HARD OF SOFT LAW: GEDRAGSCODE KREDIETVERLENERS Marc Lambrechts Secretaris-generaal HBK-SPAARBANK
I. ACHTERGRONDEN VAN DE BESCHERMING VAN DE KREDIETNE-
MER IN INTERNATIONAAL VERBANO
Reeds op 11 april1977 keurde de Raad van de O.E.S.O. een aanbeveling goed, waarbij de Lidstaten werden uitgenodigd om maatregelen te nemen ter bescherming van de kredietnemers. Deze maatregelen moesten dan betrekking hebben op de eenzijdigheid van bepaalde clausules in de kredietcontracten (a.m. in verband met de terugkoop bij wanbetaling, sommige boetebedingen, bevoegdheidsbepalingen), de verhoging van de transparantie van de markt en de verbetering van de informatie, het respect van fundamentele mensenrechten en de privacy, het invoeren van een bedenktijd bij kredietverlening buiten het bedrijf, het verbod om de kredietnemer wissels en orderbriefjes te Iaten ondertekenen, het verbeteren van de samenwerkingsrelatie tussen verkoper en kredietverstrekker, de verhoging van de controle op de kredietinstellingen en kredietbemiddelaars, het verbeteren van de rechtstoegang van kredietnemers bij betwistingen, de uitbreiding van de bescherming van de kredietnemer tot nieuwe kredietvormen en tenslotte op de uitbouw van kredietregistratiecentrales 1 . Deze aanbeveling heeft op Belgic weinig of geen indruk gemaakt. Het zijn de Europese Richtlijnen van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet (87/102/EEG) 2 en die van 22 februari 1990 tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der LidStaten inzake het consumentenkrediet (90/88/EEG) 3, die uiteindelijk de Belgische wetgever noodzaakten om de wet van 9 juli 195 7 tot regeling van de verkoop op afbetaling en van zijn financiering 4 te wijzigen door
( 1) O.E.C.D., Consumer protection in the field of consumer credit, Paris, O.E.C.D., 1977,50-57. ( 2) PB nr. L 42/48 van 12.2.1987. ( 3) PB nr. L 61/14 van 10.3.1990. ( 4) B.S., 26 juli 1957.
4-163
de Wet van 12 juni 1991 op bet consumentenkrediet 5 . Nu belette art. 15 van de Richtlijn 87/102/EEG de Lid-Staten niet om "met inachtneming van hun verplichtingen voortvloeiend uit het Verdrag verderreikende voorschriften ter bescherming van de consument te handhaven of aan te nemen". Belgie heeft hiervan ruimschoots gebruik gemaakt, o.m. in art. 9 (verbod van verkoop van kredieten ten huize van de consument), art. 14 (het verplicht schriftelijk kredietaanbod), art. 15 (de verplichte consultatie van de verbruikskredietcentrale), art. 21 en 22 (de mogelijkheid voor de overheid om kostenpercentages en terugbetalingstermijnen te beperken) 6. Deze uitbreiding heeft inmiddels a1 heel wat kritiek opgeroepen 7 . Zo is het volgens de Voorzitter van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen J.-L. DUPLAT nog steeds controversieel dat, ondanks het principe van de wederzijdse erkenning dat voortvloeit uit de tweede coordinatierichtlijn voor de banksector van 15 december 1989 8 , de buitenlandse kredietgevers die actief willen zijn op de Belgische markt, zullen moeten voldoen aan de strenge(re) Belgische wetgeving 9. Of deze hardere opstelling van de wetgever a1 dan niet verantwoord is, kan alleen maar beoordeeld worden, wanneer uit het beschikbare cijfermateriaal zou blijken dat de situatie van de overkreditering door consumptief krediet in Belgie inderdaad zeer zorgwekkend is. II. ENKELE CIJFERS IN VERBANO MET HET CONSUMENTENKREDIET EN DE ACHTERSTALLIGE BETALINGEN
Op basis van de gegevens van het Nationaal Instituut voor Statistiek (N.I.S.) blijkt eind 1990 dat het toegestane krediet voor de verkopen en leningen op afbetaling ongeveer 111 miljard BEF bedraagt voor 1.539.090 contracten en dat het toegestane krediet voor de persoonlijke leningen ongeveer 153 miljard BEF bedraagt voor slechts 630.122 contracten. Hieruit blijkt duidelijk dat de persoonlijke leningen worden afgesloten voor hogere kredietbedragen dan de verkopen en leningen op afbetaling. Tegelijkertijd dient gesteld te worden dat in principe het kre-
( 5) B.S, 9 juli 1991, 15203 en err. B.S., 6 augustus 1991, 17209. Voor de invloed van de richtlijn 87/102/EEG op de Belgische wet, zie : DOMONTNAERT, F., "Credit ala consommation: de la Directive du 22 decembre 1986 ala loi du 12 juin 1991", DCCR, 1991, 13, 774-789. ( 6) "Het verbruikskrediet in Belgie", Weekberichten Kredietbank, 1513/1991, 6. ( 7) CORDONNIER, P., "Juridische aspecten van het recht inzake het verbruikskrediet", Info-bulletin AC, 1990, september, 9. ( 8) PB nr. L 386/1 van 30.12.89. ( 9) DUPLAT, J.-L., "Consumentenkrediet. De wet van 12 juni 1991", toespraak gehouden op 30/1/1992 voor de Beroepsvereniging van het Krediet; zie ook -, "Wet op verbruikskrediet creeert onzekerheden op Europees vlak", De Standaard, 31/1/1992 en P.S., "Credit a Ia consommation: bases trop fragiles", L'Echo, 31/1/1992, 5.
4-164
dietrisico van een persoonlijke lening grater is dan dat van een lening of verkoop op atbetaling, omdat er bij een persoonlijke lening geen verhaal rechten bestaan op het te financieren voorwerp. De verkopen en leningen op atbetaling hebben overigens op dit ogenblik voor 70% (1980 : 65,39%) betrekking op personenwagens. De verkoop en lening op atbetaling wordt ongeveer in gelijke mate door de banken (1990: 47,15%) en de financieringsorganismen (en particulieren) (1990 : 46,35% t.o.v. 28% in 1970) toegestaan, en nog maar voor een beperkt gedeelte door de verkopers (1990: 6,48% , daar waar dit 20 jaar eerder nog 40% was). Daar waar in 1970 de banken 42% van de markt van de persoonlijke leningen voor zich hadden tegenover 58% voor de financieringsorganismen (en particulieren), hebben de banken vandaag reeds 67% van deze markt in hun handen tegenover nog maar 33% voor de financieringsorganismen (en particulieren). Deze klassieke kredietvormen worden inmiddels wel achternagezeten door de kredietkaarten of de "plastic money", die op dit ogenblik een exponentiele ontwikkeling kennen 10 . Daar waar er in 1975 nog maar 1.453.279 kredietkaarten in omloop waren met een daaraan theoretisch gekoppeld krediet van 29 miljard BEF, zijn er precies 25 jaar later reeds 6.178.265 kredietkaarten in omloop met een daaraan verbonden theoretisch geopend krediet van 138 miljard BEF. De kredietkaarten vormen op hun beurt een grater kredietrisico dan de verkoop en lening op atbetaling en de persoonlijke lening, omdat het bij kredietkaarten gaat om een meer automatisch krediet waarvoor minder contractuele vervaldagen vastliggen 11 . Het N.I.S. geeft ook semestrieel de procentuele verhouding weer van het bedrag achterstallige saldi ten opzichte van het uitstaand kredietvolume voor de verkoop en de lening op atbetaling enerzijds en de persoonlijke lening op atbetaling anderzijds. Voor de verkoop en lening op atbetaling bedroeg dit percentage eind 1990 1,02% (1980: 2,18% ), voor de persoonlijke lening bedroeg het percentage eind 1990 1,93% (1980: 3,13% ). Het is duidelijk dat in crisisjaren zoals 1980 de percentages hager liggen. Dit blijkt eveneens uit de verhouding tussen het aantal in gebreke blijvende schuldenaars voor drie of meer vervallen termijnen ten opzichte van het aantal uitstaande contracten. Voor 1990 bedroeg dit percentage voor de verkopen en leningen op atbetaling 2,83% (10 jaar eerder was dit nog 4,40%) en voor de persoonlijke lening op atbetaling bedroeg dit eind 1990 2,34% (1980: 3,52% ). Tach zijn deze ratio's alle een beetje geflatteerd omdat R. Trogh er terecht op heeft gewezen dat bier stock-
(10) ALLOIN, G., "Plastic money. De exponentiele ontwikkeling van de debetkaarten in Belgie", Bank- en Financiewezen, 1990, 125. (11) Les Assurances du Credit, ]aarverslag 1990, 20.
4-165
gegevens met stroomgegevens vergeleken worden 12 . Trogh komt dan oak tot een cijfer van 7 tot 8% achterstallige kontrakten 1 3. Uit de gegevens van het N.I.S. blijkt oak dat de achterstallige saldi per semester grater zijn voor de persoonlijke leningen (3,5 miljard eind 1990) dan voor de verkopen en leningen op afbetaling (1,8 miljard eind 1990). Anderzijds zijn er per semester meer schuldenaars die een achterstand hebben van drie of reeds meer vervallen termijnen voor de verkoop en lening op atbetaling (eind 1990: 49.558, waarvan 34.846 bij contracten afgesloten bij verkopers tegenover 15.712 bij banken, financieringsorganismen en particulieren), tegenover "slechts" 24.440 schuldenaars voor de persoonlijke lening op afbetaling. In de negatieve verbruikskredietcentrale van de Nationale Bank worden sinds 1 januari 1987 de contracten van verkoop, van lening en van persoonlijke lening op afbetaling geregistreerd, voor zover een bedrag van minimaal 10.000 BEF werd geleend en voor zover er een vertraging van minimaal drie opeenvolgende termijnen in de betalingen is vastgesteld ofwanneer de kredietovereenkomst werd opgezegd door de kredietverlener en deze het volledige nog verschuldigde saldo opeist. Vanaf 1 april 1987 zijn de kredietverleners verplicht deze centrale te raadplegen vooraleer ze een krediet toestaan 14 . Volgens Trogh, die bij de Nationale Bank verantwoordelijk is voor de verbruikskredietcentrale, waren er eind 1991 273.000 (1990: 226.000) contracten geregistreerd en 268.000 (1990: 229.000) personen. Van deze 273.000 contracten zijn er inmiddels 28% geregulariseerd, en van de 72% niet geregulariseerde contracten heeft 80% betrekking op opgezegde contracten en 20% op achterstallige contracten. In 1991 werden 3.900 contracten en 3.500 personen maandelijks toegevoegd aan de centrale. In 1990 bedroeg bet aantal eerste meldingen 84.000, in 1991liep dit op tot 103.000, wat duidelijk wijst op een verslechtering van de situatie van heel wat kredietnemers. Er is overigens oak een stijging vast te stellen van het aantal personen die in het gegevensbestand met meerdere contracten worden geregistreerd: het percentage loopt op van 24% (1988) tot 31% (1991). Het totaal achterstallig bedrag van de contracten, die niet geregulariseerd zijn, bedraagt 19 miljard BEF of een gemiddeld achterstallig bedrag van 96.000 BEF per geregisteerd contract dat niet ge(12) TROGH, R., "L'endettement des particuliers decoulant de leurs depenses de consommation", Reflets et perspectives de Ia vie economique, 1989, 3, 223 en idem, "De Belgische markt van het verbruikskrediet en de verbruikskredietcentrale", Bank- en Financiewezen, 1989, 4, 243. (13) DE RUYTER, K., "Ongeveer 160.000 kredietnemers zitten in gegevensbank als slechte betalers", De Standaard, 16-17 maart 1991, 20. (14) K.B. van 15 april1985, B.S., 20 april1985, 5499; voor de uitvoeringsmaatregelen: K.B. van 19 november 1985, B.S., 19 december 1985, 18560 en K.B. van 17 juli 1986, B.S., 7 augustus 1986, 10991. Zie ook de art. 15 en 71 van de wet van 12 juni 1991, die vanaf 1 juli 1992 in werking treden.
4-166
regulariseerd is. Uiteraard zal men nog een beter inzicht kunnen krijgen in de situatie van de achterstallige kredietnemer, wanneer art.71 van de Wet van 12 juni 1991 in voege treedt, want dan wordt de gegevenscentrale uitgebreid tot al de kredietvormen waarop de nieuwe wet betrekking heeft. Uit de thans beschikbare gegevens van het N.I.S. blijkt overigens dat bij bank- en kredietkaarten bet percentage van het verschuldigd saldo op het einde van het jaar ten opzichte van het tbeoretisch geopend krediet de laatste 15 jaar bijzonder gestegen is: daar waar dit in 1975 7% bedroeg is dit inmiddels reeds tot 19,62% gestegen. Of daaruit mag afgeleid worden dat kredietkaarten ook tot hogere sinisters aanleiding geven, mag niet met zekerheid gezegd worden. Uit de interne gegevens van Les Assurances du Credit, die uiteraard slechts een partieel inzicht geven, blijkt immers dat de procentuele verhouding van het totaalbedrag van de verschuldigde vorderingen die werden overgedragen naar een geschillendienst of kredietverzekering ten opzichte van het bedrag van de saldi dat op bet einde van bet betrokken boekjaar verschuldigd was, de laatste 5 jaar lichtjes gedaald is van 3,36% (30/6/1985) tot 2,40% (30/6/1990). Uit de hierboven vermelde gegevens mag men in ieder geval wel de conclusie trekken dat nog steeds een belangrijk percentage (7 tot 8%) van de kredietnemers in betalingsmoeilijkheden komt en dat een stijgend percentage van de kredietnemers in moeilijkheden meer dan een kredietcontract heeft. Uit diverse buitenlandse studies blijkt overigens dat deze betalingsmoeilijkheden niet zozeer ontstaan door problemen op persoonlijk vlak (ziekte, echtscbeiding, tijdelijke werkonbekwaamheid), maar vooral door een verslechterende economische situatie met werkloosbeid als gevolg 1 5. Ook in Belgie stelt men vast dat er een opvallende parallel is tussen de evolutie van het Nationaal Inkomen en het volume aan afbetalingskrediet enerzijds en de stijging van de wanbetalingen in dit afbetalings-
(15) REIFNER, U., WEITZ, E., VESSELER, R., Tatsachen zum Verbraucherschutz im Konsumentenkredit. Ergebnisse einer rechtswissenschaftlichen Lehrveranstaltung, Tiibingen, ].C.B. Mohr, 1978; HOLZSCHECK, K., HORMANN, G., DAVITER, ]., Die Praxis des Konsumentenkredits in der Bundesrepublik Deutschland. Eine empirische Untersuchung zur Rechtssoziologie und Oekonomie des Konsumentenkredits, Koln, Bundesanzeiger, 1983; HORMANN, G., Verbraucher und Schulden, eine rechtstatsachliche und rechtsvergleichende Untersuchung zur Schuldbeitreibung und Schuldenregulierung bei privaten Haushalten, Baden-Baden, Nomos Verlagsgesellschaft, 1987; FORD,]., "Why arrears occur- and how managers can help", The Building Societie's Gazette, 1985, March, pp. 300-304; FORD,]., The indebted society. Credit and default in the 1980s, London and New York, Routledge, 1988 ; CAMERON, S., GOLBY, D., "Why do people have difficulty with debt?", The Building Societie's Gazette, 1990, September, 52-54; FORD,]., Mortgage arrears: prospects for the 1990s, CBS! journal, 1992, January, 1112.
4-167
krediet anderzijds. Zo is er niet alleen in het begin van de jaren tachtig een enorme inzinking van het afbetalingskrediet (1981: -10,73% ), maar stelt men tegelijkertijd ook het hoogste aantal in gebreke zijnde debiteuren vast over de laatste twintig jaar. De algemene verzwakking van de economische conjunctuur waarin wij vandaag Ieven (1,5% economische groei tegenover 3,6% in 1990) 16 , met de daaruit voortvloeiende stijging van de werkloosheid 17 en faillissementen 18 , houdt dan ook een verdere risicograad in voor de zwakkere kredietnemer, zeker wanneer deze verleid wordt om zijn levensstandaard te behouden en zich daarom meer en meer in de schulden steekt, waarvoor hij al dan niet gaat lenen : het probleem van de overkreditering treedt dan opnieuw en nog sterker op de voorgrond. En dat op een ogenblik dat er een staatsschuld bestaat van 7.800 miljard BEF of 800.000 BEF per Belg, die de volgende jaren ook nog heel wat inleveringen van eenieder zullen vragen. III. HET BELANG VAN EEN POSITIEVE CENTRALE
Het minste dat men kan zeggen is dat men in Belgie over weinig of geen statistisch materiaal beschikt omtrent de schuldoverlast. 19 Zo is niet met zekerheid de verhouding vast te stellen van de schulden die de schuldenlast bepalen van de gezinnen die met schuldoverlast te maken hebben. Het verbruikskrediet zou slechts voor 1!6de verantwoordelijk zijn voor de schuldenlast van de gezinnen, de overige 5/6de zou voornamelijk betrekking hebben op de huisvesting 20 . Vandaar ook de dringende oproep van "Prevention endettement" (St.-Gillis) om vooral de problemen van de terugbetaling van het woonkrediet aan te pakken 21 . Ook over de omvang van het aantal personen met schuldoverlast zijn geen preciese cijfers bekend. Op het colloquium "Schuldoverlast" van de (16) X., "De ekonomische vooruitzichten voor Belgie", Ekonomische berichten Parisbas Bank Belgie, 1991, 100, 3 ; S.M., "Ekonomische groei in ons land valt nagenoeg stil", De Standaard, 26/2/1992, 15; X., "Vraag naar Belgische verbruikskredieten zit in periode van groeivertraging", F.E. T., 10/3/1992, 6 en X., "Verbruikskrediet groeide in 1991 slechts matig", De Standaard, 12/3/1992, 15. (17) W.V., "Groeivertraging zorgt voor eerste stijging van Belgische werkloosheid sinds 1984", F.E.T., 7/1/1992, 1. (18) K.B., "Aantal faillissementen met bijna 13 procent toegenomen in 1991", F. E. T., 7Ill 1992, 1. (19) BONTINCKX, C., DEJEMEPPE, P., "De schuldenlast van de kredietgebruikers: een verhaal van onvolledige en onbekende cijfergegevens", bijdrage tot de documentatiemap van de studiedag van O.I.V.O. "De schuldenoverlast: naar een veralgemening van het Franse initiatief?" van 15/3/1991. (20) GILLES, D., "Le surendettement des particuliers", Centre de recherches et d'informations des organisations de consommateurs, 1985, 13. (21) VANDEMEULEBROECKE, M., "250.000 families belges en faillite", Le Soir, 23/10/1991, 5.
4-168
N ationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van Belgie van 23 november 1990, maakte de Heer M. BRIERS bekend dat de verschillende raden van de arrondissementskamers een enquete hebben uitgevoerd naar de schuldoverlast van fysieke personen, die naar hun oordeel bestond zodra er te hunnen laste vier en meer beslagen waren gelegd. Op basis daarvan raamde men toen bet aantal personen met schuldoverlast op 24.000 22 . Kwalitatief deelde G. DE LEVAL deze schuldenaars in vier groepen in: de ongelukkige en te goeder trouw, de onvooruitziende, de oneerlijke en de koppige. De tweede categorie raamde hij op 50% 2 3. Wat wel opvalt is dat mensen, die met een overmatige schuldenlast geconfronteerd worden, merendeels meer dan een krediet hebben afgesloten: 2,5% van de kredietnemers met overmatige schuldenlast heeft slechts een krediet, 50% heeft twee kredieten en 81% heeft zelfs drie kredieten lopen 24 . In een recent onderzoek bij alle O.C.M.W. 's van Limburg werd dit nogmaals bevestigd : de 95 onderzochte schuldenaars hadden samen 135 kredietovereenkomsten lopen of 1,5 kontrakt per persoon 25 . Om dit probleem van de meervoudige kontrakten tegen te gaan, is bet creeren van een positieve risico-centrale een goede oplossing. In par. 2 van art. 71 van de Wet van 12 juni 1991 is deze mogelijkheid voorzien vanaf bet derde jaar na de inwerkingtreding van de wet, na advies van de Nationale Bank van Belgie, de Commissie voor de beschermirig van de persoonlijke levenssfeer en de Raad voor bet Verbruik. Reeds eerder bebben wij uitvoerig de argumenten van de Belgische Vereniging van Banken tegen de positieve centrale 26 tracbten te weerleggen 27 . Inmiddels gaan ook in Frankrijk meer en meer stemmen op voor bet invoeren van een positieve centrale 28 , nu uit bet rapport LERON, zo genoemd naar bet parlementslid dat na 18 maanden de zo genaamde "Loi
(22) BRIERS, M., "Schuldoverlast", bijdrage op de studiedag "Schuldoverlast" van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van Belgie van 23/11/1990, 2. (23) DE LEVAL, G., "Surendettement et endettement des families", bijdrage tot de studiedag "Schuldoverlast" van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van Belgie van 23/11/1990, 6. (24) GILLES, D., "Information et education des consommateurs en matiere d'endettement et de surendettement", Revue d'action sociale, 1989, 3, 39. (25) BOES, G., e. a., Uitkomen met je inkomen, eindverhandeling Sociale Hogeschool Heverlee, 1992, XII-XIII. (26) Belgische Vereniging van Banken, "Ret verbruikskrediet vandaag. Bezwaren tegen een positieve centrale", Aspecten en documenten, 1989, nr. 96. (27) LAMBRECHTS, M., Armoede en verbruikskrediet. Niet nu kunnen betalen., Tegenspraak-Cahier Recht en Armoede, 1990, 9, 197-203. (28) MORIO, ]., "Plaidoyer de la Banque de France pour creer un fichier de l'endettement", Agefi, 29/11/1991, 6 en VAYSSE, F., "Un rapport parlementaire suggere la creation d'un fichier de l'endettement des menages", Le Monde, 22/11/1991, 35.
4-169
Neiertz" 2 9 diende te evalueren, gebleken is dat de invoering van een positieve centrale wenselijk is. Dergelijke positieve centrales bestaan in de Europese Gemeenschap overigens reeds lang in Groot-Brittannie (lnfolink), Duitsland (S.C.H.U.F.A., Schutzgemeinschaft fiir allgemeine Kreditsicherung) en Nederland (B.K.R. of Bureau Kredietregistratie) en hebben daar een heilzame werking tegenover de overkreditering 30 . De positieve centrale is overigens een onontbeerlijk instrument voor de kredietgever, wil hij de krediet- en vermogenssituatie van zijn kredietnemer ten valle kunnen beoordelen. Een professionele kredietnemer is tach oak bereid om zijn bij de Nationale Bank neergelegde jaarrekeningen aan de kredietgever voor te leggen en door hem te laten analyseren ? Zo oak zal enkel de kredietgever die over voldoende en correcte informatie beschikt over de particuliere kredietnemer, ten valle zijn verantwoordelijkheid kunnen nemen in het toekennen van het aangevraagde krediet.
(29) Loi no 89-1010 du 31 decembre 1989 relative a Ia prevention et au reglement des difficultes liees au surendettement des particuliers et des families, ].0., 2/1/1990, 18; Circulaire du 21 fevrier 1990 relative a !'application de Ia loi du 31 decembre 1989 relative a Ia prevention et au reglement des difficultes liees au surendettement des particuliers et des familles, ]. 0., 27/2/1990, 2470; Decret no 90-175 du 21 fevrier 1990 relatif a !'application du titre ler de Ia loi 89-1010 du 31 decembre 1989 relative a Ia prevention et au reglement des difficultes liees au surendettement des particuliers et des families,]. 0., 27/2/1990, 2473. De commentaren op deze wet zijn overvloedig. Een selectie: NEIERTZ, V., "Ceux qui jonglent", Le journal des caisses d'epargne, 1990, 1, 24-26; DUCAROIR, P., GERARD, Y., "Premieres observations sur la loi relative au surendettement des menages", Rev. Banque, 1990, 502, 156-164; VALLENS, J.-1., "La loi sur le surendettement des particuliers", Actualite legislative Dalloz, 1990, 12, 87-123; "Surendettement des particuliers", Dictionnaire permanent difficultes des entreprises, 1990, Bulletin 70; BAC, A., La loi no 89-1010 du 31 decembre 1989 sur le surendettement des particuliers, Banque et droit, 1990, 9, 47-52; CHATAIN, P.-1., PELTIER, F., "La prevention et le reglement des situations de surendettement", Banque et droit, 1990, 11, 142-147; PAISANT, G., "La loi du 31 decembre 1989 relative au surendettement des menages", La Semaine ]uridique, 1990, 29-30, no 3457; SCHAUFELBERGER, F., "La prevention des situations de surendettement des particuliers", 2e ed. Rev.Droit immob., 1990, 12 (3), 301-312; MORIN, A., "Surendettement des particuliers et des families: commentaire de Ia loi franc;aise du 31 decembre 1989", Revue europeenne de droit de Ia consommation, 1990, 108-120. Voor een eerste overzicht van rechtspraak in dit verband: BOULOC, B., "Le surendettement des particuliers et des families", Rec. Dalloz, 1992, 11, 101-108 enRec.Dalloz, 1992, 12, 109-111. (30) LAMBRECHTS, M., o.c., 202.
4-170
IV. DE VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE KREDIETVERSTREKKER
Door de art. 11 en 15 van de Wet op het consumentenkrediet werd voortaan een wettelijke basis verschaft voor de aansprakelijkheid van de kredietgever, die voorheen reeds door de rechtbanken op basis van de algemene aansprakelijkheidsbeginselen nader kon worden bepaald 3 1 . Art. 11 bepaalt dat voortaan de kredietgever en de kredietbemiddelaar verplicht zijn om 1 °) de consument op een juiste en volledige manier aile noodzakelijke informatie te verschaffen in verband met de beoogde kredietovereenkomsten 2 °) voor de kredietovereenkomsten die zij gewoonlijk aanbieden of waarvoor zij gewoonlijk bemiddelen, het krediet te zoeken dat qua soort en bedrag het best is aangepast, rekening houdend met de financiele toestand van de consument op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst. Deze informatieverplichting bestaat niet aileen in hoofde van de kredietgever, maar is eveneens een verplichting van de kredietnemer. Krachtens art. 10 van de Wet op het consumentenkrediet moet de consument immers eveneens op verzoek 11 van de kredietgever of de kredietbemiddelaar al de informatie verschaffen die deze laatsten noodzakelijk achten om de financiele toestand en de terugbetalingsmogelijkheden van de consument te beoordelen. Daar waar art. 11 betrekking heeft op de voorcontractuele fase, heeft art. 15 betrekking op het afsluiten van het contract zelf. Volgens art. 15 mag de kredietgever slechts een kredietaanbod voorleggen wanneer hij, gelet op de gegevens waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer op basis van de raadpleging van de in art. 71 vermelde centrale gegevensbank en op basis van de informatie bepaald in art. 10, redelijkerwijze moet aannemen dat de consument in staat zal zijn om de verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst na te komen. Art. 92 van de Wet op het consumentenkrediet bepaalt dan de sanctie wanneer de kredietgever de verplichtingen van art. 11 en 15 niet nakomt : onverminderd de andere gemeenrechtelijke sancties, kan de rechter de consument ontslaan van het geheel of van een gedeelte van de nalatigheidsinteresten en de verplichtingen van de consument verminderen tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst of tot het ontleende bedrag. Omwille van deze sanctie zullen de kredietgevers in de toekomst aile informatie die zij inwinnen bij de kredietnemers best schriftelijk Iaten voor echt verklaren door de kredietnemer, zodat de krediet11
(31) Zie in dit verband de voorbereidende werken van de wet van 12 juni 1991: Memorie van Toelichting, Part. Doc., Senaat, 1989-90, nr. 916-1, 16 en 19 en Verslag namens de Cornmissie voor de Economische Aangelegenheden, Part. Doc., Senaat, 1989-90, nr. 916-2, 76 en 84.
4-171
gevers achteraf nog het bewijs kunnen leveren op welke informatie zij zich hebben beroepen om het krediet toe te staan. Ongetwijfeld hebben de nieuwe bepalingen inzake de aansprakelijkheid van de kredietgever hieraan een concreter gestalte gegeven, ook al is de rechtsleer, zich baserend op de voorbereidende werken, unaniem van oordeel dat zowel de raadgevingsplicht (art. 11) als de verplichting van het juiste kredietaanbod (art. 15) slechts middelenverbintenissen zijn in hoofde van de kredietgever 3 2 . Ten onrechte tracht ]. DUVMER dan ook aan te tonen dat de Belgische wetgever door de Wet van 12 juni 1991 een ge"isoleerde positie zou innemen inzake de kredietaansprakelijkheid en dat er geen behoefte zou zijn aan een "speciaal artikel 1382 voor bankiers" 33. Zijn argumentatie houdt helemaal geen steek, want hij stelt het voor alsof de in 1990 in een paar Belgische tijdschriften gepubliceerde Franse rechtspraak omtrent de aansprakelijkheid van de kredietverstrekker in verband met overmatige schuldenlast 3 4 zeer exceptioneel is. Daarbij verliest hij dan wei het belangrijke Franse Cassatie-arrest van 31 januari 1984 3 5 uit het oog dat duidelijk stelde dat de beroepspersoon die een kredietovereenkomst afsluit de werkelijkheid en de waarde van de door de kredietnemer aangeboden waarborgen moet nagaan. In dezelfde zin is er ook de uitspraak van de rechtbank van Lille van 20 november 1985 die stelde dat de bank die bewust een krediet verleent dat te hoog is in verhouding tot een bepaalde levenswijze ("superieur au train de vie du menage") een fout begaat die haar aansprakelijkheid met zich meebrengt. 3 6 . Indien de wetgever niet was opgetreden, zou het overigens ook mogelijk gebleven zijn dat de kredietverlener zich van zijn aansprakelijkheid zou kunnen blijven bevrijden 3 7 • Overigens is het ook niet toevallig dat
(32) DE MEUTER, S., VAN VLASSELAER, M.-]., "Informatie en raadgevingsplicht en de aansprakelijkheid van de kredietgever in de wet van 12 juni 1991 op het Consumentenkrediet", DCCR, 1991, 790-797 en DOMONT-NAERT, F., "L'information du consommateur et !'obligation de renseignement dans la loi du 12 juin 1991", in: BOURGOIGNIE, T., e.a., La nouvelle loi sur le credit a Ia consommation, Bruxelles, Creadif, 1992, 57-74. (33) DUVMER, J., "Existe-t-il une obligation de conseil du preteur vis-a-vis du consommateur en droit beige et fran(,;ais ?",Rev. banque, 1991, 99-102 en idem, "Is de kredietverlener volgens het Belgische en Franse recht verplicht om de consument advies te geven ?", Info-bulletin AC, 1990, september, 15-18. (34) Rb. Bordeaux, 23/6/1988 en 16/2/1989, Revue de jurisprudence de Liege, Mons et Bruxelles, 1990, 822 met noot van P. DEJEMEPPE "Le devoir de conseil du dispensateur de credit a l'egard du consommateur" en Rb. Bordeaux, 12/10/1989,]. T., 1990, 25 met noot van E. BAIATE, "La faillite civile : prodromes pour son organisation". (35) Cass.fr., 31/l/1984, Bull.civ., 1984, I, 35. (36) Rb. Litle, 20/11/1985, B.N.P. c/ L. et H., inedit, geciteerd in BAIATE, E., DOMONTNAERT, F., L'endettement des consommateurs, Louvain-la-Neuve, 1989, 63. (37) EECKHOUT, ]., ADAM, C., "La responsabilite bancaire en matiere de renseignements commerciaux",]. T., 1980, 129-131.
4-172
er in Belgic in tegenstelling tot Frankrijk en Duitsland 38 , tot hiertoe inzake verbruikskrediet geen rechtspraak over de aansprakelijkheid van de kredietgever bij het miskennen van de raadplegingsplicht te bespeuren valt 39. In Duitsland gaat de raadgevingsplicht van de kredietgever overigens bijzonder ver, sinds het in werking treden op 1 januari 1991 van de nieuwe Wet op het consumentenkrediet van 30 oktober 1990 40 . Zo wordt daar de verplichte mededeling door de kredietverlener van de kosten die een consument bij derden moet betalen (notaris, registratie ... ) o.i. terecht als excessief ervaren 4 1 . Ook staan wij niet achter de voorstellen van E. Balate om te komen tot een "mutualisering" van het risico van wanbetaling en het invoeren van een objectieve aansprakelijkheid van de kredietverstrekker, wanneer blijkt dat het krediet had moeten geweigerd worden op basis van de ingewonnen inlichtingen en tegelijkertijd blijkt dat de kredietnemer achteraf wordt geconfronteerd met een gebeurtenis die niet kon voorzien worden op het ogenblik van het afsluiten van de kredietovereenkomst (werkloosheid, ziekte, echtscheiding of een zwaar sinister zoals bv. brand waardoor zijn vermogen wordt aangetast) 42 . De wetswijzigingen die hiermee zouden gepaard gaan, zijn te omslachtig en daarom lijkt ons bier eerder de weg van een beroepsdeontologie van de kredietverstrekker aangewezen. V. GEDRAGSCODES IN EEN EUROPESE CONTEXT
Zoals op vele andere domeinen is ook op het vlak van gedragscodes Europa de wegbereider geweest 43 . De oudste communautaire handeling op dit vlak is de aanbeveling van 25 juli 1977 betreffende een Europese gedragscode voor effectentransacties 44 . Vervolgens werd door de Euro-
(38) HADDING, W., "Le credit ala consommation en Republique Federate allemande", Rev. banque, 1990, 79-82 en O.L.G. Mi.inchen, NJ. W., 1976, 1096, waarbij bepaald werd dat het tot de raadgevingsplicht van de kredietgever behoort om te onderzoeken of de kredietnemer over voldoende terugbetalingscapaciteiten beschikt. (39) BAIATE, E., DOMONT-NAERT, F., o.c., 63. (40) -, "Neue Verbraucherkreditgesetz in Kraft", Bank und Markt, 1991, 1, 21-25 en Driessen, F.-L., "Verbraucherkreditgesetz", Zeitschrift fiir das gesamte Kreditwesen, 1991, 5, 202-203. (41) KESSLER, 1., "Verbraucherschutz aus Sicht der offentlichen Banken" ,Der langfristige Kredit, 1992, 5, 168. (42) BAIATE, E., "Reponse judiciaire a l'endettement des consommateurs. Vers une responsabilite objective en matiere de credit ala consommation", U.C.L., Centre de droit de la consommation, 1987, 8-9. (43) Clarotti, P., "L'action des Communautes europeennes dans le domaine de la moralite financiere", in: LOUIS, J.-V., DEVOS, D., L'ethique des marches financiers, Bruxelles, Editions de l'U.L.B., 1991, 79-84. (44) PB nr. L 212/38 van 20.8.1977 met rectificatie in PB nr. L 294/28 van 18.11.1977.
4-173
pese Commissie op 8 december 1987 een aanbeveling goedgekeurd met betrekking tot een Europese gedragscode inzake het electronisch betalingsverkeer 4 5 en op 17 november 1988 een aanbeveling inzake betalingssystemen en met name inzake de betrekkingen tussen de kaarthouder en de verstrekker van de kaart 4 6. Hieruit resulteerde dan op 14 november 1990 de gedragscode van de Europese banksector inzake de betaalsystemen waarbij van een kaart gebruik wordt gemaakt 47 . Op 14 februari 1990 heeft de Commissie eveneens een aanbeveling goedgekeurd in verband met de transparantie van de voorwaarden voor grensoverschrijdende transacties 48 . In uitvoering daarvan hebben de Europese verenigingen van de kredietsector op 28 februari 1992 een nieuwe gedragscode goedgekeurd met richtlijnen voor het grensoverschrijdend betalingsverkeer 49. Voor het eerst is nu ook in een voorstel van richtlijn van de Raad een verwijzing naar deontologische regels. Inderdaad, art. 11 van het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten 50 stelt dat de Lidstaten "regels voor bedrijfseconomisch toezicht" moe ten opstellen die o.m. inhouden dat de beleggingsondernemingen regelingen treffen waardoor de effecten van beleggers gescheiden blijven van die van de beleggingsondernemingen zelf en waardoor de belangen van de clienten niet kunnen worden geschaad door belangenconflicten tussen de beleggingsondernemingen zelf en hun clienten of tussen een van hun clienten en een andere client. Ook in Belgie zijn de deontologische regels in de wetgeving voor de financiele sector pas voor het eerst ter sprake gekomen naar aanleiding van de wet van 4 december 1990 op de financiele transacties en de financiele markten 5 1 en de diverse uitvoeringsbesluiten die hierop volgden. Zo kan voor de Wet van 4 december 1990 o.m. verwezen worden naar art. 22 (de bemiddelaars van effectentransacties gaan voor de uitvoering van de hun opgedragen verrichtingen op de voor de client voordeligste wijze te werk) en art. 165 (de vennootschappen voor vermogensbeheer oefenen hun bedrijf uit in het uitsluitend belang van hun cHenten). Verder zijn er art. 182 met de algemene verbodsbepaling inzake misbruik van voorkennis en art. 126 (de beheersautonomie van beleggingsinstellingen) die regels van behoorlijk gedrag vastleggen. Inzake de voor(45)PB, nr. L 365n2 van 24.12.1987. (46)PB, nr. L 317/55 van 24.11.1988.
(47) "Gedragscode van de Europese banksector inzake de betaalsystemen waarbij van een kaart gebruik wordt gemaakt", in : Belgische Vereniging van Banken, Europese regels voor bet bank- en financieel bedrijf, Bankverrichtingen, Brussel, B.V.B., 1991, 39. (48) PB, nr. L 67/39 van 15.3.1990. (49) P.L., "Betalen in ander EG-land blijft veel te dure operatie", F.E.T., 26/3/1992, 10. (50) PB, nr. C 42n van 22.2.1990. (51) B.S., 22/12/1990, 23800 en erratum B.S., 1/2/1991, 2041.
4-174
koming van belangenconflicten kan o.m. verwezen worden naar de art. 20 en 21 van het K.B. van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging) 52 en naar art. 20 van het K.B. van 5 augustus 1991 5 3. Oak in de beurswereld is imiddels het belang van een deontologie begrepen 5 4 en in de recente beursreglementen van de effectenbeursvennootschap van Brussel (K.B. van 18 januari 1991 55 ) en vanAntwerpen (K.B. van 14 oktober 1991 56) is er telkens een hoofdstuk aan de plichtenleer besteed. Deze recente evolutie in Belgie tot meer "deontologisch bewustzijn" is in de loop van 1991 nog verstevigd, omdat dan een comite van wijzen onder het voorzitterschap van de Voorzitter. van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen in opdracht van de Minister van Financien gewerkt heeft aan het opstellen van basisregels voor een financiele deontologie 57 . Deze plichtenleer, die door Voorzitter J.-L. DUPLAT voor het eerst publiek werd toegelicht tijdens een voordracht op 20 maart 1992 aan de K.U. Leuven in het kader van de cursus "Deontologie van de jurist", zou volgens de Minister van Financien nog in 1992 moeten worden vastgelegd 58 . Een delicaat vraagstuk inzake deontologische normen is dat van de juridische relevantie. Hieraan is door de doctrine reeds heel wat aandacht besteed. H. BRAECKMANS catalogiseert de deontologische normen onder de "paralegale normen", term die hij verkiest hoven "soft law" 5 9. In de mate dat deze paralegale normen niet door de wet bekrachtigd zijn of niet krachtens een wettelijke machtiging zijn opgesteld, doch een !outer privaatrechtelijk statuut hebben, zullen zij volgens BRAECKMANS vaak hun juridische relevantie ontlenen aan art. 1134 B.W., wanneer de partijen hetzij expliciet, hetzij impliciet een paralegale norm opnemen in hun overeenkomst 60 . Hierbij aansluitend moet volgens hem ook art. 1135 B.W. vermeld worden, waarin zowel de billijkheid als het gebruik worden aangeduid als aanvullend bestanddeel van de inhoud van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis 6 1 . ]. PARDON verwijst voor de juridische basis van een deontologische verbintenis eveneens naar art. 1160 B.W., dat bepaalt dat men het con-
B.S., 913/1991, 4539, erratum B.S. 27/3/1991, 6240 en B.S. 20/4/1991, 8301. B.S. 20/8/1991, 17858. DIERICKX, W., "De deontologie en de beurs", F.E.T., 31/3/1990, 4. B.S., 25/1/1991, 1542. B.S., 23/10/1991, 23824. Belgische Vereniging van Banken,]aarverslag 1991, 34. STURTEWAGEN, B., "Plichtenleer voor financiele sektor nog dit jaar vastgelegd", De Standaard, 21/22/3/1992, 16. (59) BRAECKMANS, H., "Paralegale normen en lex mercatoria", T.P.R., 1986, 1-2, 4. (60) BRAECKMANS, H., o.c., 36. (61) BRAECKMANS, H., o.c., 33. (52) (53) (54) (55) (56) (57) (58)
4-175
tract moet aanvullen met de daarbij gebruikelijke bedingen, hoewel die er niet zijn in uitgedrukt 6z. De overeenkomst als juridische onderbouw voor de gelding van paralegale normen heeft echter niet aileen gevolgen ten aanzien van partijen, maar krachtens art. 1165 B.W. ook ten aanzien van derden 6 3. Specifiek inzake de aansprakelijkheid van de kredietgever oordeelde het Hof van Beroep van Luik dat een inbreuk op normen van behoorlijk gedrag een fout uitmaakt, die krachtens art. 1382 B.W. aanleiding geeft tot schadevergoeding 64 . Daarnaast kunnen derden zich volgens J.-P. BUYLE zich o.m. ook beroepen op de theorie van het rechtsmisbruik, de schijnleer en het niet nakomen van een eenzijdige verbintenis, om hun rechten te doen gelden, wanneer de door de algemene bankpraktijk aanvaarde normen worden geschonden 65 . R. VAN DEN BERGH beklemtoont bovendien dat de deontologische normen niet strijdig mogen zijn met de art. 93 (het vroegere art. 54)W.H.P., dat bepaalt dat het schaden van de beroepsbelangen van andere handelaars een "met de eerlijke handelsgebruiken" strijdige daad is 66. Vanuit Europeesrechtelijke hoek zal er tenslotte over moeten gewaakt worden dat de deontologische normen die binnen een beroepssector worden vastgelegd geen verdoken prijsafspraken inhouden 67 . Daarenboven is er nog het delicate mededingingsprobleem van de onderwerping van buitenlandse ondernemingen aan binnenlandse gedragscodes, die krachtens het Europees recht niet verplichtend kan zijn 68 .
(62) PARDON,]., "Quelques normes propres au secteur bancaire", in: Commission Droit et Vie des affaires, Le droit des normes professionnelles et techniques, Bruxelles, Bruylant, 1985, 35 en PARDON,]., "La deontologie du banquier", in: -, Le droit economique et financier en 1985. Hommage a Robert Henrion, Bruxelles, Bruylant, 1985, 452. (63) BRAECKMANS, H., o.c., 39. (64) Luik, 1/2/1978,] T., 1979, 181: "Attendu que Ia distribution du credit par un organisme bancaire est un acte dont les implications sont considerables aussi bien sur le plan social que sur le plan economique; qu'un tel organisme doit trouver dans Ia formation professionnelle qui est Ia sienne, dans la connaissance qu'il doit avoir de la situation du marche dans une conjoncture determinee et dans Ia prudence d'un banquier normalement avise, des normes de comportement qui, si elles ne sont pas observees, sont constitutives de faute." (eigen curs.). (65) BUYLE, J.-P., "Interventions nouvelles du juge en droit bancaire", DAOR, 1984, 10, 51-55. (66) VAN DEN BERGH, R., "Beroepsdeontologieen en eerlijke handelspraktijken: geen synoniemen", R. W., 1983, 554. (67) SWENNEN, H., "Prijsconcurrentie in het kleinhandelsbankieren", DCCR, 1989, 5, 15. (68) BAKERMANS, A.W.F.J., "Gedragscodes voor woninghypotheken in aantocht", Bank- en effectenbedrijf, 1989, juli/augustus, 13 en Stap, E.K.L., "Consumentenkrediet in Nederland en '1992' ",Bank- en effectenbedrijf, 1989, januari-februari, 40.
4-176
VI. ZELFREGULERING VAN HET CONSUMPTIEF KREDIET
Dat op deontologisch vlak heel wat kan gerealiseerd worden op het domein van het consumptief krediet, willen we hierna kart illustreren met enkele gedragscodes uit Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannie. In Nederland hebben de professionele kredietgevers al sinds 1965 op eigen intitiatief een eigen Bureau Krediet-Registratie in het leven geroepen. De kredietgevers hebben zich zonder enige wettelijke verplichting uit eigen beweging ertoe verbonden om aile persoonlijke leningen, leasing, studieleningen, vastgelopen overs tan den op particuliere betaalrekeningen, postorderkredieten, vastgelopen hypothecaire kredieten, kredietkaarten e.d. van elke kredietnemer in een positieve gegevensbank op te slaan en deze gegevensbank steeds vooraf te consulteren vooraleer een krediet aan iemand wordt toegestaan 6 9. In februari 1983 hebben deze kredietinstellingen, dus voor het van kracht worden van de Wet persoonsregistratie op 1 juli 1989 70 , zelf een reglement ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer opgesteld 71 . Overigens werd op 29 maart 1989 door alle financiele instellingen een nieuwe gedragscode opgesteld, die de positie van de geregistreerde nag aanzienlijk versterkte ten opzichte van wat door de wet vereist werd 72 . Dit steekt wei schril af tegen de Belgische situatie, waarin het Hofvan Luik op 5 juni 1991 de kredietcentrale van de Beroepsvereniging van het Krediet veroordeelde wegens miskenning van de rechten van de privacy van de geregistreerde kredietnemers 73 . De voorlaatste wet inzake consumptief krediet dateert in Nederland van 5 juli 1972 74 . Op 26 juni 1979 heeft de VerenigingvanFinancieringsondernemingen van Nederland (V.F.N.) in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Volkskredietwezen (N.V.V.) een gedragscode uitgevaardigd met betrekking tot schuldsanering, schuldbemiddeling en schuldregeling 75 . De N .V.V. overkoepelt de gemeentelijke kredietban11
11
11
11
(69) S.W.O.K.A.,]a, nee, geen lening. Oorzaken, omvang en acbtergronden van problematiscbe scbuldsituaties, 's Gravenhage, 1982 (onderzoeksrapport nr. 17), 32 en Berger, H.I.R., Hoofdlijnen Wet op bet consumentenkrediet voor de praktijk, Amsterdam, N.I.B.E., 1991, 14-16. (70) Stbld., 1988/665. (71) Opgenomen in: S.E.R., Advies voorontwerp-wet op bet consumentenkrediet van 2/51 1985, Den Haag, 1985, 62. (72) BERKVENS, ].M.A., "De privacy-gedragscode voor het bankwezen", Bank- en effectenbedrijf, 1989, april, 20-24 en-, "Het smalle pad tussen efficiency en privacy. De Wet persoonsregistraties en de gedragscode voor het bankwezen", De Spaarbank, 1989, 4, 101-111. (73)Luik, 5/6/1991,].T., 1992,36. (74) Stbld., 1972/399. Voor een commentaar, zie: STOFFELS, P., Huurkoop en krediet aan de consument, Deventer, Kluwer, 1974. (75) S.E.R., o.c., 62. Voor een bespreking van deze gedragscode, zie : VULLINGS, ].M., "Kritiek op consumptief
4-177
ken, die in de crisisjaren '30 zijn opgericht om de kredietverlening op een deugdelijke wijze te laten verlopen en de over-creditering tegen te gaan. In principe wordt elk verzoek tot schuldregeling door de gemeentelijke bank in behandeling genomen. Indien een schuldregeling kan worden getroffen, is een van de voorwaarden dat de betrokkene zo nodig al zijn atlossingscapaciteit inbrengt voor een periode van drie jaar. Teallen tijde geldt het principe van de gelijke berechting van de schuldeisers, die na 36 maanden de finale kwijting dienen te geven. Van groot belang nu is dat door deze gedragscode de leden van de V.F .N. zich ertoe verbonden hebben om bij een schuldregeling zo veel mogelijk gevolg te geven aan de verzoeken tot medewerking van de zijde van de gemeentelijke kredietbanken. Nog steeds ten tijde van de vorige Wet op het consumptief krediet traden op 1 augustus 1981 de bijzondere gedragsregelen betreffende reclame-uitingen voor consumptief krediet in werking 76 • Zij houden de verplichting in om bij reclame-uitingen de kredietsoort te vermelden, bij afbetaling of persoonlijke lening tevens "het netto-bedrag in handen" en de betalingsregeling, bij doorlopend krediet tevens de kredietlimiet en het rentepercentage per maand. Verder dient geadverteerd te worden met actuele tarieven en, indien de aangeboden tarieven niet op iedere kredietaanvrager van toe passing zijn, dienen de vereisten om voor de beperkt toepasbare tarieven in aanmerking te komen, te worden vermeld. Kredietbemiddelaars dienen van hun functie melding te maken. Voor sommige reclame-uitingen gelden overigens specifieke gedragsregelen. Zo is de vermelding "overname lopende leningen" (of woorden van soortgelijke strekking) slechts toegestaan met de toevoeging "door vervroegde atlossing, waarmee kosten gemoeid kunnen zijn". Bij vermelding van de tijdsduur, waarbinnen over een kredietaanvraag wordt beslist of waarbinnen een krediet tot stand kan komen, mag niet te kennen worden gegeven, dat dit sneller dan binnen vier uur of binnen een halve werkdag mogelijk is. Bewoordingen als "nu gebeld, direct geld", "klaar terwijl u wacht", "supersnel geld lenen" of enige andere omschrijving van soortgelijke strekking, waaruit men redelijkerwijs zou kunnen opmaken, dat daarmee een snellere kredietbeslissing of kredietverlening dan binnen genoemde termijn wordt bedoeld, zijn derhalve verboden. De in Belgie gangbare "onmiddellijk geld" -praktijken en dubieuze aanbiedingen 77 zouden bij analoge toepassing van een dergelijke code niet meer mogelijk zijn. Ook de Nederlandse postorderbedrijven hebben op 1 februari 1983 gedragsregels vastgelegd inzake reclame-uitingen, aanbiedingen en levekrediet, terecht of niet ?", Bank-en effectenbedrijf, 1983, februari, 55-64 en BERGER, H.I.R., o.c., 96-97. (76) S.E.R., o.c., 114. Voor een commentaar: BERGER, H.I.R., o.c., 54-55. (77) Voor een voorbeeld, zie: -, "Persoonlijke leningen", Budget en Recht, 1987, 75, 34.
4-178
ringscondities 78 . Hierin werd bijvoorbeeld afgesproken dat de aanduiding "vrijblijvend op zicht" of "niet goed, geld terug" het postorderbedrijf verplicht ertoe geretourneerde goederen zonder restrictie te accepteren binnen de in het aanbod genoemde termijn. Op 27 april1983 heeft de V.F.N. een erecode opgesteld 7 9. Deze code bestaat uit twee delen, respectievelijk de algemene en de bijzondere gedragsregels en richtlijnen. Het algemeen deel bevat het streven naar een zo groot mogelijke openheid en duidelijkheid, zowel in het algemeen als bij de kredietverlening in het individuele geval. Tevens geldt een antidiscriminatiegedragsregel. De kredietaanvragen moeten namelijk worden geaccepteerd of afgewezen op basis van de in de bedrijfstak algemeen gebruikelijke maatstaven, zonder dat er onderscheid wordt gemaakt op grond van godsdienst, ras, politieke overtuiging, geslacht, sexuele geaardheid en samenlevingsvormen. Die hoedanigheden en omstandigheden kunnen als zodanig nooit een acceptabele risico-indicator zijn. Verder dient er volgens de erecode begrip getoond te worden voor kredietnemers in financiele moeilijkheden, waarbij serieuze pogingen moeten worden aangewend om met de kredietnemer tot een oplossing te komen. De bijzondere gedragsregels en richtlijnen, die de consumentenbescherming betreffen, bevatten o.m. richtlijnen inzake het acceptatie- en kredietbeleid en een regeling betreffende de maximale looptijden voor persoonlijke leningen, huurkoopfinancieringen en doorlopende kredieten. Sinds 9 oktober 1985 bevat deze erecode ook een regeling inzake de gespreide uitbetaling van provisies aan de tussenpersonen. In dat verband merkte Voorzitter J.-L. DUPLAT nog onlangs op dat men moet betreuren dat de huidige verwoording van art. 65, par. 3 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet niet toelaat de doelstelling van de memorie van toelichting om de bemiddelaar te betrekken bij het goede verloop van het krediet, te realiseren met het Koninklijk Besluit dat de regels voor de spreiding van de provisie moet vastleggen. Volgens].-L. DUPLAT lijkt art. 65 par. 3 niet toe te staan dat de betaling van de provisie opgeschort wordt, wanneer de kredietnemer zijn verbintenissen niet nakomt, wat nochtans de verantwoordelijkheid van de bemiddelaars sterk zou benadrukken 8o. Op 15 november 1988 hebben de financiele instellingen in Nederland de gedragscode hypothecaire financieringen ondertekend 81 . Deze gedragscode heeft zowel betrekking op de voorlichting en offertes (o.m.
(78) S.E.R., o.c., 159-161. (79) VULLINGS, J.M., o.c., 58 en BERGER, H.I.R., o.c., 40. (80) DUPLAT, J.-L., o.c., 9.
(81) BERGER, H.I.R., o.c., 88-91.
4-179
het belang van de effectieve rente-vermelding) 82 de nevenovereenkomsten (die een "redelijk" verb and moe ten hebben met het hypothecair onderpand of de kredietnemer), de vervroegde atlossing, de wijziging van de voorwaarden (in beginsel enkel mogelijk voor het rentetariet) als op het overleg bij financiele problemen 8 3. Inmiddels is in Nederland sinds 1 januari 1992 ook de nieuwe wet op het consumentenkrediet van 4 juli 1990 84 van toepassing 85 . Terecht stelt W.M.P.]. DAMEN dat deze wet tot stand is gekomen in een periode waarin de overheid streeft naar deregulering en zelfregulering 86 . BERGER spreekt van een wisselwerking tussen zelf- en overheidsregulering 87 . Volgens hem vormen de normen van de erecode van de V.F.N. een belangrijke leidraad voor de interpretatie van het in de wet consumentenkrediet neergelegde criterium betreffende de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht van een kredietgever in de situaties waarvoor bij of krachtens de wet geen concrete voorschriften zijn gesteld. De erecode van de V.F.N. heeft in Nederland een algemene aanvullende functie ten opzichte van de wettelijke voorschriften. In goede samenspraak tussen de beroepssector en de overheid wordt daar bijgevolg bevorderd dat de normen evolueren met de nieuwe ontwikkelingen. Uiteraard houdt de overheid toezicht op de naleving van de wettelijke norm, zodat kredietgevers die zich niet aan de erecode houden, door administratieve sancties kunnen getroffen worden. Tegelijkertijd brengt dit met zich mee dat deze normen van de erecode indirect ook van toepassing worden op niet V.F.N.-leden. De deontologische normen zijn daarmee niet tot een publiekrechtelijke regeling geworden, maar de overheid hanteert deze normen, omdat zij de inhoud ervan onderschrijft. Op die manier is in Nederland dus een gelukkige combinatie gevonden van zelfregulering en overheidstussenkomst 88 .
(82) PUISTER, P., VAN HERWIJNEN, H.]., "Totale effectieve rente: objectieve vergelijkingsmaatstaf voor hypothecair krediet", Bank- en Effectenbedrijf, 1990, maart, 3 7-39. In Belgie komt in de publiciteit de effectieve rentevoet, die de enige juiste wijze van voorstelling is, bijna niet voor. HBK-SPAARBANK vormt hierop bewust een uizondering. Zie: X., "Hypothecaire leningen", De Belegger, 28/1/1992, 14. (83) BAKERMANS, A.W.F.]., o.c., 10-13. (84) Stbld., 1990/395. (85) Voor een studie in verband met de totstandkoming van deze wet, zie: JAARSMA, M., "De wet op het consumentenkrediet", De Spaarbank, 1989, 2, 33-37 en De Spaarbank, 1989, 3, 71-76. (86) DAMEN, W.M.P.J., "Wet Consumentenkrediet volwassen bij invoering", Rabobank, 1991, 12, 20-21. (87) BERGER, H.I.R., o.c., 18. (88) BERGER, H.I.R., o.c., 41.
4-180
In Frankrijk geldt al sinds 1978 een erg consument-vriendelijke wetgeving inzake consumentenkrediet 89. Ook hier werden de voorbije jaren inzake consumentenkrediet belangrijke initiatieven genomen op basis van zelfregulering door de financiele instellingen. Zo werd in het verlengde van de wet Neiertz van 31 december 1989 op 24 april 1990 op initiatief van de "Conseil National du Commerce" (C.N.C.) en onder het gezag van het "Bureau de Verification de la Publicite" (B.V.P.) aan de pers een ethische code voorgesteld, die vooral betrekking had op de publiciteit inzake consumentenkrediet. De "Association fran<;aise des societes financieres" (A.S.F.) heeft deze code onmiddellijk in werking doen treden 9°. Ook hier gaat het om afspraken omtrent minimum-tarieven, de eerlijke voorstelling van rentetarieven (die niet altijd mogen veralgemeend worden), de verplichte gezamenlijke vermelding van de contante prijs en de prijs op krediet, de leesbaarheid van de reclame-mededelingen, etc .. In de begeleidende tekst bij deze code wordt duidelijk de superioriteit van de deontologie hoven de wetgeving gesteld en wordt verwezen naar de "auto-discipline" 9t die zowel de media als de financiele instellingen aan de dag moeten leggen, want de ethische basis van de deontologie wordt volgens de C.N.C. minder omzeild dan de wetgeving, wanneer deze ethiek werkelijk door een auto-disciplinaire praktijk wordt gedragen. Kern van deze deontologische reclamecode is dan ook dat het krediet in de eerste plaats beschouwd wordt als een economisch instrument en niet als een middel om al de dromen van de consument te realiseren. Naast deze reclame-code heeft de A.S.F. op 3 mei 1990 ook een deontologische code goedgekeurd inzake het onderzoek van de aanvragen voor verbruiks- en woonkredieten. Hierin wordt o.m. afgesproken dat iedere financiele instelling bij elke kredietaanvraag een ernstig onderzoek zal instellen naar de terugbetalingsmogelijkheden van de kredietnemer, waarbij "creditscoring" of de automatische behandeling van kredietaan(89) Loi relative a l'information et aIa protection des consommateurs dans le domaine de certaines operations de credit van 10/1/1978, Receuil Dalloz, 1978, 83. Voor een eerste commentaar op deze wet, zie: GAVALDA, C., "L'information et Ia protection des consommateurs dans le domaine de certaines operations de credit", Receuil Dalloz, 1978, 189 en BRAUNIG, G., Der Konsumentenkredit imfranzosischen Recht, Berlin, Duncker und Humbolt, 1982. Voor de bestrijding van de praktijk van het zgn. "gratis krediet", zie art. 86 van de wet van 24 januari 1984 (Recueil Dalloz, 1984, 156) en art. 38 en 39 van het decreet van 24 juli 1984 (Recueil Dalloz, 1984, 484) en voor een commentaar hierop: GAVALDA, C., "Un frein a I' extension du credit gratuit", Receuil Dalloz, 1984, 181. (90) X., "Surendettement des menages: les banques publient un code de deontologie", Les Echos, 16/2/1990. (91) Zie in verband met deze notie van auto-discipline: FAYT, H., SCHRANS, G., "L'autodiscipline : de du bon fonctionnement du systeme bancaire", Reflets et Perspectives de Ia vie economique, 1984, 4, 283-297.
4-181
vragen steeds door de kredietinstelling met een bijkomend onderzoek zal worden aangevuld. Verder· heeft men zich in deze code beperkingen opgelegd inzake kredieten aan minderjarigen zonder financiele autonomie en heeft men gedragsregels vastgelegd ten aanzien van de fysieke personen die zich willen borg stellen. In Groot-Brittannie kwam er na jaren voorbereiding en na een grandig rapport van het Crowther Committee on Consumer Credit dat in 1968 was opgesteld, uiteindelijk de Consumer Credit Act van 31 juli 1974, die ongetwijfeld de meest uitgewerkte wetgeving inzake consumentenkrediet is van de hele Europese Gemeenschap 92 . Maar ondanks deze uitgebreide wetgeving, hebben de Britse banken in december 1991 een gedragscode voor de particuliere clienten opgesteld, die vanaf 16 maart 1992 in voege is 93. Deze gedragscode handelt over een aantal bankdiensten : zowel de opening van rekeningen, het opnemen van kredieten, het verrichten van buitenlands betalingsverkeer als het gebruiken van kredietkaarten komen aan bod. De banken verbinden zich hierbij tot het geven van informatie, het respecteren van de wil van de client (geen ongevraagde publiciteit) en van zijn recht op privacy, het bewaren van het confidentieel karakter van de door de client verstrekte informatie, het ter harte nemen van terugbetalingsproblemen van een krediet, etc .. Het gedeelte van deze gedragscode dat betrekking heeft op de kredietkaarten is een nadere uitwerking van de gedragscode van de Europese banksector van 14 november 1990 (cf. supra). Tenslotte voorziet de code oak nog in specifieke geschillenregeling wanneer de houder van een kredietkaart een klacht wenst neer te leggen. VII. BESLUIT: VAN JUPITER NAAR HERMES
Uit dit zeer summiere rechtsvergelijkende overzicht blijkt dat er in drie landen, die reeds lang een vrij behoorlijke wetgeving inzake consumentenkrediet bezitten, tach nag een grate behoefte blijft bestaan aan gedragscodes die het begrip "goede kredietgever" 9 4 konkreet wensen in te vullen. En eigenlijk kunnen deze goede kredietgevers, die zelf de his-
(92) Deze wetgeving vindt men terug in: GUEST, A.G., LOMNICKA, E.Z .. , An introduction of the law of credit and security, London, Sweet and Maxwell, 1978, 148 e.v.; Voor een commentaar, zie: GOODE, R.M., Consumer Credit Legislation, London, Butterworths, 1982. Over de ontstaansgeschiedenis van deze wetgeving en de historische achtergrond ervan, zie bet bijzondere boeiende boek van TEBBUTT, M., Making ends meet. Pawnbroking and working-class credit, London, Methuen, 1984. (93) Good banking. Code ofpractice to be observed by banks, building societies and card issuers when dealing with personal customers, London, 1991. (94) BERGER, H.I.R., o.c., 40.
4-182
11
11
torische voortbrengers zijn van wat eens een noodkrediet 9 5 heette, dan eigenlijk ook niet anders dan zich als goede huisvader 9 6 opstellen. Meer en meer wordt duidelijk dat de lacunes die de wetgever vandaag hoe dan ook nalaat, te meer daar hij meer en meer me(' open normen 97 werkt, vanuit een ethische verantwoordelijkheid moeten worden opgevuld. J. THIERRY stelt terecht dat ook de banksector aan deze opdracht niet ontkomt 9 8 , wil men niet van een 11 demokratisch kapitalisme 11 in het 11 kapitalisme van het gesjoemel en gescharrel 11 terechtkomen 9 9. De erosie van het recht 100 kan vandaag dan ook slechts worden tegengegaan wanneer we, in navolging van V. HAVEL ophouden in de leugen te Ieven en terug onze verantwoordelijkheid willen opnemen in scherpe confrontatie met de waarheid 101 . De essentie van een deontologie, al dan niet vervat in gedragscodes, is daarom ook het willen opnemen van verantwoordelijkheid, waarbij de sleutelwoorden 11 benaarstiging, eerlijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid 102 als essentiele morele objectieven naar voren kunnen geschoven worden 10 3. Op dit ogenblik is aileen de deontologie, begrepen als verantwoordelijkheidsbesef, opnieuw in staat om het recht een nieuwe gezagsbasis te geven 104 . Het recht is vandaag niet meer op te vatten als de gecodificeerde leer van het gezag Oupiter), waarbij de burger slechts de vraag 11 Wat is mijn plicht ? op de lippen heeft. Het is al evenmin terug te vinden in het sociale pragmatisme of opportunisme (Hercules), waarbij als zijn belangrijkste vraag naar boven komt Hoeveel kans heb ik dater iemand mijn gedrag sanctioneert ? Vandaag krijgt het recht terug een reflexieve gedaante onder de vorm van Hermes, de god van de koopmannen, en is de belangrijkste vraag : 11 Waar ligt mijn verantwoordelijkheid ? niet aileen voor vandaag, maar ook voor morgen ... 1o5. 11
11
11
11
11
11
11
11
11
•
11
,
(95) KLIJN, F.E., "Kritiek op krediet", De Spaarbank, 1983, 6, 167. (96) VAN PUT, A., "Het afbetalingskrediet. Een krediet op zoek naar een 'goede huisvader', Bank- en Financiewezen, 1987, 10, 43-51. (97) RAES, K., "Recht in de verleden tijd", TRD, 1991, 1425. (98) THIERRY, J., "L'ethique et Ia banque", Rev. banque, 1990, 3, 93. (99) THIERRY, J., "Deontologie et ethique dans le secteur bancaire : un equilibre atrouver", Rev.banque, 1991, 7, 363-366. (100) FOCQUE, R., "Erosie van recht ?", Rechtsfilosofie en Rechtstheorie, 1990, 1, 7-18. (101) HAVEL, V., "The power of the powerless", in: Vladislav,]. (ed.), Vaclav Havel or Living in Truth, Amserdam/London, 1986, 55. (102) DUPLAT, J.-L., "Ethique et transparence", L'Entreprise et !'Homme, 1990, 1, 38. (103) VAN PUT, A., "Grondslagen voor een deontologie", te verschijnen in: De Spaarbanken, 1992, 1. (104) HANNOUN, C., "La deontologie des activites financieres: contribution aux recherches actuelles sur le neo-corporatisme", R.T.D.C., 1989, 3, 439. (105) OST, F., "Jupiter, Hercule, Hermes: trois modeles du juge", in: BOURETZ, P. (ed.), Laforce du droit. Panorama des debats contemporains, Paris, Esprit, 1991, 241-272.
4-183