Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Afdeling Psychologie
Copingstijlen en psychische problemen bij kinderen na een echtscheiding
Bachelorthese Auteur: Renée Bleijendaal Studentnummer: 0411795 Begeleidster: Gerly de Boo Oktober 2007
Samenvatting Tegenwoordig is echtscheiding niet meer uit onze samenleving weg te denken. Het aantal echtscheidingen schommelt in Nederland rond de 35.000 per jaar. Ongeveer één op de zes kinderen in Nederland heeft gescheiden ouders. Echtscheiding wordt gezien als een significante stressor. Verschillende onderzoeken suggereren dat coping een rol speelt bij de psychologische aanpassing van kinderen die worden blootgesteld aan stress. De vraagstellingen in deze these zijn dan ook: Is er empirische evidentie voor de relatie tussen echtscheiding, coping en psychische problemen bij kinderen? Welke factoren zijn van invloed op deze relatie? Welke copingstijl hangt samen met een verminderde de kans op psychische problemen? Welke copingstijl hangt samen met een vergrote kans op psychische problemen? Uit de besproken onderzoeken blijkt dat er empirische evidentie wordt gevonden voor de relatie tussen echtscheiding, coping en psychische problemen bij kinderen. De factoren die van invloed zijn op deze relatie zijn zelfregulatie, negatieve appraisals en positieve illusies, doeltreffendheid van coping en controle overtuigingen. Vermijdende coping wordt positief gerelateerd aan psychopathologie. Actieve coping zorgt voor minder kans op conduct problemen en angst.
2
Inhoudsopgave 1. Inleiding
4
2. Methode
7
3. Resultaten 3.1 Copingstijlen en psychische problemen 3.2 Factoren van invloed op coping 3.3 Samenvattend 3.4 Conclusie
8 12 12 14 16
4. Discussie
17
5. Literatuurlijst
20
3
1. Inleiding Echtscheiding is niet meer uit onze samenleving weg te denken. Een echtscheiding werd in de jaren ’50 in het traditioneel westers gezinstype nog als taboe beschouwd, in het moderne gezinstype is het een conflict oplossend alternatief dat steeds meer sociaal aanvaard is. De laatste decennia is het echtscheidingscijfer dan ook flink gestegen. Na een snelle stijging van het aantal echtscheidingen in de jaren zeventig en tachtig, is het echtscheidingscijfer in Nederland vanaf het midden van de jaren tachtig hoog en min of meer stabiel gebleven (Singendonk & Meesters, 2002). Het aantal echtscheidingen schommelt in Nederland rond de 35.000 per jaar, hierbij zijn de flitsscheidingen niet meegerekend. Ongeveer één op de drie huwelijken loopt stuk, in de Verenigde Staten is het één op de twee. Bij een groot aantal van deze echtscheidingen zijn kinderen betrokken. In 2000 lag het aantal minderjarige kinderen dat een scheiding meemaakt op 33.000. Het komt er op neer dat ongeveer één op de zes kinderen in Nederland gescheiden ouders heeft (Singendonk & Meesters, 2002). Een echtscheiding is dus niet alleen een huwelijksontbinding maar ook een ‘gezinsontbinding’. Echtscheiding wordt gezien als een significante stressor (National Center for Health Statistics, 1992). Onder de meeste onderzoekers bestaat dan ook overeenstemming over het feit dat kinderen na een ouderlijke scheiding een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van problemen vergeleken met hun leeftijdsgenoten uit intacte gezinnen. Echtscheiding brengt een aantal stressvolle interacties tussen het kind en de omgeving met zich mee (Felner, Terre & Rowlison, 1988). Veel van deze interacties, zoals; ruzie tussen de ouders, schelden en gemiste bezoeken van een ouder, zorgen voor serieuze aanpassingsproblemen bij kinderen. Hoe goed kinderen met deze negatieve situaties omgaan, hangt samen met hun mentale gezondheid (Sandler, Wolchik, Braver & Fogas, 1986). Er zijn zelfs een aantal onderzoeken die aangeven dat de stressoren ná de scheiding meer invloed hebben op de mentale gezondheid van kinderen dan de echtscheiding zelf (Amato & Keith, 1991; Pillow, Sandler, Braver, Wolchik & Gersten, 1991). Maar het effect van de stressoren is niet bij iedereen hetzelfde. De strategieën die kinderen gebruiken om met de problemen bij een scheiding om te gaan maken de kinderen waarschijnlijk kwetsbaar voor het ontwikkelen van psychische problemen. Volgens Lazarus en Folkman (1984) wordt stress vaak opgevat als een stimulus of een respons. Stress als stimulus refereert aan situationele factoren of gebeurtenissen die als stressvol kunnen worden gezien. Hier wordt er niet vanuit gegaan dat er individuele verschillen zijn in de evaluatie van deze specifieke gebeurtenis. Stress als respons refereert aan een non-specifieke reactie van een individu. Er wordt gesproken van een fysiologische en/of mentale staat van stress. In dit geval kan bij een specifieke situatie niet automatisch een stressreactie worden verwacht. Bij de stimulus benadering blijft de vraag wát in de situatie maakt dat het individu met stress reageert; bij de respons benadering blijft de vraag wát in de respons maakt dat het gaat om een stressreactie met kennelijk een daaraan voorafgaande stressor, hier de echtscheiding. 4
Lazarus en Folkman geven om deze reden in hun model een interactionele benadering waarin stress ontstaat door de interactie tussen de persoon en de omgeving. Hiermee wordt zowel belang toegekend aan de aard van de situationele gebeurtenis, als aan kenmerken van de individuele persoon. In samenspel beïnvloeden beide factoren de reactie van het individu. Er wordt met name nadruk gelegd op de wijze waarop het individu de gebeurtenis evalueert, namelijk de appraisal. Appraisal is een cognitief proces dat zich afspeelt tussen de gebeurtenis en de daarop volgende reactie. Het individu beoordeelt hierin de betekenis van de gebeurtenis. Primaire appraisal is hierbij de beoordeling van de mate waarin de gebeurtenis bedreigend, stressvol of irrelevant is. Secundaire appraisal is de inschatting van de mogelijkheden die er zijn om de situatie en eventuele stress of dreiging het hoofd te bieden. De persoon gaat na of de eigen copingmogelijkheden hierbij voldoende zijn. In het model van Lazarus en Folkman (1984) wordt coping gedefinieerd als:
“constantly changing cognitive and behavioral efforts to manage specific external and/or internal demands that are appraised as taxing of exceeding the resources of the person”. Lazarus en Folkman beschouwen coping als een voortdurend proces onder invloed van de interactie tussen persoon en omgeving. Ook wordt verondersteld dat coping onderdeel uitmaakt van de secundaire appraisal. Dit betekent dat coping deels wordt bepaald door wat de persoon zelf aan bronnen heeft (zoals eigen overtuigingen, sociale vaardigheden en probleemoplossend vermogen), maar dat de actuele coping daarbij ook altijd wordt bepaald door wat de actuele omgeving van het individu vraagt of hem juist biedt. In hun model is coping een mediator in de relatie tussen (negatieve invloed van) stress en gezondheid en psychologisch welzijn. Coping vindt procesmatig na appraisal plaats. Nadat het individu heeft beoordeeld wat de situatie met zich meebrengt, gaat hij over op een bepaalde strategie om met de situatie om te gaan, de zogenaamde copingstijlen. Binnen dit transactionele model van aanpassing aan stress, zijn er een aantal factoren, zoals appraisal, efficacy en control beliefs, die zorgen voor een toename in het gebruik van bepaalde copingstijlen. In het artikel van Compas, Connor-Smith, Saltzman, Harding Thomsen en Wadsworth (2001) worden onderzoeken naar coping met stress besproken. Deze onderzoeken hebben de associatie tussen coping en psychopathologie onderzocht. In onderzoeken naar coping worden verschillende dimensies van coping onderscheiden. Zo wordt er onderscheid gemaakt tussen probleem en emotie gefocuste coping, tussen primaire en secundaire coping en tussen engagement (benaderbare of actieve) en disengagement (vermijdende) coping. De eerste dimensie verwijst naar de functie van copingreacties. Er wordt gehandeld vanuit de bron van de stress in de omgeving of de coping probeert de negatieve emoties van een stressvolle gebeurtenis goed te praten. Voorbeelden van probleem gefocuste coping zijn; zoeken van informatie, genereren van mogelijke oplossingen van het probleem en actie ondernemen tegen de omstandigheden die stress veroorzaken. Voorbeelden van emotie gefocuste coping zijn; het uitdrukken van iemand’s emoties, het zoeken van troost en steun bij anderen en het proberen te vermijden van de bron van de stress. De tweede dimensie verwijst naar de oriëntatie 5
van een individu om een gevoel van persoonlijke controle over de omgeving en zijn of haar reacties te vergroten (primaire coping) of zich aan te passen aan de omgeving (secundaire coping). Actieve coping wordt gedefinieerd als de reacties die op de bron van stress of tegen iemand’s emoties of gedachten gericht zijn, bijvoorbeeld probleem oplossen of het zoeken van sociale steun. Met vermijdende coping worden de reacties bedoeld die ver weg van de stressor en iemand’s emoties of gedachten gericht zijn, bijvoorbeeld terugtrekking en ontkenning. Uit de bespreking van Compas et al. (2001) bleek uit overtuigend bewijs van meer dan 60 onderzoeken dat coping een rol speelt bij de psychologische aanpassing van kinderen die worden blootgesteld aan stress. De meeste onderzoeken vonden een associatie tussen actieve coping en de probleem gefocuste coping met betere psychologische aanpassing, dit gold voor internaliserende en externaliserende problemen. Ook werd in de meeste onderzoeken een associatie gevonden tussen vermijdende coping en de emotie gefocuste coping met slechtere psychologische aanpassing, dit gold hier ook voor internaliserende en externaliserende problemen. Uit bovengenoemd onderzoek blijkt dat er een relatie is tussen coping en psychopathologie. In dit literatuuronderzoek wordt gekeken of er een relatie bestaat tussen echtscheiding, coping en psychopathologie. Er wordt verwacht dat deze relatie bestaat en dat actieve coping zorgt voor minder psychopathologie en dat vermijdende coping zorgt voor meer psychopathologie. De vraagstellingen in deze these zijn dan ook: Is er empirische evidentie voor de relatie tussen echtscheiding, coping en psychische problemen bij kinderen? Welke factoren zijn van invloed op deze relatie? Welke copingstijl hangt samen met een verminderde de kans op psychische problemen? Welke copingstijl hangt samen met een vergrote kans op psychische problemen? Om deze vragen te beantwoorden wordt allereerst gekeken naar de copingstijlen en psychische problemen van kinderen. Hierna wordt gekeken naar de factoren (zoals bovengenoemde appraisal, efficacy en control beliefs) die van invloed zijn op de coping. Vervolgens wordt er een korte samenvatting gegeven van de gevonden resultaten.
6
2. Methode De computer databases PsycInfo en Picarta werden in dit onderzoek gebruikt. Er werd op het woord divorce in combinatie met het woord coping gezocht en in combinatie met het woord children of adolescents en daarna in ook nog in combinatie met het woord psychological. De combinatie van deze vier woorden (divorce, coping, children, psychological) leverde in PsycInfo 126 hits op. Hierna werden de abstracts van de gevonden artikelen doorgenomen. Hierbij werden de artikelen geselecteerd op de volgende criteria; of de publicatie niet ouder was dan 17 jaar, er werd gekeken of de onderzoeksgroep kinderen waren, welke leeftijd deze kinderen hadden (tussen de 0 en 21 jaar), of het onderzoek plaats vond binnen 3 jaar na de echtscheiding, hoe en of er in het onderzoek onderscheid werd gemaakt tussen verschillende copingstijlen (actieve coping, vermijdende coping, afleidende coping, steun-zoekende coping, actieve-cognitieve coping, actieve-gedragscoping, negatieve cognitieve errors en positieve illusies) en of er gekeken was naar psychische problemen. Er werd specifiek naar deze criteria gekeken om de vraagstelling te kunnen beantwoorden.
7
3. Resultaten De vraagstellingen in deze these waren: Is er empirische evidentie voor de relatie tussen echtscheiding, coping en psychische problemen bij kinderen? Welke factoren zijn van invloed op deze relatie? Welke copingstijl hangt samen met een verminderde de kans op psychische problemen? Welke copingstijl hangt samen met een vergrote kans op psychische problemen? In dit onderzoek werden op basis van de inclusiecriteria zes artikelen gevonden (Sandler, Kim-Bae & Mackinnon, 2000; Sandler, Tein, Mehta, Wolchik & Ayers, 2000; Mazur, Wolchik, Virdin, Sandler & West, 1999; Lengua & Sandler, 1996; Sandler, Tein & West, 1994; Armistead, McCombs, Forehand, Wierson, Long & Fauber, 1990), die worden samengevat in tabel 1. Het onderscheid tussen actieve en vermijdende coping wordt gemaakt in vijf onderzoeken. Alleen in het onderzoek van Mazur et al. (1999) wordt gesproken over een onderscheid tussen negatieve cognitieve errors en positieve illusies. Ook wordt er een verschil gevonden in het design van de onderzoeken. Bij drie onderzoeken (Sandler, Kim-Bae et al., 2000; Lengua et al., 1996; Sandler et al., 1994) werd er een longitudinaal onderzoek uitgevoerd. Bij de overige drie onderzoeken (Sandler, Tein et al., 2000; Mazur et al., 1999; Armistead et al., 1990) werden er één keer vragenlijsten of een interview afgenomen. Alle zes artikelen (Sandler, Kim-Bae & Mackinnon, 2000; Sandler, Tein, Mehta, Wolchik & Ayers, 2000; Mazur, Wolchik, Virdin, Sandler & West, 1999; Lengua & Sandler, 1996; Sandler, Tein & West, 1994; Armistead, McCombs, Forehand, Wierson, Long & Fauber, 1990) vinden een verband tussen echtscheiding, coping en psychische problemen bij kinderen. In twee onderzoeken (Sandler, Tein et al., 1994; Armistead et al., 1990) is naar het directe verband gekeken tussen echtscheiding, coping en psychische problemen bij kinderen. In vijf onderzoeken (Sandler, Kim-Bae et al., 2000; Sandler, Tein et al., 2000; Mazur et al., 1999; Lengua et al., 1996; Sandler et al., 1994) blijkt dat deze relatie complexer is, er zijn namelijk nog andere factoren, zoals appraisal, van invloed op deze relatie.
8
Tabel 1 Onderzoeken naar copingstijlen en psychische problemen na een echtscheiding bij kinderen Design
Participanten
Copingstijlen
Beïnvloedende factoren
Resultaten
Meetinstrumenten
Interne controle beliefs (overtuigingen) Onbekende controle beliefs
Interne controle beliefs voor positieve gebeurtenissen zorgen voor actieve en vermijdende coping. Onbekende controle beliefs voor positieve gebeurtenissen zorgen voor meer actieve coping en hogere negatieve appraisal. Onbekende controle beliefs voor negatieve gebeurtenissen zorgen voor meer vermijdende coping. Het effect van onbekende controle beliefs voor positieve gebeurtenissen op psychische problemen werd gemedieërd door negatieve appraisal.
Kinderen: MMCP, HICUPS, Self-report negative appraisals, CDI, CMAS, YHS. Ouders: CBCL.
Coping efficacy (doeltreffendheid)
De doeltreffendheid van coping is een mediator tussen actieve coping en psychologische problemen. De relatie tussen actieve coping en minder internaliserende problemen werd gemedieërd door coping efficacy. Indicatie dat actieve coping leidt tot hogere efficacy beliefs.
Kinderen: DESC, The Children’s Perception of Interparental Conflict Scale, CCSC, CBCL, YSR, CDI, RCMAS. Ouders: PERI-D.
N Sandler, Kim-Bae et al., 2000, vragenlijsten werden afgenomen (niet langer dan 2,5 jaar na de scheiding) en een interview werd gedaan.
222: 123: jongen 99: meisje M = 10.1 jaar
-
Sandler, Tein et al., 2000, longitudinaal & crosssectioneel; vragenlijsten werden afgenomen (niet langer dan 2 jaar na de scheiding) en 4 interviews werden gedaan (3, 6 en 9 maanden na het eerste interview).
356: 180: jongen 176: meisje M = 10.36 jaar
-
Actieve coping Vermijdende coping
-
-
Actieve coping Vermijdende coping
-
9
Mazur et al., 1999, vragenlijsten werden afgenomen (niet langer dan 2 jaar na de scheiding) en een interview werd gedaan.
355 moeders en kinderen. M (kinderen) = 10.4 jaar. M (moeders) = 37.1 jaar.
-
Lengua et al., 1996, longitudinaal; vragenlijsten werden afgenomen en twee interviews werden gedaan met 5,5 maand ertussen.
199 moeders en kinderen. M (kinderen) = 10.1 jaar. M (moeders) = 35.5 jaar.
-
Sandler et al., 1994, longitudinaal & crosssectioneel; vragenlijsten werden afgenomen (niet langer dan 2 jaar na de scheiding) en 2 interviews werden gedaan ( 5,5 maand na het eerste interview).
258 (196 bij het 2e interview): 145: jongen 113: meisje M = 10.1 jaar
-
Armistead et al., 1990, vragenlijsten werden
39: 21: jongen
-
-
-
-
Negatieve appraisals Positieve illusies
Negatieve cognitieve errors Positieve illusies
-
Actieve coping Vermijdende coping Afleidende coping Steun-zoekende coping
- Zelfregulatie Onderverdeeld in dimensies: - benaderbare flexibiliteit - taak oriëntatie
Actieve coping Vermijdende coping Afleidende coping Steun-zoekende coping
-
Actieve-cognitieve coping
Actieve coping Vermijdende coping Afleidende coping Steun-zoekende coping
Negatieve appraisals modereren tussen stressvolle gebeurtenissen en psychische problemen, alleen bij oudere kinderen. Positieve illusies verminderen het effect van de stressvolle gebeurtenis op depressie en externaliserende problemen.
Kinderen: DESC, CCADSS, CASQ, CNCEQ, CDI, RCMAS, YSR. Moeders: CBCL.
De benaderbaarheid en flexibiliteit van kinderen modereerden de relaties van actieve en vermijdende coping met angst en conduct problemen. De oriëntatie van kinderen had direct onafhankelijk effect op conduct problemen, depressie en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen.
Kinderen: CCSC, RCMAS, CDI, YHS. Moeders: DOTS-R, CBCL.
Bij actieve en afleidende coping minder Kinderen: CCSC, internaliserende problemen en bij steun- GLESC, DESC, CDI, zoekende coping meer kans op RCMAS, YHS. depressie. Bij actieve coping minder kans op conduct problemen en angst. Alleen bij vermijdende coping positieve relatie met depressie, angst en conduct problemen. Vermijdende coping blijkt een gedeeltelijke mediator voor de relatie tussen negatieve gebeurtenissen en psychologische symptomen. Actieve coping blijkt een moderator voor de relaties tussen negatieve gebeurtenissen en conduct problemen en angst. Bij meisjes met vermijdende coping meer internaliserende, externaliserende
Kinderen: CRM, CDI, RCMAS, PSI.
10
afgenomen (1 tot 2 jaar na de scheiding).
18: meisje M = 15 jaar, 0 maanden
-
Actievegedragscoping Vermijdende coping
en fysieke problemen. Bij jongens alleen Ouders: (leraren): CDI-p, RBPC. meer fysieke problemen.
MMCP (The Connell Multidimensional Measure of Children’s Perception of Control), HICUPS (How I Coped Under Pressure Scale), CDI (Children’s Depression Inventory), CMAS (Children’s Manifest Anxiety Scale), YHS (Youth Hostility Scale), CBCL (Child Behaviour Checklist ), DESC (Divorce Event Schedule for Children), CCSC (Children’s Coping Strategies Checklist ), YSR (Youth Self-Report Scale), RCMAS (Revised Children’s Manifest Anxiety Scale), PERI-D (Psychiatric Epidemiology Research Interview-Demoralization Scale), CCADSS (The Children’s Cognitions about Divorce Situations Scale), CASQ (Children’s Attribution Style Questionnaire), CNCEQ (Children’s Negative Cognitive Error Questionnaire), DOTS-R (Dimensions of Temperament Survey-Revised), GLESC (General Life Event Schedule Checklist), DESC (Divorce Event Schedule Checklist), CRM (The Coping Response Measure), PSI (Psychical Symptoms Inventory), CDI-p (Children’s Depression Inventory-Parent Form), RBPC (Revised Behavior Problem Checklist).
11
Copingstijlen en psychische problemen Twee onderzoeken kijken naar de directe relatie tussen coping en psychische problemen. In het onderzoek van Armistead et al. (1990) wordt gevonden dat vermijdende coping gerelateerd is aan psychische problemen. Meisjes in dit onderzoek die vermijdende coping gebruikten rapporteerden meer internaliserende, externaliserende en fysieke problemen. Jongens rapporteerden alleen meer fysieke problemen. Ze vonden geen relatie tussen actieve coping en het psychisch functioneren. Ook in het onderzoek van Sandler et al. (1994) wordt gevonden dat vermijdende coping positief is gerelateerd aan depressie, angst en conduct problemen. Steun-zoekende coping zorgt voor meer kans op een depressie. Actieve coping zorgde voor minder kans op conduct problemen. Factoren van invloed op coping De meeste onderzoeken veronderstellen dat coping een complex proces is waarbij meerdere factoren invloed hebben op de relatie tussen echtscheiding en psychologische aanpassing. Zo heeft Sandler et al. (1994) ook gekeken naar mediatoren en moderatoren die een rol spelen in deze relatie. Een moderator wordt gedefinieerd als een (onafhankelijke) variabele die effect heeft op de richting en de kracht van de relatie tussen een onafhankelijke variabele en een afhankelijke variabele. Een variabele wordt gezien als mediator als het de relatie tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele geheel of gedeeltelijk kan verklaren. Vermijdende coping blijkt een gedeeltelijke mediator voor de relatie tussen negatieve gebeurtenissen en psychologische symptomen. Actieve coping blijkt een moderator voor de relaties tussen negatieve gebeurtenissen en conduct problemen en angst.
Moderende factoren Zelfregulatie zou een mogelijke moderator van de relaties tussen coping en psychische problemen bij kinderen na een echtscheiding kunnen zijn (Lengua et al.,1996). Met zelfregulatie worden de middelen bedoeld waardoor een individu emotionele opwinding en gedragsuitdrukkingen van opwinding kan regelen, activeren en coördineren. In het onderzoek van Lengua et al. (1996) werden vier dimensies als indicatoren voor het zelfregulatie proces bepaald; benader - terugtrekking, flexibiliteit, taak hardnekkigheid en afleidbaarheid. Deze dimensies worden namelijk gerelateerd aan psychologische problemen van kinderen (Lengua et al, 1996). Ze zijn afgeleid van de Dimensions of Temperament Survey – Revised (DOTS-R). Het is moeilijk om onderscheid te maken tussen de aspecten van zelfregulatie die biologisch zijn en de aspecten die voortkomen uit een leerproces. Daarom was het doel van dit onderzoek alleen om individuele verschillen in zelfregulatie te bepalen, om zo de hypothese dat zelfregulatie een moderator is voor de coping van kinderen te kunnen testen. Uit de resultaten blijkt dat benaderbaarheid en flexibiliteit bij kinderen een moderator is voor de relaties tussen actieve en vermijdende coping met angst en conduct problemen. Bij hoge benaderbaarheid en hoge flexibiliteit bij een kind is actieve coping negatief gerelateerd met angst, terwijl actieve coping niet gerelateerd is met angst bij terugtrekking (lage benaderbaarheid) en lage flexibiliteit bij kinderen. 13
Vermijdende coping is niet gerelateerd met angst en conduct problemen bij hoge benaderbaarheid en hoge flexibiliteit van een kind, maar is bij terugtrekking (lage benaderbaarheid) en lage flexibiliteit bij kinderen wel positief gerelateerd. De oriëntatie van kinderen heeft direct onafhankelijk effect op conduct problemen, depressie en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Een andere factor die van invloed is op de relatie tussen stress en een echtscheiding is de manier waarop de stress wordt ervaren. Appraisals zouden een moderator zijn voor de impact van stressvolle gebeurtenissen bij een echtscheiding op psychische problemen bij kinderen. In het onderzoek van Mazur et al. (1999) wordt verondersteld dat de negatieve appraisals onlogische afleidingen zijn die de negatieve informatie zo erg benadrukken dat dit ten koste gaat van positieve aspecten van de situatie. In tegenstelling tot individuen die zich slecht aan de stressvolle gebeurtenissen kunnen aanpassen, wordt verondersteld dat individuen die zich meer effectief kunnen aanpassen de positieve aspecten van de situatie overschatten. Ze worden overdreven. Deze positieve appraisals of illusies versterken de eigenwaarden, versterken het gevoel van persoonlijke controle en doeltreffendheid en bevorderen een onrealistisch optimistisch beeld van de toekomst. Uit het onderzoek blijkt dat de instemming met negatieve appraisals een moderator is in de relatie tussen stressvolle gebeurtenissen bij een scheiding met internaliserende en externaliserende problemen, maar alleen bij oudere kinderen. Positieve appraisals verminderen het effect van de stressvolle gebeurtenis bij een scheiding op depressie en externaliserende problemen.
Mediatoren Een mogelijke mediator in de relatie tussen stress en echtscheiding in het onderzoek van Sandler, Tein et al. (2000), is efficacy. Hiermee wordt het gevoel bedoeld dat men heeft om op een doeltreffende manier te kunnen reageren op stress en de eigen emotie te kunnen hanteren. Deze onderzoekers veronderstellen dat de doeltreffendheid (efficacy) van coping een mediator is van de relaties tussen zowel actieve als vermijdende coping met psychologische problemen. Binnen het model van Lazarus en Folkman (1984) zal het waargenomen geloof in bevestiging zorgen voor een toename in het gebruik van copingstijlen die effectief zijn gebleken. Het gebruik van deze copingstijlen zal de percepties van de doeltreffendheid van coping verder doen toenemen. Uit het onderzoek blijkt dat de doeltreffendheid van coping een mediator is voor de relaties tussen actieve coping en psychologische problemen. De relatie tussen actieve coping en minder internaliserende problemen werd gemedieërd door deze doeltreffendheid. De resultaten indiceren dat actieve coping leidt tot hogere overtuigingen (beliefs) van doeltreffendheid. Coping en negatieve appraisal bij een stressvolle gebeurtenis worden gezien als mogelijke mediatoren van de relaties tussen verschillende dimensies van controle overtuigingen (beliefs) en psychische problemen. Met de externe controle overtuiging, wordt de overtuiging bedoeld die wordt gedetermineerd door externe factoren en met de interne controle overtuiging, wordt de overtuiging bedoeld dat uitkomsten 14
afhankelijk zijn van iemands eigen reacties. In het onderzoek van Sandler, Kim-Bae et al. (2000) worden drie dimensies van controle overtuigingen onderscheiden namelijk; uitkomsten die door henzelf worden veroorzaakt (intern), uitkomsten die door andere mensen worden veroorzaakt (machtige anderen) of dat het kind niet weet wat de uitkomsten heeft veroorzaakt (onbekend). De onderzoekers veronderstellen dat mensen met meer interne controle overtuigingen minder kans hebben op psychische problemen omdat ze meer actieve copingstijlen gebruiken om een stressvolle situatie te veranderen. Een tweede onderscheid in dit onderzoek wordt gemaakt in positieve en negatieve gebeurtenissen. Het is namelijk gebleken dat kinderen verschillende causale verklaringen geven voor positieve en negatieve gebeurtenissen (Sandler, KimBae et al., 2000). Uit het onderzoek blijkt dat interne controle overtuigingen voor positieve gebeurtenissen zijn gerelateerd aan actieve en vermijdende coping. Onbekende controle overtuigingen voor positieve gebeurtenissen zijn gerelateerd aan meer actieve coping en hogere negatieve appraisal. Onbekende controle overtuigingen voor negatieve gebeurtenissen zijn gerelateerd aan meer vermijdende coping. Het effect van onbekende controle overtuigingen voor positieve gebeurtenissen op mentale gezondheidsproblemen wordt gemediëerd door negatieve appraisal. Samenvattend Er is gebleken dat vermijdende coping zorgt voor meer psychische problemen en dat actieve coping zorgt voor minder psychische problemen (zie tabel 1). Een aantal factoren beïnvloeden deze relatie; namelijk zelfregulatie, negatieve cognitieve errors en positieve illusies, doeltreffendheid van coping en controle overtuigingen. In de schema’s hieronder worden schematisch per onderzoek de relaties tussen de verschillende factoren weergegeven.
Sandler et al., 1994 (moderator en mediator)
Negatieve gebeurtenissen (stress)
Conduct problemen en angst
Actieve coping
Actieve coping vormt een negatieve interactie met stress in de voorspelling van conduct problemen en angst.
15
Negatieve gebeurtenissen (stress)
Vermijdende coping
Psychologische symptomen
Stress leidt tot een toename in het gebruik van vermijdende copingstijlen en dit leidt tot meer ernstige psychische symptomen. Lengua et al., 1996 (moderator) Coping
Psychische problemen
Mazur et al., 1999 (moderator) Stressvolle gebeurtenissen
Zelfregulatie
Zelfregulatie is een moderator tussen actieve en vermijdende coping en psychische symptomen. Sandler, Tein et al., 2000 (mediator)
Actieve coping
Doeltreffendheid van coping
Psychische problemen
Negatieve appraisals
De bekrachtiging van negatieve appraisals versterkte het ongunstige effect van echtscheiding op internaliserende en externaliserende problemen bij oudere kinderen.
Psychologische problemen
De relatie tussen actieve coping en minder internaliserende problemen werd gemedieërd door de doeltreffendheid van Sandler, Kim-Bae et al., 2000 (mediator) Onbekende controle beliefs voor positieve
Negatieve appraisal
Psychische problemen
Negatieve appraisal is een mediator voor de relatie tussen onbekende controle overtuigingen voor positieve gebeurtenissen met mentale gezondheidsproblemen. 16
Conclusie Uit bovenstaande schema’s blijkt dat actieve coping een negatieve interactie heeft met stress in de voorspelling van conduct problemen en angst. Uit het mediator model blijkt dat stress leidt tot een toename in het gebruik van vermijdende copingstijlen en dat dit leidt tot meer ernstige psychische symptomen. Zelfregulatie is een moderator tussen actieve coping en psychische symptomen. Op hogere niveaus van zelfregulatie is actieve coping sterker negatief gerelateerd aan psychische symptomen dan op lagere niveaus van zelfregulatie. Zelfregulatie is een moderator tussen vermijdende coping en psychische symptomen. Op hogere niveaus van zelfregulatie is vermijdende coping sterker positief gerelateerd aan psychische symptomen dan op lagere niveaus van zelfregulatie. Negatieve appraisals zijn een moderator tussen stressvolle gebeurtenissen en psychische problemen. De bekrachtiging van negatieve appraisals versterkte het ongunstige effect van echtscheiding op internaliserende en externaliserende problemen bij oudere kinderen. De doeltreffendheid van coping is een mediator voor de relaties tussen actieve coping en psychologische problemen. De relatie tussen actieve coping en minder internaliserende problemen werd gemedieërd door de doeltreffendheid van coping. Negatieve appraisal is een mediator voor de relatie tussen onbekende controle overtuigingen voor positieve gebeurtenissen met mentale gezondheidsproblemen.
Factoren samen in één model
negatief
Stressor Echtscheiding
Interne control beliefs Appraisal
Externe control beliefs Onbekende control beliefs
Zelfregulatie
Vermijdende coping Coping
Psychische problemen
Actieve coping Efficacy
positief
17
4. Discussie In dit literatuuronderzoek wordt empirische evidentie gevonden voor de relatie tussen echtscheiding, coping en psychische problemen bij kinderen. In het onderzoek van Armistead et al. (1990) rapporteerden meisjes die vermijdende coping gebruikten meer internaliserende, externaliserende en fysieke problemen. Jongens rapporteerden alleen meer fysieke problemen. Ook in het onderzoek van Sandler et al. (1994) wordt gevonden dat vermijdende coping positief is gerelateerd aan depressie, angst en conduct problemen. Steun-zoekende coping vergroot de kans op een depressie. De factoren die een medieërende of modererende rol spelen in deze relatie zijn zelfregulatie, negatieve cognitieve errors en positieve illusies, doeltreffendheid van coping, controle overtuigingen en appraisal. Het aanpassingsproces blijkt een complex proces te zijn waarin verschillende factoren een rol spelen. Uit het bovengenoemde model (alle factoren in één model) blijkt dat afhankelijk van de appraisal het onderscheid wordt gemaakt tussen interne, externe en onbekende control beliefs. Deze control beliefs blijken invloed te hebben op de coping. De vermijdende en actieve coping blijken de psychologische aanpassing te beïnvloeden. Zelfregulatie en efficacy beïnvloeden de relatie tussen coping en psychische problemen. Er kunnen nog wat vraagtekens worden gezet bij sommige resultaten van deze onderzoeken. Ten eerste kan gedacht worden aan de vragenlijsten die worden gebruikt om de verschillende copingstijlen te meten. Bij de items in deze vragenlijsten representeert één item vaak meerder vormen van coping. Ook wordt er binnen één vragenlijst zowel naar het doel van de reactie gevraagd als naar de strategie gevraagd die wordt gebruikt om dit doel te bereiken. Alleen de strategie die wordt gebruikt om dit doel te bereiken valt onder coping. Zo wordt het moeilijk om de antwoorden van de proefpersonen te interpreteren (Compas et al., 2001). Een tweede belangrijk punt is het probleem van overlap tussen de copingstijlen en symptomen van psychopathologie. In veel vragenlijsten worden namelijk soortgelijke items gebruikt om coping te meten en om symptomen van psychopathologie te meten. Men zou zich kunnen afvragen wat er dan precies gemeten wordt, de copingstijl of de symptomen die iemand vertoond. In vervolgonderzoek zou goed gekeken moeten worden naar de items op de vragenlijsten naar copingstijlen. De overlap tussen copingstijlen en symptomen van psychopathologie op deze items moet worden verkleind. Wat wel gunstig was dat alle onderzoeken min of meer gebruik maakten van dezelfde vragenlijsten waardoor de resultaten met elkaar konden worden vergeleken. Een derde probleem dat de aandacht vraagt, is de methode van dataverzameling. In alle onderzoeken wordt gebruik gemaakt van interviews. Een groot nadeel van een interview is dat kinderen vaak hun copingreacties onderrapporteren. In vragenlijsten (vergeleken met interviews) worden namelijk meer copingreacties gerapporteerd. 18
Kinderen onderrapporteren in interviews omdat deze interviews er vanuit gaan dat de proefpersonen het vermogen hebben om de copingreacties te herinneren in een semigestructureerd of gestructureerd interview. Het is moeilijker om in een interview te vertellen over wat er door je heen gaat dan dit in te vullen op een vragenlijst. Interviews onderschatten waarschijnlijk de diversiteit en complexiteit van coping bij kinderen. Voor vervolgonderzoek zou onderzoek moeten worden gedaan naar het precieze verschil tussen het gebruik van interviews en het gebruik van vragenlijsten. Om zo af te kunnen wegen wat de voor- en nadelen zijn van beide onderzoeksmethodes. Ten vierde wordt in drie van de onderzoeken (Sandler, Tein et al., 2000; Mazur et al., 1999; Armistead et al., 1990) gebruik gemaakt van een cross-sectioneel onderzoeksdesign. Een longitudinaal onderzoeksdesign leidt tot meer gedetailleerde en tijdsgevoelige analyses van het proces van coping. Voor verder onderzoek zouden alle onderzoeken gebruik moeten maken van een longitudinaal onderzoeksdesign zodat de coping beter kan worden begrepen. Ten vijfde worden in het onderzoek van Sandler et al. (1994) alleen vragenlijsten afgenomen bij het kind zelf. Zo wordt er een te groot vertrouwen gelegd in de zelfrapportage van kinderen. Het blijft de vraag of kinderen betrouwbare informanten zijn. Het is beter om gebruik te maken van meerdere informanten. Dit wordt gedaan in de overige onderzoeken. Hier wordt bij de leraren of ouders ook een interview of vragenlijst afgenomen. Zo ontstaat er een gedetailleerder beeld van de copingstijlen van het kind. Ten slotte worden de kinderen in alle onderzoeken geselecteerd op basis van de registratie van de echtscheiding van hun ouders bij de rechtbank. In alle onderzoeken nemen meisjes en jongens deel aan het onderzoek. De etniciteit en sociaal economische status van de kinderen daarentegen is niet erg gevarieerd, er nemen voornamelijk blanke kinderen uit de middenklasse deel aan de onderzoeken. Voor vervolgonderzoek zouden kinderen van verschillende etniciteit en status moeten deelnemen om generalisatie mogelijk te maken. Ook gaan alle onderzoeken uit van metingen van internaliserende en externaliserende problemen. In geen van de onderzoeken nemen kinderen deel die gediagnosticeerd zijn met behulp van de criteria uit de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-VI). In de toekomst zal zeker gekeken moeten worden naar de relatie tussen coping en een specifieke diagnose. Het is belangrijk dat onderzoek naar coping bij kinderen na een echtscheiding wordt geïntegreerd met onderzoek naar interventies na een echtscheiding. Deze integratie kan voor beide richtingen nuttig zijn. Resultaten uit correlationeel onderzoek kunnen versterkt worden door verschillende experimentele onderzoeken waar interventies die copingstijlen van kinderen veranderen, worden vergeleken met een controle groep. Ook kunnen de interventies verbeterd worden door informatie van verschillende 19
corelationele onderzoeken naar coping. Interventies die zich zowel richten op de wijze waarop het kind de situatie interpreteert als op de opvattingen over de mate van invloed die hij/zij hierop kan uitoefenen, kunnen de manieren waarop kinderen copen met stress in hun leven verbeteren.
20
5. Literatuurlijst Amato, P.R., & Keith, B. (1991). Parental divorce and the well-being of children: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 110, 26-41. Armistead, L., McCombs, A., Forehand, R., Wierson, M., Long, N., & Fauber, R. (1990). Coping with divorce: A study of young adolescents. Journal of Clinical Child Psychology, 19, 79-84. Compas, B.E., Connor-Smith, J.K., Saltzman, H., Harding Thomsen, A., & Wadsworth, M.E. (2001). Coping with stress during childhood and adolescence: Problems, progress, and potential in theory and research. Psychological Bulletin, 127, 1, 87-127. Felner, R.D., Terre, L., & Rowlison, R.T. (1988). A life transition framework for understanding marital dissolution and family reorganization. In S.A.Wolchik & P. Karoly (Eds.), Children of divorce: Empirical perspectives on adjustment (pp. 35-67). New York; Gardner. Folkman, S., Lazarus, R.S., Gruen, R.J., & Delongis, A. (1986). Appraisal, coping, health status, and psychological symptoms. Journal of Personality and Social Psychology, 50, 3, 571-579. Lazarus, R.S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal and coping. New York; Springer. Lengua, L.J., & Sandler, I.N. (1996). Self-regulation as a moderator of the relation between coping and symptomatology in children of divorce. Journal of Abnormal Child Psychology, 24, 6. Mazur, E., Wolchik, S.A., Virdin, L., Sandler, I.N., & West, S.G. (1999). Cognitive moderators of children’s adjustment to stressful divorce events: The role of negative cognitive errors and positive illusions. Child development, 70, 231-245. National Center for Health Statistics (1992, April 15). Births, Marriages, Divorces, and Deaths for 1991 (Monthly vital statistics report; Vol. 40, No. 12). Hyattsville, MD: Public Health Service. Pillow, D. R., Sandier, I. N., Braver, S., Wolchik, S., & Gersten, J. (1991). Theory-based screening for prevention; Focusing on mediating processes in children of divorce. American Journal of Community Psychology, 19, 809-837. Sandler, I.N., Kim-Bae, L.S., & Mackinnon D. (2000). Coping and negative appraisal as mediators between control beliefs and psychological symptoms in children of divorce. Journal of Clinical Child Psychology, 29, 336-347.
21
Sandler, I.N., Tein, J.Y., Mehta, P., Wolchik, S., & Ayers, T. (2000). Coping efficacy and psychological problems of children of divorce. Child Development, 71, 1099-1118. Sandler, I.N., Tein, J.Y., & West, S. (1994). Coping, stress, and the psychological symptoms of children of divorce: A cross-sectional and longitudinal study. Child Development, 65, 1744-1763. Sandler, I.N., Wolchik, S.A., Braver, S.L., & Fogas, B. (1986). Significant events of children of divorce; Toward the assessment of risky situations. In S. M. Auerbach & A. Stolberg (Eds.), Crisis intervention with children and families (pp. 65-83). New York; Hemisphere. Singendonk, K., & Meesters, G. (2002). Kind en echtscheiding. Een ontwikkelings psychologisch perspectief. Lisse: Swets & Zeitlinger.
22