Module Kinderen van Ouders met Psychische Problemen (KOPP) en Kinderen van Verslaafde Ouders (KVO) Ten behoeve van de ggz-volwassenenzorg en verslavingszorg
Colofon Projectgroep Jolanda Meeuwissen (Trimbos-instituut) Rianne van der Zanden (Trimbos-instituut) Hedda van ’t Land (Trimbos-instituut) Francisca Goedhart (Labyrint in Perspectief) Désiré Groeneweg (Labyrint in Perspectief) Adviesgroep NIP, Marjon van den Meerendonk NVvP, Peter Erkelens Clemens Hosman (Emeritus hoogleraar preventieve geestelijke gezondheidzorg) Consultatiegroep (Labyrint in Perspectief, Balans, Stichting Borderline, LSOVD) Opdrachtgever PGO Support Top 20-projecten De generieke KOPP/KVO-module is één van de projecten van de Top20-agenda van PG werkt samen (een samenwerkingsverband van Patiëntenfederatie NPCF, Ieder(in) en het LPGGZ) en PGOsupport. Zorginstituut Nederland heeft deze Top20-agenda omarmd in haar Meerjarenagenda 2013-2014. De andere onderwerpen: http://www.zorginstituutnederland.nl/kwaliteit/meerjarenagenda De module KOPP/KVO is een generieke module die kan worden opgenomen in multidisciplinaire richtlijnen voor de ggz-volwassenenzorg en verslavingszorg. Een ziektebeeldspecifieke invulling van of aanvulling op de inhoud van deze module kan worden beschreven in de multidisciplinaire richtlijn waarvan deze module deel uit maakt.
Utrecht, 10 februari 2015
1
2
Inhoudsopgave
3
Samenvatting van de belangrijkste aanbevelingen
5
Hoofdstuk 1: Verantwoording
7
1.1
Inleiding
7
1.2
Doel van de module
8
1.3
Doelgroep
8
1.4
Definitie KOPP/KVO
9
1.5
Tot stand koming van deze module
9
1.6
Herziening van de module
10
1.7
Juridische betekenis van de module
10
1.8
Toepassing van de module
10
1.9
Gedeelde besluitvorming tussen professional, ouder en kind
11
1.10
Leeswijzer
13
Hoofdstuk 2: Relevantie van een module voor KOPP/KVO-problematiek
15
2.1
Maatschappelijke relevantie
15
2.2
Belang van het kind
15
2.2.1 Gevolgen van opgroeien in een KOPP/KVO-gezin per levensfase
15
Belang van de ouder(s)
20
2.3.1 Gevolgen van psychische en verslavingsproblemen op opvoedgedrag
20
Belang van inzetten KOPP/KVO-interventies
21
2.3 2.4
Hoofdstuk 3: Screening en diagnostiek
23
3.1
Inleiding
23
3.2
Herkennen van KOPP/KVO problematiek
23
3.3
Risico- en beschermende factoren
25
3.4
Verband stoornis ouder en problematiek kind
27
3.5
Cumulatief effect van risicofactoren
27
3.6
Aangrijpingspunten voor preventie en behandeling
28
3.7
Inschatten van de aard en ernst van KOPP/KVO-problematiek
28
3.7.1 Lijst voor Screening en Interventie Keuze (SIK-lijst)
28
3.7.2 Verdere screening van emotionele problemen, gedragsproblemen en gezinsfunctioneren
3.8
29
3.7.3 Suïcidaliteit en opzettelijk zelfbeschadigend gedrag
30
3.7.4 Andere richtlijnen en meldcode
31
Conclusies
31
3
3.9
Aanbevelingen
32
Hoofdstuk 4: Interventies voor preventie en behandeling
35
4.1
Inleiding
35
4.2
KOPP/KVO-specifieke interventies en psycho-educatie
35
4.2.1 KOPP/KVO-spefifieke interventies
35
4.2.2 Psycho-educatie
36
4.3
Algemene interventies
37
4.4.
Keuzes maken voor interventies met de SIK-Lijst
38
4.5
Conclusies
43
4.6
Aanbevelingen
43
Hoofdstuk 5: Onduidelijkheid over ouderlijke problematiek en weerstand bij ouders
45
5.1
Mogelijke knelpunten
45
5.1.1 Onduidelijkheid over ouderlijke problematiek
45
5.1.2 Weerstand bij ouders
45
Aanbevelingen
47
5.2
Referenties
49
Bijlagen
55
Bjlage 1: Interventiebeschrijvingen
57
Bijlage 2: Beschrijving van psychoeducatie
73
Bijlage 3: Screeningsinstrumenten en checklists
77
Bijlage 4: Screening en interventiekeuze Lijst (SIK-Lijst)
83
4
Samenvatting van de belangrijkste aanbevelingen
In deze module worden aanbevelingen geformuleerd voor de ggz-volwassenenzorg (zowel basis als gespecialiseerde ggz-settings) ten aanzien van interventies die kunnen worden ingezet bij KOPP/KVO.
1. Check bij alle cliënten met psychische en/of verslavingsproblemen of zij kinderen hebben (of verwachten). In dat geval is er sprake van een KOPP/KVO-ouder, KOPP/KVO-kind(eren) en een KOPP/KVO-gezin, ongeacht of er sprake is van (zichtbare) KOPP/KVO-problematiek. Noteer dit in het dossier en in het behandelplan. 2. Maak voor elk kind een inschatting van de kans op KOPP/KVO-problematiek. Breng daartoe voor elk KOPP/KVO-kind de risico- en beschermende factoren in kaart. Raadpleeg daarbij de lijst voor Screening en Interventie Keuze (SIK-lijst; zie bijlage 4). Eventueel kun je ook gevalideerde instrumenten gebruiken om te screenen op emotionele en/of gedragsproblemen bij het kind, of op gezinsproblematiek (zie bijlage 3). 3. Loopt het kind het risico KOPP/KVO-problematiek te ontwikkelen, zet dan de volgens de SIK-lijst aanbevolen interventies in. Ga daarbij een samenwerkingsrelatie aan met ouders en kind en laat de wensen en verwachtingen van de ouders en kind leidend zijn (shared decision making). De aanbevolen interventies uit de SIK-lijst zijn erop gericht (beïnvloedbare) risicofactoren binnen het KOPP/KVO-gezin te verminderen en beschermende factoren te versterken. De SIK-lijst bevat ook concrete tips voor gespreksvoering met de ouders (zie bijlage 4). Deze interventies helpen de volgende algemene aanbevelingen vorm te geven: - spreek met de ouder(s) over de invloed van psychische en/of verslavingsproblemen van ouders op kinderen op korte en lange termijn. Vraag aan de ouders wat ze merken aan hun kinderen en hoe ze denken dat de kinderen reageren op hun problemen. Houdt daarbij rekening met gebrekkig ziekte-inzicht bij sommige ouders. - screen of er daarnaast bredere problemen spelen (bijvoorbeeld schulden) en bespreek de invloed hiervan op de kinderen. - reduceer stress in het algemeen, angst en depressieve gevoelens tijdens de zwangerschap; vergroot het zelfvertrouwen, de copingvaardigheden en de sociale redzaamheid van het kind; spreek indien mogelijk ook apart met het kind. - ondersteun de gezonde ouder (als die er is) in diens ouderrol; - versterk de gezonde kanten van de ouder(s) met psychische en/of verslavingsproblemen; - versterk de opvoedingsvaardigheden van de ouder(s) (“goed genoeg ouderschap”) en relatie tussen ouders en kind; - help het gezin en het kind een steunend netwerk of een vertrouwenspersoon te vinden; dit kan een vertrouwenspersoon in de omgeving van het gezin zijn, maar ook een cliënten- en familie vertrouwenspersoon vanuit de ggz-instelling die de cliënt of de familie professioneel ondersteunt.
5
4. Als de ouder(s) de voorgestelde hulp voor het kind weigert (na de interventies onder 3), ga dan met de ouder(s) opnieuw het gesprek aan. Bespreek of beide ouders op een lijn zitten of dat een van beide ouders hulp voor het kind weigert en de ander bijvoorbeeld loyaal is aan zijn/haar partner. Benoem tijdens dit gesprek opnieuw de mogelijke gevolgen van de ouderlijke problematiek voor het kind. Bedenk dat ook herstel van de ouder en tijdig inzetten van hulp in het gezin bijdraagt aan verbetering van het gezinsklimaat. 5. Als de aanbevolen interventies lokaal niet voorhanden zijn, zoek dan naar alternatieven (ook in het netwerk van zowel de ouder(s) als van het kind) en meld de lacune in het hulpaanbod bij de zorgmanager van de instelling. 6. Verwijs naar ondersteund aanbod, zelfhulpgroepen, literatuur en websites (zie paragraaf 4.2.1)
6
Hoofdstuk 1: Verantwoording 1.1
Inleiding
Kinderen van ouders met een psychische aandoening of een verslaving lopen een aanzienlijk risico om zelf psychische problematiek of verslavingsproblematiek te ontwikkelen. Dit risico is drie tot dertien keer zo groot als bij andere kinderen. Veel volwassenen met psychische problematiek of verslavingsproblematiek zijn zelf ook KOPP/KVO-kind. (Goossenes & Van der Zanden, 2012). In bestaande ggz-richtlijnen voor volwassenen is wel aandacht voor de omgeving en naasten van de patiënt. Echter, daarbij ontbreekt specifieke aandacht voor de kinderen en hun opvoeding. Voor de jeugdzorg is recentelijk de Richtlijn Kinderen van Ouders met Pychische Problemen (KOPP) in de jeugdzorg verschenen (Van der Zanden et al., 2014). Deze module KOPP/KVO voor de ggz-volwassenenzorg en basis ggz sluit hierop aan en is een bewerking ervan. Deze module is ontwikkeld voor hulpverleners die volwassen cliënt-ouders in behandeling hebben. De module biedt de hulpveleners handelingsadviezen voor cliënten met psychische problemen en/of verslavingsproblemen én hun kinderen (van alle leeftijden). Zowel ouders als kinderen zijn erbij gebaat dat in ggz-richtlijnen (voor ambulante en klinische zorg) nadrukkelijk wordt ingegaan op interventies die ingezet kunnen worden bij of ter voorkoming van KOPP/KVO-problematiek. Hierdoor kunnen problemen bij deze groep eerder gesignaleerd en tijdig aangepakt worden. De focus van deze module ligt op: 1. Inschatten van de aard en ernst van de KOPP/KVO-problematiek, waarbij waar nodig gedifferentieerd wordt naar aard, ernst en duur van de stoornis van de ouder en naar leeftijd van het kind of de kinderen. 2. Preventieve interventies ter voorkoming van psychische problematiek of verslavingsproblematiek bij de kinderen; deze interventies kunnen gericht zijn op het kind of de kinderen, de ouder, het gezin, het netwerk (zoals school) en de hulpverlening. 3. Behandeling van psychische problemen of verslavingsproblemen van KOPP/KVOkinderen, en van (met name) opvoedproblemen bij de ouders als gevolg van hun psychische of verslavingsproblematiek; deze interventies kunnen gericht zijn op het kind of de kinderen, de ouder, het gezin, het netwerk (zoals de school) en de hulpverlening. Deze focus impliceert dat de opvoedingscontext van het KOPP/KVO-kind wordt meegenomen in het handelen van de hulpverlener. Door de opvoedingscontext van een kind mee te nemen in de interventie (bijv. door samenwerking met het onderwijs) wordt de leefomgeving van het kind ondersteund in het omgaan met het kind en kan gewerkt worden aan een positievere beeldvorming bij het kind en de omgeving over wat er speelt rond de ouderlijke problematiek. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat niet alle kinderen zich ervan bewust zijn dat er iets aan de hand is met zijn of haar ouder(s). Een positieve leefomgeving van het kind kan een belangrijke beschermende factor zijn, die de kans op een positief ontwikkelproces van het kind vergroot en de kans op psychische problematiek of gedragsproblemen vermindert.
7
1.2
Doel van de module
Deze KOPP/KVO module is bedoeld voor hulpverleners in GGZ en verslavingszorg om er voor te zorgen dat zij tijdens de behandeling van volwassenen met psychische problematiek of verslavingsproblematiek ook aandacht besteden aan de kinderen van hun patiënten en een beter beeld te krijgen van hoe het met hun gaat. De adviezen en instrumenten in deze module zijn erop gericht om ouders, kinderen en gezinnen te helpen om KOPP/KVO-problematiek te herkennen en er effectiever mee om te gaan. Hierdoor kunnen problemen van KOPP/KVO-kinderen tijdig worden voorkómen, verholpen en kan verergering worden vermeden. Hiermee wordt de kwaliteit van de diagnostiek en behandeling van KOPP/KVO-problematiek bij kinderen van ouders die in behandeling zijn verbeterd. Dit levert uiteindelijk voor het hele gezin een betere zorg op. Deze KOPP/KVO module kan worden opgenomen in alle bestaande en nieuw te ontwikkelen multidisciplinaire richtlijnen voor de ggz-volwassenenzorg. De module is generiek, dat wil zeggen dat deze toepasbaar is bij meerdere psychische aandoeningen die ouders kunnen hebben, inclusief verslavingsproblematiek. Een eventuele ziektebeeldspecifieke invulling van deze module kan worden beschreven in de multidisciplinaire richtlijn waarvan deze module deel uit maakt. In deze module worden aanbevelingen geformuleerd voor de ggz-volwassenenzorg (zowel basis als gespecialiseerde ggz-settings) ten aanzien van interventies die kunnen worden ingezet bij KOPP/KVO. Deze interventies kunnen gericht zijn op het kind of de kinderen, de ouder en het gezin. In aansluiting op de leefomgeving van de patiënt kunnen deze interventies ook gericht zijn op het netwerk (zoals de school) en de hulpverlening voor kinderen. Het betreft behandeling van KOPP/KVO-problematiek en individuele preventie (gericht op individuen: geïndiceerde en zorggerelateerde preventie). Geïndiceerde preventie is erop gericht het ontstaan van KOPP/KVOproblematiek te voorkomen bij kinderen met een hoog risico hierop; zorggerelateerde preventie is erop gericht om verergering, complicaties of beperkingen als gevolg van de KOPP/KVO-problematiek te voorkomen. 1.3
Doelgroep
De Module KOPP/KVO richt zich op cliënten die in behandeling zijn voor psychische problemen en/of verslavingsproblemen en kinderen hebben. Het kunnen problemen betreffen op DSM-as I (psychische stoornissen) en/of op DSM-as II (persoonlijkheidsproblematiek) (volgens de DSM-IV). In de DSM-V wordt dit onderscheid in assen losgelaten. De wetenschappelijke evidentie voor deze module is gebaseerd op studies met kinderen t/m 22 jaar. Uit de praktijk blijkt echter dat KOPP/KVOproblematiek ook volwassen KOPP/KVO-kinderen treft en het is mogelijk dat deze volwassen KOPP/KVO-kinderen via de volwassenenzorg worden bereikt. Voor deze volwassen doelgroep zijn interventies opgenomen, die zijn aangedragen door volwassenKOPP/KVO belangenorganisaties. De intermediare doelgroep vormen de hulpverleners in de basis-ggz (zoals huisarts, pohggz), generalistische basis-ggz en in de gespecialiseerde ggz-volwassenenzorg.
8
1.4
Definitie KOPP/KVO
‘KOPP’ staat voor ‘Kinderen van Ouders met Psychische Problemen’. KVO staat voor ‘Kinderen van Verslaafde Ouders’. Onder KOPP/KVO-ouders verstaan we alle ouders met psychische en/of verslavingsproblemen. Een KOPP/KVO-kind is een kind (van elke leeftijd) waarvan één of beide ouders psychische problemen of verslavingsproblemen heeft. Een KOPP/KVO-kind kan thuis bij de ouder(s) wonen of elders. Een KOPP/KVO-gezin is een gezin waarin één of beide ouders psychische en/of verslavingsproblemen heeft. KOPP/KVO-problematiek betreft de problemen bij kinderen ten gevolge van het opgroeien in een KOPP/KVOgezin. Deze mogelijke gevolgen zijn divers (psychische problematiek, ontwikkelingsproblematiek en een verhoogd risico op kindermishandeling). In het geval van psychische en/of verslavingsproblemen bij tenminste één van de ouders is er dus altijd sprake van een KOPP/KVO-ouder, KOPP/KVO-kind en KOPP/KVO-gezin. Dit geldt ook als er geen KOPP/KVO-problematiek aan de orde is, als de andere ouder geen psychische en/of verslavingsproblemen heeft, of als het kind niet (meer) bij de ouder(s) thuis woont of de KOPP/KVO-ouder(s) niet thuis woont/wonen. 1.5
Tot standkoming van deze module
Deze module KOPP/KVO is gebaseerd op wetenschappelijke evidentie die het Trimbosinstituut verzameld heeft met betrekking tot KOPP/KVO en is beschreven in de 'Richtlijn KOPP in de jeugdzorg' (Van der Zanden e.a., 2014). Laatstgenoemde richtlijn is ook van toepassing op de doelgroep kinderen van verslaafde ouders (KVO), alleen is daarin gekozen voor de term KOPP in plaats van KOPP/KVO. Voor deze richtlijn is uitgebreid literatuuronderzoek gedaan en de huidige module is hierop gebaseerd. Er zijn aan deze module nog enkele studies toegevoegd specifiek op het gebied van KVO, suïcidaliteit en zelfbeschadiging. De evidentie betreft kinderen t/m 22 jaar. Het gaat hierbij over kennis gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis en de voorkeuren van cliënten. Er zijn geen additionele literatuur-reviews uitgevoerd voor het ontwikkelen van deze module. De KOPP/KVO-problematiek kan bij kinderen ook op volwassenen-leeftijd spelen, maar voor volwassenen is de effectiviteit van interventies nog niet bekend via studies, al blijkt uit de praktijk dat zij baat lijken te hebben bij erkenning, uitleg, interventies en lotgenotencontact. Deze module KOPP/KVO kan ingepast worden in de (multidisciplinaire) ggz-richtlijnen voor volwassenen. De aanbevelingen in deze module volgen uit deze wetenschappelijke evidentie, uit de aanbevelingen die voor de jeugdzorg zijn geformuleerd en uit de overige overwegingen die aanvullend zijn geformuleerd door de projectgroep en expertgroep voor deze module. Waar mogelijk is een specificatie gegeven naar aard van de problematiek van de KOPP/KVO-ouder en naar leeftijd van het kind. De module sluit aan op het door Labyrint-In Perspectief (LiP) reeds ontwikkelde project KOPP & schOUDERS voor ggz-volwassenzorg. Conceptversies van de module zijn op gezette momenten gedurende het ontwikkeltraject getoetst door LiP aan de hand van hiertoe ontwikkelde kwaliteitscriteria (Goedhart & Groeneweg, 2014), na raadpleging van de achterban van LiP en andere experts uit de organisaties LSOVD, Balans, Stichting Borderline en Ypsilon. [De kwaliteitscriteria KOPP/KVO samen met een publieksversie
9
van deze module worden later in 2015 uitgebracht en als bijlage 5 toegevoegd aan deze module.] 1.6
Herziening van de module
Nieuwe inzichten kunnen aanleiding zijn om de module bij te stellen of te herzien. Voor richtlijnen waarin deze module kan worden ingepast is het gebruikelijk dat ongeveer eens in de vijf jaar een herziening plaatsvindt, of eerder als daartoe aanleiding is. 1.7
Juridische betekenis van de module
Deze module heeft dezelfde juridische betekenis als een richtlijn. De module beschrijft wat bij KOPP/KVO-problematiek onder goed professioneel handelen wordt verstaan. Daarmee wil de module houvast bieden voor hulpverleners. Door de richtlijn te volgen, kunnen hulpverleners de kwaliteit van hun beroepsmatig handelen vergroten. Ook kan de richtlijn helpen om de juiste keuzes te maken. Een module in een richtlijn is geen juridisch instrument. Dat wil zeggen dat deze geen juridische status heeft, zoals een wet, of zoals regels die op een wet gebaseerd zijn. Deze kan wel juridische betekenis hebben. Daarvoor moet de module allereerst door de beroepsgroep worden onderschreven. De juridische betekenis van deze module hangt ook af van de praktische bruikbaarheid. De module dient bijvoorbeeld niet te vaag of te algemeen gesteld te zijn en dient aan te geven waarop hij precies betrekking heeft, zonder zo dichtgetimmerd te zijn dat er weinig of niets van de eigen verantwoordelijkheid van de professional overblijft. Kunnen hulpverleners in de praktijk goed met de module uit de voeten, dan zegt dat iets over de kwaliteit en daarmee over de waarde van de module als onderdeel van de professionele standaard van relevante beroepsgroepen. Essentieel is dat deze module niet bindend is. De hulpverlener kán er daarom van afwijken en móet er zelfs van afwijken als daarmee – naar zijn oordeel – de belangen van de patiënt of diens kind(eren) beter zijn gediend. Het is wel van groot belang dat de hulpverlener kan motiveren waarom van de aanbevelingen is afgeweken en de overwegingen en beslissingen hierbij zorgvuldig kan onderbouwen. Daarom dienen deze overwegingen en beslissingen ook in het patiëntendossier te worden opgenomen. Gedeelde besluitvorming door hulpverlener, ouder(s) en kind(eren) (zie paragraaf 1.9) is zowel in het vrijwillige als in het gedwongen kader van toepassing, zoals bij gezinsvoogdij, een gesloten behandelinrichting of reclassering. In het gedwongen kader kunnen er wel minder keuzeopties zijn, of kunnen er aan bepaalde keuzes andere voorwaarden of consequenties zijn verbonden. Dit maakt het zorgproces meer gecompliceerd, maar onderstreept het belang van een goede samenwerking. Ouders en jeugdigen dienen ook bij zorg in een gedwongen kader uitvoerig geïnformeerd te worden over de eventuele keuzemogelijkheden, de maatregelen die worden genomen, en over hun rechten en plichten hierin. De professional dient regelmatig te vertellen welke stappen er worden gezet en wat er van ouders en jeugdigen verwacht wordt. 1.8
Toepassing van de module
Het netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz is een samenwerkingsverband opgericht door de beroepsverenigingen van de psychiaters (NVvP) en de psychologen (NIP) en het
10
Landelijk Platform GGz (LPGGz). In het netwerk participeren daarnaast GGz Nederland (GGz NL), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en een groot aantal andere, relevante beroepsorganisaties en stakeholders. Het Netwerk heeft een drietal programmalijnen geformuleerd: 1 Ontwikkeling van stoornis-specifieke kwaliteitsstandaarden 2 Ontwikkeling van generieke kwaliteitsstandaarden 3 Communicatie- en implementatieactiviteiten De te ontwikkelen kwaliteitsstandaarden zijn gericht op het gehele zorgcontinuüm, zijn patiëntgericht en houden rekening met het feit dat de zorg tegen aanvaardbare kosten kan worden geleverd. Kwaliteitsstandaarden zijn modulair opgebouwd. Zorgstandaarden bevatten zowel stoornis-specifieke modules als generieke modules die van toepassing kunnen zijn op de behandeling van en zorg voor grotere groepen patiënten ongeacht hun aandoening of stoornis. De generieke modules beschrijven vanuit het patiëntenperspectief de zorg voor het individu betreffende een zorgvraag die voor meer dan één aandoening of stoornis relevant en daarmee generiek is. Deze zorg kan gericht zijn op vroegtijdige onderkenning en preventie, behandeling, maar ook op de ondersteuning van zelfmanagement, e-health, herstelzorg, participatie, etc. Een voorbeeld van een generieke module is de voor u liggende module KOPP/KVO. Een generieke module onderscheidt zich van een stoornisspecifieke doordat hij op meer dan één psychische stoornis van toepassing kan zijn. 1.9
Gedeelde besluitvorming tussen professional, ouder en kind
Het is van groot belang dat de hulpverlener ouder(s) en kind(eren) uitnodigt tot samenwerking en hen gedurende het hele proces bij de besluitvorming betrekt (shared decision making). Dat wil zeggen dat de hulpverlener ouders en kinderen uitlegt welke keuzemogelijkheden er zijn, om vervolgens na te gaan hoe zij tegen deze opties aankijken. Welke voorkeuren hebben ze, en wat willen ze juist niet? Het is goed om daar expliciet naar te vragen. Patiënten zijn tevredener over de aangeboden zorg, en die zorg heeft meer effect naarmate cliënten intensiever bij de besluitvorming worden betrokken. Waar het kan wordt met ouders en kinderen ook apart gesproken. Daarbij dient de hulpverlener er rekening mee te houden dat KOPP/KVO-kinderen vaak een sterke loyaliteit naar de ouder hebben en ook vaak weinig inzicht hebben in de eigen behoeften. Uitgangspunt is dat de wensen en verwachtingen van de ouders en kinderen leidend zijn. Hún ervaringen, hún kijk op de problematiek en de oplossing ervan vormen het uitgangspunt voor de afwegingen die de professional maakt. Nu kunnen ouders en kinderen pas echt als volwaardig partner meedenken en meepraten als zij voldoende geïnformeerd zijn over (de risico’s op) KOPP/KVOproblematiek en de mogelijke gevolgen van het hebben van psychische problematiek of verslavingsproblematiek voor hun kind(eren). Deze module kan hierbij helpen. De hulpverlener spreekt de mogelijkheden uit deze module uitvoerig met ouder(s) en kind(eren) door. De hulpverlener legt de stappen in het zorgproces uit op een manier die voor ouders en kinderen begrijpelijk is, houdt rekening met de emoties die zijn verhaal oproept en biedt ouders en kinderen de ruimte om te reageren. De hulpverlener legt aan ouders en kinderen uit welke keuzemogelijkheden er zijn, om vervolgens samen na te gaan hoe zij tegen deze opties aankijken. In principe volgt de hulpverlener bij de besluitvorming de voorkeur van ouders en het kind of de kinderen. Is de veiligheid van een kind in het geding, dan kan dat mogelijk niet. De hulpverlener legt in zo’n geval
11
duidelijk uit waarom een andere keuze wordt gemaakt, en wat daarvan de consequenties zijn. Het kan soms beter zijn hiervoor met de ouder(s) en hun kind(eren) een apart gesprek te hebben. Professionals zijn ervoor verantwoordelijk ouders en kind bij het zorgproces te betrekken en samen te werken. Onder samenwerking wordt verstaan dat de hulpverlener: -
-
-
-
-
luistert naar de verwachtingen en wensen van ouder(s) en kind(eren). Deze zijn leidend in het hele proces. Maakt de hulpverlener een afwijkende keuze, dan dient te worden uitgelegd om welke reden; ouder(s) en kind(eren) (indien van toepassing met behulp van deze module) informeert over KOPP/KVO-problematiek; ouder(s) en kind(eren) verschillende hulpmogelijkheden voorlegt die van toepassing zijn op hun situatie; de voor- en nadelen van elke optie bespreekt (liefst door cijfers/feiten ondersteund); en nagaat welke voorkeuren ouders en kind(eren) hierin hebben; er voortdurend rekening mee houdt dat het ouder(s) en kind(eren) aan kracht, vaardigheden of inzicht kan ontbreken om optimaal van de aangeboden hulp gebruik te maken. Het expliciet delen van deze omstandigheden en pogen hierover (meer) gedeeld perspectief te krijgen, is noodzakelijk om samen tot een besluit te komen waarin ouder(s) en kind(eren) zich het best kunnen vinden; niet alleen oog heeft voor de ouder of het kind, maar voor het hele gezin; zich aanpast aan het tempo van ouder(s) en kind(eren) bij het doorlopen van het proces, tenzij een kind acuut in gevaar is. In dat geval dient de hulpverlener uit te leggen waarom bepaalde stappen nu genomen moeten worden; het taalgebruik afstemt op ouder(s) en kind(eren); ouder(s) in een open sfeer uitnodigt tot samenwerking; open en niet-veroordelend luistert naar het individuele verhaal van elke ouder en elk kind; open en niet-veroordelend luistert naar de problemen die ouder(s) en kind(eren) ervaren; uitgaat van de kracht en motivatie van ouder(s) om in de opvoeding bepaalde doelen te bereiken; met ouder(s) en kind(eren) afstemt wat reëel en ‘goed genoeg’ is. Indien mogelijk ook met ouders en kind apart spreekt.
Maar ook de ouder(s), en indien van toepassing ook (het) kind(eren), dienen mee te werken. Dit houdt in dat zij: -
zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid en mogelijkheden om het zorgproces te laten slagen; zelf de regie hebben, mits zij het belang van (het) kind(eren) (waaronder de veiligheid) voorop stellen; bereid zijn tot samenwerking met de hulpverlener; openstaan voor de kennis en ervaring van de hulpverlener; vragen om advies, en proberen iets met dat advies te doen; ondersteuning toestaan als zij zelf onvoldoende mogelijkheden hebben om een advies op te volgen; op tijd aangeven dat iets niet werkt of niet past; eventueel om extra ondersteuning en/of een andere hulpverlener vragen;
12
-
zelf hun mening en ideeën naar voren brengen.
Veel KOPP/KVO-kinderen vinden het lastig om met name deze laatste drie punten aan te geven, omdat zij geneigd zijn hun eigen behoeftes weg te stoppen en met name gericht te zijn op de beste oplossingen voor de ouders. De hulpverlener dient hen hierbij te helpen. 1.10
Leeswijzer
Deze richtlijn is bedoeld voor hulpverleners in de ggz-volwassenenzorg en basis ggz bij de diagnostiek en behandeling van volwassenen met psychische problematiek of verslavinsproblematiek die (de zorg voor) een kind of kinderen hebben. De module is van toepassing in zowel vrijwillig als gedwongen kader. KOPP en KVO worden in één module behandeld, aangezien veel van de risicofactoren, gevolgen, en (aangrijpingspunten voor) interventies vergelijkbaar zijn. In hoofdstuk 2 worden de diverse gevolgen van het opgroeien in een KOPP/KVO-gezin per leeftijdsfase beschreven. In hoofdstuk 3 worden de risico- en beschermende factoren voor KOPP/KVOproblematiek uiteengezet en worden verschillende instrumenten besproken waarmee het risico op KOPP/KVO-problematiek en de ernst ervan kan worden ingeschat. De SIK-lijst (aangepaste SIK-lijst in tekst; oorspronkelijke versie in bijlage 4) vervult hierin een centrale rol. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van aanbevolen KOPP/KVO-specifieke en -generieke interventies. Deze interventies kunnen worden ingezet om negatieve invloeden af te zwakken en positieve invloeden te versterken. In hoofdstuk 5 doen we aanbevelingen om mogelijke knelpunten te verhelpen bij onduidelijkheid over ouderlijke problematiek en zorgmijdende ouders. In deze module verwijst 'ouder(s)' naar de primaire opvoeders van het kind, dat wil zeggen diegene die de opvoeding en verzorging van het kind grotendeels op zich nemen. En 'kind' verwijst in deze module naar kinderen van alle leeftijden van ouders met psychische problematiek en/of verslavingsproblematiek. Daarbij moet de nuancering worden aangebracht dat de hoofdstukken 3, 4 en 5 handelingsadviezen bevatten waarvan de evidentie beschikbaar is voor KOPP/KVO-kinderen onder de 22 jaar; voor de oudere doelgroep ontbreekt de evidentie vooralsnog. Praktijkervaringen geven echter aan dat veel van de handelingsdviezen ook voor de doelgroep boven de 22 jaar relevant zijn. Daarom is de betreffende informatie toch zeer relevant voor behandelaren van volwassen cliënten die opgegroeid zijn in een KOPP/KVO-gezin. Deze informatie kan het inzicht vergroten in mogelijke KOPP/KVO-problematiek bij volwassen clïënten en kan bijdragen aan het bespreekbaar maken ervan.
13
14
Hoofdstuk 2: Relevantie van een generieke module voor KOPP/KVO-problematiek Het toepassen van een generieke module voor diagnostiek, preventie en behandeling van KOPP/KVO-problematiek is om meerdere redenen van belang, namelijk vanwege de maatschappelijke relevantie, vanwege het belang van het kind, en voor de ouder. 2.1
Maatschappelijke relevantie
Nederland telt jaarlijks 405.000 ouders met psychische problemen en/of verslaving die kinderen hebben in de leeftijd tot 18 jaar. Deze ouders hebben in totaal 577.000 kinderen onder de 18 jaar, waarvan 423.000 kinderen van 12 jaar of jonger. Van deze kinderen heeft ongeveer 96% een ouder met een psychische stoornis zoals een depressie, ADHD of een paniekstoornis. Bij 4% van de kinderen heeft de ouder een alcohol- of drugsverslaving als primaire stoornis. Comorbiditeit komt bij deze ouders vaak voor. Dat betekent dat er bij de ouder sprake is van twee of meer stoornissen of aandoeningen tegelijkertijd (Goossens & Van der Zanden, 2012). Zo komen een depressie en angststoornis vaak samen voor (Ravelli, Bijl, & Van Zessen, 1998). Daarnaast zijn er kinderen die een ouder hebben met een andersoortig psychisch probleem zoals een psychose, eetstoornis, schizofrenie of borderline. Omdat hierover geen recente bevolkingsgegevens zijn konden deze KOPP kinderen niet in de berekening worden meegenomen. De berekende aantallen vormen daarmee een ondergrens van het daadwerkelijke aantal KOPP/KVO kinderen. (Goossens & Van der Zanden, 2012) Als we kijken naar kinderen met ontwikkelingsproblemen, dan heeft 77% een ouder met psychische problemen en datzelfde geldt voor 55% van de kinderen met gedrags- of andere problemen (Sytema et al., 2006). Dit vertaalt zich door in andere cijfers: KOPP/KVO-kinderen doen vijf keer zo vaak een beroep op de gezondheidszorg als kinderen van ouders zonder psychische problemen (Van Santfoort et al., 2011). Het gaat dus om een omvangrijke risicogroep in onze samenleving, waarvan een substantieel deel vroeg of laat in contact komt met de hulpverlening.
2.2
Belang van het kind
2.2.1 De gevolgen van het opgroeien in een KOPP/KVO-gezin per leeftijdsfase Het opgroeien in een gezin waarin een of beide ouders psychische problemen hebben kan voor kinderen ingrijpende gevolgen hebben en doorspelen tot in de volwassenheid. In vergelijking met kinderen die opgroeien bij psychisch gezonde ouders lopen KOPP/KVO-kinderen bijvoorbeeld een drie tot dertien keer zo groot risico om zelf ooit een psychische stoornis en/of verslavingsproblematiek te ontwikkelen (Goossens & Van der Zanden, 2013; Van Santvoort, 2013; Cents et al., 2013; McLaughlin et al., 2012; Van Santvoort et al., 2011; Dean et al., 2010; Bijl et al., 2002; Chassin et al., 1996; Downey & Coyne, 1990). Ook hebben KOPP/KVO-kinderen een twee tot drie keer zo grote kans om als kind mishandeld te worden (Verdurmen et al., 2007). Daarnaast doen KOPP/KVO-kinderen vijf keer vaker een beroep op de geestelijke gezondheidszorg dan kinderen van ouders zonder psychopathologie (Van Santvoort et al., 2011; Sytema et al., 2006). Een groot deel van de problemen ten gevolge van het opgroeien in een KOPP/KVO-gezin blijft verborgen voor de ‘buitenwereld’ of zal door het KOPP/KVO-kind
15
niet als KOPP/KVO-problematiek worden herkend. Ook moet worden benadrukt dat niet alle KOPP/KVO-kinderen te maken krijgen met deze gevolgen: een deel groeit op zonder problemen. En een deel krijgt pas op latere leeftijd problemen. Het is zaak om kinderen en gezinnen die een verhoogd risico lopen op KOP/KVOproblematiek vroegtijdig op te sporen, om ernstigere problemen te helpen voorkomen. De gevolgen per leeftijdsfase De aard van de problemen van de kinderen hangt af van de leeftijdsfase en verschilt per kind. In het algemeen geldt dat een kind kwetsbaarder is naarmate het jonger is (Bool, 2005). Bij 0- tot 5-jarigen worden separatieangst, verminderde spontaniteit en angstig gedrag gesignaleerd. Bij 6- tot 12-jarigen gaat het om stemmingsstoornissen, angsten, gedragsveranderingen en psychosomatische klachten. Bij adolescenten staan conflicten met ouders of school, loyaliteitsconflicten en schuld- en schaamte gevoelens op de voorgrond, hetgeen kan leiden tot teruggetrokken gedrag en sociaal isolement. En bij volwassenen worden psychische stoornissen en verslaving aan alcohol, tabak en drugs gesignaleerd (Bool et al., 2007). Een deel van de kinderen ontwikkelt als gevolg van het opgroeien in een KOPP/KVO-gezin problematiek die vaak verborgen blijft voor de buitenwereld en/of waarvan het kind zichzelf niet bewust is, zoals zichzelf te vaak wegcijferen, te volgzaam zijn of zich sterk aanpassen aan de wensen en behoeften van anderen (zie ook hierna). Maar ook andere reactiepatronen komen voor zoals zich afsluiten en wegvluchten met veel gedragsproblematiek. Ongeborenen en pasgeborenen Vrouwen met een psychische stoornis hebben gedurende een zwangerschap een verhoogd risico op terugval (Yonkers et al., 2011) en een grotere kans op complicaties bij de bevalling (Bonari et al., 2004; Nilsson et al., 2002). Psychische problemen tijdens de zwangerschap brengen ook risico’s mee voor de ontwikkeling van de baby. Verschillende studie tonen aan dat psychische problemen van de aanstaande moeder invloed heeft op de cognitieve en emotionele ontwikkeling van de hersenen van de baby en het stressniveau van de baby (Mennes et al., 2009; Räikkönen et al., 2011). Uiteindelijk kunnen de problemen bij de ouder leiden tot een grotere kans op psychische problemen bij het kind op latere leeftijd (Weinstock, 2005; Goodman & Gotlib, 2002; Hosman et al., 2009). Ook middelengebruik en veelvuldig alcoholgebruik kunnen een schadelijke invloed hebben op de foetus. Zo kan het leiden tot het Neonataal Abstinentie Syndroom (NASsyndroom), dat gekenmerkt wordt door ontwenningsverschijnselen bij de baby na de geboorte (Smets, 2005) of tot het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS), dat gekenmerkt wordt door onder meer achterblijvende groei, gelaatsafwijkingen en afwijkingen aan het centraal zenuwstelsel (Burd et al., 2003; Jones & Smith, 1973). Ook kunnen er mogelijke gevolgen zijn voor de baby van medicatiegebruik tijdens de zwangerschap, slechte voeding en slechte zelfzorg van de moeder. Baby's en peuters Als gevolg van problematisch opvoedingsgedrag hebben baby’s en peuters een verhoogde kans op onveilige hechting (Cicchetti et al., 1998; Hobson et al., 2005). Dit kan weer leiden tot emotionele en gedragsproblemen, zoals separatieangst, eet- en slaapproblemen (Malekpour, 2007). Ook lopen KOPP/KVO-baby’s en -peuters een
16
verhoogd risico op een ontwikkelingsachterstand (van bijvoorbeeld spraak), een gebrekkige ego-ontwikkeling of terugval in gedrag dat bij een eerder ontwikkelingsstadium hoort (het kind gaat bijvoorbeeld weer in zijn broek plassen terwijl het al zindelijk was). Verder kunnen kinderen in deze leeftijd afwijkend spelgedrag vertonen. Ze spelen bijvoorbeeld helemaal niet of doen agressieve spelletjes. Basisschoolkinderen Al op jonge leeftijd kunnen KOPP/KVO-kinderen last hebben van schuldgevoelens, schaamte, bezorgdheid en eenzaamheid (Östman, 2008). Schuldgevoelens kunnen bijvoorbeeld optreden als het kind de oorzaak van de problemen van de ouder bij zichzelf legt. Ook parentificatie (extreme verantwoordelijkheidsgevoelens die niet passen bij de leeftijd en het overnemen van de ouderrol) komt voor bij kinderen van deze leeftijd. Hierdoor is er te weinig ruimte voor het kind om eigen behoeftes te leren kennen en zijn eigen identiteit te ontwikkelen. Bovendien kan een gering gevoel van eigenwaarde het kind parten spelen (Goodman et al., 1994; Van Santvoort et al., 2011). Daarnaast kan het kind angstig zijn vanwege de onvoorspelbare en soms onveilige thuissituatie. Vanwege de thuissituatie nemen KOPP/KVO-kinderen vaak geen vriendjes mee naar huis. Ook gedragsproblemen en aanpassingsproblemen komen voor (Downey & Coyne, 1990; Van Santvoort, 2013; Steinhausen, 1995). KOPP/KVO-kinderen kunnen zich bijvoorbeeld helemaal wegcijferen, te volgzaam zijn of zich sterk aanpassen aan de wensen en behoeften van anderen. Maar ook andere reactiepratronen komen voor zoals zich afsluiten en wegvluchten met veel gedragsproblematiek. Bovendien kunnen KOPP/KVOkinderen last hebben van psychosomatische klachten als hoofdpijn, buikpijn, slaapproblemen en eetproblemen (Bool et al., 2007; Kashani et al., 1985), en willen ze soms niet naar school door separatieangst (Bool et al., 2007). Tot slot zijn KOPP/KVOkinderen in vergelijking met hun leeftijdsgenoten in het algemeen sociaal minder vaardig doordat zij een goed rolmodel ontberen en vaak onveilig gehecht zijn (Kersten-Alvarez et al., 2012; Larsson et al., 2000; Luoma et al., 2001; Malekpour, 2007). Adolescenten KOPP/KVO-jongeren kampen deels met dezelfde gevolgen als basisschoolkinderen. Zo kan het voorkomen dat zij een extreem verantwoordelijkheidsgevoel ervaren (Östman, 2008) en zijn zij vaak minder sociaalvaardig dan leeftijdsgenoten (Larsson et al., 2000). Ook hebben zij vaak te kampen met schaamte- en schuldgevoelens (Beardslee & Podorefski, 1988; Östman, 2008). Daarnaast functioneren zij dikwijls minder goed op school (ze blijven bijvoorbeeld vaker zitten) en verzuimen ze vaker door de problemen thuis (Solis et al., 2012; Weissman et al., 1984; Wenselaar, 1997). Sommige KOPP/KVO-jongeren ontvluchten de thuissituatie door bijvoorbeeld weg te lopen of geen vrienden mee naar huis te nemen. Daarnaast hebben zij een verhoogde kans in agressief gedrag te vervallen (Larsson et al., 2000; Langrock et al., 2002), een depressie en/of angststoornis te ontwikkelen (Lieb et al., 2002a), verslaafd te raken aan alcohol en drugs (Lieb et al., 2002b; Solis et al., 2012; Wickramaratne & Weissman, 1998), en suïcidale gedachten en suïcidaal gedrag te ontwikkelen (Klimes et al., 1999; Weissman et al., 1992; 1984).
17
Volwassenen Het opgroeien in een KOPP/KVO-gezin kan ingrijpende gevolgen hebben die jarenlang door kunnen spelen, zelfs tot in de volwassenheid. Zo lopen KOPP-kinderen op latere leeftijd een verhoogd risico op het ontwikkelen van stemmingsstoornissen (depressie, bipolaire stoornis), angststoornissen, gedragsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en middelengebruik (Biederman et al., 2000; Bijl et al., 2002; McLaughlin et al., 2012; Van Santvoort, 2013; Steinhausen, 1995; Westermeyer et al., 2006). Ook is er een verhoogde kans op gecompliceerde rouw als gevolg van de te kort schietende hechtingsrelatie met de ouder met psychische problematiek (Bowlby, 1961). Uit de praktijk blijkt dat vele oudere KOPP/KVO-kinderen door burnout, PTSS en andere hier boven genoemde symptomen hun werk (tijdelijk) verliezen en hierdoor problemen ontwikkelen op sociaal, economisch en maatschappelijk vlak. In tabel 1 staan de gevolgen per leeftijdsfase samengevat.
Tabel 1: Mogelijke gevolgen voor kinderen in verschillende leeftijdsgroepen van het hebben van een ouder met psychische- of verslavingsproblemen Foetus en pasgeboren kind
Ontwikkelingsproblemen - ongunstige ontwikkeling hersenen en emotieregulatie systemen - verhoogde foetale activiteit - vertraagde groei foetus - premature baby - laag geboortegewicht - hoog stressniveau Syndromen - Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) - Neonataal Abstinentie Syndroom (NAS)
Baby's en peuters (0 t/m 3 jaar)
Psychische en psychosociale problemen - separatieangst - eetproblemen - slaapproblemen Ontwikkelingsproblemen - hechtingsproblemen - ontwikkelingsachterstand - emotieregulatie - gebrekkige ego-ontwikkeling - terugval in gedrag - afwijkend speelgedrag
Basisschoolkinderen (4 t/m 12 jaar)
Psychische en psychosociale problemen - angstig gedrag - negatieve cognities (schuld- en schaamte gevoelens, bezorgdheid, eenzaamheid) - negatief zelfbeeld - lage sociale competentie (moeilijkheden in relaties met vrienden)
18
- moeite met het omgaan met emoties en eigen behoeften -perfectionisme - overbelasting - psychosomatische klachten - ADHD - extreem braaf gedrag
Ontwikkelingsproblemen - extreme verantwoordelijkheidsgevoelens die niet passen bij de leeftijd en het overnemen van de ouderrol (parentificatie) -te vroege zelfstandigheid - vreemde fantasieën -sociaal wenselijk gedrag, overaangepast gedrag, onderdrukken van gevoelens en behoeften Schoolproblemen - problemen met naar school gaan (separatieangst) Adolescenten (12 t/m 22 jaar)
Psychische en psychosociale problemen - ontlopen thuissituatie (o.a. door weglopen) - lage sociale competentie - relationele problemen en problemen met intimiteit - negatieve cognities (schuld- en schaamte gevoelens, bezorgdheid, eenzaamheid) --perfectionisme - overbelasting - gevoel te kort te schieten - agressief gedrag - depressie - angst - andere psychische aandoeningen - suïcidale gedachten en gedrag - extreem braaf gedrag Ontwikkelingsproblemen - extreme verantwoordelijkheidsgevoelens (parentificatie) -sociaal wenselijk gedrag, overaangepast gedrag, onderdrukken van gevoelens en behoeften -niet puberen qua gedrag, zich niet los kunnen maken van de ouder Schoolproblemen - problemen op school (bv. verzuim, zitten blijven, schooluitval) Middelengebruik - problematisch drugs- en alcoholgebruik
Volwassenen
Psychische en psychosociale problemen - stemmingsstoornissen (depressie, bipolaire stoornis) - angststoornissen - persoonlijkheidsstoornissen - gedragsstoornissen - problemen in sociale relaties - overbelasting - gevoel te kort te schieten
19
-perfectionisme -sociaal wenselijk gedrag, overaangepast gedrag, onderdrukken van gevoelens en behoeften - relationele problemen en moeite met intimiteit - gecompliceerde rouw a.g.v. te kort schietende hechtingsrelatie - burnout, overbelasting - PTSS - verlies van werk Middelengebruik - problematisch drugs- en alcoholgebruik
2.3
Belang van de ouder(s)
Het is in het belang van de ouder(s) om in beeld te hebben wat er vanuit de ggzvolwassenenzorg kan worden gedaan voor KOPP/KVO-kinderen, zoals het inzetten van opvoedhulp of (het motiveren tot) het zoeken van hulp voor hun kind(eren), het versterken van een goede ouder-kind relatie, het ondersteunen van de gezonde ouder en het zoeken naar een ondersteunend netwerk. 2.3.1 Gevolgen van psychische en verslavingsproblemen op opvoedgedrag Het opvoedgedrag van KOPP/KVO-ouders lijkt het verhoogde risico op problemen bij KOPP/KVO-kinderen voor een belangrijk deel te verklaren (Elgar et al., 2007; Dix & Meunier, 2009). Ouders met psychische en/of verslavingsproblematiek zijn minder goed in staat hun kind op te voeden als gevolg van hun symptomen (Earley & Cushway, 2002; Gar et al., 2005; Van den Berg, 2006; Van der Zanden et al., 2010). Hierdoor kan het gezinsklimaat waarin KOPP/KVO-kinderen opgroeien afwijken van dat in andere gezinnen. Ouders met psychische problemen gaan vaak anders met hun kinderen om dan ouders zonder deze problemen. Er is vaker sprake van beperkte verzorging (fysieke zorg en emotionele ondersteuning), beperkte autoritatieve controle (structuur en organisatie bieden, ontwikkeling van zelfstandigheid stimuleren) en juist veel autoritaire controle (restrictiviteit en straf opleggen) (Romijn et al., 2010). Onderzoek specifiek bij verslaafde ouders laat zien dat opvoedingsvaardigheden negatief worden beïnvloed door drugsgebruik (Farrington et al., 2009) en dat zij vaak financieel niet in staat zijn om in voldoende mate te zorgen voor basisbehoeften. Mede hierdoor komen onder KVOgezinnen meer dan gemiddeld gevallen van verwaarlozing van de kinderen voor (Lantinga, 2012; Bijleveld & Wijkman, 2009). Verslaafde ouders zijn vaak inconsistent, hebben moeite met het vinden van een balans tussen autoriteit en het tonen van affectie. De communicatie tussen ouder en kind is vaak negatief en agressief. Ouders compenseren boos en agressief gedrag vaak door het vervullen van materiële wensen (Kroll, 2004). Kinderen weten hierdoor niet wat ze kunnen verwachten en hebben geen duidelijke grenzen. Dit kan resulteren in grenzeloos gedrag op latere leeftijd, zoals delinquentie of negatieve aandacht vragen of juist teruggetrokken gedrag (Bijleveld & Wijkman, 2009; Lantinga, 2012). Ook lopen kinderen in KOPP/KVO-gezinnen een verhoogd risico op kindermishandeling (Verdurmen et al., 2007). Verder zadelen veel KOPP/KVO-ouders hun kinderen op met verantwoordelijkheden die niet bij hun leeftijd passen. Dit kan leiden tot parentificatie:
20
het kind neemt dan langdurig de rol van ouder op zich. De ouder overvraagt daarmee het kind; het kind geeft meer dan goed is voor de eigen ontwikkeling. Parentificatie kan de vorm aannemen van functionele afhankelijkheid, waarbij het kind huishoudelijke en zorgtaken op zich neemt, en van zijnsafhankelijkheid, waarbij de ouders het kind nodig hebben om er voor hen te zijn en te blijven (Van Mierlo et al., 1999). Dit kan verstrekkende gevolgen hebben voor het kind, die kunnen doorspelen tot in de volwassenheid (zie 2.2.1) (Beardslee & Podorefski, 1988; Beardslee, 2002; Clarke et al., 2001; Earley & Cushway, 2002). Bovendien schamen veel KOPP/KVO-ouders zich voor hun situatie, voelen ze zich er schuldig over (Van der Ende & Venderink, 2006) en hebben ze het gevoel geen goede ouder te zijn. Daarnaast kunnen ze bang zijn voor uithuisplaatsing van hun kind. Zulke gevoelens belemmeren ouders mogelijk om hulp te zoeken voor zichzelf of hun kind (Bassett et al., 1999; Wang & Goldschmidt, 1994). 2.4
Belang van inzetten KOPP/KVO-interventies
Er zijn ondersteuningsgroepen voor kinderen van verschillende leeftijden, gezinsinterventies, interactieve websites voor jongeren en ouders, video-interactie begeleiding voor moeders met psychische problemen en hun baby's, en voorlichtingsbrochures voor kinderen, ouders en intermediairen. De interventies zijn erop gericht dat a) ouders begrijpen wat hun kind nodig heeft en dit kunnen realiseren, b) kinderen hun eigen behoeften leren begrijpen en vervullen en c) intermediairen de thuissituatie bespreekbaar kunnen maken met het kind en de ouder en weten welke interventies gewenst zijn. Het beschikbare aanbod aan KOPP/KVO-interventies is tot op heden vooral bekend en wordt met name uitgevoerd in het domein van de ggzpreventie, terwijl de KOPP/KVO-doelgroep ook bereikt kan worden via de ouders in de ggz-volwassenenzorg. Ook FACT-teams, die behandeling en begeleiding bieden aan cliënten met ernstige psychiatrische problemen in hun directe omgeving, kunnen hierin een rol spelen. Daarnaast is voor de basis ggz (huisarts, poh-ggz) een belangrijke rol weggelegd voor gezinnen die geen gespecialiseerde ggz zorg ontvangen. Verschillende studies hebben aangetoond dat deelname aan KOPP/KVO-interventies leidt tot minder risico’s en problemen bij deze kinderen (Compas et al, 2009; Van Doesum et al, 2009; Clarke et al, 2001; Beardslee et al, 1997). Deskundigen zijn het erover eens dat het gaat om een samenspel van risico- en beschermende factoren dat bepaalt of een KOPP/KVO-kind psychische problemen krijgt (Hosman et al, 2009). Deze factoren liggen op genetisch, biologisch, psychologisch en sociaal niveau. De beïnvloedbare factoren vormen de aangrijpingspunten voor preventie en behandelingsaanbod (Bool et al, 2007), zoals het versterken van een goede ouder-kind relatie, het aanbieden van een ondersteunend netwerk of vertrouwenspersoon en het versterken van de coping en de sociale redzaamheid van het kind. Het is in het belang van het kind om KOPP/KVO-problematiek zo vroeg mogelijk te signaleren en interventies zo tijdig mogelijk in te zetten.
21
22
Hoofdstuk 3: Screening en diagnostiek 3.1 Inleiding In paragraaf 3.2 t/m 3.5 worden de signalen van KOPP/KVO-problematiek bij baby’s t/m adolescenten beschreven en wordt ingegaan op risico- en beschermende factoren die een rol spelen bij het al dan niet ontstaan van KOPP/KVO-problematiek. Op basis van deze factoren worden in 3.6 de aangrijpingspunten geformuleerd voor KOPP/KVO-interventies. Vervolgens komen in paragraaf 3.7 relevante screeningsinstrumenten aan de orde waarmee de aard en ernst van de KOPP/KVOproblematiek ingeschat kunnen worden. Een belangrijk instrument voor de inschatting van (het risico op) KOPP/KVO-problematiek, is de Lijst voor Screening en Interventiekeuze (SIK-lijst). Deze lijst bevat tevens op-maat adviezen voor interventies. Daarnaast komen in 3.7 andere screeningsinstrumenten aan de orde die ingezet kunnen worden om een nadere inschatting te kunnen maken van eventuele emotionele of gedragsproblemen bij het kind en van het gezinsfunctioneren. Daarbij wordt expliciet ingegaan op suïcidaliteit en zelfbeschadiging, waarop KOPP/KVOkinderen een verhoogd risico hebben. Tot slot volgt in 3.8 de conclusie. 3.2
Herkennen van KOPP/KVO-problematiek
Er is een aantal vuistregels bij het signaleren van KOPP/KVO-problematiek (Merkus et al., 1994): Hoe jonger het kind, des te kwetsbaarder het is en des te ingrijpender zijn de gevolgen voor de ontwikkeling. Ernst en duur van de stoornis van de ouder wegen zwaarder dan 'de soort' ziekte of stoornis. Een beperkt sociaal netwerk is een belangrijke risicofactor. Weinig contacten betekenen voor kinderen en ouders weinig mogelijkheden voor sociale steun en weinig andere rolmodellen voor gezond gedrag. Ga ervan uit dat ieder kind van ouders met psychische problematiek risico loopt. De wetenschap is nog niet zover dat onderscheid gemaakt kan worden tussen kinderen die wel en kinderen die later geen problemen zullen ontwikkelen. Een cumulatie van risicofactoren verhoogt de kans op problematiek bij het kind. De signalen zijn niet exclusief voor kinderen van ouders met psychische problemen. Ze gelden voor kinderen die in de knel zitten door problematiek van hun ouders. Hierna volgen de belangrijkste signalen van KOPP/KVO-problematiek per leeftijdsgroep (Merkus et al., 1994): Signalen bij baby's (0 tot 12 maanden) Een kind dat de eerste levensjaren dagelijks contact heeft met een psychisch zieke ouder, loopt het risico geen goede gehechtheidsrelatie te ontwikkelen. Compenserende hechtingsfiguren kunnen echter een beschermende werking hebben. Geen of onveilige hechting kan zich uiten in: - Ontbreken van eenkennigheid: vanaf de leeftijd van ongeveer 7 maanden tot een jaar vertoont de baby geen of weinig reactie op separatie van en hereniging met de ouder. Het kind geeft geen blijk van angst voor vreemden in combinatie met een grotere voorkeur voor de ouder.
23
-
-
Abnormaal intensief contact tussen ouder en kind, waardoor het kind belemmerd wordt in het verkennen van z'n omgeving en daardoor in het ontwikkelen van grenzen tussen zichzelf en de ander. Het niet of laat tonen van affectie: lachen, kirren, brabbelen. Vertraagde motorische ontwikkeling: zitten, kruipen, gaan staan, vertraagde groei. Angst- en onlustgevoelens: niet willen eten en/of spugen, slecht slapen, opvallend veel of juist heel weinig huilen, huidproblemen/eczeem.
Signalen bij peuters (1 tot 4 jaar) Peuters beginnen hun eigen 'ik' te ontdekken en te ontwikkelen. Gevoel van eigenwaarde wordt sterk beïnvloed door reacties van belangrijke anderen, dus zeker van ouders. Peuters kunnen de volgende signalen laten zien: -
Achterstand in ontwikkeling op verschillende gebieden: spraakachterstand, cognitieve ontwikkeling, concentratieproblemen.
-
Gebrekkige ego-ontwikkeling: de grenzen tussen 'ik' en 'de ander' zijn zwak ontwikkeld.
-
Niet tot spelen komen of bizarre spelsituaties (extreem angstig, agressief getint).
-
Vreemde fantasieën of extreem magisch denken onder invloed van wanen of hallucinaties van de ouder.
-
Terugval in gedrag dat bij een eerder ontwikkelingsstadium hoort: weer in de broek gaan plassen of poepen (bij kinderen die al zindelijk waren), terugval in praten, babygedrag vertonen.
Kleuters (4 tot 6 jaar) Voor kleuters staat het begin van de ontwikkeling van het geweten centraal. Signalen in deze fase komen voort uit gemiste ontwikkelingstaken in eerdere fasen: - Problemen met naar school gaan door de (te) sterke binding met de ouder (scheidingsangst). - Sociale onhandigheid als gevolg van slechte voorbeeldfunctie van de ouder en ontbreken van een sociaal netwerk (gemis aan rolmodellen). - + signalen peuters. Basisschoolkinderen (6 tot 12 jaar) Doordat de zieke ouder niet in staat is (alle) gezinstaken te vervullen, verschuiven rollen binnen het gezin. Bijvoorbeeld: -
Rolomkering of parentificatie: het kind neemt de ouderrol op zich met alle verantwoordelijkheden. Vaak is dit de oudste (dochter).
-
Risico op incest met de andere ouder.
-
Angst door de onveilige en/of onvoorspelbare thuissituatie en/of wanen van de ouder.
-
Schuldgevoelens: "Het komt door mij dat papa/mama ziek is, ik ben niet lief geweest, moet beter m'n best doen, enz."
-
Schaamte: ontdekking dat het thuis anders is dan bij andere kinderen. Gevolg:
-
kinderen trekken zich terug uit sociale contacten (geen vriendjes mee naar huis). Oppervlakkige contacten met leeftijdgenoten: contact 'verplicht' tot een zekere wederzijdsheid, waar kinderen niet aan kunnen (hechtingsproblemen) en/of willen (schaamte) voldoen.
-
24
-
-
Weinig vertrouwen in anderen en zichzelf. Niet om kunnen gaan met emoti es . Kinderen kunnen zich extreem aanpassen aan de wensen van de ouder of anderen (afhankelijk gedrag). Maar kinderen kunnen ook juist zeer onverschillig zijn (of doen) ten opzichte van hun ouder. Psychosomatische problemen: terugkerende hoofd- en buikpijnklachten, misselijkheid, slaapproblemen, eetproblemen.
Pubers en adolescenten (12 tot 21 jaar) Losmaking, het verwerven van autonomie en een eigen identiteit zijn de belangrijkste ontwikkelingstaken in de puberteit. Dat kan op gespannen voet staan met de grote betrokkenheid en afhankelijkheid van gezinsleden onderling. Problemen die kinderen hierbij ondervinden kunnen zich uiten in: -
Extreem verantwoordelijkheidsgevoel voor de ouder en/of broers en zussen.
-
Controle door het kind van bijvoorbeeld afspraken en medicijngebruik van de ouder.
-
In zichzelf gekeerd gedrag, negatief zelfbeeld. Risico op depressie. Wegloopgedrag. Zich afsluiten en wegvluchten met veel gedragspronlematiek Niet om kunnen gaan met eigen emoties: jongeren herkennen eigen wensen en behoeften niet meer, omdat deze altijd onderdrukt zijn.
-
Moeilijkheden met het aangaan van intieme relaties.
-
Ontbreken (of uitstellen) van normale puberteitsverschijnselen.
-
+ signalen basisschoolkinderen.
Daarnaast kan de manier waarop de ouder met het kind omgaat wijzen op KOPP/KVOproblematiek, bijvoorbeeld bij een gebrek aan sensitiviteit en responsiviteit in de ouderkindinteractie. 3.3
Risico-en beschermende factoren
Psychische en/of verslavingsproblemen bij een of beide ouders verhogen het risico op allerlei stoornissen en andere negatieve uitkomsten bij de kinderen. Deze kans is drie tot dertien keer zo groot als bij kinderen die niet opgroeien met ouder(s) met psychische en/of verslavingsproblemen (Goossens & Van der Zanden, 2013). Omdat veel KOPP/KVO-kinderen zonder problemen opgroeien, is de psychische problematiek van de ouder(s) geen alles verklarende factor. Of bij een KOPP/KVO-kind daadwerkelijk problemen ontstaan, hangt namelijk af van de aanwezigheid en het samenspel van risico- en beschermende factoren (Fraser et al., 2006; Van Doesum et al., 1995). Risicofactoren vergroten de kans op het ontstaan van problemen, beschermende factoren fungeren als buffer daartegen en verkleinen zo de kans op het ontstaan van problemen (Aalbers-van Leeuwen et al., 2002). In de literatuur is een groot aantal risico- en beschermende factoren voor KOPP/KVOkinderen beschreven (Goossens & Van der Zanden, 2012; Hosman et al., 2009). Deze zijn samengevat in tabel 2. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen risicofactoren bij het kind zelf (onder andere genetische aanleg, leeftijd van het kind, moeilijk temperament, onveilige hechting, parentificatie), bij de ouder (onder andere ernst en
25
chroniciteit van de stoornis, verstoorde ouder-kindinteractie), bij het gezin (onder andere financiële problemen, kindermishandeling) en in de omgeving (gebrek aan sociale steun, stigmatisering). Ook beschermende factoren kunnen liggen bij het kind zelf (onder andere veilige hechting, goede cognitieve en sociale vaardigheden, veel zelfvertrouwen, grote zelfredzaamheid, behoorlijk inzicht in ouderlijke problematiek), bij de ouder (goede opvoedvaardigheden, goede ouder-kindinteractie), bij het gezin (onder andere de aanwezigheid van een gezonde andere ouder), en in de omgeving (onder andere de aanwezigheid van een sociaal netwerk voor ouder en jeugdige).
Tabel 2: Overzicht van de belangrijkste risico- en beschermende factoren voor KOPP/KVO-kinderen op basis van Goossens & van der Zanden (2012) en Hosman et al. (2009) Risicofactoren Kind - jonge leeftijd - genetische aanleg - moeilijk temperament - gescheiden ouders- negatieve emotieregulatie - stress reactiviteit - onveilige hechting - parentificatie - negatieve cognities (schuld, schaamte, gevoel hebben de enige te zijn) - geremd gedrag - weinig zelfvertrouwen - te kort aan cognitieve en sociale vaardigheden - onvoldoende kennis over de stoornis van de ouder Praktijk* - lichamelijke ziekte of verstandelijke beperking - sterke familiebanden - gevoeligheid/hoge sensitiviteit Ouder - veel stress en angst tijdens zwangerschap - jonge leeftijd bij eerste manifestatie van de stoornis - ernst van de stoornis - chronische of recidiverende stoornis - beide ouders hebben een stoornis - verstoorde ouder kind-relatie o gebrekkige opvoedvaardigheden en slecht voorbeeldgedrag o gebrek aan responsiviteit en sensitiviteit o weinig aandacht voor het kind o weinig monitoring o onveilige hechting
Beschermende factoren Kind - positieve emotionaliteit - veilige hechting - inzicht in ouderlijke problematiek - zelfredzaamheid - zelfvertrouwen - cognitieve en sociale competenties - psychische flexibiliteit Praktijk -sterke familiebanden - omgeving die het kind opvangt of kind laat zijn
Ouder - opvoedvaardigheden - goede ouder-kind interactie Praktijk - ouder is in behandeling geweest (waardoor symptomen verminderen en er aandacht is voor de ouderrol) - hulp kunnen vragen en ziekte-inzicht - goede sociale vaardigheden bij gezonde en/of zieke ouder ondanks de psychische aandoening
Praktijk - stress en jeugdtrauma's - zorg mijden (bv. door ontkennen ziekte) - ADHD/impulsiviteit ouder
26
- crimineel gedrag - overbelasting -ouder leunt op het kind, zowel functionele als zijnsafhankelijkheid Gezin en omgeving - eenoudergezin - financiële problemen - familiegerelateerde levensgebeurtenissen - kindermishandeling - huiselijk geweld - conflicten tussen ouders - gebrek aan sociale steun - stigmatiserende reacties uit omgeving
Gezin en omgeving - gezonde ouder of andere verzorger - ondersteunende familie of breder sociaal netwerk/steunsysteem voor zowel ouder als kind - aandacht van professionele hulpverleners voor het kind en voor de ouderrol - afleiding en ontsnappingsmogelijkheden voor het kind, zoals blijven spelen en activiteiten met een peergroup, sporten en creativiteit
Praktijk - migratie - culturele verschillen - drempels tot hulp door indicatiestelling - lage sociaal economische status - transgenerationele psychische/verslavingsproblemen
*Onder 'praktijk' staan de factoren die aanvullend zijn aangedragen door de Werkgroep Ontwikkeling Richtlijn Kinderen van Ouders met Psychische Problematiek (KOPP) in de jeugdzorg of vanuit de Consultatiegroepen bij het ontwikkelen van deze KOPP/KVO Module. 3.4
Verband stoornis ouder en problematiek kind
Er lijkt een sterk verband te zijn tussen de stoornis van de ouder en stoornissen bij het kind (Van Santvoort, 2013). Bij kinderen van ouders met een angststoornis is sprake van een zogenaamd 'smal spectrum effect': deze kinderen lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van een angststoornis, maar niet op het ontwikkelen van andere stoornissen of negatieve uitkomsten (met uitzondering van afwijkingen in het functioneren van hormonale systemen en de hersenen). Bij kinderen van ouders met een unipolaire of bipolaire depressie wordt een verhoogd risico gezien op verschillende stoornissen (depressie, affectieve stoornis, angststoornis, gedragsstoornis en psychische stoornis in het algemeen) en op andere negatieve uitkomsten (internaliserende problemen, sociale problemen, problemen in het algemeen functioneren, medische problemen, problemen met het temperament en hechtingsproblemen). Kinderen van ouders die veelvuldig en langdurig middelen gebruiken, hebben weer een verhoogde kans op stemmingsstoornissen, angststoornissen, gedragsstoornissen en middelenstoornissen (McLaughlin et al., 2012). 3.5
Cumulatief effect van risicofactoren
Of een kind uiteindelijk problemen ontwikkelt, is afhankelijk van het samenspel tussen risico- en beschermende factoren. Hoewel veel wetenschappelijke evidentie bestaat voor de rol die de genoemde risico- en beschermende factoren spelen, is de bestaande literatuur op dit moment ontoereikend om op basis hiervan hoogrisicogroepen te onderscheiden (Romijn et al., 2010). Wat wetenschappelijk onderzoek wel uitwijst, is dat problemen op latere leeftijd vooral worden voorspeld door het aantal risicofactoren waar het kind mee te maken krijgt, en
27
niet door de aard van deze risicofactoren, ongeacht het type stoornis waarmee de ouder kampt (Appleyard et al., 2005; Atzaba-Poria et al., 2004; Nair et al. 2003; Rutter & Quinton, 1984; Sameroff , 2000; Hermanns, 2007). Hoe meer risicofactoren er aanwezig zijn, hoe groter dus de kans op ongunstige ontwikkelingsuitkomsten. 3.6
Aangrijpingspunten voor preventie en behandeling
De beïnvloedbare risico- en beschermende factoren vormen de aangrijpingspunten voor preventieve interventies voor KOPP/KVO-problematiek (Goossens & Van der Zanden, 2012; KOPP-factsheet, 2012). De volgende taken kunnen hulpverleners op zich nemen: stress, angst en depressie tijdens de zwangerschap reduceren; het zelfvertrouwen, de copingvaardigheden en de sociale redzaamheid van het kind vergroten; leg uit wat er aan de hand is en dat het niet de schuld van het kind is; een positieve ouder-kindinteractie bevorderen door de opvoedingsvaardigheden van de ouder(s) te versterken; de gezonde ouder ondersteunen in diens ouderrol; het gezin helpen een steunend netwerk of een vertrouwenspersoon te vinden. Het versterken van bovengenoemde factoren vormen de pijlers van KOPP/KVOinterventies die specifiek voor de doelgroep zijn ontwikkeld, zoals de Doe-praatgroepen voor KOPP-kinderen en de online cursus Kopopouders voor KOPP-ouders. Maar ook interventies die niet speciaal voor de KOPP/KVO-doelgroep zijn ontwikkeld, kunnen deze factoren versterken. In hoeverre succesvol aan bovenstaande factoren gewerkt kan worden, hangt af van een samenspel van factoren en van (on)mogelijkheden van de ouder(s), van hun kind(eren) en het netwerk. De SIK-lijst (Beijers et al., 2010, bijlage 4) kan, eventueel aangevuld met andere screeningsinstrumenten, houvast bieden om een indruk van de verandermogelijkheden van een gezin in kaart te brengen. In 3.7.1 wordt nader ingegaan op deze lijst. 3.7
Inschatten van de aard en ernst van de KOPP/KVO-problematiek
Het is belangrijk om voor alle kinderen van wie de ouder in behandeling is voor psychische en/of verslavingsproblemen een inschatting te maken van het risico op (het ontwikkelen van) KOPP/KVO-problematiek. Onder het inschatten van KOPP/KVOproblematiek wordt hier verstaan: de inschatting van de problemen en risico’s die voortvloeien uit het opgroeien in een gezin met een ouder met psychische en/of verslavingsproblemen. Overigens hoeft KOPP/KVO-problematiek niet voor alle kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen aan de orde te zijn. Het risico op ongunstige uitkomsten is naar schatting echter wel drie tot dertien keer zo groot als bij kinderen die niet in een KOPP/KVO-gezin opgroeien (zie hoofdstuk 2). Daarom is het van belang dat bij ieder KOPP/KVO-kind een risico-inschatting wordt gemaakt en dat wordt nagegaan of verdere interventies gewenst zijn. 3.7.1. Lijst voor Screening en Interventie Keuze (SIK-lijst) Voor het maken van een risico-inschatting heeft de preventiesector van de ggz en de verslavingszorg de lijst voor Screening en Interventie Keuze (SIK-lijst; Beijers et al., 2010) ontwikkeld. De SIK-lijst kan worden gebruikt door diverse werkers, bijv. ggz- en verslavingszorgmedewerkers, (uitvoerend) preventiewerkers of overige hulpverleners die met ouders en/of kinderen werken. De SIK-lijst gaat ervan uit dat een kind een grotere
28
kans loopt op ongunstige ontwikkelingsuitkomsten naarmate er meer risicofactoren en minder beschermende factoren aanwezig zijn. Ook is er dan meer urgentie om in te grijpen. De SIK-lijst is gebaseerd op enerzijds wetenschappelijk onderzoek naar risico- en beschermende factoren voor KOPP/KVO-kinderen, en anderzijds op best practices die voortkomen uit de jarenlange ervaring van de preventiesector van de ggz en de verslavingszorg met KOPP/KVO-gezinnen. Het is een checklist van elf items waarmee de belangrijkste risico- en beschermende factoren voor het kind in kaart kunnen worden gebracht, en op basis waarvan een of meerdere specifieke interventies kunnen worden geselecteerd. Dit kunnen interventies zijn voor het kind en/of de ouders en/of de omgeving. Geïnventariseerd worden: de erkenning van en hulp voor de ouderlijke problematiek, de ouder-kindrelatie, de ondersteuning van de (gezonde) ouder in de ouderrol, de copingvaardigheden van het kind en het ondersteunend netwerk voor jeugdige en ouder(s). Het is van belang dat de genoemde items bekend zijn bij de hulpverlener, zodat deze een eerste inschatting kan maken van risico- en beschermende factoren en eventuele interventies. De SIK-lijst kan gebruyikt worden als een checklist en kan voor, tijdens of na het gesprek geraadpleegd of ingevuld worden. De SIK-lijst is gebaseerd op de aanname dat hoe meer risicofactoren er aanwezig zijn, hoe groter de kans op ongunstige ontwikkelingsuitkomsten voor het kind, en hoe meer urgentie er is om in te grijpen middels interventies. De SIK-lijst wordt beschikbaar gesteld via de webwinkel van het Trimbos-instituut (www.trimbos.nl). De ggz- en verslavingszorginstellingen bepalen zelf of zij wel of niet werken met de SIK-lijst. Er zijn geen normscores voor de SIK-lijst. Er zijn ook geen gegevens voorhanden over de implementatiegraad van de SIK-lijst en er is geen evaluatieonderzoek beschikbaar over de bruikbaarheid ervan. Buiten de ggz- en verslavingspreventie is de SIK-lijst niet geïmplementeerd. Wel loopt er een pilot in de stad Utrecht rond het thema KOPP, waarbij de SIK-lijst wordt meegenomen als checklist voor risico-inschatting van KOPPproblematiek. Ook zal de SIK-Lijst geïmplementeerd worden in het kader van de implementatie van de Richtlijn KOPP voor de jeugdzorg. 3.7.2 Verdere screening van emotionele problemen, gedragsproblemen en gezinsfunctioneren Het kan zijn dat op basis van de ingevulde SIK-lijst nadere screening van emotionele of gedragsproblemen of van het gezinsfunctioneren gewenst is. Het algemene uitgangspunt is: hoe meer risicofactoren er aanwezig zijn in het leven van het kind en hoe minder beschermende factoren, hoe meer er reden is tot zorg. Screening aan de hand van de SIK-lijst geeft een indicatie van de ernst van de KOPP/KVO-problematiek en bijbehorende interventies voor kind en ouder. Ook geeft de SIK-lijst aan wanneer verdere screening of diagnostiek van emotionele en gedragsproblemen van het kind gewenst is. Een overzicht van screeningsinstrumenten en checklists (en referenties) is gegeven in bijlage 3. Aanbevolen worden de volgende betrouwbare en valide screeningsinstrumenten: -
C-TRF (Caregiver-Teacher’s Report Form). Dit instrument meet het functioneren van de (ouder met) baby of peuter (1,5 tot 5 jaar). Voor de screening van hechtingsproblemen wordt verwezen naar de Richtlijn Problematische gehechtheid.
29
-
-
-
SDQ (Strenghts and Difficulties Questionnaire; 3-16 jaar), CBCL (Child Behavior Checklist; 6-18 jaar), TRF (Teacher’s Report Form; 6-18 jaar) en YSR (Youth Self Report; 11-18). Deze lijsten meten emotionele en gedragsproblemen. VGO (Vragenlijst Gezin en Opvoeding). Dit instrument meet het algemene gezinsfunctioneren en opvoedproblemen in gezinnen met kinderen van nul tot achttien jaar. Onderdeel OBVL (Opvoedingsbelastingvragenlijst) meet de opvoedingsbelasting van de ouders (inclusief depressieve stemming, rolbeperking en gezondheidsklachten). Ook de NOSI (Nijmeegse Ouderlijke Stress Index) is een gezinsdiagnostisch instrument; hiermee kan worden nagegaan vanuit welke potentiële stressbronnen binnen de opvoedingscontext daadwerkelijk stress of belasting wordt ervaren door de ouders. De NOSI is oorspronkelijk bedoeld voor ouders met kinderen in de leeftijd van 7 tot 12 jaar, maar is zodanig opgezet dat afname ook mogelijk is bij ouders van kinderen in de leeftijd van 2 tot ongeveer 13 jaar. Voor baby’s en peuters kan de Strange Situation test, de FEAS en AMBIANCE inzicht in (problemen in) de hechtingsrelatie van ouder en kind geven. Bij (vermoedens van) kindermishandeling in de vorm van verwaarlozing, lichamelijke, psychische en of seksuele mishandeling, kan de CARE-NL (Child Abuse Risk Evaluation, Nederlandse vertaling) of LIRIK-JZ (Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid – Jeugdzorg) worden ingezet, alhoewel de validiteit en betrouwbaarheid van deze instrumenten onbekend zijn.
3.7.3 Suïcidaliteit en opzettelijk zelfbeschadigend gedrag Omdat het hebben van ouders met psychische of verslavingsproblemen een belangrijke risicofactor is voor suïcaliteit en/of zelfbeschadigend gedrag bij kinderen (De Wilde et al., 1992; Beautrais et al., 2003), wordt hier nader op ingegaan. Ook bij mensen met psychische en/of verslavingsproblemen komen deze gedragingen, inclusief suïcdale gedachten, vaker voor (Andrews & Lewinsohn, 1992; Beautrais et al., 1996; Ivarson et al., 1998; Pompili et al., 2004). Dit betekent dat in KOPP/KVO-gezinnen de kans op suïcidaliteit of zelfbeschadigend gedrag groter is dan in andere gezinnen, zowel bij ouders als bij kinderen. Het is bij KOPP/KVO-gezinnen in het belang van het kind alert te zijn op signalen van suïcidaliteit of opzettelijk zelfbeschadigend gedrag bij het kind zelf. Daarbij is het van belang zich te realiseren dat ouders van adolescenten vaak niet op de hoogte zijn van de mate van suïcidaliteit of zelfbeschadigend gedrag van de jongere. Als er vermoedens zijn zal de hulpverlener dus zelf de jongere hierover moeten spreken. Maar ook is het vanwege de ingrijpende gevolgen ervan voor kinderen van belang te weten of suïcialiteit of zelfbeschadigend gedrag speelt bij de ouder. De Multidisciplinaire Richtlijn Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag (Van Hemert et al., 2012) dient hierbij te worden geraadpleegd. Een aparte richtlijn voor zelfbeschadigend gedrag ontbreekt. Wel kan de Landelijke Stichting Zelfbeschadiging geraadpleegd worden. Suïcidaliteit omvat suïcidegedachten en suïcidale handelingen in de recente en ruimere voorgeschiedenis en in het heden. Cruciaal zijn de motieven, intenties, overwegingen en plannen zoals die worden gerapporteerd (Van Hemert et al., 2012). Het gaat er meestal niet om een doodswens te vervullen maar iemand ‘wil gewoon vrij van problemen zijn’. Elke vorm van suïcidaal gedrag is geassocieerd met een verhoogd risico op suïcide (Van Hemert et al., 2012). Opzettelijk zelfbeschadigend gedrag houdt in de meest brede definitie in: ‘alle gedragingen waarbij opzettelijk fysiek of psychisch letsel wordt toegebracht aan het eigen lichaam’ (Nock, 2010). Opzettelijke zelfbeschadiging kan
30
onderscheiden worden in suïcidaal en non-suïcidaal zelfbeschadigend gedrag (NSSI). Bij een suïcidepoging heeft het gedrag als doel om een einde aan het leven te maken terwijl bij NSSI de handeling het doel op zich is en er geen intentie is om te overlijden (Nock, 2010). De meest voorkomende vorm van NSSI is het snijden of krassen in de huid, voornamelijk in de armen, benen en buik. Zelfbeschadiging begint vaak tussen het 12e en 14e levensjaar (Nock, 2010). De gedachte aan zelfbeschadiging treedt veelal op wanneer iemand alleen is en negatieve gedachten of gevoelens ervaart, zoals het terugdenken aan een nare herinnering of zich angstig of boos voelen (Nock, 2010). Uit onderzoek blijkt dat mensen die zichzelf beschadigen vaak beperkte probleemoplossende vaardigheden en een rigide manier van denken hebben (Muehlenkamp, 2006; Nock, 2010). Volgens De Wilde, Spierings en Nijon (2012) kan worden aangenomen dat er een sterke relatie is tussen NSSI en suïcide(pogingen) vanwege gelijke risicofactoren. Verzwezen wordt naar de NJI-databank voor meer informatie (Ince & Zoon, 2013). Zowel bij suïcidaliteit als bij zelfbeschadiging is open communicatie met het kind en/of de ouder over de gedragingen en behandelopties van essentieel belang om de spanning te doorbreken en het vertrouwen te winnen en te behouden (Kool et al. 2010; Van Hemert et al., 2010; Gould et al., 2005). 3.7.4 Andere richtlijnen en meldcode Indien er een vermoeden is van kindermishandeling, problematische gehechtheid, ernstige gedragsproblemen of problemen bij het kind door scheiding van de ouders, kunnen de volgende richtlijnen worden geraadpleegd: Richtlijn kindermishandeling (De Wolff, Vink & Kamphuis (in ontwikkeling)), bij (een vermoeden van) kindermishandeling in de vorm van verwaarlozing, lichamelijke, psychische en/of seksuele mishandeling. Richtlijn Problematische gehechtheid (De Wolff, Van Bakel et al. (in ontwikkeling)), bij (een vermoeden van) problematische gehechtheid; Richtlijn Ernstige gedragsproblemen (De Lange, Matthys, Foolen, Addink, Oudhof, Vermeij (2013), bij (een vermoeden van) ernstige gedragsproblemen; Richtlijn Scheiding en problemen van kinderen (Anthonijsz, Spruijt & Zwikker (in ontwikkeling)), bij kinderen van gescheiden ouders of ouders in een (echt)scheiding. Indien kindermishandeling wordt gesignaleerd, wordt de hulpverlener geacht te handelen naar het landelijk ‘protocol kindermishandeling’ en de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (VWS, 2012). 3.8
Conclusies -
-
De SIK-lijst is het enige screeningsinstrument dat specifiek ontwikkeld is om KOPP/KVO-problematiek in kaart te brengen. Aan de hand van de SIK-lijst, die risico- en beschermende factoren voor het kind inventariseert, gecombineerd met andere lijsten zoals de SDQ of CBCL kan een inschatting worden gemaakt van de aard en ernst van de KOPP/KVOproblematiek, van verandermogelijkheden en van wanneer er reden is tot zorg. In KOPP/KVO-gezinnen komen zowel bij het kind als de ouder vaker suicidaliteit en opzettelijk zelfbeschadigend gedrag voor dan in andere gezinnen. Van belang is alert te zijn op deze gedragingen en deze bespreekbaar te maken met ouder en/of kind.
31
-
3.9
Raadpleeg andere richtlijnen als er een vermoeden is van ook andere problematiek. Aanbevelingen
Check bij alle cliënten met psychische en/of verslavingsproblemen of zij kinderen hebben. Check bij alle cliënten mét kind(eren) of er sprake is van KOPP/KVO-problematiek. Check bij alle cliënten met psychische en/of verslavingsproblemen mét kind(eren) of deze belast zijn met het overnemen van de ouderrol in het gezin of met mantelzorgtaken. Let behalve op veelvoorkomende signalen die kunnen wijzen op KOPP/KVO-problematiek zoals parentificatie, zichzelf wegcijferen, schuld- en schaamtegevoelens, geen vriendjes mee naar huis nemen etc., ook op algemene emotionele en gedragsproblemen van het kind. Let op het type stoornis van de ouder, omdat dit verband houdt met het soort problemen dat het kind kan ontwikkelen. Zorg voor voldoende kennis over risico- en beschermende factoren om negatieve uitkomsten bij KOPP/KVO-kinderen te signaleren en waar mogelijk te voorkomen. Maak voor elk KOPP/KVO-kind een inschatting van het risico op (het ontwikkelen van) KOPP/KVO-problematiek. Maak daarbij gebruik van de lijst voor Screening en Interventie Keuze (SIK-lijst). Deze brengt zowel de aard van de risicofactoren als de cumulatie ervan in kaart. Van belang zijn de factoren bij het kind, de ouders, het gezin en in de omgeving. Ga ook na of er sprake is van een cumulatief effect van meerdere negatieve gevolgen. Gebruik naast de SIK-lijst eventueel gevalideerde instrumenten om (nader) te screenen op emotionele of gedragsproblemen bij het kind, of op gezinsproblematiek. Doe het volgende als er een vermoeden is van KOPP/KVO-problematiek. Vul tijdens of na een gesprek met de ouder(s) de nog ontbrekende informatie uit de SIK-lijst aan. Maak aan de hand van de SIK-lijst een inschatting van de aard en ernst van de KOPP/KVOproblematiek en de gewenste interventie(s). Ga op basis van de SIK-lijst ook na of nadere specifieke screening gewenst is voor emotionele problemen, gedragsproblemen en/of gezinsproblematiek. Zie bijlage 4 met de SIK-lijst voor tips voor gespreksvoering met KOPP/KVO-ouders en KOPP/KVO-kinderen. Spreek indien mogelijk ook apart met het kind en met de ouder(s). Zet in op het verminderen van risicofactoren en/of stressoren voor het KOPP/KVO-kind en het versterken van de beschermende factoren: spreek met de ouder(s) over de invloed van psychische en/of verslavingsproblemen van ouders op kinderen op korte en lange termijn; reduceer stress, angst en depressieve gevoelens tijdens de zwangerschap; vergroot het zelfvertrouwen, de copingvaardigheden en de sociale redzaamheid van het kind; informeer het kind over de ziekte en bijbehorend gedrag en ontschuldig het kind ondersteun de gezonde ouder (als die er is) in diens ouderrol;
32
-
versterk de gezonde kanten van de ouder(s) met psychische en/of verslavingsproblemen; versterk de opvoedingsvaardigheden van de ouder(s); help het gezin en het kind een steunend netwerk of een vertrouwenspersoon te vinden; dit kan een vertrouwenspersoon in de omgeving van het gezin zijn, maar ook een cliënten-en familie vertrouwenspersoon vanuit de ggz-instelling die de cliënt of de familie professioneel ondersteunt.
Als er een vermoeden is van suïcidaliteit of opzettelijk zelfbeschadigend gedrag bij het kind, maak dit dan als volgt bespreekbaar. Vraag naar iemands huidige gemoedtoestand, zelfbeschadigend gedrag en suïcidale gedachten, en afhankelijk van dat antwoord, naar plannen, motieven, achtergronden en stappen die mogelijk al gezet zijn. Probeer vervolgens helder te krijgen wat het kind met zijn suïcidepoging of zelfbeschadigend gedrag wil bereiken. Bespreek of er mogelijk andere manieren zijn om dat doel te behalen. Schakel eventueel een collega of andere hulpverlener in. Zorg voor goede diagnostiek van stemmingsstoornissen en andere vormen van psychische problematiek als een kind een vraag over suïcide in een vragenlijst of gesprek positief beantwoordt. Verwijs hiervoor naar een professional met kennis van en ervaring met de leeftijdsgroep van het kind. Die kan het onderzoek afstemmen op de ontwikkelingsfase waarin het kind verkeert. Geef kinderen steun en hoop, zorg dat een volwassene adequaat toezicht houdt op het kind, en los praktische problemen en knelpunten die de negatieve gemoedstoestand in stand kunnen houden op.
33
34
Hoofdstuk 4: Interventies voor preventie en behandeling
4.1
Inleiding
Er zijn interventies ontwikkeld voor het kind en/of de ouders en/of de omgeving. Deze interventies richten zich op verschillende risico- en beschermende factoren die samenhangen met KOPP/KVO-problematiek. Interventies kunnen gecombineerd worden ingezet. Zo kunnen interventies ingezet worden gericht op meerdere beschermende en/of risicofactoren en op meerdere doelgroepen (bijv. ouder en kind). In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van deze interventies. In paragraaf 4.2 geven we beschrijvingen van KOPP/KVO-specifieke interventies en psychoeducatie. Hieronder verstaan we interventies en materialen die speciaal ontwikkeld zijn voor deze doelgroep. Naast KOPP/KVO-specifieke interventies is er ook een heel aantal algemene interventies die ingezet kunnen worden. Dit zijn interventies die niet speciaal voor de KOPP/KVOdoelgroep, maar voor een bredere doelgroep zijn ontwikkeld zoals sociale vaardigheidstrainingen en opvoedcursussen. Paragraaf 4.3 geeft een overzicht van deze interventies. Paragraaf 4.4 gaat in op het maken van keuzes voor interventies. 4.2
KOPP/KVO-specifieke interventies en psychoeducatie
4.2.1 KOPP/KVO-specifieke interventies Tabel 3 geeft een overzicht van KOPP/KVO-specifieke interventies. Het gaat om face-toface interventies en online interventies. De interventies die in deze paragraaf beschreven worden zijn KOPP/KVO-specifieke interventies die naar voren zijn gekomen uit een search in de Databank Effectieve interventies Jeugdzorg (DEJ ; http://www.nji.nl/nl/Databanken/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies). Deze zijn aangevuld met interventies die zijn aangedragen vanuit de beroepspraktijk. Per interventie is aangegeven wat erover bekend is uit onderzoek. De volgende uitgangspunten zijn hierbij gehanteerd: de onderzoeksresultaten zijn beschreven op basis van de informatie uit de DEJ voor interventies die niet opgenomen zijn in de DEJ is gekeken wat er bekend is aan onderzoek uitgevoerd in de Nederlandse context.
35
Tabel 3: Overzicht van KOPP/KVO-specifieke interventies Naam interventie
Type
Primaire doelgroep
Leeftijd kind
Beoordeling DEJ
Face-toface Face-toface
Ouders
0-1 jaar
Waarschijnlijk effectief
Moeders
Theoretisch goed onderbouwd
1
Interventies opgenomen in DEJ Ouder-baby interventie
2
Voorzorg
3
Face-toface Online
Gezin
4
Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP Online cursus KopOpOuders
14 wk zwanger-2 jaar 9-14 jaar
Ouders
1-18 jaar
5
Online cursus Kopstoring
Online
Kinderen
16-25 jaar
Interventies aangedragen vanuit praktijk KOPP preventieprojecten: Doe-praatgroep & Pubergroep
Face-toface
Kinderen
8-15 jaar 4-8 jaar
6
Theoretisch goed onderbouwd Theoretisch goed onderbouwd Theoretisch goed onderbouwd
7
PIEP zei de muis
Face-toface
Kinderen en ouders
8
Bureau Basiszorg
Gezin
9
Drie gezinsgesprekken
Gezin
nvt
10
Survivalkid
Face-toface Face-toface Online
- niet opgenomen - RCT in Nederlandse context - niet opgenomen - voor-nameting onderzoek in Nederlandse context nvt
11
Zelfhulpgroepen zoals: Al-Anon ACA, Alateen, Cokevanjou, AGOG, LSOVD, InTact Systeemtherapie & beeldende therapie (Hoving et al., 2012) Lotgenotencontact bij zelfhulporganisaties, zoals Labyrint-In Perspectief, Ypsilon, LSOVD, stichting Borderline Lotgenotencontact bij zelfhulporganisaties, zoals Labyrint-In Perspectief, Ypsilon, LSOVD, stichting Borderline Mezzo, belangenorganisatie voor mantelzorgers
Face-toface
Tieners/Volwassen KVO
nvt
Face-toface Face-toface
Gezin
nvt
Volwassen KOPP/KVO
18+ jaar
nvt
Online, e.g. forum
Volwassen KOPP/KVO
18+ jaar
nvt
Face-toface
Kinderen/ volwassen KOPP/KVO
12 13
14
15
Kinderen
16-24 jaar
nvt
nvt
In bijlage 1 worden deze interventies beschreven. 4.2.2 Psycho-educatie Om ouders en kinderen te informeren over KOPP/KVO-problematiek of het risico hierop, vormt psycho-educatie een eerste stap in de aanpak van KOPP/KVO-problematiek. Er zijn verschillende materialen en (interactieve) websites met informatie en adviezen voor kinderen, ouders en hulpverleners. Hieronder volgt een overzicht en korte beschrijving
36
van materialen en websites. Deze materialen en website zijn vanuit de beroepspraktijk geselecteerd op basis van geschiktheid.
Tabel 4: Overzicht van interactieve websites en voorlichtingsmateriaal Materialen en websites 1
www.drankjewel.nl
Primaire doelgroep Kinderen
2
www.survivalkid.nl
Kinderen
16-24 jaar
3
www.kopstoring.nl
Kinderen
16-25 jaar
4
www.kopopouders.nl
Ouders
1-18 jaar
5
Kipizivero: voorlichtingsserie over en voor KOPP (8-delig). http://labyrint-in-perspectief.nl/watdoen-we/forum/
Kinderen, ouders, hulpverleners volwassen KOPP/KVO
0-18 jaar
6
Leeftijd kind 12+
18+
In bijlage 2 worden deze vormen van psycho-educatie toegelicht. 4.3
Algemene interventies
In tabel 5 is een overzicht opgenomen van algemene interventies die kunnen worden ingezet wanneer er sprake is van KOPP/KVO-problematiek. De interventies zijn ingedeeld naar interventies die zich met name richten op het versterken van opvoedvaardigheden en de ouder-kind interactie, het zelfvertrouwen, copingvaardigheden en sociale redzaamheid van het kind en het versterken van het netwerk van het gezin. Dit overzicht is tot stand gekomen op basis van interventies die door de beroepspraktijk zijn aangedragen. De volgende werkwijze is aangehouden: voor elke interventie is gekeken of en zo ja hoe deze beoordeeld is door de DEJ voor interventies die niet opgenomen zijn in de DEJ is gekeken wat er bekend is aan onderzoek uitgevoerd in de Nederlandse context Uitgebreidere informatie over deze interventies zijn te vinden op de website van het Nederlands Jeugdinstituut (www.nji.nl).
Tabel 5: Algemene (niet-KOPP/KVO-specifieke) interventies ingedeeld per beschermende factor Naam interventie
Primaire doelgroep
Leeftijd jeugdige
Parent-Child Interaction Therapy (PCIT)
ouders en kinderen
2-7 jaar
Kortdurende video-hometraining (K-VHT)
ouders
0-4 jaar
Triple P
ouders
0-16 jaar
Incredible Years
ouders
3-6 jaar
Parent Management Training Oregon (PMTO)
ouders
4-12 jaar
Home-start
ouders
0-7 jaar
Rots en water
kinderen
9-18 jaar
Multisysteemtherapie (MST)
jongeren
12-18 jaar
Versterken opvoedvaardigheden en ouderkindinteractie
1)
Versterken zelfvertrouwen, copingvaardigheden en sociale redzaamheid van het kind
37
Multidimensionele familietherapie (MDFT)
jongeren
12-19 jaar
Functionele gezinstherapie (FFT)
kinderen
11-18 jaar
gezin
0-23 jaar
Versterken netwerk Eigenkrachtconferentie
De werkgroep wijst erop, gebaseerd op praktijkervaring, dat Triple-P voor de kopp/kvo-doelgroep minder goed kan uitpakken, omdat er gewerkt wordt met belonen en negeren/straffen van gedrag. Het risico zou zijn dat kopp-kinderen door deze aanpak nog meer gericht raken op het vervullen van behoeften van de ouders en te weinig op hun eigen behoeften en kan parentificatie in de hand werken. 1)
4.4
Keuzes maken voor interventies met de SIK-Lijst
Naast risico-inschatting biedt de SIK-lijst (Beijers et al., 2010, zie bijlage 4) ook bijbehorende handelingsadviezen en interventies. De geadviseerde interventies kunnen gericht zijn op het kind, de ouder(s) en/of de omgeving. Als bijvoorbeeld volgens de checklist een kind weinig zicht heeft op de problemen van de ouder, is het advies om het kind te wijzen op een voorlichtingsbrochure of specifieke KOPP/KVO-website. Heeft het kind volgens de checklist weinig copingvaardigheden, dan dient de hulpverlener een KOPP/KVO-groep of SOVA-training (sociale vaardigheden) aan te bevelen. Wijst de checklist uit dat het kind gedrags- of emotionele problemen heeft, dan is het advies om gevalideerde screeningsinstrumenten af te nemen, zoals de SDQ of de CBCL (zie hoofdstuk 3). En blijkt uit de checklist verwaarlozing, lichamelijke, psychische en/of seksuele mishandeling, dan verwijst de SIK-lijst naar de Richtlijn Kindermishandeling (zie hoofdstuk 3). De SIK-lijst is dus een checklist die een beeld geeft van de aard en ernst van de KOPP/KVO-problematiek, en die daarnaast helpt bij de keuze voor interventies. De checklist kan voor, tijdens of na het gesprek met de ouder(s) nagelopen en/of ingevuld worden. Sommige informatie om tot een risico-inschatting te kunnen komen, is al bij de aanmelding bekend. Onderstaande tabel 6 is, op enkele aanvullingen na en zonder de tips voor gespreksvoering, een kopie van de originele SIK-lijst (Beijers et al, 2012). Het is een praktische checklist die nagelopen kan worden voor, tijdens of na het gesprek met de ouder of gezin om de ernst van de KOPP/KVO-problematiek in kaart te brengen. Alle onderdelen uit deze SIK-lijst zijn gelinkt aan een van de beschermende factoren en per onderdeel worden concrete handelingsadviezen aangegeven. Bijlage 4 bevat de originele SIK-lijst, waarin ook de tips voor gespreksvoering met KOPP-ouders en KOPP-kinderen zijn opgenomen. Deze complete SIK-lijst is binnenkort naar verwachting ook te downloaden via www.trimbos.nl. Bij de handelingsadviezen dient de culturele achtergrond van het gezin meegewogen te worden, evenals de draagkracht en het verstandelijk vermogen van ouder(s) en kind(eren).
38
Tabel 6: Bijgewerkte SIK lijst: Screening KOPP/KVO-ouders en KOPP/KVO-kinderen met bijbehorende advisering van interventies (in bijlage 4 is de originele SIK lijst te vinden, inclusief de gesprekstips) DEEL 1: SCREENING KOPPOUDERS
INTERVENTIEKEUZE
1
Indien bij beide ouders sprake is van KOPP/KVO problematiek dient deel 1 voor beide ouders te worden nagelopen. Scoring onderdelen 1 t/m 9: - : afwezigheid + : aanwezigheid ? : onduidelijkheid over aan- of afwezigheid 1.Erkenning van problemen (scoren met -, + of ?)
Indien negatieve scores:
a.
-
b.
Is er bij de ‘zieke’ ouder erkenning van de eigen problematiek? Is er (h)erkenning van de problematiek door de andere ouder?
-
ziekte-inzicht als aandachtspunt opnemen in de gesprekken met ouder en/of partner; indien sprake is van ernstige psychische problemen, de ouder tevens stimuleren om gespecialiseerde hulp voor zichzelf te zoeken.
Indien positieve scores: -
2. Invloed van problemen van ouders op kinderen (scoren met -, + of ?) a.
b. c.
d. e.
Weet de ‘zieke’ ouder dat zijn/haar problemen van invloed kunnen zijn op het kind? Weet de partner van deze invloed? Kennen de ouders (of kent de ouder) de mogelijkheden om het kind te ondersteunen? Gebruiken de ouders (of gebruikt de ouder) hulpverleningsPraten de ouders (of praat de ouder) met het kind over de problemen?
nagaan of de ouder professionele hulp voor zichzelf heeft. Zo niet, dan de ouder naar hulp toe leiden. Indien veel negatieve scores: -
de ouder(s) adviseren hoe ze met het kind over KOPP/KVO kunnen praten (hierbij kunnen ouders de Kipizivero-brochures of informatiekaarten voor kinderen gebruiken); indien nodig een gesprek tussen ouder(s) en kind begeleiden; aan de ouder(s) uitreiken: Kipizivero-brochure ‘Een knipoog, een knuffel’; Kipizivero-brochure ‘Het beste voor mij en mijn baby’ (indien ouder een baby heeft); - ouder(s) verwijzen naar
39
www.KopOpOuders.nl
3.Gezinsinteracties (scoren met -, + of ?) a. b. c. d.
Hoe is de communicatie binnen het gezin? Hoe is de relatie tussen de ouders? Is de gezinssituatie stabiel? Hebben derden toegang tot het gezin? Zo ja, wie zijn deze derden?
Indien negatieve scores: bij a en b: -
informatie geven over negatieve effecten van moeizame gezinsinteracties op het kind, of verwijzen naar de ‘Psychoeducatieve gezinsinterventie KOPP’ (Beardslee) of ‘Gezin aan bod’ (KVO); bij c: -
met de ouder(s) zorgen voor opvangmogelijkheden voor het kind in (toekomstige) crisissituaties; (gespecialiseerde) gezinszorg inschakelen; Beardslee gezinstherapie toepassen bij d: -
4.Ouderrol van de cliënt (scoren met -, + of ?) Is er sprake van de volgende kenmerken van ‘goed genoeg ouderschap’? a. b. c. d. e. f. g.
h. i. j.
emotioneel betrokken zijn; liefdevol bejegenen; invoelend vermogen hebben; geduld hebben; structuur bieden; leidinggeven; rekening houden met leeftijdsgebonden mogelijkheden van het kind; een goed identificatieobject zijn; continuïteit in zorg bieden; voorspelbaar zijn.
de ouder(s) stimuleren met derden over de problematiek te praten; de ouder(s) stimuleren een sociaal netwerk te onderhouden en/of uit te bouwen voor zichzelf én voor het kind (indien nodig via welzijnswerk / jongerenwerk / buurtwerk). Indien veel negatieve scores bij vraag 4 (maar voldoende positieve scores bij vraag 5): -
-
-
aan ouder(s) de Kipiziverobrochure ‘Een knipoog, een knuffel’ uitreiken; de ouder(s) motiveren voor opvoedingsondersteuning (bijv. online zelfhulpaanbod ‘KopOpOuders’ of de Moederbaby-interventie); tevens de genoemde onderwerpen van ‘goed genoeg ouderschap’ (opvoedingstaken) bespreken.
40
5. Ouderrol ‘andere ouder’ (scoren met -, + of ?)
Indien veel negatieve scores bij vraag 4 en 5:
Beoordeel de ondersteunende rol:
-
a. b. c. d. e. f.
beschikbaar zijn; welbevinden vergroten; structuur bieden; een goed identificatieobject vormen; continuïteit in zorg bieden; (compenserende) activiteiten bieden.
DEEL 2: SCREENING KOPP/KVOKIND
aanbieden van of verwijzen naar opvoedingsondersteuning; nagaan of de opvoedingstaken van de ouder(s) worden overgenomen door anderen; bespreken hoe sociaal netwerk / omgevingssteun kan worden ingeschakeld; op basis van signalen verwijzen naar ondersteunende instanties zoals: gespecialiseerde thuisbegeleiding, algemeen maatschappelijk werk, enz.; geestelijke gezondheidszorg. INTERVENTIEKEUZE
Indien er meerdere kinderen in het gezin zijn kan deel 2 voor elk kind apart worden nagelopen/ingevuld. Algemene indruk van het functioneren en welbevinden van het kind (gezien vanuit de ouder(s) en/of de hulpverlener) a.
Zijn er zorgen over het welbevinden van het kind? Zo ja, welke en sinds wanneer? b. Zijn er (ernstige) problemen thuis en/of op school? Zo ja, welke en sinds wanneer? 7. Zicht van het kind op de problemen van de Ouder(s) - + ? a.
b.
Beschikt het kind over de juiste informatie over de problemen van de ouder(s) (afgestemd op de leeftijd van de het kind)? Heeft het kind zicht op de invloed die problemen van de ouder(s) op hem/haar hebben?
Indien veel negatieve scores: aan het kind uitreiken (voor kinderen tot ca. 8 jaar samen met de ouders lezen en bespreken): -
-
-
Kipizivero-brochures ‘Mama is ziek’ (tot 6 jaar), ‘Mijn Beurt’ (6-12 jaar) of ‘Splinters’ (vanaf 12 jaar); Kipizivero-kaart uit map ‘Ouders van de kaart’ (kleurenkopie van het betreffende ziektebeeld); Kinderen verwijzen naar websites als www.kopstoring.nl of www.drankjewel.nl.
41
8. Ondersteuning van het kind door (scoren met -, + of ?):
Indien veel negatieve scores:
9.Copingvaardigheden van het kind (scoren met -, + of ?)
de ouder(s) stimuleren om het kind toestemming te geven met derden over de problemen te praten; het kind, via de ouders, stimuleren om sociale contacten te onderhouden met vrienden, familie, etc.; aan het kind uitreiken: Kipizivero-brochures ‘Mama is ziek’ (tot 6 jaar). ‘Mijn Beurt’ (6-12 jaar) of ‘Splinters’ (vanaf 12 jaar); Kipizivero-kaart uit map ‘Ouders van de kaart’ (kleurenkopie van het betreffende ziektebeeld). kinderen verwijzen naar websites als www.kopstoring.nl of www.drankjewel.nl; in overleg met ouder(s) steunfiguren inschakelen; ouder(s)/kind stimuleren tot deelname aan een hobby-of sportclub of andere vrijetijdsbesteding; Indien veel negatieve scores op vraag 9 en 10:
a.
-
a. b. c. d. e. f. g. h.
i.
b. c. d. e. f.
broers en zussen; familie; vrienden en/of kennissen van de ouder(s); directe omgeving (buren); vrienden/vriendinnen; ouders van vrienden/vriendinnen; leerkrachten; vrijetijdsbesteding (bijv. begeleiders van hobby- of sportclubs, eventueel bijbaantje); hulpverlening;
gevoelens en behoeften kunnen uiten; aandacht/hulp/informatie kunnen vragen; grenzen kunnen stellen; afstand kunnen nemen van de ouderlijke problematiek; kunnen omgaan met negatieve reacties uit de omgeving; compenserende activiteiten ondernemen.
10. Specifieke reacties van het kind
-
de ouder(s) stimuleren de betreffende vaardigheden van het kind te helpen ontwikkelen en adviseren over de wijze waarop; met het kind de betreffende vaardigheden bespreken; informatie geven over en stimuleren tot deelname aan een KOPP/KVO-groep (bijv. Speel-doegroep 6-8 jaar, DoePraatgroep 8-12 jaar, Pubergroep 13-15 jaar of Adolescentengroep 16-23 jaar). Zie punt 9.
Beoordeel aanwezigheid (-) of afwezigheid (+) van a. b. c. d.
schuldgevoelens; schaamtegevoelens; negatief zelfbeeld; sterke
42
e.
verantwoordelijkheidsgevoelens; andere specifieke reacties, namelijk:….
11.Non-specifieke reacties van het kind
Indien veel positieve scores: -
Beoordeel aanwezigheid (-) of afwezigheid (+) van a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. 1
slaapproblemen; eetproblemen; gedragsproblemen; angsten; depressiviteit; gespannenheid; concentratieproblemen; lichamelijke klachten; slechte schoolresultaten; bedplassen; andere non-specifieke reacties, namelijk …
-
nadere screening door jeugdzorg van kind problematiek met een van de screeningslijsten uit hoofdstuk 3 (indien dit nog niet is gedaan); doorverwijzen naar de ggz voor kinderen en jeugd.
De niet-KOPP-specifieke interventies zijn niet in deze checklist opgenomen.
4.5
Conclusies
-
Psycho-educatie voor ouder en kind vormt een belangrijke stap in de aanpak van KOPP/KVO-problematiek.
-
Er zijn verschillende materialen en (interactieve) websites specifiek gericht op KOPP/KVO, met informatie en adviezen voor kinderen, ouders en hulpverleners.
-
In de keuze voor behandeling en begeleiding van KOPP/KVO-kinderen is het van belang zicht te krijgen op beïnvloedbare risico- en beschermende factoren voor het kind. Deze kunnen systematisch in kaart gebracht worden aan de hand van de (aangevulde) SIK-lijst, waarbij tegelijkertijd concrete handelingsalternatieven worden gegeven aan de hulpverlener.
43
4.6
Aanbevelingen
In de keuze voor behandeling en begeleiding van KOPP/KVO-kinderen is het van belang zicht te krijgen op beïnvloedbare risico- en beschermende factoren voor het kind. Deze kunnen systematisch in kaart gebracht worden aan de hand van de (aangevulde) SIKlijst, waarbij tegelijkertijd concrete handelingsalternatieven worden gegeven aan de hulpverlener.
Blijkt uit de scores op de SIK-lijst dat het kind risico loopt op KOPP/KVO-problematiek, volg dan de aanbevolen interventies uit de SIK-lijst op. Deze interventies zijn erop gericht (beïnvloedbare) risicofactoren binnen het KOPP/KVO-gezin te verminderen en beschermende factoren te versterken. De interventies helpen de volgende handelingsadviezen vorm te geven: spreek met de ouder(s) over de invloed van psychische en/of verslavingsproblemen van ouders op kinderen op korte en lange termijn; reduceer stress, angst en depressieve gevoelens tijdens de zwangerschap; vergroot het zelfvertrouwen, de copingvaardigheden en de sociale redzaamheid van het kind; ondersteun de gezonde ouder (als die er is) in diens ouderrol; versterk de gezonde kanten van de ouder(s) met psychische en/of verslavingsproblemen; versterk de opvoedingsvaardigheden van de ouder(s); help het gezin en het kind een steunend netwerk of een vertrouwenspersoon te vinden; dit kan een vertrouwenspersoon in de omgeving van het gezin zijn, maar ook een cliënten-en familie vertrouwenspersoon vanuit de ggz-instelling die de cliënt of de familie professioneel ondersteunt.
Bij alle handelingsadviezen dien je rekening te houden met de culturele achtergrond van het gezin, en de draagkracht en de verstandelijke vermogens van ouders en kind. Het is aanbevolen in de aanpak van KOPP/KVO-problematiek psychoeducatie in te zetten. De volgende materialen en (interactieve) website worden aanbevolen: www.drankjewel.nl www.survivalkid.nl www.kopstoring.nl www.kopopouders.nl Kipizivero: voorlichtingsserie over en voor KOPP/KVO (8- delig, via www.trimbos.nl) En voor volwassen KOPP/KVO lotgenotencontact via zelfhulporganisaties, zoals Stichting Labyrint-In Perspectief, Ypsilon, Stichting Borderline, LOSVD. Dit kan zowel face-to-face (bijv gespreksgroepen) als online (bijv. forum). Bijvoorbeeld op: http://labyrint-in-perspectief.nl/wat-doen-we/forum/ Overweeg bij de interventiekeuze niet alleen KOPP/KVO-specifieke maar ook algemene interventies, zoals ondersteuning in opvoedvaardigheden voor ouders of een sociale vaardigheidstraining voor kinderen.
44
Hoofdstuk 5: Onduidelijkheid over ouderlijke problematiek en weerstand bij ouders 5.1
Mogelijke knelpunten
De uitgangssituatie van gezinnen kan verschillen. In voorgaande hoofdstukken namen we aan dat ouders bereid en in staat zijn hun kind(eren) te laten begeleiden of behandelen conform de aanbevelingen, en dat zij ook zelf bereid zijn hulp te aanvaarden voor de eigen problematiek in relatie tot het kind. Daarnaast werd ervan uitgegaan dat de aanbevolen interventies beschikbaar zijn. Dit is echter niet altijd het geval. Er zijn dan extra handelingen nodig om beschermende factoren voor het KOPP/KVO-kind te versterken en risicofactoren te verminderen. In dit hoofdstuk komen handelingsaanbevelingen voor deze meer ingewikkelde situaties aan bod. 5.1.2 Onduidelijkheid over ouderlijke problematiek Het is niet altijd duidelijk wat er (nog meer) speelt in het gezin wat goed is om te weten in het belang van het kind of de kinderen. Ga in overleg met de ouders na hoe dit duidelijker kan worden. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om ouders die hun eigen problematiek en de gevolgen hiervan voor hun kind niet onderkennen (waarbij de partner deze problematiek soms wel, maar soms ook niet onderkent). Het kan ook gaan om ouders die elkaar diskwalificeren in geval van een (v)(echt)scheiding, of om ouders bij wie schaamte en eergevoel een grote rol spelen. Ook kan de ouderlijke problematiek of de veranderingsbereidheid worden gemaskeerd door een (licht) verstandelijke beperking. Ga in zo’n situatie na of er een lokaal of regionaal convenant bestaat waarin informatie-uitwisseling tussen verschillende beroepsgroepen is geregeld. Is zo’n convenant aanwezig, dan kun je, in overleg met de ouders, nadere informatie inwinnen bij bijvoorbeeld de huisarts of de eventuele verwijzer van de ouders. Daarnaast is het aan te raden om de Vragenlijst Gezin en Opvoeding (VGO, subschaal OBVL) af te nemen (zie hoofdstuk 3). 5.1.3 Weerstand bij ouder(s) In situaties waarin de ouder(s) de aanbevolen hulp voor hun kind(eren) of voor zichzelf weigeren, is het van belang toch te proberen een optimale situatie te creëren en het risico te verkleinen dat het kind (de kinderen) problemen ontwikkelt (ontwikkelen). In deze situatie is het belangrijk dat de hulpverlener het gesprek met de ouder(s) aangaat en daarin de gevolgen van de ouderlijke problematiek voor het kind (de kinderen) bespreekt. Tijdens dit gesprek wordt de ouder(s) teruggegeven wat het kind verteld heeft. Uiteraard moet zorgvuldig worden nagegaan hoe dit op constructieve wijze overgebracht kan worden. Hierbij kan de techniek van motiverende gespreksvoering worden gevolgd (Miller & Rollnick, 2005). De hulpverlener dient dan ook over de vaardigheden te beschikken om dergelijke gesprekken te voeren. In bijlage 4 is de SIKlijst opgenomen, die ook tips voor gespreksvoering met KOPP/KVO ouders bevat. Hieronder zetten we de belangrijkste tips op een rij, die zijn afgeleid uit deze SIK-lijst.
45
Start gesprek Ga een open gesprek met de ouders aan en gedraag je respectvol. Geef veel positieve bevestiging. Een vertrouwensband met de ouders ontwikkelen is het belangrijkste. Vraag op een niet-bedreigende manier naar het kind. Zo win je het vertrouwen. Bij kinderen tot vier jaar kun je bijvoorbeeld vragen: 'Zitten ze op de peuterspeelzaal of gaan ze naar de crèche? Vinden ze het leuk?' Bij oudere kinderen kun je dingen vragen als: 'Hoe gaan ze naar school?' of ‘Wat vinden ze leuk op school?’ Vraag wat de ouders zelf moeilijk vinden in de opvoeding. Bijvoorbeeld zo: 'In alle gezinnen gaan er dingen goed en minder goed. Zijn er ook dingen die u moeilijk vindt?' Bij weerstand van ouders Vermoed of merk je weerstand bij de ouders, licht de functie en het doel van het gesprek dan extra goed toe. Door het gesprek goed te onderbouwen kun je mogelijke achterdocht verminderen dan wel wegnemen. Refereer eventueel ook aan de hulpverleningsovereenkomst. Spreek bij ouders die hun eigen problematiek ontkennen over ‘het hebben van stress’ in plaats van over psychische, psychiatrische en/of verslavingsproblemen. Problematiseer de situatie van het kind niet. Vraag naar dingen die al goed gaan in het gezin, en benadruk deze. Vraag naar hulpbronnen in het netwerk van het gezin (vraag bijvoorbeeld: ‘Bij wie kunt u terecht?’) Geef complimenten. Vraag wat de ouders zelf moeilijk vinden in de opvoeding van hun kind. Als ouders hun problematiek blijven ontkennen, dan wel ontkennen dat het kind iets van hun problematiek zou merken, vraag dan hoe ze hun kind benaderen als ze een goede (rustige) dan wel een slechte (onrustige) dag of periode hebben. Check ook of de ouders bang zijn dat hun kind wordt ‘afgenomen’ als ze problematiek zouden toegeven en indien dit het geval is verzeker hen dan, dat dit pas een laatste stap is en dat juist hulp aannemen de kans hierop verkleint. Geef ouders en jeugdige in alle gevallen KOPP/KVO-voorlichtingsbrochures mee en wijs hen op de KOPP/KVO-websites (deze staan nog niet in de KOPP/KVO-brochures). Kom in een eventueel volgend gesprek altijd terug op de brochures, vraag wat de ouders ervan vonden, of ze er iets aan hebben gehad en of ze er vragen over hebben. Dit kan bij zorgmijdende ouders een opening geven. Als ouders niet van gedachten veranderen, benadruk dan dat zij in de toekomst altijd contact kunnen opnemen. Houd de deur open! Ouders die de eigen problematiek ontkennen en daarom geen hulp wensen voor zichzelf of hun kind, kunnen mogelijk wel openstaan voor de generieke interventies die zijn beschreven in hoofdstuk 4. Ook deze interventies kunnen beschermende factoren in het leven van kinderen versterken. Tot slot kunnen zich situaties voordoen waarin het belang van het kind prevaleert boven het belang van de ouders. Het belang van het kind vormt bij alle maatregelen en beslissingen die het kind aangaan een eerste overweging. Een zorgvuldige afweging tussen alle betrokken belangen is hierbij geboden. Iedere professional kan contact opnemen met het AMK voor overleg, al dan niet anoniem. Bij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt verwezen naar de Richtlijn Kindermishandeling en de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
46
5.2
Aanbevelingen
Ga met ouders in gesprek over de invloed van de ouderlijke psychische problematiek op hun kind waarbij de werkrelatie tussen ouder(s), kind(eren) en hulpverleners steeds verder wordt opgebouwd. Raadpleeg daarbij de tips voor gespreksvoering uit de SIK-lijst. Als de ouder de voorgestelde hulp voor het kind weigert, of als de ouder geen hulp wil voor de eigen psychische en/of verslavingsproblemen in relatie tot de KOPP/KVOproblematiek of deze ontkent, ga dan het gesprek aan met de ouder(s) en neem daarin de gevolgen van de ouderlijke problematiek voor het kind mee als aandachtspunt. Wijs op de mogelijke gevolgen die de ouderlijke problematiek voor hun kind kan hebben, en leg uit dat het belangrijk is dat hun kind zich optimaal kan ontwikkelen. Geef in alle gevallen ten minste KOPP/KVO-voorlichtingsbrochures mee en verwijs naar vrij toegankelijke KOPP/KVO-websites en generieke interventies voor ouders en jeugdige. Schakel eventueel een familievertrouwenspersoon in. Volg bij (een vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Indien de aanbevolen interventies lokaal niet voorhanden zijn, zoek dan naar alternatief aanbod dat ingrijpt op de beschermende en risicofactoren voor het kind en meld de lacune in aanbevolen interventies bij de manager van de ggz-instelling.
47
48
Literatuur -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Aalbers-van Leeuwen, M.J.A., Hees, L.J.M, van & Hermanns, J. (2002). Risico- en protectieve factoren in moderne gezinnen: reden tot optimisme of reden tot pessimisme? Pedagogiek, 22 (1), 41-54. Andrews, J.A., & Lewinsohn, P.M. (1992). Suicidal attempts among older adolescents: Prevalence and co-occurrence with psychiatric disorders. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 31, 655–662. Anthonijsz, I., Spruijt, E., & Zwikker, N. (concept in ontwikkeling). Richtlijn Scheiding en problemen van kinderen. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging voor pedagogen en onderwijskundigen. American Psychiatric Association (2003). Practice guidelines for the assessment and treatment of patients with suicidal behaviors. Washington, DC: American Psychiatric Association. American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and Statistical Manual of mental health disorders (5th ed). Washington DC: American Psychiatric Association. Appleyard, K., Byron, E., Van Dulmen, M.H.M. & Sroufe, L.A. (2005). When more is not better: the role of cumulative risk in child behavior outcomes. Journal of Child Psychology & Psychiatry, 46, 235-245. Atzaba-Poria, N., Pike, A. & Deater-Deckard, K. (2004). Do risk factors for problembehaviour act in a cumulative manner? An examination of ethnic minority and majority children trough an ecological perspective. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 707-718. Bassett, H., Lampe, J. & Lloyd, C. (1999). Parenting: experiences and feelings of parents with a mental illness. Journal of Mental Health, 8 (6), 597-604. Beardslee, W.R. (2002). Out of the darkened room. When a parent is depressed protecting the children and strengthening the family. Boston: Little Brown and Company. Beardslee, W. & Podorefski, D. (1988). Resilient adolescents whose parents have serious affective and other psychiatric disorders. American Journal of Psychiatry,145, 63-69. Beautrais, A.L. (2003). Life course factors associated with suicidal behavior in young people. American Behavioral Scientist, 46, 1137. Beautrais, A.L., Joyce, P.R., & Mulder, R.T. (1996). Risk factors for serious suicide attempts among youth aged 13 through 24 years. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 35, 1174-1182. Beijers, F., Bellemakers, T., Senders, A. & Veldhoen, N. (2010). Lijst voor Screening en Interventie Keuze. Utrecht: Landelijk Preventie Platform KOPP/Trimbos-instituut. Berg, M.P. van den (2006). Parental Psychopathology and the Early Developing Child: The Generation R Study [dissertation]. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Biederman, J., Faraone, S.V., Monuteaux, M.C. & Feighner, J.A. (2000) Patterns of alcohol and drug use in adolescents can be predicted by parental substance use disorders. Pediatrics, 106, 792-797. Bijl, R.V., Cuijpers, P. & Smit, F. (2002). Psychiatric disorders in adult children of parents with a history of psychopathology. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 37, 7-12. Bijleveld, C.C.J.H., & Wijkman, M. (2009). Intergenerational continuity in convictions: A five-generation study. Criminal Behavior and Mental Health, 19, 142155. Bonari, L., Pinto, N., Ahn E, Einarson, A., Steiner, M., Koren. G. (2004). Perinatal risks of untreated depression during pregnancy. Canadian Journal of Psychiatry 49, 726 -735. Bool, M., Zanden A.P. van der & Smit, F. (2007). Kinderen van ouders met psychische problemen. Factsheet preventie. Utrecht: Trimbos-instituut. Bowlby, J. (1961). Processes of mourning. International Journal of PsychoAnalysis,42(4-5), 317-40.
49
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Burd, L., Cotsonas-Hassler, T.M. & Martsolf, J.T. (2003). Recognition and management of fetal alcohol syndrome. Neurotoxicology and Teratology, 25, 681688. Cents, R.A.M., Diamantopoulou, S., Hudziak, J.J., Jaddoe, V.W.V., Hofman, A., Verhulst, F.C., Lambregtse-van den Berg, M.P. & Tiemeier, H. (2013). Trajectories of maternal depressive symptoms predict child problem behaviour: The Generation R Study. Psychological Medicine, 43, (1), 13-25. Chassin, L., Curran, P.J., Hussong, A.M. & Colder, C.R. (1996). The relation of parent alcoholism to adolescent substance use: A longitudinal follow-up study. Journal of Abnormal Psychology, 105, 70-80. Cicchetti, D., Rogosch, F.A., & Toth, S.L. (1998). Maternal depressive disorder and contextual risk: Contributions to the development of attachment insecurity and behavior problems in toddlerhood. Development and Psychopathology, 10(2), 283300. Clarke, G.N., Hornbrook, M., Lynch, F., Polen, M., Gale, J., Beardslee, W., et al. (2001). A randomized trial of a group cognitive intervention for preventing depression in adolescent offspring of depressed parents. Archives of General Psychiatry, 58 (12),1127-1134. Dean, K., Stevens, H., Mortensen, P. B., Murray, R.M., Walsh, E. & Pedersen, C.B. (2010). Full spectrum of psychiatric outcomes among offspring with parental history of mental disorder. Archives of General Psychiatry, 67, 822-829. Dix, T. & Meunier, L.N. (2009). Depressive symptoms and parenting competence: An analysis of 13 regulatory processes. Developmental Review, 29 (1), 45-68. Doesum, van, K.T.M., Frazer, W. & Dhondt, M. (1995). Kinderen van ouders met psychiatrische problemen. Utrecht: Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid/Landelijk ondersteuningspunt preventie. Downey, G., & Coyne, J.C. (1990). Children of depressed parents: An integrative review. Psychological Bulletin, 108, 50-76. Earley, L., & Cushway, D. (2002). The parentified child. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 7, 163-178. Elgar, F.J., Mills, R.S.L., McGrath, P.J., Waschbusch, D.A., & Brownridge, D.A. (2007). Maternal and paternal depressive symptoms and child maladjustment: The mediating role of parental behavior. Journal of Abnormal Child Psychology, 35 (6), 943-955. Ende, P.C., van der & Venderink, M.M. (2006). Steun voor ouders met psychiatrische beperkingen. Groningen: Lectoraat Rehabilitatie Hanzehogeschool & Cenzor GGz. Farrigton, D.P., Coid, J.W., & Murray, J. (2009). Family factors in the intergenerational transmission of offending. Criminal Behavior and Mental Health, 19, 109-124. Fraser, C., James, E., Anderson, K., Lloyd, D. & Judd, F. (2006). Intervention programs for children of parents with a mental illness: a critical review. International Journal of Mental Health Promotion, 8, 9-19. Gar, N.S., Hudson, J.L. & Rapee, R.M. (2005). Family factors and the development of anxiety disorders, Psychopathology and the Family. In J.L. Hudson & R.M. Rapee (eds), Psychopathology and the Family, pp.125-145. Oxford, UK: Elsevier. Goedhart & Groeneweg (2014). Kwaliteitscriteria KOPP/KVO. Labyrinth-in-Perspectief.
Goodman, S. H. & Gotlib, I. H. (2002). Children of depressed parents: Mechanism of risk and implications for treatment. Washington, DC: American Psychological Association. Goossens, F.X. & Zanden, R. van der (2012). Factsheet KOPP/KVO. Kinderen van ouders met psychische problemen. Kinderen van Verslaafde ouders. Trimbosinstituut: Utrecht. Goodman, S.H., Adamson, L.B., Riniti, J. & Cole, S. (1994). Mothers’ expressed attitudes: associations with maternal depression and children’s self-esteem and psychopathology. Journal of the American Academy for Child and Adolescence Psychiatry, 33,1265-1274.
50
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Gould, M.S., Marrocco, F.A., Kleinman, M., Thomas, J.G., Mostkoff, K., Cote, J., & Davies, M. (2005). Evaluating iatrogenic risk of youth suicide screening programs. JAMA: the Journal of the American Medical Association, 293 (13), 16351643. Hemert, A.M. van, Kerkhof, A.J.F.M., Keijser, J. de, Verwey, B., Boven, C. van, Hummelen, J.W., Groot, M.H. de, Lucassen, P., Meerdinkveldboom, J., Steendam, M., Stringer, B., & Verlinde, A.A. (2012). Multidisciplinaire Richtlijn Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Utrecht: De Tijdstroom. Hermanns, J.M.A. (2007). Opvoeden en opgroeien: een visie achter het beleid. In P.A.H. van Lieshout, M.S.S. van der Meij & J.C.I de Pree (red.), Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid, pp. 21-45. Den Haag / Amsterdam: WRR / University Press. Hobson, R.P., Patrick, M., Crandell, L., Garc’a-Pérez, R. & Lee, A. (2005). Personal relatedness and attachment in infants of mothers with borderline personality disorder. Development and Psychopathology, 17, 329-347. Hosman, C.M.H., Doesum, K.T.M. van & Santvoort, F. van. (2009). Prevention of emotional problems and psychiatric risks in children of parents with a mental illness in the Netherlands: I. The scientific basis to a comprehensive approach. Australian eJournal for the Advancement of Mental Health, 8 (3), 250-263. Hoving, T. & van Mansom, O. (2012). Beeld en taal zijn samen sterker – een combinatie van beeldende therapie en systeemtheorie in de verslavingszorg. Tijdschrift voor Vaktherapie 2012/1 jaargang 8. Ince, D. & Zoon, M. (2013). Wat werkt bij opzettelijke zelfbeschadiging? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJI). Ivarsson, T., Larsson, B. & Gillberg, C. (1998). A 2-4 year follow-up of depressive symptoms, suicidal ideation, and suicide attempts among adolescent psychiatric inpatients. European Child & Adolescent Psychiatry, 7(2), 96-104. Jones, K.L. & Smith, D.W. (1973). Recognition of the fetal alcohol syndrome in early infancy. The Lancet 2, 999-1001. Kashani. J.H., Burk, J.P., Horwitz, B. & Reid, J.C. (1985). Differential Effect of Subtype of Parental Major Affective Disorder on Children. Psychiatry Research, 15, 195-204. Kersten-Alvarez, L.E., Hosman, C.M.H., Risken-Walraven, J.M., Doesum, K.T.M. van, Smeekens, S. & Hoefnagels, C. (2012). Early School Outcomes for Children of Postpartum Depressed Mothers: Comparison with a Community Sample. Child Psychiatry and Human Development, 43, 201-218. Klimes-Dougan, B., Free, K., Ronsaville, D., Stillwell, J., Welsh, C.J., Radke-Yarrow, M. (1999). Suicidal ideation and attempts: a longitudinal investigation of children of depressed and well mothers. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 38(6), 61-659. Kool, N., Pollen, W., van Meijel, B. (2010). Zelfbeschadigend gedrag, klinische les. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 154, A1730. Kroll, B. (2004). Living with an elephant: Growing up with parental substance misuse. Child and Family Social Work, 9, 129-140. Lange, M. de, Matthys, W., Foolen, N., Addink, A., Oudhof, M., & Vermeij, K. (2013). Richtlijn Ernstige gedragsproblemen. Utrecht: Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging voor pedagogen en onderwijskundigen. Langrock, A.M., Compas, B.E., Keller, G., Merchant, M.J. & Copeland, M.E. (2002). Coping with the stress of parental depression: Parent's reports of children's coping, emotional and behavioral problems. Journal of clinical child and adolescent psychology, 31 (3), 312-324. Lantinga, R. (2012. ”Zorg dat je de stenen achter op je pad opruimt, anders struikelen je kinderen er over"; Transgenerationele delinquentie en de invloed van een klinische gezinsbehandeling. Rijksuniversiteit Groningen, Masterscriptie Opleiding Sociologie Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen.
51
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Larsson, B., Knutsson-Medin, L., Sundelin, C. & Trost von Werder, A.C. (2000). Social competence and emotional/behavioural problems in children of psychiatric inpatients. European Child & Adolescent Psychiatry, 9, 122-128. Lieb, R., Isensee, B., Hofler, M., Pfister, H. & Wittchen, H.U. (2002a). Parental major depression and the risk of depression and other mental disorders in offspring: a prospective-longitudinal community study. Archives of General Psychiatry, 59, 365374. Lieb, R., Merikangas, K.R., Höfler, M., Pfister, H., Isensee, B. & Wittchen, H.U. (2002b). Parental alcohol use disorders and alcohol use and disorders in offspring: a community study. Psychological Medicine, 32(1), 63-78. Luoma, I., Tamminen, T., Kaukonen, P., Laippala, P., Puura, K., Salmelin, R., et al (2001). Longitudinal study of maternal depressive symptoms and child well-being. Journal of the American Academy of Child & Adolescence Psychiatry 40: 1367-1374. Malekpour, M. (2007). Effects of attachment on early and later development. The British Journal of Developmental Disabilities, 53, 81-95. McLaughlin, K.A., Gadermann, A.M., Hwang, I., Sampson, N.A., Al-Hamzawi, A., Andrade, L.H., Angermeyer, M.C., et al. (2012). Parent Psychopathology and Offspring Mental Disorders in the WHO World Mental Health Surveys. British Journal of Psychiatry, 200(4), 290-299. Mennes, M., Bergh, B.R.H. van den, Lagae, L., & Stiers, P. (2009). Developmental brain alterations in 17 year old boys are related to antenatal maternal anxiety. Clinical Neurophysiology, 120(6), 1116-1122. Merkus, M., Nijsten, H., Cloudt, A., Verschuren, M., Weltevrede, M. (1994). KOPPSignalenkaart. Roermond: RIAGG Midden-Limburg. Mierlo, F. van, Michielsen, M., De Buysser, M., Rooijakkers-Segers, G. (1999). Passend geven en nemen: in M. Michielsen, M. van Mulligen, L. Hermkens (red.), Leren over leven in loyaliteit. Over contextuele hulpverlening. Leuven: Acco. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2012). Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Nair, P., Schuler, M.E., Black, M.M., Kettinger, L., & Harrington, D. (2003). Cumulative environmental risk in substance abusing women: Early intervention, parenting stress, child abuse potential and child development. Child Abuse & Neglect, 27(9), 997-1017. Nilsson, E., Lichtenstein, P., Snattingius, S., Muuray, R.M. & Hultman, C.M. (2002). Women with schizophrenia: pregnancy outcome and infant death among their offspring. Schizophrenia research, 58, 221-229. Nock, M. K. (2010). Self-Injury. Annual Review of Clinical Psychology, 6, 339-363. Pompili, M., Mancinelli, I., Girardi, P., Ruberto, A., & Tatarelli, R. (2004). Suicide in anorexia nervosa: A meta-analysis. International Journal of Eating Disorders, 36 (1), 99-103. Muehlenkamp, J. J. (2006). Empirically supported treatments and general therapy guidelines for non-suicidal self-injury. Journal of Mental Health Counseling, 28(2), 166-185. Östman, M. (2008). Interviews with children of persons with a severe mental illness Investigating their everyday situation. Nordic Journal of Psychiatry, 62, 354-359. Raikkonen, K., Seckl, J. R., Pesonen, A. K., Simons, A. & Van den Bergh, B. R. H. (2011). Stress, glucocorticoids and liquorice in human pregnancy: Programmers of the offspring brain. Stress: The International Journal on the Biology of Stress, 14(6), 590-603. Romijn, G., Graaf, I. de & Jonge, M. de (2010). Kwetsbare kinderen. Literatuurstudie over verhoogde risicogroepen onder kinderen van ouders met psychische of verslavingsproblemen. Utrecht: Trimbos-instituut. Rutter, M. & Quinton, D. (1984). Parental psychiatric disorder: effects on children. Psychological Medicine, 14, 853-880.
52
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Sameroff, A.J. (2000). Ecological perspectives on developmental risk. In J.D. Osofsky & H.E. Fitzgerald (eds), Waimh handbook of infant mental health, pp. 1-29. New York: J. Wiley & Sons Inc. Santvoort, F. van (2013). Support Groups for Children at Risk: A Study on Risk Levels and Intervention Effects in Children of Mentally Ill or Addicted Parents. Dissertation: General introduction. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen. Santvoort, F. van, Hosman, C., Doesum, K. van, & Janssens, J. (2011). Preventie programma KOPP/KVO onder vuur. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 1, 16-19. Smets, K. (2005). Zwangerschap en drugs. Beleid bij de pasgeborene. Tijdschrift voor geneeskunde, 61, 1219-1225. Solis, J.M., Shadur, J.M., Burns, A.R. & Hussong, A.M. (2012). Understanding the diverse needs of children whose parents abuse substances. Current Drug Abuse Review, 5(2), 135-147. Steinhausen, H.C. (1995). Children of alcoholic parents. A review. European Child and Adolescent Psychiatry, 4, 143-152. Sytema, S., Gunther, N., Reelick, F., Drukker, M,. Pijl, B. & Land, H. van 't. (2006). Verkenningen in de Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Een bijdrage uit de Psychiatrische Casusregisters Rijnmond, Zuid-Limburg en Noord-Nederland. Utrecht: Trimbosinstituut. Verdurmen, J., Have, M. ten, Graaf, R. de, Dorsselaer, S. van , Land, H. van 't & Vollebergh, W. (2007). Psychische gevolgen van kindermishandeling op volwassen leeftijd. Resultaten van de "Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study" Nemesis. Utrecht: Trimbos-instituut. Vermulst A.A., Kroes G., Meyer R.E. de, Leeuwen K.G. van, Veerman J.W. (2011). Vragenlijst gezin en opvoeding (VG&O), Voorlopige Handleiding. Nijmegen/Leuven: Praktikon BV. Wang, A.R. & Goldschmidt, V.V. (1994). Interviews of psychiatric inpatients about their family situation and young children. Acta Psychiatrica Scandinavia, 90 (6), 459465. Weinstock, M. (2005). The potential influence of maternal stress hormones on development and mental health of the offspring. Brain, Behavior and Immunity,19, 296-308. Weissman, M.M., Fendrich, M., Warner, V. & Wickramaratne, P. (1992). Incidence of psychiatric disorder in offspring at high and low risk for depression. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 31, 640-648. Weissman, M.M., Prusoff, B.A., Gammon, G.D., Merkiangas, K.R., Leckman, J.F. & Kidd, K.K. (1984). Psychopathology in the children (ages 6-18) of depressed and normal parents. Journal of the American Academy of Child Psychiatry, 23, 78. Wenselaar, L. (1997). KOPP-kinderen: beschermingswaardig? Kinderen en hun ouders met psychische problemen. In C. van Nijhatten (eds) , Bij nader toezien, 75 jaar Ondertoezichtstelling, pp 64-76). Den Haag: SDU. Westermeyer, J., Yoon, G. & Thuras, P. (2006). Psychiatric morbidity and parental substance use disorder. American Journal of Drug & Alcohol Abuse, 32, 607-616. Wickramaratne, P., & Weissman, M.M. (1998). Onset of psychopathology in offspring by developmental phase and parental depression. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 37 (9), 933-942. Wilde, E. J. de, Spierings, F., & Nijon, S. (2012). Opzettelijke zelfbeschadiging. In T. Notten & F. Spierings (Ed.), Zorgen om de jeugd. Tussen paniek en passende voorzieningen (pp. 169-187). Den Haag: Boom Lemma. Wolff, M. S. de, Bakel, H. J. A. van, Berkel, B. R. van, Juffer, F., Dekker-van der Sande, F., Sterkenburg, P. S., & Thoomes-Vreugdenhil, A. (concept in ontwikkeling). Richtlijn Problematische gehechtheid. Leiden: TNO/ Utrecht: Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging voor pedagogen en onderwijskundigen. Wolff, M. S. de, Vink, R. M., & Kamphuis, M. (concept in ontwikkeling). Richtlijn Kindermishandeling. Leiden: TNO/ Utrecht: Nederlandse Vereniging van
53
-
Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging voor pedagogen en onderwijskundigen. Yonkers, K.A, Vigod, S., & Ross, L.E. (2012). Diagnosis, pathophysiology, and management of mood disorders in pregnant and postpartum women. Focus, 10, 5166. Zanden, A.P. van der, Speetjens, P.A., Arntz, K.S. & Onrust, S.A. (2010). Online group course for parents with mental illness: development and pilot study. Journal of Medical Internet Research, 12 (5), e50. Zanden, R. van der, Havinga, P., Meije, D., & Meeuwissen, J.A.C. (2013). Onderbouwing Richtlijn KOPP in de Jeugdzorg. Utrecht: NJi. Zanden, A. P. van der, Meeuwissen, J.A.C., Havinga, P., Meije, D., Konijn, C., Beentjes, M. A., Besselink, R., Celi, P., Dijk-van Hartskamp, J. van, Doesum, K. T. M., Meerendonk, M. G. J. A., Tesselaar, S. G., & Hosman, C. M. H. (concept in ontwikkeling). Richtlijn Kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) in de jeugdzorg. Utrecht: Trimbos-instituut, Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging voor pedagogen en onderwijskundigen.
54
Bijlagen
1. Interventiebeschrijvingen 2. Beschrijving van psychoeducatie 3. Screeningsinstrumenten en checklists 4. Lijst voor Screening en Interventiekeuze (SIK-lijst)
55
56
Bijlage 1: Interventiebeschrijvingen (zie tabel 3, Hoofdstuk 4) 1. Ouder-baby of Moeder-baby interventie Doel: De Ouder-baby interventie heeft tot doel het verbeteren van de interactie tussen moeder en kind en de sensitieve responsiviteit van de moeder. Uiteindelijk doel is voorkomen dat het kind op latere leeftijd psychosociale problemen ontwikkelt. Doelgroep: De Ouder-baby interventie is een preventieve interventie, gericht op depressieve moeders met een jong kind (tot en met 12 maanden). Indicatiecriteria: - de interventie is bedoeld voor depressieve moeders, met een baby tot en met 12 maanden. Het is geen voorwaarde dat een diagnose depressie is gesteld, maar heeft wel de voorkeur. Bij aanmelding wordt een inschatting gemaakt of de interventie succes zal hebben, aan de hand van de volgende criteria: • de ernst van de problemen • medicatie • aanwezige problemen bij het kind • andere belastende omstandigheden (huisvesting, financiën, kans op (kinder)mishandeling, afwezigheid steunfiguren) Contra-indicatiecriteria: - de moeder heeft een alcohol- of drugsverslaving - er bestaan ernstige zorgen over kindermishandeling - de problemen van de moeder zijn in die mate ernstig dat ze niet in staat is open te staan voor de interventie Intensiteit en setting: De interventie bestaat uit 8 tot 10 huisbezoeken van 1 à 1½ uur. Inhoud: Het gebruik van technieken uit de videohometraining is veelal de basismethode van de interventie. Tijdens ieder huisbezoek worden opnamen van dagelijkse activiteiten gemaakt, zoals het kind in bad doen, eten geven of verschonen. Daarmee wordt in beeld gebracht welke signalen het kind laat zien en hoe de moeder daarop reageert. Bepaalde fragmenten worden specifiek besproken en gekoppeld aan oefeningen of opdrachten voor de moeder om bepaald gedrag te oefenen. Zoveel mogelijk worden vaders en belangrijke anderen in de interventie betrokken. Naast video-observaties wordt, afhankelijk van de situatie en de behoeften van de ouders, gebruik gemaakt van modeling, cognitieve herstructurering, praktische opvoedingsondersteuning en babymassage. Uitvoering: De Ouder-baby interventie wordt uitgevoerd door ggz-instellingen. Informeer bij de ggz instelling in de regio waar deze interventie uitgevoerd wordt. De kosten van de interventie worden vergoed door de zorgverzekeraar. Wat toont onderzoek aan? In Nederland is een RCT uitgevoerd naar deze interventie. De resultaten wijzen op een significant positief effect op de kwaliteit van de moeder-kind interactie (sensitiviteit en structurerend gedrag van de moeder, responsiviteit en betrokkenheid van het kind), de kwaliteit van de moeder-kind gehechtheidsrelatie en het
57
sociaal-emotionele functioneren van het kind (met name competentie). Databank effectieve jeugdinterventies Waarschijnlijk effectief (02/10/2009)
Conclusies - De Ouder-baby interventie lijkt een positief effect te bewerkstelligen op de kwaliteit van de moeder-kind interactie (sensitiviteit en structurerend gedrag van de moeder, responsiviteit en betrokkenheid van het kind), de kwaliteit van de moeder-kind gehechtheidsrelatie en het sociaal-emotionele functioneren van het kind (met name competentie). Aanbevelingen - De Ouder-baby interventie is sterk aanbevolen in de selectieve preventie van psychosociale problematiek op latere leeftijd van de baby, het verbeteren van de interactie tussen moeder en kind en de sensitieve responsiviteit van de moeder bij depressieve moeders met een baby tot en met 12 maanden.
58
2. VoorZorg Doel: Het primaire doel van het programma is het voorkomen van kindermishandeling of -verwaarlozing. Doelgroep: VoorZorg is een programma voor jonge vrouwen tot 25 jaar die maximaal 28 weken zwanger zijn van hun eerste kind en weinig of geen opleiding hebben genoten. De moeders die mee kunnen doen aan Voorzorg behoren tot een zogenaamde hoogrisicogroep. Indicatiecriteria: De eerste selectie geschiedt door de verloskundige, hierbij wordt gelet op de 'harde' criteria: • maximaal 28 weken zwanger, maximaal 25 jaar, maximale opleiding VMBO-P De tweede selectie geschiedt door een VoorZorg-verpleegkundige aan de hand van een weging van de volgende criteria: • geen steunend sociaal netwerk / partner • alcohol- en of drugsgebruik • actueel gezinsgeweld of partnergeweld • psychische problematiek: angst, depressie • irreële opvattingen over a.s. moederschap Verder zijn er voorwaardelijke criteria: • moeder kan voldoende in het Nederlands communiceren om de inhoud te begrijpen; • moeder lijkt de insteek van het programma te begrijpen; • moeder heeft geen verhuisplannen buiten de regio binnen twee jaar; • moeder is bereid om aan dit (in principe gehele) programma mee te doen. Contra- indicatiecriteria: • zware psychiatrische problematiek of aparte psychoses; • zware drugs- en of alcoholverslaving. Intensiteit en setting: Het programma start als de aanstaande moeder 14-28 weken zwanger is en eindigt als het kind de leeftijd van 2 jaar bereikt. In totaal zijn er 60 huisbezoeken van elk één à anderhalf uur. Inhoud: In de huisbezoeken wordt opvoedingsondersteuning gegeven in combinatie met gezondheidsvoorlichting, vaardigheidsinstructie en persoonlijke begeleiding, waarbij gestreefd wordt naar positieve verandering van de risicofactoren. Tijdens de huisbezoeken werken de verpleegkundigen met de moeders aan zes onderwerpen: de gezondheid van de moeder, de gezondheid en veiligheid van het kind, de persoonlijke ontwikkeling van de moeder, de rol van de moeder als opvoeder van haar kind, de relatie van de moeder met familie en vrienden en het gebruik van gemeenschapsvoorzieningen door de moeder. Uitvoering: Voorzorg wordt uitgevoerd door verpleegkundigen van verschillende consultatiebureaus in Nederland. Informeer bij consultatiebureaus bij u in de regio waar VoorZorg wordt uitgevoerd. Wat toont onderzoek aan? Er is nog geen effectonderzoek afgerond naar Voorzorg in de Nederlandse context. Zodoende is er geen direct bewijs voor de effectiviteit van deze interventie. Voorzorg is gebaseerd op het Amerikaanse Nurse Family Partnership (NPF). In het buitenland is NPF onderzocht in drie RCT's. Er is een afname gebleken van kindermishandeling en verwaarlozing tijdens de eerste twee levensjaren. Verder zijn er positieve langetermijn-effecten op diverse andere ontwikkelingsgebieden zoals minder gebruik van alcohol en drugs, minder contact met justitie en minder afhankelijkheid van uitkeringen. Er zijn twee meta-analyses, waaruit
59
blijkt dat NFP in vergelijking met andere home visitation-programma's veel effect heeft. Lopend onderzoek: In 2013 wordt een gecontroleerde effectstudie naar VoorZorg afgerond. De voorlopige resultaten wijzen op een positief effect. Databank effectieve jeugdinterventies: Theoretisch goed onderbouwd (06/06/2006)
Conclusies - Er is nog geen effectonderzoek afgerond naar Voorzorg in de Nederlandse context. Uit Amerikaans onderzoek naar Nurse Family Partnership (NPF), gebaseerd op drie RCT's, blijkt dat Voorzorg leidt tot een afname van kindermishandeling en verwaarlozing tijdens de eerste twee levensjaren. In 2 meta-analyses zijn er positieve lange-termijn-effecten op diverse ontwikkelingsgebieden aangetoond. Aanbevelingen - Het programma Voorzorg is aanbevolen bij jonge, aanstaande moeders die bij aanvang niet langer dan 28 weken zwanger zijn, indien een verhoogd risico bij het kind bestaat op kindermishandeling of -verwaarlozing.
60
3. Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP/Gezinsinterventie Beardslee Doel: Centraal doel van de interventie is voorkomen dat kinderen van ouders met psychische problemen zelf problemen ontwikkelen. Dit doel wordt bereikt door het stimuleren van de communicatie binnen het gezin en het versterken van de veerkracht van de kinderen. Doelgroep: De interventie is bedoeld voor gezinnen met tenminste één kind van 9 tot 14 jaar waarin een of beide ouders een psychische stoornis heeft. Indicatiecritria • één of beide ouders heeft een psychiatrische stoornis Contra indicatiecriteria • het gezin mag niet in een crisissituatie zitten Intensiteit en setting: De interventie bestaat uit zes tot acht bijeenkomsten waarvan een aantal met de ouders, één met kind(eren) en een aantal met het hele gezin. De bijeenkomsten vinden plaats bij de ouders thuis of in de spreekkamer. Inhoud: Kern van de gezinsbehandeling is het op gang brengen van de communicatie binnen het gezin en te komen tot gezamenlijke afspraken in het gezin en wel op zo'n manier dat de gezinsleden zelf in staat zijn gesprekken te voeren over wat er aan de hand is. Er worden verschillende strategieën gebruikt om de gezinnen te helpen: het geven van informatie over depressie, angst- en bipolaire stoornissen, het screenen van alle gezinsleden en het verwijzen naar andere hulpverleningsinstanties indien nodig; het ondersteunen bij het ontwikkelen van toekomstplannen en het leggen van verbanden tussen kennis/informatie over angsten stemmingsstoornissen en de unieke levenservaring van het gezin. Uitvoering: De cursus wordt uitgevoerd door ggz- en verslavingszorginstellingen. Wat toont onderzoek aan? In Nederland is geen effectonderzoek gedaan naar de Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP. Zodoende is er geen direct bewijs voor de effectiviteit van deze interventie. In het buitenland is deze interventie uitgebreid onderzocht door Beardslee et al. (1997) in een RCT. Uit deze studie blijkt dat het algeheel functioneren van kinderen en het begrip dat zij hebben voor de stoornis van hun ouder op lange termijn verbeteren. Ook verbeterde de communicatie tussen ouder en kind en toonden ouders meer begrip voor de ervaring van de kinderen. Databank effectieve jeugdinterventies: Theoretisch goed onderbouwd (12/02/2009)
Conclusies - In Nederland is geen effectonderzoek gedaan naar de Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP. Een buitenlandse RCT geeft indirecte aanwijzingen dat het algeheel functioneren van kinderen en het begrip dat zij hebben voor de stoornis van hun ouder op lange termijn verbeteren. Ook zijn er aanwijzingen dat de communicatie tussen ouder en kind verbetert en ouders meer begrip tonen voor de ervaring van de kinderen.
61
Aanbevelingen - De Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP is aanbevolen bij gezinnen met tenminste één kind van 9 tot 14 jaar waarin een of beide ouders een psychische stoornis heeft, met als doel het voorkomen dat de kinderen zelf problemen ontwikkelen door het stimuleren van de communicatie binnen het gezin en het versterken van de veerkracht van de kinderen.
62
4. Online cursus KopOpOuders Doel: De online cursus KopOpOuders is gericht op het bevorderen van het psychosociaal welbevinden van de kinderen door vergroting van de opvoedcompetentie van de ouders. Doelgroep: KopOpOuders is een online chatcursus voor ouders en partners van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen met minimaal één kind in de leeftijd van 1-18 jaar. De problematiek van de ouders kan variëren van licht tot ernstig en gaat soms samen met problemen op sociaal, relationeel of werkgebied (multi-problemsituaties). De cursus is bedoeld voor ouders die om diverse redenen (bv. stap naar hulpverlening is te groot of de reguliere live groep is te belastend) liever niet deel willen of kunnen nemen aan de face-to-face groep of die met het huidige aanbod nog onvoldoende worden bereikt. Indicatiecriteria: De ouder moet voldoen aan de volgende selectiecriteria: • ouder heeft psychische en/of verslavingsproblemen (kan variëren van licht tot ernstig), minimaal één kind in de leeftijd van 1-18 jaar en heeft een vraag op het gebied van opvoedingsondersteuning • de ouder heeft een ouderschapstaak, dit staat los van voogdij of waar de kinderen wonen • voldoende motivatie voor deelname en het maken van huiswerk • voldoende beheersing van de Nederlandse taal • in staat zijn te functioneren in een chatbox, dit wil zeggen: kunnen typen, actief participeren, maar ook kunnen 'luisteren' naar anderen Contra-indicatiecriteria: • een acute crisissituatie waardoor de ouder zich niet kan concentreren op de cursus • kinderen zijn langdurig uit huis geplaatst met een maatregel van de Raad voor de Kinderbescherming • bij de kinderen speelt ernstige persoonlijkheids-, of gedragsproblematiek • ouder beheerst de Nederlandse taal niet voldoende om een schriftelijke cursus te volgen Intensiteit en setting: De cursus bestaat uit acht wekelijkse bijeenkomsten van anderhalf uur in een gesloten en beveiligde chatbox. Ouders volgen de cursus vanuit hun eigen huis of dat van een familielid of vriend. Inhoud: In de chatcursus leren ouders over de effecten van hun eigen problematiek op hun opvoedgedrag en hun kinderen, krijgen ouders opvoedvaardigheden aangereikt en maken ze hun eigen stappenplan voor moeilijke momenten in het gezin. Communicatie met de kinderen is een belangrijk onderdeel van de cursus. Ouders leren hoe ze op een positieve manier met hun kind kunnen communiceren. Uitvoering: De cursus wordt uitgevoerd door ggz- en verslavingszorginstellingen. Op de websites van deze instellingen is informatie te vinden over beschikbaarheid en startdata van de cursus. Aanmelden: Ouders kunnen zich via de website www.kopopouders.nl opgeven voor de online cursus. Wat toont onderzoek aan? In Nederland is aan de hand van een voor- en nameting, onderzoek uitgevoerd naar veranderingen die wijzen op mogelijke effecten van KopOpOuders Online. Dit onderzoek laat gunstige veranderingen zien. Uit dit onderzoek blijkt dat ouders na afronding van de cursus minder permissief opvoedgedrag tonen en minder 'overreageren' als reactie op gedragingen van hun kind. Ook voelden ouders zich minder incompetent en meer competente opvoeders en is probleemgedrag van het kind afgenomen. Databank effectieve jeugdinterventies: Theoretisch goed onderbouwd (19/02/2010)
63
Conclusies - Er zijn aanwijzingen dat de online cursus KopOpOuders gunstige veranderingen bewerkstelligt op opvoedvaardigheden en opvoedcompetenties van de ouder(s). Dat geldt ook voor aspecten van probleemgedrag van het kind.
Aanbevelingen - De interventie KopOpOuders is aanbevolen in het vergroten van de opvoedcompetentie van ouders en partners van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen met minimaal één kind in de leeftijd van 1-18 jaar, met als doel bevorderen van het psychosociaal welbevinden van het kind/de kinderen.
64
5. Online cursus Kopstoring Doel: Kopstoring heeft tot doel te voorkomen dat deze jongeren zelf psychische problemen ontwikkelen als gevolg van de situatie waarin zij opgroeien. Doelgroep: Kopstoring is een preventieve online chatcursus voor jongeren van 16-25 jaar waarvan één of beide ouders psychische en/of verslavingsproblemen hebben. Kopstoring is er voor jongeren die om diverse redenen (bv. stap naar hulpverlening is te groot of de reguliere live groep is te belastend) liever niet deel willen of kunnen nemen aan het live aanbod of die met het huidige aanbod nog onvoldoende worden bereikt. Indicatiecriteria: Naast het hebben van tenminste één ouder met psychische of verslavingsproblemen en een leeftijd tussen 16-25 jaar, voldoet de jongere aan één (of meer) van de volgende criteria. De jongere: • wordt onvoldoende ondersteund door anderen dan de ouders, zoals leeftijdsgenoten en docenten • kan onvoldoende gevoelens uiten • kan onvoldoende om aandacht, informatie of hulp vragen • kan onvoldoende grenzen stellen • weet niet om te gaan met (negatieve) reacties uit omgeving • heeft weinig (vrije) tijd voor zichzelf • heeft schuld- of schaamtegevoelens • heeft een negatief zelfbeeld • heeft sterke verantwoordelijkheidsgevoelens Daarnaast moet de jongere: • voldoende motivatie hebben voor deelname en maken van huiswerk • voldoende de Nederlandse taal beheersen (schriftelijk) • in staat zijn te functioneren in een chatbox, dit wil zeggen: kunnen typen, actief participeren, maar ook kunnen 'luisteren' naar anderen. Contra-indicatiecriteria: • ernstige gedrags- en/of emotionele problemen Intensiteit en setting: De cursus bestaat uit acht wekelijkse bijeenkomsten van anderhalf uur in een gesloten en beveiligde chatbox. Jongeren volgen de cursus vanuit hun eigen huis of dat van een familielid of vriend. Inhoud: Tijdens de chatbijeenkomsten krijgen de deelnemers informatie over de ziekte van hun ouders, leren ze met verschillende werkvormen bijv. negatieve gedachtes en denkpatronen om te buigen in positieve manieren van denken, leren ze hun gevoelens te uiten en te benoemen, krijgen ze sociale steun van de deelnemers en begeleider en leren ze hun sociale netwerk in kaart te brengen en dit actief in te schakelen op moeilijke momenten. Uitvoering: De cursus wordt uitgevoerd door ggz- en verslavingszorginstellingen. Aanmelden: Jongeren kunnen zich aanmelden voor de cursus via de website www.kopstoring.nl Wat toont onderzoek aan? In Nederland is aan de hand van een voor- en nameting, onderzoek uitgevoerd naar veranderingen die wijzen op mogelijke effecten van Kopstoring. Dit onderzoek laat gunstige veranderingen zien als het gaat om de band tussen de jongere en de ouder met problematiek, de omgang met het gedrag van de ouder met problematiek, de zelfwaardering en toekomstbeeld van de jongere. Ook komt naar voren dat parentificatie afneemt, jongeren minder de problematiek van hun ouder verborgen houden voor anderen en minder
65
negatieve gevoelens hebben over de thuissituatie. Lopend onderzoek In 2015 wordt een gecontroleerde kosten-effectstudie naar Kopstoring afgerond. Databank effectieve jeugdinterventies Theoretisch goed onderbouwd (09/12/2011).
Conclusies - Er zijn aanwijzingen dat de online cursus Kopstoring gunstige veranderingen bewerkstelligt op de band tussen de jongere en de ouder met problematiek, de omgang met het gedrag van de ouder met problematiek, de zelfwaardering en toekomstbeeld van de jongere. Ook komt naar voren dat parentificatie afneemt, jongeren minder de problematiek van hun ouder verborgen houden voor anderen en minder negatieve gevoelens hebben over de thuissituatie.
Aanbevelingen - De interventie Kopstoring is aanbevolen bij jongeren in de leeftijd van 16-25 jaar met tenminste één ouder met psychische of verslavingsproblemen, met als doel te voorkomen dat deze jongeren zelf psychische problemen ontwikkelen als gevolg van de situatie waarin zij opgroeien.
66
6. KOPP-preventieprojecten: Doe-praatgroep & Pubergroep Doel: Hoofddoelstelling van de KOPP-preventieprojecten is een bijdrage te leveren aan het voorkomen van psychische problemen bij kinderen die kunnen ontstaan als gevolg van psychiatrische of verslavingsproblemen van een of beide ouders. Doelgroep: De KOPP-preventieprojecten bestaan uit gespreksgroepen voor kinderen van 8-12 jaar (Doe-praatgroep) en voor pubers van 13-15 jaar (Pubergroep) waarvan een of beide ouders een psychische stoornis of een verslavingsprobleem heeft. Indicatiecriteria: Naast het hebben van tenminste één ouder met psychische of verslavingsproblemen en een leeftijd tussen 8-15 jaar, voldoet de jongere aan één (of meer) van de volgende criteria. De jongere: • wordt onvoldoende ondersteund door anderen dan de ouders, zoals leeftijdsgenoten en docenten • kan onvoldoende gevoelens uiten • kan onvoldoende om aandacht, informatie of hulp vragen • kan onvoldoende grenzen stellen • weet niet om te gaan met (negatieve) reacties uit omgeving • heeft weinig (vrije) tijd voor zichzelf • heeft schuld- of schaamtegevoelens • heeft een negatief zelfbeeld • heeft sterke verantwoordelijkheidsgevoelens Contra-indicatiecriteria: • ernstige gedrags- en/of emotionele problemen Intensiteit en setting De gespreksgroepen bestaan uit acht bijeenkomsten van anderhalf uur. De gespreksgroepen worden gegeven op locatie bij de instelling of een locatie buiten de instelling, zoals een buurthuis. Inhoud: In de ondersteuningsgroepen wordt gebruik gemaakt van een afwisseling tussen inspannende en ontspannende werkvormen, waarbij aangesloten wordt bij de leeftijd van de deelnemers. In de Doepraatgroep en de Pubergroep praten kinderen/jongeren met elkaar over hun situatie. Onderwerpen die aan bod komen zijn onder meer: ziekte/verslaving van de ouder, het bespreekbaar maken van de problemen van de ouder, het herkennen en uiten van gevoelens, omgaan met de problemen van de ouder, omgaan met schaamte en schuldgevoelens en een sociaal netwerk opbouwen en uitbreiden. Uitvoering: De cursus wordt uitgevoerd door ggz- en verslavingszorginstellingen. Informeer bij de ggz- of verslavingszorg instelling in de regio waar deze interventie uitgevoerd wordt. Wat toont onderzoek aan? In Nederland is RCT uitgevoerd naar de effectiviteit van de Doe-praatgroep. Uit dit onderzoek blijkt dat bij kinderen die mee hebben gedaan aan de Doe-praatgroep de negatieve cognities in hogere mate zijn afgenomen en dat zij meer sociale steun zochten in vergelijking kinderen uit de controlegroep, die de interventie niet volgden. Daarnaast bleven hun gevoelens van sociale acceptatie stabiel, terwijl die bij kinderen in de controlegroep afnamen.
67
Conclusies De Doe-praatgroep heeft een positief effect op negatieve cognities en het zoeken van sociale steun. Gevoelens van sociale acceptatie blijven stabiel, terwijl die bij kinderen in de controlegroep afnamen. Er is geen effectonderzoek gedaan naar de Pubergroep in de Nederlandse context.
Overige overwegingen De Doe-praatgroep is niet opgenomen in de DEJ. Er is wel een RCT uitgevoerd naar de DoePraatgroep, waaruit positieve effecten blijken.
Aanbevelingen De Doe-praatgroep is sterk aanbevolen bij kinderen in de leeftijd van 8-12 met tenminste één ouder met psychische en/of verslavingsproblemen, met als doel een bijdrage te leveren aan het voorkomen van psychische problemen bij deze kinderen.
68
7. PIEP zei de muis Doel: Het doel van PIEP zei de muis is om een bijdrage te leveren aan het voorkomen van ernstige psychische problemen bij kinderen van 4-8 jaar als gevolg van psychosociale, psychische of verslavingsproblemen van een of beide ouders. Doelgroep: PIEP zei de muis is geschikt voor kinderen tussen de vier en acht jaar, die opgroeien in een gezin in een prioriteits- of achterstandswijk waarin ten minste één ouder met psychische problemen en/ of verslavingsproblemen of andere psychosociale problemen kampt. Indicatiecritria • bij één of beide ouders is sprake of vermoeden van psychische problemen en/of verslavingsproblemen • dit geeft in het gezin al langere tijd spanningen en stress • het kind is tussen de 4 – 8 jaar oud en woont in de wijk waar de interventie wordt uitgevoerd • het kind kan in een groep functioneren • het is wenselijk dat beide ouders toestemming geven voor deelname van het kind Contra indicatiecriteria • het gezin mag niet in een crisissituatie zitten Intensiteit en setting: PIEP zei de muis is een interventie voor zowel kinderen als ouders. Het programma bestaat uit 15 kinderbijeenkomsten en 5 ouderbijeenkomsten. De bijeenkomsten worden in de eigen wijk gehouden op een locatie buiten de ggz-instelling, zoals een buurthuis of een brede school. Inhoud: De interventie bestaat uit een kinderclub van 15 bijeenkomsten waarin door middel van speelse werkvormen aandacht wordt besteed aan het stimuleren van de kinderen sociale steun te zoeken, het omgaan met gevoelens, vaardigheden om met de thuissituatie om te gaan, het zelfbeeld en ontspanning. De ouderbijeenkomsten zijn gericht op het versterken van de opvoedingsvaardigheden. Daarnaast is er voor ouders ‘Steun op maat’ (individuele gesprekken); deze steun heeft niet alleen betrekking op opvoedingsvragen maar ook praktische vragen om ondersteuning van de ouder zelf. Hiervoor is een aparte functionaris: de gezinsbegeleidster. Uitvoering: De cursus wordt uitgevoerd door ggz- en verslavingszorginstellingen. Informeer bij de ggz- of verslavingszorg instelling in de regio waar deze interventie uitgevoerd wordt. Wat toont onderzoek aan? In Nederland is aan de hand van een voormeting, nameting en follow-up meting onderzoek uitgevoerd naar veranderingen die wijzen op mogelijke effecten van PIEP zei de muis. Dit onderzoek laat gunstige veranderingen zien als het gaat om gedrag van het kind en gezinsfunctioneren.
69
Conclusies - Er zijn aanwijzingen dat PIEP zei de muis gunstige veranderingen bewerkstelligt op het gedrag van het kind en het functioneren van het gezin.
Overige overwegingen PIEP zei de muis is niet opgenomen in de DEJ. Er is wel een voor- en nameting onderzoek uitgevoerd, welke gunstige veranderingen laat zien als het gaat om gedrag van het kind en gezinsfunctioneren.
Aanbevelingen - De interventie PIEP zei de muis is aanbevolen voor kinderen tussen de vier en acht jaar, die opgroeien in een gezin in een prioriteits- of achterstandswijk waarin ten minste één ouder met psychische problemen en/ of verslavingsproblemen of andere psychosociale problemen kampt, met als doel te voorkomen dat deze kinderen zelf psychische problemen ontwikkelen.
70
10. www.survivalkid.nl Doel: Het doel van survivalkid.nl is informatie en steun te bieden aan jongeren waarvan de ouders psychische en/of verslavingsproblemen hebben. Het uiteindelijke doel is een bijdrage leveren aan het voorkomen van psychische problemen die kunnen ontstaan door de situatie waarin de jongeren opgroeien. Doelgroep: Survival Kid is een besloten website voor (Drentse) jongeren van 16–24 jaar waarvan een gezinslid een psychisch of verslavingsprobleem heeft. Inhoud: Jongeren vinden op de besloten site informatie over psychische ziekten en verslaving, verhalen van andere jongeren, blogs, testjes, oefeningen, stellingen en polls. Ze kunnen chatten met leeftijdgenoten die in een vergelijkbare situatie zitten. Ook kunnen ze vragen stellen aan een coach. De veiligheid staat voorop; de chatroom is bewaakt en de deelnemers blijven anoniem. Toegang tot de website: Voor toegang tot het besloten deel van de site dien je je aan te melden. Hier zijn geen kosten aan verbonden. Wat toont onderzoek aan? Lopend onderzoek Er is lopend onderzoek naar Survivalkid (aanvulling volgt).
Overige interventies De beschrijving van Interventies 8 en 9 uit tabel 4 (hoofdstuk 4) is door ontbrekende informatie van de eigenaren niet opgenomen. De beschrijving van interventies 11 t/m 14 uit tabel 4 (hoofdstuk 4) zijn niet beschreven omdat deze buiten de evidentie van deze module vallen (KOPP/KVO-kinderen onder de 22 jaar). Voor nadere informatie wordt verwezen naar de betreffende websites.
71
72
Bijlage 2: Beschrijving van psycho-educatie (zie tabel 4, Hoofdstuk 4) 1. www.drankjewel.nl
Doel: Drankjewel.nl heeft tot doel (volwassen) kinderen van ouders met een alcoholprobleem te ondersteunen. Doelgroep: De doelgroep van Drankjewel zijn jongeren en volwassenen die een ouder met alcoholproblemen hebben of hebben gehad. Inhoud: Drankjewel.nl is een voorlichtingssite en biedt informatie, verhalen van anderen, antwoord op veelgestelde vragen en leestips. Bezoekers van de website kunnen ook meepraten op het forum, chatten met een deskundige of vragen stellen per e-mail. Een deel van de website is gericht op jongeren (12-18 jaar) een ander deel van de website op volwassen kinderen (18+) van ouders met alcoholproblemen. Toegang tot de website: Iedereen kan de website bezoeken, je hoeft je niet aan te melden. 2. www.survivalkid.nl Doel: Het doel van survivalkid.nl is informatie en steun te bieden aan jongeren waarvan de ouders psychische en/of verslavingsproblemen hebben. Het uiteindelijke doel is een bijdrage leveren aan het voorkomen van psychische problemen die kunnen ontstaan door de situatie waarin de jongeren opgroeien. Doelgroep: Survival Kid is een besloten website voor (Drentse) jongeren van 16–24 jaar waarvan een gezinslid een psychisch of verslavingsprobleem heeft. Inhoud: Jongeren vinden op de besloten site informatie over psychische ziekten en verslaving, verhalen van andere jongeren, blogs, testjes, oefeningen, stellingen en polls. Ze kunnen chatten met leeftijdgenoten die in een vergelijkbare situatie zitten. Ook kunnen ze vragen stellen aan een coach. De veiligheid staat voorop; de chatroom is bewaakt en de deelnemers blijven anoniem. Toegang tot de website: Voor toegang tot het besloten deel van de site dien je je aan te melden. Hier zijn geen kosten aan verbonden.
73
3. www.kopstoring.nl Doel: Het doel kopstoring.nl is informatie en steun te bieden aan jongeren waarvan de ouders psychische en/of verslavingsproblemen hebben. Het uiteindelijke doel is een bijdrage leveren aan het voorkomen van psychische problemen die kunnen ontstaan door de situatie waarin de jongeren opgroeien. Doelgroep: Kopstoring.nl is een website voor jongeren van 13–25 jaar die een ouder hebben met psychische problemen of een verslaving. Inhoud: Op deze website staat informatie voor, over en door jongeren die ouders met psychische of verslavingsproblemen hebben. Jongeren kunnen via de website een groepscursus in een chatbox volgen met andere jongeren en een hulpverlener, hun vragen per e-mail stellen aan een deskundige, verhalen van andere jongeren lezen hun eigen verhaal met anderen delen, informatie over psychische en verslavingsstoornissen lezen en hulp zoeken. Toegang tot de website: Iedereen kan de website bezoeken. Alleen voor de online groepscursus Kopstoring dien je je aan te melden. Hier zijn geen kosten aan verbonden. 4. www.kopopouders.nl Doel: Het doel van KopOpOuders.nl is informatie en steun te bieden aan ouders met psychische en/of verslavingsproblemen om op deze manier hun opvoedcompetentie en welbevinden te vergroten. Het uiteindelijke doel is een bijdrage te leveren aan het voorkomen van psychische problemen bij de kinderen die kunnen ontstaan door de situatie waarin ze opgroeien. Doelgroep: KopOpOuders.nl is een website voor ouders met psychische problemen of een verslaving met kinderen in de leeftijd van 0-18 jaar. Inhoud: KopOpOuders.nl geeft informatie en tips over hoe ouders de ouderrol zo goed mogelijk invullen, wanneer zij psychische of verslavinsgproblemen hebben. De website bevat ook ervaringsverhalen van ouders en er kan gereageerd worden op de ervaringen. Daarnaast kunnen ouders via deze website anoniem een begeleide online groepscursus volgen voor opvoedondersteuning, een online zefhulpcursus volgen met minimale begeleiding (recent ontwikkeld) en advies krijgen over opvoeding via de e-mailservice. Toegang tot de website: Iedereen kan de website bezoeken. Alleen voor de online groepscursus KopOpOuders en voor de online Zelfhulp met minimale begeleiding dien je je aan te melden via de website. Hier zijn geen kosten aan verbonden.
74
5. Kipizivero voorlichtingsserie over en voor KOPP (8- delig) Kipizivero bestaat uit voorlichtingsmaterialen (brochures, kaarten, posters) voor en over KOPP/KVO kinderen van alle leeftijden en hun ouders. Daarnaast biedt de brochurereeks informatie voor professionals die veel met kinderen werken en tips voor de behandelaars van de ouders. De voorlichtingsmaterialen kunnen ondersteunend zijn in gesprekken met ouders en kinderen. De materialen zijn ontwikkeld in het kader van de campagne 'Praten helpt' gestart in 2004, een landelijke voorlichtingscampagne die extra aandacht geeft aan de problematiek van kinderen van ouders met psychische of verslavingsproblemen. Verkrijgbaarheid De voorlichtingsmaterialen zijn te bestellen in de webwinkel van het Trimbos-instituut: www.trimbos.nl/webwinkel → zoek op ‘kipizivero’.
6. Forum voor volwassen KOPP (18+) Op http://labyrint-in-perspectief.nl/wat-doen-we/forum/ Doel: Het doel van het forum is erkenning en herkenning door lotgenotencontact. Via dit forum worden volwassen kinderen-van (KOPP) de mogelijkheid geboden om in contact te komen met andere volwassen kinderen-van, zodat zij steun hebben aan elkaar. Mensen leren andere zaken van iemand die in een soortgelijke situatie verkeert, dan van hulpverleners. Ervaringsdeskundige vrijwilligers hebben bij dit lotgenotencontact een voortrekkersrol. Doelgroep: Volwassen KOPP vanaf 18 Inhoud: Open forum: Op het open forum kun je posten over wat je tegenkomt als directbetrokkene bij iemand met psychische of psychiatrische problemen. We nodigen je van harte uit om berichten te plaatsen, mededelingen te doen of vragen te stellen. Het is geheel open, dus iedereen die zich inschrijft kan jouw berichten hier lezen. Een ervaringsdeskundige moderator volgt wat er gepost wordt en reageert waar dat nodig is. Als je dieper op zaken wilt ingaan en meer privacy wilt, kun je je opgeven voor het besloten forum. Besloten forum: Op het besloten forum is veel meer informatie te vinden en is er een specifiek subfora “Kindvan” voor volwassen KOPP. Dit subforum heeft een volwassen KOPP-vrijwilliger als moderator. De moderator zien erop toe dat het forum goed gebruikt wordt en dat iedereen respectvol met elkaar omgaat. Toegang tot de website: Op dit moment is er een open forum en een besloten forum. Het open forum is toegankelijk voor iedereen en gericht op familie in het algemeen. Voor het besloten forum moet je eerst donateur worden en daar zijn kosten aan verbonden. Ook andere zelfhulporganisaties verlenen on-line en/of face-to-face lotgenotencontact, zoals Ypsilon, LSOVD, Stichting Borderline en Balans.
75
76
Bijlage 3: Screeningsinstrumenten en checklists Hieronder volgt een overzicht van screeningsinstrumenten en checklists, die vanuit de beroepspraktijk naar voren zijn gebracht, en die relevant kunnen zijn bij het in kaart brengen van kopp-problematiek. De betrouwbaarheid en validiteit staan, indien bekend, aangegeven in de tabel. Vragenlijsten die betrouwbaar en valide zijn bevonden verdienen de voorkeur.
KOPP-checklist - Screening en Interventiekeuze vragenlijst (SIK-lijst). (Beijers et al, 2010) Screeningsinstrumenten- Kind - Child Behavior Checklist (CBCL) (Achenbach, 1991, 2001) - Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) (Goodman 1997, 1999; Van Widenfelt et al., 2003) - Caregiver-Teacher's Report Form (C-TRF) (Achenbach et al., 2008; Verhulst et a.l, 1997) - Youth Self Report (YSR) (Verhulst et al, 1997) Screeningsinstrumenten - Ouder - Licht Instrument Risicotaxatie en Kindveiligheid – Jeugdzorg (LIRK-JZ) (NJI, 2011) - CARE-NL Child Abuse Risk Evaluation - Nederlandse versie (Ruiter et al, 2005; 2010) - Vragenlijsten Gezin en Opvoeding (VGO) (Vermulst et al, 2011) - Atypical Maternal Behaviour Instrument for Assessment and Classification (AMBIANCE) (ref?) - Modified Interaction Guidance (MIG)- opvolger van AMBIANCE (ref ?) - Working Model of the Child Interview (WMCI) (Benoit et al, 1997) - Functional Emotional Assessment Scale (FEAS) (Greenspan & Wieder, ….; DeGangi et al, …) - Kids coping scale (KCS) In tabel x worden kerngegevens van bovenstaande screeningsinstrumenten weergegeven. De informatie over de instrumenten met een * is afkomstig van de NJI databank; de overige informatie is afkomstig uit andere bronnen (zie bovenstaande referenties). De informatie over betrouwbaarheid en validiteit van de vragenlijsten zijn eveneens afkomstig uit de gerefereerde bronnen, tenzij een COTAN- beoordeling beschikbaar is. In onderstaande tabellen is de gangbare indeling van Cronbach’s Alpha (betrouwbaarheidsmaat) gehanteerd: een CA tussen .80 -.90 wordt als goed beschouwd, tussen .70-.80 als redelijk en tussen 60-.70 als matig en < .60 als slecht.
77
Tabel: specifieke KOPP-checklist Vragenlijsten Ouder/gezin Screening en interventiekeuze lijst (SIK-lijst)
Doelgroep
Aantal items en schalen
Ouders (met psychische en/of verslavingsproblemen)
Ouder-deel: Erkenning probleem bij de ouder Invloed probleem van ouder op kind Gezinsinteracties Ouderrol client (betrokkenheid, liefdevolle bejegening, geduld, structuur etc). Ouderrol van andere ouder Kind-deel: Welbevinden kind Functioneren kind Zicht van kind op problemen ouder Netwerk kind Copingvaardigheden kind (gevoelens uiten, grenzen stellen, afstand nemen, hulp vragen, compenserende activiteiten zoals hobby’s) Specifieke reacties ( bijv. schaamtegevoelens, parentificatie) Non-specifieke reacties (bijv. slaap- en eetproblemen)
Psychometrische eigenschappen Niet opgenomen in COTAN Geen genormeerde scores Betrouwbaarheid/ validiteit niet bekend
Afnameduur -
Afnameduur onbekend
Gebruik en Bijzonderheden In te vullen door behandelaar van de ouders , voor tijdens of na gesprek -
-
-
Veel negatieve scores betekent aanwezig heid risicofactor voor het kind Veel positieve scores betekent de aanwezigheid van een beschermende factor voor het kind Naast screening bevat Sik-lijst ook bijbehorend advies voor interventies en instructies voor gespeksvoering met ouders
Tabel: Screeningsinstrumenten - Kind Vragenlijst Kind
Leeftijd
Aantal items en schalen
*Child Behavior Checklist (CBCL)
1,5 - 5 jaar
99 items Hoofdschalen Internaliserend/ externaliserend gedrag SubSchalen Emotioneel reagerend, angstig/depressief, lichamelijke klachten, teruggetrokken, slaapproblemen, aandachtsproblemen, aggressief gedrag. 99 items? Hoofdschalen Vaardigheden, emotionele- en gedragsproblemen Subschalen Vaardigheden (activiteiten, sociaal, school) Internaliserende problemen (teruggetrokken/depressief, lich klachten, angstig depressief). Externaliserende problemen (sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen, normafwijkend gedrag, agressief gedrag) TRF: 118 vragen
*Child Behavior Checklist (CBCL)
*Teacher's Report Form (TRF) en
6- 18 jaar
C-TRF: 1,5-5 jaar
Hoofdschalen
Psychometrische eigenschappen Niet opgenomen in COTAN geen Nederlands onderzoek
Afnameduur
COTAN beoordeling (CBCL 4-18 ): Betrouwbaarheid: goed Begripsvaliditeit: goed Criteriumvaliditeit: voldoende
-
Afnameduur: 15 tot 20 min
-
Scoring: circa 5 minuten en interpretatie ook ca. 5 minuten
COTAN beoordeling : TRF (1999):
-
-
Afnameduur: 15 tot 20 min Scoring: ca. 5 minuten en interpretatie ook ca. 5 minuten
Afnameduur: 10 tot 20 min
Gebruik en Bijzonderheden Ouders, verzorgers of andere volwassenen die kind goed kennen vullen vragenlijst in
-
Ouders, verzorgers of andere volwassenen die kind goed kennen vullen vragenlijst in
-
specifieke aanpassingen voor allochtonen
-
De (C-)TRF is de door de leerkracht of
78
*Caregiver's Teachers Report (C-TRF)
TRF: 6-18 jaar
Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen, totale problemen, schoolfunctioneren, realtie leerkracht - kind
-
Beide zijn gebaseerd op de CBCL en kunnen aanvullend gebruikt worden
Subschalen Teruggetrokken / depressief Lichamelijke klachten Angstig / depressief Sociale problemen Denkproblemen Aandachtsproblemen Normafwijkend gedrag Agressief gedrag
Betrouwbaarheid: goed Bergipsvaliditet : voldoende Criterium aliditeit : Voldoende
-
Scoring: circa 5 minuten en interpretatie ook ca. 5 minuten
-
Afnameduur: 5 min
leidster in te vullen versie van de CBCL
C-TRF: Niet opgenomen in COTAN
C-TRF: 99 vragen Hoofdschalen Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen, totale problemen, realtie leidster - kind
*Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ)
*Youth Self report (YSR)
Kids Coping Scale (KCS)
3-16 jaar
11-18 jaar
8-12 jaar
Subschalen Emotioneel reagerend Angstig / depressief lichamelijke klachten Teruggetrokken Slaapproblemen Aandachtsproblemen Agressief gedrag 25 items Hoofdschalen Emotionele problemen Gedragsproblemen Hyperactiviteit/ aandachsttekort Problemen met leeftijdgenoten Prosociaal gedrag Subschalen Iedere hoofdschaal heeft 5 items
136 items Hoofdschalen Vaardigheden, emotionele- en gedragsproblemen Subschalen Vaardigheden (activiteiten, sociaal, school) Internalisiserend (teruggetrokken / depressief, lich klachten, angstig / depressief) Externaliserend (normafwijkend gedrag, agressief gedrag) Overige: sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen 9 items Hoofdschalen Problem focused coping, Emotion focused coping Social support
COTAN beoordeling: Betrouwbaarheid : voldoende Begripsvaliditeit: voldoende Criteriumvaliditeit: onvoldoende
-
-
-
COTAN beoordeling: Betrouwbaarheid: Goed/Wisselend (goed: totale score, internaliserend, externaliserend) Begripsvaliditeit: voldoende Criteriumvaliditeit voldoende
-
Niet opgenomen in COTAN
-
-
Afnameduur: 15-20 min Scoring: circa 5 minuten en interpretatie ook ca. 5 minuten
Afnameduur: ?
-
tot 11 jaar: ingevuld door ouder/ leerkracht v.a. 11 jaar ingevuld door jongere zelf onder begeleidng van volwassene specifieke aanpassingen voor allochtonen Kan individueel of groepsgewijs afgenomen worden, onder supervisie van gedragswetenschapper of psychiater
-
specifieke aanpassingen voor allochtonen
-
Is specifiek voor kopp-kinderen ontwikkeld?
Betrouwbaarheid: Problem focused scale : gemiddeld tot laag Emotion focued scale: zwak Social support scale:
79
onbekend Construct Validiteit: -
Problem focuesd coping scale: positief gerelateerd aan zelfvertrouwen en verbondenheid en negatief gerelateerd aan problemen met anderen, gedragsproblemen en hyperactiviteit.
-
De andere twe schalen zijn geralteerd aan deze concepten.
Tabel: Screeningsintsrumenten – Ouder (voor het in kaart brengen van ouder-kind relatie, gezinssituatie en/of opvoedingsvaardigheden) Vragenlijsten Ouder/gezin *Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)
Doelgroep
Aantal items en schalen
Gezinnen met vermoeden kindermishande ling
*CARE-NL Child Abuse Risk Evaluation Nederlandse versie
Gezinnen met vermoeden kindermishande ling
Vragenlijsten Gezin en Opvoeding (VGO)
Gezinnen met (ernstige) opvoedproblemen -
Doel: Gestructureerd besluitvormingsproces n.a.v. vermoeden kindermishandeling Deel 1: Huidige veilgheidssituatie Deel 2: Risicotaxatie Doel: Risicotaxatie kindermishandeling, inclusief seksueel misbruik Subschalen: Ouderlijke factoren (gerelateerd aan kindermishandeling- b.v. zelf slachtoffer van kindermishandeling ) Ouder-Kindfactoren (betreffende de opvoeidngb.v. opvoedkennis) Kindfactoren (inzake kwetsbaartheid – b.v. ADHD)) Gezinsfactoren (gerelateerd aan omgeving -b.v. sociale steun) 102 items (stellingen) VGO bestaat uit: 1. Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL) (34 items) Opvoeder-kind relatie Opvoedingscompetentie Depressieve stemmingen Rolbeperking Gezondheidsklachten 2. Verkorte Schaal Opvoedersgedrag (VSOG) (25 items) Ouderlijke betrokkenheid
Psychometrische eigenschappen Niet opgenomen in COTAN Kwaliteit LIRIK niet onderzocht geen geobjectiveerde scoring van items
Afnameduur
-
Niet opgenomen in COTAN Niet genormeerd Beperkt (retrospectief) onderzoek naar betrouwbaarheid en validiteit.
-
Niet opgenomen in COTAN Genormeerde scores o.b.v. onderzoek onder algehele bevolking ( 0-3; 4-12; 13-18 jaar) Betrouwbaarheid: OBVL (goed tot uitstekend) VSOG (acceptabel tot goed) VGFO (uitstekend) VMG (niet van
-
-
-
-
Afnameduur onbekend 20 vragen; niet alle vragen zijn verplicht
Afnameduur on bekend
Afnameduur onbekend
Gebruik en Bijzonderheden In te vullen door hulpverleners -
LIRIK is een checkllist
-
In de vullen door hulpverleners
-
Eindoordeel aangeven op codeerblad (laagmatig-hoog risico)
OBVL: Ingevuld door hulpverlener VSOG: Ingevuld door hulpverlener VGFO: Ingevuld door ouder VMG: Ingevuld door ouder VSOG alleen geschikt
80
AMBIANCE (Atypical Maternal Behaviour Instrument for Assessment and Classification)
Ouders (en baby's 12-18 maanden)
Opvolger van Ambiance is: Modified Interaction Guidance (MIG)
Working model of the child interview (WMCI)
Functional Emotional Assessment Scale (FEAS)
Ouders (van kinderen in de leeftijd van …..jaar)
Ouders (van kinderen tussen 7mnd - 4 jaar)
Monitoring Positieve bekrachtiging Probleem oplossen 3.Vragenlijst Gezinsfunctioneren Ouders (VGF O) (28 items) Basiszorg Opvoeding Sociale contacten Jeugdbeleving Partnerrelatie 4.Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG) (15 items). stressvolle gebeurtenissen worden nagevraagd ? items Brengt kwaliteit moeder-baby interactie in beeld Hoofdschalen Atypisch opvoedgedrag Ouder waarbij geschiedenis speelt waarin onverwerkt verlies en/of onverwerkt trauma een rol speelt. Subschalen Affective communication error Role/boundary confusion Disorientation Intrusivenss/negativity Withdrawel 19 items Semigestructureerd interview over ouder-kind relatie Hoofdschalen balanced disengaged distorted 46 items ouders; 79 items kind Observatieschaal van sociaalemotioneel functioneren kind en van ondersteuningsvaardigheden ouders
toepassing; meet enkel de mate van stressvolle gebeurtenissen) Validiteit van alle schalen: Acceptabel tot goed
-
Niet opgenomen in COTAN
-
Betrouwbaar voor ouders van kinderen 12-18 maanden. Er loopt een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de test voor de leeftijd van 0-7 jaar.
-
-
VGO-lijsten zijn geschikt voor screening, diagnostiek en (herhaalde) effectmetingen.
-
Afnameduur onbekend
-
-
Screening a.h.v. korte videobeelden van ouder-kind interactie Coderingssyteem aanwezig Programma bevat screening hechtingsrelatie en interventieadvies
Niet opgenomen in COTAN Betrouwbaarheid en validiteit onbekend
-
Afnameduur: 1 uur
-
Interviewafname door hulpverlener met ouder
-
Niet opgenomen in COTAN
-
Afnameduur: onbekend
-
-
Betrouwbaarheid: goed voor zowel kind als ouder schalen Validiteit: goed voor zowel kind als ouder schalen
Observatie of video opname door behandelaar Coderingssyteem aanwezig
-
Hoofdschalen Zelfregulatie en interesse in de wereld Vorming van relaties, hechting en betrokkenheid Wederzijdse doelgerichte communicatie Gedrag, probleemoplossing, internalisatie Vermogen tot interne representaties, symbolisch denken Emotionele denken en ontwikkeling, uitingen van thematisch spel
voor ouders van 4-18 jarigen; niet geschikt voor ouders van jongere kinderen.
-
-
Geen diagnostisch instrument, maar kan in combinatie met bijv. diagnostisch interview met ouders en kind een goed beeld geven van sociaalemotioneel functioneren in verschillende situaties
-
RINO cursus FEAS voor gedragswetenschappers (post WO)
81
82
Bijlage 4: Screening en interventiekeuze lijst (SIK-lijst) Originele versie 2010 door: Beijers, F. (Riagg Zuid Roermond), Bellemakers, T. (Centrum Maliebaan Utrecht), Senders, A. (Prezens GGZ inGeest Amsterdam), Veldhoen, N. (Verslavingszorg Noord-Nederland Friesland).
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97