FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Academiejaar 2013-2014 Tweede semester examenperiode
Obsessief-Compulsieve Symptomen bij Kinderen: Een Valideringsstudie
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Prof. Dr. Barbara De Clercq Begeleiding: Lic. Elien De Caluwé
00901138 Nathalie Fierens
Ondergetekende, Nathalie Fierens, geeft toelating tot het raadplegen van de Masterproef door derden.
i
Abstract De Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale (YOCSS; De Caluwé en De Clercq, in press) was oorspronkelijk ontworpen voor het meten van obsessief-compulsieve (OC) symptomen en hun ernst bij adolescenten. Het doel van de huidige Masterproef is nagaan of deze zelfrapportage vragenlijst ook bruikbaar is bij kinderen tussen 8 en 12 jaar. De psychometrische kwaliteiten van de YOCSS worden getest in een steekproef van 105 kinderen, 65 moeders en 59 vaders. De interne consistentie van de YOCSS wordt nagegaan aan de hand van Cronbach’s alpha, voor de YOCSS symptoomscore is dit uitstekend en voor de YOCSS ernstscore goed. De significant positieve Spearman rangorde correlaties met andere schalen die OC symptomen meten, geven aan dat de YOCSS zowel voor het meten van OC symptomen als het meten van ernst een goede convergente validiteit vertoont. De divergente validiteit wordt niet statistisch ondersteund. De incrementele predictieve validiteit van de YOCSS kan in de huidige steekproef niet nagegaan worden, wegens een te lage responsrate van de vaders. Verder wordt door exploratorische factoranalyses de oorspronkelijke drie-factor structuur (Obsessief, Compulsief en Orde/Netheid/Perfectionisme symptoomdomein) bij kinderen gerepliceerd, hoewel twee van de tien facetten op een andere factor laden. De resultaten uit de huidige Masterproef sluiten in grote mate aan bij de studie van De Caluwé en De Clercq bij adolescenten. De YOCSS is een veelbelovend instrument voor het beschrijven van vroege OC symptomen op een dimensionele wijze. Replicatie in een grotere steekproef is echter aangewezen om met meer zekerheid uitspraken te kunnen doen over de toepasbaarheid van de YOCSS bij kinderen.
ii
Inhoudsopgave Inleiding ........................................................................................................................ 1 Wat is een Obsessief-Compulsieve Stoornis? ................................................... 1 Obsessief-Compulsieve Stoornis bij Volwassenen ............................................ 2 Prevalentie, demografische kenmerken en comorbiditeit........................ 2 Heterogeniteit en subtypes..................................................................... 3 Diagnose en behandeling....................................................................... 5 Obsessief-Compulsieve Stoornis bij Kinderen ................................................... 6 Prevalentie, demografische kenmerken en comorbiditeit........................ 6 Heterogeniteit en Subtypes. ................................................................... 8 Diagnose en behandeling....................................................................... 8 Bestaande meetinstrumenten en hun tekortkomingen. ............... 9 Nieuw meetinstrument. ............................................................. 12 Huidige Studie ................................................................................................. 14 Probleemstelling en doelstelling. .......................................................... 14 Onderzoeksvragen. .............................................................................. 15 Hypotheses. ......................................................................................... 15 Theoretisch, praktisch en methodologisch belang van huidige studie... 15 Methode...................................................................................................................... 17 Deelnemers ..................................................................................................... 17 Meetinstrumenten ............................................................................................ 17 Kind. .................................................................................................... 17 Informatiefiche. ......................................................................... 17 Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale........................ 17 Children’s Florida Obsessive-Compulsive Inventory. ................ 18 Obsessive-Compulsive Scale van de Youth Self Report. .......... 19 Child Depression Inventory. ...................................................... 19 Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders.............. 19 Moeder................................................................................................. 20 Informatiefiche. ......................................................................... 20 Obsessive-Compulsive Scale van de Child Behavior Checklist. 20 Vader. .................................................................................................. 20 Pediatric Quality of Life Inventory. ............................................ 20 Procedure........................................................................................................ 21
iii
Statistische Analyses....................................................................................... 22 Resultaten .................................................................................................................. 24 Beschrijvende Statistiek .................................................................................. 24 Betrouwbaarheid ............................................................................................. 27 Validiteit........................................................................................................... 28 Convergente validiteit. .......................................................................... 28 Divergente validiteit. ............................................................................. 28 Incrementele predictieve validiteit. ....................................................... 28 Factorstructuur ................................................................................................ 29 Discussie .................................................................................................................... 31 Interpretatie van de Bevindingen en Vergelijking met Andere Studies ............. 31 Beschrijvende statistiek. ....................................................................... 31 Betrouwbaarheid. ................................................................................. 31 Validiteit. .............................................................................................. 32 Factorstructuur. .................................................................................... 33 Sterktes en Beperkingen van de Huidige Studie .............................................. 33 Sterktes................................................................................................ 33 Beperkingen. ........................................................................................ 34 Implicaties en Richtlijnen voor Toekomstig Onderzoek .................................... 35 Algemene conclusie ........................................................................................ 36 Referenties ................................................................................................................. 38
iv
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Obsessief-Compulsieve Symptomen bij Kinderen: een Valideringsstudie Wat is een Obsessief-Compulsieve Stoornis? Een Obsessive-Compulsive Disorder (OCD) wordt gekarakteriseerd door steeds terugkerende dwanggedachten of dwanghandelingen, of vaak zelfs door beide. De Diagnostic
and
Statistical
Manual
of
Mental
Disorders
(DSM-5)
omschrijft
dwanggedachten als terugkerende en aanhoudende gedachten, impulsen of voorstellingen, die als ongewenst en verontrustend ervaren worden. Bovendien veroorzaken ze duidelijk angst of lijden bij de persoon in kwestie. Het is belangrijk om deze te onderscheiden van een overdreven bezorgdheid over problemen in het dagelijkse leven. De persoon die deze dwanggedachten ervaart, probeert ze te negeren, te onderdrukken of te neutraliseren met een andere gedachte of handeling. Hoewel de gedachten als ik-vreemd en onvrijwillig ervaren worden, moet het individu erkennen dat deze een product van zijn of haar eigen geest zijn. De dwanggedachten kunnen heel verschillende inhouden hebben, het kan bijvoorbeeld gaan om aanhoudende twijfels over het al dan niet uitgeschakeld hebben van elektronische apparaten of het idee besmet te zijn (American Psychiatric Association [APA], 2013). Dwanghandelingen zijn repetitieve gedragingen of mentale daden (bijvoorbeeld in je hoofd tot een bepaald getal tellen om zo een schadelijk iets te vermijden), waartoe de persoon zich gedwongen voelt in reactie op een dwanggedachte. In sommige gevallen gaat het om het vasthouden aan regels, die op rigide wijze steeds opnieuw toegepast moeten worden. De gedragingen of psychische activiteiten zijn bedoeld om lijden te voorkomen of verminderen, of om aan een bepaalde gevreesde gebeurtenis te ontkomen. Het gaat echter om activiteiten die geen realistische samenhang vertonen, of duidelijk overdreven zijn. Voorbeelden van dwanghandelingen zijn: herhaaldelijk handen wassen, checken, tellen en controleren (APA, 2013). Het is hierbij belangrijk om op te merken dat de gedachten en gedragingen zich herhaaldelijk moeten voordoen, dat de persoon er onder moet lijden en dat het voor de persoon aanvoelt alsof het niet anders kan, alsof hij of zij dingen moet doen of denken. Iedereen twijfelt of controleert wel eens of hij het licht al dan niet heeft uitgedaan, dit is echter
niet
onmiddellijk
een
obsessief-compulsief
(OC)
symptoom.
De
dwanghandelingen en dwanggedachten die men bedoelt bij de definitie van OCD nemen zoveel tijd in beslag dat ze het dagelijkse leven ernstig kunnen bemoeilijken.
1
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
In de voorgaande editie van de DSM werd OCD gecategoriseerd onder de sectie angststoornissen (APA, 2000). In de DSM-5 werd er echter een nieuwe categorie gecreëerd, namelijk obsessief-compulsieve en gerelateerde stoornissen (APA, 2013). De gewijzigde indeling wordt ondersteund door empirische bevindingen, die de inadequate positie van OCD bij de angststoorniscategorie benadrukken en door de substantiële verschillen tussen OCD en de andere angststoornissen (Stein et al., 2010). Bovendien is er evidentie (Hollander, Kim, Braun, Simeon, & Zohar, 2009), die suggereert dat OC pathologie beter past binnen een OC spectrum samen met andere gerelateerde stoornissen. Ander onderzoek (Cameron, 2007) toont dat OC symptomen niet enkel voorkomen bij OCD, maar ook bij verschillende andere stoornissen (zoals gemoeds-, tic-, eet- en angststoornissen). Obsessief-Compulsieve Stoornis bij Volwassenen Prevalentie, demografische kenmerken en comorbiditeit. OCD is een relatief vaak voorkomende psychiatrische stoornis. De stoornis is geïdentificeerd in verschillende etnische groepen, hoewel er culturele verschillen zijn in de uiting van de symptomen (Fontenelle, Mendlowicz & Versiani, 2006). De prevalentie in de algemene populatie is twee tot drie procent (Millet et al., 2004; Taylor, 2011). Bij volwassenen zijn er ongeveer evenveel mannen als vrouwen die aan de stoornis lijden. In verband met de etiologie van de stoornis vermoedt men dat er een zekere aanleg geërfd wordt, maar dat omgevingsfactoren ten slotte doorslaggevend zijn voor het ontstaan van OCD (De Haan, Huyser & Boer, 2005). De start van de stoornis is meestal gradueel. Een onbehandelde OCD kent in het merendeel van de gevallen een chronisch verloop. Hierbij kunnen de symptomen veranderen over de tijd heen, vaak als reactie op levensgebeurtenissen (Mataix-Cols et al., 2002; Stewart et al., 2004). De Wereld Gezondheidsorganisatie zet OCD in de top 20 van de meest beperkende stoornissen (Heyman, Mataix-Cols & Fineberg, 2006). OCD wordt geassocieerd met een aanzienlijk lijden, een significante daling in algemeen functioneren en economische kosten, zowel voor de persoon die de stoornis heeft als voor de maatschappij (Abramowitz, Taylor & McKay, 2009; Taylor, 2011). In het algemeen kunnen we dus zeggen dat OCD een stoornis is met ernstige gevolgen voor de levenskwaliteit van de patiënt. Comorbiditeit met andere stoornissen is eerder de regel dan de uitzondering bij OCD. Zo suggereren epidemiologische metingen, dat er bij minstens de helft van de
2
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
personen met OCD sprake is van een andere psychologische stoornis. Hoe ernstiger de OCD, hoe meer kans dat er een comorbide stoornis aanwezig is. Ook lijkt er een verband te bestaan tussen leeftijd en comorbiditeit, namelijk hoe ouder hoe vaker er sprake is van comorbiditeit. Stoornissen die het vaakst samengaan met OCD zijn angststoornissen,
depressieve
hyperactiviteitstoornissen
stoornissen,
(ADHD),
ticstoornissen,
gedragsstoornissen,
alsook
aandachts-
en
persoonlijkheids-
stoornissen (Masi et al., 2006; Torres et al., 2006). Een voorgeschiedenis van stemmingsstoornissen wordt eveneens geassocieerd met OCD, dit komt bij gemiddeld 75 procent van de volwassen met OCD voor. Depressie en OCD hebben een comorbiditeit van 70 procent, depressie komt meestal secundair naast OCD (Demal, Zitterl, Lenz, Zapotoczky & Zittel-Eglseer,1996; Millet et al., 2004). Zowel bij volwassenen als bij kinderen komt de combinatie van dwang en tics vaak samen voor. Men veronderstelt dat deze patiënten een speciale te onderscheiden groep vormen. Dit zou de groep zijn waarbij de klachten al op jonge leeftijd beginnen. Deze groep heeft andere dwangrituelen en bovendien is de dwangstoornis minder goed te beïnvloeden (Eichstedt & Arnold, 2001; Millet et al., 2004; Rosario-Campos et al., 2001). Heterogeniteit en subtypes. Quasi alle studies komen tot hetzelfde besluit als het gaat om de heterogeniteit van OCD, namelijk dat OCD een stoornis is die op heel veel verscheidene manieren kan voorkomen. In het algemeen kunnen we vijf domeinen (of symptoomdimensies) onderscheiden met dwanggedachten en dwanghandelingen die vaak samen voorkomen. Het eerste domein bevat dwanggedachten over het verantwoordelijk zijn voor het toebrengen of niet kunnen vermijden van schade, checken en geruststelling zoeken. Het tweede domein gaat over gedachten in verband met symmetrie, ordenen en telrituelen. Vervolgens is er een domein met gedachten over besmetting, gecombineerd met was- en schoonmaakrituelen. Het vierde gaat over weerzinwekkende gedachten betreffende seks, geweld en religie. In het laatste domein plaatsen we dwanggedachten over het verwerven en behouden van objecten, samen met het effectief verzamelen ervan (hamsteren) (Abramowitz et al., 2009). Een andere manier om OCD op te delen is door middel van de leeftijd op het moment dat de eerste symptomen zich voordoen, zo krijgen we early-onset (EO) en late-onset (LO) groepen. De leeftijd waarop de eerste symptomen voorkomen, is ook bij andere stoornissen een belangrijke variabele om de stoornis te begrijpen, dit is bij OCD niet anders. Klinische observaties suggereren bovendien dat EO en LO groepen op
3
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
verschillende manieren onderscheidbaar zijn, zoals op basis van sekse en comorbiditeit. Analyses van de studie van Taylor (2011) bevestigen dat de beste fit bereikt wordt door datasets in verband met OCD in twee groepen te verdelen, namelijk EO en LO. De exacte cut-off waarden verschillen van studie tot studie. Gemiddeld gezien kunnen we EO OCD definiëren als OCD waarbij de eerste symptomen zich voordoen in de kindertijd of de vroege adolescentie, voor de leeftijd van 15 jaar. LO OCD ontwikkelt zich dan pas na de leeftijd van 15 jaar, dit kan lopen tot in de late volwassenheid (Sobin, Blundell & Karayiorgou, 2000). Bij OCD die begint in de kindertijd is er significant meer sprake van complexe motorische en vocale tics. Mensen met EO OCD rapporteren vaker een gradueel verschijnen van symptomen. Bij LO OCD wordt er dan weer vaker een plotse start van symptomen vermeld. Bij personen die pas op latere leeftijd OCD ontwikkelen, zien we dat dit vaak getriggerd wordt door belangrijke levensgebeurtenissen, zoals professionele moeilijkheden en de geboorte van kinderen. Dit suggereert dat LO OCD misschien meer veroorzaakt wordt door omgevingsfactoren die voorafgaan aan het ontwikkelen van de stoornis. Bij EO OCD kan dan uitgegaan worden van een meer genetische basis (Millet et al., 2004). Cognitief-gedragsmatige modellen (bv. Salkovskis, Shafran, Rachman & Freeston, 1999) suggereren dat omgevingsfactoren, die het risico op het ontwikkelen van OCD vergroten, te maken hebben met blootstelling aan stressvolle levensgebeurtenissen. Deze gebeurtenissen hebben vaak te maken met het krijgen van een verhoogde persoonlijke verantwoordelijkheid, verhoogd bewustzijn voor gevaar, enzovoort. Niet alleen hoe de stoornis begint, is verschillend voor deze twee subtypes, maar ook het verloop van de symptomen over de tijd heen is anders. Bij EO OCD verandert de ernst niet met de tijd, bij LO OCD is dit wel het geval (Taylor, 2011). We kunnen echter wel een algemene opmerking maken betreffende de studies over de startleeftijd van OCD. Het gaat hier in de meeste gevallen om retrospectieve studies, waarbij er aan volwassenen met OCD gevraagd wordt wanneer de symptomen voor het eerst optraden. De vraag kan gesteld worden of dit wel accuraat herinnerd wordt. Het is immers mogelijk dat de herinneringen gekleurd worden door het latere gedrag. Onderzoek van Brewin, Andrews en Gotlib (1993) geeft echter aan dat mensen misschien wel een accurate inschatting kunnen maken van de startleeftijd van hun stoornis, dit is zeker het geval als er sprake was van ernstige of beperkende symptomen.
4
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Diagnose en behandeling. De diagnose van OCD wordt vaak pas op latere leeftijd gesteld (Walitza et al., 2011). Dit hangt mogelijks samen met de schaamte en onzekerheid die ervaren wordt. De meeste patiënten identificeren hun problemen pas op het moment dat ze reeds aanzienlijke schade aan hun leven hebben veroorzaakt, vaak laten ze hun symptomen ook dan pas behandelen (Lomax, Oldfield & Salkovskis, 2009). Het meest gebruikte instrument voor volwassenen is de Yale-Brown Obsessive Compulsive Scale (Y-BOCS; Goodman et al., 1989 a, b). Deze bestaat uit twee onderdelen, er is een symptoom georiënteerde vragenlijst waarmee dwanggedachten en dwanghandelingen in kaart gebracht kunnen worden. Het tweede deel is een semigestructureerd interview, waarmee het mogelijk is om de ernst van de stoornis te bepalen (Leckman et al., 2010). Beide delen worden afgenomen en gescoord op een puntenschaal door een clinicus. De ernstmeting kan opgedeeld worden in vijf dimensies, namelijk tijd, ervaren last, interferentie, weerstand en controle. Alle items worden gescoord op een dimensionele vijfpunten Lickert-schaal gaande van geen symptomen (0) tot ernstige symptomen (4). De schaal heeft een totaalscore die tussen de 0 en 40 ligt (Deacon & Abramowitz, 2005). Uit de studie van Wewetzer et al. (2001) blijkt dat de ernst van de stoornis (gemeten met Y-BOCS) significant lager is onmiddellijk na de initiële behandeling en ook op follow-up momenten. Het is dus van belang om de stoornis tijdig te diagnosticeren en te behandelen. Eén van de meeste effectieve behandelmethoden is cognitieve gedragstherapie (Cognitive Behavioral Therapy of CBT). Het gedragsmatige aspect gaat in het geval van OCD over exposure en respons preventie. Bij de combinatie van beide is het de bedoeling dat de persoon zich stapsgewijs blootstelt aan de dwanggedachten zonder de bijhorende dwanghandeling te stellen. Op die manier leert de persoon dat er niets ergs gebeurt als hij of zij de dwanggedachten niet volgt, zo zal de angst en het dwangmatige aspect langzaam uitdoven. In een groot aantal onderzoeken is aangetoond dat CBT bij volwassenen effectief is (Abromowitz, 1997). Ook medicamenteuze behandeling met selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI’s) levert goede resultaten op (Taylor, 2011).
5
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Obsessief-Compulsieve Stoornis bij Kinderen Prevalentie, demografische kenmerken en comorbiditeit. Geller (2006) concludeert dat OCD minstens even vaak in de kindertijd begint als op latere leeftijd. Bij ongeveer 20 procent van de volwassen met OCD in Amerika, waren de eerste symptomen reeds aanwezig op tienjarige leeftijd of vroeger (Walitza et al., 2011). Uit de gegevens van de review van Taylor (2011) komt naar voor dat 76 procent van de bevraagde volwassenen met OCD reeds in de kindertijd de eerste symptomen vertoonde. In het algemeen kunnen we dus stellen dat OC symptomen bij ongeveer de helft van de volwassenen met OCD reeds starten in de kindertijd. De prevalentie van OCD bij kinderen is één tot drie procent (Walitza et al., 2011). In de kindertijd zijn er meer jongens dan meisjes met OC symptomen (verhouding 3/2), maar vanaf de adolescentie verdwijnt dit geslachtsverschil (Chabane et al., 2005; Geller et al., 1998; Taylor, 2011). Bij jongere kinderen komt een dwangstoornis minder vaak voor dan bij oudere kinderen. In Nederland wordt de stoornis nog steeds niet voldoende herkend, dit toont het belang van adequate screeninginstrumenten aan die reeds op jonge leeftijd ingezet kunnen worden (De Haan & Wolters, 2009). Zoals reeds vermeld bij het luik over volwassen met OCD, gaat men er vanuit dat OCD ontstaat door een wisselwerking tussen genetische factoren en omgevingsfactoren. Bij kinderen is het bovendien zo dat het gezin, en de ouders in het bijzonder, een invloed kunnen hebben op het voortbestaan van de stoornis, omdat ze uit medeleven of bezorgdheid hun kind helpen bij de rituelen of bij het vermijden. Daardoor kunnen ze de OCD ongewild in stand houden of zelfs verergeren (De Haan & Wolters, 2009). Resultaten uit familiestudies geven aan dat EO, in vergelijking met LO, sterker door genetische factoren, gedeelde omgevingsfactoren of beide wordt beïnvloed. Het is mogelijk dat de start van dit subtype OCD eerder genetisch is, maar dat de verdere vormgeving meer onder invloed van omgevingsfactoren staat (Taylor, 2011). In sommige gevallen kan OCD bij kinderen het gevolg zijn van een streptokokken infectie, deze
vallen
onder
pediatrische
auto-immuun
neuropsychiatrische stoornissen
geassocieerd met streptokokken infectie (PANDAS). Infectiegerelateerde OCD’s verklaren echter slechts 10 procent van de EO OC symptomen (da Rocha, Correa & Teixeira, 2008). Net zoals bij volwassenen hebben kinderen met OCD last van dwanghandelingen en dwanggedachten. Er kunnen echter wel een aantal leeftijdsspecifieke verschillen
6
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
vastgesteld worden. Zo komt ‘vragen stellen’ specifiek voor bij kinderen. Ouders moeten dan soms uren lang vragen van hun kind beantwoorden. Soms gaat dit puur om de geruststelling die het kind eruit haalt (dit zijn vragen zoals ‘Is de deur wel op slot?’), maar vaak zijn het vragen waarop een ritueel antwoord moet gegeven worden (hiermee word bedoeld steeds opnieuw hetzelfde antwoord en op dezelfde toon, tot het kind tevreden is). Een ander typisch kenmerk voor OCD bij kinderen zijn magische rituelen om allerlei rampen te vermijden. We zien dat deze vaak in de loop van de tijd langer worden (Eichstedt & Arnold, 2001). Hier is het belangrijk om op te merken dat ritueel gedrag bij kinderen niet ongewoon hoeft te zijn en gerelateerd kan zijn aan de normale kinderontwikkeling. Het bekendste voorbeeld hiervan is het lopen over stoeptegels waarbij men de randen niet mag raken. OCD met EO wordt geassocieerd met een meer divers patroon van OC symptomen en een grotere globale ernst. Personen die reeds in de kindertijd OC symptomen vertoonden, hebben ernstige aanpassingsmoeilijkheden op gebied van sociale integratie, relaties en bij de leeftijdsadequate ontwikkeling van onafhankelijkheid van familie. OC symptomen zorgen bovendien vaak voor ernstige beperkingen en conflicten in de familie (Walitza et al., 2011). Dit benadrukt nogmaals het belang van vroege detectie, aangezien een gepaste behandeling de prognose aanzienlijk verbetert en de bestaande symptomen vermindert. Volgens Walitza et al. (2011) is OCD chronisch bij ongeveer 40 procent van de kinderen met deze stoornis. De resultaten van de meta-analyse van Stewart et al. (2004) bevestigen dit, hieruit blijkt dat OCD bij 41 procent van de kinderen en adolescenten een stoornis is waar men heel moeilijk vanaf geraakt. Als subklinische manifestaties mee in rekening gebracht worden, gaat het zelfs om 60 procent. Zeventig procent leidt 11 jaar later nog steeds aan een mentale stoornis en 36 procent heeft nog steeds OC symptomen (Wewetzer et al., 2001). Bij 68 tot 100 procent van de kinderen gaat een OCD gepaard met een andere stoornis (Walitza et al., 2011). Bij de EO groep is er vaker een geschiedenis van tics aanwezig (Millet et al. 2004; Taylor, 2011). Bij 50 tot 60 procent van de kinderen die OC symptomen vertonen, zien we comorbiditeit met een angststoornis (Geller et al., 2001). Een depressieve stoornis komt bij 10 tot 26 procent van de kinderen met OCD voor (Hanna, 1995; Swedo, Rapoport, Leonard, Lenane & Cheslow, 1989). Ook comorbiditeit met ADHD komt regelmatig voor en is bovendien geassocieerd met een ernstigere OCD en een minder gunstige afloop (Walitza et al., 2008).
7
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Heterogeniteit en Subtypes. Net als bij volwassen is OCD ook bij kinderen een heel heterogene stoornis. Kinderen vertonen vaak meerdere OC symptomen op hetzelfde moment. Bovendien is er een hoge comorbiditeit met andere stoornissen (Walitza et al., 2011). Volgens Geller et al. (1998) komen dwanggedachten en dwanghandelingen in verband met schoonmaken het vaakst voor bij kinderen (32% tot 87%) en wordt dit gevolgd door herhalen, checken en agressieve gedachten. In de studie van Walitza et al. (2011) worden gelijkaardige resultaten gevonden. Bij dit onderzoek staat schoonmaken op nummer één (60%), gevolgd door checken (40%). De complexe klinische presentatie van OCD kan samengevat worden in een aantal stabiele symptoomdimensies. Het gaat om dwanggedachten en dwanghandelingen die gegroepeerd kunnen worden, omdat ze een gemeenschappelijk thema hebben. Bij kinderen kunnen er vier van zulke dimensies onderscheiden worden: symmetrie, verboden gedachten, poetsen en verzamelen (Mataix-Cols, do Rosario-Campos & Leckman, 2005) Een tweede onderzoekslijn stelt voor om de hoofdaspecten van OCD te conceptualiseren als dimensionele symptomen, die gedeeld worden door verschillende stoornissen. Zo ontstaat er een multidimensioneel spectrum, dit bevat een groep van stoornissen die een aantal kenmerken, zoals klinische symptomen en neurobiologie, delen met OCD. De gedeelde fenotypische kenmerken zijn mogelijks relevante markers om de onderliggende mechanismen, die bijdragen aan de comorbiditeit tussen OCD en andere stoornissen, beter te begrijpen. Dit vormt de basis voor een recent voorgesteld OCD spectrum. Hierbij kunnen drie aparte clusters geïdentificeerd worden, namelijk impulsieve stoornissen, neurologische stoornissen en stoornissen met een preoccupatie met lichaamssensaties of uiterlijk. Voorbeelden van deze stoornissen zijn onder andere pathologisch gokken, autisme en stoornis in de lichaamsbeweging (Hollander, 2005) Diagnose en behandeling. Er is de afgelopen jaren een grote vooruitgang geweest in de ontwikkeling van assessment- en behandelmethoden voor OCD bij kinderen. Toch zijn er meer accurate methoden nodig voor het stellen van een diagnose, net zoals meer effectieve behandelingen en meer verfijnde instrumenten voor het monitoren van vooruitgang bij therapie (Berman & Abramowitz, 2010).
8
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Cognitieve gedragstherapie (CBT) is de meest effectieve behandelmethode bij kinderen en adolescenten, 40 tot 50 procent van de kinderen met OCD wordt hiermee succesvol geholpen (Freeman et al., 2008). De familie mee betrekken bij CBT levert ongeveer dezelfde effecten op als individuele CBT. Bij de exposure en respons preventie is het bij kinderen belangrijk om in stappen te werken. Het doel is om de agitatie en druk te verminderen, zodat het kind uiteindelijk zelf leert omgaan met de symptomen zonder CBT. Hoewel een familiale aanpak geen meerwaarde oplevert bij CBT, is het wel aangeraden om de ouders psycho-educatie betreffende de stoornis te verlenen. Ook behandeling met SSRI’s is effectief bevonden bij kinderen. Volgens sommige studies bekomt men de beste behandeleffecten door CBT te combineren met medicatie.
Ander
onderzoek
geeft
dan weer
aan dat
de combinatie van
gedragstherapie en medicijnen effectiever is dan alleen medicijnen, maar niet effectiever dan CBT op zich. Volgens de “National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE) richtlijnen” moeten we echter opletten met het gebruik van medicatie bij kinderen, omdat dit meer risico’s heeft dan CBT (Freeman et al. 2007; Heyman et al., 2006; O’Kearney, Anstey & Von Sanden, 2006). Bestaande meetinstrumenten en hun tekortkomingen. Vooraleer men echter tot behandeling kan overgaan, dient er een diagnose gesteld te worden. Net als bij andere stoornissen kan gebruikt gemaakt worden van een gestructureerd klinisch interview, zoals het Anxiety Disorder Interview Schedule (ADIS; Silverman & Albano, 1996, Nederlandse vertaling Siebelink & Treffers, 2001) en de Schedule for Affective Disorders and Schizophrenia for School-Age Children – Present and Lifetime version (K-SADS-PL; Kaufman et al., 1997). Ook een of meer gesprekken met de patiënt en een gesprek met de ouders kan nuttig zijn, zoals gebruikelijk is bij kinderpsychiatrisch onderzoek (De Haan & Wolters, 2009). De gouden standaard om de diagnose van OCD te stellen bij kinderen tussen de 8 en 18 jaar is de Children’s Yale-Brown Obsessive Compulsive Scale (CY-BOCS; Scahill et al., 1997). Dit instrument is gebaseerd op de Yale-Brown Obsessive Compulsive Scale (Y-BOCS, Goodman et al., 1989) voor volwassenen. Inhoudelijk gezien verschilt de versie voor kinderen niet van die voor volwassenen, wel worden de vragen over dwanghandelingen en dwanggedachten op een andere wijze gesteld. Ook is het mogelijk dat er bij jongere kinderen een ouder aanwezig is, de antwoorden van beide worden dan in rekening gebracht. De constructie van de items is gebaseerd op de constructie van de items van de Y-BOCS. De CY-BOCS bestaat uit twee delen, ten
9
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
eerste is er een vragenlijst waarmee de inhoud van de dwanggedachten en de aard van de dwanghandelingen vastgesteld kan worden. Het tweede en ook belangrijkste deel is een semi-gestructureerd interview, dat de aard en de ernst van de dwangstoornis meet. Beide delen worden afgenomen en gescoord op een puntenschaal door de clinicus. Bij het interview worden de volgende parameters gescoord: de tijd die de dwangklachten in beslag nemen, de verstoring van het dagelijks leven, de mate van angst en wanhoop, de mate van verzet en de mate van controle. De range van de CY-BOCS loopt van 0 tot 40, waarbij een score van 16 meestal als klinische cut-off score gehanteerd wordt. Deze schaal is bovendien ook handig om het verloop van de behandeling in kaart te brengen. Uit onderzoek blijkt dat de CY-BOCS betrouwbare en valide subschalen en totale score heeft voor OC symptomen bij kinderen en adolescenten, ook is er een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Goodman et al., 1989a; Scahill et al., 1997; Storch et al., 2004). Ondanks
de
aanwezigheid
van
een
variëteit
aan
diagnostische interviews,
instrumenten die door de clinicus worden afgenomen en ouderrapportages, moet het belang van zelfrapportage vragenlijsten voor kinderen erkend worden. Zelfrapportage vragenlijsten vormen een bron van relevante informatie bovenop de traditionele ouderrapportages van probleemgedrag op jonge leeftijd (Freeman, Flessner & Garcia, 2011). Dit is zeker het geval voor internaliserende problemen, zoals OC symptomen, aangezien ouders niet altijd een accuraat zicht hebben op het intern functioneren van hun kind (Rapoport et al., 2000). Bovendien vertonen ze ook een aantal voordelen in vergelijking met diagnostische interviews. Zo kunnen vragenlijsten relatief snel ingevuld worden. Interviews daarentegen zijn meestal tijdrovend en bijgevolg onpraktisch in bepaalde settings. Verder kunnen ze bij verschillende individuen op hetzelfde moment afgenomen worden, waardoor ze ook nuttig kunnen zijn als screeninginstrument. Vragenlijsten kunnen makkelijk opnieuw afgenomen worden bij dezelfde persoon, bijvoorbeeld om het effect van een behandeling na te gaan. Tenslotte voelen informanten zich mogelijks meer op hun gemak als ze zelfstandig een vragenlijst mogen invullen, wat tegen onderrapportering van symptomen kan beschermen, iets wat bij een klinisch interview vaak wordt waargenomen (Merlo, Storch, Murphy, Goodman & Geffken, 2005). Een aantal zelfrapportage vragenlijsten die door kinderen kunnen ingevuld worden zijn, de Children’s Florida Obsessive-Compulsive Inventory (C-FOCI; Storch et al., 2009), de Obsessive-Compulsive Inventory – Child Version (OCI-CV; Foa et al., 2010), de Leyton Obsessional Inventory – Child Version (LOI-CV; Berg, Rapoport, & Flament, 10
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
1986), de Children’s Obsessional Compulsive Inventory (CHOCI; Shafran et al., 2003) en de Obsessive-Compulsive Scale van de Youth Self Report (OCS-YSR; Achenbach, 1991b). Deze zelfrapportage vragenlijsten voor OC symptomen op jonge leeftijd vertonen echter bijna allemaal enkele belangrijke tekortkomingen (De Caluwé & De Clercq, in press). Ten eerste wordt er vaak een top-down strategie gebruikt bij de ontwikkeling van de vragenlijst. Hierbij worden items voor volwassen overgenomen en aangepast aan de kinderleeftijd. Dit zorgt er mogelijks voor dat niet alle symptomen, die op jonge leeftijd observeerbaar zijn, ook gemeten kunnen worden. Verschillende studies geven immers aan dat de manier waarop OC symptomen geuit worden verschillen over leeftijdsgroepen heen (Geller et al., 2001). Een bottom-up benadering die vertrekt van bijvoorbeeld case studies of vrije beschrijvingen door ouders kan items genereren die niet onmiddellijk via een top-down benadering bereikt zouden worden. Ten tweede vertonen sommige vragenlijsten beperkte psychometrische kenmerken, hierbij zijn de betrouwbaarheid, de validiteit en de unidimensionaliteit van belang. Zo is bijvoorbeeld de LOI-CV noch het ideale instrument om de ernst van OC symptomen te meten, noch om vooruitgang na behandeling in kaart te brengen. Ook als screeninginstrument in de algemene populatie is de LOI-CV niet geschikt (Storch et al., 2011). Verder moet er ook evidentie zijn voor een goede convergente en predictieve validiteit. Ten derde zijn de bestaande zelfrapportage vragenlijsten vaak niet comprehensief (of in ieder geval niet breed genoeg) in termen van de te vatten symptomen en de ernst. Veelal meten zulke vragenlijsten enkel de inhoud of enkel de ernst van de symptomen, terwijl een instrument dat onmiddellijk beide bevraagt mogelijks efficiënter kan zijn. Bovendien zou een instrument voor OC symptomen de verschillende manifestaties over stoornissen heen moeten kunnen meten. OC symptomen zijn namelijk niet enkel terug te vinden bij OCD, maar kunnen ook voorkomen in het beloop van verscheidene andere stoornissen (Cameron, 2007). Tot slot zijn sommige van deze vragenlijsten niet multi-dimensioneel. OCD is een stoornis met heterogene symptomen, daarom is het van belang om verschillende symptoomdimensies in kaart te brengen en niet enkel een algemene score (Mataix-Cols et al., 2005). De symptoomdimensies bestaan dan uit clusters van dwanghandelingen en dwanggedachten die inhoudelijk
samenhangen (Bloch,
Landeros-Weisenberger, Rosario, Pittenger & Leckman, 2008). Ook wat betreft de impact van de symptomen, kan er een opdeling gemaakt worden. Dit kan zowel in termen van ernst (matig tot heel ernstig) als voor de meer inhoudelijke kant van de beperking. Mogelijke specifieke impact aspecten zijn: frequentie, geassocieerde stress,
11
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
interferentie met normaal functioneren, vermijding, en negeren van dwanggedachten en afzien van dwanghandelingen. Bij kinderen is het dimensionele aspect van de ernst van OC symptomen extra belangrijk, aangezien vroege uitingen van psychopathologie vaak milder en moeilijker te onderscheiden zijn van normaal gedrag (De Caluwé & De Clercq, in press). Nieuw meetinstrument. Vanuit een poging om tegemoet te komen aan deze tekortkomingen van de huidige zelfrapportage vragenlijsten voor vroege OC symptomen, werd recent een nieuwe schaal ontwikkeld. De Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale (YOCSS; De Caluwé & De Clercq, in press) is een zelfrapportage vragenlijst voor adolescenten tussen 12 en 18 jaar. De vragenlijst werd ontwikkeld via zowel een top-down als een bottom-up procedure, wat betekent dat er ook items geschreven werden op basis van casusmateriaal bij kinderen en adolescenten. Dit heeft als bedoeling zowel de inhoud als de ernst van de OC symptomen te meten op een comprehensieve manier. Dit gebeurt aan de hand van 57 inhoudsitems en 11 ernstitems (in totaal 68 items), die gescoord worden op een dimensionele vijfpunten Lickert-schaal gaande van helemaal niet van toepassing op mij (1) tot helemaal wel van toepassing op mij (5). Deze 57 items, waarvan het gemiddelde verwijst naar de YOCSS symptoomscore, vertonen een uitstekende betrouwbaarheid (α = .95). De 11 ernstitems, waarvan het gemiddelde verwijst naar de YOCSS ernstscore, vertonen een goede interne consistentie (α = .87). De inhoudsitems kunnen opgedeeld worden in 10 facetten (agressie, schuld, gevoeligheid voor fysieke verschijning, somatisatie, herhalen, magische spelletjes, verzamelen, orde, netheid en perfectionisme). Als we dit vergelijken met de bestaande vragenlijsten zien we dat er vier nieuwe facetten geïncludeerd werden (schuld, sensitiviteit voor fysieke verschijning, magische spelletjes en perfectionisme), wat zorgt voor een meer comprehensief beeld. Wat betreft de hogere orde structuur werden er drie factoren of symptoomdomeinen (of symptoomdimensies) weerhouden. Ten eerste is er een Obsessief symptoomdomein, dit bevat de facetten agressie, schuld, gevoeligheid voor fysieke verschijning en somatisatie. Er is ook een Compulsief symptoomdomein, dat gevormd wordt door de facetten herhalen, magische spelletjes en verzamelen. En tenslotte vormen de facetten orde, netheid en perfectionisme het Orde/Netheid/Perfectionisme
symptoomdomein. De symptoomdomeinen hebben
goede tot uitstekende betrouwbaarheden, respectievelijk α = .90, α = .88 en α = .89 (De Caluwé & De Clercq, in press).
12
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
De convergente validiteit van de YOCSS is goed. Er worden significant positieve correlaties gevonden met twee reeds bestaande meetinstrumenten voor OC pathologie bij jongeren. De YOCSS symptoomscore en de C-FOCI symptoomscore hebben een correlatie van .68 in de ene steekproef en een correlatie van .70 in de andere. De OCS-YSR correleert .69 met de YOCSS symptoomscore. Ook de incrementele predictieve validiteit van de YOCSS is goed. Hiervoor werd er gekeken of de YOCSS een voorspellende waarde heeft voor de levenskwaliteit van jongeren bovenop de CFOCI. De C-FOCI alleen verklaart twee procent van de variantie, als de YOCSS hieraan wordt toegevoegd, stijgt dit tot negen procent verklaarde variantie. Dit is een significante bijdrage voor de voorspelling van levenskwaliteit. Ook het omgekeerde werd getest, de C-FOCI levert echter geen significante bijdrage aan de voorspelling van de levenskwaliteit bovenop de YOCSS. Gelijkaardige analyses werden eveneens uitgevoerd voor de OCS-YSR en de YOCSS. De YOCSS op zich verklaart negen procent van de variante, als de OCS-YSR hieraan wordt toegevoegd, verandert er niets. De OCS-YSR heeft een verklaarde variantie van vier procent, in combinatie met de YOCCS stijgt dit tot negen procent verklaarde variantie. Hieruit kunnen we besluiten dat de YOCSS een significante meerwaarde levert voor de voorspelling van levenskwaliteit bovenop de OCS-YSR, het omgekeerde geldt echter niet. In een nieuwe steekproef wordt de hogere orde structuur van de YOCSS nogmaals nagegaan aan de hand van een confirmatorische factoranalyse. Hierbij wordt de initiële factorstructuur bestaande uit drie symptoomdimensies gerepliceerd (De Caluwé & De Clercq, in press). Hieruit kan besloten worden dat de YOCSS een goede vragenlijst is voor jongeren met adequate psychometrische kenmerken en een repliceerbare structuur, zoals getest in onafhankelijke steekproeven bij adolescenten van 12 tot 18 jaar. Ook vanuit een toegepast perspectief is de YOCSS een nuttig instrument, de vragenlijst is namelijk leeftijdsspecifiek (met de focus op adolescenten) en (multi-) dimensioneel. Bovendien geeft dit instrument een gedetailleerde beschrijving van verschillende OC aspecten en hun ernst, die kunnen voorkomen tijdens het verloop van verscheidene stoornissen. OC symptomen zijn namelijk niet enkel terug te vinden bij OCD, maar kunnen ook voorkomen in het beloop van eetstoornissen, angststoornissen, stoornissen in de lichaamsbeleving en stemmingstoornissen. Zulke beschrijving van OC symptomen over stoornissen heen is vernieuwend en opent perspectieven voor assessment van vroege manifestaties van OC gerelateerde problemen, die niet gebonden zijn aan één specifieke diagnose.
13
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Huidige Studie Probleemstelling en doelstelling. Tot op de dag van vandaag zijn er verschillende zelfrapportage vragenlijsten om OC symptomen in kaart te brengen ontwikkeld, maar deze vertonen allemaal één of meerdere tekortkomingen. Ze zijn niet multi-dimensioneel, of niet comprehensief genoeg in termen van de te vatten symptomen en ernst, of de psychometrische kwaliteiten zijn niet voldoende, of de items zijn uitsluitend via een top-down manier ontwikkelt. De YOCSS is zoals eerder besproken een recent ontwikkeld instrument om OC symptomen en ernst te meten bij adolescenten, dat daaraan tegemoet wil komen (De Caluwé & De Clercq, in press). Uit onderzoek van De Caluwé en De Clercq (in press) is gebleken dat het om een betrouwbare en valide schaal gaat met een repliceerbare factorstructuur. Bij kinderen zijn deze psychometrische kenmerken en factorstructuur nog niet onderzocht geweest en het is niet duidelijk of deze vragenlijst ook bruikbaar is op lagere schoolleeftijd. Ook bij kinderen is het echter van belang om adequate vragenlijsten met goede psychometrische kwaliteiten te hebben, die peilen naar OC symptomen. Zij zijn er immers ook gebaat bij indien hun klachten zo vroeg mogelijk vastgesteld kunnen worden. Zoals hierboven reeds besproken, komen de eerste OC symptomen vaak voor tijdens de kindertijd (Geller, 2006; Taylor, 2011; Walitza et al., 2011). We zien dat een tijdige en gepaste behandeling de prognose aanzienlijk verbetert en de bestaande symptomen vermindert (Wewetzer et al., 2001). Hoe langer men echter wacht met het behandelen van de symptomen, hoe ernstiger de gevolgen voor het kind en vaak ook voor de familie (Walitza et al., 2011). Het niet tijdig in behandeling gaan, kan niet alleen leiden tot ernstigere en meer persisterende OC symptomen, maar kan ook zorgen voor een lagere algemene levenskwaliteit (zowel op schools als sociaal vlak). Dit benadrukt het belang van een vroege detectie en hiervoor zijn adequate meetinstrumenten noodzakelijk. Het doel van de huidige Masterproef is dan ook het nagaan van de psychometrische kwaliteiten van de YOCSS bij een steekproef van lagere schoolkinderen. Indien deze vragenlijst voldoende betrouwbaar en valide is op lagere schoolleeftijd, kan deze ingezet worden om zo vroege OC symptomen beter op te sporen, wat in het belang is van de kinderen.
14
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Onderzoeksvragen. Is de Youth Obsessive Compulsive Symptoms Scale (YOCSS; De Caluwé & De Clercq, in press) een betrouwbare en valide vragenlijst om OC symptomen en de ernst ervan bij kinderen te meten? Meer specifiek kunnen we ons ook afvragen of de YOCSS OC symptomen differentieert van andere stoornissen, zoals angst en depressie, met andere woorden is de convergente en divergente validiteit voldoende. Verder willen we nagaan of de YOCSS ingevuld door lagere schoolkinderen een incrementele predictieve validiteit vertoont in de predictie van levenskwaliteit (een belangrijke outcome maat, ingevuld door de vader) bovenop andere OC vragenlijsten ingevuld door het kind zelf en door de moeder. Tot slot, kan de factorstructuur uit het onderzoek van De Caluwé en De Clercq (in press) gerepliceerd worden? Hypotheses. Afgaande op de goede resultaten uit voorgaand onderzoek in verband met de psychometrische kwaliteiten van de YOCSS (De Caluwé & De Clercq, in press) bij verschillende onafhankelijke steekproeven van adolescenten, verwachten we ook bij de steekproef van kinderen een goede betrouwbaarheid en validiteit te bekomen. Meer specifiek verwachten we een goede convergente validiteit, dit wil zeggen een significant positieve relatie tussen de YOCSS en andere schalen die OC symptomen meten (C-FOCI en OCS-YSR). Verder verwachten we ook dat er een minder sterke samenhang zal zijn tussen de YOCSS en schalen die niet specifiek gericht zijn op OC symptomen (CDI en SCARED), dit is dan de divergente validiteit. We nemen aan dat de YOCSS een bijdrage zal leveren voor het voorspellen van de levenskwaliteit van het kind (PedsQL) bovenop de voorspelling van de C-FOCI of OCS-YSR, met andere woorden, dat de YOCSS een goede incrementele predictieve validiteit vertoont. Tot slot, wat betreft de hogere orde structuur, verwachten we een replicatie van de drie symptoomdomeinen of factoren uit de studie van De Caluwé en De Clercq (in press), namelijk een Obsessief symptoomdomein, een Compulsief symptoomdomein en ONP symptoomdomein. Theoretisch, praktisch en methodologisch belang van huidige studie. Zoals reeds besproken is een vroege detectie van OC symptomen en een adequate diagnose belangrijk voor de behandeling en prognose van de stoornis. OC symptomen hebben een grote impact op het leven van de patiënt, het niet tijdig opmerken en behandelen van de symptomen leidt onder andere tot ernstigere symptomen en een
15
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
lagere levenskwaliteit. Onderzoek toont aan dat bij meer dan 50 procent van de gevallen de eerste symptomen reeds in de kindertijd voorkomen (Taylor, 2011), het is dus belangrijk om ook voor kinderen over efficiënte instrumenten te beschikken. Zoals reeds vermeld vertonen de bestaande zelfrapportage vragenlijsten voor kinderen een aantal tekortkomingen (De Caluwé & De Clercq, in press). De huidige studie houdt rekening met die tekortkomingen en gaat na of de recent ontworpen YOCSS voor adolescenten voldoet aan een aantal cruciale criteria voor wat betreft de toepassing bij lagere schoolkinderen. Zo zijn er een bijvoorbeeld leeftijdsspecifieke verschillen bij de uiting van de symptomen (Eichstedt & Arnold, 2001), het is dus van belang om een instrument op maat van kinderen te hebben. Verder wordt er rekening gehouden met het feit dat OC symptomen bij verschillende stoornissen voorkomen en dat OCD op zich een heel heterogene stoornis is (Cameron, 2007). Als er in de huidige studie positieve resultaten worden gevonden met betrekking tot de bruikbaarheid en kwaliteit van de YOCSS in deze jongere leeftijdsgroep, dan is dit weer een stap vooruit om reeds op jonge leeftijd kinderen te helpen en bij het diagnosticeren van deze stoornis.
16
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Methode Deelnemers De steekproef uit het huidige onderzoek bestaat uit alle kinderen van het derde tot en met het zesde leerjaar van een Gentse lagere school. Van de 128 geselecteerde kinderen namen er 105 deel aan de studie, de andere 23 kregen geen toestemming van hun ouders om deel te nemen. De deelnemende kinderen zijn 8 tot 13 jaar (gemiddelde leeftijd = 10.03, standaarddeviatie = 1.32) en 59 procent zijn jongens. Het aantal kinderen is ongeveer gelijk verdeeld over de vier leerjaren (3e leerjaar = 30.5%, 4e leerjaar = 21.9%, 5e leerjaar = 21.0%, 6e leerjaar = 26.7%). In totaal leverden 65 moeders en 59 vaders hun ingevulde vragenlijst terug in. Het gemiddelde aantal kinderen in de gezinnen is 2.39 (standaarddeviatie = 1.02, range 1 tot 5). Het merendeel van de kinderen woont in een twee-oudergezin met natuurlijke ouders (78.5%), gevolgd door 12.3 procent van de kinderen die in nieuw samengesteld gezin wonen na scheiding van de ouders, 7.7 procent van de steekproef woont in een één-oudergezin na scheiding van de ouders, en de overige kinderen (1.5%) wonen in een twee-oudergezin dat opnieuw samengesteld is na het overlijden van een partner. Vijf kinderen genieten momenteel van hulpverlening, het gaat in alle gevallen om een eerste beroep op hulpverlening. Het initiatief komt meestal van de ouders, maar ook één maal van een specialist. De redenen waarom ze hulpverlening zochten zijn onder andere
angstproblemen,
depressieve
problemen,
gedragsproblemen,
ADHD,
identiteitsproblemen en zindelijkheidsproblemen. Meetinstrumenten Kind. Informatiefiche. Een informatiefiche waarmee de algemene gegevens van het kind bevraagd worden (leeftijd, geslacht en klas). Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale. De YOCSS (De Caluwé & De Clercq, in press) is een recent ontwikkelde zelfrapportage vragenlijst voor adolescenten tussen 12 en 18 jaar (secundaire schoolleeftijd) die de inhoud en ernst van OC symptomen bevraagd. Er zijn in totaal 68
17
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
items, waarvan 57 inhoudsitems (YOCSS symptoomscore) en 11 ernstitems (YOCSS ernstscore). Deze worden gescoord op een dimensionele vijfpunten Lickert-schaal gaande van helemaal niet van toepassing op mij (1) tot helemaal wel van toepassing op mij (5). Voor het gedeelte over de inhoud van de OC symptomen zijn er 10 facetten, dewelke onderverdeeld kunnen worden in drie symptoomdomeinen (i.e., de hogereorde structuur). Het Obsessief symptoomdomein bevat de facetten agressie, schuld, gevoeligheid
voor
fysieke
verschijning
en
somatisatie.
Het
Compulsief
symptoomdomein beslaat de volgende facetten: herhalen, magische spelletjes en verzamelen. Tot slot bestaat het ONP symptoomdomein uit de facetten orde, netheid en perfectionisme. Het onderzoek van De Caluwé en De Clercq (in press) geeft aan dat dit instrument een goede tot uitstekende betrouwbaarheid heeft en ook de convergente en divergente validiteit zijn goed. Eveneens kon de factorstructuur gerepliceerd worden over steekproeven heen. De interne consistenties van de huidige steekproef zijn aanvaardbaar tot uitstekend, dit komt bij de resultaten meer gedetailleerd aan bod. Children’s Florida Obsessive-Compulsive Inventory. De C-FOCI (Storch et al., 2009) is een vragenlijst om de aanwezigheid en de ernst van OC symptomen bij jongeren met OCD in kaart te brengen. In de algemene populatie kan het gebruikt worden als screeninginstrument voor OC symptomen. De vragenlijst bestaat uit twee delen. Het eerste deel (symptoom checklist) bevraagt de aanwezigheid van dwanggedachten en dwanghandelingen aan de hand van 17 items waarop men ja of nee moet antwoorden. Het tweede deel is een schaal voor de ernst van de symptomen, dit deel bevat vijf items (gespendeerde tijd, last ervaren door het kind, de mate van controle, vermijding en interferentie met het dagelijks leven) waarbij men moet antwoorden op een vijfpunten Lickert-schaal. De studie van Storch et al. (2009) geeft aan de C-FOCI psychometrisch gezien een goed en valide instrument is. Voor het tweede deel (de ernst-schaal) is er een Cronbach’s alpha van .79 en voor het deel dat de OC symptomen bevraagd is de interne consistentie voldoende (KR-20 = 0.76). De interne consistenties in de huidige studie zijn zowel voor het symptoom- als voor het ernst gedeelte goed (respectievelijk, α = .78 en α = .71). Uit factoranalytisch onderzoek kan men vijf symptoomdimensies onderscheiden, namelijk besmetting/hygiëne, agressieve obsessies en controleren, verzamelen, ordenen/symmetrie en seksuele/religieuze obsessies.
18
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Obsessive-Compulsive Scale van de Youth Self Report. De OCS-YSR (Achenbach, 1991b) is een subschaal van de YSR bestaande uit acht vragen. Dit onderdeel van de YSR kan gebruikt worden om te screenen voor OC symptomen. De jongere geeft op een driepunten Lickert-schaal, met als opties helemaal niet, een beetje of soms, en duidelijk of vaak, aan in welke mate de vragen nu of de afgelopen zes maanden bij hem of haar van toepassing waren. De interne consistentie van de totale probleemscore van de YSR is uitstekend (Cronbach’s α = .97) en ook de test-hertest-betrouwbaarheid is heel goed (r = .95). De begrips- en criteriumvaliditeit zijn goed (Achenbach et al., 2008). In het huidige onderzoek is de interne consistentie goed (Cronbach’s α = .77). Child Depression Inventory. De CDI (Kovacs, 1985) is een zelfrapportage vragenlijst voor kinderen en jongeren van 7 tot en met 18 jaar. Deze stelt vast of er sprake is van een depressieve stemming en wat de ernst hiervan is. Dit meetinstrument meet cognitieve, affectieve en gedragsmatige symptomen van depressie. De CDI heeft 27 items, elk item wordt gescoord op een driepuntenschaal (0 = afwezigheid van symptoom, 1 = mild symptoom en 2 = duidelijk symptoom). Volgens
de
Commissie
Testaangelegenheden
Nederland
(COTAN)
is
de
betrouwbaarheid en de begripsvaliditeit van de CDI voldoende, maar zijn de normen en de criteriumvaliditeit onvoldoende. Dit zijn echter resultaten van een onderzoek uit 2004. In 2008 is er echter een herziening van de CDI verschenen, deze is nog niet beoordeeld door COTAN (Evers, van Vliet-Mulder & Groot, 2007). De betrouwbaarheid in de huidige steekproef is goed met een Cronbach’s α van .89 voor de totale score. Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders. De SCARED (Birmaher et al., 1997) is een screeninginstrument, dat de symptomen van angststoornissen bij kinderen en jongeren meet. De SCARED bestaat uit 41 items die dimensioneel gescoord worden op een vijfpunten schaal, de opties gaan van nooit tot altijd. De interne consistentie en test-hertestbetrouwbaarheid zijn goed, alsook de validiteit (Muris, Bodden, Hale, Birmaher & Mayer, 2007). In de huidige steekproef is er voor de totale score een Cronbach’s α van .94, dit is een uitstekend resultaat. De interne consistenties
van
de
subschalen
zijn
goed
(paniekstoornis
α
=
.88,
19
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
separatieangststoornis α = .81, gegeneraliseerde angststoornis α = .86, en sociale fobie α =.79). Moeder. Informatiefiche. Hiermee worden de algemene gegevens van het kind en gezinskenmerken bevraagd (leeftijd, geslacht, totaal aantal kinderen in het gezin, gezinssituatie, woonplaats van het kind, huidig studieniveau van het kind). In een tweede deel wordt er gevraagd of het kind momenteel enige vorm van psychologische hulpverlening krijgt. Als dit het geval is, wordt er gevraagd om dit te specificeren (sinds wanneer, in welke fase situeert de hulpverlening zich momenteel, wie nam het initiatief, en wat was de belangrijkste reden om de stap naar hulpverlening te zetten). Obsessive-Compulsive Scale van de Child Behavior Checklist. De OCS-CBCL (Achenbach, 1991a) is een onderdeel van de CBCL bestaande uit acht items. Dit instrument kan gebruikt worden bij de screening voor OCD. Er wordt gebruik gemaakt van een driepunten Lickert-schaal met als opties helemaal niet, een beetje of soms en duidelijk of vaak. De interne consistentie van de items is heel goed (Cronbach’s α = .84.). Ook de sensitiviteit en de specificiteit van deze vragenlijst zijn goed (respectievelijk 75 tot 85% en 82 tot 92%). Bovendien is er een hoge diagnostische power (Nelson et al., 2001). Met een Cronbach’s α van .79 is ook in deze studie de interne consistentie goed. Vader. Pediatric Quality of Life Inventory. De PedsQL (Varni, Seid & Rode, 1999) bevraagd de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit van het kind aan de hand van 23 items. In deze studie werd er gebruik gemaakt van de versie waarbij ouders rapporteren over hun kind (leeftijd 8 tot 12 jaar). De vader dient op een dimensionele vijfpunten Lickert-schaal aan te geven hoe problematisch elk item was gedurende de laatste maand. Deze items kunnen opgedeeld
worden
in
vier
subschalen:
lichamelijk
functioneren,
emotioneel
functioneren, sociaal functioneren en schools functioneren. Samen vormen ze een score voor algemeen functioneren van het kind.
20
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Onderzoek (Varni, Seid & Kurtin, 2001) geeft aan dat de PedsQL een betrouwbaar en valide instrument is. De interne consistenties voor de totale score (α = .90), lichamelijk functioneren (α = .88), emotioneel functioneren (α = .77), sociaal functioneren (α = .75) en schools functioneren (α = .76) zijn aanvaardbaar. De laatste drie subschalen kunnen samen genomen worden, zo verkrijgt men een score voor psychosociale gezondheid in het algemeen (α = .86). In de huidige studie is de interne consistentie goed, voor de totale score is er een Cronbach’s α van .88. De subschalen lichamelijk, emotioneel,
sociaal
en
schools
functioneren
consistentie waardes van α = .88, α = .74,
hebben
respectievelijke
interne
α = .78 en α = .78, en de interne
consistentie voor psychosociale gezondheid is α = .72. Procedure De eerste stap bij dit onderzoek was de contactopname met de directeur van een lagere school. Hierbij werd er informatie over het onderzoek gegeven, gezegd wat de rol van de school zou zijn, wat het belang van de studie was, enzovoort. Vervolgens werd er toestemming van de school gevraagd om het onderzoek bij hun leerlingen te mogen uitvoeren. Nadat de directeur toestemming gaf, werd er door de leerkrachten aan alle leerlingen van het 3e, 4e, 5e en 6e leerjaar een brief voor de ouders meegegeven met uitleg over het onderzoek, daarin werd ook de toestemming tot deelname van het kind gevraagd. Enkel de kinderen waarvan de ouders een expliciete weigering gaven, namen niet deel aan het onderzoek. Zo kwamen we tot de effectieve uitvoering van het onderzoek. Hierbij werden er door de onderzoeker klassikaal vragenlijsten afgenomen. Om te beginnen, werd er aan kinderen uitgelegd wat de studie inhield, waarom zij hiervoor belangrijk waren, ook de anonimiteit van hun gegevens werd benadrukt, enzovoort. Dan werd er aan hen gevraagd om een geïnformeerde toestemming te ondertekenen. De onderzoeker gaf per vragenlijst de instructies en gaf aan dat er steeds vragen konden gesteld worden als iets niet duidelijk was. Omdat de totale afname duur geschat werd op anderhalf uur, werd er voor gekozen om in de helft een korte pauze te geven. Dit om het aandachtsniveau van het kind voldoende hoog te houden en te vermijden dat ze de vragenlijsten onaandachtig invulden. De vragenlijsten in de volgorde van afname zijn: een informatiefiche, de YOCSS, de C-FOCI, de OCS-CBCL, de CDI en de SCARED.
21
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
De kinderen kregen bovendien een enveloppe met een bundel vragenlijsten voor de ouders mee naar huis, hierbij zat eveneens een brief met uitleg en een geïnformeerde toestemming (voor de moeder en vader apart). Aan de moeder werd gevraagd om een algemene informatiefiche over het kind en een vragenlijst in te vullen, namelijk de OCS-CBCL. Voor de vader ging het om de PedsQL. Er werd hen gevraagd om de ingevulde vragenlijsten binnen de week in gesloten enveloppe terug te bezorgen aan de leerkracht, deze zorgde dat ze bij de onderzoeker terecht kwamen. Om de gegevens van de ouders aan die van hun kind te kunnen koppelen en tegelijkertijd de anonimiteit te kunnen verzekeren, werd er op de achterkant van alle vragenlijsten een nummer geschreven (dit stelde dan een ouder-kind paar voor). Statistische Analyses Vooreerst worden enkele beschrijvende statistische analyses uitgevoerd. Zo worden de minimum en maximum waarden, de gemiddelden en de standaarddeviaties weergegeven van de YOCSS facetten, YOCSS symptoomdomeinen, YOCSS symptoomscore en YOCSS ernstscore. Tevens worden deze gemiddelden en standaarddeviaties vermeld per geslacht en per klas (leeftijdsgroep). Om geslachts- en klasverschillen te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van eenwegs-variatieanalyses, namelijk one-way ANOVA’s (analysis of variance) . Om de interne consistentie of de betrouwbaarheid na te gaan, wordt er voor alle YOCSS schalen een Cronbach’s alpha bepaald. De convergente en divergente validiteit wordt beoordeeld aan de hand van Spearman’s rangorde correlaties (rs), ook wel Spearman’s rho (ρ) genoemd. Aangezien de data in de huidige steekproef niet normaal verdeeld zijn, zijn non-parametrische correlaties (zoals rs) de beste keuze. De Spearman’s rangorde correlaties worden berekend tussen de twee totaalscores van de YOCSS (YOCSS symptoomscore en YOCSS ernstscore) enerzijds en de totaalscores van andere bestaande instrumenten anderzijds. Vervolgens wordt de Fisher r- to z- transformatie gebruikt om na te gaan of de correlaties tussen de YOCSS en instrumenten die eveneens OC symptomen meten significant groter zijn dan de correlaties tussen de YOCSS en vragenlijsten voor angst en depressie. Verder worden er hiërarchische regressie analyses uitgevoerd om de incrementele predictieve validiteit te evalueren. Hierbij wordt gekeken of de YOCSS een
22
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
meerwaarde heeft bij het voorspellen van de levenskwaliteit van de kinderen bovenop de voorspellende waarde van de C-FOCI of de OCS-YSR, en omgekeerd. Om de hogere orde structuur na te gaan, wordt gebruik gemaakt van exploratorische factoranalyse (Exploratory Structural Equation Modeling; ESEM). Dit is een recent ontworpen techniek voor psychologische metingen, die een aantal voordelen heeft in vergelijking met de traditionele benaderingen (Furnham, Guenole, Levine & ChamorroPremuzic, 2013). Er wordt een CF-equamax oblieke rotatie gekozen, omwille van de mogelijkheid om variantie te spreiden over de factoren heen, om de complexiteit van de factorstructuur te verminderen en ook omdat de YOCSS facetten gecorreleerd zijn. De beslissing over hoeveel factoren er weerhouden kunnen worden, wordt gemaakt aan de hand van een vergelijking tussen de één-, twee- en drie factorstructuur in termen van fit indexen. Daarnaast wordt er ook gekeken naar de interpreteerbaarheid van elk van de factoren.
23
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Resultaten Beschrijvende Statistiek Tabel 1 geeft de beschrijvende statistieken weer voor de YOCSS symptoomdomeinen en facetten, evenals een aantal voorbeelditems. De resultaten geven aan dat het merendeel van de kinderen uit de steekproef zichzelf niet herkent in de uitspraken of slechts een heel klein beetje, dit geldt zowel voor de symptomen als de ernst en wordt gevonden over de verschillende symptoomdomeinen heen. Dit neemt niet weg dat er een klein aantal kinderen vindt dat bepaalde uitspraken goed tot heel goed bij hen past (zie kolom geobserveerde minima en maxima). Het Obsessief en ONP symptoomdomein hebben een iets hogere gemiddelde score dan het Compulsief symptoomdomein. Het facet schuld heeft de hoogste gemiddelde score, dit geeft aan dat kinderen vinden dat de uitspraken die hier bij horen beter bij hen passen dan die van andere facetten. Magische spelletjes is het facet waarin de huidige steekproef zich het minst goed herkent, dit is zowel via de gemiddelde scores als geobserveerde maxima waarneembaar. Uit de ANOVA’s blijkt dat er geen significant geslachtsverschil aanwezig is met betrekking tot de gerapporteerde symptomen en hun ernst (respectievelijk F(1,103) = .02, p = .88 en F(1,103) = 1.01, p = .32). Wat betreft de gerapporteerde ernst wordt er ook tussen de verschillende klassen geen significant verschil (F(3,101) = 2.43, p = .07) gevonden. Wel is er een significant verschil te vinden tussen de klassen wat betreft de YOCSS symptoomscore (F(3,101) = 3.37, p < .05). Meer specifiek geven de resultaten uit de Tukey post-hoc enkelvoudige vergelijkingstoets aan dat dit significant verschil (Mverschil = .50, p < .05) zich situeert tussen het derde en vijfde leerjaar voor de YOCSS symptoomscore. Leerlingen uit het derde leerjaar rapporteren gemiddeld gezien meer OC symptomen (M = 2.00) dan leerlingen uit het vijfde leerjaar (M = 1.50). Er is geen significant verschil tussen de andere klassen met betrekking tot de symptomen.
24
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Tabel 1 Descriptieve Gegevens YOCSS variabelen
Voorbeelditems
Obsessief symptoomdomein
Aantal items
Totale steekproef
Geslacht
Klas
Geobserv. min – max
M (SD)
J M (SD)
M M (SD)
3 M (SD)
4 M (SD)
5 M (SD)
6 M (SD)
20
1 – 4.87
1.87 (0.75)
1.84 (0.83)
1.91 (0.63)
2.00 (0.89)
1.85 (0.71)
1.54 (0.44)
1.99 (0.76)
Agressie
Ik denk steeds dat ik stoute dingen zal doen (bv. stelen, brand stichten, dingen stuk maken, vieze dingen zeggen,…).
6
1 – 4.67
1.73 (0.71)
1.73 (0.79)
1.74 (0.58)
1.87 (0.91)
1.79 (0.67)
1.43 (0.42)
1.77 (0.63)
Schuld
Ik denk dikwijls dat er slechte dingen zullen gebeuren door mijn schuld.
5
1 – 5.00
2.11 (0.92)
2.06 (0.97)
2.18 (0.86)
2.21 (1.11)
2.17 (0.83)
1.67 (0.54)
2.29 (0.94)
Gevoeligheid fysieke versch.
Ik denk steeds opnieuw dat ik lelijk of misvormd ben.
3
1 – 5.00
1.96 (1.13)
1.80 (1.06)
2.19 (1.20)
1.91 (1.21)
1.77 (1.02)
1.74 (0.76)
2.33 (1.31)
Somatisatie
Ik maak me vaak zorgen over het krijgen van ziektes.
6
1 – 5.00
1.68 (0.80)
1.77 (0.92)
1.55 (0.56)
2.03 (0.91)
1.67 (0.89)
1.32 (0.40)
1.57 (0.68)
19
1 – 3.73
1.66 (0.65)
1.68 (0.73)
1.63 (0.52)
1.81 (0.80)
1.84 (0.62)
1.39 (0.36)
1.57 (0.58)
Compulsief symptoomdomein Herhalen
Ik moet sommige dingen die ik doe steeds opnieuw herhalen om er zeker van te zijn dat ik ze echt deed.
7
1 – 4.00
1.77 (0.76)
1.81 (0.84)
1.71 (0.63)
1.92 (0.96)
1.93 (0.60)
1.41 (0.54)
1.74 (0.72)
Magische spelletjes
Ik moet speciale spelletjes spelen die geluk brengen (bv. enkel op de witte lijnen van het zebrapad stappen), zodat er niets ernstig gebeurt.
6
1 – 3.67
1.47 (0.66)
1.48 (0.71)
1.46 (0.58)
1.64 (0.79)
1.64 (0.71)
1.29 (0.39)
1.28 (0.54)
Verzamelen
Ik verzamel heel veel dingen die volgens anderen nutteloos zijn.
6
1 – 4.33
1.75 (0.75)
1.77 (0.82)
1.73 (0.63)
1.88 (0.86)
1.93 (0.85)
1.48 (0.48)
1.68 (0.66)
25
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Tabel 1 Descriptieve Gegevens (Vervolg) YOCSS variabelen
Voorbeelditems
ONP symptoomdomein
Aantal items
Totale steekproef
Geslacht
Klas
Geobserv. min - max
M (SD)
J M (SD)
M M (SD)
3 M (SD)
4 M (SD)
5 M (SD)
6 M (SD)
18
1 – 3.88
1.88 (0.69)
1.90 (0.75)
1.86 (0.59)
2.16 (0.80)
2.07 (0.70)
1.60 (0.44)
1.63 (0.53)
Orde
Ik raak helemaal overstuur als mijn spullen niet op hun eigen plaats liggen.
5
1 – 4.20
1.79 (0.76)
1.85 (0.86)
1.72 (0.58)
2.01 (0.78)
2.07 (0.84)
1.54 (0.62)
1.53 (0.61)
Netheid
Ik maak steeds opnieuw mijn kleren, speelgoed, kamer of andere dingen schoon, terwijl deze volgens anderen niet vuil zijn.
6
1 – 5.00
1.93 (0.84)
1.96 (0.93)
1.88 (0.69)
2.22 (1.05)
2.03 (0.88)
1.64 (0.47)
1.73 (0.65)
Perfectionisme
Ik denk altijd dat ik perfect moet zijn.
7
1 – 4.43
1.92 (0.73)
1.89 (0.73)
1.97 (0.74)
2.26 (0.87)
2.10 (0.72)
1.62 (0.39)
1.62 (0.56)
57
1 – 4.14
1.80 (0.63)
1.81 (0.71)
1.79 (0.48)
2.00 (0.77)
1.91 (0.58)
1.50 (0.36)
1.72 (0.56)
11
1 – 4.60
1.67 (0.74)
1.61 (0.78)
1.76 (0.69)
1.78 (0.98)
1.63 (0.64)
1.33 (0.41)
1.84 (0.65)
YOCSS symptoomscore YOCSS ernstscore
Er blijft voor mij te weinig tijd over om te slapen of te eten omdat mijn gedachten of handelingen zoveel tijd in beslag nemen
Noot. YOCSS = Youth Obsessive-Compulsive Symtoms Scale; Geobserv. min – max = Geobserveerde minima en maxima gemiddeld over alle items van dat facet; J = Jongen; M = Meisje; Gevoeligheid voor fysieke versch. = Gevoeligheid voor fysieke verschijning; ONP = Orde/Netheid/Perfectionisme; 1 = de uitspraak past helemaal niet bij jou; 2 = de uitspraak past een heel klein beetje bij jou; 3 = de uitspraak past min of meer bij jou; 4 = de uitspraak past goed bij jou; 5 = de uitspraak past heel goed bij jou.
26
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Betrouwbaarheid De interne consistentie1 van de YOCSS symptoomscore in de huidige studie is uitstekend, zoals te zien in Tabel 2. Bij de facetten zijn de Cronbach’s α waarden aanvaardbaar tot goed, het facet orde heeft de laagste waarde en somatisatie de hoogste. De drie symptoomdomeinen Obsessief, Compulsief en ONP vertonen Cronbach’s α waarden die goed tot uitstekend zijn. Tenslotte is er een goede interne consistentie voor de ernstschaal in deze steekproef.
Tabel 2 Betrouwbaarheid van de YOCSS Variabelen YOCSS variabelen
Chronbach’s α
Obsessief symptoomdomein
.91
Agressie
.72
Schuld
.78
Gevoeligheid voor fysieke verschijning
.78
Somatisatie
.80
Compulsief symptoomdomein
.88
Herhalen
.74
Magische spelletjes
.73
Verzamelen
.71
Orde/Netheid/Perfectionisme symptoomdomein
.88
Orde
.65
Netheid
.79
Perfectionisme
.70
YOCSS symptoomscore
.95
YOCSS ernstscore
.86
Noot. YOCSS = Youth Obsessive Compulsive Symptoms Scale.
1
Cronbach’s alpha: α ≥ .90 uitstekend, .70 ≤ α < .90 goed, .60 ≤ α < .70 aanvaardbaar, .50 ≤ α
< .60 slecht, α < .50 onaanvaardbaar (Kline, 2005)
27
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Validiteit Convergente validiteit. Aan de hand van Tabel 3 zien we dat de YOCSS sterke en significant positieve correlaties vertoont met twee andere veel gebruikte zelfrapportage meetinstrumenten (OCS-YSR en C-FOCI) voor OC symptomen bij kinderen. De YOCSS heeft zowel voor het meten van symptomen als het meten van ernst een goede convergente validiteit. De correlatie tussen de YOCSS en de door moeder ingevulde OCS-CBCL is echter niet significant. Divergente validiteit. De correlaties tussen de YOCSS en vragenlijsten die niet specifiek gericht zijn op OC pathologie zijn eveneens significant positief (zie Tabel 4). Dit resultaat is te verwachten aangezien angst en depressie vaak samen voorkomen met OC symptomen. Echter, als we Tabel 3 en Tabel 4 vergelijken, dan zien we dat de correlaties met instrumenten die eveneens OC symptomen meten (Tabel 3) groter zijn dan voor de andere vragenlijsten (Tabel 4). Dit verschil is echter niet statistisch significant. Enkel de correlatie tussen de YOCSS symptoomscore en de OCS-YSR (r = .64, p < .001) is significant groter (twee-zijdige toetsing, p = .02, z = 2.39) dan de correlatie tussen de YOCSS symptoomscore en de SCARED sociaal (r = .40, p < .001); net zoals de correlatie tussen de YOCSS symptoomscore en de C-FOCI somscore (r = .65, p < .001) significant groter is (twee-zijdige toetsing, p = .01, z = 2.46) dan de correlatie tussen de YOCSS symptoomscore en de SCARED sociaal (r = .40, p < .001). Hierdoor kunnen we niet besluiten tot divergente validiteit. Incrementele predictieve validiteit. De Spearman rangorde correlaties tussen levenskwaliteit (PedsQL) enerzijds en de YOCCS symptoomscore (r = .06, p = .67) en YOCSS ernstscore (r = -.17, p = .21) anderzijds zijn niet significant. Dit is mogelijks het gevolg van de te lage responsrate van de vaders (N = 59) op de PedsQL. Bij gevolg bleek uit de hiërarchische regressie analyse dat de proportie verklaarde variantie nagenoeg nul was. Omwille van deze niet significante correlaties, kan de incrementele predictieve validiteit van de YOCSS (bovenop de C-FOCI of de OCS-YSR [of omgekeerd] in de voorspelling van levenskwaliteit van kinderen) niet nagegaan worden.
28
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Tabel 3 Convergente Validiteit: Correlaties tussen de YOCSS en Andere Instrumenten die OC Symptomen Meten OCS-YSR
OCS-CBCL
C-FOCI
Somscore
Somscore
Somscore
YOCSS symptoomscore
.64
***
.09
.65
YOCSS ernstscore
.63
***
.04
.48
Ernstscore
***
.53
***
***
.58
***
Noot. OCS-YSR = Obsessive-Compulsive Scale van de Youth Self Report; OCS-CBCL = Obsessive-Compulsive Scale van de Child Behavior Checklist; C-FOCI = Children’s Florida Obsessive-Compulsive Inventory; YOCSS = Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale. P * ** *** waarde: p < .05, p < .01, p < .001.
Tabel 4 Divergente Validiteit: Correlaties tussen de YOCSS en Instrumenten die Depressie en Angst Meten CDI
SCARED somscore
YOCSS symptoomscore
.61
***
.58
YOCSS ernstscore
.63
***
.64
SCARED paniek
***
.50
***
.59
SCARED sep. angst
***
.51
***
.52
SCARED GAD
***
.56
***
.63
SCARED sociaal
***
.40
***
***
.44
***
Noot. CDI = Child Depression Inventory; SCARED = Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders; Paniek = paniekstoornis; Sep. angst = separatie angststoornis; GAD = Generaliseerde angst stoornis; Sociaal = sociale fobie; YOCSS = Youth Obsessive-Compulsive * ** *** Symptoms Scale. P waarde: p < .05, p < .01, p < .001.
Factorstructuur De vergelijking van de één- tot drie-factor oplossing via ESEM geeft aan dat de driefactor oplossing drie interpreteerbare factoren produceert en de beste fit indexen vertoont (χ2/df = 1.41, RMSEA = .06, SRMR = .05, CFI = .94 en TLI = .85), in vergelijking met de twee-factor oplossing (χ 2/df = 2.02, RMSEA = .10, SRMR = .07, CFI = .78 en TLI = .62) en met de één-factor oplossing (χ 2/df = 2.49, RMSEA = .12, SRMR = .10, CFI = .56 en TLI = .44)2. 2
Bij de relatieve of genormeerde Chi kwadraat indiceert een waarde ≤ 5 een aanvaardbare fit, ≤ 2 3 een goede fit, en ≤ 2 een zeer goede fit (Chi kwadraat/vrijheidsgraden ratio; χ /df) (Kline, 2005; Schumacker & Lomax, 2004; Ullman, 2001); de Root Mean Square of Error of Approximation (RMSEA) geeft vaak de meeste informatie over de fit, waarbij waarden ≤ .10
29
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Op basis van deze resultaten, weerhouden we de drie-factor oplossing als onderliggende structuur voor de YOCSS facetten. De geroteerde drie-factor lading matrix wordt weergegeven in Tabel 5, deze suggereert dat de drie factoren geïnterpreteerd kunnen worden als (1) een Obsessief symptoomdomein, bestaande uit de facetten agressie, schuld, somatisatie en verzamelen, (2) een Compulsief symptoomdomein, gerepresenteerd door de facetten gevoeligheid voor fysieke verschijning, herhalen en magische spelletjes, en (3) een ONP symptoomdomein, dat de facetten orde, netheid en perfectionisme structureert.
Tabel 5 Exploratorische Factoranalyse van de YOCSS Facetten: Gestandaardiseerde Factorladingen (en Standaardfout) voor de Drie-Factor Oplossing YOCSS facetten
YOCSS factorstructuur Factor 1: Obsessief
Factor 2: Compulsief
Factor 3: ONP
Agressie
.72 (.15)
-.08 (.12)
.02 (.08)
Schuld
.12 (431.40)
-.12 (455.23)
.11 (488.54)
Somatisatie
.49 (.15)
.37 (.13)
-.13 (.12)
Verzamelen
-.22 (71.68)
-.08 (71.18)
-.08 (73.17)
Gevoeligheid voor fysieke verschijning
.05 (255.14)
.75 (229.22)
.06 (283.47)
Herhalen
.15 (313.61)
-.51 (379.57)
.18 (424.75)
Magische spelletjes
.11 (231.77)
.48 (192.09)
-.11 (238.08)
Orde
.23 (260.08)
.08 (371.85)
-.56 (310.00)
Netheid
.23 (360.88)
-.35 (586.69)
.50 (537.22)
Perfectionisme
.03 (280.86)
.30 (426.84)
.64 (467.82)
Noot. Per facet zijn de grootste factorladingen vetgedrukt. YOCSS = Youth ObsessiveCompulsive Symptoms Scale; ONP = Orde/Netheid/Perfectionisme.
wijzen op een aanvaardbare fit, waarden ≤ .08 wijzen op een aanvaardbare fit, en waarden ≤ .05 wijzen op een goede fit (Chen, Curran, Bollen, Kirby & Paxton, 2008); een Standardized Root Mean Square Residual (SRMR) ≤ .08 refereert naar een goede fit [Hu & Bentler, 1999]; voor de Comparative Fit Index (CFI) en de Tucker Lewis Index (TLI) suggereert een waarde ≥ .90 een adequate fit (Hu & Bentler, 1999).
30
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Discussie Verschillende studies uit de afgelopen jaren geven aan dat OCD en OC symptomen bij meer dan 50 procent van de gevallen reeds voorkomen in de kindertijd (Geller, 2006; Taylor, 2011; Walitza et al., 2011). Aangezien OC symptomen een zeer negatieve invloed uitoefenen op de algemene levenskwaliteit van het kind in kwestie, is het van belang om zo snel mogelijk met een behandeling te kunnen starten (Abramowitz et al., 2009; Heyman, et al., 2006). Hiervoor heeft men echter adequate detectie en diagnose instrumenten nodig, dit geldt dus ook voor kinderen. Aangezien het hier om internaliserende problemen gaat, is het aangeraden om met een zelfrapportage instrument te werken. De bestaande zelfrapportage vragenlijsten vertonen echter allemaal een aantal tekortkomingen (De Caluwé en De Clercq, in press). De YOCSS (De Caluwé en De Clercq, in press) werd ontwikkeld om hieraan tegemoet te komen, oorspronkelijk was deze echter bedoeld voor adolescenten. De doelstelling van de huidige Masterproef is het nagaan van de psychometrische kwaliteiten van de YOCSS bij kinderen van de lagere school. Dit werd getest in een algemene populatie steekproef van 105 kinderen, 65 moeders en 59 vaders. Interpretatie van de Bevindingen en Vergelijking met Andere Studies Beschrijvende statistiek. Uit de beschrijvende statistieken blijkt dat het merendeel van de kinderen uit de huidige steekproef weinig tot geen OC symptomen ervaart. Dit valt te verwachten aangezien het om een niet-klinische steekproef gaat. Er is geen significant geslachtsverschil aanwezig met betrekking tot de gerapporteerde symptomen en hun ernst. Kinderen uit het derde leerjaar rapporteren gemiddeld gezien meer OC symptomen dan leerlingen uit het vijfde leerjaar. Verder zijn er geen klasverschillen waarneembaar. Betrouwbaarheid. Zoals verwacht op basis van de resultaten uit de studie van De Caluwé en De Clercq (in press) aangaande de psychometrische kwaliteiten van de YOCSS bij adolescenten, worden er ook in de huidige steekproef van kinderen positieve resultaten gevonden met betrekking tot de betrouwbaarheid van de YOCSS. De interne consistentie van de YOCSS symptoomscore is uitstekend en die van de YOCSS ernstscore is goed. De
31
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
drie symptoomdomeinen leveren een goede tot uitstekende interne consistentie op en voor de facetten is de betrouwbaarheid aanvaardbaar tot goed. Validiteit. De hypothese betreffende de convergente validiteit wordt ook bevestigd. Er worden significant positieve correlaties gevonden tussen de YOCSS en twee andere zelfrapportage meetinstrumenten voor OC symptomen bij kinderen, namelijk de CFOCI en de OCS-YSR. De correlatie tussen de YOCSS en de OCS-CBCL, ingevuld door de moeder, is niet significant. Zoals reeds aangehaald is het voor internaliserende problemen, zoals OC symptomen, beter om zelfrapportage instrumenten te gebruiken (Rapoport et al., 2000). Dit resultaat bevestigt dat anderen niet altijd een accuraat zicht hebben op het intern functioneren van hun kind. Verder werd er verwacht dat de YOCSS over een goede divergente validiteit beschikt. De resultaten geven significant positieve relaties aan tussen de YOCSS enerzijds en instrumenten die angst en depressie meten anderzijds. Dit valt te verwachten, aangezien OC symptomen zelden op zich voorkomen (Walitza et al., 2011) en vaak gepaard gaan met onder andere angst en depressie (Geller et al., 2001; Hanna, 1995; Swedo et al., 1989). In de huidige steekproef kan de divergente validiteit echter niet statistisch bevestigd worden. De correlaties tussen de YOCSS en instrumenten die angst en depressie meten zijn niet significant kleiner dan de correlaties tussen de YOCSS en vragenlijsten die eveneens OC symptomen meten. Hoewel het verschil statistisch gezien niet significant is, zien we wel dat er een klein verschil aanwezig is. Mogelijks slaagt de YOCSS er dus toch in om zich te differentiëren van vragenlijsten die iets anders trachten te meten. De resultaten in kwestie kunnen mogelijks verklaard worden door de beperkte steekproef (N = 105), de divergente validiteit kan waarschijnlijk statistisch bevestigd worden door gebruik te maken van een grotere steekproef. De incrementele predictieve validiteit van de YOCSS kan niet worden nagegaan in de huidige steekproef, wegens een te lage responsrate van de vaders (N = 59). Op basis van de resultaten uit het onderzoek van De Caluwé en De Clercq (in press), verwachten we echter dat met een grotere steekproef ook de voorspellende waarde van de YOCSS, bovenop andere instrumenten voor outcome maten zoals levenskwaliteit, kan bevestigd worden.
32
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Factorstructuur. Tenslotte werd er nagegaan of de drie-factor structuur uit het artikel van De Caluwé en De Clercq (in press) kan bevestigd worden. Dezelfde drie factoren (Obsessief, Compulsief en ONP symptoomdimensie) worden inderdaad teruggevonden in de huidige studie. Op facetniveau is er echter wel een verschil, acht van de tien facetten passen perfect binnen de structuur, de andere twee laden primair op een andere factor dan de initiële uit het onderzoek van De Caluwé en De Clercq (in press). Gevoeligheid voor fysieke verschijning laadt op het Compulsief symptoomdomein in plaats van het Obsessief
symptoomdomein
en
verzamelen
valt
onder
het
Obsessief
symptoomdomein in vergelijking met het Compulsief symptoomdomein bij de andere studie. Deze twee facetten zijn dus als het ware omgewisseld. Een lager aantal deelnemers in vergelijking met de studie van De Caluwé en De Clercq (N = 105 vs. N = 336), geeft een mogelijke verklaring voor de niet exacte replicatie van de factorstructuur. Het gaat hier om complexe analyses, waarbij meer data nodig zijn dan nu gebruikt werden. Ondanks dit gegeven, zijn de resultaten toch aanvaardbaar. Hoewel een aantal psychometrische kwaliteiten niet verder onderzocht kunnen worden in de huidige studie, zijn er geen directe tegenindicaties wat betreft de psychometrische kwaliteiten van de YOCSS bij kinderen tussen 8 en 12 jaar. De resultaten uit dit eerste onderzoek bij kinderen sluiten in grote mate aan bij de studie van De Caluwé en De Clercq (in press) bij adolescenten. Na replicatie bieden de huidige resultaten hoogstwaarschijnlijk evidentie voor het gebruik van de YOCSS bij kinderen van de lagere school voor het detecteren van OC symptomen. Sterktes en Beperkingen van de Huidige Studie Sterktes. Voorgaand onderzoek betreffende de YOCSS is steeds gebeurd bij adolescenten (De Caluwé & De Clercq, in press; De Caluwé, De Clercq, De Bolle & De Wolf, in press). Deze Masterproef is de allereerste studie die de psychometrische kwaliteiten van de YOCSS onderzoekt bij lagere schoolkinderen. Het opzet van de studie en de hypothesen zijn dus gemaakt aan de hand van wat er reeds geweten is bij een oudere doelgroep en uit de theorie rond OCD en OC symptomen. Er kon geen gebruik gemaakt worden van reeds bestaande artikels over de toepasbaarheid van de YOCSS bij kinderen en hun eventuele tekortkomingen. Desalniettemin zijn de resultaten van de huidige studie veelbelovend.
33
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Een tweede sterkte van het huidige onderzoeksopzet is dat er voor een multi-informant benadering werd gekozen, het kind en beide ouders worden namelijk bevraagd. Dit levert doorgaans meer betrouwbare resultaten op, hoewel voor internaliserende problemen de zelfrapportage het belangrijkste blijft (Rapoport et al., 2000). Ten derde werd er gebruik gemaakt van meerdere vragenlijsten, waarmee de YOCSS vergeleken kon worden. De resultaten van de YOCSS symptoom- en ernstscore worden zowel vergeleken met die van de C-FOCI als die van de OCS-YSR voor de convergente validiteit. Voor het nagaan van de divergente validiteit worden er eveneens twee verschillende vragenlijsten gebruikt om de YOCSS mee te differentiëren. Beperkingen. De Masterproef heeft echter ook een aantal beperkingen. Zo kan het gebruik van zelfrapportage vragenlijsten, ondanks alle voordelen die deze bieden, ook een beperking zijn. Er is mogelijks sprake van een minimalisering van de gerapporteerde OC symptomen, door schaamte (Jenike, 1989) of door een beperkt inzicht (Lewin et al., 2010). Ten tweede is er geen gebruik gemaakt van een klinische steekproef met patiënten met OCD of OC symptomen. Deze beperking is echter niet alleen van toepassing bij de YOCSS, er zijn heel wat andere instrumenten die uitsluitend ontworpen zijn op basis van het gebruik van steekproeven uit de algemene populatie (Le Beau et al., 2013; Lund, Dennison, Ewing & Carvalho, 2011). Verder dienen sommige resultaten mogelijks met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden, omwille van de relatief kleine steekproef. Er zijn een aantal complexe analyses uitgevoerd, die mogelijks grotere steekproeven vragen. Replicatie van de huidige studie aan de hand van een grotere steekproef is dus vereist om met meer zekerheid uitspraken te kunnen doen over de toepasbaarheid van de YOCSS op lagere schoolleeftijd. Tot slot is er gebruik gemaakt van een gemakkelijkheidssteekproef, hierdoor is de generaliseerbaarheid van de resultaten eerder beperkt. Hoewel het in de huidige fase (het gaat hier immers om de eerste studie van de YOCSS bij kinderen) van het onderzoek nog aanvaardbaar is om dergelijke steekproef te gebruiken (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2007).
34
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Implicaties en Richtlijnen voor Toekomstig Onderzoek De huidige resultaten wijzen in de richting van een goede toepasbaarheid van de YOCSS bij kinderen van de lagere school, maar zoals reeds vermeld is replicatie noodzakelijk. Verder onderzoek met betrekking tot de psychometrische kwaliteiten van de YOCSS bij kinderen is zeker nodig, aangezien vroege detectie van OC symptomen ook voor deze doelgroep heel wat voordelen kan opleveren. Toekomstige studies zouden de betrouwbaarheid, de validiteit en de factorstructuur van de YOCSS met meer zekerheid kunnen bevestigen. Toekomstig onderzoek dient echter te gebeuren aan de hand van grotere steekproeven, een sample van minstens 200 kinderen is aangeraden om de complexere analyses te kunnen uitvoeren. Ook wat betreft de ouders of andere informanten is een grotere steekproef noodzakelijk. Een klinische steekproef toevoegen levert een meerwaarde op, zo is het namelijk mogelijk om een oordeel te vellen over de YOCSS als diagnose-instrument voor OCD bovenop de algemene screenende waarde. Het gebruik van een multi-informant benadering blijft best behouden, in de meest simplistische vorm gaat dit om het kind en één van de ouders. Er kan echter ook gekozen worden om het kind en beide ouders te bevragen, en het is zelfs mogelijk om ook de leerkracht te betrekken bij de informatieverzameling. Toevoeging van de leerkracht geeft informatie over het kind in een andere context (zowel thuis als op school). Eén van de beperkingen uit de huidige studie is dat er enkel gebruik gemaakt werd van zelfrapportage
vragenlijsten. Toekomstig
onderzoek
kan dit
verbeteren
door
vragenlijsten te combineren met klinische interviews met het kind, de ouders of beide. Op die manier wordt er een vollediger en meer betrouwbaar beeld verkregen over de mogelijke OC symptomen bij het kind. Men mag hierbij echter niet uit het oog verliezen dat het kind voor internaliserende problemen een heel belangrijke bron is en dat onderrapportage eerder bijkomend is. Verder blijft het gebruik van vragenlijsten rond angst en depressie best behouden, omdat deze problematieken vaak samengaan met OC symptomen.
35
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Algemene conclusie Uit de gegevens van de uitgevoerde literatuurstudie (zie inleiding) blijkt duidelijk het belang van detectie en diagnose instrumenten voor OC symptomen bij kinderen. De eerste OC symptomen komen immers vaak reeds in de kindertijd voor (Geller, 2006; Taylor, 2011) en het is aangetoond dat een tijdige diagnose en behandeling de prognose aanzienlijk verbetert (Walitza et al., 2011). Kinderen zijn er dus enorm bij gebaat dat er ook instrumenten op hun maat beschikbaar zijn. Tot op heden bestaan er verschillende zelfrapportage instrumenten en deze hebben allemaal een belangrijke bijdrage geleverd voor de ontwikkeling van betrouwbare OC metingen. Al deze instrumenten hebben echter een aantal tekortkomingen, de YOCSS is ontworpen om hieraan tegemoet te komen. Het gaat om een zelfrapportage vragenlijst, oorspronkelijk ontworpen voor adolescenten, die tracht OC symptomen op een multidimensionele en leeftijdsspecifieke manier in kaart te brengen. Bovendien wordt er een onderscheid gemaakt tussen de symptomen en hun ernst, zonder dat de focus volledig op OCD als stoornis ligt. Zulke meting van OC symptomen over stoornissen heen is vernieuwend en veelbelovend voor de praktijk (De Caluwé en De Clercq, in press). Uit de studie van De Caluwé en De Clercq (in press) bij onafhankelijke steekproeven van adolescenten blijkt dat de YOCSS een vragenlijst is met een goede betrouwbaarheid en validiteit. Bovendien wordt de hogere orde structuur met drie symptoomdomeinen gerepliceerd. De toepasbaarheid van de YOCSS bij 12 tot 18 jarigen is dus aangetoond (De Caluwé & De Clercq, in press). In de huidige Masterproef werden echter voor de eerste keer de psychometrische kwaliteiten nagegaan voor het gebruik van de YOCSS bij kinderen. Ook bij kinderen wordt er een goede betrouwbaarheid gevonden. Verder tonen de resultaten dat de YOCSS sterk samenhangt met reeds bestaande, veelgebruikte OC instrumenten en dus een goede convergente validiteit heeft. De divergente validiteit kan in de huidige studie echter niet statistisch bevestigd worden, mogelijks wegens een te kleine steekproef. De incrementele predictieve validiteit kan niet worden nagegaan in het huidige onderzoek, wegens een te lage responsrate van de vaders. Een gelijkaardige factorstructuur
wordt
dan
weer
wel
aangetoond.
Zo
worden
de
drie
symptoomdomeinen gerepliceerd, hoewel er twee van de tien facetten primair op een andere symptoomdimensie laden dan de oorspronkelijke. Ook dit klein verschil valt mogelijks te verklaren door een beperkte steekproefgrootte voor complexe analyses.
36
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Een aantal van de psychometrische kwaliteiten van de YOCSS zijn positief, terwijl anderen nog verder onderzocht dienen te worden in grotere steekproeven. Er worden echter geen tegenindicaties gevonden voor het gebruik van de YOCSS bij kinderen tussen 8 en 12 jaar. Hoewel replicatie van de huidige resultaten noodzakelijk is, wijst het huidige onderzoek op een goede toepasbaarheid voor het beschrijven van OC symptomen bij kinderen. Het lijkt er dus op dat we weer een stap dichter zijn om kinderen met OC symptomen al van jongs af aan te kunnen helpen.
37
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Referenties Abramowitz, J.S. (1997). Effectiveness of psychological and pharmacological treatments for obsessive compulsive disorder: A quantitative review. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65, 44-52. doi:10.1037/0022-006X.65.1.44 Abramowitz, J., Taylor, S., & McKay, D. (2009). Obsessive-compulsive disorder. Lancet, 374, 491-499. Achenbach, T.M. (1991a). Manual for the child behavior checklist/4-18 and 1991 profiles. Burlington; University of Vermont, Department of Psychiatry. Achenbach, T.M. (1991b). Manual for the youth self-report and 1991 profiles. Burlington: University of Vermont, Department of Psychiatry. Achenbach, T.M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H.C., & Rothenberger, A. (2008). Multicultural assessment of child and adolescent psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: research findings, applications, and future directions. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 251-275. doi:10.1111/j.1469-7610.2007.01867.x American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, Fourth Edition Revised. Washington, DC. American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, Fifth Edition. Arlington, VA. Berg, C.J., Rapoport, J.L., & Flament, M. (1986). The leyton obsessional inventorychild version. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 25, 84-91. doi:10.1016/S0002-7138(09)60602-6 Berman, N.C., & Abramowitz, J.S. (2010). Recent developments in the assessment and treatment of pediatric obsessive-compulsive disorder. Child Youth Care Forum, 39, 125-127. doi:10.1007/s10566-010-9096-4 Birmaher, B., Khetarpal, S., Brent, D., Cully, M., Balach, L., Kaufman, J., & Neer, S.M. (1997). The screen for child anxiety related emotional disorders (SCARED): Scale construction and psychometric characteristics. Journal of the American Academy
of
Child
and
Adolescent
Psychiatry,
36,
545-553.
doi:10.1097/00004583-199704000-00018 Bloch, M.H., Landeros-Weisenberger, A., Rosario, M.C., Pittenger, C.& Leckman, J.F. (2008). Meta-analysis of the symptom structure of obsessive-compulsive disorder.
American
Journal
of
Psychiatry,
165,
1532-1542.
doi:10.1776/appi.ajp.2008.08020320
38
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Brewin, C.R., Andrews, B., & Gotlib, I.H. (1993). Psychopathology and early experience: A reappraisal of retrospective reports. Psychological Bulletin, 113, 82-98. doi :10.1037/0033-2909.113.1.82 Cameron, C.L. (2007). Obsessive-compulsive disorder in children and adolescents. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 14, 696-704. Chabane, N., Delorme, R., Millet, B., Mouren, M.C., Leboyer, M., & Pauls, D. (2005). Early-onset obsessive-compulsive disorder: A subgroup with a specific clinical and familial pattern?. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 881-887. doi:10.1111/j.1469-7610.2004.00382.x Chen, F.N., Curran, P.J., Bollen, K.A., Kirby, J., & Paxton, P. (2008). An empirical evaluation of the use of fixed cutoff points in RMSEA test statistic in structural equation
models.
Sociological
Methods
and
Research,
36,
462-494.
doi:10.1177/0049124108314720 Deacon, B.J., & Abramowitz, J.S. (2005). The yale-brown obsessive compulsive scale: Factor analysis, construct validity, and suggestions for refinement. Journal of Anxiety Disorders, 19, 573-585. doi:10.1016/j.janxdis.2004.04.009 De Caluwé, E., & De Clercq, B. (in press). Development and validation of the youth obsessive-compulsive symptoms scale (YOCSS). Child Psychiatry and Human Development. doi:10.1007/s10578-013-0433-3 De Caluwé, E., De Clercq, B., De Bolle, M., & De Wolf, T. (in press). A general and maladaptive personality perspective on youth obsessive-compulsive symptoms. Journal of Personality Assessment. doi:10.1080/00223891.2013.856315 De Haan, E., Huyser, C., & Boer, F. (2005). De dwangstoornis bij kinderen en adolescenten. Tijdschrift voor Psychiatrie, 47, 229-239. De Haan, E., & Wolters, L. (2009). Behandeling van de dwangstoornis bij kinderen en adolescenten: Met het cognitief-gedragstherapeutisch protocol bedwing je dwang. Houten: Bohn Srafleu van Loghum. Demal, U., Zitterl, W., Lenz, G., Zapotoczky, H.G., & Zitterl-Eglseer, K. (1996). Obsessive-compulsive disorder and depression – First results of a prospective study on 74 patients. Progress in Neuro-Psychopharmacology & Biological Psychiatry, 20, 801-813. doi:10.1016/0278-5846(96)00060-7 De Pelsmaker, P., & Van Kenhove (2007). Marktonderzoek methoden en toepassingen, Tweede editie. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
39
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Eichstedt, J.A., & Arnold, S.L. (2001). Childhood-onset obsessive-compulsive disorder: A tic-related subtype of OCD? Clinical Psychology Review, 21, 137-158. doi:10.1016/S0272-7358(99)00044-6 Evers, A., van Vliet-Mulder, J.C., & Groot, C.J. (2007). Documentatie van tests en testrechearch in Nederland, aanvulling 2007/01 (COTAN). Amsterdam: Boom test uitgevers. Foa, E.B., Coles, M., Huppert, J.D., Pasupuleti, R.V., Franklin, M.E., & March, J. (2010). Development and validation of a child version of the obsessive compulsive inventory. Behavior Therapy, 41, 121-132. Fontenelle, L.F., Mendlowicz, M.V., & Versiani, M. (2006). The descriptive epidemiology
of
obsessive-compulsive
disorder.
Progress
in
Neuro-
Psychopharmacology & Biological Psychiatry, 30, 327-337. doi:10.1016/ j.pnpbp.2005.11.001 Freeman, J.B., Choate-Summers, M.L., Moore, P.S., Garcia, A.M., Sapyta, J.J., Leonard, H.L., & Franklin, M.E. (2007). Cognitive behavioral treatment for young children with obsessive-compulsive disorder. Biological Psychiatry, 61, 337-343. doi:10.1016/j.biopsych.2006.12.015 Freeman, J.B., Flessner, C.A., & Garcia, A. (2011). The children’s yale-brown obsessive compulsive scale: Reliability and validity for use among 5 to 8 year olds with obsessive compulsive disorder. Journal of Abnormal Child Psychology, 39, 877-883. doi:10.1007/s10802-011-9494-6 Freeman, J.B., Garcia, A.M., Coyne, L., Ale, C., Przeworski, A., Himle, M., et al. (2008). Early childhood OCD: Preliminary findings from a family-bases cognitive-behavioral approach. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 47, 593-602. doi:10.1097/CHI.0b013e31816765f9 Furnham, A., Guenole, N., Levine, S.Z., & Chamorro-Premuzic, T. (2013). The NEO personality inventory-revised: Factor structure and gender invariance from exploratory structural equation modeling analyses in a high-stakes setting. Assessment, 20, 14-23. doi: 10.1177/1073191112448213 Geller, D.A. (2006). Obsessive-compulsive and spectrum disorders in children and adolescents.
Psychiatric
Clinics
of
North
America,
29,
353-370.
doi:10.1016/j.psc.2006.02.012
40
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Geller, D.A., Biederman, J., Faraone, S., Agranat, A., Cradock, K., Hagermoser, L., et al. (2001). Developmental aspects of obsessive compulsive disorder: Findings in children, adolescents, and adults. The Journal of Nervous and Mental Disease, 189(7),471-477. doi:10.1097/00005053-200107000-00009 Geller, D., Biederman, J., Jones, J., Park, K., Schwartz, B.A., Shapiro, S., & Coffey, B. (1998). Is juvenile obsessive-compulsive disorder a developmental subtype of the disorder? A review of the pediatric literature. Journal of the American Academy
of
Child
en
Adolescent
Psychiatry,
37,
420-427.
doi:10.1097/00004583-199804000-00020 Goodman, W.K., Price, L.H., Rasmussen, S.A., Mazure, C., Fleischmann, R.L., Hill, C.L.,
et
al.
(1989a).
The
yale-brown
obsessive
compulsive
scale,
1:development, use, and reliability. Archives General Psychiatry, 46,1006-1011. Goodman, W.K., Price, L.H., Rasmussen, S.A., Mazure, C., Delgado, P., Henninger, G.R., & Charney, D.S. (1989b). The yale-brown obsessive compulsive scale, 2: validity. Archives General Psychiatry, 46, 1012-1016. Hanna, G.L. (1995). Demographic and clinical features in obsessive-compulsive disorder in children and adolescents. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 34, 19-27. doi:10.1097/00004583-19950100000009 Heyman, J., Mataix-Cols, D., & Fineberg, N.A. (2006). Obsessive-compulsive disorder. Britisch Medical Journal, 333, 424-429. doi :10.1136/bmj.333.7565.424 Hollander, E. (2005). Obsessive-compulsive disorder and spectrum across the life span. International Journal of Psychiatry in Clinical Practice, 9, 79-86. doi:10.1080/13651500510018347 Hollander, E., Kim, S., Braun, A., Simeon, D., & Zohar, J. (2009). Cross-cuting issues and future directions for the OCD spectrum. Psychiatry Research, 170, 3-6. doi:10.1016/j.psychres.2008.07.015 Hu, L.T., & Bentler, P.M. (1999). Cufoff criteria for fit indexes in covariance structure analysis: Conventional criteria versus new alternatives. Structural Equation Modeling a Multidisciplinary Journal, 6, 1-55. doi:10.1080/10705519909540118 Jenike, M.A. (1989). Obsessive-compulsive and related disorders – a hidden epidemic. New
England
Journal
of
Medicine,
321,
539-541.
doi:10.1056/NEJM198908243210811
41
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Kaufman, J., Birmaher, B., Brent, D. Rao, U., Flynn, C., Moreci, P., et al. (1997). Schedule for affective disorders and schizophrenia for school-age childrenpresent and lifetime version (K-SADS-PL): Initial reliability and validity data. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 980988. doi: 10.1097/00004583-199707000-00021 Kline, R.B. (2005) Principles and practice of structural equation modeling. New York: Guilford Press. Kovacs, M. (1985). The children’s depression inventory (CDI). Psychopharmacology Bulletin, 21, 995-998. LeBeau, R.T., Mischel, E., Simpson, H.B., Mataix-Cols, D., Philips, K.A., Stein, D.J., & Craske, M.J. (2013). Preliminary assessment of obsessive compulsive spectrum disorder scales for DSM-5. Journal of Obsessive-Compulsive and Related Disorders, 2, 114-118. doi:0.1016/j.jocrd.2013.01.005 Leckman, J.F., Denys, D., Simpson, H.B., Mataix-Cols, D.,Hollander, E.,Saxena, S., et al. (2010). Obsessive-compulsive disorder: A review of the diagnostic criteria and possible subtypes and dimensional specifiers for DSM-V. Depression and Anxiety, 27, 507-527. doi:10.1002/da.20669 Lewin, A.B., Bergman, R.L., Peris, T.S., Chang, S., McCracken, J.T., & Piacentini, J. (2010). Correlates of insight among youth with obsessive-compulsive disorder. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 51, 603-611. doi:10.1111/j.14697610.2009.02181.x Lomax, C.L., Oldfield, V.B., & Salkovskis, P.M. (2009). Clinical and treatment comparisons between adults with early- and late-onset obsessive-compulsive disorder.
Behaviour
Research
and
Therapy,
47,
99-104.
doi:10.1016/J.brat.2008.10.015 Lund, E.M., Dennison, A., Ewing, H.K., & de Carvalho, C.F. (2011). CMOCS: Children’s
measure
of
obsessive-compulsive
symptoms.
Journal
of
Psychoeducational Assessment, 6, 587-591. doi:10.1177/0734282911402808 Marnat, G.G. (2003). The handbook of psychological testing (4th ed.). Hoboken, NJ: John Wiley & Sons. Masi, G., Millepiedi, S., Mucci, M., Bertini, N., Pfanner, C., & Arcangeli, F. (2006). Comorbidity of obsessive-compulsive disorder and attention-deficit/hyperactivity disorder in referred children and adolescents. Comprehensive Psychiatry, 47, 42-47. doi:10.1016/j.comppsych.2005.04.008
42
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Mataix-Cols,
D.,
do
Rosario-Campos,
M.C.,
&
Leckman,
J.F.
(2005).
A
multidimensional model of obsessive-compulsive disorder. American Journal of Psychiatry, 162, 228-239. doi:10.1176/appi.ajp.162.2.228 Mataix-Cols, D., Rauch, S.L., Baer, L., Eisen, J.L., Shera, D.M., Goodman, W.K., et al. (2002). Symptom stability in adult obsessive-compulsive disorder: Data from a naturalistic two-year follow-up study. American Journal of Psychiatry, 159, 263268. doi:10.1176/appi.ajp.159.2.263 Merlo, L.J., Storch, E.A., Murphy, T.K., Goodman, W.K., & Geffken, G.R. (2005). Assessment of pediatric obsessive-compulsive disorder: A critical review of current methodology. Child Psychiatry and Human Development, 36, 195-214. doi:10.1007/s10578-005-4079-7 Millet, B., Kochman, F., Gallarda, T., Krebs, M.O., Demonfaucon, F., Barrot, I., et al. (2004). Phenomenological and comorbid features associated in obsessivecompulsive disorder: Influence of age of onset. Journal of Affective Disorders, 79, 241-246. doi:10.1016/S0165-0327(02)00351-8 Muris, P., Bodden, D., Hale, W., Birmaher, B., & Mayer, B. (2007). SCARED-NL. Vragenlijst over angst en bang-zijn bij kinderen en adolescenten. Handleiding bij de gereviseerde Nederlandse versie van de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders. Amsterdam: Boom test uitgevers. Nelson, E.C., Hanna, G.L., Hudziak, J.J., Botteron, K.N., Heath, A.C., & Todd, R.D. (2001). Obsessive-compulsive scale of the child behavior checklist: Specificity, sensitivity,
and
predictive
power.
Pediatrics,
108,
e14.
doi:10.1542/peds.108.1.e14 O’Kearney, R.T., Anstey, K.J., & Von Sanden, C. (2006). Behavioural and cognitive behavioural therapy for obsessive compulsive disorder in children and adolescents.
Cochrane
Database
Systematic
Reviews,
4,
CD004850.
doi:10.1002/14651858.CD004856 Rapoport, J.L., Inoff-Germain, G., Weissman, M.M., Greenwald, S., Narrow, W.E., Jensen, P.S., et al. (2000). Childhood obsessive-compulsive disorder in the NIMH MECA study: Parent versus child identification of cases. Journal of Anxiety Disorders, 14, 535-548. doi:10.1016/S0887-6185(00)00048-7 da Rocha, F.F., Correa, H., & Teixeira, A.L. (2008). Obsessive-compulsive disorder and immunology: A review. Progess in Neuropsychopharmacology and Biological Psychiatry, 32, 1139-1146. doi:10.1016/j.pnpbp.2007.12.026
43
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Rosario-Campos, M.C., Leckman, J.F., Mercadante, M.T., Shavitt, R.G., Prado, H.S., Sada, P., et al. (2001). Adults with early-onset obsessive-compulsive disorder. American
Journal
of
Psychiatry,
158,
1899-1903.
doi:10.1176/appi.ajp.158.11.1899 Salkovskis, P., Shafran, R., Rachman, S., & Freeston, M.H. (1999). Multiple pathways to inflated responsibility beliefs in obsessional problems: Possible origins and implications for therapy and research. Behaviour Research and Therapy, 37, 1055-1072. doi:10.1016/S0005-7967(99)00063-7 Scahill, L., Riddle, M.A., McSwiggin-Hardin, M., Ort, S.I., King, R.A., Goodman, W.K., et al. (1997) Children’s yale-brown obsessive compulsive scale: Reliability and validity. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 844-852. doi:10.1097/00004583-199706000-00023 Schumacker, R.E., & Lomax, R.G. (2004). A beginner’s guide to structural equation modeling. Mahwah, NY: Lawrence Erlbaum Associates. Shafran, R., Frampton, I., Heyman, I., Reynolds, M., Teachman, B., & Rachman, S. (2003). The preliminary development of a new self-report measure for OCD in young people. Journal of Adolescence, 26, 137-142. doi:10.1016/S01401971(02)00083-0 Siebelink, B.M., & Treffers, A.D. (2001). Adis-C: Nederlandse bewerking van anxiety disorders interview schedule for DSM-IV. Amsterdam: Swets Test Publishers. Silverman, W.K., & Albano, A.M. (1996). The anxiety disorder interview schedule for DSM-IV – Child and parent version. San Antonio, TX: Psychiological Corporation. Sobin, C., Blundell, M.L., & Karayiorgou, M. (2000). Phenotypic differences in early and late onset obsessive-compulsive disorder. Comprehensive Psychiatry, 41, 373-379. doi:10.1053/comp.2000.9009 Stein, D.J., Fineberg, N.A., Bienvenu, O.J., Denys, D., Lochner, C., Nestadt, G., et al. (2010).
Should OCD be classified as an anxiety disorder in DSM-V?
Depression and Anxiety, 27, 495-506. doi:10.1002/da.20699 Stewart, S.E., Geller, D.A., Jenike, M., Pauls, D., Shaw, D., Mullin, B., et al. (2004). Long-term outcome of pediatric obsessive-compulsive disorder: A metaanalysis and qualitative review of the literature. Acta Psychiatrica Scandinavica, 110, 4-13. doi:10.1111/j.1600-0447.2004.00302.x
44
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Storch, E.A., Khanna, M., Merlo, L.J., Loew, B.A., Franklin, M., Reid, J.M., et al. (2009). Children’s florida obsessive compulsive inventory: Psychometric properties and feasibility of a self-report measure of obsessive-compulsive symptoms in youth. Child Psychiatry and Human Development, 410, 467-483. doi: 10.1007/s10578009-0138-9 Storch, E.A., Murphy, T.K., Geffken, G.R., Soto, O., Sajid, M., Allen, P., et al. (2004). Psychometric evaluation of the children’s Yale-Brown Obsessive-Compulsive Scale. Psychiatry Research, 129, 91-98. doi: 10.1016/j.psychres.2004.06.009 Storch, E.A., Park, J.M., Lewin, A.B., Morgan, J.R., Jones, A.M., & Murphy, T.K. (2011). The Leyton obsessional inventory-child version survey form does not demonstrate adequate psychometric properties in American youth with pediatric obsessive-compulsive disorder. Journal of Anxiety Disorders, 25, 574-578. doi:10.1016/j.janxdis.2011.01.005 Swedo, E.A., Rapoport, J.L., Leonard, H., Lenane, M., & Cheslow, D. (1989). Obsessive-compulsive
disorder
in
children
and
adolescents:
Clinical
phenomenology of 70 consecutive cases. Archives of General Psychiatry, 46, 335-341. Taylor, S. (2011). Early versus late onset obsessive-compulsive disorder: Evidence for distinct
subtypes.
Clinical
Psychology
Review,
31,
1083-1100.
doi:10.1016/j.cpr.2011.06.007 Torres, A.R., Prince, M.J., Bebbington, P.E., Bhugra, D., Brugha, T., Farrell, M., et al. (2006). Obsessive-compulsive disorder: Prevalence, comorbidity, impact, and help-seeking in the britisch national psychiatric morbidity survey of 2000. American
Journal
of
Psychiatry,
163,
1978-1985.
doi:10.1176/appi.ajp.163.11.1978 Ullman, J.B. (2001). Structural equation modeling. In: Tabachnick, B.G. Fidell, L.S. (Eds.), Using multivariate statistics. Needham Heights, MA: Allyn & Bacon. Varni, J.W., Seid, M., & Kurtin, P.S. (2001). PedsQL 4.0: Reliability and validity of the pediatric quality of life inventory version 4.0 generic core scales in healthy and patient populations. Medical Care, 39, 800-812. doi:10.1097/00005650200108000-00006 Varni, J.W., Seid, M., & Rode, C.A. (1999). The PedsQL: Measurement model for the pediatric
quality
of
life
inventory.
Medical
Care,
37,
126-139.
doi:10.1097/00005650-199902000-00003
45
OBSESSIEF-COMPULSIEVE SYMPTOMEN BIJ KINDEREN
Walitza, S., Melfsen, S., Jans T., Zellmann, H., Wewetzer, C., & Warnke, A. (2011). Obsessive-compulsive disorder in children and adolescents. Deutsches Arzteblatt International, 108(11), 173-179. doi:10.3238/arztebl.2011.0173 Walitza, S., Zellmann, H., Irblich, B., Lange, K.W., Tucha, O., Hemminger, U., et al. (2008). Children and adolescents with obsessive-compulsive disorder and comorbid attention-deficit/hyperactivity disorder: Preliminary results of a prospective follow-up study. Journal of Neural Transmission, 115, 187-190. doi:10.1007/s00702-007-0841-2 Wewetzer, C., Jans, T., Müller, B., Neudörfl, A., Bücherl, U., Remschmidt, H., et al. (2001). Long-term outcome and prognosis of obsessive-compulsive disorder with onset in childhood or adolescence. European Child & Adolescent Psychiatry, 10, 37-46.
46