Provincie Flevoland
Nota Commissie
Onderwerp
Registratienummer:
Reglement Waterschap Zuiderzeeland: methode van kostentoedeling
CRU03.006
Samenvatting
Commissie
1. Inleiding Op 15 juli 2003 heeft het college van gedeputeerde staten aan uw commissie aangegeven dat nader ambtelijk overleg noodzakelijk is met het ministerie van Verkeer en Waterstaat over de door het Waterschap Zuiderzeeland gewenste methode van kostentoedeling. Het formele verzoek van het Waterschap Zuiderzeeland om de methode van kostentoedeling te wijzigen is bij deze nota commissie gevoegd. Op 17 juli 2003 en 14 augustus 2003 is de nieuwe methode besproken met het ministerie. Op basis van de informatie uit dit overleg heeft het college van gedeputeerde staten inmiddels het voorlopig standpunt ingenomen dat de door het Waterschap Zuiderzeeland gewenste methode van kostentoedeling in strijd is met het gestelde in de Waterschapswet. Dit standpunt wordt hierna nader toegelicht.
Ruimte
2. Het systeem van de nieuwe methode van kostentoedeling De nieuwe methode van kostentoedeling moet worden beoordeeld met behulp van de volgende artikelleden van de Waterschapswet:
d.d.
27 augustus 2003 Agendapunt:
5b Aard bespreking Commissie:
Bespreken
Datum
14 augustus 2003 Artikel 13 1. Voor de aanwijzing van de categorieën van belanghebbenden die in het algemeen Steller bestuur zijn vertegenwoordigd, en voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers van elke categorie, worden E. de Beer deze te betalen aandeel in de kosten daarvan. Afdeling/Bureau 2. Bij reglement kan aan daarbij aan te wijzen belanghebbenden de bevoegdheid MPV/water worden toegekend om van het aantal vertegenwoordigers van de categorie waartoe zij behoren er een of meer te benoemen. Een aldus benoemd lid wordt voor de toepassing van de artikelen 14 en 15, eerste lid, aangemerkt als een gekozen lid. Artikel 119 3. Bij reglement kan worden omschreven welke uitgangspunten bij de toedeling van kostendelen in elk geval in acht dienen te worden genomen. 6. Bij de toepassing van de voorgaande leden worden in aanmerking genomen de aard en de omvang van het belang of de belangen van de onderscheidene categorieën van belanghebbenden bij de behartiging van de taken waarmee het waterschap is belast. Uit de voornoemde artikelen blijkt dat de kostentoedeling samen met de bestuurssamenstelling de kern van de trits “belang-betaling-zeggenschap” vormt. In de bestuurssamenstelling komt de relatie tussen het belang en de zeggenschap tot uitdrukking, in de kostentoedeling de relatie tussen het belang en de betaling. Zowel bij de bestuurssamenstelling als de kostentoedeling is de aard en de omvang van het belang het bepalende criterium. De aard en de omvang van het belang bepaalt dus de kostentoedeling en de bestuurssamenstelling. Uit jurisprudentie blijkt dat de vaststelling van het belang zo objectief mogelijk dient plaats te vinden. In de nieuwe methode van kostentoedeling wordt de aard en de omvang van het belang van de categorieën gebouwd en ongebouwd bij de behartiging van de waterschapstaken vastgesteld op basis van de economische waarde van enerzijds de
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
2
gebouwde en anderzijds de ongebouwde onroerende zaken. Om het belang van de categorie gebouwd te bepalen worden eerst de WOZ-waardes van de gebouwde onroerende zaken getotaliseerd. Daarna wordt de getotaliseerde economische waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken hier vanaf getrokken. De totale economische waarde van de ondergrond wordt gelijkgesteld met een percentage van 40 % van de WOZ-waarde. Dit percentage is bepaald op basis van de beschikbare taxatiegegevens van de gemeente Zeewolde. Het waterschap neemt aan dat de waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken in de gemeente Zeewolde representatief is voor het gehele waterschapsgebied. Door de aftrek van de waarde van de ondergrond bij de gebouwde onroerende zaken wordt het belang van de categorie gebouwd lager gemaakt waardoor feitelijk het belang van ongebouwd groter wordt. Het is de vraag of het opwaarderen van het belang van de categorie ongebouwd door het belang van de categorie gebouwd af te waarderen (de economische waarde wordt gelijk gesteld met 60 % van de WOZ-waarde) leidt tot een zo objectief mogelijke bepaling van het belang van de categorieën gebouwd en ongebouwd en daarmee tot een juiste kostentoedeling en bestuurssamenstelling. 2.1 Motivatie voor de afwaardering van het belang van de categorie gebouwd Als motivatie voor de aftrek van de waarde van de ondergrond wordt door het waterschap aangegeven dat er recht moet worden gedaan aan het feit dat eigenaren van ongebouwde onroerende zaken, in tegenstelling tot eigenaren van gebouwde onroerende zaken, naast een instandhoudingsbelang ook een exploitatiebelang hebben. Het exploitatiebelang wordt tot uitdrukking gebracht door de waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken, bij de bepaling van het belang van de categorie gebouwd, niet mee te tellen. Met het instandhoudingsbelang wordt door het waterschap bedoeld het belang bij de instandhouding van de opstallen. In het op 9 juli gehouden artikel 3 overleg is het exploitatiebelang door het waterschap toegelicht. Met het exploitatiebelang wordt door het waterschap bedoeld het belang van de categorie ongebouwd bij het fijnmazige peilbeheer dat er op is gericht een veiligheidsnorm van gemiddeld 1/80 in het agrarisch gebied mogelijk te maken. Deze gemiddelde veiligheidsnorm zorgt voor optimale omstandigheden voor de landbouw. Het onderscheid in een exploitatie- en instandhoudingsbelang leidt naar de mening van het waterschap tot een groter belang van de categorie ongebouwd bij de behartiging van de taken van het waterschap en dit grotere belang komt niet voldoende tot uitdrukking in de economische waarde van de ongebouwde onroerende zaken. Het exploitatiebelang en instandhoudingsbelang van de ongebouwde onroerende zaken is echter ons inziens reeds verdisconteerd in de economische waarde van de ongebouwde onroerende zaken. In de economische waarde van de ongebouwde onroerende zaken wordt namelijk rekening gehouden met alle relevante invloeden, waaronder bijvoorbeeld het huidige (hogere) veiligheidsniveau tegen wateroverlast en de optimale landbouwkundige mogelijkheden. Doordat reeds in de economische waarde van de ongebouwde onroerende zaken rekening is gehouden met het instandhoudingsbelang èn het exploitatiebelang wordt het belang van de categorie ongebouwd overgewaardeerd door de aftrek van de waarde van de ondergrond bij de categorie gebouwd. Het exploitatiebelang wordt namelijk twee keer in de berekening meegenomen, één keer bij de waardebepaling van de ongebouwde
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
3
onroerende zaken èn één keer door de aftrek van de waarde van de ondergrond bij de gebouwde onroerende zaken. Daarbij moet volledigheidshalve worden opgemerkt dat de IJsselmeerpolders op een beoogd veiligheidsniveau van gemiddeld 1/80 zijn aangelegd. De economische waarde en daarmee het exploitatiebelang veranderd dus niet onder invloed van het binnenkort formeel vast te stellen veiligheidsniveau in de Stroomgebiedsvisie Flevoland. Het belang van de categorie ongebouwd komt gezien het vorenstaande niet zo objectief mogelijk tot stand. De overwaardering van het belang van de categorie ongebouwd leidt er toe dat deze categorie een groter aandeel krijgt in de kosten en daardoor ook meer zeggenschap verkrijgt dan waarop deze categorie bij een meer objectieve bepaling van het belang recht heeft. Het effect van de aftrek van de waarde van de ondergrond op de kostentoedeling en de bestuurssamenstelling is in het onderstaande rekenvoorbeeld Zetelverdeling “zonder van ondergrond met fictieve getallen tot aftrek uitdrukking gebracht. bij categorie gebouwd” Zetels 10
Waarde gebouwd in € 100
Waarde ongebouwd in € 100
Kostentoedeling Kostentoedeling Zetels Zetels % gebouwd % ongebouwd gebouwd ongebouwd 50
50
5
5
Zetelverdeling “met aftrek van ondergrond bij categorie gebouwd” Zetels 10
Waarde gebouwd in € 1 60
Waarde ongebouwd in € 100
Kostentoedeling Kostentoedeling Zetels Zetels % gebouwd % ongebouwd gebouwd ongebouwd 38
62
4
6
Volledigheidshalve moet bij het vorenstaande het volgende worden opgemerkt. De commissie Leemhuis heeft aangegeven dat het verdedigbaar is wanneer de waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken wordt afgetrokken van de totale WOZ-waarden ter bepaling van het belang van de categorie gebouwd. De commissie Leemhuis stelt, in tegenstelling tot het waterschap, dat het belang van de categorie gebouwd kan zijn overgewaardeerd wanneer wordt uitgegaan van de WOZwaarden omdat de categorie gebouwd voornamelijk belang heeft bij de instandhouding van de opstallen en minder bij de bescherming van de ondergrond. Het waterschap kiest voor een substantieel andere motivatie voor de aftrek van de waarde van de ondergrond. Het belang van de categorie ongebouwd komt naar de mening van het waterschap niet voldoende tot uitdrukking in de economische waarde van de ongebouwde onroerende percelen. Het belang van de categorie ongebouwd wordt, uitgaande van de economische waarde, ondergewaardeerd. Om dit te compenseren wordt het belang van de categorie ongebouwd vergroot door het belang van de categorie gebouwd te verminderen (het effect van de aftrek van de waarde van de ondergrond).
2.2 Bepaling van de waarde van de ondergrond Ten aanzien van de bepaling van de gemiddelde waarde van de ondergrond van de
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
4
gebouwde onroerende zaken, zijnde een percentage van 37,68 % van de WOZwaarde, kan ook een kritische kanttekening worden gemaakt. Het waterschap geeft aan dat de splitsing van de WOZ-waarde in een waarde voor de ondergrond en een waarde voor de opstallen in de gemeente Zeewolde representatief is voor het gehele waterschapsgebied. In Zeewolde bedraagt de waarde van de ondergrond 37,68 % van de WOZ-waarde. Uit deze beschikbare WOZ taxatiegegevens van de gemeente Zeewolde wordt door het waterschap afgeleid dat de waarde van de ondergrond van alle gebouwde onroerende zaken in het waterschapsgebied gemiddeld 37,68 % van de WOZ-waarde bedraagt. De argumenten die door het waterschap voor deze aanname geeft zijn de volgende: -
-
er is gezocht naar een gemiddelde verhouding van gebouwd en ongebouwd. De stedelijke gebieden van Lelystad en Almere en de landelijke gemeente Noordoostpolder zijn vooraf als niet representatief beschouwd en niet in de berekening meegenomen; er moet sprake zijn van een relatief nieuwe gemeente om recht te doen aan de huidige stand van zaken voor wat betreft de kavelgroottes; de gegevens moeten op korte termijn beschikbaar zijn; het percentage van 40 % komt overeen met het percentage dat door de Unie van Waterschappen is voorgesteld.
Over de onderbouwing van de representativiteit moet het volgende worden opgemerkt. De mate waarin gegevens van de waarde van de ondergrond beschikbaar zijn geeft geen indicatie van de representativiteit. In het op 9 juli 2003 gehouden artikel 3 overleg is overigens duidelijk geworden dat de gegevens van de waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken in de gemeenten Almere, Lelystad, Dronten en Urk niet beschikbaar zijn. Uit de nader informatie die het waterschap op 14 augustus aan ons college heeft doen toekomen blijkt dat de waarde van de ondergrond in de gemeente Noordoostpolder 36,51 % van de WOZ-waarde bedraagt. De waarde van de ondergrond is echter niet alleen afhankelijk is van de kavelgrootte maar van vele factoren waaronder de ligging, de bodemopbouw, het aanbod van bouwgrond en het voorzieningenniveau van de woonomgeving. Deze gegevens verschillen per gemeente. In feite wordt de waarde bepaald door de “markt”. De waardeverhouding tussen de opstallen en de ondergrond in de verstedelijkte gemeenten Lelystad en Almere kunnen verschillen van de waardeverhouding in gemeenten met grote agrarische gebieden. Het is echter voor de provincie niet mogelijk om de waardeverhouding in de gemeenten Almere en Lelystad op korte termijn na te gaan. De waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken in het waterschapsgebied kan alleen objectief worden bepaald door deze individueel te taxeren dan wel een statistisch verantwoorde steekproef te nemen van alle gebouwde onroerende zaken in het gehele waterschapsgebied. Een objectieve bepaling van de waarde van de ondergrond door middel van een taxatie van alle ondergronden van opstallen leidt tot een aanzienlijke stijging van de perceptiekosten en daarmee tot een erg duur systeem. Een individuele taxatie wordt door het waterschap niet als mogelijkheid gezien. Een representatieve steekproef is niet overwogen. Daarmee lijkt de bepaling van de waarde van de ondergrond willekeurig tot stand te komen. Het
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
5
percentage van 37,86 % van de WOZ-waarde als waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken komt, gezien het vorenstaande, dan ook ons inziens niet op een transparante en zo objectieve mogelijk wijze tot stand. Een relatief geringe wijziging van het percentage van de ondergrond leidt tot een verschuiving van de zetelverdeling tussen gebouwd en ongebouwd die in het reglement wordt vastgelegd. Hierbij kan volledigheidshalve nog het volgende worden opgemerkt. De commissie Leemhuisheeft aangegeven dat, indien deze methode van kostentoedeling wordt toegepast, het de voorkeur verdient om voor de waarde van de ondergrond een vast percentage van de WOZ-waarde in de Waterschapswet vast te leggen om te voorkomen dat er een individuele taxatie plaats moet vinden. Door het vastleggen van een vast percentage van de WOZ-waarde in de Waterschapswet wordt de waarde van de ondergrond van de gebouwde percelen op een transparante wijze bepaald. De commissie Leemhuis heeft daarbij voorgesteld de waarde van de ondergrond vast te stellen op 40 % van de WOZ-waarde. Deze waarde is een schatting van het landelijk gemiddelde. Het is onduidelijk of het door de commissie Leemhuis geschatte gemiddelde ook voor het gebied van het Waterschap Zuiderzeeland geldt. Daarbij komt dat de commissie Leemhuis uitdrukkelijk niet voor de hier beschreven methode van kostentoedeling gekozen omdat de methode te gecompliceerd en niet transparant wordt geacht. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft op 14 augustus ambtelijk aangegeven dat de door het waterschap voorgestelde methode wordt betrokken bij de afweging over de nieuwe financieringsstructuur. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft daarbij expliciet opgemerkt dat, indien deze methode mogelijk wordt gemaakt, voor de waarde van de ondergrond een percentage van de WOZ-waarde in de Waterschapswet zal worden vastgelegd. 2.3 Waardebepaling van de infrastructuur In het op 9 juli 2003 gehouden artikel 3 overleg is het waterschap gevraagd aan te geven waarom in de berekening voor de waarde van het ongebouwd gerekend wordt met een waarde voor de infrastructuur van 1,8 milj./ha, dit in tegenstelling tot eerdere studies waarin een waarde is aangenomen van 1,3 milj./ha. De onderbouwing van deze waarde is belangrijk omdat het belang van de categorie ongebouwd voor de helft wordt bepaald door de waarde van de infrastructuur. Het waterschap heeft in het artikel 3 overleg aangegeven een waarde van 1,8 milj./ha rechtvaardig te vinden aangezien ook bij het Hoogheemraadschap Delfland en het nieuwe Wetterskip Fryslân met een dergelijke waarde wordt gerekend. Het waterschap heeft in het overleg toegezegd de onderbouwing van de waarde aan de provincie beschikbaar te stellen. In de brief van het waterschap van 14 augustus geeft het waterschap aan dat de hoge waarde voor de infrastructuur is ingegeven door de kenmerken van het beheersgebied van het waterschap. Het beheersgebied heeft relatief weinig inwoners en daaraan gekoppeld een relatief laag aantal eenheden gebouwd. Het beheersgebied is relatief groot en er is sprake van veel agrarisch grondgebruik. De gemiddelde waarde per hectare voor het ongebouwd wordt hierdoor beïnvloed. Het waterschap is van mening dat met een waarde van 1,8 milj./ha voor de infrastructuur de belangenverhouding tussen gebouwd en ongebouwd het beste tot uitdrukking wordt gebracht. De onderbouwing van het waterschap oogt niet geheel objectief. Er is derhalve ook
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
6
navraag gedaan bij de provincie Fryslân naar de waardebepaling van de infrastructuur. Dit heeft het volgende opgeleverd. Voor de waardebepaling voor de infrastructuur voor het Wetterskip Fryslân zijn eerst de openbare wegen gedefinieerd. Vervolgens is de vervangingswaarde bepaald. Op basis van deze criteria is de totale waarde bepaald. Het Wetterskip Fryslân gebruikt voor de definitie van de infrastructuur de top10-vector en de bijbehorende definities. Kort gezegd houdt dit in dat in de berekening van de oppervlakte van de wegen alleen rekening wordt gehouden met de verhardingsbreedten. De bermen en de wegsloten horen niet bij de wegen. Met behulp van deze definitie is de vervangingswaarde bepaald. Door de vervangingswaarde met de oppervlakte te vermenigvuldigen wordt de totale waarde berekend. De infrastructuur in Fryslân wordt vooral bepaald door de wegen in de bebouwde kom en de kleinere lokale en regionale wegen. De omvang van de waarde van de wegen is door het Wetterskip gebaseerd op de gemeentelijke bestemmingsplannen bij hoofdzakelijk de wat grotere uitbreidingsplannen of vinexlocaties. De eenheidsprijzen kunnen enigszins variëren per waterschap. Zo wordt in westnederland meer betekenis gehecht aan de ondergrond. De waarde van de wegen is gebaseerd op de kosten van het "bouwrijp" maken van het wegcunet, het aanleggen van riolering ( indien van toepassing), het aanbrengen van de verhardingen, verlichting, vangrails en een toeslag voor kunstwerken zoals geluidswerende voorzieningen, kruisingen met andere wegen enz. Normbedragen van andere waterschappen kunnen niet onverkort worden overgenomen. Het is namelijk van belang welke definitie wordt gehanteerd voor de openbare weg. Uit de beschikbare gegevens van het waterschap Zuiderzeeland blijkt niet dat zij gekozen hebben voor dezelfde definitie voor de openbare wegen als bij het Wetterskip Fryslân. Daardoor bestaat er geen zekerheid of de waarde van 1,8 milj./ha een correcte waarde is voor de infrastructuur. Daarmee bestaat tevens geen zekerheid of het belang van de categorie ongebouwd op een zo objectief mogelijke wijze is bepaald. Net als voor de bepaling van de waarde van de ondergrond van gebouwde onroerende zaken lijkt de waardebepaling van de infrastructuur willekeurig tot stand te zijn gekomen. Een objectieve bepaling van de waarde van de infrastructuur is belangrijk omdat deze waarde een grote invloed heeft op de omvang van het belang van de categorie ongebouwd en daarmee op de uiteindelijke bestuurssamenstelling. 2.4 Fiscaal juridische risico’s De lastenverschuivingen kunnen er toe leiden dat de kostentoedelingsverordening in gerechtelijke procedures tegen de omslag aan de orde komt. Bij grote lastenverschuivingen zoals bij de door het waterschap gewenste methode het geval is nemen de fiscaal juridische procesrisico’s toe. Bij grote lastenverschuivingen zullen namelijk meer belanghebbenden bezwaren aantekenen tegen de omslag en indien nodig in beroep gaan omdat zij van mening zijn dat bijvoorbeeld een te groot belang is toegekend.
Voor de belastingrechter is slechts een terughoudende opstelling weggelegd ten aanzien van de toetsing van verordeningen van het algemeen bestuur van het
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
7
waterschap die op de voorgeschreven wettelijke wijze tot stand zijn gekomen en waarbij bestuurlijke (doelmatigheids)afwegingen een rol hebben gespeeld. Indien evenwel sprake is van onredelijke en willekeurige belastingheffing die de formele wetgever niet op het oog heeft gehad dan wel indien de betreffende verordening in strijd is met hogere wetgeving of bij de totstandkoming of wijziging van die verordening in strijd wordt gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dit ertoe leiden dat de belastingrechter (een deel van) de desbetreffende verordening onverbindend verklaard en daarmee de aanslagen niet in stand kan laten (Hof Leeuwarden, 22 juni 2001, BB 2001/1166). Bij de toetsing van de kostentoedelings- en de omslagverordening wordt door de belastingrechter de relatie tussen het “belang bij de waterschapstaken” en de “betaling van de daarmee verbonden kosten” centraal gesteld. Er zal dan ook goed moeten worden onderbouwd waarom de taak van het waterschap zodanig is gewijzigd dat ook het belang van de verschillende categorieën van belanghebbenden bij de taakuitoefening van het waterschap ingrijpend is gewijzigd. De objectieve bepaling van het belang speelt hierbij een grote rol. Het is dan ook allereerst van belang een goede onderbouwing te leveren voor het aftrekken van de waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken. Uit het vorenstaande is gebleken dat door de aftrek van de waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken het exploitatiebelang van de categorie ongebouwd tot uitdrukking wordt gebracht. Het aftrekken van de waarde van de ondergrond leidt echter tot het tweemaal meetellen van het exploitatiebelang. Hierdoor worden de fiscaal juridische risico’s vergroot. Indien daarnaast bij de toepassing van de nieuwe methode wordt aangenomen dat de waarde van de ondergrond van gebouwde onroerende zaken in de gemeente Zeewolde (37.68 % van de totale WOZ-waarden) representatief is voor het gehele waterschapsgebied zullen beroepsschriften tegen de omslagen naar alle waarschijnlijkheid worden gehonoreerd. Het belang van de categorieën gebouwd en ongebouwd wordt namelijk niet op een zo transparante en objectief mogelijke wijze bepaald. 2.5 Ambtelijke reactie van provincies Overijssel en Fryslân De provincies Fryslân en Overijssel onderschrijven ambtelijk de vorenstaande conclusies en geven aan dat het niet waarschijnlijk is dat gedeputeerde staten van deze provincies de nieuwe methode van kostentoedeling zullen accepteren. 3. De methode van kostentoedeling in breder perspectief Onder invloed van de ontwikkelingen in het waterbeheer discussiëren steeds meer waterschappen over een andere methode van kostentoedeling. Meerdere waterschappen zijn na een intensieve discussie overgegaan op de methode Delfland. Als onderbouwing voor een methodewijziging wordt gewezen op de volgende argumenten. De methode Oldambt, die is gebaseerd op het principe van kostenveroorzaking, is niet meer toereikend. De ontwikkelingen in het waterbeheer zorgen voor een algemenere en bredere taak van het waterschap. Het wordt daardoor lastiger om de kostentoedeling vorm te geven op basis van kostenveroorzaking. De veranderende taakopvatting leidt tot een toenemende aandacht van het waterschap voor het waterbeheer in de stedelijke gebieden. Dit leidt tot een toename van de kosten ten behoeve van de categorie ingezetenen en gebouwd. Daarnaast vindt in het waterbeheer de invoering van de risicobenadering plaats. Zo zal de provincie voor de
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
8
regionale watersystemen wateroverlastnormen vaststellen. Als gevolg van de invoering van de risicobenadering en de wens van een globalere methode van kostentoedeling is een kostentoedeling op basis van economische waarde een voor de hand liggende keuze. De methode Delfland komt tegemoet aan de wens van een globalere methode van kostentoedeling, de methode is gebaseerd op een verdeling op basis van economische waarden en met de methode Delfland worden de belangen van de verschillende categorieën op een zo objectief mogelijke wijze bepaald. Daarnaast kiest de Unie van Waterschappen uitdrukkelijk voor de methode Delfland aangezien deze methode de meest transparante methode is. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft inmiddels meerdere keren haar goedkeuring gegeven aan de methode Delfland. Het ministerie is namelijk van mening dat er een tendens is waar te nemen in het waterbeheer die een overgang naar de methode Delfland rechtvaardigt. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat wijst er daarbij op dat het fusieproces van de waterschappen nog niet is beëindigd. Er zullen in de toekomst grotere all in-waterschappen ontstaan. De fuserende waterschappen zoals het Wetterskip Fryslân kiezen allen voor de nieuwe methode van kostentoedeling Delfland. Het ministerie streeft ernaar geen lappendeken van methodes van kostentoedeling te laten ontstaan. De methode Delfland is op dit moment, samen met de methode Oldambt, een geaccepteerde methode van kostentoedeling. Gezien de voornoemde ontwikkelingen pleit het ministerie er voor om te kiezen voor de methode Delfland indien een andere methode van kostentoedeling wordt overwogen. Afwijkingen van de methode Delfland worden ook om beleidsmatige redenen niet snel toegestaan. In het op 9 juli 2003 gehouden artikel 3 overleg heeft het waterschap aangegeven dat de waterschappen in het stroomgebied Rijn-midden staan voor de keuze van de methode Delfland. Het Waterschap Vallei en Eem gaat per 1 januari 2004 over op de methode Delfland, het Waterschap Veluwe overweegt over te gaan op Delfland. De overige waterschappen blijven nog bij de methode Oldambt. Als laatste kan worden gewezen op de in voorbereiding zijnde wijzigingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Waterschapswet. Deze wetswijzigingen worden ingezet om het mogelijk te maken ook de regenwatercomponent en het passieve waterkwaliteitsbeheer aan het watersysteem toe te rekenen. De kosten die hier mee gemoeid zijn worden nu nog via de verontreinigingsheffing gefinancierd. Bij het waterschap bedragen deze kosten ca. 30% van de totale kosten voor waterkwaliteit. Na de wetswijzigingen zullen derhalve de kosten van de regenwatercomponent en het passief waterkwaliteitsbeheer via de omslagheffing worden verhaald. Deze wetswijzigingen zorgen er voor dat de negatieve effecten van de methode Delfland (de grote tariefverschuivingen) enigszins worden genivelleerd. Invoering van een kostentoedelingsmethode op basis van de watersysteemtaak op dit moment kan zorgen voor een jo-jo effect voor de tarieven. Dit blijkt ook uit de tabellen op bladzijde 2 van de notitie die bij de brief van het waterschap van 14 augustus is gevoegd. Na de wetswijziging zullen de watersysteemlasten stijgen en daardoor kunnen de tarieven voor de categorie ongebouwd stijgen nadat ze eerder zijn verlaagd. Het jo-jo effect was in maart 2003 voor het college van dijkgraaf en heemraden een van de belangrijke argumenten om aan de Algemene Vergadering voor te stellen voorlopig niet over te gaan op de methode Delfland maar te kiezen voor
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
9
het continueren van de methode Oldambt. Het college stelde toen aan de Algemene Vergadering voor na de wetswijzigingen de overgang naar de methode Delfland opnieuw te overwegen. In het op 9 juli gehouden artikel 3 overleg is aan het jo-joeffect aandacht besteed. Het waterschap heeft in dit overleg aangegeven dat als gevolg van de overheveling van de regenwatercomponent en het passief waterkwaliteitsbeheer de tarieven marginaal zullen stijgen nadat zij eerder zijn gedaald. Uit de notitie bij de brief van 14 augustus blijkt echter het tegendeel. 4. Wat indien de methode wordt afgewezen De keuze voor de methode Delfland wordt zoals hiervoor is aangegeven vooral bepaald door de veranderende taakopvatting. Deze veranderende taakopvatting kan gepaard gaan met een toename van de investeringslast. Op 1 april 2003 heeft het college van dijkgraaf en heemraden aan de Algemene Vergadering voorgesteld thans niet over te gaan naar de methode Delfland. Een van de belangrijke argumenten hiervoor was dat het college in meerderheid van mening was dat de extra lasten die samenhangen met een grotere betrokkenheid van het waterschap met het stedelijk waterbeheer voor de komende bestuursperiode nog zo beperkt zijn dat dit een overgang naar de methode Delfland niet rechtvaardigt. In het op 9 juli 2003 gehouden artikel 3 overleg is een nadere toelichting gevraagd op de mate waarin de taakopvatting van het waterschap wijzigt. Het waterschap heeft daarop aangegeven dat de taak van het waterschap zich verplaatst van primair gericht op het landelijk gebied naar meer aandacht voor het stedelijk gebied. De basis hiervoor ligt in het Nationaal Bestuursakkoord Water, de Europese Kaderrichtlijn Water en in WB21. Het waterschap is als gevolg hiervan op dit moment reeds betrokken bij de opstelling van de waterplannen voor de gemeenten Lelystad en Almere. Verder vindt er overleg plaats tussen de gemeente Noordoostpolder en het waterschap over een waterplan voor deze gemeente. In 2004 zal met de overige gemeenten worden gestart met de opstelling van een waterplan. Daarnaast heeft het waterschap in dit kader gewezen op de oplossing van de baggerproblematiek in de stedelijke gebieden waarover op landelijk niveau tussen Rijk, IPO ,VNG en Unie van Waterschappen afspraken zijn gemaakt. Het waterschap concludeert op 9 juli in het artikel 3 overleg dan ook dat er sprake is van een duidelijke verandering in taakopvatting. Veel van de activiteiten zijn nu echter nog gering en beperken zich tot de planvorming en beperkte uitvoering. Naar verwachting zal in de komende bestuursperiode een duidelijke toename zichtbaar worden van de activiteiten van het waterschap in het stedelijk gebied. Het waterschap heeft voorts aangegeven dat in de meerjarenraming 2005-2008 te zien zal zijn dat er steeds meer gelden worden ingezet voor de behartiging van de belangen van de bewoners van de stedelijke gebieden (gebouwd en ingezetenen). In de meerjarenbegroting 2003-2007 van het waterschap is sprake van een toename van de kapitaallasten voor de zorg voor de waterkeringen, de waterkwantiteit en de waterkwaliteit. De bekostiging daarvan wordt volledig gecompenseerd door hogere belastingopbrengsten (pag. 20 begroting 2003). Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de in deze meerjarenbegroting opgenomen toename wordt veroorzaakt door autonome groei. In de kaderbrief voor de begroting 2004 worden de volgende onderwerpen als nieuw beleid gepresenteerd:
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
10
-
Waterbeheer 21e eeuw; Stedelijk waterbeheer; Grondwaterproblematiek; Baggerproblematiek; (Afval)waterketen
Voor dit nieuwe beleid wordt in bovengenoemde kaderbrief aangegeven dat streven is de bekostiging hiervan te laten plaats vinden door het realiseren van de bezuinigingstaakstelling en het kappen van dor hout (“oud voor nieuw”). Daarnaast wordt in de kaderbrief 2004 gemeld dat een groot aantal projecten van het Waterbeheerplan (zoals opgenomen in de begroting 2003) niet is uitgevoerd. De reden daarvoor wordt niet aangegeven. De begroting 2004-2008 zal hierop worden aangepast. Al met al zal binnen de bestaande begrotingsruimte een nieuw evenwicht moeten worden gevonden door beperking (temporisering) van de lasten die voortvloeien uit het bestaande beleid met gelijktijdige inpassing van de nieuwe lasten als gevolg van het onvermijdelijke nieuwe beleid. Of en in hoeverre deze operatie succesvol zal verlopen is in belangrijke mate afhankelijk van een adequate planning en control t.a.v. de in de kaderbrief genoemde taakstellingen. Uit de beschikbare financiële informatie en de informatie uit het artikel 3 overleg kan dan ook worden afgeleid dat er geen sprake is van een substantiële toename van de investeringen en een daarmee gepaard gaande toename van de lastendruk voor de categorie ongebouwd. 5. Conclusie Het belang van de categorie ongebouwd en gebouwd wordt met de nieuwe methode van kostentoedeling niet op een zo objectief mogelijke wijze bepaald. De methode van kostentoedeling komt daardoor in strijd met de Waterschapswet. Dit wordt ten eerste veroorzaakt door het volgende. Het belang van de categorie ongebouwd is naar de mening van het waterschap ondergewaardeerd als gevolg van het exploitatiebelang. Dit wordt gecompenseerd door het belang van de categorie gebouwd af te waarderen. Het afwaarderen van het belang van de categorie gebouwd gebeurt door bij deze categorie de waarde van de ondergrond niet mee te rekenen bij de bepaling van het belang. Het exploitatiebelang wordt door de voorgestelde methode twee maal in de berekening van het belang betrokken, namelijk bij de waardebepaling van de ongebouwde onroerende zaken én door de aftrek van de waarde van de ondergrond. De categorie ongebouwd verwerft daardoor meer zetels dan op basis van haar objectieve belang rechtvaardig is. De strijd met de Waterschapswet wordt ten tweede veroorzaakt door het feit dat het belang van de categorie gebouwd wordt bepaald op 62,14 % van de totale WOZwaarden. Deze aanname is gebaseerd op de beschikbare WOZ-taxatiegegevens van de gemeente Zeewolde. De representativiteit van de splitsing van de WOZ-waarde van de gemeente Zeewolde in een waarde van de ondergrond en een waarde van de opstallen kan door het waterschap niet met statistische berekeningen voor het gehele waterschapsgebied worden onderbouwd. De noodzakelijke gegevens van WOZ taxaties ontbreken voor de rest van het waterschapsgebied. De waarde van de ondergrond van de gebouwde onroerende zaken in het waterschapsgebied kan slechts objectief worden bepaald door deze waarden individueel te taxeren dan wel
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
11
door een representatieve steekproef uit te voeren. Een individuele taxatie leidt tot een onacceptabele stijging van de perceptiekosten en tot een onnodig duur systeem. Een representatieve steekproef is niet overwogen. De door het waterschap gewenste methode van kostentoedeling komt bij gebreke van een zo objectief mogelijke bepaling van het belang in strijd met de trits “belang-betaling-zeggenschap” zoals bedoeld in de artikel 13 en 119 van de Waterschapswet en in ons collegeprogramma. Daarnaast is de waarde van de infrastructuur op een willekeurige wijze bepaald. Een objectieve bepaling van de waarde van de infrastructuur is belangrijk omdat deze waarde een grote invloed heeft op de omvang van het belang van de categorie ongebouwd en daarmee op de uiteindelijke bestuurssamenstelling. Hierbij moet volledigheidshalve worden opgemerkt dat het waterschap in de notitie die bij haar brief van 14 augustus is gevoegd aangeeft dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat de voorgestelde methode een zeer aanvaardbare middenweg vindt die onderbouwd is en afgestemd is op het beheersgebied van het waterschap. Het ministerie heeft echter op 14 augustus in een overleg met de provincie ambtelijk aangegeven dat deze informatie niet geheel op waarheid berust. Het ministerie heeft aangegeven dat het deze methode uit beleidsmatig oogpunt een wenselijk alternatief kan zijn voor de methode Delfland. Het ministerie stelt echter vast dat het belang in het voorstel van het waterschap niet op een zo objectief mogelijk wijze wordt bepaald. Het ministerie heeft aangegeven dat zij het waterschap telefonisch zal aangegeven dat het citaat niet strookt met de mening van het ministerie. Voorstel GS:
Het voorlopig standpunt van het college van gedeputeerde staten dat de door het Waterschap Zuiderzeeland gewenste methode van kostentoedeling en de daarbij behorende bestuurssamenstelling, mede gezien het ontbreken van een draagkrachtige onderbouwing, in strijd is met de Waterschapswet bij uw advisering over de nieuwe methode van kostentoedeling te betrekken. Gevraagd advies:
Gedeputeerde staten verzoekt uw commissie, mede op basis van de Nota commissie van 10 juli 2003 met kenmerk CRU03.004, een advies uit te brengen over de door het Waterschap Zuiderzeeland gewenste methode van kostentoedeling en het hierover ingenomen voorlopig standpunt van het college van gedeputeerde staten. Advies Commissie:
De fracties van PvdA en Groenlinks zijn voor de methode Oldambt, de fractie van de VVD zet vraagtekens bij een systeemwijziging op dit moment, de overige fracties voelen in dit stadium het meest voor de methode Zuiderzeeland De commissie adviseert het college samen met het Waterschap Zuiderzeeland tot een oplossing te komen van de fiscaal juridische risico’s. De fracties van CDA, LPF, SGP, VVD, ChristenUnie, D66 en SP verzoeken het college te onderzoeken of uitstel van de verkiezing van de leden van de Algemene Vergadering met een jaar haalbaar is. De fracties van PvdA en -
Provincie Flevoland
Nota Commissie Bladnummer
12
GroenLinks zien geen redenen tot uitstel en hebben dan ook geen behoefte aan van -
die discussie. De gedeputeerde heeft toegezegd de mogelijkheid tot uitstel de verkiezing te zullen onderzoeken. De commissie neemt nog geen definitief standpunt in.