Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
Patrimonium Koning Albertbrug In het jaarverslag van de stad Gent verscheen in 1908 het volgende: “Het bouwen van een vaste brug, met drie bogen in steenmortel, met hoofden in gekapte steen; over de Leie, werd afwaarts de stedelijke schietbaan begonnen, om de Albrechtlaan met de Godshuizenlaan te verbinden. Deze nieuwe brug zal de wijk der nieuwe statie van Gent St.-Pieters rechtstreeks met de wijk Akkergem verbinden”. “De Albertbrug over de Leie, waarvan de bouwwerken begonnen in 1908 werden nagenoeg voltooid en de stad heeft voor rekening van de staat, het rechttrekken der Leie aldaar uitgevoerd”. Het rechttrekken van de Leie gebeurde in twee fasen: bij het bouwen van de Snepbrug en de Albertbrug werd ter plaatse uitgegraven en op 10 augustus 1909 startten de graafwerken tussen beide bruggen. In 1912 werd ze in gebruik genomen. Deze brug werd in 1940 volledig vernield, maar later heropgebouwd. Europabrug In het jaarverslag van 1962 van de stad Gent, lezen we: “In afwachting van de bouw van een definitieve vaste brug over de Leie aan de Rijsenbergstraat, die de kwartieren Rijsenberg en Neermeersen met elkaar zou verbinden, werd besloten aldaar een tijdelijke voetbrug te bouwen”.Deze voetbrug bestond uit een plankenvloer rustend op metalen liggers en met een nuttige breedte van twee meter. In 1964 begon de afbraak van de voetgangersbrug en op 9 november 1965 werd de huidige brug voor alle verkeer opengesteld. In 1966 kreeg de brug haar huidige naam. Jan Palfijnbrug Vanaf 1860 begon de ontmanteling van de stad Gent. De Kortrijkse Poort werd afgebroken en kort nadien werden de grote boulevards aangelegd op de gedempte stadswallen: 1864 IJzerlaan, 1865-67 Jan Palfijnbrug over de Leie als verbinding met de Godshuizenlaan, 1878 Citadellaan tussen Leie en Schelde en 1881-82 Terplatenbrug over de Schelde als verbinding met de Sint-Lievenslaan. De Jan Palfijnbrug die dus in 1865-1867 gebouwd werd, is genoemd naar Jan Palfijn (1650 – 1730). Hij was een Vlaams verloskundige. Zijn naam is nauw verbonden aan de door hem ontworpen verlostang uit 1723. Blekerijen aan de meersen Van oudsher werd het laaggelegen grasland van de Bijlokemeersen gebruikt voor het bleken van linnen of garens, op dezelfde voet als de Nedermeers aan de overkant van de Leie. Het bleken van weefsels gebeurde in zes opeenvolgende fasen, die plaatsvonden in de periode april-september. Eerst werd het lijnwaad gewassen en vervolgens afgekookt in een oplossing van dierlijke beenderas om de vetten te verwijderen. Dat gebeurde in een laag gebouw bij de oever van de rivier. Men noemde dit het washuis of afkokerij of ook ‘looghhuys’. De talrijke schoorstenen behoorden tot de stookinstallaties onder de kookketels. Vervolgens werden de weefsels uitgespreid op de bleekweiden om er in de zon een lichtere tint te verkrijgen. De blekers besproeiden het linnen regelmatig met een houten blekersgieter. Daarna werden de weefsels gedurende 48 uur ondergedompeld in een botermelkbad, later vervangen door verdund zwavelzuur. Dan werden ze opnieuw opengelegd op de bleekgrond om ten slotte met water en zeep gewassen te worden op vlotten in de rivier. De stoffen werden vervolgens opgehangen in de droogloods op droogstellingen of ‘ramen
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
weefselbanen’ om te drogen. De blekerijen behoorden toen, samen met de vlasroterijen en de ververijen, tot de grote vervuilers van de oppervlaktewateren. Neermeersen De Neermeersen, ongeveer 49 ha groot, bestond in de noordoostelijke helft uit laaggelegen landbouwgronden en weiden. Het zuidoostelijke deel werd in kleine percelen verhuurd voor buitenverblijfjes en was bezet met barakken. In het midden van het gebied lagen met stadsvuil opgehoogde gronden die gedeeltelijk beplant waren met jonge bomen. In de Zuidwestelijke hoek tenslotte stonden enkele villa’s omgeven door boomgaarden. De stad was er eigenaar van 34 ha grond. Door een al te lage ligging werden de Neermeersen lange tijd beschouwd als onbruikbare gronden voor urbanisatie-doeleinden. Het huidige uitzicht van de Neermeersen is het resultaat van een lange evolutie. Zo werden nog ontwerpen gemaakt voor het bouwen van een groot sportstadion met een overdekte tribune voor voetbal en andere sporten. Het graven van de Nationale Watersportbaan en de daardoor vrijgekomen massa aarde hebben ruimschoots bijgedragen tot het ophogen en het nuttig maken van de laaggelegen Neermeersen waar nu verschillende appartementen en kleinere woningen terug te vinden zijn. Volkshuisvesting Een belangrijke stap in de volkshuisvestingspolitiek werd gezet met de oprichting in 1904 na de huisvestingswet van 1889 - van de ‘Gentsche Maatschappij der Werkerswoningen’. Dit gebeurde onder impuls van de socialistische fractie in de gemeenteraad en had als voornaamste aandeelhouders de stad Gent en het Bureel voor Weldadigheid. Na de Eerste Wereldoorlog en vooral in de periode van 1919 tot 1931 heerste een grote woningnood. Op initiatief van de stad werden van 1923 tot 1932, 855 noodwoningen opgetrokken op braakliggende terreinen aan de rand van de stad. Dit vooral ten noorden en een groep ten zuidwesten, aan de Leie. De kleine huisjes van hout of cementplaten zijn later uit het stadsbeeld verdwenen. Vanaf de jaren ‘20 trachtte de stad het probleem van de woningnood ook op te lossen met het bouwen van sociale woningen in de vorm van appartementsgebouwen, rijhuisjes of zelfs tuinwijken. In deze context kunnen ook de aangepaste huisjes voor bejaarden gesitueerd worden, bijvoorbeeld in de Prosper Claeysstraat. Legaten en weldoeners van de Prosper Claeysstraat Vanaf 1900 werden op vraag van het Bureel van Weldadigheid huisjes gebouwd voor werklieden in de Prosper Claeysstraat en dit met geld van legaten en weldoeners – 2.500 frank per huisje. De huisjes werden op de volgende manier ingedeeld: op het gelijkvloers had je een woonkamer met eventuele slaapnis, kooknis, berging en toilet aan de koer. Op de 1e verdieping was er slaapgelegenheid, maar gezien de ouderdom van de bewoners, sliepen ze meestal beneden. Aan de gevels van de huisjes werd een gedenkplaat geplaatst van de personen die minimum 2.000 frank schonken. Stedelijke Technische Scholen Carels-Nicaise-De Ridder-Story De oorsprong van dit complex gaat terug naar 1885, toen de heer Nicaise (1842-1885) een bedrag van 1,5 miljoen frank schonk voor de oprichting van een ambachtsschool. In 1887
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
werden de eerste lessen gegeven in de stadsschool in de Guinardstraat. De school kreeg de naam van haar stichter en omvatte 2 afdelingen, namelijk voor ijzer- en houtbewerking. In 1900 schonk de heer Gustaaf Carels (1842-1911) een bedrag van 25.000 frank aan de stad voor de aankoop van gronden op de Martelaarslaan voor de oprichting van een ambachtsschool voor metaal- bewerking: in 1910 werd deze de Carels-School genoemd. In 1902 werd de ambachtschool voor de boeknijverheid opgericht onder impuls van schepen De Ridder. De school werd in 1921 naar hem genoemd. De diverse scholen werden overgebracht naar de omgeving van de Martelaarslaan waar ze in 1937 samensmolten tot de Stedelijke Jongensberoepsschool van Gent. Men kon er les volgen in de afdelingen: metaal, hout, boek en bakken. In 1956 werd de afdeling textiel ingehuldigd en verkreeg de naam van de Henri Story-school, naar de voormalige schepen van beroepsonderwijs te Gent. Uiteindelijk verwierf het hele scholencomplex haar huidige naam in 1960, namelijk Stedelijke Technische Scholen van Gent. Oord der Gefusilleerden Het bij de meeste Gentenaars bekende Oord der Gefusilleerden of de ‘Terechtstellingsplaats der voor den kop geschotenen 1914-1918’, is gelegen aan de huidige Offerlaan. Hier was voordien de stedelijke schietbaan voor de Burgerwacht gevestigd. Tijdens WO I werd de schietbaan door de Duitse bezetter gebruikt als militaire schietstand en in de periode van 10 oktober 1914 tot 10 november 1918 ook als executieplaats. In totaal werden op deze vreselijke en beruchte plaats vijftig Belgen - waaronder drie vrouwen - en twee Fransen gefusilleerd. Op het terrein werden 52 meidoorns geplant met daarvoor plaatjes met de namen van de geëxecuteerden. De site werd in 1939 beschermd als landschap en was daarmee het eerste beschermde landschap op Gents grondgebied. De executiepalen werden, samen met het kleine museum, in 1943 door SS’ers vernield en in brand gestoken. Het herdenkingsoord kwam er in 1953. Ter ere van degenen die hier sneuvelden werd achteraf een park ingericht, initiatiefnemers waren de stad Gent en de wijkafdeling van de NSB. Tegenover de toegangspoort bevindt zich een bakstenen gebouwtje waarin een museum werd ondergebracht ter ere van de beide wereldoorlogen. Men vindt er wapens, kledij, helmen, foto's, medailles en krantenknipsels. In de verste uithoek van het terreintje bevinden zich de restanten van vijf executiepalen. De Martelaarslaan, die vroeger ook Godshuizenlaan heette, kreeg na 1918 haar nieuwe naam. De dreef die de Martelaarslaan met de Neermeerskaai verbindt werd Offerlaan, vermoedelijk genoemd naar het offer dat geëxecuteerden er gebracht hadden. Van ‘Kulderschool’ naar ‘jongensweeshuis’ naar ‘Tehuis Prins Filip’ De zorg voor arme weeskinderen was tot de 18e eeuw het werk van kloostergemeenschappen. Daarna verzorgde het stedelijk bestuur de huisvesting en opvoeding in de weeshuizen, tot 1873 zelfs in het noordelijk deel van het Geraard Duivelsteen. Een officier leraar van de pupillenschool te Aalst werd directeur. De interne organisatie werd naar militair model opgezet: 2 divisies, peletons, secties, sergeant-majoors, sergeanten en korporaal. De kledij werd gekopieerd van het uniform van de Franse pupillen van St.-Cyr. De verblijven in het Geraard Duivelsteen werden afgekeurd en een nieuw gesticht in zuivere kazernestijl werd in 1869 opgericht nabij de huidige Martelaarslaan. Het werd gebouwd door de architect Pauli en op 7 juli 1873 officieel geopend. Het werd een enorm gebouw met een koer van 5.750 m², 236 meter slaapplaatsen, een zaal van 90 meter lang. De militaire uniformen werden na 1921 nog alleen als uitgangskledij gebruikt.
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
De kinderen werden er opgenomen vanaf 3 jaar en verbleven er tot hun 18 jaar. Zij volgden er lager onderwijs en leerden verschillende beroepsvakken aan. Vanaf hun 14 jaar mochten ze in de stad werken of indien ze hiertoe aanleg vertoonden, lessen volgen aan erkende scholen. In 1925 waren er nog 216 weeskinderen in de ‘Kulderschool’. Een enorme brand verwoestte op 23 augustus 1947 het grootste gedeelte van de verblijfsruimte. De Kulders werden tot 1951 ondergebracht in het Lousberggesticht en het militair hospitaal aan de Ekkergemstraat. Daarna keerden ze terug naar het gedeeltelijk herstelde gebouw. Een nieuw tehuis genaamd ’Prins Filip’ werd aangepast aan de stijl van de omgevende gebouwen aan de Watersportbaan en in november 1962 verhuisden de jongens van de Martelaarslaan naar dit nieuwe tehuis. Het werd gebouwd als een groot appartementscomplex op het terrein van de oude ‘schietinge’, nu Jubileumlaan. Het voldeed aan de eisen van een modern tehuis. De kinderen hadden aparte kamers en konden leven zoals in een gezin. De weesmeisjes uit de Rode Lijivekenstraat werden in 1962 eveneens in het moderne tehuis ondergebracht. Campus Prins Filip In 1957 werd beslist een nieuw weeshuis te bouwen waarin een meer familiale zorg mogelijk was en de kinderen in kleinere groepen konden worden opgevoed. Jongens en meisjes werden in hetzelfde gebouw, maar in een aparte vleugel, geplaatst. Toen het nieuwe tehuis Prins Filip in 1962 zijn deuren opende, sloten de andere weeshuizen voorgoed. Alle kinderen die daar verbleven, werden in het tehuis Prins Filip opgenomen. Wat in het algemeen onveranderd bleef tot 1984 was de minder talrijke aanwezigheid van meisjes in vergelijking met de jongens. De meisjesvleugel van het tehuis Prins Filip sloot reeds op 31 december 1978. Deze vleugel werd omgedoopt tot Tehuis Leieland waar een tiental jaar bejaarden verbleven hebben. In 1984 sloten de deuren van Prins Filip en werden de overblijvende kinderen in gezinstehuizen, in pleeggezinnen, bij familie en in andere instellingen ondergebracht. De blokken van het gebouw werden in de loop der jaren omgevormd tot kantoren. Vandaag zijn verschillende diensten van het OCMW Gent er gehuisvest. Iedereen uit de buurt kan er ook terecht in De Vlaschaard, één van de 9 Lokale Dienstencentra van OCMW Gent. De ondergrondse parking die centraal gelegen is op de campus, wordt nog dit jaar voltooid. Cementtegelfabriek Dutry-Massy De eerste Belgische cementtegels werden vermoedelijk vanaf het einde van de jaren 1840 in Gent geproduceerd. Daarbij maakte men aanvankelijk gebruik van houten mallen waarin het gekleurde cement werd gegoten dat daarna met een polijststaal werd gelijkgemaakt. Deze eerste tegels waren uitsluitend éénkleurig. Tot de vroegste Belgische cementtegelproducenten behoorde de Manufacture de Carrelages polychromes polis, unis, mosaïques & incrustés T. Picha & Cie uit Gent. Dit bedrijf werd in 1848 of 1849 als cementfabriek opgericht en startte vermoedelijk niet lang daarna met de productie van aanvankelijk zeer eenvoudige gegoten cementtegels volgens een eigen procédé. De grote doorbraak op dit gebied kwam er door de oprichting van Les Usinesà carreaux en ciment Fiévé & Cruls in 1871 te Gent. Dit bedrijf vervaardigde in het jaar van zijn oprichting als eerste Belgische bedrijf drooggeperste cementtegels die met de keramische tegels werkelijk konden concurreren. De concurrentie in Gent was groot want naast de beide genoemde bedrijven waren hier nog
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
diverse andere fabrieken actief waaronder de Fabrique de dalles en ciment Is. & Chs. Schepens Fres successeurs de C. Schepens; de Fabrique de carreaux en ciment DutryMassy, naar eigen zeggen ‘de belangrijkste cementtegelfabriek van het land’; de Fabrique de dalles en ciment unis et à incrustations Ch. Eggermont et soeur en de fabrieken van Leon De Smet en Van Overstraeten & Cie. Daardoor was Gent lange tijd zowat het centrum van de Belgische cementtegelnijverheid, al ontstonden uiteraard ook elders in België gelijkaardige fabrieken. Het is dan ook niet toevallig dat het merendeel van de bewaard gebleven realisaties zich bevindt in woonhuizen van de gegoede middenklasse of in gebouwen met zeer specifieke bouwprogramma’s, waaronder bakkerijen, viswinkels, restaurants en dergelijke of in gevels van bedrijven, waarbij het gebruik van tegels een grote hygiënische of commerciële meerwaarde bood. Na de Tweede Wereldoorlog werd immers al snel duidelijk dat de Belgische tegelindustrie in de steeds grootschaliger wordende economische ruimte niet meer kon concurreren. Eén voor één sloten nagenoeg alle Belgische tegelfabrieken in de jaren 1950 en 1960 dan ook noodgedwongen de deuren of stopten met de productie. Een bloeiende industrietak was daarmee in België volledig teloorgegaan. Etablissements Textiles Fernand Hanus Fernand Hanus (1880 - 1924) was een Belgische industrieel, die actief was in de textielsector. Hij was de eigenaar van de Etablissements Textiles Fernand Hanus, opgericht in 1899. Fernand Hanus woonde sinds 1913 aan de Kortrijksesteenweg te Gent in de riante villa Le Bois Dormant, die was getekend door architect Georges Hobé. Na verkoop in de jaren '30 aan de zusters Cisterciënzers - werd deze villa het hart van het latere ziekenhuis AZ Maria Middelares. Toen hij stierf in 1924 was zijn familiebedrijf één van de belangrijkste textielondernemingen in het land, dat zowel spinnerijen, weverijen als veredelingsbedrijven omvatte. Aan de nieuw aangelegde Groot-Brittanniëlaan kocht de familie Hanus een ruim perceel waarop in 1928 de meesterwoning, en aan de achterkant in de Nonnenmeerstraat, de fabrieksgebouwen verrezen van de Etablissements Textiles Fernand Hanus. Heden is de Hogeschool Gent voor Vertaalkunde er gehuisvest. Hoewel de familie Hanus – die in 1927 haar naam laat veranderen in ‘Hannet’ – vrij laat op het toneel van de Gentse textielindustrie verscheen, is ze wel erg belangrijk gebleken. Ze speelde een leidinggevende rol in de fusie van een aantal Gentse textielbedrijven onder de koepel van UCO. Het Koningin Maria-Hendrikaplein en het Flandria Palace Hotel Het vijfhoekig Koningin Maria-Hendrikaplein is genoemd naar Marie Henriëtte Anne (in het Nederlands vaak Maria Hendrika genoemd), hertogin van Brabant, prinses van België, aartshertogin van Oostenrijk en de tweede koningin der Belgen. Rond het plein werden in de loop der jaren verschillende rij- en hoekhuizen opgetrokken. Aan de oostkant werd een eerste goederenstation gebouwd. In 1922 werd het plein aangelegd met de typerende platanen en bloemperken. Nu is het met zijn treinstation en bus- en tramhaltes een belangrijk knooppunt voor het openbaar vervoer in Gent. Het prestigieuze gebouw aan de oostzijde van het plein, straalt nog steeds de ‘grandeur’ van weleer uit. In niet mindere mate de aanblik van de sierlijke letters F en P aan de uiteinden van de voorgevel. Het Flandria Palace Hotel werd gebouwd naar een ontwerp van architect Jules Van Den Hende. Wat bij de Gentenaars bekend is als het plaatselijke burelencomplex van de Belgische
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
Spoorwegen en nu ook als info-punt over het Project Gent-Sint-Pieters, heeft een tumultueus verleden achter de rug. Met vallen en opstaan – zelfs letterlijk! – gaande van mondain hotel, opgericht voor de meer gegoede bezoekers aan de Wereldtentoonstelling van 1913, lazaret voor gewonde Belgische en Duitse soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog, tot postkantoor tijdens het interbellum. In 2013 zouden de NMBS en Infrabel het gebouw verlaten waarna het opnieuw de bestemming van hotel zal krijgen. Het Sint-Pietersstation Het Sint-Pietersstation verrees aan de vooravond van de Wereldtentoonstelling van 1913. Het plan voor het nieuwe station dateerde al uit 1902, maar kwam onder impuls van de expo in een stroomversnelling terecht. De beslissing om het station te bouwen viel in 1909, een jaar later lagen definitieve plannen op tafel, in het voorjaar 1911 werd met de werken begonnen en in de herfst van 1912 was het station klaar, ruim op tijd voor de wereldtentoonstelling. Het was de voltooiing van een gebouw dat meteen zijn rol zou spelen als volwaardige toegangspoort tot de expo en de stad. Tegelijk werd het nieuwe station de katalysator voor de ontwikkeling van een tot dan toe landelijk stadsdeel. Het oorspronkelijke Sint-Pietersstation, gelegen aan het Parkplein, was slechts een houten gebouwtje en hopeloos verouderd. Louis Cloquet, de architect van het vroegere postkantoor op de Korenmarkt en de universitaire instituten op de Bijlokesite, kreeg als opdracht het ontwerpen van een waardig stationsgebouw langs de lijn Brussel-Oostende. De 150 meter lange voorgevel is op het Koningin Maria Hendrikaplein georiënteerd en loopt parallel met de spoorweg. Al in 1905 werden naar dit plein toelopende lanen aangelegd, meestal genoemd naar leden van de Belgische koninklijke familie. Deze lanen verbonden het station vlot met het centrum. Met de bouw van dit doorloopstation was het lot van het terminusstation Gent-Zuid bezegeld. Ondanks hevige protesten van de buurt werd het eind jaren 1920 afgebroken. Wereldtentoonstelling 1913 in Gent In 1913 strekte de expo zich uit over een terrein van 125 hectare: ten noorden het Citadelpark met het Museum voor Schone Kunsten en in het zuiden Sint-Pieters-Aalst tot aan de Pintelaan. De keuze van dit stadsdeel was goed doordacht. Het kwartier van het Citadelpark was op dat ogenblik al een chique burgerlijke woonwijk en het stadsbestuur speelde al jaren met het idee om deze woonwijk uit te breiden tot Sint-Pieters-Aalst, waarvoor onteigeningen gaande waren en infrastructuurplannen klaar lagen. De meeste gronden waren trouwens al stads- of staatseigendom, zodat er niet veel rekening hoefde te worden gehouden met particuliere eigenaars. Ook de verkeersvoorzieningen die moesten worden getroffen, veroorzaakten niet al te veel problemen: het Zuidstation lag dichtbij, de oude spoorwegverbinding naar Kortrijk (de huidige De Pintelaan) kon tijdelijk worden omgebouwd tot goederenstation en depot en bestaande tramlijnen konden vlot worden doorgetrokken. Het totaalontwerp van de Wereldtentoonstelling was dus niet echt nieuw, maar steunde in aanzienlijke mate op bestaande ideeën en plannen, aangevuld met nieuwe infrastructuurwerken. Het nieuwe Sint-Pietersstation is daar wellicht het sprekende voorbeeld van.
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
Ekkergem Een deel van het landelijke gehucht Ekkergem en de parochie Sint-Martinus gelegen buiten de 16e-eeuwse omwalling bestond oorspronkelijk uit meersen (Neermeersen, Bijlokemeersen, Malem). Daarnaast had men ook enkele buitenverblijven van belangrijke Gentse families, zoals het ‘belvedère’ van bisschop Triest of het kasteel van de familie Vaernewijck. Het startsein voor de urbanisatie van de wijk was het dempen van de stadsvesten in 1860 en het aanleggen van brede boulevards zoals Martelaarslaan, Antonius Triestlaan en Einde Were in 1864. Roeien in Gent: Club Nautique de Gand Door de stad Gent stromen vele rivieren en kanalen, het is haast een natuurlijke biotoop voor roeiclubs. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat op 15 juni 1871 een aantal liefhebbers van de roeisport in café ‘De Vledermuis’ de basis legden van een nieuwe roeivereniging die zij ‘Club Nautique de Gand’ noemden. In 1883 telt de club niet minder dan 308 leden, waarvan 103 actieve. In datzelfde jaar wordt de zustervereniging ‘Sport Nautique de Gand’ opgericht. Zij vestigde zich eveneens aan de boorden van de Leie en had haar eerste clublokaal in café De Vledermuis, het lokaal waar Club Nautique de Gand van 1871 tot 1876 had gezeten. In 1888 wordt J. De Ruy Van Steenlant voorzitter. Hij is een grote geldschieter van de Club. Hij schenkt een nieuwe achtriem en geeft de opdracht een nieuw boothuis te bouwen, achter De Vledermuis, langs de Leie. De trekweg waar de Club zich vestigde, werd later de Henleykaai. In 1894 verhuist Club Gent naar zijn nieuwe gebouw. De Gentse roeiwereld raakte steeds meer geobsedeerd door de ‘Grand Challenge Cup of Henley’. Deze wedstrijd werd immers beschouwd als de echte wereldkampioenschappen. In maart 1906 beslisten de beide comités van Club en Sport, met het akkoord van de twee trainers, zich samen voor de Grand Challenge Cup in te schrijven. Op 5 juli 1906 won deze gemengde ploeg op overtuigende wijze. De ‘Grand Challenge Cup’ die sinds het bestaan van de ‘Royal Henley Regatta’ in 1839 nooit Engeland verlaten had, werd nu voor de eerste keer, na 67 jaar, meegepikt door die Gentenaars. Deze stunt deden ze nog eens over in 1907 en 1909. Bij hun terugkeer in Gent in 1907 werden de Gentenaars verwelkomd door 10.000 geestdriftige ‘stroppen’ en melde Koning Leopold II dat de club de titel van ‘Koninklijke Vereniging’ kreeg. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de tijding dat de Leie achter de botenloods zal gedempt worden. De aanlegsteiger werd verplaatst naar de Leie aan de overzet. De Gentsche Guinguetten Een ‘Guinguet’ is een Frans woord dat zijn oorsprong vindt in 1858 aan de rand van Parijs. Het woord is de naam voor een lichte, zure lokale witte wijn maar werd vooral gebruikt als aanduiding voor ‘eene kleine herberg, buiten de stad, alwaar zich het gemeene volk op feestdagen verlustigt’. Het betekent ook een klein lusthuis buiten de stad. Onderstaand artikel verscheen in 1913: Nu, dat er, ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling, zooveel vreemdelingen Gent zullen komen bezoeken, nu dat iedereen een beetje ‘overkomst’ zal krijgen, is’t misschien niet ongepast aan onze lezers die ‘Guinguetten’ te herinneren, waar men, na een frisch en gezond wandelingsken, een goed glaaske kan drinken en eens ‘lekker peuzelen’, aan een civiel prijsken. Wilt gij eens dit wandelingsken met mij medemaken? Ik doe tegenwoordig liefst een toertje langs de nieuwe Albrechtlaan en de Albrechtkaai, naar
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
het Patijntje. Van aan de Godshuizenlaan tot aan de nieuwe statie Sint-Pieters-Aalst, is men daar eene nieuwe wijk aan ’t bouwen, met eene monumentale brug over de Leie, die prachtig belooft te zijn en niet weinig zal bijdragen, om aan Gent meer en meer het uitzicht eener groote stad te geven. Van de Albrechtkaai leidt eene nieuwe straat, de Riemstraat gedoopt, U links naar de schilderachtige Patijntjestraat, welke eerstdaags gaat verbreed worden. Zal zij er bij winnen, bij verliezen? In de Patijntjestraat kunt gij uitrusten, ’t zij in den ‘Trianon’ bij den vriend Follman, waar de ‘kleinen’ in’t gras kunnen spelen, terwijl de ‘grooten’ hunnen dorst verslaan. ’t Zij in ‘den Hazewind’, waar ’t zoo frisch is onder de boomkens en waar gij een lekker glaasje Oudenaarsch proeft, dat smaakt als Bourgognewijn. Vader Lenssens heeft er ’t handje van om bier op flesschen te trekken (niet zijn kalanten, wel te verstaan). Wij zetten onze wandeling voort en komen aan ’t oude vermaarde ‘Patijntje’, zoo lieflijk aan de boorden der Leie gelegen. Daar heeft onze vriend Collumbien, de gekende hofbouwkundige, een reeks schilderachtige villas gebouwd, welke zich spiegelen in de wateren van de kronkelende rivier. ’t Is er heerlijk in het zomerseizoen: schilders, dichters, denkers, droomers, hebben het daar gevonden. ...Langs de Sint-Denijslaan, met sierlijke villas bebouwd, komt gij aan de Kortrijkschepoort: rechts kunt gij de werken der Expositie nog eens gaan bekijken, links wacht U de tram, die U terug in Gent brengt, niet zonder uwe eerbiedige groeten te hebben gebracht aan het ‘Pavillon de La Lys’ en aan de ‘Vledermuis’, waar drie gekende en gevierde plats door alle lekkerbekken geproefd en bezongen: gerooste paling, matelote en waterzooi van visch, de faam der Gentsche keuken gansch de beschaafde wereld door hebben verspreid, en die gij niet moogt nalaten aan magen en vrienden, die U tijdens de Wereldtentoonstelling komen bespringen, eens te laten proeven. Ik mag dit kort overzicht onzer ‘Gentsche Guinguetten’ niet sluiten, zonder U den welgemeenden raad te geven, wij zijn toch op ‘tournée, nog een laatste ‘kapelleken’ te bezoeken, vooraleer de stad binnen te trekken. Restaurant Patijntje Met zijn uitzonderlijke ligging vlakbij het centrum en met de voorgevel naar de Leie gericht, kan Patijntje terugblikken op een rijke geschiedenis. Heel wat wandelaars en passanten konden in de loop der jaren genieten van het schitterend uitzicht van op het terras. Het etablissement bestaat al sinds 1838 en was enkele honderden meters verderop gevestigd. Het restaurant moest verhuizen omdat de Leie werd rechtgetrokken en tevens omdat er een brug zou aangelegd worden die er uiteindelijk nooit gekomen is. Het restaurant werd in 1928 opnieuw opgetrokken als een villa met koloniale allure en was toen eigendom van de familie Denie. De Gentenaars kwamen er decennia lang om Belgische gerechten te eten, die aan tafel werden gebracht door obers in smoking. Op het dak staat een metalen constructie met de naam ‘Patijntje’. De oorsprong van deze naam is niet zeker het zou ‘einde van het pad’ kunnen betekenen. Maar meer waarschijnlijk is het afgeleid van ‘patiner’, het Frans voor schaatsen, op de Leie. De burgerwacht of 'Garde Civiek' en de stedelijke schietbaan Een 'gardevil' was een stadsagent, een veldwachter was een lid van de landelijke politie en een 'gard civiek' was lid van de burgerwacht. Deze laatste stond als een stedelijke wacht tussen de gardevil en de rijkswacht in. De garde civiek werd gerekruteerd onder bepaalde burgers van de stad. Deze behoorden meestal tot de stand even boven de arbeiders. Het
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
waren bedienden, kaderelementen en zelfstandigen. Om opgeroepen te worden voor toetreding tot de burgerlijke wacht, moest men vrij zijn van militaire dienst en zich engageren in het korps tot zijn 45 jaar. Daarbij waren de leden verplicht zelf hun tenue te bekostigen. Er was geen sprake van enige vergoeding. Bij het minste teken van onraad, moesten de wachters hun werk in de steek laten en aantreden in het gelid. Hun wapens moesten ze bij zich thuis hebben en gebruiksklaar houden. De Gentse gard civiek bestond uit infanterie en cavalerie. Er was een regiment 'roden', waarin veel burgerszoontjes waren opgenomen. Ook bestond er een afdeling 'groene jagers', waarin meestal het kleine grut was ondergebracht. De twee afdelingen konden het met elkaar niet al te best vinden. De sympathie van de bevolking ging dan ook naar de kant van de 'groene jagers'. Er bestond daarnaast nog een half eskadron ruiterij. Dat diende slechts voor het groots vertoon. Iedere ruiter moest zijn eigen paard berijden en was gewapend met sabel en revolver. De oefeningen grepen plaats in open lucht op de Godshuizenlaan. De burgerwacht verdween in 1914 met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Naast het jongensweeshuis lag het terrein van de stedelijke schietbaan. Deze schietbaan werd rond 1858 gebouwd tussen de huidige Martelaarslaan en de Henleykaai. Het geheel bestond uit een lange en smalle schietstand en schietgaten in het achtergebouw, haaks op de Martelaarslaan. Het eigenlijke schietveld bevond zich daarachter en reikte tot aan de Henleykaai. Dit deel omvatte drie artificiële heuvels waartegen de doelen stonden opgesteld. De schietbaan werd vanaf het einde van de 19e eeuw gebruikt door de burgerwacht uit verschillende Vlaamse steden om er met oorlogsmunitie te oefenen. In hun kleurige uniformen kwamen deze groeperingen toe in het Zuidstation en voorafgegaan door trommels en klaroenen stapten ze dwars door de stad naar de huidige Martelaarslaan. Ook de Gentse schuttersmaatschappijen en de Rijkswacht maakten van die oefenbaan gebruik. De schietbaan was een grote bron van ergernis en zelfs een gevaar voor de bewoners van de omgeving. Voortdurend kwamen er klachten bij het stadsbestuur over verwaalde kogels die verschillende straten onveilig maakte. In 1906 werd de schietbaan gesloten maar in 1913 weer in gebruik genomen. Rond 1920, nadat voor het leger een nieuwe schietstand aan de Sterre werd ingericht, behoorden de militaire oefeningen op de ‘schietinge’ definitief tot het verleden. De Velodroom aan de Godshuizenlaan (1892-1901) De Véloce Club Gantois, gesticht in 1885 en voorouder van de Koninklijke Gentse Velosport, beijverde zich reeds in 1890 zeer sterk om de aanleg van een velopiste te verkrijgen. De wieg van de georganiseerde wielercompetities in Gent stond op gronden tussen de Leie en het toenmalige verblijf van de Kulders. Daartoe werd onder de blote hemel een heuse piste aangelegd. De toegang gebeurde via een ‘slag’ in de Godshuizenlaan afgesloten door een smeedijzeren hekken. De piste had een omtrek van 370 meter. Het middenplein kon gebruikt worden voor militaire feesten, jumping, tennis- en voetbalwedstrijden en attracties allerhande. De huur van het terrein, meer dan 1,5 ha groot, werd aangegaan voor een periode van 9 jaar bij de Commissie van Burgerlijke Godshuizen (voorganger van OCMW Gent). De jaarlijkse pacht bedroeg 1.582,10 frank. De Gentse Velodroom was niet alleen één van de allereerste maar ook één van de technisch best geconstrueerde velodrooms van België. Een reusachtig succes was de onderneming eigenlijk nooit en zelfs als je de tijdelijke sluitingen tussendoor meetelt, kom je niet aan een bestaan van 10 jaar. In 1894 liepen de aanmaningen voor betaling van huur en achterstallige taksen hoog op. Er moest dringend ingegrepen worden. Er werd besloten om de hele installatie van de Gentse Velodroom op 1 januari 1895 openbaar te koop of te huur aan te bieden.
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
Ze kwam uiteindelijk in handen van de Association Athlétique La Gantoise die de velodroom hoofdzakelijk aanwendde als oefen- en sportterrein voor haar leden. Van tijd tot tijd werden er nog grote feesten georganiseerd en de Cercle Equestre hield er jaarlijks haar grote jumpingmanifestatie. Wielerwedstrijden werden echter zeldzamer. Toen in 1901 de pachtovereenkomst met de Commissie van Burgerlijke Godshuizen afliep, werd de hele installatie openbaar verkocht en werd de velodroom afgebroken om opnieuw plaats te maken voor bebouwing en voor nieuwe straten en lanen. Op de terreinen van de velodroom werden de verkavelingen van de Koning Albertlaan, de Nonnemeersstraat en de Abdisstraat aangelegd. Het patrimonium van OCMW Gent - historische achtergrond De eigendommen van het OCMW Gent in België en Nederland hebben een historische en een geografische achtergrond, die als volgt kan samengevat worden. Een groot deel van het huidige Zeeuws-Vlaamse polderpatroon heeft zijn ontstaan te danken aan de activiteiten van de voormalige kloosterbewoners uit Vlaanderen. Vooral de Benedictijnermonniken van de abdijen van Sint-Baafs en Sint-Pieters en de abdij De Bijloke te Gent, hebben een grote rol gespeeld in de eerste bedijkingen, die plaatsvonden rond 1200. Het abdissenhospitaal de Bijloke bezat uitgestrekte landerijen in het Hulster- en Axeler Ambacht. In de 13e eeuw verkreeg de abdij de Bijloke reeds bezittingen in dit gebied, door schenkingen van grootgrondbezitters en door ouders van Bijlokezusters, die gronden schonken als bruidsschat bij de intrede van hun dochter in het klooster. De uitbreiding van de abdijdomeinen is echter niet alleen aan schenkingen en legaten te danken. Door tijdsomstandigheden verkochten graven en ridders graag onroerende goederen om hun krijgstochten te kunnen betalen. Ook door aalmoezen kreeg de Bijloke veel geld dat in onroerend goed werd belegd, met als doel om met de opbrengst linnen voor het hospitaal te kunnen kopen. De abdis van de Bijloke schafte in 1243 gronden aan in de Vier Ambachten, die tenminste tweemaal zoveel opbrachten. De Vier Ambachten omvatte het Ambacht Assenede, het Ambacht Boekhoute en de Hulster- en Axeler Ambachten. Later, in de 16e en 17e eeuw, werden rond Zaamslag nog méér gronden aangekocht. Het Begijnhof Sint-Elisabeth, met haar infirmerie, alsook de Armenscholen van Gent, het Wenemaers Godshuis en het Gasthuis Sint-Jan-Ten Dulle, hadden eveneens gronden in de Vier Ambachten. Door de herbedijking van de landerijen in 1647 werden de gronden verdeeld en werd aan het hospitaal de Bijloke een oppervlakte van +190 ha toebedeeld. De rest van het bezit, ongeveer 415 ha lag in een moerassig deel waardoor de gronden enkel als weidegrond voor vee konden worden gebruikt. Toch hield het hospitaal er met alle middelen aan daadwerkelijk haar recht van eigendom te handhaven. Na het Oostenrijks bewind (1715-1794) viel het Franse leger op 6 november 1792 de Zuidelijke Nederlanden binnen. In 1795 werden de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk ingelijfd. De komst van de Franse republikeinen werd in de Oostenrijkse Nederlanden door zeer weinigen met vreugde begroet. Deze aanhechting zorgde voor een volledige ommekeer en grondige hervorming van het bestuur, de rechtspraak en de instellingen van het Ancien Régime. Het gebied Zeeuws-Vlaanderen vormde samen met Kaprijke en Assenede het 4de arrondissement van het ‘Departement van de Schelde’ met als hoofdzetel van de souspréfecture, de stad Eeklo.
Archief OCMW Gent Neermeerskaai 1b 9000 Gent
Hierdoor werden de Franse rechten van kracht, waarbij werd overgegaan tot de oprichting van twee afzonderlijke armenbesturen, de Commissie van Burgerlijke Godshuizen en het Bureel van Weldadigheid. Zo werden op 3 mei 1796 alle goederen van de Bijlokeabdij door de Centrale Administratie van het Departement van de Schelde in beslag genomen om verkocht te worden. Dit beslag werd op 12 mei weer opgeheven, omdat de goederen, alhoewel ze op naam van de Abdij stonden, alleen dienden voor het onderhoud van het tot de Abdij behorende hospitaal. Door de wet van 7 oktober 1796 werden alle hospitaalgoederen onder het beheer van de ‘Commissie van Burgerlijke Godshuizen’ gebracht. De reeds verkochte goederen werden gecompenseerd door ander nationaal goed in de plaats te geven. In principe werden alle landgoederen, in welke gemeente ze ook gelegen waren, toebedeeld aan het nieuwe bestuur van de gemeente waar de kloostergemeenschap gevestigd was. Zo kwamen ook de bezittingen in Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen van de Gentse kloosters zoals de Bijlokeabdij, de begijnhoven en de Godshuizen, in handen van de opgerichte Burgerlijke Godshuizen van Gent. De landgoederen, afkomstig van de Armenkamers en Tafelen van de Heilige Geest, werden toegewezen aan het Bestuur van Weldadigheid. Deze 2 burgerlijke instellingen bleven bestaan tot 1925 toen de Commissie van Openbare Onderstand werd opgericht en beide instellingen verving. Deze COO is dan weer de rechtstreekse voorganger van het OCMW dat in 1977 werd opgericht. Johannes Augustinus Van Hecke Vóór het Franse Regime was een zekere Johannes Augustinus Van Hecke, wonende te Stekene, ontvanger van de abdijgoederen van de Bijloke in Zeeuws-Vlaanderen en het Waasland. Aangezien het Bestuur iemand zocht voor het toezicht op deze landerijen werd de heer J.A. Van Hecke door de Burgerlijke Godshuizen van Gent aangezocht deze taak voorlopig verder te zetten. Zijn werk bestond erin het in regie houden door het laten bewerken en bezaaien van de gronden in de reeds ingedijkte polders en in het regelen van de verkoop van de vruchten te velde. Verder diende hij te zorgen voor de verpachting en het innen van de pachten, het betalen in voorschot van de dijkgeschotten en belastingen, alsook het toezicht houden over het verder bedijken van de schorren. Ieder jaar kwam Johannes Van Hecke verschillende malen naar Gent waar hij aan de leden van het Bestuur zijn rekeningen van inkomsten en uitgaven voorlegde die ze goedkeurden in de algemene vergadering. Verder werden de ontvangsten overgemaakt aan de heer Ontvanger van de Godshuizen. Bron: “De hoeven van het OCMW Gent in Oost-Zeeuws-Vlaanderen” van Jacques De Schryver, voormalig directeur van de dienst Patrimonium OCMW Gent. Bronnen: De Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed - Joos Florquin, Ten huize van… - Literair Gent – Gentblogt - Stad Gent OCMW Gent - Rond 1900 – nl - Natuurpunt Gent - STAM – Patijntje - KRCGent (Koninklijke Roeiclub Gent) – Wikipedia - De Nieuwsbank.nl – Universiteitsbibliotheek - Schrijversgewijs - Vlaamse schrijvers van 1830 tot heden - Hoge School Gent Toegepaste Taalkunde – Basilicakoekelberg - Odis (Het Onderzoekssteunpunt en databank intermediaire structuren in Vlaanderen, 19e-20e eeuw) - Liberaal Archief - MovE (Musea Oost-Vlaanderen in Evolutie) - Amsab (Instituut voor Sociale Geschiedenis)