Participatiewet Op 1 januari 2015 wordt de Participatiewet van kracht. De wet zet een groot aantal veranderingen binnen de sociale zekerheid in gang en vervangt de Wet werk en bijstand.
Aanleiding Op 13 april 2013 werd het Sociaal akkoord (Mondriaan-akkoord) gesloten tussen Kabinet en Sociale Partners. Als gevolg hiervan werden een groot aantal wijzigingen in bestaande wetsvoorstellen vastgelegd, onder andere met betrekking tot de duur van de WW, de WAJONG, flexibilisering arbeidsmarkt etcetera. Maar ook werden afspraken gemaakt over het realiseren van 125.000 extra banen voor arbeidsbeperkten. 100.000 door de marktsector en 25.000 binnen de overheidssector. De Participatiewet is wetgeving gebaseerd op het Sociaal akkoord, evenals de Wet Werk en Zekerheid.
35 Werkbedrijven Voor het realiseren van de toegezegde extra banen is afgesproken 35 regionale Werkbedrijven op te richten. Dit betreft bij voorkeur geen nieuwe organisatie, maar een netwerkorganisatie welke zo mogelijk aansluit op bestaande structuren. Op grond van de Participatiewet worden de taken van de Werkbedrijven vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur, gebaseerd op de wet SUWI. Deze AMvB dateert van 4 september 2014 en de Werkbedrijven hebben als opdracht afspraken te maken over: - samenwerkingsvorm en inrichting; - voorzitterschap van het bestuur door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten; - de wijze van regionale uitvoering van gemaakte afspraken; - de wijze waarop wordt omgegaan met de afzonderlijk van toepassing zijnde verordeningen die door de afzonderlijke gemeenteraden zijn vastgesteld op grond van de Participatiewet (doelgroep loonkostensubsidie en de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld, de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, de tegenprestatie, scholing en premies e.d., het verrichten van werkzaamheden in een beschutte omgeving en de cliëntenparticipatie); - de wijze waarop inzicht wordt geboden in de registratie van werkzoekenden - de wijze waarop de taken op grond van artikel 7 Participatiewet worden uitgevoerd in het samenwerkingsverband (ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, beleid tegenprestatie); - de inrichting van de werkgeversdienstverlening; - de wijze waarop de financiële betrokkenheid van de werkgevers wordt geregeld; - de eisen waaraan een methode ter vaststelling van de loonwaarde voldoet; - het opstellen van een marktbewerkingsplan waarin een beschrijving wordt gegeven van de kenmerken van de personen die behoren tot de doelgroep van arbeidsbeperkten in de regio en de mogelijkheden van die personen, waarin een analyse is opgenomen van de sectoren en bedrijven waarvacatures voor deze personen bestaan en waarin afspraken zijn opgenomen over de wijze van aanlevering en bemiddeling van die personen; - de tweejaarlijkse evaluatie van de samenwerking.
Regionaal platform arbeidsmarktbeleid (rpA) West-Brabant In West-Brabant functioneert al vele jaren het regionaal platform Arbeidsmarktbeleid. Bestuurlijk wordt in het rpA samengewerkt door: • vijf wethouders subregio’s West-Brabant (Breda, Bergen op Zoom, Roosendaal, Etten-Leur en Oosterhout), de gemeente Breda is voorzitter: • werkgeversorganisaties BZW en MKB; • werknemersorganisaties FNV en CNV; • Onderwijs: ROC, Avans en NHTV; • UWV; • Kenniscentra Calibris, ECABO, Kenteq, Prinsentuin College, Tune Techniek, Leerwerkloket West-Brabant, ACE-transfercentrum. Voorgesteld is het rpA te gebruiken als platform voor de vorming van het Werkbedrijf. Daartoe wordt voorgesteld: • naast de bestaande werkgeversvertegenwoordigers structureel één of twee werkgevers deel te laten nemen; • uitbreiding met een structurele deelname van een vertegenwoordiger van het praktijkonderwijs en van het voortgezet speciaal onderwijs.
1 januari 2015: Beperking instroom Wajong Mensen met nu een Wajong-uitkering blijven vallen onder de verantwoordelijkheid van het UWV. Wel zal er een beoordeling door het UWV plaatsvinden op arbeidsvermogen. Wanneer er sprake is van arbeidsvermogen dan daalt per 1 januari 2018 de uitkering van 75 naar 70% van het wettelijk minimumloon. Vanaf 2015 heeft iemand alleen recht op Wajong wanneer hij of zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, dit wordt vastgesteld door het UWV. Beschikt iemand wel of tijdelijk niet over arbeidvermogen? Dan kan een beroep worden gedaan op de Participatiewet en ondersteuning door de gemeente.
1 januari 2015: Loonkostensubsidie en loonwaardebepaling De Participatiewet biedt gemeenten een nieuw instrument: de loonkostensubsidie (artikel 10c, d en e). De loonkostensubsidie is bestemd voor de “doelgroep loonkostensubsidie”, dit wordt bepaald door het college van burgemeester en wethouders. De loonkostensubsidie bedraagt het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer, maar ten hoogste 70% van het wettelijk minimumloon, vermeerderd met een nader vast te stellen vergoeding voor de werkgeverslasten. De loonkostensubsidie beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren van de overeengekomen extra arbeidsplaatsen. De vaststelling van de loonwaarde geschiedt door het college van burgemeester en wethouders. Voor West-Brabant heeft het rpA becijferd dat het om 715 banen gaat in de periode 2014-2016, 570 bij de marktsector en 145 bij de overheid. Op grond van artikel 10 e kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de loonkostensubsidie. Omdat de Werkbedrijven nog geen methodieken hebben bepaald is op 6 oktober 2014 het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet gepubliceerd en op 10 oktober de Regeling tot het stellen van nadere regels voor de loonwaardebepaling in het kader van de Participatiewet.
Het Besluit beschrijft wanneer iemand mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dat is het geval indien iemand: a. een taak kan uitvoeren in een organisatie. Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. b. over basale werknemersvaardigheden beschikt; c. tenminste vier uur per dag belastbaar is of tenminste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur tenminste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur. De loonwaarde wordt vastgesteld op basis van de feitelijke werkzaamheden op de werkplek en met inbreng van de werkgever. De loonwaarde moet worden vastgesteld op basis van een beschreven objectieve methode en vindt plaats door of onder verantwoordelijkheid van een deskundige. Omdat er nog geen loonwaardemethodes zijn of tijdig zullen worden vastgesteld, wordt er een landelijke regeling vastgesteld. Zodra het Werkbedrijf een methode heeft vastgesteld (die geldt voor de gehele regio!), kan die methode worden gemeld aan het ministerie waarna marginale toetsing plaatsvindt. Na goedkeuring vervalt de landelijke regeling. In de Staatscourant van 10 oktober 2014 (nr. 29290) is de regeling gepubliceerd Het opslagpercentage voor de werkgeverslasten bedraagt voor 2015 23,5. De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van (in ieder geval): a. kwaliteit: het gemiddelde aantal geproduceerde eenheden of diensten over een relevante periode dat bruikbaar is en voldoet aan de gestelde kwaliteit; b. tempo: het gemiddelde aantal geproduceerde eenheden of diensten over een relevante periode; c. normfunctie: de functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleidingen en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort en die qua samenstelling van de werkzaamheden het dichtst tegen de feitelijk uitgevoerd werkzaamheden van de potentiële werknemer aanligt. Bij de vaststelling van de loonwaarde worden alle taken in aanmerking genomen waarbij de bijdrage van de afzonderlijke taken aan het totale takenpakket in procenten wordt weergegeven. Het totale takenpakket omvat 100% van de totale arbeidstijd van de potentiële werknemer.
1 januari 2015: Medisch urenbeperkt Onder medisch urenbeperkt wordt verstaan: als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voor een geringer aantal uren belastbaar zijn dan de normale arbeidsduur als bedoeld in de wet op het minimumloon. Het college kan ambtshalve vaststellen of iemand medisch urenbeperkt is, maar dit kan ook worden aangevraagd door belanghebbende. Een dergelijk verzoek kan slechts eenmaal per twaalf maanden worden ingediend. Het UWV adviseert het college over de vraag of iemand medisch urenbeperkt is. Inkomsten uit arbeid worden tot 15 procent vrijgelaten, met een maximum van € 124,-- per maand.
Begeleiding op de werkplek (jobcoach) Personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie hebben aanspraak op begeleiding op de werkplek.
1 januari 2015: Vervalt instroom Wsw, verschijnt beschut werk Vanaf 1 januari 2015 kunnen geen mensen meer instromen in de wet Sociale Werkvoorziening. Op grond van artikel 10 b van de Participatiewet kunnen (!) gemeenten beschut werk aanbieden aan inwoners die uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De vaststelling of iemand is aangewezen op beschut werk geschiedt door het UWV op verzoek van het college. Op 1 september 2014 is het betreffende ontwerpbesluit advisering beschut werk gepubliceerd. Het besluit schrijft voor dat het UWV op verzoek van het college bepaalt of een persoon is aangewezen op: a. een of meer technische of organisatorische aanpassingen die niet binnen redelijke grenzen door een reguliere werkgever kunnen worden gerealiseerd; b. permanente of intensieve begeleiding die niet binnen redelijke grenzendoor een reguliere werkgever kan worden aangeboden. Uitsluitend indien uit het onderzoek blijkt dat tenminste een van de vragen bevestigend wordt beantwoord, adviseert het UWV dat betrokkene op beschut werk aangewezen is.
1 januari 2014: Wet banenafspraak (garantiebanen) en quotum arbeidsbeperkten In het Sociaal akkoord is afgesproken dat er 125.000 extra banen worden gecreëerd in de periode 2014 tot en met 2025.In 2014 vindt er een nulmeting plaats die als peildatum 1 januari 2013 heeft. Jaarlijks wordt gemonitord en het eerste beoordelingsmoment vindt in 2016 plaats over het jaar 2015 waarbij het gaat om vaststelling van het aantal gecreëerde extra banen ten opzichte van de peildatum van 1 januari 2013. Het UWV houdt bij hoeveel extra banen er voor de doelgroep zijn gekomen. Wanneer de afgesproken aantallen niet worden gehaald, treedt de quotumwet in werking. Dat houdt in dat bij werkgevers (met meer dan 25 werknemers) die niet aan het quotum voldoen ingaande 1 januari 2017 een heffing van € 5.000,-- wordt opgelegd.
1 januari 2015: Nieuw: de individuele studietoeslag Aan degene van 18 jaar of ouder, die recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, geen vermogen heeft en behoort tot de doelgroep van de loonkostensubsidie, kan het college een individuele studietoeslag verlenen. De gemeenteraad legt dit in een verordening vast.
1 januari 2015: Nieuw: de individuele inkomenstoeslag Op 1 januari 2015 vervalt de (categoriale) langdurigheidstoeslag. Hiervoor in de plaats komt de mogelijkheid van een individuele inkomenstoeslag. Deze individuele toeslag is bedoeld voor personen die langdurig een laag inkomen hebben, geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering. Bij de beoordeling worden de omstandigheden van de persoon in aanmerking genomen, waartoe in ieder geval behoren: a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. De gemeenteraad legt een en ander in een verordening vast.
1 januari 2015: Nieuw: de kostendelersnorm Per 1 januari 2015 wordt (voor nieuwe instroom) de kostendelersnorm ingevoerd. Dat houdt in dat de bijstandsuitkering lager wordt naarmate meer personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Vanaf 1 juli 2015geldt de nieuwe norm ook voor de bestaande gevallen. De uitkering wordt bepaald aan de hand van een formule: 40% + A x 30% xB A A = totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; B = de rekennorm (in de meeste gevallen de norm voor gehuwden) Indien de belanghebbende een alleenstaande ouder is, wordt zijn norm met 20% verhoogd. Stel een bijstandsontvanger van 35 jaar woont tesamen met drie personen van 38 jaar. De bijstandsnorm bedraagt dan: A=4 B = € 1.354,54 (1-1-2014) 40% van € 1.354,54 + 4 x 30% van € 1.354,54 = € 2.167,27 / 4 = € 541,82.
1 januari 2015: verplichtingen Ingaande 1 januari 2015 zijn bijstandsontvangers verplicht: a. aangeboden arbeid te aanvaarden en te behouden; b. op verzoek van de gemeente zich inschrijven bij een uitzendbureau; c. alvorens uit eigen beweging naar een andere gemeente te verhuizen naar vermogen proberen in die andere gemeente naar algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken; d. bereid zijn te reizen over een afstand met een totale reisuur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; e. bereid zijn te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een
jaar en een netto beloning die tenminste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan; f. er alles aan doen om kennis en vaardigheden te verkrijgen en te behouden, die noodzakelijk zijn voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van arbeid; g. te zorgen dat kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag het verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmert; h. gebruik te maken van door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en meewerken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
1 januari 2015: Tegenprestatie Naast de eerder genoemde verplichtingen geldt per 1 januari 2015 nog een “nieuwe” verplichting: de tegenprestatie. Artikel 9, lid c luidt: De belanghebbende is verplicht naar vermogen door het college opdragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.