele economische activiteit van de onderneming. Naar het oordeel van het Hof is voor aftrek vereist dat de kosten een bestanddeel zijn van de prijs van de producten van PPG. PPG is met het oprichten van het pensioenfonds haar wettelijke verplichting als werkgever nagekomen. Het Hof geeft de nationale rechter de opdracht na te gaan of deze kosten deel uitmaken van de algemene kosten van PPG en daarmee een bestanddeel vormen van de prijs van de producten van PPG. Voor zover dit het geval is, bestaat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de gemaakte kosten en de gehele economische activiteit en is aftrek toegestaan. Het Hof verwijst voor de vraag of de kosten kwalificeren voor de btw-vrijstelling voor collectief vermogensbeheer naar zijn uitspraak in het Wheels Common-arrest (7 maart 2013, C-424/11), waarin is aangegeven dat dit niet het geval is.
Gevolgen voor de Nederlandse praktijk De uitkomst van het arrest houdt naar onze mening een verruiming in ten opzichte van het huidige beleid van de Nederlandse Belastingdienst. Op basis van deze uitspraak van het HvJ EU kan een werkgever btw op kosten die hij voor het beheer en de bedrijfsvoering van een pensioenfonds in rekening krijgt gebracht in beginsel in aftrek brengen. Om voor aftrek in aanmerking te komen moeten de contracten en facturen voor het vermogensbeheer en de administratie op naam staan van de werkgever. Daarnaast dienen de kosten te kwalificeren als algemene kosten. Als dat het geval is, kan de btw op de kosten in aftrek worden gebracht op basis van het geldende pro rata btw-aftrekrecht van de werkgever. Omdat de werkgever doorgaans 100% aftrekrecht heeft en een pensioenfonds normaliter de btw slechts deels in aftrek brengt, kan dit een aanzienlijk voordeel opleveren. Mochten de contracten en facturen van vermogensbeheer en administratie nog niet op naam staan van de werkgever, dan is het dus aan te bevelen in kaart te brengen of dit alsnog mogelijk is en of dat tot een voordeel kan leiden. Michel Schrauwen Indirect TAX
[email protected] Elwin Makkus Indirect TAX
[email protected]
Colofon
Redactie Robert-Jan Hamersma, Deloitte Pension Advisory Carl Luijken, Deloitte Pension Advisory Johannes Penon, Deloitte Accountants Harm Prinsen, Deloitte Belastingadviseurs Roderik van Sluis, Deloitte Belastingadviseurs
Contactadres Deloitte T.a.v. Marcia van Zundert-Oosse Postbus 2031 3000 CA Rotterdam telefoon: 088 288 2303 e-mail:
[email protected] www.deloitte.nl
Interview Vincent Peeters
Drukwerk Drukkerij Tuijtel, Hardinxveld-Giessendam
Ontwerp Deloitte Communicatie, BCCR
Abonnement Wilt u dit magazine kosteloos ontvangen? Gebruik dan bijgevoegde antwoordkaart of mail naar:
[email protected].
Coördinatie & realisatie Deloitte Communicatie, BCCR
Aan dit nummer werkten mee Jeroen Bout, Appie van Haaren Bertine van Hoorn, Peter Kavelaars
Eindredactie Paulina Damen, Willemstad
Elwin Makkus, Reynout Burgers, Roderik van Sluis en Michel Schrauwen
Fotografie Tom Pilzecker
ISSN: 1873 - 3921
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee, and its network of member firms, each of which is a legally separate and independent entity. Please see www.deloitte.nl/about for a detailed description of the legal structure of Deloitte Touche Tohmatsu Limited and its member firms. Deloitte provides audit, tax, consulting, and financial advisory services to public and private clients spanning multiple industries. With a globally connected network of member firms in more than 150 countries, Deloitte brings world-class capabilities and high-quality service to clients, delivering the insights they need to address their most complex business challenges. Deloitte has in the region of 200,000 professionals, all committed to becoming the standard of excellence. This communication contains general information only, and none of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, or their related entities (collectively, the “Deloitte Network”) is, by means of this publication, rendering professional advice or services. Before making any decision or taking any action that may affect your finances or your business, you should consult a qualified professional adviser. No entity in the Deloitte Network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this communication. © 2013 Deloitte The Netherlands
1601 78220
Pensioen. is het kwartaalmagazine van Deloitte over actuariële, financiële, juridische, fiscale en verzekeringsaspecten van pensioen.
FSI value Smaak geven aan kennis en expertise
Wilt u snel en eenvoudig op de hoogte blijven van wat er speelt binnen de pensioensector? Dat kan met FSI value, hét online platform met waardevolle kennis en ervaring voor de financiële sector. Thema’s uit de markt Op FSI value geeft Deloitte haar visie op drie belangrijke thema’s; regelgeving, groei en operational excellence. Via actuele publicaties en artikelen delen wij graag onze kennis met u. Ga naar: www.deloitte.nl/fsivalue
© 2013 Deloitte The Netherlands