Paginakoptekst: KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING 1
De Invloed van Neuroticisme en Zelfwaardering op Depressieve Symptomen bij Kinderen van Gescheiden Ouders Savannah Boele Begeleid door Hana Hadiwijaya en Andreas Wismeijer Bachelorthesis Psychologie en Gezondheid Departement Ontwikkelingspsychologie, Tilburg University Juni 2014
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
2
Samenvatting Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat kinderen van gescheiden ouders vaak problemen ervaren met zelfwaardering en depressiviteit. Dit onderzoek is opgezet om de invloed van neuroticisme en zelfwaardering op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders te onderzoeken. Hiervoor is een steekproef van 53 kinderen van 11 tot 15 jaar oud (M = 12.96 jaar, SD = 0.90) met gescheiden ouders gebruikt. Uit de hiërarchische regressieanalyse bleek dat alleen de mate van neuroticisme een marginaal positieve significante voorspeller is voor de mate van depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders, B = .17 (SE = 0.09), p = .052, 95%CI = [-.00; .34]. Hoe hoger de score op neuroticisme, hoe hoger de score op depressieve symptomen. Zelfwaardering bleek geen negatieve significante voorspeller te zijn voor depressieve symptomen, B = -.26 (SE = 0.18), p = .164, 95%CI [-.62; .11]. Ten slotte bleek het effect van neuroticisme op depressieve symptomen niet afhankelijk te zijn van de mate van zelfwaardering, B = .00 (SE = 0.00), p = .880, 95%CI [-.01; .01]. Uit de resultaten van dit onderzoek kunnen we het belang opmerken van het voortijdig signaleren van een hogere mate neuroticisme bij kinderen van gescheiden ouders, zodat depressieve symptomen kunnen worden voorkomen, opgemerkt en verminderd. Vervolgonderzoeken met grotere steekproeven en uiteenlopendere leeftijdscategorieën kunnen in de toekomst meer duidelijkheid geven over de invloed van neuroticisme en zelfwaardering op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders. Zoekwoorden: neuroticisme, zelfwaardering, depressieve symptomen, ouderlijke echtscheiding, vroege adolescentie, geestelijke gezondheid
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
3
Abstract Previous research has shown that children of divorced parents often experience problems with self-esteem and depression. This study was set up to investigate the influence of neuroticism and self-esteem on depressive symptoms in children of divorced parents. A sample of 53 children (M = 12.96, SD = 0.90) with divorced parents from 11 to 15 years was used. The hierarchical regression analysis showed that only the rate of neuroticism is a marginally significant positive predictor for the degree of depressive symptoms in children of divorced parents, B = .17 (SE = 0.09), p = .052, 95%CI = [-.00; .34]. The higher the score on neuroticism, the higher the score on depressive symptoms. Self-esteem was found not to be a significant negative predictor for the degree of depressive symptoms, B = -.26 (SE = 0.18), p = .164, 95%CI [-.62; .11]. Finally, it appeared that the effect of neuroticism on depressive symptoms did not depend on the degree of self-esteem, B = .00 (SE = 0.00), p = .880, 95%CI [-.01; .01]. The results of this study show the importance of early detection of a higher degree of neuroticism among children of divorced parents, so that depressive symptoms can be prevented, detected and reduced. Prospective studies with larger samples and more diverse age groups may provide in the future more clarity about the influence of neuroticism and selfesteem on depressive symptoms in children of divorced parents. Keywords: neuroticism, self-esteem, depressive symptoms, parental divorce, early adolescents, mental health
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
4
De Invloed van Neuroticisme en Zelfwaardering op Depressieve Symptomen bij Kinderen van Gescheiden Ouders Het aantal echtscheidingen per jaar is in Nederland na 1950 sterk gegroeid. Ten opzichte van 2012 is sinds 1970 het aantal echtscheidingen in Nederland verdriedubbeld. Bij veel van deze echtscheidingen zijn ook kinderen betrokken. Van de 33.272 echtscheidingen in 2012 in Nederland waren er bij 18.814 echtscheidingen minimaal één minderjarig kind betrokken. In totaal waren dit zelfs 33.834 kinderen in 2012 die betrokken waren bij een echtscheiding (Centraal Bureau van Statistiek, 2012). Vaak komen deze kinderen niet zonder problemen uit een echtscheiding. Eerder onderzoek veronderstelt dat een huwelijk van twee biologische ouders zorgt voor een optimale familiale omgeving waarin het kind zich kan ontwikkelen. Kinderen uit een echtscheiding en die opgroeien in een eenoudergezin ervaren vaak een toename in stressvolle gebeurtenissen en krijgen te maken met verstoringen in het functioneren van het gezin (Amato & Keith, 1991a). Uit onderzoek van Strohschein (2012) kwam naar voren dat kinderen van gescheiden ouders meer psychische problemen ervaren dan kinderen uit een intact gezin. Deze verschillen waren vooral toe te schrijven aan grotere sociaaleconomische achterstanden. Deze achterstanden zijn vooral te wijten aan de jongere leeftijd, het hebben van minder diploma’s en het hebben van een lager inkomen van de gescheiden ouders, vergeleken met de ouders uit intacte gezinnen. Daarnaast waren de verschillen toe te schrijven aan meer disfunctionerende familieprocessen, zoals verminderd vertrouwen, communicatie en ondersteuning binnen de gescheiden gezinnen. Tevens scoren kinderen van gescheiden ouders significant lager op levenstevredenheid en significant hoger op eenzaamheid dan kinderen uit een intact gezin (Çivitci, Çivitci, & Fiyakali, 2009). Ook Amato en Keith (1991a) vonden in hun onderzoek een lager welzijn bij kinderen van gescheiden ouders. Bovendien vonden zij dat deze kinderen meer schoolproblemen en een lagere zelfwaardering hebben. Maar kinderen die meerdere familietransities hebben meegemaakt ervaren de meest nadelige gevolgen in hun welbevinden. Deze kinderen hebben bijvoorbeeld een stiefvader en/of stiefmoeder gekregen of hebben zelfs een tweede echtscheiding meegemaakt met de stiefouder (Capaldi & Patterson, 1991). De kinderen die meerdere echtscheidingen mee hebben gemaakt scoorden significant lager op peer acceptatie, studievooruitgang en zelfwaardering, en hoger op associatie met deviante peers, drugsgebruik, antisociaal gedrag en depressie vergeleken met kinderen uit intacte gezinnen. Terwijl de kinderen die bij hun alleenstaande gescheiden moeder wonen op geen één indicator significant verschillen met de kinderen uit intacte gezinnen. De kinderen met een stiefvader verschillend alleen significant lager op peer
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
5
acceptatie en studievooruitgang, en hoger op depressie vergeleken met de kinderen uit intacte gezinnen. Dus hoe meer familie transities, of te wel veranderingen binnen het gezin, hoe meer problemen de kinderen uit het gezin gaan ervaren. Er zijn verschillende perspectieven waarom echtscheidingen veel negatieve invloeden hebben op het welzijn van de kinderen (Amato & Keith, 1991a). Een eerste perspectief gaat uit van de afwezigheid (van een) van de ouders. Doordat de kwantiteit en de kwaliteit van het contact tussen de ouders en kinderen achteruit gaat na een echtscheiding, zouden de kinderen de ouder of één van de ouders als rolmodel verliezen en minder sociale steun, emotionele steun, praktische hulp en supervisie krijgen (Amato & Keith, 1991a). Wat eveneens komt doordat de alleenstaande ouder de arbeidsmarkt op moet en minder tijd heeft voor de kinderen (White, Brinkerhoff, & Booth, 1985; Zill, Morrison, & Coiro, 1993). Een tweede perspectief gaat uit van een economisch nadeel dat gescheiden gezinnen hebben (Amato & Keith, 1991a). De kinderen gaan vaak bij de moeders wonen en zij hebben meestal een lager inkomen dan de vaders (Amato & Partridge, 1987). In het onderzoek van Amato en Keith (1991a) was inderdaad gevonden dat het welzijn van de kinderen verhoogt wanneer de moeder hertrouwt. Echter was dit alleen bij de jongens het geval. Dit zou kunnen betekenen dat een stiefvader bij de jongens het verlies van de biologische vader kan compenseren. Ook Strohschein (2012) vond dat verschillen in psychisch functioneren tussen kinderen van gescheiden ouders en kinderen uit intacte families een groot deel toe te schrijven zijn aan sociaaleconomische verschillen tussen de gezinnen. Ten slotte gaat het laatste perspectief ervan uit dat de problemen worden veroorzaakt door de conflicten tussen de ouders (Amato & Keith, 1991a). Uit het onderzoek van Amato en Keith blijkt dat kinderen uit een intact gezin met veel conflicten significant lager scoren op welzijn dan kinderen uit een intact gezin met weinig conflicten. Daarnaast scoorden de kinderen van gescheiden ouders hoger op welzijn dan de kinderen uit een intact gezin met veel conflicten. Dit ondersteunt het idee dat conflicten tussen beide ouders veel negatieve invloeden hebben op de kinderen en (psychische) problemen kunnen veroorzaken, zelfs wanneer de ouders nog bij elkaar zijn. De problemen die kinderen van gescheiden ouders ervaren worden meestal over de tijd minder, maar desalniettemin zijn zij op lange termijn minder goed sociaal, emotioneel en academisch ontwikkeld dan kinderen uit een intact gezin (Amato & Keith, 1991a). Zelfs kinderen die weinig of geen problemen lijken te hebben of die snel hebben leren omgaan met de echtscheiding, kunnen problemen krijgen als zij in hun latere leven met nieuwe uitdagingen en ontwikkelingstaken te maken krijgen (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999). In de jongvolwassenheid kunnen zij bijvoorbeeld problemen krijgen met het behouden, het
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
6
krijgen en met de kwaliteit van persoonlijke relaties. Daarnaast blijkt dat wanneer zij volwassen zijn zij een lager psychologisch, familiaal en socio-economisch welzijn hebben vergeleken met volwassenen waarvan de ouders nog nooit gescheiden zijn (Amato & Keith, 1991b). Problemen waar de kinderen mee te maken krijgen kunnen grotendeels onder worden verdeeld in externaliserende en internaliserende gedragsproblemen (Lansford et al., 2006). Kinderen met externaliserende problemen worden beschreven als kinderen die hun gedrag te weinig onder controle houden. Onder externaliserende gedragsproblemen bij kinderen van gescheiden ouders vallen bijvoorbeeld asociaal gedrag, agressie, non compliant gedrag, gebrek aan zelfregulatie en een laag verantwoordelijkheidsgevoel (Hetherington & StanleyHagan, 1999; Strohschein, 2012). Malone et al. (2004) toonden aan dat jongens die een echtscheiding mee maken gedurende de middelbare schooltijd een toename vertonen in externaliserende gedragsproblemen, terwijl het externaliserende gedrag van de meisjes niet wordt beïnvloed door de echtscheiding. De internaliserende problemen komen juist tot stand doordat de kinderen hun gedrag te veel beheersen (Saklofske, Reynolds, & Schwean, 2013). De internaliserende gedragsproblemen die kinderen van gescheiden ouders vaak ervaren zijn angsten, een lage zelfwaardering en depressieve symptomen (Amato & Keith, 1991a; Hetherington & Stanley-Hagan, 1999; Strohschein, 2012). De mate van zelfwaardering bij kinderen van gescheiden ouders is veelvuldig onderzocht. Volgens Block en Robbins (1993) is zelfwaardering de mate waarin men zichzelf ziet als de persoon die men wil zijn en de mate waarin men niet de persoon is wie men niet wil zijn. Zelfwaardering is dus hoe je je voelt over wie je werkelijk bent (Larsen & Buss, 2010). Uit meerdere onderzoeken blijkt dat kinderen van gescheiden ouders significant lager scoren op zelfwaardering dan kinderen uit intacte gezinnen. Hierbij zijn er geen verschillen gevonden tussen de jongens en de meisjes uit gescheiden gezinnen (Amato & Keith, 1991a; Brubeck & Beer, 1992; Bynum & Durm, 1996). Kinderen van gescheiden ouders kijken dus met een negatievere blik naar zichzelf dan kinderen uit intacte gezinnen. Een volgend internaliserend gedragsprobleem bij kinderen van gescheiden ouders is depressiviteit. Een depressie is een stemmingsstoornis. Diepe bedroefdheid en het onvermogen om plezier te ervaren vallen onder symptomen van depressiviteit. Ook deze symptomen hebben effect op het fysieke functioneren. Mensen met depressie ervaren vaak vermoeidheid, wat er weer voor zorgt dat ze zich slecht kunnen concentreren (Kring, Johnson, Davison, & Neale, 2009). Vaak hebben kinderen met depressieve symptomen slechte schoolprestaties, wat grotendeels is toe te schrijven aan de concentratieproblemen (Abela &
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
7
Hankin, 2008). Voor depressie bij kinderen van gescheiden ouders zijn wisselende resultaten gevonden. Onderzoeken tonen aan dat kinderen van gescheiden ouders significant hoger scoren op depressiviteit dan kinderen uit intacte gezinnen (Brubeck & Beer, 1992; Hoyt et al., 1990; Kendler, Neale, Kassler, Heath, & Eaves, 1992; Palosaari, Aro, & Laippala, 1996)). Ondanks dat uit een eerdere onderzoek naar voren is gekomen dat vooral meisjes internaliserende gedragsproblemen hebben, hebben Huntley, Phelps en Rehm (1987) gevonden dat de jongens uit gescheiden gezinnen significant hoger scoren op depressiviteit dan de meisjes uit gescheiden gezinnen. Dit was echter onderzocht bij kinderen van 6 tot 10 jaar oud. Een recenter onderzoek van Oldehinkel, Ormel, Veenstra, De Winter en Verhulst (2008) heeft ook een significant effect gevonden van echtscheiding op depressiviteit. Echter vonden zij dat de meisjes uit gescheiden gezinnen tijdens de vroege adolescentie, 10 tot 15 jaar oud, een hoger risico hebben op het ontwikkelen van depressieve symptomen dan de jongens. In de leeftijd van 10 jaar was er geen verschil op depressiviteit tussen de jongens en meisjes. Maar wanneer de leeftijd omhoog gaat scoren de meisjes hoger op depressieve symptomen, terwijl de scores van de jongens gelijk blijven. Dit kan betekenen dat in de groep van jonge kinderen de jongens meer depressieve symptomen ervaren na de echtscheiding, maar wanneer echter de pubertijd en adolescentie aanbreekt de meisjes meer problemen ervaren met depressieve symptomen. Zoals bij depressiviteit gezien is ervaren niet alle kinderen van gescheiden ouders dezelfde problemen in dezelfde intensiteit. Sommige kinderen kunnen beter omgaan met de echtscheiding van hun ouders dan anderen. Zoals uit eerder onderzoek blijkt dat jonge kinderen meer problemen ervaren dan oudere kinderen en adolescenten (Amato & Keith, 1991a). Daarnaast kan het temperament van het kind een rol spelen in hoe hij of zij reageert op de echtscheiding van de ouders. Kinderen met een moeilijk temperament, die bijvoorbeeld veel gedragsproblemen vertonen, lokken negatieve reacties uit van hun ouders en zullen weinig steun krijgen van de mensen om hun heen. Kinderen met een makkelijk temperament, met bijvoorbeeld goede sociale vaardigheden en een goed gevoel voor humor, zullen eerder positieve reacties oproepen en steun krijgen van de mensen om hun heen, en dat kan er weer voor zorgen dat zij beter met de stressvolle gebeurtenis om zullen gaan (Rutter, 1987). Wat kan nog meer de verschillen verklaren binnen de groep van kinderen van gescheiden ouders? Dit kan wellicht door verschillen in persoonlijkheid. Neuroticisme is één van de persoonlijkheidstrekken van het Vijf Factor Persoonlijkheidsmodel. Neuroticisme wordt ook wel emotionele stabiliteit genoemd. De persoonlijkheidstrek neuroticisme is van invloed op hoe jij omgaat met stress. Mensen met een lage score op neuroticisme blijven
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
8
relatief emotioneel stabiel wanneer zij te maken krijgen met een stressvolle gebeurtenis (Larsen & Buss, 2010). Mensen met een hoge score op neuroticisme zijn echter meer emotioneel instabiel bij stressvolle gebeurtenissen en hebben meer kans op diverse problemen, inclusief negatieve stemmingen (Schmitz, Kugler, & Rollnik, 2003). Uit onderzoek is gebleken dat een hoge mate van neuroticisme positief geassocieerd is met depressiviteit (Jylhä & Isometsä, 2006). Dus mensen die minder emotioneel stabiel zijn ervaren over het algemeen meer depressieve symptomen dan mensen die meer emotioneel stabiel zijn. Daarnaast is er een significante negatieve samenhang gevonden tussen neuroticisme en zelfwaardering (Schmitz et al., 2003). De mensen die hoog scoren op neuroticisme scoren dus laag op zelfwaardering. Tussen depressiviteit en zelfwaardering is er ook een verband gevonden. Recente onderzoeken hebben namelijk ondersteunend bewijs gevonden voor het kwetsbaarheid model (Orth & Robins, 2013; Orth, Robins, Widaman, & Conger, 2013; Sowislo & Orth, 2013). Dit model gaat ervan uit dat een lage zelfwaardering een risico factor is voor het ontwikkelen van een depressie. Ook in het onderzoek bij kinderen van gescheiden ouders is gevonden dat wanneer adolescenten op 16 jarige leeftijd een lage zelfwaardering hebben, zij meer kwetsbaar zijn voor het krijgen van een depressie in de jongvolwassenheid (Palosaari & Aroo, 1995; Palosaari et al., 1996). Daarnaast is aangetoond dat het effect van neuroticisme op depressieve symptomen afhangt van de mate van zelfwaardering. Schmitz et al. (2003) hebben namelijk een significant interactie-effect tussen neuroticisme en zelfwaardering op depressiviteit gevonden in een steekproef (N = 5.877) van 15 tot 54 jarige Amerikanen. Een hoge score op neuroticisme en een lage score op zelfwaardering was geassocieerd met een eenjarige depressie. Dus wanneer een participant hoog scoorde op neuroticisme en laag scoorde op zelfwaardering, scoorde de participant hoog op depressieve symptomen. Deze participanten scoorden dan zelfs zo hoog dat deze symptomen geassocieerd waren met een eenjarige depressie. De relatie tussen neuroticisme, zelfwaardering en depressieve symptomen is nog niet eerder onderzocht bij kinderen van gescheiden ouders. De onderzochte relaties die wel zijn gevonden tussen neuroticisme, depressiviteit en zelfwaardering kunnen een verklaring zijn waarom kinderen van gescheiden ouders vaak depressieve symptomen ervaren. Maar dit duidt ook een belang aan van het op tijd signaleren van een hoge mate van neuroticisme en een lage mate van zelfwaardering bij kinderen uit een gescheiden gezin. Het vroeg signaleren van deze
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
9
factoren kan ervoor zorgen dat de kinderen op tijd de juiste hulp kunnen krijgen, zodat de bestaande problemen niet verergeren of om nieuwe problemen te voorkomen. De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal staat is dan ook: “Wat is de invloed van neuroticisme en zelfwaardering op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders?”. Hierbij zijn een aantal deelvragen geformuleerd. De eerste deelvraag luidt: “Is er een verband tussen de score op neuroticisme en de score op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders?”. Er wordt een positief verband verwacht tussen neuroticisme en depressieve symptomen. Des te hoger de score op neuroticisme, des te hoger het kind zal scoren op depressieve symptomen. Vervolgens luidt de tweede deelvraag: “Is er een verband tussen de score op zelfwaardering en de score op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders?”. Er wordt verwacht dat er een negatief verband wordt gevonden tussen zelfwaardering en depressieve symptomen. De kinderen die hoger scoren op zelfwaardering zullen naar verwachting lager scoren op depressieve symptomen. Ten slotte luidt de laatste deelvraag: “Is er een interactie-effect tussen neuroticisme en zelfwaardering op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders?”. Naar aanleiding van het onderzoek van Schmitz et al. (2003) wordt verwacht een interactie-effect te vinden tussen neuroticisme en zelfwaardering op depressiviteit, waarbij een hogere score op neuroticisme en een lagere score op zelfwaardering zorgt voor een hogere score op depressiviteit. Methode Participanten en onderzoeksdesign Voor dit onderzoek waren 325 leerlingen benaderd uit de eerste en tweede klas, afkomstig van twee middelbare scholen, waarvan er uiteindelijk 310 participanten hebben deelgenomen aan het onderzoek. De participanten deden op vrijwillige basis mee en in de instructies was duidelijk aangegeven dat de leerlingen op elk moment konden stoppen met het onderzoek. Bovendien kregen de ouders de mogelijkheid om schriftelijk bezwaar te maken tegen de deelname van hun kind in het onderzoek. Slechts twee leerlingen die benaderd waren weigerden mee te doen aan het onderzoek omdat hun ouders geen toestemming hadden gegeven. Gedurende het onderzoek zag niemand af van zijn of haar deelname aan het onderzoek. Van de 310 participanten zijn er 3 participanten verwijderd uit de data, omdat zij de vragenlijsten te onvolledig hadden ingevuld. De totale onderzoeksgroep bestond uiteindelijk uit 307 leerlingen tussen de 11 en 15 jaar (M = 12.70 jaar, SD = 1.29). Voor de analyses van dit onderzoek werden alleen de participanten meegenomen die aan hebben gegeven dat zij gescheiden ouders hebben. Van de 307 participanten zijn er 53 participanten met gescheiden
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
10
ouders (Mleeftijd = 12.96 jaar, SD = 0.90). Er was één participant die deze vraag niet had beantwoord en is dan ook niet mee genomen in de analyses. Voor de overige missende antwoorden van deze 53 participanten is het gemiddelde van de desbetreffende vragenlijst ingevuld. Dit onderzoek betreft een kwantitatief correlationeel onderzoek, waarbij er werd gekeken of er verschillende verbanden zijn tussen verschillende variabelen en hoe sterk deze verbanden zijn. Procedure De leerlingen en hun ouders ontvingen een brief met informatie over het onderzoek en het doel ervan. Deze brief gaf ook de ouders de mogelijkheid om deelname aan het onderzoek van hun kind(eren) te weigeren. De vragenlijsten werden vervolgens op school tijdens een mentoruur van de leerlingen afgenomen. Tijdens de afname werd er toezicht gehouden door een masterstudent Psychologie, aan wie de leerlingen ook vragen mochten stellen. De participanten kregen elk een vragenlijst die zij in alle rust en anoniem mochten invullen. Vragenlijsten Algemene informatie. De leerlingen beantwoordden als eerste een aantal algemene vragen. Deze vragen betroffen informatie over het geslacht, de leeftijd, de nationaliteit, of de ouders gescheiden zijn, het aantal broers, het aantal zussen, welke klas, welk schoolniveau, de naam van de school en de naam van de klas van de leerling. Neuroticisme. Neuroticisme werd gemeten met de Nederlandse vertaling van de Big Five Inventory (BFI) (John, Donahue, & Kentle, 1991). De BFI bestaat uit 44 items, waarvan er 8 items neuroticisme meten. De schaal ‘Neuroticisme’ van de BFI is een betrouwbare schaal (α = 0.80) om de mate van neuroticisme te meten. De items van de BFI zijn stellingen die de participant met behulp van een 5-punt Likert schaal moet beoordelen. 5 items moeten gescoord worden op een positieve schaal van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens) en 3 items op een negatieve schaal van 1 (helemaal eens) tot 5 (helemaal oneens). Een voorbeeld item over neuroticisme in de BFI is: ‘Ik zie mezelf als iemand die zich veel zorgen maakt’. Depressieve symptomen. De mate van depressiviteit van de leerling werd gemeten met de Nederlandse vertaling van de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D) (Radloff, 1977). De CES-D schaal is een betrouwbare test (α = 0.74) om depressieve symptomen te meten bij kinderen en adolescenten (Radloff, 1991). Deze depressie schaal bestaat uit 12 stellingen die beoordeeld moeten worden op een 4-punt Likert schaal. 9 stellingen moeten gescoord worden op een positieve schaal van 1 (zelden of nooit (minder dan 1 dag)) tot 4 (meestal of altijd (5 tot 7 dagen)) en 3 stellingen op een negatieve schaal van 1 (meestal of altijd (5 tot 7 dagen)) tot 4 (zelden of nooit (minder dan 1 dag)). Een
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
11
voorbeeld van een stelling uit de CES-D is: ‘Gedurende de laatste week kon ik er moeilijk mijn gedachten bijhouden, als ik met iets bezig was’. Zelfwaardering. De zelfwaardering van de leerlingen werd gemeten met de Nederlandse vertaling van de Rosenberg Self-esteem Scale. Deze schaal voor zelfwaardering is een betrouwbare test (α = 0.88) om de zelfwaardering te meten (Vispoel, Boo, & Bleiler, 2001). Deze vragenlijst bestaat uit 9 items die beoordeeld moeten worden op een 4-punt Likertschaal, waarvan 5 items gescoord moeten worden op een positieve schaal van 1 (past helemaal niet bij mij) tot 4 (past goed bij mij) en 4 items op een negatieve schaal van 1 (past goed bij mij) tot 4 (past helemaal niet bij mij). Een voorbeeld item is: ‘Over het geheel genomen ben ik tevreden met mezelf’. Data-analyse Voor de analyse van de data is er één hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd op de afhankelijke variabele ‘depressieve symptomen’. De scores op de negatieve schalen van de variabelen zijn hierbij van te voren omgescoord. Bovendien zijn van alle variabelen de gemiddelden uitgerekend en gebruikt in de analyse. In de eerste stap van de hiërarchische regressieanalyse werd de onafhankelijke variabele ‘neuroticisme’ toegevoegd. Hierbij werd gekeken hoeveel de mate van neuroticisme de mate van depressieve symptomen verklaard. Daarnaast werd gekeken naar de richting van het verband tussen de variabelen en of het verband significant is. Vervolgens werd in stap 2 de onafhankelijke variabele ‘zelfwaardering’ toegevoegd. Hierbij werd er gekeken hoeveel de twee onafhankelijke variabelen, neuroticisme en zelfwaardering, samen de afhankelijke variabele verklaarden. Daarnaast werd gekeken hoeveel de mate van neuroticisme depressieve symptomen verklaard, gecontroleerd voor de mate van zelfwaardering. Bovendien werd gekeken hoeveel de mate van zelfwaardering depressieve symptomen verklaard, gecontroleerd voor de mate van neuroticisme. Als laatste werd gekeken naar de richting van de verbanden tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabelen en of deze verbanden significant zijn. In de derde stap werd de interactieterm tussen de onafhankelijke variabelen, neuroticisme en zelfwaardering, toegevoegd. Hierbij werden de gecentreerde gemiddelden van beide variabelen gecombineerd tot een interactie term. In deze stap werd er gekeken hoeveel de interactie term de afhankelijke variabele verklaard en of het interactie-effect significant is. Resultaten
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
12
Voordat de hiërarchische regressie is uitgevoerd is gekeken of de data normaal verdeeld was. Hierbij is er gekeken naar de scores van de skewness (scheefheid). Indien de scores tussen de -0.50 en 0.50 vallen is er sprake van een normale verdeling. Scores die niet tussen de -1.00 en 1.00 vallen zijn niet normaal verdeeld. De scores van de variabele depressieve symptomen, skewness van -0.21 (SE = 0.33), en de scores van de variabele neuroticisme, skewness van -0.06 (SE = 0.33), zijn normaal verdeeld. De scores op de variabele zelfwaardering zijn links-scheef verdeeld met een skewness van 0.73 (SE = 0.33). Vervolgens is er gekeken naar de correlaties en multicollineairiteit. De scores van de afhankelijke variabele depressieve symptomen (M = 2.28, SD = 0.40) en de onafhankelijke variabele neuroticisme (M = 3.15, SD = 0.30) correleerden zwak en significant, r = .27, p = .052. De scores van de afhankelijke variabele depressieve symptomen en de onafhankelijke variabele zelfwaardering (M = 2.98, SD = 0.63) hadden een zwakke maar niet significante correlatie, r = -.16, p = .240. Ten slotte is er geen correlatie gevonden tussen de twee onafhankelijke variabelen neuroticisme en zelfwaardering, r = .09, p = .528. Daarnaast vielen de waardes van de Variance Inflation Factor tussen de 1.00 en de 1.02, wat erop wijst dat er weinig of geen sprake is van multicollineairiteit. In stap 1 van de hiërarchische regressie analyse is de variabele neuroticisme toegevoegd, dat enkel zelf een marginaal significante proportie van 7% verklaard van de variantie in depressieve symptomen, F(1, 51) = 3.95, p = .052. Bovendien is er een positief marginaal significant effect is gevonden van neuroticisme op de mate van depressieve symptomen, B = .17 (SE = 0.09), p = .052, 95%CI [-.00; .34]. Hoe hoger de kinderen scoorden op neuroticisme, hoe hoger ze op depressieve symptomen scoorden. In stap 2 is zelfwaardering toegevoegd, wat niet voor een verbetering van de voorspelling zorgde in de variantie van depressieve symptomen, R2Δ= .04, FΔ(1, 50) = 2.0, p = .164. Samen verklaarden neuroticisme en zelfwaardering 10,8% in de variantie in depressieve symptomen, wat een marginaal significant effect is, F(2, 50) = 3.01, p = .058. Daarnaast is er een positief significant effect gevonden van neuroticisme op depressieve symptomen, gecontroleerd door zelfwaardering, B = .18 (SE = 0.09), p = .039, 95%CI [.01; .35]. Indien de scores op zelfwaardering gelijk werden gehouden, is het effect van neuroticisme op depressieve symptomen groter geworden. Dat wil zeggen dat de kinderen van gescheiden ouders met dezelfde score op zelfwaardering, hoger scoorden op depressieve symptomen wanneer hun score op neuroticisme ook hoger was. Echter, het negatieve effect van zelfwaardering op depressieve symptomen, gecontroleerd door neuroticisme, is niet significant, B = -.26 (SE = 0.18), p = .164, 95%CI [-.62; .11]. De kinderen met hogere scores
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
13
op zelfwaardering scoorden niet lager op depressieve symptomen dan de kinderen die lager scoorden op zelfwaardering, onder gelijk houding van de mate van neuroticisme. De scores van de variabelen zelfwaardering en depressieve symptomen hingen dus niet samen. In stap 3 is de interactieterm van neuroticisme en zelfwaardering toegevoegd. De interactie tussen neuroticisme en zelfwaardering op depressieve symptomen was niet significant (B = .00 (SE = 0.00), p = .880, 95%CI [-.01; .01]) en voegde geen extra verklaarde variantie toe, R2Δ = .00, FΔ (1, 49) = 0.00, p = .880. Het effect van neuroticisme op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders, hing niet af van de mate van zelfwaardering. Discussie Dit onderzoek is opgezet om de invloed van neuroticisme en zelfwaardering op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders te onderzoeken. Ten eerste werd er een positief verband verwacht tussen depressieve symptomen en neuroticisme. Er werd verwacht dat de kinderen hoger zouden scoren op depressieve symptomen als zij ook hoger scoorden op de persoonlijkheidstrek neuroticisme. Dit onderzoek heeft inderdaad een zwak significant verband gevonden tussen deze twee variabelen. De kinderen die hoger scoorden op neuroticisme scoorden inderdaad hoger op depressieve symptomen. De hypothese is dus bevestigd. Bovendien bleek uit de analyses dat de mate van neuroticisme een klein significant deel verklaard van de variantie van de mate van depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders. Aan de hand van deze resultaten kunnen we zeggen dat de mate van neuroticisme een positieve invloed heeft op depressieve symptomen. Deze resultaten komen deels overeen met de resultaten van Jylhä en Isomestä (2006). Zij vonden een sterke positieve relatie tussen neuroticisme en depressieve symptomen. Echter bestond hun steekproef niet uit kinderen van gescheiden ouders, maar uit een aselecte steekproef (N = 441) uit de Finse populatie van 20 tot 70 jaar. Hieruit valt te concluderen dat in de populatie van kinderen met gescheiden ouders eveneens de positieve relatie tussen neuroticisme en depressie aanwezig is. Daarnaast wezen eerdere onderzoeken uit dat kinderen uit gescheiden gezinnen significant hoger scoren op depressieve symptomen dan kinderen uit intacte gezinnen (Brubeck & Beer, 1992; Hoyt et al., 1990; Kendler, Neale, Kassler, Heath, & Eaves, 1992; Paloosari et al., 1996). We kunnen hieruit afleiden dat het verband tussen neuroticisme en depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders wellicht sterker is dan bij kinderen uit een intact gezin. Dit komt overeen met de theorie dat personen met een hogere mate van neuroticisme meer geneigd zijn om onaangename informatie te herinneren dan personen met een lagere mate van neuroticisme (Larsen & Buss, 2010). Daarnaast besteden ze meer
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
14
aandacht aan negatieve stimuli en gebeurtenissen in het leven. De ervaring van de onaangename echtscheiding van de ouders roepen kinderen met een hogere mate van neuroticisme mogelijk sneller op en geven ze deze ervaring wellicht meer aandacht dan andere (positieve) gebeurtenissen, wat weer kan leiden tot (meer) depressieve gevoelens. De kinderen uit een intact gezin hebben deze negatieve ervaring echter niet mee gemaakt, waardoor de kinderen met een hogere mate van neuroticisme wellicht minder depressieve symptomen ervaren dan de kinderen die dit wel hebben mee gemaakt. Het is voor vervolgonderzoek dan ook interessant om te kijken naar het verschil in effecten van neuroticisme op depressieve symptomen in de populaties van kinderen met gescheiden ouders en met kinderen uit een intact gezin. Ten tweede werd een positief verband verwacht tussen zelfwaardering en depressieve symptomen bij de kinderen van gescheiden ouders. Er werd dus verwacht dat de score op depressieve symptomen hoger zou uitvallen wanneer de score op zelfwaardering lager was. Deze hypothese werd echter niet bevestigd. In dit onderzoek was er geen verband en effect gevonden tussen de mate van zelfwaardering en de mate van depressieve symptomen. We kunnen aan de hand van dit onderzoek niet zeggen dat kinderen van gescheiden ouders met een lage zelfwaardering meer depressieve symptomen ervaren dan de kinderen met een hogere zelfwaardering. Deze resultaten wijzen namelijk uit dat de mate van zelfwaardering geen invloed heeft op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders. Het onderzoek van Palosaari en Aroo (1995) en Palosaari et al. (1996) hadden daarentegen wel een negatief verband gevonden tussen zelfwaardering en depressieve symptomen bij adolescenten van 16 jaar met gescheiden ouders, ongeacht het geslacht en de familieachtergrond. Dat de resultaten niet overeenkomen kan te maken hebben met de steekproefgrootte. Dit onderzoek had immers 53 participanten, terwijl het onderzoek van Palosaari en Aroo 1286 participanten en Palosaari et al. 1656 participanten had. Bovendien was het verband gevonden bij 16 jarige adolescenten en werd er gekeken naar de lange termijn effecten van de echtscheiding. De participanten van dit onderzoek waren echter tussen de 11 en 15 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 12.70 jaar, en het kan zijn dat de ouders van deze kinderen minder lang gescheiden zijn en dat dit (nog) geen of weinig effect heeft op de zelfwaardering van de kinderen. Desondanks vond Amato (1986) wel een effect van de echtscheiding van de ouders op zelfwaardering bij jonge kinderen van. Dit waren meisjes van 8 en 9 jaar. Dit is wederom in strijd met de theorie dat het effect van de echtscheiding op zelfwaardering een lange termijn effect is. Bovendien blijkt uit onderzoek dat verband tussen zelfwaardering en depressieve symptomen sterker is als er gekeken wordt naar de stabiliteit
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
15
van de zelfwaardering (Kernis, Grannemann, & Mathis, 1991). De mate van zelfwaardering was sterker geassocieerd met depressieve symptomen wanneer het om een stabiele zelfwaardering ging. Het verband tussen zelfwaardering en depressieve symptomen bleek minder sterk te zijn bij personen met een instabiele zelfwaardering. Dat in dit onderzoek geen verband is gevonden kan te verklaren zijn doordat adolescenten volgens de theorie van Erikson opzoek zijn naar hun identiteit en daardoor nog geen stabiel zelfbeeld hebben (Belsky, 2009). Vervolgonderzoek kan mogelijk meer duidelijkheid geven over de relatie en ontwikkeling van zelfwaardering en depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders indien er gekeken wordt naar het effect van leeftijd en naar de stabiliteit van zelfwaardering. Ten slotte werd er verwacht dat het effect van neuroticisme op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders af zou hangen van de mate van zelfwaardering. Dit onderzoek heeft dit interactie-effect niet gevonden en heeft de hypothese dus kunnen niet bevestigen. Schmitz et al. (2003) vond echter wel dit interactie-effect. Dat de hypothese in dit onderzoek niet bevestigd werd kan te wijten zijn aan de steekproefgrootte en aan de kenmerken van de steekproef. De steekproef van Schmitz et al. bestond namelijk uit een aselecte steekproef van 5.877 Amerikaanse participanten van 25 tot 54 jaar. Dit onderzoek betreft alleen Nederlandse kinderen van gescheiden ouders van 11 tot 15 jaar. Daarnaast is er in dit onderzoek geen verband gevonden tussen zelfwaardering en depressieve symptomen, wat ook zou kunnen verklaren waarom er geen interactie-effect is gevonden. Wellicht had dit te maken met de mogelijk instabiele zelfwaardering onder de participanten. Het onderzoek van Schmitz et al. vond daarentegen wel een sterk verband tussen zelfwaardering en depressieve symptomen, maar dit was gevonden bij participanten van gemiddeld 33 jaar oud. Aan de voorwaarde voor een interactie-effect, namelijk dat beide onafhankelijke variabelen niet correleren, voldoet de data wel. Er is immers geen correlatie tussen neuroticisme en zelfwaardering gevonden. Dit onderzoek kent wel een aantal beperkingen. Dit onderzoek telde immers maar 53 participanten. Volgens de richtlijnen van Stevens (1996) voor de steekproefgrootte van een meervoudige regressie analyse had dit onderzoek genoeg participanten. Stevens stelt namelijk dat er 15 participanten per predictor moeten zijn. Dit onderzoek had twee predictoren voor depressieve symptomen en zou dus minimaal 30 participanten moeten hebben. Tabacknick en Fidell (2007) stellen echter andere richtlijnen. Zij zijn namelijk van mening dat de steekproefgrootte minimaal 50 participanten moet hebben, plus 8 participanten per onafhankelijke variabele. Dit onderzoek zou dus volgens Tabacknick en Fidell 66
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
16
participanten moeten hebben, wat niet het geval was. Een nadeel van een te kleine steekproef is dat een werkelijk effect niet gevonden wordt. Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom dit onderzoek geen significant verband heeft gevonden tussen zelfwaardering en depressieve symptomen, terwijl eerdere onderzoeken dit wel hebben gevonden (Orth & Robins, 2013; Orth et al., 2013; Sowislo & Orth, 2013). Bovendien is er in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt in geslacht. Uit eerdere onderzoeken zijn tot nu toe wisselende resultaten gevonden over de verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft de effecten van een echtscheiding. Ongeacht de beperkingen is dit onderzoek grensverleggend wat betreft onderzoek naar de effecten van een echtscheiding op de kinderen. Nog niet eerder is de invloed van neuroticisme en zelfwaardering op depressiviteit onderzocht bij kinderen van gescheiden ouders. Daarnaast waren de variabelen met betrouwbare vragenlijsten onderzocht en waren de vragenlijsten korte lijsten van 9 tot 44 items. Dit was ook terug te zien in de data, gezien de weinig missende antwoorden. Bovendien waren de vragenlijsten in de mentoruren van de kinderen afgenomen, wat heeft gezorgd voor een efficiënte en tijdbesparende dataverzameling. Gezien de beperkingen en sterktes zijn vervolgonderzoeken aan te raden. Het is wellicht voor een vervolgonderzoek interessant om een cross-sectioneel onderzoek uit te voeren met participanten met gescheiden ouders met uiteenlopende leeftijden, namelijk met jonge kinderen tot jongvolwassenen, waarbij de mate van zelfwaardering en depressieve symptomen wordt gemeten. Hierbij ook rekening houdend met een stabiel of instabiel zelfbeeld. Op deze manier kan er hopelijk meer duidelijk worden gegeven over het verband tussen zelfwaardering en depressieve symptomen bij verschillende leeftijden en of het effect eventueel verschilt tussen stabiele en instabiele zelfwaarderingen. Bovendien is het van belang dat de vervolgonderzoeken onderzoek doen met een grotere steekproef, zodat werkelijke effecten wel degelijk gevonden worden. Gezien de toenemende aantal echtscheidingen per jaar in Nederland is het van belang om meer duidelijkheid te krijgen over de effecten van echtscheidingen op de kinderen. Hopelijk kunnen vervolgonderzoeken meer duidelijkheid geven wat betreft de relatie tussen zelfwaardering en depressieve symptomen en het mogelijke interactie-effect tussen neuroticisme en zelfwaardering op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders. Dit onderzoek heeft al wat duidelijkheid gegeven betreft de relatie tussen neuroticisme en depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders. In de praktijk, zoals voor ouders, leraren en clinici, is het van belang om tijdig een hogere mate van neuroticisme bij kinderen die een echtscheiding hebben mee gemaakt op te merken. Hierdoor kunnen
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
17
depressieve symptomen worden voorkomen, opgemerkt en verminderend. Hopelijk biedt de toekomst mogelijkheden om de effecten van een echtscheiding te leren herkennen en te minimaliseren bij de kinderen, zodat er steeds minder kinderen, adolescenten en (jong)volwassenen rondlopen in Nederland met blijvende problematieken die te weeg zijn gebracht door de echtscheiding van de ouders. Conclusie Eerdere onderzoeken hebben invloeden van neuroticisme en zelfwaardering op depressieve symptomen aangetoond. Echter zijn deze invloeden nog niet eerder onderzocht bij kinderen van gescheiden ouders. Aan de hand van dit onderzoek bleek dat alleen de mate van neuroticisme een positief marginaal significante voorspeller is voor de mate van depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders. Hoe hoger de mate van neuroticisme, hoe hoger de mate van depressieve symptomen. Zelfwaardering bleek geen negatieve significante voorspeller te zijn voor depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders. Daarnaast bleek het effect van neuroticisme op depressieve symptomen niet afhankelijk te zijn van de mate van zelfwaardering. Vervolgonderzoeken met grotere steekproeven en uiteenlopendere leeftijdscategorieën kunnen hopelijk in te toekomst meer duidelijkheid geven over de invloed van neuroticisme en zelfwaardering op depressieve symptomen bij kinderen van gescheiden ouders.
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
18
Referentielijst Abela, J. R., & Hankin, B. L. (Eds.). (2008). Handbook of depression in children and adolescents. New York, NY: Guilford Press. Amato, P. R. (1986). Marital conflict, the parent-child relationship and child self-esteem. Family relations, 35(3), 403-410. doi: 10.2307/584368 Amato, P. R., & Keith, B. (1991a). Parental divorce and the well-being of children: a metaanalysis. Psychological bulletin, 110(1), 26-46. doi: 10.1037/0033-2909.110.1.26 Amato, P. R., & Keith, B. (1991b). Parental divorce and adult well-being: A metaanalysis. Journal of Marriage and the Family, 35(1), 43-58. doi: 10.2307/353132 Amato, P. R., & Partridge, S. (1987). Widows and divorcees with dependent children: Material, personal, family, and social well-being. Family Relations: An Interdisciplinary Journal of Applied Family Studies, 36(3), 31-320. doi: 10.2307/583547 Belsky, J. (2009). Experiencing the lifespan. New York, NY: Worth Publisher. Block, J., & Robins, R. W. (1993). A Longitudinal Study of Consistency and Change in SelfEsteem from Early Adolescence to Early Adulthood. Child development, 64(3), 909923. doi: 10.2307/1131226 Brubeck, D., & Beer, J. (1992). Depression, self-esteem, suicide ideation, death anxiety, and GPA in high school students of divorced and nondivorced parents. Psychological reports, 71(3), 755-763. doi: 10.2466/PR0.71.7.755-763 Bynum, M. K., & Durm, M. W. (1996). Children of divorce and its effect on their selfesteem. Psychological Reports, 79(2), 447-450. doi: 10.2466/pr0.1996.79.2.447 Capaldi, D. M., & Patterson, G. R. (1991). Relation of parental transitions to boys' adjustment problems: I. A linear hypothesis: II. Mothers at risk for transitions and unskilled parenting. Developmental psychology, 27(3), 489. doi: 10.1037/0012-1649.27.3.489 Centraal Bureau voor de Statistiek. (2012). Echtscheiding; leeftijdsverschil, kinderen, geboorteland, huwelijksduur [datafile]. Retrieved from http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=60060ned=0&D 2=a&D3=0&D4=a&HD=111206-0959&HDR=G2,T,G3&STB=G1 Çıvıtcı, N., Çıvıtcı, A., & Fıyakali, N. C. (2009). Loneliness and Life Satisfaction in Adolescents with Divorced and Non-Divorced Parents. Educational Sciences: Theory & Practice, 9(2). doi: 10.1037/t01069-000 Hetherington, E. M. (1989). Coping with family transitions: Winners, losers, and survivors. Child development, 60(1), 1-14. doi: 10.2307/1131066
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
19
Hetherington, E. M., & Clingempeel, W. G. (1992). Coping with marital transitions. Monographs of the Society for Research in Child Development, 57(2-3), 1-14. doi: 10.1111/j.1540-5834.1992.tb00300.x Hetherington, E., Cox, M., & Cox, R. (1985). Long-term effects of divorce and remarriage on the adjustment of children. Journal of the American Academy of Child Psychiatry, 24(5), 518-530. doi: 10.1016/S0002-7138(09)60052-2 Hetherington, E. M., & Stanley-Hagan, M. (1999). The adjustment of children with divorced parents: A risk and resiliency perspective. Journal of child psychology and psychiatry, 40(1), 129-140. doi: 10.1111/1469-7610.00427 Hoyt, L. A., Cowen, E. L., Pedro-Carroll, J. L., & Alpert-Gillis, L. J. (1990). Anxiety and depression in young children of divorce. Journal of Clinical Child Psychology, 19(1), 26-32. doi: 10.1207/s15374424jccp1901_4 Huntley, D. K., Phelps, R. E., & Rehm, L. P. (1987). Depression in children from singleparent families. Journal of Divorce, 10(1-2), 153-161. doi: 10.1300/J279v10n01_10 John, O.P, Donahue, E.M., & Kentle, R.L. (1991). The Big Five Inventory- Versions 4a and 5a. Berkely, CA: University of California, Berkeley, Institute of Personality and Social Research. Jylhä, P., & Isometsä, E. (2006). The relationship of neuroticism and extraversion to symptoms of anxiety and depression in the general population. Depression and anxiety, 23(5), 281-289. doi: 10.1002/da.20167 Kendler, K. S., Neale, M. C., Kessler, R. C., Heath, A. C., & Eaves, L. J. (1992). Childhood parental loss and adult psychopathology in women: a twin study perspective. Archives of General Psychiatry, 49(2), 109. doi: 10.1001/archpsyc.1992.01820020029004 Kernis, M. H., Grannemann, B. D., & Mathis, L. C. (1991). Stability of self-esteem as a moderator of the relation between level of self-esteem and depression. Journal of Personality and Social Psychology, 61(1), 80. doi: 10.1037/0022-3514.61.1.80 Kring, A., Johnson, S., Davison, G. C., & Neale, J. M. (2009). Abnormal psychology. Danvers, MA: John Wiley and Sons. Lansford, J. E., Malone, P. S., Castellino, D. R., Dodge, K. A., Pettit, G. S., & Bates, J. E. (2006). Trajectories of internalizing, externalizing, and grades for children who have and have not experienced their parents' divorce or separation. Journal of Family Psychology, 20(2), 292. doi: 10.1037/0893-3200.20.2.292 Larsen, R. J., & Buss, D. M. (2010). Personality Psychology. New York, NY: Mc Graw Hill Malone, P. S., Lansford, J. E., Castellino, D. R., Berlin, L. J., Dodge, K. A., Bates, J. E., &
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
20
Pettit, G. S. (2004). Divorce and child behavior problems: Applying latent change score models to life event data. Structural Equation Modeling, 11(3), 401-423. doi: 10.1177/014616729101700217 Oldehinkel, A. J., Ormel, J., Veenstra, R., De Winter, A. F., & Verhulst, F. C. (2008). Parental divorce and offspring depressive symptoms: Dutch developmental trends during early adolescence. Journal of Marriage and Family, 70(2), 284-293. doi: 10.1111/j.1741-3737.2008.00481.x Orth, U., & Robins, R. W. (2013). Understanding the Link Between Low Self-Esteem and Depression. Current Directions in Psychological Science, 22(6), 455-460. doi: 10.1177/0963721413492763 Orth, U., Robins, R. W., Widaman, K. F., & Conger, R. D. (2013). Is Low Self-Esteem a Risk Factor for Depression? Findings From a Longitudinal Study of Mexican-Origin Youth. Developmental psychology, 50(2), 622-633. doi: 10.1037/a0033817 Palosaari, U. K., & Aroo, H. M. (1995). Parental divorce, self-esteem and depression: An intimate relationship as a protective factor in young adulthood. Journal of Affective Disorders, 35(3), 91-96. doi: 10.1016/0165-0327(95)00037-2 Palosaari, U., Aro, H., & Laippala, P. (1996). Parental divorce and depression in young adulthood: adolescents' closeness to parents and self-esteem as mediating factor. Acta Psychiatrica Scandinavica, 93(1), 20-26. doi: 10.1111/j.1600-0447.1996.tb10614.x Radloff, L.S. (1977). The CSD-Scale: A self-report depression scale for research in the general population. Applied Psychological Measurement, 1(3), 385-401. doi: 10.1177/014662167700100306 Radloff, L. S. (1991). The use of the Center for Epidemiologic Studies Depression Scale in adolescents and young adults. Journal of Youth and Adolescence, 20(2), 149-166. doi: 10.1007/BF01537606 Rutter, M. (1987). Psychosocial resilience and protective mechanisms. American journal of orthopsychiatry, 57(3), 316. doi: 10.1111/j.1939-0025.1987.tb03541.x Saklofske, D. H., Schwean, V. L., & Reynolds, C. R. (Eds.). (2013). The Oxford Handbook of Child Psychological Assessment. Oxford: Oxford University Press. Schmitz, N., Kugler, J., & Rollnik, J. (2003). On the relation between neuroticism, selfesteem, and depression: results from the National Comorbidity Survey. Comprehensive psychiatry, 44(3), 169-176. doi: 10.1016/S0010440X(03)00008-7 Sowislo, J. F., & Orth, U. (2013). Does low self-esteem predict depression and anxiety? A
KINDEREN EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN BIJ ECHTSCHEIDING
21
meta-analysis of longitudinal studies. Psychological Bulletin, 139(1), 213-240. doi: 10.1037/a0028931 Stevens, J. (1996). Applied multivariate statistics for the social sciences. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. Strohschein, L. (2012). Parental divorce and child mental health: accounting for predisruption differences. Journal of Divorce & Remarriage, 53(6), 489-502. doi: 10.1080/10502556.2012.682903 Tabachnick, B. G. & Fidel, L. S. (2007). Using multivariate statistics. Boston: Pearson Education. Vispoel, W.P., Boo, J., & Bleiler, T. (2001). Computerized and paper-and-pencil versions of the Rosenberg self-esteem scale: A comparison of psychometric features and respondent preferences. Educational Psychological Measurement, 61, 461-474. doi: 10.1177/00131640121971329 White, L. K., Brinkerhoff, D. B., & Booth, A. (1985). The effect of marital disruption on child's attachment to parents. Journal of Family Issues, 6(1), 5-22. doi: 10.1007/s10926-012-9406-9 Zill, N., Morrison, D. R., & Coiro, M. J. (1993). Long-term effects of parental divorce on parent-child relationships, adjustment, and achievement in young adulthood. Journal of Family Psychology, 7(1), 91-103. doi: 10.1037/0893-3200.7.1.91