Provincie Flevoland
Notulen
Registratienummer: PS03.0016
Notulen van de openbare vergadering van Provinciale Staten van Flevoland gehouden op donderdag 6 februari 2003 om 19.30 uur in het Provinciehuis te Lelystad.
Aanwezig zijn:
mevrouw L.M.Bouwmeester-den Broeder (PvdA), de heren H.Dijksma (VVD), J.de Graaf (CDA) en W.G.de Raad (VVD), leden van het college van Gedeputeerde Staten; de heren T.van Amerongen (VVD), R.Th.van der Avoort (VVD) en W.Baarsen (ChristenUnie), mevrouw J.S.Binnerts-de Jonge (VVD), de heren M.Bogerd (SGP), J.M.Bos (PvdA), B.Brand (ChristenUnie), G.W.Bulk (VVD) en J.L.Crebas (D66), mevrouw M.I.Creemers-Hazebroek (VVD), mevrouw M.L.Ebbens-Smit (VVD), de heren C.W.van Erk (VVD) en C.J.M.Goossens (PvdA), mevrouw K.J.H.Hasper-Wolters (CDA), de heer F.G.Hoekstra (CDA), de dames E.M.M.van Hulten-Delfgaauw (PvdA), M.W.de Jong (D66) en F.T.Joosse (ChristenUnie), de heren J.Kalkman (fractie-Kalkman), W.P.Keur (VVD), G.J.Kolstee (CDA), H.A.Kramer (VVD), C.J.J.de Kroon (CDA), F.D.van Kuik (PvdA), A.H.R.Leijten (CDA) en C.A.A.A.Maenhout (VVD), mevrouw I.Maters-Meuleman (CDA), de heren A.B.Mossad (CDA), R.T.Oost (CDA), J.W.van der Pijll (GroenLinks), E.Schaap (GroenLinks), J.P.Slicht (PvdA), I.J.W.Valk (PvdA), J.P.Visser (fractie-Visser) en L.D.van der Wal (D66), mevrouw M.P.M.M.van der Wee (GroenLinks), de heren R.de Wit (SGP) en P.Zijlstra (CDA). Afwezig zijn:
de heren M.van Daalen (ChristenUnie), W.van der Meulen (VVD), J.Purvis (VVD) en mevrouw C.T.Zelvelder-van der Laan (PvdA). Voorzitter:
de heer mr. M.J.E.M. Jager, Commissaris der Koningin. Griffier:
de heer T. van der Wal, griffier. 1. Opening De voorzitter: Dames en heren. De vergadering is geopend. Ik verzoek u uw plaatsen in te nemen. Ik deel u mede dat berichten van verhindering zijn ontvangen van mevrouw Zelvelder wegens ziekte en van de heren Van der Meulen, Purvis en Van Daalen. Op uw tafels hebt u een brief aangetroffen van de indieners van het onder agendapunt 11 geagendeerde initiatiefvoorstel, waarin zij voorstellen het voorstel aan te houden. Bovendien wordt in die brief een voorstel gedaan inzake eventuele amendering van het bij agendapunt 5 aan de orde komende voorstel. Daarover komen wij zo dadelijk te spreken. Gezien de laatste informatie die daarover van Binnenlandse Zaken is verkregen wordt voorgesteld het onder punt 11 geagendeerde initiatiefvoorstel aan te houden. Ik stel u voor met dat voorstel in te stemmen. In afwijking van hetgeen door de initiatiefnemers wordt voorgesteld - ik heb daarover zojuist met de heer Kolstee overlegd - stel ik u ook voor tussen vandaag en de vergadering van 6 maart met medeinschakeling van het proefpresidium te bekijken of voor 6 maart een voldragen voorstel op schrift kan worden gezet dan wel in dit verband na 20 maart een rol voor de nieuwe Staten is weggelegd. Wij zullen daarnaar kijken.
-2Ik stel vast dat u met het voorstel kunt instemmen, zodat agendapunt 11 van de agenda voor deze vergadering kan worden afgevoerd. Mij is gemeld dat twee leden van de Staten mondeling vragen willen stellen. In volgorde van binnenkomst bij mij wil ik hen daartoe nu in de gelegenheid stellen. De heer Zijlstra van de CDA-fractie heeft aangekondigd vragen te willen stellen over de Habitat-/Vogelrichtlijn en het Wolderwijd. De heer Zijlstra heeft het woord. De heer Zijlstra: Mijnheer de voorzitter. Enige tijd geleden meldde "De Flevopost" dat het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voornemens is het Veluwemeer aan te dragen als beschermingsgebied in het kader van de Habitat-richtlijn. Bij navraag mijnerzijds bij bovengenoemd Ministerie is mij gebleken dat niet alleen voor het Veluwemeer, maar ook voor het Wolderwijd de procedure hiervoor is opgestart. Kenmerkend voor deze richtlijn is niet alleen haar werking binnen de begrenzing, maar ook haar werking extern. Mijn fractie heeft hierover vier vragen. 1. Is dit voornemen bij het college bekend en is het college hierin gekend? 2. Welke kunnen de gevolgen zijn voor de recreatie-ontwikkeling aan Flevolandse zijde? Volgens ons Omgevingsplan liggen hier twee recreatie-zwaartepunten c.q. recreatie-ontwikkelingsgebieden. 3. Welke kunnen de gevolgen zijn voor de gemeente Zeewolde, die voornemens is aansluitend aan de dorpskern een nieuwe woonwijk te ontwikkelen? 4. Welke mogelijke invloed kan de begrensde en de externe werking van deze Habitat-richtlijn hebben op de uitvoering van de IIVR, waaraan onze provincie zich samen met het rijk financieel heeft verbonden met het oog op de bevordering van de recreatie-ontwikkeling in en nabij de randmeren? Mevrouw Bouwmeester-den Broeder (Gedeputeerde): Mijnheer de voorzitter. Op de eerste vraag is het antwoord "ja". Het voornemen is ons inderdaad bekend. Wij hebben hierover contact gehad met de provincie Gelderland, want dit regardeert natuurlijk ook die provincie, maar de provincie Gelderland vindt bestuurlijk overleg op dit moment nog niet nodig. Wij hebben hierover ook contact gehad met het rijk, met het Ministerie van LNV, en de zorgen geuit die de heer Zijlstra zojuist ook geuit heeft. Wat betekent dit voor de ontwikkeling van Flevoland? Wij hebben het Ministerie de suggestie gedaan niet het gehele gebied, maar alleen de ondiepe delen ten zuiden van de vaargeul, te begrenzen. Dat betekent dat de recreatiegebieden in Flevoland daarbuiten vallen en daar de ontwikkelingen zullen kunnen worden gerealiseerd die tot de mogelijkheden behoren in het kader van het Omgevingsplan en natuurlijk de Vogelrichtlijn. Wij hebben van het Ministerie van LNV vernomen dat men dat een goed idee vindt en zal proberen deze aanmelding in Brussel te doen. Nederland moet voor dit beleid een bepaalde oppervlakte aanmelden en het is de vraag of Brussel hiermee genoegen zal nemen. Voorzover wij hebben vernomen zal dit ambtelijk de inzet zijn van LNV. Overigens heeft hierover in verband met de IIVR-afspraken een forse discussie met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat plaatsgevonden. Op dit moment kan ik niet meer zeggen dan dat het ernaar uitziet dat er geen gevolgen zullen zijn voor de uitbreiding van de gemeente Zeewolde en de uitvoering van de IIVR mogelijk zal blijken te zijn. Wij houden de Staten op de hoogte van de ontwikkelingen. De voorzitter: De heer Bogerd heeft aangekondigd vragen te willen stellen naar aanleiding van een persbericht inzake het GS-standpunt over het rapport over de IJsselmeerziekenhuizen. De heer Bogerd: Mijnheer de voorzitter. De vragen die ik naar aanleiding van het persbericht in het Dagblad Flevoland wil stellen zijn de volgende. Is het juist, wat in de krant staat, dat uw college verdeeld is in zijn standpunt over het rapport van de heer Brinkman? Ik heb begrepen dat sprake zou zijn van verdeeldheid bij de Gedeputeerden De Raad en De Graaf. Zo ja, welke rol vervult u als voorzitter van het college daarin? Zo nee, wat is er wel aan de hand? Wellicht kunnen Gedeputeerden De Graaf en De Raad daarover opheldering verschaffen. Zo nee, wanneer bepaalt u het collegestandpunt? U weet dat wij over deze kwestie ook schriftelijke vragen hebben gesteld. Als er nog geen collegestandpunt zou zijn, kunt u ons dan zeggen wanneer dat standpunt er wel zal zijn en kunt u de beantwoording van de schriftelijke vragen van de SGP-fractie gelijk meenemen? De voorzitter: Omdat u zich tot de voorzitter van het college hebt gericht zal ik de door u gestelde vragen beantwoorden.
-3Uw eerste vraag is of het krantenbericht juist is dat het college verdeeld is. Ik kan de heer Bogerd melden dat dat bericht voorbarig en dus onjuist is. Dat betekent dat de vraag welke rol ik als voorzitter van het college in dezen vervul geen beantwoording behoeft. Uw derde vraag is: "Zo nee, wat is er dan wel aan de hand?" Wellicht willen Gedeputeerden De Graaf en De Raad dat toelichten. Ik denk dat het niet nodig is dat Gedeputeerden De Graaf en De Raad deze vraag beantwoorden. Er is niet meer en niet minder aan de hand dan dat het college van Gedeputeerde Staten afgelopen dinsdag niet is toegekomen aan een standpuntbepaling over het door u bedoelde rapport en het formuleren van een formele schriftelijke reactie daarop. Wij zijn daaraan door tijdgebrek niet toegekomen. Het voltallig college moest namelijk op werkbezoek naar de gemeente Urk. De inhoudelijke behandeling van dit onderwerp is om die reden tot aanstaande dinsdag uitgesteld. Overigens betreurt het college het dat de indruk is gewekt dat sprake zou zijn van verdeeldheid. Zoals gezegd streven wij ernaar op 11 februari het standpunt van het college te bepalen en onze schriftelijke reactie vast te stellen en zodra dat is gebeurd zullen wij dat standpunt natuurlijk ter kennis brengen aan Provinciale Staten. Wij zullen dat op een zodanig tijdstip doen, dat daarover in de commissievergadering van vrijdag beschikt kan worden. Wij doen maximale pogingen ook de schriftelijke vragen van de SGP-fractie aanstaande dinsdag te beantwoorden. Op de inhoud van die beantwoording kan ik nu uiteraard niet vooruitlopen. De heer De Wit: U zegt dus toe ernaar te zullen streven dat die antwoorden voor de commissievergadering van 14 februari beschikbaar zullen zijn. De voorzitter: Ja. Hebt u er behoefte aan een aanvullende vraag te stellen? De heer Bogerd: Ja, mijnheer de voorzitter. Uw beantwoording is duidelijk. Ik weet niet naar wie ik moet kijken, maar bij mij is na lezing van het persbericht een andere indruk ontstaan. U mag erop rekenen dat wij het standpunt van GS met meer dan buitengewone aandacht zullen bekijken. De voorzitter: Waarvan akte!
2. Notulen van de openbare vergadering d.d. 12 december 2002 Notulen van de openbare vergadering d.d. 9 januari 2003 De voorzitter: Met betrekking tot de notulen van 12 december hebben wij een paar wijzigingen doorgekregen, enkele daarvan hebt u op uw tafels aangetroffen. Op pagina 6, in de achtste regel van onder, waar de heer Kramer aan het woord is, staat "U begrijp". Daar moet natuurlijk "U begrijpt" staan. Op pagina 7, in de eenentwintigste regel van onder, waar de heer Van Daalen aan het woord is, staat "In feite heeft de heer Van Daalen dus gezegd ...". Daar moet staan "In feite heeft de heer Kramer dus gezegd ...". Op pagina 8, in de tiende regel van onder, staat "wethouder" waar "Gedeputeerde" moet staan. Voorts heb ik over de notulen van 12 december een opmerking gekregen van de heer Kolstee. Onder punt 1, de opening, in de derde regel, moet niet "Koolstee" maar "Kolstee" staan. De notulen van de vergadering van 12 december worden zonder hoofdelijke stemming met inachtneming van de aangebrachte wijzigingen vastgesteld. De voorzitter: Over de notulen van de vergadering van 9 januari hebben wij twee opmerkingen gekregen. Op bladzijde 4, in de zesde regel, staat "Wij hebben onszelf in de organisatie ..." waar "Wij hebben onszelf en de organisatie ..." moet staan. Voorts hebben wij een opmerking gekregen over bladzijde 24. Bij punt 13, dat over de vervanging van de griffier gaat, zou het door de heer Bogerd geformuleerde voorstel moeten luiden: "Ik stel de Staten voor de voorzitter te machtigen de in het voorstel van GS genoemde personen te benoemen." Ik denk dat die weergave juist is. De notulen van de vergadering van 9 januari 2003 worden zonder hoofdelijke stemming met inachtneming van de aangebrachte wijzigingen vastgesteld.
-43. Mededelingen Er zijn geen mededelingen. 4. Ingekomen stukken 1. Een brief van de heer B.Schreuder uit Ens waarin hij een suggestie doet m.b.t. ruil van kavels landbouwgrond onder de vlag van de Stichting ter Verbetering van de Agrarische Structuur (Stivas). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen besloten de brief ter afhandeling in handen van het college van Gedeputeerde Staten te stellen. 2. Een brief van de gemeente Roosendaal waarbij een door de gemeenteraad aangenomen motie tegen discriminatie is gevoegd. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen besloten de brief voor kennisgeving aan te nemen. 5. Voorstel inzake formatie-ontwikkeling 2003 Mevrouw Creemers-Hazebroek: Mijnheer de voorzitter. Ten tijde van de commissiebehandeling was de tussenrapportage van de werkgroep herijking taken provincie Flevoland nog niet tot onze beschikking en die rapportage kon dus niet gehanteerd worden voor de onderbouwing van dit voorstel. Wij kijken uit naar het moment waarop die systematiek wel haar intrede kan doen. De inleiding van de tussenrapportage van de werkgroep herijking begint met de volgende alinea: "Het was de VVD-fractie en andere fracties in de Staten opgevallen dat de omvang van het personeelsbestand bij de provincie Flevoland de laatste jaren snel toenam. Op zich hoeft dat geen bezwaar te zijn als daaraan na een ordentelijk afwegingsproces bewuste integrale keuzen ten grondslag liggen. Dat idee en gevoel was er evenwel niet." De werkgroep verwacht eind februari 2003, dus aan het einde van deze maand, tot een afronding van haar nuttige werk te komen. De tussenrapportage is nu natuurlijk geen onderwerp van gesprek, maar zij geeft wel een naar mijn oordeel buitengewoon helder en kwalitatief goed aangepakt overzicht van het instrumentarium dat wij kunnen gaan hanteren om nut en noodzaak van taken te overzien en bijbehorende formatie-aanpassingen te beoordelen. Dat is in onze ogen de volgorde der dingen. De opgelegde of gekozen taken van de provincie moeten efficiënt en effectief worden uitgevoerd. Dat kan door aanpassingen aan de vaste formatie, door tijdelijke formatieplaatsen, door inhuur of door uitbesteding en wellicht in onderlinge combinaties. Voorstellen voor formatie-aanpassing zullen dit inzicht moeten bieden, zodat de Staten hierover hun oordeel kunnen geven. Op de afzonderlijke formatie-uitbreiding wil ik hier niet te diep ingaan. Daarvoor hadden wij gelegenheid in de commissie. De functie van de 1 fte bij de afdeling informatisering en automatisering wil ik er nog steeds uit halen, al is dat een schot voor de boeg vanwege het vervallen van het agendapunt met betrekking tot het SIS. Ik wil u graag het volgende meegeven. Mijn fractie is er sterk voorstander van de helpdeskfunctie voor de geautomatiseerde informatieverwerving in huis te hebben. De afgelopen periode is de toegankelijkheid van een helpdesk van buiten de provincie voor de Statenleden echt onvoldoende geweest, terwijl de in huis aanwezige medewerkers, die eigenlijk geen taak toegekend hebben gekregen op het gebied van ondersteuning van de Statenleden bij het gebruik van hun computers, daarover wel werden aangesproken. Het is niet alleen mijn ervaring dat zij binnen de hen toegekende marges steeds hun uiterste best hebben gedaan om de Statenleden ter wille te zijn omdat de eigen medewerkers heel goed begrijpen om welke besluitvormingsdossiers en de daaraan klevende belangen het gaat. Helpdeskmedewerkers van bedrijven elders of externe helpdesks hebben daarvan veel minder idee en moeten uiteraard hun commerciële doelen halen. Zoals de helpdesk voor ambtenaren in huis werkt, zo kan hij ook voor het bestuur worden ingezet, gebruik makend van dezelfde overdrachtsystemen voor benodigde gegevens. Dat zal naar ons oordeel alleen maar tot consistentie en verbetering leiden. Van harte dus onze instemming met toevoeging van deze formatieplaats. Over het eventueel noodzakelijkerwijs later tot een andere invulling van deze functie komen, zoals vermeld in de brief die wij vanavond hebben ontvangen, kan natuurlijk alsnog worden gesproken als er daartoe te zijner tijd aanleiding is. De financiële gevolgen van het totale voorstel zijn voor ons helder en daarmee is in de commissie dan ook ingestemd. Wij stemmen in met dit voorstel.
-5De heer Mossad: Mijnheer de voorzitter. In het algemeen kan ik namens mijn fractie met dit voorstel instemmen, inclusief het amendement met betrekking tot de formatieplaats voor de helpdesk, dat door de heren Van der Wal en Kolstee namens hun fracties is ingediend. Mevrouw Van Hulten-Delfgaauw: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in de commissie al gezegd dat wij kunnen instemmen met dit voorstel, dat naar onze mening goed is opgebouwd. De gedane voorstellen stemmen overeen met de besluiten die wij eerder hebben genomen en de taakuitbreiding die naar onze mening in deze provincie noodzakelijk is. Ik noem het punt van de dualisering en de extra mensen voor milieuplanvorming en milieubeheer. Hetzelfde geldt voor de medewerker die nodig is in verband met het BTW-compensatiefonds en het is duidelijk dat ook een extra medewerker voor de jeugdzorg noodzakelijk is. Wij stemmen dan ook van harte met dit voorstel in en sluiten ons graag aan bij de woorden van mevrouw Creemers over de helpdesk. Vanaf het allereerste moment hebben wij gepleit voor een interne helpdesk, omdat de medewerkers daarvan door hun bekendheid met het provinciale systeem het best in staat zijn problemen bij de Statenleden op te lossen. Wij kunnen denken aan de ervaringen met de externe helpdesk die wij tot nu toe gehad hebben. Ik weet niet of u wel eens met externe helpdesks van providers hebt gewerkt: dat is meestal huilen geblazen! Uiteraard zullen er ook in de volgende Statenperiode Statenleden zijn die geen hulp nodig hebben. Des te beter! Niemand is verplicht van de interne helpdesk gebruik te maken. Wij vinden dat er een interne helpdesk moet komen en de zaak geregeld moet zijn op het moment waarop de nieuwe Staten aantreden. Wij vinden het niet verstandig de ICT-omgeving van het provinciehuis los te koppelen van die van de Statenleden. Dit gezegde hebbende herhaal ik dat wij graag met uw voorstel instemmen. De heer Schaap: Mijnheer de voorzitter. Het vlammende pleidooi van mevrouw Van Hulten en mevrouw Creemers voor een interne helpdesk zal ik niet herhalen. Daarmee ben ik het eens. Ik heb nog wel een vraag over de financiën. Wij vragen ons af of de rekensommetjes wel kloppen. Het oefenen met BTW-compensatie klopt mijns inziens in de oplegnota niet. Als wij uitgaan van salariskosten die mogelijk pas medio juni aan de orde zullen zijn, lijkt het erop dat de rekensommen met betrekking tot de materiële kosten, ruim €€ 7.500,- per formatieplek, gehalveerd kunnen worden. Het kan echter zijn dat om een andere reden intern behoefte is aan meer materieel. Wij stellen vast dat de dualisering ons dit jaar ruim €€250.000,- gaat kosten. Dat is de kostprijs van het dualisme. Ik wil een ieder oproepen het dualisme effectief te gebruiken, zodat wij waar voor ons geld krijgen. De heer Van der Wal: Mijnheer de voorzitter. Als mede-indiener van het amendement wil ik daarop een korte toelichting geven. Het SIS-voorstel dat nu is aangehouden berust mede op een verschuiving van budget voor apparatuur en helpdesk eventueel naar meer invulling met gegevens van het SIS. De enige reden waarom wij met dit amendement komen is dat wij de behandeling van het initiatiefvoorstel moesten uitstellen en graag zien dat de Staten de volgende maand in vrijheid, niet gebonden door een vandaag genomen beslissing, een besluit kunnen nemen over ons voorstel betreffende het SIS. Wij dienen dit amendement in om ervoor te zorgen dat de Staten hun handen vrijhouden. Mevrouw Van Hulten-Delfgaauw: Dat betekent dat de werving weer uitgesteld wordt en de interne helpdesk niet klaar zal zijn als de nieuwe Statenleden aantreden. Dat vind ik buitengewoon bezwaarlijk. De heer Van der Wal: Die opmerking kan ik niet beantwoorden. Wellicht kan het antwoord hierop van de andere kant komen. Als vertegenwoordiger van mijn fractie deel ik u mede dat wij met het voorliggende voorstel instemmen. De voorzitter: Kunt u mij het amendement overhandigen? Ik stel vast dat het amendement voldoende is ondertekend om onderwerp van de beraadslagingen te kunnen uitmaken.
Door de fracties van CDA en D66 is het volgende amendement voorgesteld:
-6"In het besluit onder a. toevoegen: met dien verstande dat na een nader te nemen besluit over het Stateninformatiesysteem de inzet van de fte voor de afdeling I en A voor helpdesk Stateninformatiesysteem kan worden gewijzigd in een andere functie (naar aard en personele omvang) ten behoeve van het Stateninformatiesysteem." De heer Dijksma (Gedeputeerde): Mijnheer de voorzitter. De kerntakendiscussie moet door de Staten gevoerd worden. Welke taken gaan wij uitvoeren en wat is ons ambitieniveau? Ik heb begrepen dat de Staten daarmee op 6 maart een start zullen maken en daarover nu niet willen spreken, maar het is wel terecht dat die link is gelegd. Het betoog van zowel mevrouw van Hulten als mevrouw Creemers, die hun steun hebben uitgesproken voor een interne helpdesk, is natuurlijk in strijd met het ingediende amendement, maar het college wil daarin niet treden. Onzes inziens is dit een zaak van de Staten. Zeker in het gedualiseerde stelsel, dat ons overigens een aantal fte's kost, moet niet het college maar moeten de Staten daarover oordelen, zij het dat de leden van het college wel zullen meestemmen als het amendement in stemming wordt gebracht. GroenLinks heeft aangegeven dat de cijfers niet kloppen. Als dat zo is, krijg ik graag door waar sprake is van fouten. Voor wat betreft de salariskosten en de bijkomende kosten zijn wij van een half jaar uitgegaan. Wij gaan ervan uit dat de mensen met ingang van 1 juni in dienst treden, de één zal wellicht eerder in dienst treden en de ander wat later. Het is duidelijk dat van de 13,5 fte waarom wordt gevraagd een groot deel, 9,1 fte, te maken heeft met de uitvoering van extra wettelijke taken en de consequenties van de dualisering. Deze organisatie kent een heel beperkte autonome groei. Die groei zien wij met name in de milieusector, waar wij met handhaving en het vormen van beleid te maken hebben. Dat komt doordat het aantal bedrijven in onze provincie behoorlijk toeneemt, waarmee wij blij moeten zijn. Ik zou willen dat dat zo blijft. De voorzitter: Ik weet niet of de middelste letter die de Gedeputeerde uitsprak voldoende helder is overgekomen. Wij hebben het over 1 juni. Ik verstond 1 juli. Voor alle helderheid: wij spreken over 1 juni. In antwoord op de opmerkingen over het SIS en de interne dan wel externe helpdesk of geen helpdesk wil ik het volgende opmerken. De consequentie van het aanhouden van het initiatiefvoorstel zou, ook zonder het ingediende amendement, ongetwijfeld zijn geweest dat het college besloten zou hebben de ruimte, die de Staten met het formatievoorstel bieden om iets te gaan doen, niet te benutten totdat helder is wat de Staten met elkaar aan dienstverlening op dit vlak wensen. Wij gaan de formatie natuurlijk niet invullen als het programma van eisen nog niet helder is. Wij moeten constateren dat er op dit moment in deze Staten geen eenduidigheid is over de wensen ten aanzien van het SIS-ondersteuningspakket. Laat ik het maar zo noemen. Dat is de reden waarom ik zojuist, bij het uitstellen van de behandeling van agendapunt 11, heb gesuggereerd tussen nu en 6 maart nog eens heel goed te overleggen - daarbij wil ik ook het voorlopig presidium inschakelen - om te zien hoe wij daar uit kunnen komen en of op 6 maart eenduidigheid te krijgen zal zijn, zodat wij in ieder geval na 6 maart met de implementatie van een door de Staten genomen besluit kunnen beginnen. Hoe vervelend ook, als de Staten daarin niet slagen zal het aan de nieuwe Staten zijn het programma van eisen voor hun ondersteuningsvoorziening definitief vast te stellen. Die uitkomst is ook mogelijk. Het is aan u: maar ik denk dat de Staten ook moeten overwegen of zij wel over hun bestuurlijke graf heen willen regeren. Over dat vraagstuk moeten wij niet nu discussiëren. Ik heb u voorgesteld in de komende weken te overleggen over de vraag hoe wij hier uit kunnen komen. Mevrouw Creemers-Hazebroek: Mijnheer de voorzitter. Uiteraard ben ik het geheel eens met het tweede deel van het betoog van de heer Dijksma. Ik doel op zijn toelichting op de ruim 9 fte. Ik kom nog even terug op het schot voor de boeg dat ik mij in eerste termijn heb veroorloofd en door mevrouw Van Hulten nog iets scherper werd geformuleerd. Overigens ben ik daar blij mee en sta ik achter haar woorden. Mijn opmerkingen waren bedoeld om al vast heel duidelijk neer te leggen wat in mijn fractie leeft. Wij mogen niet over ons graf heen regeren. Dat zou inderdaad niet goed zijn en is ook niet wat wij wensen. Het is echter wel goed te leren van de fouten van de voorgangers. Wie kan zijn fouten beter beoordelen dat de voorganger zelf? Hierbij wil ik het laten. De heer Kolstee: Mijnheer de voorzitter. Als één van de indieners van het voorstel heb ik er behoefte aan twee reacties te geven.
-7Allereerst wil ik opmerken dat ik mij compleet kan vinden in uw verwoording van onze intenties met betrekking tot dit voorstel. Ik neem aan dat de heer Van der Wal zich daarin ook kan vinden. In de komende maand moeten wij er met elkaar uit komen. In de richting van de VVD wil ik opmerken dat wij niks meer en niks minder willen dan in de komende maand leren van de zaken die in de afgelopen drie jaar niet goed zijn gegaan voor wat betreft het Staten Informatie Systeem. In dat leerproces hebben wij deze maand nog nodig. Wij willen in de komende maand graag een verstandig besluit nemen over het systeem, de invulling en de ondersteuning in het provinciehuis. Mevrouw Creemers-Hazebroek: U hebt mij niets anders horen zeggen. De heer Kolstee: Dan hebben wij elkaar goed begrepen. Mevrouw Van Hulten-Delfgaauw: Mijnheer de voorzitter. Omdat ik zitting heb gehad in de gebruikersgroep, de klankbordgroep, ben ik nauw bij de ontwikkeling van het systeem betrokken geweest. Wij hebben in de afgelopen tijd de zaken goed op een rij gezet en onze conclusie is dezelfde als de conclusie van de VVD. Wij moeten de zaken niet loskoppelen. Er is veel voortgang geboekt en één van de redenen waarom het vaak niet goed is gegaan is dat het ICT-gebeuren in onze provincie niet op orde was. Je kunt het SIS en de rest van het ICT-gebeuren in de provincie niet los van elkaar zien. Door dit uitstel wordt het lastiger op tijd klaar te zijn voor de nieuwe Statenperiode. Wij vinden dat buitengewoon jammer. Wat ons betreft is uitstel niet nodig. Wij willen doorgaan met het huidige systeem en met de helpdesk. De heer Schaap: Mijnheer de voorzitter. Dit is geen kritiek, maar ik heb gesignaleerd dat sprake is van afwijkingen in de genoemde bedragen. Mijn advies is een en ander nog even na te rekenen. Verder wil ik erop wijzen dat voor materieel €€ 64.294,- is vermeld, terwijl daaronder staat dat bij indiensttreding met ingang van 1 juni een bedrag van €€ 37.505,- aan de orde zou zijn. U vraagt ons echter wel een bedrag van ruim €€ 62.000,- voor dit doel te reserveren, maar dat is natuurlijk een detail. Voorts heb ik geconstateerd dat de bedragen betreffende de BTW afwijken. Uit uw beantwoording heb ik begrepen dat u de beslissing over het Staten Informatie Systeem in het kader van de dualisering aan de Staten gunt, dit nadat wij drie jaar lang het genoegen hebben gehad te leunen tegen de beslissingen die u hierover hebt genomen. De consequentie hiervan is kennelijk dat de 1 fte die voor de afdeling I&A voor de interne helpdesk wordt voorgesteld uit dit voorstel vervalt. Blijkbaar is dat een onderdeel van het initiatiefvoorstel van het CDA, D66 en de ChristenUnie. Heb ik dat goed begrepen? De heer Van der Wal: Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Kolstee, mijnheer de voorzitter. De heer Bogerd: Mijnheer de voorzitter. In onze beleving hebben de Statenleden die straks aantreden recht op een goed systeem. Het kan niet zo zijn dat een huis wordt opgeleverd waarvan het dak ontbreekt. De nieuwe Statenleden moeten onmiddellijk aan de slag kunnen. Wij kunnen niet anders dan met dit voorstel instemmen. De heer Dijksma (Gedeputeerde): Mijnheer de voorzitter. Uiteraard ben ik het met de heer Bogerd eens. Als je een huis koopt, heb je invloed op de bouw ervan. Dat moeten de Staten zo dadelijk zelf uitmaken. Ik zeg toe dat ik nog even naar de berekeningen zal kijken. Het gaat om de vraag hoe wij die fte gaan invullen. Ik denk dat het amendement daarop betrekking heeft. De indieners van het amendement willen wel akkoord gaan met deze fte, maar willen de wijze waarop wij daaraan invulling geven op 6 maart ter discussie stellen. De voorzitter: Ook ik denk dat dit de strekking is van het amendement. De Staten spreken vandaag uit dat zij bereid zijn 1 fte ter beschikking te stellen voor het SIS en afhankelijk van het programma van eisen voor het SIS, dat wij op 6 maart bespreken, kan de concrete invulling van deze ene fte meer of minder technisch zijn. Dat is de discussie waarom het gaat. Het college wijst erop dat niet kan worden geworven zo lang hierover geen duidelijkheid bestaat. Wij moeten eerst het definitieve programma van eisen kennen. U kent allen de tekst van het amendement. Voorgesteld wordt aan punt a van het voorliggende besluit een tekst toe te voegen: "met dien verstande dat na een nader te nemen besluit over het Staten
-8Informatie Systeem de inzet van de fte voor de afdeling I&A voor helpdesk Staten Informatie Systeem kan worden gewijzigd in een andere functie naar aard en personele omvang ten behoeve van het Staten Informatie Systeem." Dat is de verschuiving van technisch naar iets anders. Het amendement wordt door het college niet ontraden. Het oordeel over dit amendement is echt aan de Staten. De heer Van Kuik: Mijnheer de voorzitter. Ik verzoek u de vergadering kort voor overleg te schorsen. De voorzitter: Akkoord. De vergadering is geschorst. Schorsing. De voorzitter: De vergadering is heropend. Aan de orde was mijn voorstel tot stemming over het ingediende amendement over te gaan. Het woord is aan de heer Van Kuik van de fractie van de PvdA, die mij gevraagd heeft de vergadering te schorsen. De heer Van Kuik: Ik verzoek u mevrouw Van Hulten namens onze fractie het woord te laten voeren, mijnheer de voorzitter. Mevrouw Van Hulten-Delfgaauw: Mijnheer de voorzitter. Wij willen graag een motie indienen waarmee een andere wending aan het amendement wordt gegeven. Wilt u zo vriendelijk zijn de motie voor te lezen en ons mede te delen of hetgeen daarin wordt voorgesteld op dit moment kan? Wij zouden het buitengewoon jammer vinden als de zaak een maand wordt opgehouden en de nieuwe Statenleden niet gelijk aan de slag kunnen met het inmiddels verbeterde systeem, dat heel goed werkt. De voorzitter: Ik zal de motie eerst voorlezen en bezien of ik er procedureel uit kom met een amendement, een motie en een oorspronkelijk voorstel. De tekst van de ingediende motie, die voldoende is ondertekend om onderwerp van de beraadslagingen te kunnen uitmaken, luidt als volgt: "De Staten van Flevoland, in vergadering bijeen; spreken uit: dat doorgegaan moet worden met het huidige SIS; daarbij een interne helpdeskfuntie dient te worden ingericht; en gaan over tot de orde van de dag." Wat met de motie wordt beoogd is helder. Ik stel vast dat het voorliggende voorstel van het college, het formatievoorstel, uitgaat van het realiseren van een interne helpdesk voor het SIS. Daarop is het voorstel gericht. Als de Staten het ingediende amendement afwijzen - het amendement waarin wordt voorgesteld de invulling van de interne helpdesk op te schorten totdat een nadere discussie over het programma van eisen zal hebben plaatsgevonden wordt in feite bereikt wat met de motie wordt beoogd. De heer Valk: U hebt net aangegeven dat het feit, dat nog geen voorstel voor het SIS op tafel ligt, voor uw college reden zal zijn nog niet te starten met het invullen van de helpdesk ... De voorzitter: De wonderlijke situatie doet zich voor dat een amendement en een motie voorliggen, die tegenstrijdig zijn. Als het amendement wordt aangenomen, behoef ik de motie niet meer in stemming te brengen. Als het amendement wordt verworpen, zullen wij dat uitleggen als de wens van de Staten dat zo spoedig mogelijk een interne helpdesk wordt ingericht. De motie wordt dan overbodig. Ik denk dat wij in één stemmingsronde helderheid zullen hebben. Mevrouw Van Hulten-Delfgaauw: Dat vind ik een heel praktisch voorstel. De voorzitter: Akkoord. Dat zal ik het amendement nu in stemming brengen. Degenen die voor het amendement stemmen spreken uit dat de besluitvorming over de helpdesk moet worden uitgesteld totdat wij over de nadere vormgeving van het SIS hebben gesproken. Degenen die tegen het amendement stemmen vinden dat in ieder geval vast voor de helpdesk moet worden geworven.
-9Mevrouw Van Hulten-Delfgaauw: Dat betekent ook dat het SIS niet meer losgekoppeld kan worden ... De voorzitter: Dat was al zo. Is dat helder? De heer Leijten: Ik denk dat de handelwijze helder is. U behoeft daarbij niet te constateren dat degenen die voor het amendement stemmen straks tegen een interne helpdesk zullen zijn. De voorzitter: Dat begrijp ik. De heer Leijten: Ik wil ervoor waken dat dat verband wordt gelegd. Als wij de behandeling van het initiatiefvoorstel betreffende het SIS tot de volgende maand verdagen, moeten wij nu geen besluiten nemen die daarmee conflicteren. Dat doen wij wel als wij de helpdesk met 1 fte uitbreiden. De voorzitter: Degenen die het amendement steunen omarmen niet per definitie de oplossingen die in het initiatiefvoorstel zijn verwoord. Dat is helder. Het gaat nu alleen om de vraag of het college de opdracht krijgt voor de helpdesk te gaan werven. Mevrouw Van Hulten-Delfgaauw: Dat is helder. Voor de duidelijkheid: dat betekent dat het huidige Staten Informatie Systeem wordt doorgezet. De voorzitter: Nee, dat zeg ik nadrukkelijk niet. Ik vind dat in het initiatiefvoorstel bijvoorbeeld over het project kennisomgeving waardevolle dingen staan die wij met elkaar moeten bespreken. Alleen voor wat betreft de technische ondersteuning wordt met de besluitvorming over het amendement een richting bepaald. Er zijn nog veel zaken waarover wij met elkaar moeten discussiëren in het licht van de vraag hoe wij het SIS ten behoeve van de nieuwe Staten moeten ontwikkelen. De discussie daarover moeten wij niet blokkeren. Het amendement gaat alleen over de technische ondersteuning van de Staten bij het gebruik maken van het SIS. Mevrouw Van Hulten-Delfgaauw: De helpdesk heeft alleen zin als de Statenleden net zoals nu de computers in bruikleen krijgen die gemeenschappelijk aangekocht worden ... De voorzitter: Dat hoeft helemaal niet. Wij hebben echter gezien dat er vrijwel geen andere mogelijkheden zijn behalve een PC-privéproject. Dan nog kun je vinden dat de Staten technische ondersteuning moet worden geboden. Ik ga nu over tot besluitvorming over het amendement. Een stem voor het amendement betekent een verzoek aan het college nu niet over te gaan tot invulling van de helpdeskfunctie. De heer Maenhout: Ik wil er nog één opmerking over maken zodat u kunt controleren of wij u goed hebben begrepen. Wij willen graag dat de helpdesk door de provincie wordt ingevuld en daarnaast het initiatiefvoorstel wordt uitgewerkt. Het SIS moet op een groot aantal punten veranderen. Die combinatie willen wij. Wij zijn tegen het amendement, maar willen wel dat gebeurt wat beoogd wordt. De voorzitter: Dat is precies wat ik door deze wijze van besluitvorming beoog te bereiken. Het amendement Van der Wal/Kolstee wordt bij handopsteken in stemming gebracht en met 16 tegen 26 stemmen verworpen. De voorzitter: Dat maakt volstrekt helder dat het college, los van de overige ontwikkelingen met betrekking tot het SIS, zal beginnen met het werven voor de interne helpdesk. Zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen conform het voorstel van het college van burgemeester en wethouders besloten. 6. Voorstel inzake bestuurlijke aanpassing organisatie IPO De heer Maenhout: Mijnheer de voorzitter. Onze gemeenschappelijke overlegregeling, het Inter Provinciaal Overleg, wil haar organisatiestructuur veranderen en een vereniging worden met als hoogste gezag de algemene ledenvergadering die gaat bestaan uit twaalf provincies maal vijf Statenleden, dus
- 10 zestig Statenleden. Dat betekent dat de betrokkenheid van de Staten verhoogd wordt en een betere controle wordt gerealiseerd. Wij zijn blij met een gelijke invloed van de twaalf provincies en kunnen met dit voorstel instemmen. De rol van het IPO wijzigt niet. Ik wil hierover nog wel één opmerking maken. In het hoogste orgaan van deze vereniging moet door de vertegenwoordigers van de provincie Flevoland een rol namens Flevoland gespeeld worden. Er moet dus meer sprake zijn van een bestuurlijke insteek dan van een individuele politieke benadering. Met deze kanttekening gaan wij met dit voorstel akkoord. De heer Leijten: Mijnheer de voorzitter. Wij kunnen ons ook in het voorstel vinden en onderstrepen het laatste punt dat door de heer Maenhout naar voren is gebracht. De CDA-fractie deelt die opvatting. Ik weet niet of u al informatie hebt over de besluitvorming in andere provincies. Wij hopen natuurlijk dat ook de andere provincies dit voorstel zullen steunen. Gezien de verslaglegging die ik van andere bijeenkomsten heb gezien, heb ik de indruk dat dat de vraag is. De heer Van Kuik: Mijnheer de voorzitter. Ook wij gaan akkoord met de ombouw van het IPO tot een vereniging. In de commissie is uitvoerig stilgestaan bij de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het nieuwe bestuur en de algemene ledenvergadering. Wij zijn van mening dat het nieuwe bestuur van het IPO vooral tot taak heeft de belangen van de gezamenlijke provincies duidelijk op de politieke kaart te krijgen of te houden. In tegenstelling tot de vorige sprekers zijn wij van mening dat in de algemene ledenvergadering mede de politieke pluriformiteit in de diverse provincies tot uitdrukking zou moeten worden gebracht. Het moet niet zo zijn dat de Staten van Flevoland in de algemene ledenvergadering als een eenheidsworst optreden. Dat zou ik geen goede zaak vinden. De voorzitter: Dank voor de steun die voor dit voorstel is uitgesproken dan wel stilzwijgend is gegeven. Uit de inbreng van de verschillende fracties met betrekking tot het mandaat van de delegatie van Flevolandse Statenleden in de algemene ledenvergadering blijkt, dat dit een punt van discussie is. Dat is niet onverwacht. Vandaar dat ik in de commissie algemene zaken heb gesuggereerd direct na het aantreden van de nieuwe Staten op 20 maart met behulp van het dan gevormde presidium een discussie voor te bereiden, waarna de nieuwe Staten daarover een standpunt kunnen bepalen. De nieuwe werkwijze van het IPO gaat pas op 1 juli in en wij zullen moeten proberen voor die datum tot een heldere formulering van het mandaat van onze delegatie te komen. Ik denk dat wij over onze huidige bestuurlijke mandaatperiode heen zouden reageren als wij daarover nu definitieve uitspraken zouden doen. Ik zeg de Staten toe dat het college de nieuwe Staten, als zij dat nodig vinden, zullen faciliteren bij het voeren van de discussie hierover. Dat spreekt vanzelf. Ik heb nog geen informatie over de besluitvorming door de andere provincies. Zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen conform het voorstel van het college van Gedeputeerde Staten besloten. 7. Voorstel inzake concept-startconvenant toekomst Almere De voorzitter: Ik kan u mededelen dat het ernaar uitziet dat aanstaande dinsdag door zowel het college van Utrecht als het college van Noord-Holland positief zal worden besloten over het naast Amsterdam mede-ondertekenaar worden van het startconvenant. Vandaar dat in de besluitvorming de formulering is opgenomen dat de Commissaris ten behoeve van deze operatie wordt gemachtigd niet principiële aanpassingen in het convenant aan te brengen. Het college acht dit een verheugende ontwikkeling omdat daarmee de meervoudige oriëntatie van de ontwikkeling waarover wij het hier hebben extra wordt benadrukt en niet behoeft te wachten op het sluiten van de bestuursovereenkomst. Het ziet ernaar uit dat wij hierover aanstaande dinsdag duidelijkheid zullen hebben. Wij weten dat de betrokken portefeuillehouders akkoord zijn, maar dat standpunt moet nog door de colleges worden geformaliseerd. De heer Maenhout: Mijnheer de voorzitter. Ik zal direct op uw mededeling ingaan. Ook wij vinden het een goede zaak dat het convenant breed wordt ondertekend en naast de Flevolandse actoren en de centrale overheid Amsterdam, Noord-Holland en Utrecht in dit verband een rol spelen. Dat is een goede zaak. Wij moeten ons afvragen of een eenduidige oriëntatie wel een goede zaak voor Flevoland zou zijn. Wij staan voor een belangrijk besluit voor de toekomst van Almere en Flevoland. Met het ondertekenen van het startconvenant wordt de aanzet gegeven voor de verdere stedelijke ontwikkeling van een groot deel van zuidelijk Flevoland. Het is voor Flevoland en voor Almere belangrijk dat dit een evenwichtige ontwikkeling wordt, evenwichtig in die zin dat de groei van Almere en dus van Flevoland gelijke tred
- 11 houdt met de groei van het voorzieningenniveau dat daarbij hoort. Wij weten allemaal dat die twee ontwikkelingen in het verleden geen gelijke tred hebben gehouden en het een randvoorwaarde is dat de achterstand op korte termijn wordt ingehaald. Voor wat betreft het integraal ontwikkelingsplan hebben Almere en Flevoland volstrekt hetzelfde belang en het gezamenlijk, schouder aan schouder, optrekken vinden wij een gewenste ontwikkeling. Ook de Flevolandse ondernemers hebben in een resolutie laten weten gezamenlijk met Almere, Flevoland, Lelystad, de Kamer van Koophandel, de VNO en het NCW schouder aan schouder aan deze ontwikkeling te willen bijdragen. Het is heel belangrijk dat wij deze weg eendrachtig kiezen. Wij hebben immers hetzelfde belang. De VVD gaat akkoord met de ondertekening van dit startconvenant en daarmee met het zetten van een belangrijke stap voor de toekomstige ontwikkeling van Flevoland en van Almere. De heer Leijten: Mijnheer de voorzitter. Met betrekking tot het Integraal Ontwikkelingsplan Almere staat de provincie voor een geweldige uitdaging. Kan zij gestalte geven aan haar opdracht ook bij dit soort gigantische projecten als gebiedsregisseur op te treden? Op de eerste plaats is het ontwikkelingsplan Almere een rijksprioriteit. Het plan is nodig om inhoud te geven aan de verstedelijkingsopgave van de deltametropool, zoals die in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening is verwoord. Het is een grote wens van de rijksoverheid daarmee het groene hart te ontzien. Andere alternatieven van een dergelijke omvang om daaraan invulling te geven heeft het rijk in feite niet. Dat gegeven brengt Almere en de provincie Flevoland in een bestuurlijk interessante positie. De CDA-fractie wil nog eens nadrukkelijk stellen dat de inrichtingsstudie en de latere uitvoering van het plan binnen het daarvoor in het Omgevingsplan vastgestelde gebied dienen plaats te vinden. Verder is het volstrekt duidelijk dat er binnen een afzienbare termijn duidelijkheid moet zijn over infrastructurele aanpassingen, zowel in westelijke als in oostelijke richting. Voorts dient duidelijk gemaakt te worden wanneer de procedure van grenswijziging aan de orde is. Rekening houdend met een aantal procedures zal dat naar onze opvatting niet veel eerder dan omstreeks 2020 het geval zijn. Degenen die daarvan consequenties ondervinden hebben er recht op daarvan op de hoogte te zijn. Al jaren constateren wij - wij hebben dat meermaals met onderzoeken onderbouwd - dat in onze provincie, in het bijzonder in Almere, sprake is van een achterstand op het gebied van de voorzieningen. De CDA-fractie is van opvatting dat in de afspraken helder moet zijn op welke wijze deze achterstand zal worden ingelopen en hoe invulling zal worden gegeven aan de samenhang van nieuwe voorzieningen versus de woningbouw. Wij vragen ons af of dit in het concept-startconvenant wel voldoende dwingend is omschreven. Voorgesteld wordt in het bestuursakkoord één ijkpunt op te nemen. Wij pleiten voor twee ijkmomenten: één in 2010 en één in 2020. Voor de tussenliggende perioden dienen de partners in het bestuursakkoord inspanningsverplichtingen af te spreken. Op de ijkmomenten zal beoordeeld moeten worden in welke mate die verplichtingen zijn ingevuld en op basis van de uitkomst kan besloten worden op welke wijze invulling zal worden gegeven aan de verdere implementatie van het ontwikkelingsplan. Concreet denken wij het tijdpad tot 2030 als volgt te verdelen. In de periode 2003 tot 2010: achterstand voorzieningen wegwerken met daarbij een bouwtempo van 2000 woningen per jaar, waarmee het stadsdeel Poort kan worden voltooid. In de periode 2010-2020: opvoering bouwprogramma in samenhang met voorzieningen en infrastructuur, afbouwen van Almere-Hout en Pampus. In de periode 2020-2030: uitbreiding met circa 23.000 woningen op het voormalig Zeewolder grondgebied na grenswijziging. De CDA-fractie zal hierover straks een motie indienen. Als de CDA-fractie over een samenhangend pakket van voorzieningen en woningbouw spreekt, horen daarbij natuurlijk ook de benodigde financiën. Hoe denkt het college invulling te geven aan concrete afspraken hierover? Zijn met het rijk überhaupt wel afspraken te maken over financiën die beschikbaar dienen te komen in een zo lang tijdsbestek? Een ander punt is de vraag of Amsterdam wel of niet als partner in het bestuursakkoord wordt opgenomen. Wij vragen ons af of het belang hiervan niet een eenzijdig belang van Amsterdam is. Wordt de positie van Flevoland hierdoor niet veel zwakker? Doet Amsterdam ook mee aan andere verstedelijkingsprojecten in de noordvleugel van de randstad? Roept de winst van Amsterdam geen oude ROA-gedachten op? Is toen niet ook al eens gedebatteerd over een gezamenlijk grondbedrijf? Kortom: de CDA-fractie is zeer terughoudend met betrekking tot de rol van Amsterdam. Over de provincies Noord-Holland en Utrecht hebben wij een andere opvatting.
- 12 De CDA-fractie wil ook een opmerking maken over de positie van Domeinen. De bestemmingswijziging van een groot areaal landbouwgrond in stedelijk gebied zal Domeinen geen windeieren opleveren. Het tegendeel is het geval: ook voor Domeinen is dit een lucratief project. Het college heeft al eerder aangekondigd met Domeinen te zullen overleggen. Aan welke voorwaarden denkt het college om te voorkomen dat de zwakste groep onder de wijkers, de pachters, de dupe zullen worden van het projectplan? Is de tijd niet rijp om met Domeinen eens te overleggen over een agrarische grondbank, die een soort landinrichtingsfunctie zou moeten krijgen? Immers, deze bestemmingswijziging zal de agrarische grondmarkt in onze provincie voor langere tijd verstoren met alle nadelige gevolgen van dien voor de ontwikkeling van bestaande bedrijven. Het college steekt in op een meerzijdige oriëntatie voor wat betreft de effecten die een verdere verstedelijking van Almere teweeg kunnen brengen. Dat spreekt de CDA-fractie heel bijzonder aan. Het bestuursakkoord over de invulling van een rijksprioriteit moet tevens omgezet worden in kansen voor de rest van onze provincie. Kan het bestuursakkoord bijvoorbeeld van invloed zijn op het jaar waarin Dronten aan het spoor zal liggen? Mogen wij van het rijk verwachten dat het zich zal houden aan de intentieafspraken aangaande de Zuiderzeelijn? Zouden wij bijvoorbeeld kunnen afspreken het bouwtempo in Almere gedurende een bepaalde periode te temporiseren en in plaats daarvan 5000 woningen extra te bouwen in de Noordoostpolder, Dronten en Lelystad? Onze positie in de bestuursovereenkomst geeft ons kansen. De CDA-fractie daagt u uit die kansen te benutten. Tot slot nog een enkele opmerking over de positie van de gemeente Zeewolde. Het is duidelijk dat het project Almere van ingrijpende betekenis is voor een groot aantal inwoners van Zeewolde, die uiteindelijk als gevolg van deze plannen naar elders zullen moeten vertrekken. Vooralsnog is Zeewolde verantwoordelijk voor deze mensen. In die zin is het informele overleg daarover tussen de gemeente en de provincie gerechtvaardigd. Dan kan de grenswijziging te zijner tijd soepel verlopen. Zeewolde mag er best beter van worden. Rondom stedelijke gebieden worden steeds vaker groenstroken gecreëerd met de functie "recreatief uitloopgebied voor de stedeling". Voor die functie zou de zuidlob best kunnen dienen en ook met die functie kan dat gebied prima onderdeel blijven uitmaken van het grondgebied van de gemeente Zeewolde. De CDA-fractie overhandigt u bij dezen de motie die als strekking heeft het tijdpad tot 2030 in drie delen te knippen. Als de Staten deze gedachte ondersteunen, gaan wij ervan uit dat u dit punt zult meenemen bij de verdere onderhandelingen over het bestuursakkoord. Qua procedure lijkt ons dat handiger dan nu het startconvenant amenderen. Als u deze opvatting overneemt, krijgt u van ons het groene licht om verder te gaan. De voorzitter: Door de fractie van het CDA is de volgende motie ingediend: "Provinciale Staten van Flevoland, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; gelet op het concept-besluit aangaande het concept-startconvenant toekomst Almere; overwegende dat: het zich laat aanzien dat het provinciaal bestuur van Flevoland een bestuursovereenkomst zal aangaan met het rijk en de gemeente Almere; verzoeken het college: zich in te zetten om in de bestuursovereenkomst het tijdpad tot 2030 te knippen in drie delen: 1. 2003-2010: achterstand voorzieningen wegwerken met daarbij een bouwtempo van 2000 woningen per jaar, waarmee het stadsdeel Poort kan worden voltooid; 2. 2010-2020: opvoering bouwprogramma in samenhang met voorzieningen en infrastructuur, afbouwen Almere-Hout en Pampus; 3. 2020-2030: uitbreiding met 23.000 woningen op het voormalig Zeewolder grondgebied na grenswijziging; waarbij voor elke periode afgesproken wordt welk bestuursorgaan invulling dient te geven aan een afgesproken inspanningsverplichting en een nieuwe fase pas wordt aangevangen nadat duidelijk is hoe, of in welke mate, aan die verplichting is voldaan; en gaat over tot de orde van de dag." De motie is door vijf Statenleden ondersteund en kan dus onderwerp van de beraadslagingen vormen. De motie zal worden vermenigvuldigd en rondgedeeld.
- 13 De heer Van Kuik: Mijnheer de voorzitter. In de commissie AZ is dit voorstel uitvoerig aan de orde geweest en wij vinden dat het college op de meeste vragen op de juiste wijze heeft gereageerd. Ik wil mij nu dan ook tot de hoofdlijnen van het voorstel beperken. Het gaat hierbij om een belangrijk programma voor de stedelijke ontwikkeling van Almere, waarbij een groot deel van de bevolking van onze provincie direct is betrokken. Ik doel op de inwoners van de gemeente Almere die, zoals wij allen weten, steeds meer inwoners krijgt. Uiteraard zijn alle Flevolanders, zij het sommigen indirect, nauw bij deze ontwikkeling betrokken. Het is goed veel aandacht te hebben voor de positie van Almere binnen de deltametropool, een fenomeen dat al volop in ontwikkeling is. Daarbij zijn goede samenwerking en afstemming - hand in hand - tussen het gemeentebestuur van Almere en het provinciebestuur van Flevoland van essentieel belang. Bij die samenwerking behoort ook de rol die de provincie dient te vervullen gepaste aandacht te verkrijgen, met name als het gaat om het onderhouden van contacten met het noorden en het oosten van het land en uiteraard ook met de totaliteit van de randstadregio. De positie van Amsterdam in het geheel is ook in de commissie aan de orde geweest. Ik wil wel stellen dat de wijze waarop u daarop in de commissie bent ingegaan ons vooralsnog tevreden heeft gesteld over de gang van zaken. Het gaat in dit voorstel natuurlijk niet alleen om een goede bestuurlijke en juridische constructie. Papier is geduldig. Voor de toekomst van Almere en omgeving zal steeds hoog moeten worden ingezet om voor de bevolking belangrijke collectieve voorzieningen gerealiseerd te krijgen die in de pas lopen met de totale ontwikkeling van bijvoorbeeld de woningbouw. Naast theorie zal politiek en bestuurlijk handwerk absoluut noodzakelijk blijven. Ik hoop dat het nieuwe college de energie zal hebben om de lijn van het huidige college door te zetten. De politieke agendavorming die daarbij aan de orde is, is duidelijk: onderwijs, zorg en veiligheid zijn de vaste onderwerpen. In uw profielen hebt u de nadere precisering gegeven van waaraan wij moeten denken. Ik heb al gezegd dat het natuurlijk niet alleen om abstracte zaken gaat, het gaat ook om het bepalen van concrete doelen en het behalen van concrete resultaten. Samenvattend: de PvdA-fractie kan met uw voorstel instemmen en zal afhankelijk van de verdere behandeling van dit agendapunt nadere standpunten bepalen. De heer Schaap: Mijnheer de voorzitter. Het college vraagt de Staten in te stemmen met het convenant toekomst Almere, ook wel genoemd het Integraal Ontwikkelingsplan Almere. Mijn fractie begrijpt dat wij daarmee ook direct instemmen met het "Atelier Almere in Flevoland", het "Atelier Almere", het "Atelier deltametropool" en de "Almeerse stadsvisie". Dat zijn vier verschillende namen voor hetzelfde fenomeen. Wij vinden dat eigenlijk een beetje slordig voor zo'n gewichtig document, dit temeer daar het college meent de Statenleden regelmatig te moeten corrigeren als het om foutieve benamingen gaat. Dit document is ontzettend belangrijk. Het bepaalt niet alleen de koersontwikkeling voor de verstedelijkingsopgave van Flevoland tot 2030, maar legt ook beleid, bestuur en financiën voor de komende decennia in ruime mate vast. GroenLinks vraagt hoe dit collegevoorstel past in de bestuurlijke hiërarchie van Den Haag. Het kabinet is de opdrachtgever en de Minister van VROM coördineert. Hij was het die de Amsterdamse ex-wethouder Van der Aa als projectdirecteur aanstelde. In het totaal-concept deltametropool vormt Almere slechts een onderdeel. Het demissionaire kabinet anticipeert op de voorbereiding van een aangepaste versie van de Planologische Kern Beslissing deel III met de publicatie van de stellingname brief nationaal ruimtelijk beleid. Waarom die plotselinge haast? De Tweede Kamer heeft de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening controversieel verklaard, maar de stellingnamebrief overruled blijkbaar het beleid van de Vijfde Nota. Is dat zo? Kunt u mijn fractie duidelijk maken hoe dat beleid politiek-bestuurlijk en planologisch verankerd is? Wij begrijpen dat de Minister de gemeente Almere de beschikbaarstelling van rijksmiddelen alleen in het vooruitzicht stelt als het convenant er komt. Voor welke zaken worden gelden, deels afkomstig uit de herprioritering van gelden uit het MIT, beschikbaar gesteld? Er moet op korte termijn ontzettend veel gebeuren. Het verbaast mijn fractie dat in het startconvenant is vermeld dat daarmee ambtelijk is ingestemd, maar de ambtenaren wel vragen om onderzoek naar de omvang en de achterstand voor wat betreft het voorzieningenniveau. Dat onderzoek is immers al eind 2002 uitgevoerd. Deel 1 en 2 van dat rapport met de fraaie gele kaft hebben wij allen in ons bezit. In het convenant wordt niet op de consequenties van dat voorstel ingegaan. Wij vragen het college daaraan iets te doen. Mijn fractie wil graag harde afspraken in het startconvenant en later uiteraard in het bestuursakkoord.
- 14 Verder wordt melding gemaakt van het feit dat men een visie zal geven op de wisselwerking met het overige provinciale gebied. De ontwikkeling van het provinciegebied buiten Almere moet gefaciliteerd worden door het "Atelier Almere". De status van het "Atelier Almere" is GroenLinks onduidelijk. U zegt de regie te voeren, als college nota bene, namens de rest van de Flevolandse gemeenten. U neemt bovendien de verantwoordelijkheid voor het afstemmen met de buurprovincies Noord-Holland en Utrecht en de stad Utrecht. Wij hebben daarover zojuist uw mededeling vernomen. Wij begrijpen dat het college zich niet verzet tegen ondertekening van het convenant door Amsterdam. In tegenstelling tot de CDA-fractie vindt mijn fractie het ietwat aanmatigend onze nationale hoofdstad, die qua omvang en aanwezigheid niet over het hoofd te zien valt en spil is in de hele regio, toe te staan het convenant mede te ondertekenen. De GroenLinks-fractie vraagt zich af waarom wel de stad Utrecht partij is, maar Amersfoort ontbreekt. Wij verbazen ons daarover omdat Amersfoort het verband met de oostflankstudie belichaamt. Mijn fractie stelt nu dan ook al vast dat het college op voorhand definitief afscheid heeft genomen van de ontwikkeling van Almere in de zuidlob, een denkbare optie om het open karakter van zuidelijk Flevoland te handhaven en een oplossing voor de forse opgave niet in het putje van zuidelijk Flevoland te bouwen in verband met de waterbergingscapaciteitvraag. Waarom uitsluiting in deze fase van de planvorming in het kader van de noordvleugel van de deltametropool? Graag uw reactie. Wij begrijpen dat het college de wethouders van ruimtelijke ordening van Lelystad en Zeewolde heeft bijgepraat over de stand van zaken en stellen ook vast dat Zeewolde geen enkel gezag krijgt in het hele besluitvormingstraject. Zeewolde moet in de toekomst 4500 hectaren van het gemeentelijk grondgebied afstaan. De humor van de Gedeputeerde die het college in Zeewolde kwam bijpraten - zij stelde dat het college van Zeewolde de sleutel in handen heeft - werd in Zeewolde niet erg gewaardeerd. Hoe kan het college garanderen dat Almere een voor de regio relevante functie gaat vervullen terwijl die stad in de komende dertig jaar volkomen met haar eigen grootstedelijke ontwikkeling bezig zal zijn? Wat kan de rest van Flevoland dan van Almere verwachten? U moet dit immers bewaken in het belang van het provinciale grondgebied. Ik kom bij de afspraken. Wij verheugen ons over het commitment van de partijen die gezamenlijk van mening zijn "dat de groeiopgave op lange termijn pas kan worden gerealiseerd als de achterstanden op korte en middellange termijn zijn opgelost." Hoe gaat u dat regelen? Hoe gaat u dat waarmaken? GroenLinks verlangt dat het convenant eenduidig is in de beloften en suggesties consequenties hebben. Hoe garanderen de convenantpartners de inbreng van burgers en maatschappelijke organisaties tijdens de intensieve samenwerking van overheden? De belanghebbenden domineren het proces. Volgens 1.3.2 worden deelovereenkomsten aangegaan met instellingen op het gebied van welzijn, cultuur, onderwijs, milieu, woningcorporaties en bedrijfsleven. Hoe kan het college verantwoordelijkheid nemen voor een proces dat het zelf niet faciliteert? Hoe kan dat proces succesvol zijn? Het in het convenant genoemde "open communicatieproces," waarin de ideeën en bijdragen van alle partijen aan de orde komen, is cruciaal voor het slagen van het convenant. Het blijkt dat die rol is weggelegd voor de zittende bestuurders. Wij lezen dat in de convenanttekst. Almere blijkt de inspanningsverplichting op zich te moeten nemen dat aan de eigen burgers uit te leggen. De provincie is verantwoordelijk voor de inbreng van de gemeenten en de aanliggende provincies en zij gebruikt daarvoor het "Atelier". Welke bevoegdheden het college heeft om de inbreng vanuit het "Atelier" echt te laten meewegen in de eindbeslissing wordt nergens duidelijk. Mijn fractie vindt dat het tijdpad moet worden aangepast. Deze planning gaat uit van een start in het najaar van 2002. Na deze Statenvergadering zal die start mogelijk in maart 2003 worden gemaakt. Het streven binnen een jaar een bestuursakkoord rond te hebben zet erg veel druk op dit traject. Wij vinden dit een ontzettend belangrijk proces en menen dat het op z'n minst een vol jaar in beslag moet kunnen nemen. De identiteit van Almere moet in kaart worden gebracht. De retorische vraag in het convenant luidt "Wat voor stad wil Almere zijn?" Die vraag moet door de bevolking en niet door externe stedenbouwkundigen worden beantwoord. Het gebrek aan identiteit moet worden opgelost. In 2.3.1., nieuwe stedelijkheid, is dat dilemma prachtig weergegeven. De bestuurders krijgen een dominante rol toebedeeld om te zorgen voor draagvlak in het belang van de samenwerking. De volksvertegenwoordigers moeten dus de inbreng van de burgers doen. Zonder extra geld en capaciteit voor interactieve participatie zijn de convenantpartners machteloos en krijgen externe stedenbouwkundigen alle ruimte om hun visioenen te realiseren.
- 15 De zakelijke belangen zijn immens. De gemeente start een "passende grondpolitiek", de projectontwikkelaars houden de bouwmachine in leven door haar jaarlijks 2000 tot 3000 woningen te voeren, veel nieuwe bedrijfspanden, utiliteitsbouw en infrastructuur. Ondertussen claimt de nota dat het nieuwe stedelijke concept voor Almere voortbouwt op de bestaande kernkwaliteiten, die nergens genoemd worden. Het feit dat die kernkwaliteiten onvoldoende zijn beschreven en getypeerd vraagt om een diepgravende analyse. De gemeentelijke grondpolitiek dient absoluut geen sociaal-maatschappelijk doel. De grondprijzen blijven stijgen en de huizen zijn voor velen onbetaalbaar. De gemeente Almere moet uit de rode cijfers komen door zelf te gaan speculeren. Nu al is duidelijk dat er onvoldoende ruimte komt voor betaalbare woningen. Dat lijkt een ondergeschikte zaak, maar het nijpend tekort aan betaalbare huur- en koopwoningen groeit exponentieel. GroenLinks wil dat het convenant ook afspraken omvat die recht doen aan een sociaal-economisch evenwichtige bevolkingsopbouw. GroenLinks wil dat de kreet "alom erkende achterstanden" ook daadwerkelijk wordt waargemaakt. In het convenant wordt er onbeschaamd op los gefantaseerd. Alle leden van de Staten hebben enkele dagen geleden de hoofdlijnen van de Woonvisie Flevoland ontvangen en daarmee de onderbouwing van dit vraagstuk aangereikt gekregen. De convenanttekst gaat verder over de opgave en de uitwerking daarvan en stelt dat er twee grote problemen zijn. Het eerste grote probleem is de grote achterstand voor wat betreft het voorzieningenniveau, vooral op het gebied van de weg- en de railinfrastructuur. U stelt vast dat de werkgelegenheid, de ziekenhuisvoorzieningen, culturele instellingen, hotel- en conferentie-accommodaties en instellingen voor hoger onderwijs geen van alle de omvang noch de kwaliteit hebben die past bij de huidige omvang van Almere, een stad met 160.000 inwoners. Zelfs in vergelijking met Nederlandse groeisteden is de achterstand op het gebied van publieke en private voorzieningen aanzienlijk. Ik citeer de convenanttekst. Het tweede vraagstuk is een herhaling van wat ik reeds heb aangegeven. Almere heeft te maken met structurele en groeiende tekorten op de begroting in de nabije toekomst, die hun oorzaak vinden in de manier waarop de stad indertijd is gefinancierd. Hoe ondersteunt het college de gemeente Almere als zij nu al aangeeft dat zij vanaf de start van dit project zicht wil hebben op concrete oplossingen? De gemeente Almere stelt dat zij zich anders niet zal vastleggen op deze taakstelling. De GroenLinks-fractie begrijpt dat vooral de grondpolitiek van de gemeente als "cashcow" gebruikt moet worden naast het vele Haagse en naar wij veronderstellen ook Europese en provinciale geld. Naar het oordeel van mijn fractie verdient de convenanttekst meer helderheid en tenminste indicaties over toekomstige financiële afspraken. Eindelijk komt dan op pagina 14, respectievelijk pagina 49, de synthese. Daar constateert u dat het rijk de ruimtebehoefte van het landsdeel-west wil oplossen in Almere - Almere zorgt voor de huidige bewoners en gebruikers van de stad - en de provincie die zorg deelt. Dat is een ijkpunt voor het college. Vervolgens wordt de onderzoeksvraag naar de gezamenlijk erkende achterstanden uitgesproken. De synthese bestaat uit de wens ook op korte termijn de gezamenlijk erkende achterstanden in te halen. Voor 2010 dus. Hoezo synthese? Om op te schieten werkt u met een matrix van drie maal drie acties, die simultaan verlopen. Het jaar 2010 is ijkpunt, het jaar 2030 is het doel en eind 2003 is het convenant in casu het bestuursakkoord klaar. U wilt dus gelijktijdig inhoudelijke resultaten boeken op alle onderdelen van de werkagenda. De gemaakte afspraken worden vastgelegd in het bestuursakkoord, evenals afspraken over de werkorganisatie en de uitvoering later. Onduidelijk blijft nog steeds met welk gezag u de resultaten van het "Atelier Almere" kunt inbrengen in dit Integraal Ontwikkelingsplan Almere. Onduidelijk is eveneens welke bevoegdheid het college heeft om dit proces, dat uw bevoegdheden overstijgt, te kunnen uitvoeren. Hoe zet u de gekozen positie door? Wanneer kunnen de Staten de kans krijgen om hun inbreng te leveren? GroenLinks vraagt het college de Staten toe te zeggen dat in het komende najaar plenair het finale convenant zal worden behandeld, voordat het college het bestuursakkoord ondertekent. En nu de verantwoordelijkheden van de convenantpartners. Daarvoor wordt verwezen naar de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Dat is de kapstok voor de stellingnamebrief. Het kabinet geeft de Minister van VROM de rol van coördinator en het rijk initieert en regisseert. Almere en de provincie krijgen deelverantwoordelijkheden. In het convenant wordt beloofd dat alle partijen zich maximaal zullen inzetten. Dat klinkt logisch. Als je dat niet wilt behoef je geen convenant na te streven. De gemeente Almere krijgt de taak het draagvlak bij de bevolking te scheppen voor deze ontwikkeling. De voorzitter: U begint in herhalingen te vervallen, mijnheer Schaap!
- 16 De heer Schaap: Ik ben bijna klaar met mijn betoog. In het komend najaar hebben Almere en Flevoland, als het goed gaat, een bestuursakkoord. Wat hebben wij dan? Een visie op de stad in 2030? Een plan? Een visioen of een geformaliseerde wens? Niemand kan het zeggen, want de tekst geeft daarover geen duidelijkheid. Tenslotte de financiën. Het college heeft de beschikking over ruim €€ 800.000,- euro voor de kosten van het convenant. Komt het college halverwege het jaar om nog een paar ton vragen? Kunnen wij er zeker van zijn dat dit het is? Mijn excuus aan de Staten voor het feit dat ik zo veel tijd van hen heb gevergd. Ik was daartoe verplicht omdat de voorzitter tijdens de commissievergadering het standpunt van de GroenLinks-fractie niet kon begrijpen. Ik heb mij de vrijheid gepermitteerd onze positie uit te leggen en een aantal vragen te stellen. Ik hoop dat wij uitsluitsel zullen krijgen. De heer Bogerd: U hebt een lang verhaal met veel kritische noten gehouden. Mondt dit verhaal uit in een tegenstem van GroenLinks? De heer Schaap: Bij mijn weten zijn wij met de eerste termijn bezig. Ik wacht de antwoorden van het college af. De heer Bogerd: Na al uw puntige opmerkingen over zaken die niet zouden kloppen en kritische opmerkingen over de financiën zat ik echt met spanning te wachten of u zou zeggen dat uw fractie tegen dit voorstel is. De heer Brand: Mijnheer de voorzitter. Ik wil procesmatig drie onderwerpen bij de kop pakken, ten eerste het "neen, tenzij"-principe, het zoeken naar evenwicht, ten tweede het provinciaal belang afgezet tegen het belang van Almere en ten derde het onderwerp Zeewolde. Eerst een opmerking over het "neen, tenzij"-principe. Wij kunnen ons vinden in de uitwerking van het CDA, die heeft aangegeven het "neen, tenzij" in het startconvenant zwaar te willen aanzetten. Daar zit procesmatig een verhaal in, waarin één ijkmoment is opgenomen en wel na zeven jaar. Wij kunnen ons voorstellen dat twee ijkmomenten worden opgenomen en vinden het voorstel van het CDA prima. Ik heb nog wel een vraag aan het CDA. Is het wel verstandig bij het derde puntje van de motie het aantal woningen op te nemen? Wij zijn dus voor twee ijkmomenten. Ten tweede. Wij hebben inderdaad een gedeeld belang met Almere. Gelukkig maar. Tegelijkertijd is er echter wel een eigenstandige provinciale positie. Wij hebben ook een extra belang naast het belang van Almere. Wij zijn gebiedsregisseur voor de hele provincie en willen de in het voorstel genoemde wisselwerking met het overige provinciaal gebied benadrukken. Wij hebben dat steeds gedaan. In onze bijdrage in de commissie hebben wij ook aangegeven het belangrijk te vinden dat niet alleen naar Almere wordt gekeken, maar ook gekeken wordt naar het zoeken van evenwicht in de woningbouwopgave over heel de provincie. Wij vinden de gedachte waarmee het CDA is gekomen dan ook uitstekend. Wij willen deze gedachte vet onderstrepen en na de verkiezingen vasthouden. Het zou een interessante gedachte kunnen zijn een deel van de woningbouw te temporiseren en richting Dronten en Noordoostpolder te spreiden. De ChristenUnie heeft dat al een aantal malen benadrukt en wij zijn er heel blij om dat het CDA op dat punt in onze richting is opgeschoven. De heer Van Kuik: Mijnheer de voorzitter. Mag ik de indiener van de motie vragen of dat ook de achterliggende gedachte van het CDA is? Ik doel op de verschuiving van het woningbouwcontingent over de provincie. De heer Leijten: Ja, dat heb ik naar mijn mening duidelijk verwoord. Ik heb voorgesteld voor een bepaalde periode, dat kan een lange periode zijn, 5000 woningen aan het aan Almere toebedeelde aantal te onttrekken en beschikbaar te laten komen voor Dronten, Lelystad en de Noordoostpolder. Dat heb ik letterlijk gezegd. De heer Van Kuik: Dat staat niet in uw motie. De heer Brand: Dat staat wel in de tekst van de heer Leijten. De heer Brand: Ik kom bij mijn derde punt, mijnheer de voorzitter.
- 17 In het bestuurlijk geweld van de deltametropool, de grote provincie en grootstedelijke gebieden vragen wij nadrukkelijk de aandacht van de provincie Flevoland voor een optimale communicatie met de gemeente Zeewolde en de burgers van de gemeente Zeewolde. Ik denk dat wij een ingrijpend besluit nemen, waarvan de uitwerking voor de burgers van Zeewolde het een en ander kan betekenen. Niet in het minst denk ik aan de burgers in het buitengebied. Ik ben van mening dat wij Zeewolde niet moeten vergeten in het grote verhaal van de deltametropool. Als provincie hebben wij ook voor dat gebied, voor deze gemeente, een aantal belangen in kaart te brengen en te behartigen. De heer Crebas: Mijnheer de voorzitter. Ik wil graag op de inbreng van een aantal collega's reageren. Je zou de indruk kunnen krijgen dat wij het nu niet over het startconvenant maar over de uitvoerige invulling van het convenant hebben. Ik heb een korte tekst voorbereid. Dit is zo'n complex proces, dat het van groot belang is dat partijen de intentie uitspreken dit complexe gegeven in onderling vertrouwen gestalte te geven. Dan kun je spreken over ijkmomenten in 2010 of 2030 - ik zal dan ongeveer honderd jaar oud zijn, dat is heel ver weg - ... De heer Brand: Dat geldt niet voor iedereen! De heer Crebas: Wij zijn er blij om dat ook Utrecht zich bij het startconvenant heeft aangesloten. Dat brengt meer evenwicht richting Amsterdam. Wij zijn zeer content met deze gang van zaken en stemmen van harte met het voorstel in. De heer Bogerd: Mijnheer de voorzitter. Het voor ons liggende document is een belangrijk document. De SGP-fractie is van mening dat de in dit document verwoorde aanpak heel helder en duidelijk is, zowel voor wat betreft de verstedelijking van Almere als voor wat betreft het gelijke tred houden van de ontwikkeling met het voorzieningenniveau. Ook wordt daarin heel duidelijk gezegd dat er aandacht moet zijn voor de andere gemeenten. Daarom leggen wij de nadruk op de deelname van het provinciaal bestuur. Ik ben van mening dat het provinciaal bestuur de belangen van de andere gemeenten moet behartigen en in het bijzonder aandacht moet besteden aan de bijzondere positie van Zeewolde. Bij deze snelle groei moet het provinciaal bestuur oog hebben voor de positie van Zeewolde. Er kan geen claim gelegd worden op het grondgebied en op de infrastructuur van Zeewolde zonder dat daarover heldere afspraken worden gemaakt en daar compensatie tegenover staat. Wij verwachten van het provinciaal bestuur dat de zwakste partij gesteund wordt. Er moet oog zijn voor de andere gemeenten in onze provincie. Wat in Almere gebeurt heeft immers onmiddellijk consequenties voor de rest van de provincie. Wij verwachten van het provinciaal bestuur dat het die belangen behartigt. Omdat dit een startconvenant is waarin nog niet detaillistisch is aangegeven hoe en wat hebben wij er vertrouwen in dat u die belangen mede namens de inwoners van Flevoland goed zult behartigen. De voorzitter: Ik wil de vergadering schorsen voor collegeberaad over de ingediende motie. Het college kan dan in zijn eerste termijn meteen op de motie reageren. Schorsing. De voorzitter: De vergadering is heropend. Van de zijde van het college zal de inbreng van de Staten beantwoord worden door ondergetekende en mevrouw Bouwmeester. Ik zal eerst op enkele algemeen bestuurlijke aspecten ingaan en daarna zal mevrouw Bouwmeester een aantal van de aan de orde gekomen ruimtelijke vraagstukken behandelen. Allereerst wil ik met genoegen constateren dat het voorliggende concept-startconvenant door een ruime meerderheid en misschien zelfs alle Staten zal worden aanvaard. Ik denk dat dat juist is. Het college acht het aanvaarden en het afsluiten van dit startconvenant, waarschijnlijk met de in mijn mededeling vooraf genoemde partijen - naast rijk, provincie en Almere ook Amsterdam, Noord-Holland en de provincie Utrecht -, een goede zaak als start van een heel ingewikkeld, moeilijk en voor Flevoland zeer wezenlijk proces. Ik kan dat niet voldoende benadrukken. Wij hebben het hier over niet meer en niet minder dan een procesconvenant, waarin zo goed mogelijk is geprobeerd de agenda voor het proces dat wij met elkaar ingaan te definiëren. In het convenant spreken de convenantpartijen uit waaraan zij gaan werken en op welke punten zij tot visievorming en overeenstemming zullen proberen komen ten aanzien van de implementatie over de jaren heen van de met elkaar geformuleerde visies. Ik
- 18 denk dat de heer Crebas de kern waarom het gaat juist heeft verwoord. Dat maakt het belangrijk dat wij goed naar dit convenant kijken en vertrouwen hebben in onze eigen kracht en in de intentie van de partners die het startconvenant medeondertekenen om te proberen de zeer wezenlijke nationale opgave die in zuidelijk Flevoland, in het bijzonder in Almere, moet worden vervuld ten behoeve van de verdere ontwikkeling van Nederland - sommigen spreken over de deltametropool-ontwikkeling - met elkaar vorm te geven. Verscheidene sprekers hebben het over een geweldige uitdaging gehad. Dat is het ook. Er is ook over een bestuurlijk interessante opgave gesproken. Ja, dat is het ook. Ook valt niet te ontkennen dat op dit moment geen garanties zijn te geven ten aanzien van de mogelijkheden en onmogelijkheden van een voldoende commitment tussen nu en 2030. Bij de ondertekening van dit startconvenant kunnen wij die niet vaststellen. Het vertrouwen zal moeten groeien bij de opstelling van het Integraal Ontwikkelingsplan, bij de opstelling van de implementatievoorstellen die bij zo'n plan horen en bij de opstelling van de bestuursovereenkomst die uiteindelijk op tafel zal komen. Als die bestuursovereenkomst ter tekening voor ons zal liggen, tekenen wij als overheden. In de commissie heb ik er al op gewezen dat wij allemaal weten dat overheden in dit soort omstandigheden dit geldt niet alleen voor de rijksoverheid - niet onder alle omstandigheden in staat zullen zijn wat zij met elkaar afspreken waar te maken, bijvoorbeeld in financiële zin. Het is dus van groot belang in de bestuursovereenkomst heroverwegingsmomenten van de wederzijdse verplichtingen vast te leggen. Wij zouden dat ijkmomenten kunnen noemen. Sprekend over de ijkmomenten wil ik opmerken dat één ijkmoment volstrekt logisch is: het ijkmoment 2010. Tot 2010 hebben wij al een overeenkomst met het rijk betreffende de ontwikkeling van Almere en zuidelijk Flevoland, de Vinex/VINAC. In ieder geval zijn wij niet bereid - Almere is dat ook niet - over 2010 nieuwe opgaven te aanvaarden als niet aan bepaalde voorwaarden zal worden voldaan. Deze Staten hebben daarover in debatten heldere signalen afgegeven. Ik zal zo dadelijk op de motie ingaan. Het is absoluut noodzakelijk dat wij op het moment van het sluiten van de bestuursovereenkomst heldere taal spreken, zo mogelijk verplichtingen aangaan en afspreken hoe te handelen als die verplichtingen door één van de partijen om welke reden dan ook niet kunnen worden nagekomen. Welke consequenties zal dat voor de verdere uitvoering van de gesloten overeenkomst hebben? Op de gewenste inhoud van het plan voor Almere en zuidelijk Flevoland met betrekking tot het voorzieningenniveau, de infrastructuur en dergelijke behoef ik niet in te gaan. Mijns inziens bestaat daarover in de Staten en tussen Staten en college geen enkel verschil van mening. Kijkend naar de heer Schaap wil ik opmerken dat wij denken te weten wat nodig is. Gelijk hebben is echter niet gelijk krijgen. De winst van dit startconvenant is dat er een begin is van erkenning door alle partijen die het convenant zullen ondertekenen dat wij een punt hebben. De convenantpartijen zullen dat punt van een uitroepteken en van harde gegevens voorzien, waarna in de bestuursovereenkomst zal worden vastgelegd hoe wij de gemeenschappelijk geformuleerde en gemeenschappelijk erkende achterstanden zullen gaan inlopen. Ik zeg het heel hard en duidelijk: het is echt onzin te verwachten dat in het startconvenant al zou kunnen worden vastgelegd op welke wijze die achterstanden ingelopen zullen kunnen worden. De heer Van der Pijll: Mijnheer de voorzitter. Ik ben al vijfentwintig jaar op twee plekken bezig Almere te besturen en de erkenning van de achterstanden is er al vijfentwintig jaar, maar men is ook al vijfentwintig jaar te beroerd om daaraan ook maar iets te doen. Is het in dat licht bezien nog steeds onzin? De voorzitter: Het is en blijft onzin te denken dat wij de aanpak van die problematiek in het startconvenant kunnen regelen. De heer Van der Pijll: Onzes inziens is het naïef te denken dat wij dit zonder keiharde ingrepen nu straks zullen kunnen regelen. De voorzitter: De stelling van het college en naar mijn indruk ook de stelling van de overgrote meerderheid van de Staten is dat in de bestuursovereenkomst zal worden vastgesteld of al dan niet sprake is van een voldoende commitment van de zijde van de rijksoverheid. Dat is het moment van de waarheid, het moment waarop wij en waarschijnlijk ook de gemeenteraad van Almere zullen vaststellen of inderdaad sprake is van naïviteit of van bereidheid van anderen, in het bijzonder de rijksoverheid, een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling. Dat is het ijkmoment waarom het gaat. Het startconvenant is daarvoor niet het juiste moment.
- 19 De heer Leijten: Mijnheer de voorzitter. U hebt het al een aantal malen over de overgrote meerderheid van de Staten gehad. Ik weet niet of u doelt op de groepering die de motie heeft ingediend. De motie gaat over het bestuursakkoord en niet over het startconvenant. De voorzitter: Daarmee ben ik het eens. Ik weet niet 100% zeker of alle Staten het startconvenant steunen. Daarom heb ik dat voorbehoud gemaakt. Eén fractie heeft daarover nog geen duidelijkheid gegeven. Het college stelt zich op het standpunt dat het startconvenant die antwoorden realiter niet kan geven en dat ook niet mag worden verwacht. Het allereerste ijkmoment is het tot stand komen van de bestuursovereenkomst. In de commissie ben ik al uitvoerig op de positie van Amsterdam ingegaan. Wij zijn gelukkig met het feit dat ook de provincie Utrecht nu onderdeel zal gaan worden van het startconvenant. Dat geeft de meervoudige oriëntatie die dit gebied op de lange termijn zal moeten hebben heel helder aan en benadrukt het belang ervan. Anderzijds staat vast - dat moet niet ontkend worden - dat de relatie Amsterdam/Almere in een dergelijke verstedelijkingsontwikkeling zeer belangrijk zal zijn. Dat de gemeente Amsterdam daarbij een belangrijke rol heeft te vervullen staat vast. In de commissie heb ik gezegd dat de gemeente Amsterdam die belangrijke rol ook zou vervullen als zij het convenant niet zou ondertekenen. Ik heb liever dat wij met elkaar aan tafel zitten en met elkaar overleggen over wat er moet gebeuren. De heer Leijten heeft aandacht gevraagd voor het grondbeleid. Het college is bezig met overleg over de wijze waarop in het kader van een zo grote verstedelijkingsopgave en de uitstralingseffecten daarvan op de provincie vorm kan worden gegeven aan een grondbeleid in samenspraak met Domeinen en de gemeente Almere en ook de rijksoverheid achter Domeinen. Wij zijn daarmee bezig, maar hebben daarover nog geen uitgekristalliseerde ideeën. Onze medewerkers in het projectbureau IOP Almere zijn trekkers met betrekking tot het onderwerp grondbeleid in dit geheel. Wij zitten daar behoorlijk bovenop. De heer Leijten en anderen hebben ook over de positie van Zeewolde gesproken. Het is volstrekt duidelijk dat Zeewolde na Almere de gemeente is waar de grootste effecten van deze verstedelijkingsopgave te zien zullen zijn, dit los van de grondgebiedkwestie. Zelfs zonder de grondgebiedkwestie zal dat het geval zijn. Het college van Gedeputeerde Staten voelt zich daarom zeer nadrukkelijk verantwoordelijk voor de goede bestuurlijke en ambtelijke afstemming met Zeewolde. Wij hebben daarover in een eerdere fase al eens gesproken. Vandaar dat de gemeente Zeewolde een andere, een meer specifieke positie in het proces heeft gekregen dan de overige Flevolandse gemeenten. Zeewolde zal worden betrokken bij de opstelling en formulering van het Integraal Ontwikkelingsplan en de gevolgen daarvan voor de gemeente. Sprekend over de grondgebiedkwestie heeft de heer Leijten in zijn bijdrage een opmerking gemaakt over de termijn waarop hij verwacht een en ander aan de orde zal moeten komen. Deze stellingname van de heer Leijten kan het college nog niet onderschrijven. Het college kan en moet de mogelijkheid openhouden dat bij het tot stand komen van het plan en de bestuursovereenkomst pas echt duidelijk zal worden op welk moment aan de grenscorrectie zal moeten worden gedacht. Ik besef heel goed dat dit vervelend is voor de mensen die daar wonen, maar het zou onverantwoord zijn nu al, voordat met de rijksoverheid, Almere en de andere partners, inclusief Zeewolde, is overlegd over het realiseringsmodel, het realiseringstempo en dergelijke van de verstedelijking, vast te leggen dat een eventuele grenswijziging pas in 2020 aan de orde zal kunnen zijn. Ik sluit dat niet uit, maar durf dat jaartal op dit moment niet als uitgangspunt te nemen. Ik heb met waardering kennis genomen van de inbreng van de heer Van Kuik, die het college geen directe vragen heeft gesteld. Dank voor de steun en de instemming met het voorstel. In de richting van de heer Schaap heb ik al het een en ander gezegd: 90% van hetgeen door hem is gezegd is onderwerp van discussie met, oneerbiedig gezegd, Jan en alleman die betrokken moeten worden bij het formuleren van de visie op de stad Almere en haar omgeving. Er is geen sprake van dat allerlei verschillende woorden voor hetzelfde worden gebruikt, er wordt vanuit verschillende invalshoeken naar dezelfde opgave gekeken: de invalshoek van de stad, de invalshoek van de regio, zijnde de provincie Flevoland en haar omgeving, en de invalshoek van de deltametropool. Vanuit al die invalshoeken wordt gekeken naar dezelfde opgave en al die invalshoeken zullen uiteindelijk met elkaar worden geconfronteerd en geïntegreerd tot een Integraal Ontwikkelingsplan en de vertaling daarvan in een bestuursovereenkomst met een visie op wat tussen nu en 2030 zal kunnen en moeten gebeuren in zuidelijk Flevoland en Almere. Ik heb al gezegd dat de stad Utrecht geen partij is, het is de provincie Utrecht die partij is en die de belangen van onder andere Amersfoort en die regio in het kader van de discussie over de noordvleugel
- 20 van de randstad zal inbrengen. Het is de Staten bekend dat het standpunt van de provincie Flevoland al van oudsher is dat de noordvleugel van de randstad zich van de IJmond tot Amersfoort uitstrekt. Wij zullen dat standpunt blijven bepleiten in alle discussies over de oriëntatie van zuidelijk Flevoland. Hoe zullen de Staten bij het verdere proces worden betrokken? De Staten krijgen uiteraard het bestuursakkoord voorgelegd. Het bestuursakkoord zal slechts gesloten kunnen worden als de Staten daarmee instemmen. Voorts zullen de uitkomsten van het proces met betrekking tot het Integraal Ontwikkelingsplan niet alleen in de bestuursovereenkomst, maar ook in publiekrechtelijke plannen moeten worden neergelegd, waaronder in de aanpassing van het Omgevingsplan van deze provincie waarover de Staten gaan. Het gehele proces zal dus ook in het Omgevingsplan moeten worden vertaald. Is nog aanvullende financiering nodig voor het werken aan het Integraal Ontwikkelingsplan en de bestuursovereenkomst door de provincie? Voorzover wij het nu kunnen overzien zullen in het jaar 2003 geen aanvullende middelen nodig zijn. Of daarna aanvullende middelen nodig zullen zijn hangt af van het verloop van het proces. De heer Schaap heeft aangegeven dat het proces iets langer zal gaan duren. Het startmoment is inderdaad iets vertraagd, wat zou kunnen betekenen dat wij over de jaargrens heen gaan. Dat zal met de partners besproken moeten worden. Voorlopig gaan wij ervan uit dat wij met het gereserveerde bedrag toe kunnen. De ChristenUnie heeft met nadruk aandacht gevraagd voor de ijkmomenten. Bij de behandeling van de motie zal ik daarop terugkomen. De provincie moet inderdaad behalve op de belangen van Almere vooral letten op de uitstralingseffecten van de nieuwe ontwikkelingen zowel qua kansen als qua mogelijke bedreigingen voor de rest van de provincie. Wij beschouwen dat als onze bijzondere opgave. Over de positie van Zeewolde heb ik al gesproken. Ik kom bij de motie. Zoëven heb ik in het algemeen al iets over de ijkmomenten gezegd. Het college is het absoluut met de indieners van de motie eens dat in de bestuursovereenkomst meer ijkmomenten dan alleen het jaar 2010 moeten worden opgenomen. Het college heeft er geen moeite mee ook het jaar 2020 als ijkmoment te hanteren. Het college gaat echter verder. Het college denkt er rekening mee te moeten houden dat er misschien nog wel meer ijkmomenten zullen moeten zijn op verschillende momenten in het proces en ten aanzien van meer beleidsdossiers dan nu in de motie neergelegd. Wij wensen dat in de bestuursovereenkomst neer te leggen. Het zou best eens kunnen zijn dat het nodig is eerder dan in het jaar 2020 gedifferentieerd ijkmomenten voor beleidsdossiers in te voeren. Kortom: wij zijn niet tegen het hanteren van het jaar 2020 als een ijkmoment, maar behouden ons nadrukkelijk als inzet voor ook naar andere ijkmomenten, zelfs gedifferentieerd naar dossier, te kijken. Wij hebben grote moeite met de zeer gedetailleerde invulling die achter de jaartallen in de punten 1, 2 en 3 staat en willen een dringend beroep op de indieners doen het gestelde achter de jaartallen in de punten 1, 2 en 3, dus achter de jaartallen 2010, 2020 en 2030, door te halen. Wij denken dat wij in het overleg met met name de gemeente Almere meer ruimte moeten hebben dan ons in deze motie wordt gegeven. Ik doe een dringend beroep op de indieners die zinsneden uit de motie te schrappen en te accepteren dat naast de in de motie genoemde ijkmomenten door het college, afhankelijk van de beleidsdossiers - van zorg tot veiligheid en van infrastructuur tot groen en cultuur - verschillende ijkmomenten zullen worden gehanteerd. Het college heeft die vrijheid sowieso. Wij zijn bereid in ieder geval het jaar 2020 als ijkmoment te hanteren. De heer Brand: Mijnheer de voorzitter. U hebt gezegd "het college denkt er rekening mee te moeten houden dat er meer ijkmomenten zullen zijn" en "er zullen waarschijnlijk meer ijkmomenten zijn". Kunt u ook zeggen dat het college ervoor gaat dat er gedifferentieerd meer ijkmomenten zullen zijn? Als u die uitspraak doet, is de motie mijns inziens overbodig. De voorzitter: Ik heb er geen moeite mee dat uit te spreken. De heer Brand: Dank u wel! De heer Leijten: Mijnheer de voorzitter. Dan zou de ChristenUnie met een amendement op het startconvenant moeten komen. Daarover hebben wij het en daarin is slechts sprake van één ijkmoment. Mevrouw Bouwmeester-den Broeder (Gedeputeerde): Mijnheer de voorzitter. Nog een enkele opmerking.
- 21 De VVD heeft over een eendrachtig Almere en Flevoland gesproken. Ik denk ook dat het zeer belangrijk is dat wij met elkaar goed afspreken wat onze inzet is en in welke richting wij met elkaar gaan. Dat neemt niet weg dat de provincie Flevoland natuurlijk een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor de andere gemeenten in onze provincie. Ook van die gemeenten moeten wij de belangen goed behartigen. Het kernwoord is "eendracht". Wij kennen allemaal de uitspraak "Eendracht maakt macht". De meerzijdige oriëntatie is inderdaad van groot belang. Het gaat niet alleen om de oriëntatie op de randstad, maar ook om overig Flevoland. Ik zou bijna willen zeggen: de rest van Nederland. De CDA-fractie heeft gevraagd hoe het zit met de Hanzelijn en de Zuiderzeelijn. Wij gaan ervan uit dat de Hanzelijn nu goed is geregeld. Ik heb begrepen dat het CDA zich daarvoor sterk heeft gemaakt. De Zuiderzeelijn. Almere probeert ... De heer Leijten: Ik heb op die punten niet om een reactie van het college gevraagd. Ik heb gevraagd of wij onze positie in de vervolgfase van het overleg met het rijk kunnen uitspelen of uitbuiten. Mevrouw Bouwmeester-den Broeder (Gedeputeerde): De Hanzelijn is geregeld. Daarover zijn heldere afspraken gemaakt en wij behoeven de Hanzelijn in dit convenant niet nogmaals aan de orde te stellen. Onze dank daarvoor aan onder andere het CDA. De Zuiderzeelijn. De gemeente Almere probeert te regelen dat het laatste of het eerste stukje van de Zuiderzeelijn - het is maar hoe je het bekijkt - Almere met de stad Amsterdam zal verbinden door het IJmeer. Dat zouden wij in het bestuursakkoord kunnen opnemen. De zuidlob als uitloopgebied van het stedelijk gebied lijkt mij een goed idee. Wij zullen dat idee nader moeten uitwerken, waarna het in het Omgevingsplan kan worden opgenomen. De PvdA heeft er terecht op gewezen dat de provincie ook de contacten met Noord- en Oost-Nederland moet onderhouden. Wij gaan natuurlijk verder in de tijd en verder in de ruimte en kijken niet alleen naar de provincie Flevoland en de randstad. Wij zullen zien dat, naar mate de tijd vordert, de contacten met het oostelijk deel van ons land belangrijker zullen worden, ook in de zin van infrastructuur, voorzieningen enzovoort. Het is belangrijk dat wij dat ook meenemen en niet in de waan van de dag alleen naar het westen kijken. Goedkope woningbouw. De bedoeling van dit project is dat een volwaardige grote stad wordt gerealiseerd met alles wat erbij hoort. Daar hoort absoluut bij, iedereen is het daarover eens, dat ook mensen met een kleine beurs daar fatsoenlijk moeten kunnen wonen. Daarover moeten heldere afspraken worden gemaakt, dat zal een onderdeel van het bestuursakkoord moeten zijn. Dit hele verhaal is inderdaad voortgekomen uit de ruimtenood die bleek uit onderzoeken die in het kader van de Vijfde Nota zijn gedaan. Het huidige kabinet heeft onderschreven dat dit een rijksproject is en op basis van de ruimtenood waarvan in de randstad sprake is, is het de verwachting dat ook de volgende regering dit project als een rijksproject zal erkennen en haar verantwoordelijkheid voor de goede uitvoering ervan zal erkennen. Als de rijksoverheid haar verantwoordelijkheid daarvoor niet erkent, behoeven wij dit convenant natuurlijk niet aan te gaan want dan zou sprake zijn van het verhaal dat wij, zoals de heer Van der Pijll gezegd heeft, al veel te lang horen: "Tjonge, wat vervelend nou, sluit u maar aan in de rij." Dat brengt mij op de opmerkingen van het CDA en de ChristenUnie over temporisering van de woningbouw. Het bijzondere van dit verhaal is dat het om een heel grote opgave gaat. Geredeneerd vanuit die grote opgave kunnen wij tegen het rijk zeggen: "Wacht eens even, jullie moeten er wel voor zorgen dat wij die opgave goed kunnen vervullen en in 2010 een goede startpositie hebben." Als wij nu zouden zeggen dat wij de woningbouw misschien ergens anders kunnen realiseren, zal het rijk zeggen dat er blijkbaar geen probleem is, als je daar of daar een aantal woningen kunt neerzetten, kun je rustig doorgroeien en aansluiten bij wat in Nederland gebruikelijk is. Wij moeten het momentum van de grote aantallen en de tijdsdruk gebruiken om wat wij in Flevoland nodig hebben voor elkaar te krijgen. Het college is dus niet voor temporisering. Ik meen alle vragen en opmerkingen te hebben beantwoord. De heer Maenhout: Ik heb in tweede termijn geen opmerkingen meer, mijnheer de voorzitter. De beantwoording door het college was helder en in lijn met onze bijdrage in eerste termijn. Ik wil nog wel iets over de motie zeggen. De motie is inderdaad nogal gedetailleerd. U hebt aangegeven dat er zeker meerdere ijkmomenten zullen zijn en ik heb begrepen dat u in de geest van de motie zult handelen. Wij kunnen met uw standpunt instemmen. De heer Leijten: Mijnheer de voorzitter. Ik dank het college voor de beantwoording.
- 22 Ik ben van mening dat u een goed verhaal hebt gehouden dat de noodzaak van de door ons ingediende motie onderbouwde. Toen u de motie beoordeelde ontstond bij mij dan ook een gevoel van teleurstelling. Het is eigenlijk zoals de heer Van der Pijll het zojuist nogal kernachtig verwoordde. Hoe lang zeggen wij al niet dat het rijk iets moet doen aan de achterstand op het gebied van de voorzieningen in Flevoland? Nu hebben wij een mogelijkheid om deze problematiek op een min of meer dwingende manier in het overleg met het rijk in te brengen. Ik vind dat wij die kans nadrukkelijk moeten grijpen en dat is ook de intentie van de motie. Als je een aantal ijkmomenten hanteert, kun je op die momenten evalueren en bekijken wat in de achterliggende periode is gerealiseerd. Als niet aan de gemaakte afspraken is voldaan, bouwen wij maar wat minder snel of verleggen wij wat contingenten naar andere gemeenten in Flevoland. Wij moeten deze mogelijkheden benutten in de positie die wij hebben in het overleg met het rijk en Almere. Nogmaals: wij hebben het over een startconvenant en in dat startconvenant is slechts sprake van één ijkmoment. Waar het college nu uitspreekt dat het zich sterk wil maken voor meerdere ijkmomenten, zou het college de Staten toch dankbaar moeten zijn voor een ondersteunende motie. Dan staat u straks sterker om hetgeen u zelf wilt in de bestuursovereenkomst gerealiseerd te krijgen. Ik had van u meer enthousiasme over de motie verwacht. De heer Van Kuik: Hoe kunt u dit als een ondersteunende motie zien terwijl het college in het antwoord aangeeft dat de tekst er eigenlijk uit moet? Dan is de motie toch niet langer ondersteunend! De voorzitter heeft gezegd dat de tekst achter de jaartallen zou moeten worden geschrapt. De heer Leijten: Daarover heb ik het nog niet gehad. Ik heb over mijn motie gesproken. Hetgeen in de motie staat zou ondersteunend kunnen zijn voor hetgeen het college hoopt te bereiken in het overleg dat tot de bestuursovereenkomst zal moeten leiden. De heer Van Kuik: Het valt te prijzen dat u in uw eigen motie gelooft, maar de beantwoording door het college ging naar mijn gevoel een andere kant op. De heer Leijten: Ik zal daarop zo dadelijk terugkomen. Mijnheer de voorzitter. Wij hebben de in de motie genoemde jaartallen niet per ongeluk gekozen. Wij hebben erop willen wijzen dat er op zo kort mogelijke termijn helderheid moet komen over de vraag wanneer de grenswijziging noodzakelijk is om aan dit plan verder invulling te kunnen geven. Wij hebben het jaar 2020 genoemd en ik kan mij voorstellen dat het college zich op het standpunt stelt dat het nu nog te vroeg is om je op dat jaartal vast te pinnen. Ik zou graag van u de toezegging krijgen dat u zich sterk zult maken om daarover op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid te verkrijgen. Het gaat niet om een tijdsbestek van één jaar, daarvoor mag best wat ruimer de tijd worden genomen, maar het is duidelijk dat daarover helderheid moet ontstaan. Waarom heb ik in de motie de bouwlocaties aangegeven? Dat heb ik gedaan omdat de grenswijziging dan waarschijnlijk niet veel eerder nodig zal zijn dan in het jaar 2020. Het gaat ons met name om de ijkmomenten. Als het college zegt met de door het CDA vermelde ijkmomenten te kunnen leven, wil ik de tekst die daarachter staat wel schrappen, maar ik wil daaraan toevoegen dat wij daarop zullen terugkomen als de bestuursovereenkomst in de Staten aan de orde zal zijn. De heer Bogerd: Wat blijft er nog over van de motie als u die tekst schrapt? De heer Leijten: Dan blijft over dat in ieder geval minimaal drie ijkmomenten zullen worden opgenomen. De heer Bogerd: Het college heeft al toegezegd meerdere ijkmomenten te willen vastleggen, zelfs meer dan drie. De heer Leijten: Het college kan in het overleg met de partners zeggen dat het in die opvatting nadrukkelijk door de Staten wordt gesteund. In het licht van het dualisme zou ik willen zeggen dat wij hiermee een stukje kader neerzetten waarmee het bestuur straks invulling zal kunnen geven aan zijn taak de bestuursovereenkomst in overleg met de andere partners op te stellen. De heer Van Kuik: Mijnheer de voorzitter. Mijn fractie is van mening dat wij voor wat betreft de ontwikkeling van Flevoland van een optimistisch uitgangspunt moeten uitgaan. Natuurlijk is in het verleden
- 23 veel mislukt, maar er is ook veel gelukt en wij schieten er niets mee op als wij onszelf in de put praten. Vandaar dat wij het voorliggende convenant zien als een uitdaging om de belangen en de ontwikkeling van Flevoland een dienst te bewijzen. Er is sprake van een dynamisch proces, waarin vele belangen en vele partijen een rol spelen en wij zien het voor de Flevolandse bestuurders als een uitdaging de belangen van Flevoland en de Flevolandse bevolking in de loop van het proces te dienen. In dit verband heb ik over "bestuurlijk handwerk" gesproken. Ik wil graag reageren op de opmerking van de heer Bogerd over de rol van de provincie voor wat betreft de bescherming van de zwakkeren in dit proces. Eerlijk gezegd vond ik zijn benadering eenzijdig en beperkt. De PvdA-fractie wil de belangen van alle Flevolanders dienen en daaronder vallen ook de inwoners van Almere, die tot nu toe verstoken zijn van noodzakelijke voorzieningen op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs en zorg. Die problematiek is bekend. De heer Bogerd: Uiteraard geldt dat ook voor onze fractie. Ik wilde de discussie levendig houden. Het is vervelend als iedereen in slaap valt omdat de discussie te lang duurt. De heer Van Kuik: Bij mij heeft dat gewerkt, want ik heb op uw opmerking gereageerd. De heer Bogerd: Ik vind het fijn dat u zo goed naar mij hebt geluisterd. De heer Van Kuik: De positie van de gemeente Amsterdam is ook nog even aan de orde geweest. De beantwoording van het college was evenals in de commissie afdoende, maar ik wil daarover nog wel een korte opmerking maken. Ik denk dat geconstateerd mag worden - in de achter ons liggende jaren is dat wel eens anders geweest - dat bij de huidige bestuurders van de gemeente Amsterdam in toenemende mate het besef postvat dat zij het niet alleen kunnen doen en andere bestuurders nodig hebben. Wij zouden het een verkeerd signaal vinden als wij Amsterdam nu in een isolement zouden zetten. Dat zou verkeerd zijn. Wij vinden het goed dat Amsterdam volledig meedraait, wat Amsterdam uiteraard verplichtingen oplegt. Ik denk ook dat gezegd mag worden dat de heer Van der Aa, oud-wethouder van de gemeente Amsterdam die nu in een andere positie verkeert, een belofte is voor de toekomst voor wat betreft de samenwerking tussen Amsterdam en de rest van het gebied. Ik kom bij de motie. De daarover zojuist gevoerde discussie heeft ons gesterkt in onze opvatting dat deze motie overbodig is. Het gaat om een dynamisch proces en wij zijn van mening dat in deze motie enkele Stalinistische elementen zitten die erop zijn gericht het proces te sturen, wat wij in een motie van het CDA en de ChristenUnie niet kunnen gronden. Wij zullen de motie niet steunen. De heer Schaap: Mijnheer de voorzitter. Dank aan het college voor de beantwoording van een aantal zaken waarover ik helderheid heb gevraagd. Wat mijn fractie betreft is het meest cruciaal het antwoord van het college dat de finale versie van het convenant aan de Staten zal worden voorgelegd voordat het college tot ondertekening zal overgaan. De voorzitter: Voor alle helderheid: dit convenant ligt nu ter goedkeuring voor. Ik heb toegezegd dat de bestuursovereenkomst aan de Staten zal worden voorgelegd. Wij moeten die twee zaken uit elkaar houden. Als de Staten vandaag uitspreken dat zij met het convenant instemmen, voel ik mij gemachtigd het te ondertekenen. De bestuursovereenkomst zal, onderbouwd met het Integraal Ontwikkelingsplan, uiteraard in de commissies en in de Staten terugkomen. De heer Schaap: Dank u, mijnheer de voorzitter. In algemene zin moet mij van het hart dat op zaken die bijzonder relevant zijn kennelijk wel een mondelinge toelichting kan worden gegeven. Het raadsel waarom feitelijkheden niet in de tekst van het convenant kunnen worden verwoord terwijl aan ogenschijnlijke bijzaken hele alinea's zijn gewijd blijft onopgelost. Het principiële probleem blijft overeind dat het college zich die ruimte wel kan permitteren en de Staten niet. Ik kom bij de motie van het CDA. Het lijkt erop dat de interpretatie van het college in de geest van het convenant moet worden overgenomen. Onzes inziens geeft de motie geen expliciete aanvulling. Het ijkpunt 2010 staat al in het startconvenant en het ijkpunt 2030 is het einddoel van de bestuursovereenkomst. Gehoord de beantwoording door het college lijkt het voor de hand liggend dat er meer ijkmomenten zullen zijn.
- 24 Dat gezegd hebbende meld ik u dat wij, met inachtneming van de toezegging dat de Staten voor ondertekening van de bestuursovereenkomst daarover nader beraad zullen hebben, kunnen instemmen met het convenant, met dien verstande dat dat een niet-unanieme insteek is. De voorzitter: Wat is het standpunt van uw fractie over de motie? De heer Schaap: Ben ik niet expliciet genoeg geweest? De voorzitter: Uw reactie daarop kan tot interpretatieverschillen aanleiding geven. De heer Schaap: Wij hebben geen expliciete behoefte aan de motie. De heer Leijten: Ik constateer dat de fractie van GroenLinks zich schaart bij de groep roependen van Jan van der Pijll zonder daarbij een daad te stellen. De heer Van Kuik: Dat was toch niet het motief voor uw motie? U speelt nu leentjebuur bij GroenLinks, maar ik heb dat motief niet van u gehoord. De heer Van der Pijll: Het motief van uw motie zou wel eens heel anders kunnen zijn. Als u gebruik wilt maken van de achterstanden in Almere om 5000 woningen naar andere gebieden te kunnen overhevelen teneinde de voorzieningen daar te kunnen handhaven, denk ik dat je met een beetje kwaaddenken ook nog andere motieven achter deze motie kunt zoeken. De heer Leijten: Nee, dat is pertinent niet de essentie van die motie. Dat is de meerzijdige oriëntatie. De heer Van der Pijll: De essentie van de motie is dat u drie ijkmomenten wilt hebben en de voorzitter heeft inmiddels al toegezegd dat er zeker zes ijkmomenten zullen komen. De heer Leijten: De essentie van de motie is dat wij een daad stellen om de achterstanden op het gebied van de voorzieningen te laten wegwerken door één van de partners die de bestuursovereenkomst mede gaat ondertekenen. De heer Brand: Mijnheer de voorzitter. Dank voor de beantwoording. Op de drie ijkmomenten zal ik zo dadelijk terugkomen. Ik ben blij met uw expliciete uitspraak dat u gedifferentieerd meerdere ijkmomenten wilt inbouwen. Dat is meer dan waarop ik had durven hopen. Dankzij de motie van het CDA, met ondersteuning van de ChristenUnie, is daarover een heldere uitspraak gedaan die in de notulen van deze vergadering zal worden vastgelegd. In de richting van het CDA wil ik opmerken dat de uitgeklede motie weinig zin heeft. Mijns inziens heeft het weinig zin zonder onderbouwing een aantal jaartallen als ijkmomenten vast te leggen. Dat is symboolpolitiek. Bovendien is de motie geen amendement op de tekst van het startconvenant, zoals de heer Leijten suggereert, maar moet de motie worden gezien als een verzoek aan het college iets te doen in het kader van de bestuursovereenkomst. Het college heeft daarover een uitspraak gedaan en de motie is dan ook overbodig. Wij zullen de motie daarom niet steunen. Het college heeft heel nadrukkelijk gezegd dat de provincie een eigen functie heeft als gebiedsregisseur. Wij vinden het belangrijk dat dit bij dit startconvenant wordt neergezet. Ik kom tot mijn derde punt. De relatie met Zeewolde is heel wezenlijk. Ik wil ervoor pleiten dat het niet alleen een kwestie mag zijn van bijpraten met Zeewolde, maar Zeewolde volop bij de ontwikkelingen zal moeten worden betrokken. In eerste termijn heb ik over "optimale communicatie" gesproken. Daaronder versta ik niet het bijpraten met het college van Zeewolde, wat inderdaad al gebeurd is, maar ook het volop betrekken van het college van Zeewolde bij het proces. Ik denk dat wij dat aan dit college kunnen overlaten. De heer Crebas: Mijnheer de voorzitter. Dank voor uw reactie in eerste termijn. Voor wat betreft de motie volgen wij uw standpunt. Ook wij hebben daaraan geen behoefte. De heer Bogerd: Mijnheer de voorzitter. Er zijn nog vele zaken te regelen en neer te zetten en er moet voldoende ruimte zijn om al die zaken te kunnen bespreken. Wij hebben nog een lange weg te gaan en
- 25 op die weg moeten wij voldoende bewegingsruimte hebben. Wij staan achter uw voorstel. Wij streven naar een goed product. Nog een enkele opmerking over de uitgeklede motie van het CDA. Voor een regenboog heb je de zon en de regen nodig en dat kun je niet tevoren regelen. De voorzitter: Ik constateer dat de heer Leijten in zijn tweede termijn de bereidheid heeft uitgesproken zijn motie aan te passen door de tekst achter de jaartallen te schrappen. Dat betekent dat de gewijzigde motie ter discussie staat. Gezien de opstelling met betrekking tot de ijkmomenten waarmee het college voornemens is dit proces in te gaan heeft het college geen behoefte aan deze motie. Het college zal zich echter niet tegen de gewijzigde motie verzetten. De heer Leijten: Ik begrijp uw waardering voor de Staten niet. Als de Staten uw opstelling willen ondersteunen, moet u die ondersteuning toch in dank aanvaarden? De motie zal u in het straks door u te voeren overleg ondersteunen. U hebt meer ijkmomenten in het overleg met de andere partners nog niet binnengehaald. Ik vind u erg zuinig. De voorzitter: In de commissie heb ik de verschillende gedifferentieerde ijkmomenten al genoemd. Ik zeg dit even in de richting van de heer Brand. De heer Brand: Een commissievergadering is iets anders dan een Statenvergadering, mijnheer de voorzitter. De voorzitter: Ik heb hetgeen ik hierover in de commissie heb gezegd in deze Statenvergadering herhaald en ik moet eerlijk zeggen dat ik bestuurlijk gezien niet zo veel behoefte heb aan een uitspraak van de Staten. Door hetgeen in dit debat door de Staten naar voren is gebracht weet ik mij door de Staten gesteund. Uit een bestuurlijk oogpunt bezien en gelet op de positie van het college in het bestuurlijk overleg is de motie niet per se noodzakelijk. Over de grenscorrectie Zeewolde zijn wij het eens. Uiteraard zullen wij bij de ontwikkeling van het Integraal Ontwikkelingsplan en de realiseringstermijnen die dan ter discussie zullen staan bezien - wij hebben het over een periode van een jaar tot anderhalf jaar waarin wij daarmee bezig zullen zijn, ook in overleg met de gemeente Zeewolde - of wij de gewenste helderheid kunnen geven over het tijdstip waarop de grenscorrecties aan snee moeten komen. De heer Van der Pijll: Ik wil om een verheldering van de motie vragen. Wij hebben geen aangepaste tekst ontvangen. Heb ik goed begrepen dat na de overwegingen in puntje 1 een tweetal jaartallen wordt genoemd, evenals in puntje 2 en in puntje 3? Is dat wat van de motie resteert? De voorzitter: Nee, daarna staat ook nog iets. De heer Van der Pijll: Dat is juist, maar de tekst over het wegwerken van achterstanden op het gebied van voorzieningen is uit de motie geschrapt. De heer Leijten: Dat punt zal in de bestuursovereenkomst nader worden ingevuld. Je moet de tekst daaronder ook lezen. De heer Van der Pijll: U hebt mij zojuist verweten dat ik een roepende in de woestijn ben. Ik weet niet door welke woestijn u doolt, maar ... De voorzitter: Ik was bezig met mijn beantwoording en ik zou het op prijs stellen als u niet de heer Leijten maar hooguit mij probeert een antwoord te ontlokken. U hebt mij geïnterrumpeerd. De heer Bogerd: Mij is niet duidelijk wat het voor zin heeft drie jaartallen te noemen zonder daarachter iets te vermelden. Die vraag wil ik u voorleggen. De voorzitter: Dat moet u aan de aandieners vragen. De heer Bogerd: Dat mag niet!
- 26 De voorzitter: Ik wijs u erop dat u daarvoor in uw tweede termijn de gelegenheid hebt gehad. Toen was al bekend dat de motie was gewijzigd. U bent dus te laat met uw vraag. Ik wil de indieners echter best een beetje tegemoet komen en proberen die vraag voor hen te beantwoorden. De laatste drie regels van de motie geven aan dat met betrekking tot de ijkmomenten zal worden aangegeven welk bestuursorgaan op welke manier invulling zal moeten geven aan welk commitment waarover in de bestuursovereenkomsten afspraken zijn vastgelegd. Daaruit blijkt dat de ijkmomenten wel degelijk inhoud hebben. De heer Van Kuik heeft de wijze waarop het college naar de positie van Amsterdam kijkt in grote lijnen onderstreept. Mevrouw Bouwmeester heeft er geen behoefte aan in tweede termijn nog te reageren. Ik stel voor tot besluitvorming over te gaan. De heer Van der Pijll: Mag ik een korte stemverklaring afleggen, mijnheer de voorzitter? De voorzitter: Dat mag. Ik wil eerst de motie in stemming brengen. De heer Maenhout: Ik wil daarover een opmerking maken, mijnheer de voorzitter. Wij beschouwen de motie nog steeds als een ondersteuning van hetgeen het college zich heeft voorgenomen. Het college heeft aangegeven zich ervoor te zullen inspannen dat in de bestuursovereenkomst meerdere ijkmomenten worden opgenomen. De motie is inmiddels uitgekleed. Ik vind het moeilijk tegen deze motie te stemmen omdat zij te maken heeft met de lijn die door het college zal worden ingezet. Ik zie de motie als een ondersteuning van het door het college gevoerde beleid en ben van mening dat wij daar niet tegen kunnen zijn. De voorzitter: Zijn er andere fracties die een stemverklaring over de motie willen afleggen? De heer Van Kuik: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben dezelfde redenering gevolgd als de heer Maenhout en zijn tot de conclusie gekomen dat de motie overbodig is. Wij zien niet in dat het nieuwe college met deze motie op zak een vuist zal kunnen maken. Wij zullen tegen de motie stemmen. De heer Brand: Mijnheer de voorzitter. Mijns inziens heeft het college heel duidelijk aangegeven waarom de motie overbodig is geworden. Ik steun het standpunt van het college. In haar huidige vorm heeft de motie geen zin. De heer Bogerd: De motie zegt niets. Het zou het CDA dan ook sieren als zij haar zou intrekken. De voorzitter: Het college heeft behoefte aan schorsing. De vergadering is geschorst. Schorsing. De voorzitter: De vergadering is heropend. Dit zal één van de laatste keren zijn dat het college er behoefte aan had te overleggen over het stemmen. Over enige tijd zal het anders gaan en zijn de stemmen van de leden van het college niet meer relevant. Aan de orde is de stemming over de gewijzigde motie van het CDA. De gewijzigde motie van de fractie van het CDA wordt bij handopsteken in stemming gebracht en met 18 tegen 25 stemmen verworpen. Voor stemmen: de fracties van de VVD en het CDA, met uitzondering van de leden van het college. Tegen stemmen: de fracties van de PvdA, GroenLinks, ChristenUnie, D66, SGP, fractie-Kalkman, fractie-Visser en de leden van het college. De voorzitter: Ik wil erop wijzen dat het verwerpen van de motie niets afdoet aan de toezeggingen van het college.
- 27 Wij zijn nu toe aan de besluitvorming over het convenant als zodanig. Wie wenst een stemverklaring af te leggen? De heer Van der Pijll: Mijnheer de voorzitter. De heer Van Kuik stelde zoëven dat wij optimistisch moeten zijn. Ik ben al vijfentwintig jaar optimistisch, eerst voor Almere en nu voor Flevoland. In de afgelopen vijfentwintig jaar ben ik echter ook realistisch geworden. Op een gegeven moment, toen de bestuursovereenkomst in het kader van de Vinex verlengd moest worden, heb ik de grens getrokken. Boter bij de vis! Dat heb ik van Urk geleerd. Ik kan gewoon niet meer instemmen met partners die niet tevoren vastleggen dat zij in het verleden gedane beloften zullen nakomen en ons zullen geven waarop wij recht hebben. Dat vertrouwen is er niet. Dat vertrouwen zal eerst hersteld moeten worden door middel van het maken van keiharde afspraken. Ik kan daarom niet met het convenant instemmen. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college van Gedeputeerde Staten besloten, onder aantekening dat de heer Van der Pijll geacht wenst te worden te hebben tegengestemd. 8. Voorstel inzake vaststellen van de Ontgrondingenverordening Flevoland 2003 Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen conform het voorstel van het college van Gedeputeerde Staten besloten. 9. Voorstel inzake vaststellen van de Verordening vrijstelling schadelijke soorten De voorzitter: U hebt een nader voorstel ontvangen en aan het begin van deze vergadering hebt u een brief uitgereikt gekregen van de voorzitter namens het college waarin het college meldt dat het afgelopen dinsdag heeft besloten de vos onder het regime van artikel 67 van de Flora- en Faunawet te brengen. Dat was een meerderheidsbesluit van het college. De beleidsnota Flora en Fauna, de beleidskaderstellende nota van het college, is op dit punt gewijzigd. Verder hebt u ter voorbereiding van de discussie over dit agendapunt nog een afschrift van een brief met antwoorden op door de CDA-fractie gestelde vragen ontvangen. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Mijnheer de voorzitter. Op 9 januari jongstleden is in deze Staten een opmerkelijk debat gevoerd, overigens net zoals vanavond, met dramatische effecten. Het licht viel uit! Wie niet bij die vergadering aanwezig was, zoals ikzelf, maar de notulen wel zorgvuldig heeft gelezen, heeft kunnen constateren dat het licht niet alleen letterlijk maar bij verschillende fracties ook figuurlijk uitging terwijl bij het college het zicht afnam. Het besluit de behandeling van dit voorstel een maand uit te stellen was dan ook verstandig. Ik kan het kort houden: drama is wat de VVD betreft vanavond niet aan de orde. Het licht is aan en het zicht is weer scherp. De VVD-fractie is dol op snelle besluitvorming. Wij hebben niet voor niets in april 2002, in november 2002 en op 9 januari jongstleden over het nu voorliggende onderwerp gesproken. Sinds april 2002 zijn tien maanden verstreken en nu hebt u plotseling van de eerste naar de vijfde versnelling doorgeschakeld. U zei het zojuist al: kort na aanvang van deze vergadering is een brief op ons bureau gelegd. U zult begrijpen dat ik die brief nog niet heb kunnen lezen. Ik heb namelijk geprobeerd een opmerkelijk debat te volgen en daarbij heb ik mijn volle aandacht nodig gehad. Ik heb wel heel snel een aantal woorden gezien zoals "college, in meerderheid", "vos" en "artikel 67". Omdat ik de brief nog niet goed heb kunnen lezen vervolg ik het betoog dat ik had voorbereid. Ik neem aan dat het gewijzigde voorstel, de toelichting op de opmerkingen die op 9 januari zijn gemaakt door onder andere de PvdA en het CDA en de vernummering in orde zijn. Voor de VVD-fractie is het slot van de toelichting, dat nu al een vervolg heeft gekregen, aanleiding tot het maken van een aantal opmerkingen. Mocht u denken "wij hebben dat besluit toch al genomen", dan wil ik u erop wijzen dat wij hier niet bezig zijn met een onderonsje tussen Staten en college. Simpel gezegd: over uw hoofd heen spreken wij ook tot de bevolking van Flevoland en leggen wij uit waarom wij besluiten nemen. Wij constateren dat de vos belangrijke schade aanricht en het aantal vossen in onze provincie snel toeneemt. Een kaartje met daarop het aantal gemelde vossenburchten in 2002 verschaft duidelijkheid. Met uw instemming zou ik dat kaartje nu graag onder collega's en aanwezige belangstellenden willen verspreiden. De reden daarvoor is dat het voor Statenleden en de overige inwoners van onze provincie goed is te weten waarover wij het hebben. Immers: openheid en transparantie vinden wij allen zeer belangrijk.
- 28 Natuurbeheer heeft onder andere tot doel de biodiversiteit in een gebied te beschermen en zo mogelijk te vergroten. Het is zeker niet de bedoeling de diversiteit te laten verschralen. Tot de gewenste diversiteit behoren soorten zoals weidevogels, moerasvogels, de kwartelkoning en de ons zeer bekende grauwe kiekendief, het symbool van onze provincie en niet alleen een plakplaatje op de kofferbakken van auto's. Waar het gaat om fauna in het algemeen is de gewenste biodiversiteit zeker ook in overeenstemming met het soortenbeleid zoals dat is verwoord in de nota Natuur en Landschap. Adequaat beheer van de vos, bedreiger van deze soorten, is dan ook dringend gewenst. Dat is overigens ook de wens van faunabeheerders zoals de Stichting Faunabeheer Flevoland en het Flevolandschap, maar ook van eigenaren van landbouwbedrijven die graag willen bijdragen aan een goed en verantwoord natuur- en faunabeheer en jaarlijks een vermindering van soorten moeten waarnemen. Er is echter meer. De vos dringt inmiddels het stedelijk gebied binnen en daarmee dreigt ook een gevaar voor de volksgezondheid, niet zozeer het gevaar van hondsdolheid want die ziekte komt al een jaar of tien niet meer voor, maar onder andere het gevaar van infectie door de kleine vossenlintworm. Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van mei 2002 heeft daaraan een buitengewoon lezenswaardig artikel gewijd. Onderzoek naar het voorkomen van de kleine lintworm bij vossen wordt sinds 1996 door het RIVM uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS, maar ook ID Lelystad doet bij muskusratten, die gevoelig zijn voor deze infectie, onderzoek naar deze lintworm in opdracht van het Ministerie van LNV. Op dit moment wil ik daarop niet verder ingaan. Het gaat om nog jong onderzoek en het is niet mijn bedoeling onnodig angst te veroorzaken. Ik zei al "geen drama", maar wij moeten wel alert blijven. Inmiddels - u hebt dat bij de aanvang van de behandeling van dit agendapunt gemeld en ook in een briefje medegedeeld - heeft de meerderheid van het college het besluit genomen de vos onder artikel 67 van de Wet Flora en Fauna op te nemen. U hebt overwogen of zou kunnen worden volstaan met ontheffingen op basis van artikel 68, maar daarvoor hebt u kennelijk niet gekozen. Op artikel 68 zal ik wellicht in mijn tweede termijn terugkomen. U hebt deze keuze kunnen maken omdat de Minister een wetswijziging voorbereidt naar aanleiding van de motie Schreier-Pierik, waarover wij het in november hebben gehad. De VVD-fractie heeft daarover toen mondelinge vragen gesteld. Voor alle duidelijkheid: er was die avond verwarring over de motie waarom het ging. Het ging om motie 17. De wetswijziging is erop gericht de vos op de landelijke vrijstellingslijst te zetten. Daarbij gaat het dan om artikel 65 lid 1 a van de Wet Flora en Fauna, dat betrekking heeft op soorten die in het gehele land belangrijke schade aanrichten. De wetswijziging duurt ongeveer zes maanden en het opnemen in artikel 65 betreft niet voor niets een landelijke vrijstelling. Zoals ik al zei hebt u gekozen voor artikel 67 van de Wet Flora en Fauna. De bepaling zal gelden voor de korte termijn, totdat de wetswijziging erdoor is. Dit is een goed besluit omdat de vos op die wijze, zonder al te veel ambtelijke rompslomp, gereguleerd kan worden. Wij zitten hier niet op ambtelijke rompslomp te wachten, Flevoland is de provincie van de praktische en als het even kan snelle oplossingen. Daarom wil ik een motie indienen. Een deel van de motie bevat het verzoek aan het college de vos onder het regime van artikel 67 op te nemen en het andere deel van de motie is op het vinden van snelle en praktische oplossingen gericht. Nog een korte opmerking. U hebt gezegd dat de nota Flora en Fauna nog moet worden aangepast en ik wil u daarvoor een suggestie doen. In de lijst van soorten, bijlage 1 bij deze verordening, komt de brandgans niet voor, terwijl de brandgans wel voorkomt op de landelijke lijst van soorten die in aanmerking komen voor provinciale vrijstelling. Ons hebben geluiden bereikt die erop duiden dat Flevolandse agrariërs daar niet blij mee zijn. Ik neem aan dat het hierbij om een omissie gaat. In de nota Flora en Fauna Flevoland wordt het provinciaal beleid op dit terrein verwoord. Ik moet het nog een keer zeggen: het is een wonderlijke ervaring dat de nota niet in een plenaire vergadering van deze Staten is of wordt behandeld. Wij zien in de commissie graag nog een keer de geïntegreerde nota, de nota plus de antwoordnota, terug met daarbij natuurlijk ook een lijst van diersoorten, zoals bedoeld in lid 1 van artikel 67 van de Wet Flora en Fauna. Op deze lijst staan veel meer soorten dan alleen de vos en die lijst ontbreekt. Uit de notulen van de commissievergadering heb ik begrepen dat mevrouw Bouwmeester daartegen geen bezwaar heeft. De voorzitter: Door de fractie van de VVD is de volgende motie ingediend: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; constaterende dat:
- 29 de vos ook in de provincie Flevoland belangrijke schade aanricht; de vos mogelijk een bedreiging vormt voor de volksgezondheid; overwegende dat: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een wetswijziging voorbereidt om de vos op de landelijke vrijstellingslijst te zetten; de voorgenomen wetswijziging voor de Minister aanleiding is geweest de vos te plaatsen onder het regime van artikel 67 van de Flora- en Faunawet; dit Gedeputeerde Staten de mogelijkheid geeft groepen personen aan te wijzen om de vos te bejagen; verzoeken het college van Gedeputeerde Staten: jachtaktehouders met een geldige jachtakte aan te wijzen om de stand van de vossen te beperken ter voorkoming van schade aan flora en fauna en ter voorkoming van schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; bovenstaande evenwel onder de volgende strikte voorwaarden: vossen mogen alleen gedood worden met hagelgeweer of kogelbuks vanaf tenminste nominaal kaliber 22 inch; de periode is beperkt tussen zonsopgang en zonsondergang; er mogen alleen vossen worden gedood na verkregen schriftelijke en gedagtekende toestemming van de grondgebruiker; in speciale beschermingsgebieden in het kader van de Vogelrichtlijn of de Habitat-richtlijn moet het gebruik maken van de aanwijzing een werkdag van tevoren worden gemeld; en gaan over tot de orde van de dag." De motie is mede-ondertekend door een aantal leden van de CDA-fractie en is dus voldoende ondersteund om onderwerp van de beraadslagingen te kunnen zijn. De heer Goossens: Mijnheer de voorzitter. Gehoord de discussie in de vorige Statenvergadering ben ik er blij om dat het college toen heeft besloten dit voorstel terug te nemen. Ik mag concluderen dat de nu voorliggende verordening aanzienlijk beter is dan het eerdere concept en de dualistische verhoudingen daarin nadrukkelijk tot uitdrukking worden gebracht, wat een goede zaak is. U kunt nu slagvaardig en op een juiste en zorgvuldige manier aan faunabeheer doen. In de richting van mevrouw Binnerts zou ik willen zeggen dat bij mij zojuist even het licht uitging. Zij heeft een motie ingediend die volstrekt in lijn is met de besluitvorming van het college van Gedeputeerde Staten, waarover ik inhoudelijk niet zou willen spreken omdat onze fractie voorstander is van de gedualiseerde verhoudingen. Met andere woorden: de basale regelgeving wordt vastgesteld door Provinciale Staten en de uitvoeringsnota is een zaak van het college. Wat mijn fractie betreft vervullen Provinciale Staten in dezen een controlerende rol en moeten zij bekijken of de kaders op de juiste manier worden ingevuld. Wellicht heeft de ingediende motie iets met de verkiezingen te maken ... Mevrouw Binnerts-de Jonge: U hebt het echt mis. Ik heb erop gewezen dat wij al tien maanden geleden zijn begonnen over het onderwerp waarover wij vanavond spreken. Toen hadden wij de verkiezingen nog helemaal niet in het achterhoofd. De heer Goossens: Kunt u mij uitleggen waarom u een motie indient terwijl u op uw desk een brief van het college hebt gevonden waarin wordt aangegeven dat het college de vos op de lijst heeft geplaatst en de overlast met toepassing van artikel 67 zal gaan bestrijden? Ik zie de zin van de motie niet. Plenaire behandeling van de nota later in de commissie is mijns inziens in strijd met de gedachten rondom dualisering en kaderstellende taakstelling door Provinciale Staten. In een eerdere instantie hebben wij daarover op globale wijze gesproken en dat heeft in de commissie geleid tot een discussie waaruit het college een conclusie heeft getrokken. Die conclusie is dat het college uit de voeten kan met het beleid zoals wij dat van plan zijn te voeren. Zonder tegenbericht in het licht van de normale verantwoordingsplicht van het college denk ik dat er geen aanleiding is de nota nogmaals in de commissie ter discussie te stellen. In eerste termijn wil ik het hierbij laten. Mevrouw Van der Wee: Mijnheer de voorzitter. Opnieuw is de verordening beheer en schadebestrijding dieren Flevoland aan de orde. Dat dit voorstel een lange weg heeft doorlopen heeft de VVD-fractie al gememoreerd. Wij hebben vanaf het begin aangegeven met uw voorstel te kunnen instemmen.
- 30 Ik wil nog even op de vorige Statenvergadering terugkomen. Als door een fractie uitstel wordt gevraagd, wordt vaak als tegenargument gebruikt dat daardoor onduidelijkheid voor de burgers zal ontstaan. In deze situatie moet ik constateren dat de belanghebbenden, de dieren, en indirect de hele flora en fauna van Flevoland en daarbuiten geen bezwaar kunnen aantekenen. Ik denk dat over de vos en zijn streken al voldoende is gezegd. Ook wij hebben kennisgenomen van de gewijzigde opstelling en het onderbrengen van de vos onder het regime van artikel 67 en uw opdracht aan de Faunabeheereenheid. Ik wil de reactie van de PvdA-fractie op de motie van de VVD onderschrijven. Ik denk dat wij al voldoende afspraken hebben gemaakt en de juridische afdichting van het verhaal dat ons in de afgelopen week is toegezonden rond zal komen. De VVD heeft gezegd dat zij niet van ambtelijke rompslomp houdt, maar vraagt u wel de stukken tot één geheel samen te voegen. Ik vraag mij af of dat geen ambtelijke rompslomp tot gevolg zal hebben en wil hierop graag het antwoord van de VVD-fractie vernemen. De heer Brand: Mijnheer de voorzitter. Onze inhoudelijke instemming met dit voorstel hebt u al op 9 januari kunnen vernemen. Onzes inziens is het voorstel met name technisch gewijzigd, inhoudelijk zijn daarin geen veranderingen aangebracht. Onze instemming geldt nog steeds. Wij vinden het opmerkelijk dat een tweede termijn in een volgende Statenvergadering nodig werd geacht. Ik ben er blij omdat het CDA en de VVD nu tot het inzicht zijn gekomen dat dit een prima nota is. De VVD-fractie heeft een kaartje uitgedeeld waarop in de vorm van een schot hagel is aangegeven waar in deze provincie zich vossen zouden bevinden. Aan de gegevens op dat kaartje heb ik weinig omdat ik ze niet kan afzetten tegen de ontwikkeling van de vossenstand in de laatste jaren. Sinds april van het vorig jaar wordt niet meer op de vos gejaagd. Welke ontwikkeling heeft zich sinds die datum voorgedaan? Ik vraag mij af of dit niet een symbooldebat aan het worden is. Het college heeft immers aangegeven gebruik te willen maken van zijn bevoegdheden en heeft overigens ook al op 9 januari aangegeven dat te zullen doen. De heer Van der Wal: Mijnheer de voorzitter. De Flora- en Faunawet heeft geleid tot een geheel nieuwe kaart van bevoegdheden waarin iedereen zijn weg moet vinden. Dat is mede de reden geweest waarom wij er in de vorige Statenvergadering niet uit kwamen. De wet wil ook dat wij ons als mensen veel meer beperkingen opleggen ten opzichte van de in het wild levende dieren. Dat blijkt voor veel mensen even wennen te zijn. Ten opzichte van het vorige voorstel voor de verordening is naar ons oordeel de zaak duidelijker en beter geworden. Een positief gevolg van het verdagen van de behandeling. Daar waar de provincie op grond van de wet bevoegdheden krijgt regels te stellen ter voorkoming van schade, staat nog helderder dan eerst dat verjagen de aanpak is die gevolgd moet worden. Vanaf het begin af aan is dat de kern van het voorstel geweest en wij waarderen het dat de Gedeputeerde dat uitgangspunt tegen veel weerstand in steeds overeind heeft gehouden. Bij de behandeling van dit onderwerp zijn veel emoties losgekomen. Ook voor D66 is dat verjagen, maar niet doden, bij schade de leidraad. Voor de goede orde: dat wil zeggen niet bejagen en doden bij incidenten, maar wel bejagen als dat in het kader van populatiebeheer noodzakelijk is. Met de hoofdlijn van de verordening kunnen wij dan ook instemmen. Jammer genoeg bevat die verordening nog steeds een dodenlijst: muizen en kraaien. Eerst denk je: ach, een muisje, vooruit dan maar! Als het mensen voldoening geeft die kleine diefjes dood te maken, laat ze dan maar. In het februarinummer van het blad van Natuurmonumenten staat een interview met de boswachter van het Harderbos. Voor haar is de bosmuis een levend wondertje. Dat brengt mij weer terug bij de vraag die ik in de vorige vergadering heb gesteld: van wie zijn die dieren nou? Van ons allemaal of alleen van die ene die er last van heeft en het recht opeist ze te verdelgen? Het zal u duidelijk zijn dat wij het doden van dieren bij schade-incidenten eigenlijk uit de verordening willen hebben. In de vorige Statenvergadering heb ik van u het antwoord gekregen dat dit een wettelijk recht van de burger zou zijn, dat niet door een provinciale verordening kan worden belemmerd. Uiteraard ben ik toen de wet gaan lezen en daarin heb ik niet meer gezien dan dat de provincie dit kán toestaan. Kan, niet moet. Wettelijk kan de provincie zelfs afzien van ontheffingen. De provincie kan zeker alle ontheffingen beperken tot verjagen en eventueel verontrusten. Ik praat nu over de dieren die in bijlage 1 van de verordening zijn vermeld. Tot slot een opmerking over de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten, de bevoegdheden op grond van de wet en de bevoegdheden op grond van deze verordening.
- 31 Op de bevoegdheden op grond van de wet was invloed van Provinciale Staten mogelijk door het stellen van beleidsregels. Straks, in de duale situatie, is er bij dit onderwerp alleen nog de vertrouwenskwestie. Uiteraard is de jacht met "license to kill" normaal gesproken een te zwaar middel. Blijft over de beleidsnota als politiek instrument. Mijn vraag aan het college is de volgende: onderschrijft het college dat het de nota Flora en Fauna Flevoland zal hanteren als beleidsnota bij de uitoefening van zijn wettelijke bevoegdheden in het kader van de Flora en Faunawet? De zekerheid dat de nota Flora en Fauna Flevoland het richtsnoer zal zijn waaraan het college zich zal houden is voor ons essentieel bij het toevertrouwen van deze bevoegdheden aan het college, zowel de wettelijke bevoegdheden als de bevoegdheden om de bijlagen aan te passen, waarom het college in dezen vraagt. Ik wil hierop graag uw antwoord vernemen. Tot slot een reactie op het van toepassing verklaren van artikel 67 bij het reguleren van de vossenstand. Is het college ervan uitgegaan dat ook artikel 67 lid 3 van toepassing is, waarin de regulering van de vos afhankelijk wordt gesteld van een faunabeheerplan? De heer Bogerd: Mijnheer de voorzitter. Dieren hebben naar het oordeel van de SGP een eigen bijzondere waarde. De SGP is van mening dat God de dieren geschapen heeft, dat dieren op hun waarde moeten worden geschat en moeten worden gewaardeerd. Dieren hebben een fijnbesnaard gevoelsleven en zijn vatbaar voor vreugde, verdriet en pijn. Wij moeten dat altijd voor ogen houden. Er is ook een andere kant. Als dieren schade toebrengen aan granen, peulvruchten, maïs en fruit en uitstervende diersoorten bedreigen en doden, wanneer op boerenerven en in woonwijken schade wordt aangericht, wanneer in dierenweiden - zoals zeer recent in Dronten - prachtig pluimvee wordt gedood, dan zijn beheer en schadebestrijding noodzakelijk. De nota Flora en Fauna Flevoland geeft aan wanneer en hoe bepaalde dieren moeten worden verjaagd en bejaagd. Goed beheer is naar de mening van de SGP noodzakelijk om de natuur, de flora en de fauna, te bevorderen en de wildschade te beperken, maar beheer en afschot moeten wel op een deskundige wijze plaatsvinden. Dat vereist vaardigheden en verder is de intentie waarmee je het doet steeds van belang. Soms wordt een eenzijdig beeld van de jagers gegeven alsof ze voor hun plezier dieren afschieten. De meeste jagers die wij kennen zijn fervente natuurliefhebbers en handelen vanuit een groot verantwoordelijkheidsbesef. Ook zij zien in dat een goede en gecontroleerde jacht noodzakelijk is om de biodiversiteit te behouden. Wij kunnen instemmen met uw voorstel. Mevrouw Bouwmeester-den Broeder (Gedeputeerde): Mijnheer de voorzitter. Ik wil eerst een opmerking over de verordening maken. Volgens mij spreken wij vanavond over de verordening. De fractie van D66 heeft gevraagd of de nota Flora en Fauna voor ons het richtsnoer, het beleidskader, zal zijn bij het uitvoeren van de verordening. Het antwoord op die vraag is voluit: "ja". Uiteraard zullen wij zo te werk gaan. Meerdere sprekers hebben opmerkingen gemaakt over de vos. Deze opmerkingen hebben mij in een moeilijk parket gebracht. Of wij dat nu willen of niet: wij gaan dualiseren. Zelfs in deze niet gedualiseerde situatie is de nota Flora en Fauna Flevoland een bevoegdheid van GS. De verordening is een bevoegdheid van PS. Wij hebben in de commissie over de nota gesproken en toen is toegezegd dat de nota aan de commissie ter kennisname zal worden voorgelegd. Dat zal ook gebeuren. Nadat GS de nota hadden vastgesteld is de Minister met een wijziging gekomen. De Staten hebben daarover kunnen lezen in zowel de antwoorden op de vragen van het CDA als de brief van de voorzitter van de Staten. De Minister heeft de vos opgenomen in bijlage 1 van de regeling Beheer en Schadebestrijding Dieren, wat betekent dat GS op grond van artikel 67 van de Flora- en Faunawet kunnen bepalen dat de vossenstand wordt beperkt door GS aan te wijzen categorieën personen. GS kunnen dat dus bepalen en hebben de Staten medegedeeld dat zij daarvoor de onlangs door GS erkende Faunabeheereenheid hebben aangewezen. Naar ons idee is dat een heldere manier van omgaan met de regulering van onder andere de vos. Niet iedereen die een jachtakte heeft mag op de vos jagen, maar wij kunnen de vossenstand wel goed reguleren en het is helder wie wanneer wat mag doen. Overigens hebben wij daarbij niet geëist dat er eerst een faunabeheerplan ligt. Het college heeft hierover een duidelijk besluit genomen dat voor de Staten ter inzage zal worden gelegd. Ik denk dat ik alle over de vos gestelde vragen hiermee voldoende heb beantwoord. Als wij inhoudelijk nogmaals over de vos spreken kunnen stellingen worden betrokken zoals dat door de VVD is gedaan, maar ook zoals bijvoorbeeld GroenLinks, de ChristenUnie en D66 dat gedaan hebben. Dan moeten wij echt heel goed in de cijfers gaan spitten. Nogmaals: dat is een taak die de wetgever aan GS heeft gelaten.
- 32 Mevrouw Binnerts-de Jonge: Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Bouwmeester heeft volledig gelijk. De taak waarover zij heeft gesproken is aan GS toebedeeld. Vandaar dat in de motie staat dat Provinciale Staten Gedeputeerde Staten verzoeken ... enzovoort. Niets staat Provinciale Staten in de weg om Gedeputeerde Staten het verzoek te doen een besluit te nemen. Het college heeft gezegd de mogelijkheid tot het bejagen van de vos aan de Faunabeheereenheid te geven. Dat brengt nogal wat rompslomp met zich mee. In de Wet Flora en Fauna wordt keer op keer gesproken over de meest bevredigende oplossingen voor heel vervelende situaties en ook over effectiviteit. Het is daarom dat wij ervoor pleiten jachtaktehouders met een geldige jachtakte aan te wijzen. Dat zijn mensen die goed weten wat zij doen. Ik behoef de woorden van de heer Bogerd niet te herhalen. Bovendien heb ik u een aantal voorwaarden aangereikt waaronder jachtaktehouders op vossen zouden mogen jagen. Die voorwaarden ben ik in uw brief absoluut niet tegengekomen. Mevrouw Van der Wee stelde dat de VVD-fractie voor zo weinig mogelijk ambtelijke rompslomp pleit en vroeg zich in dat licht af waarom de nota en de antwoordnota in elkaar moeten worden geschoven. Wij maken nota's niet voor onszelf en laten de antwoordnota's ook niet voor ons eigen plezier maken. De antwoordnota is het gevolg van het proces dat deze nota heeft doorgemaakt. Uiteindelijk moet daar een product uitkomen dat helder en leesbaar is voor elke inwoner van Flevoland en de nota plus de antwoordnota, dat pak papier, maakt iemand die het Provinciehuis binnenkomt omdat hij iets wil weten over het flora- en faunabeleid niet blij. De nota moet helder zijn en dat betekent dat de nota en de antwoordnota in elkaar moeten worden geschoven, wat overigens helemaal niet zo veel rompslomp met zich behoeft mee te brengen. Wat daarin staat is immers het flora- en faunabeleid voor de komende jaren. Mevrouw Bouwmeester heeft dat zojuist gezegd. De heer Goossens: U hebt in uw eerste termijn aangegeven dat u de nota in de commissie inhoudelijk wilt behandelen. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Ja, het is ook onze verantwoordelijkheid te bekijken wat onze burgers te zien krijgen. Wij zijn nog niet gedualiseerd, wij gaan dualiseren, en dat blijft één van onze controlerende taken. De heer Goossens: Gaat het u om de redactionele aspecten? Mevrouw Binnerts-de Jonge: Het moet een heldere nota zijn. De inwoners van onze provincie moeten daarin kunnen lezen wat hier wel en niet kan, welke dieren beschermd zijn en welke dieren minder beschermd zijn. De heer Goossens: Vindt u dat een taak voor de commissie c.q. Provinciale Staten? Mevrouw Binnerts-de Jonge: Ja, naar mijn mening moeten wij dat controleren. Als wij het college vragen iets te doen mogen wij achteraf controleren hoe het er uitziet, of de nota helder, leesbaar en goed hanteerbaar is. De heer Goossens: Mag ik u vragen in te gaan op de door mevrouw Bouwmeester gemaakte opmerking dat dit op basis van de wetgeving een verantwoordelijkheid is van het college van Gedeputeerde Staten in het kader van de medebewindstaken? Hoe ziet u de positie van Provinciale Staten in dat verband? Mevrouw Binnerts-de Jonge: Als controlerend. De heer Goossens: Redactioneel controlerend. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Niet alleen redactioneel. De heer Goossens: U hebt gezegd dat de nota er mooi moet uitzien. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Er ligt een nota en er ligt een antwoordnota. De heer Goossens: Het college is in dezen bevoegd. Wat u zegt is naar mijn mening nonsens. Mijns inziens is het al royaal van het college dat het heeft toegezegd de nota na vaststelling aan de commissie
- 33 ter kennisname te zullen voorleggen. Wij hebben daarover in de commissie gesproken. Ik kan mij niet voorstellen dat het belangrijk is na de vaststelling van de nota nog over het kaftje te gaan praten. Ik begrijp werkelijk niet wat u beoogt. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Het kan soms nuttig zijn over het kaftje te praten, maar daarop zal ik nu niet ingaan. De heer Goossens: Kunt u mij zeggen wat u met bespreking beoogt te bereiken? Mevrouw Binnerts-de Jonge: De beantwoording moet in de tekst van de nota worden geïntegreerd. Dat moet je bij elkaar zien. De voorzitter: De Gedeputeerde heeft gemeld dat wij de nota naar aanleiding van de in de commissie besproken antwoordnota gewijzigd hebben vastgesteld. Het enige wat daaraan nog moet worden toegevoegd is het besluit met betrekking tot artikel 67. Dat hebben wij nog niet in de nota kunnen verwerken. De Gedeputeerde heeft toegezegd dat de aldus gewijzigde nota, dus de aan de antwoordnota en aan het besluit aangepaste nota, ter kennis gebracht zal worden van de commissie. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Binnen! Dat doen wij dus. De voorzitter: Dat is ongeveer twintig minuten geleden al toegezegd. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Dan was de vraag van de heer Goossens dus totaal overbodig. De heer Goossens: Nee, dat ben ik niet met u eens. U hebt gezegd dat u de nota inhoudelijk wilde behandelen. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Dat heb ik helemaal niet gezegd. Ik heb gezegd dat wij willen zien hoe de nota er uiteindelijk uitziet en of de tekst helder en duidelijk is, zodat op grond daarvan een evenwichtig beleid kan worden gevoerd. De heer Goossens: Dan heb ik u verkeerd begrepen. Ik ben ervan uitgegaan dat u de nota inhoudelijk wilde behandelen en moet nu constateren dat u alleen kennis wilt nemen van de uiteindelijke versie. Dat is mij duidelijk. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Niet alleen het besluit van twee dagen geleden moet aan de nota worden toegevoegd, ook de lijst van de in artikel 67 bedoelde diersoorten moet daaraan toegevoegd worden. Daarop staan meerdere dieren. Over de plenaire behandeling zal ik niets meer zeggen en het faunabeheerplan is ook aan de orde geweest. De heer Van der Wal heeft gezegd dat hij na 9 januari de wet is gaan lezen. Dat had hij eigenlijk veel eerder moeten doen. De heer Van der Wal: Had u de negentig artikelen op 9 januari gelezen? Mevrouw Binnerts-de Jonge: Ja, in november heb ik mondelinge vragen over dit onderwerp gesteld en daarvoor heb ik de wet van het internet gehaald en volledig gelezen. De heer Brand: Een opmerking van orde, mijnheer de voorzitter. Zou het niet beter zijn als wij inhoudelijk over het voorstel zouden spreken? De voorzitter: Ik verzoek mevrouw Binnerts haar betoog voort te zetten, waarna ik de overige Statenleden die daaraan behoefte hebben het woord zal kunnen geven. Is mevrouw Binnerts klaar met haar betoog? Mevrouw Binnerts-de Jonge: Ik wil de door mij ingediende motie graag nog een keer toelichten.
- 34 De toepassing van artikel 67, waartoe de meerderheid van het college heeft besloten, moet helder zijn. Het gaat om jachtaktehouders met een geldige jachtakte, vanwege de effectiviteit en vanwege het feit dat de wet over de meest bevredigende oplossing spreekt. Ik zou nog iets aan het besluit willen toevoegen. Als wij over effectiviteit en bevredigende oplossingen spreken, moeten wij weten dat de vos zich voornamelijk bevindt in struikgewas en het meest actief is in de nacht. Daarom wil ik u verzoeken aan uw besluit een soort beleidsregel toe te voegen - dit is een verzoek, u besluit daarover - waarin wordt aangegeven dat het college faunabeheerders in dienst van de Stichting Faunabeheer Flevoland en jachtaktehouders in dienst van de terreinbeherende organisatie aanwijst en ontheffing op grond van artikel 68 van de Wet Flora en Fauna verleent om de vossenstand te beperken met gebruik van kunstlicht en vervolgens geweren. De voorwaarden staan in de motie nader omschreven. De heer Goossens: Mijnheer de voorzitter. Mij bekruipt het gevoel dat mevrouw Binnerts geen vertrouwen heeft in de manier waarop het college van Gedeputeerde Staten van plan is het faunabeheer te gaan uitvoeren op grond van de recentelijk door het college vastgestelde nota. Dat blijkt uit de motie en de aanvulling die zij daarop zoëven naar voren heeft gebracht. Is het niet zinvoller de lijn van het college te volgen en de resultaten af te wachten? Het college heeft aangegeven dat het van plan is op een adequate manier faunabeheer te plegen aan de hand van een weloverwogen stelsel van samenhangende maatregelen. Het college is ervan overtuigd dat die maatregelen adequaat en toereikend zullen zijn. Ik denk dat het verstandig is de evaluatie van het door het college vormgegeven beleid af te wachten. Dat lijkt mij beter. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Misschien zou dat kunnen. Ik heb echter niet voor niets gezegd dat wij al tien maanden hebben gepraat en gedacht en vragen over dit onderwerp hebben gesteld. Het college heeft een maand de tijd gehad en heeft pas afgelopen dinsdag een besluit genomen dat vanavond, overigens ongedateerd, op onze tafels is gelegd. Dat is versnellen van de eerste versnelling naar de vijfde. Dat zou kunnen betekenen dat de tijd ontbroken heeft ... Mevrouw Bouwmeester-den Broeder (Gedeputeerde): Dat heeft te maken met het feit dat de Minister net een besluit heeft genomen. U moet niet doen alsof wij jaren tijd nodig hebben gehad. Het college heeft deze zaak heel snel in orde gemaakt. De heer Goossens: Precies! Mevrouw Binnerts-de Jonge: Dat had veel eerder gekund. In de richting van de heer Goossens wil ik opmerken dat ik nu graag wil uitspreken. Zoals gezegd is het college ineens van de eerste naar de vijfde versnelling gegaan en daarbij kan gedacht worden "wij hebben een faunabeheereenheid, laat die het maar doen". Wij verzoeken het college doelmatig, doeltreffend en zeer effectief personen aan te wijzen die onder voorwaarden kunnen doen wat door het van toepassing verklaren van artikel 67 mogelijk is geworden. De voorzitter: Heb ik u goed begrepen dat u de ingediende motie hebt gewijzigd? Mevrouw Binnerts-de Jonge: U hebt een besluit genomen, ik heb een motie ingediend. Die zijn ten dele hetzelfde ... De voorzitter: U hebt zoëven een tekst voorgelezen. Wilt u de motie in die zin wijzigen? Mevrouw Binnerts-de Jonge: Nee, dat was geen wijziging van de motie, dat was mijn betoog in tweede termijn. De voorzitter: Ik had de indruk dat u ons een verzoek deed en dat verzoek in de motie wilde neerleggen. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Waar u nu bereid bent de vos onder het regime van artikel 67 van de Wet Flora en Fauna te brengen, heb ik u het verzoek gedaan dat op de meest doeltreffende en effectieve wijze te doen - daarbij heb ik verwezen naar de voorwaarden in de motie - en jachtaktehouders, terreinbeheerders en leden van de Stichting Faunabeheer Flevoland toestemming te verlenen om, populair gezegd, de lichtbak te gebruiken omdat dat de meest doelmatige aanpak is.
- 35 De voorzitter: In feite is dat dus een uitbreiding van uw motie. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Ja, maar ik heb dit niet onder de motie willen brengen. De heer Oost: Mijnheer de voorzitter. Voor het CDA is de bevoegdheid van het college helder. De nota moet door het college worden vastgesteld. Het is jammer dat de stukken over de besluitvorming door het college de leden van Provinciale Staten pas zo laat hebben bereikt en het is ook jammer dat wij nog geen exemplaar van de nota hebben ontvangen, maar de toezegging is gedaan dat de nota nog een keer in de commissie aan de orde zal worden gesteld en ... De voorzitter: De nota zal niet aan de orde worden gesteld, maar aan de leden van de commissie ter kennis worden gebracht. De heer Oost: Excuses voor mijn verspreking. Het CDA zou graag zien dat de bevoegdheid in plaats van aan de Faunabeheereenheid aan jachtaktehouders wordt gegeven, dit mede gezien wat recentelijk in Dronten is gebeurd. De CDA-fractie zou dat graag ingebracht willen zien. De heer Goossens: Mijnheer de voorzitter. Laat ik beginnen met de opmerking dat de PvdA-fractie geen enkele behoefte heeft aan de motie. Dat zal uit mijn interrupties wel duidelijk zijn geworden. Wij vinden dat de motie inbreuk maakt op de positie van het college van Gedeputeerde Staten. De eerder besproken beleidsnota is naar onze mening evenwichtig en adequaat en wij vinden dat het college de tijd moet krijgen om het faunabeheer op een adequate manier te laten uitvoeren. Wij hebben er vertrouwen in dat dit door de Faunabeheereenheid op een zorgvuldige en juiste manier zal gebeuren, zij het zonder faunabeheerplan. Maar goed, de zorgvuldigheid staat voorop. Wij zien absoluut geen aanleiding de motie te steunen. Mevrouw Van der Wee: Mijnheer de voorzitter. Ook de fractie van GroenLinks heeft geen behoefte aan de motie van de VVD. Indertijd hebben wij volmondig met de door het college vastgestelde nota ingestemd. Wij staan erachter dat het beheer aan de Faunabeheerseenheid wordt toegewezen. Wellicht is het wel goed straks een faunabeheerplan op te stellen. Wij delen de mening van de PvdA dat u de kans moet krijgen het vastgestelde beleid uit te voeren. In de vorige vergadering van Provinciale Staten heb ik al gezegd dat wij u zullen volgen. De heer Brand: Mijnheer de voorzitter. Ik moet eerlijk zeggen dat ik een beetje het heen en weer krijg van de VVD. De ene keer gaat het naar de mening van de VVD te snel en is een extraStatenvergadering nodig en de volgende keer vindt de VVD dat het te langzaam gaat. Ik vind dat niet erg overtuigend. De door de VVD ingediende motie treedt duidelijk in de bevoegdheden van het college. Het college heeft met argumenten omkleed aangegeven waarom de motie overbodig en eigenlijk helemaal niet aan de orde is. Ik vind dit een politieke motie en zal de motie daarom politiek kwalificeren ... Mevrouw Binnerts-de Jonge: Waarom zitten wij hier nu eigenlijk? Zitten wij hier niet om politiek te bedrijven? De heer Brand: Mag mevrouw Binnerts mij wel interrumperen als ik mevrouw Binnerts niet mag interrumperen, mijnheer de voorzitter? De voorzitter: Mevrouw Binnerts is heel vaak geïnterrumpeerd en dit is de eerste keer dat u geïnterrumpeerd wordt. De heer Brand: Dat is waar. Wat is uw vraag, mevrouw Binnerts? De voorzitter: Gaat u verder met uw betoog! De heer Brand: Ik heb nog een vraag aan mevrouw Binnerts, die ik haar niet eerder kon stellen omdat ik haar niet mocht interrumperen. Kan mevrouw Binnerts in beeld brengen welke ontwikkeling plaatsvindt?
- 36 Wij hebben een kaartje van de provincie met daarop een schot hagel gekregen en ik heb gezegd dat dit kaartje ons geen inzicht biedt in wat nu eigenlijk gaande is. Ik behoef het antwoord op deze vraag eigenlijk ook niet te hebben. Mevrouw Binnerts-de Jonge: Dat krijgt u wel. Dat is niet bekend. De vossenburchten zijn in het jaar 2002 voor het eerst gemeld. Elke vossenburcht bevat vier tot twaalf jonge vossen. Het is nu 2003. Ik heb u dat kaartje niet gegeven omdat ik vervelend wil doen. In mijn eerste termijn heb ik ook gezegd "drama past niet". Ik heb de Staten het kaartje overhandigd omdat ik maandagavond in Dronten een mijnheer hoorde zeggen "Het schijnt dat hier in de buurt een vossenhol is". Toen dacht ik "De inwoners van Flevoland weten niet wat er aan de hand is! Zij weten niet hoeveel vossenburchten er eigenlijk zijn." De heer Brand: Ik ben onder de indruk. Dank u wel. De heer Van der Wal: Mijnheer de voorzitter. Ik wil twee vragen, waarop ik zoëven geen antwoord heb gekregen, opnieuw stellen. Op mijn vraag of u de nota zult gebruiken als beleidsregel voor de toepassing van de verordening hebt u "ja" gezegd. Mijn tweede vraag is of u de nota zult gebruiken bij de toepassing van uw wettelijke bevoegdheden. Die vraag hebt u niet beantwoord en u hebt ook geen antwoord gegeven op mijn vraag of u artikel 67 lid 3 op de vossen van toepassing verklaart, wat wil zeggen dat een faunabeheerplan moet worden opgesteld. Wij kunnen de door u voorgestelde lijn volgen, maar willen wel dat u het faunabeheerplan verlangt. Het mag niet zo zijn dat in het wilde weg wordt geschoten. De heer Bogerd: Mijnheer de voorzitter. Wij begrijpen niet dat hierover zo veel woorden moeten worden gesproken. Als sprake is van structurele overlast en schade door mensen treden wij op en wij zijn van mening dat ook moet worden opgetreden als sprake is van structurele overlast en schade door dieren die op de gecompleteerde lijst staan. Die weeffout is door de wetgever hersteld. In dat geval moeten beheer en afschot op deskundige wijze plaatsvinden, zonder allerlei bureaucratische rompslomp. Mevrouw Bouwmeester-den Broeder (Gedeputeerde): Mijnheer de voorzitter. Op de twee eerste vragen van de fractie van D66 is het antwoord "ja". In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat wij geen faunabeheerplan eisen. Overigens wil de Faunabeheereenheid wel een faunabeheerplan opstellen omdat daarin helder en inzichtelijk kan worden gemaakt hoe de zaken zullen worden aangepakt. Ik kom bij de motie. Daaraan kleven allerlei inhoudelijke feilen waarop ik niet zal ingaan. Mijns inziens is niet aangetoond wat de meerwaarde zal zijn van het toevoegen van de jachtaktehouders aan het verhaal. De Faunabeheereenheid kan prima zorgen voor zowel schadebestrijding als regulering. Deze nota is een bevoegdheid van GS en de motie is dus overbodig. De voorzitter: Ik stel voor tot besluitvorming over te gaan. Aan de orde is de door de fractie van de VVD met ondersteuning van de fractie van het CDA ingediende motie. De door de fractie van de VVD ingediende motie wordt bij handopsteken in stemming gebracht en met 21 tegen 20 stemmen aanvaard. De voorzitter: Het college wil zich beraden over de vraag of het deze motie wel of niet wil uitvoeren, maar dat doen wij niet meer in deze vergadering. U zult daarover nader horen. Wij zijn nu toe aan de besluitvorming over de verordening. Wordt daarover stemming verlangd? De heer Van der Wal: Ik wil een stemverklaring afleggen, mijnheer de voorzitter. Wij zijn voor de verordening met dien verstande dat wij vinden dat bijlage 2 er niet aan zou moeten worden toegevoegd. Met die aantekening stemmen wij in met de verordening. De heer De Raad (Gedeputeerde): Ik wil ook graag een stemverklaring afleggen, mijnheer de voorzitter. In het college heb ik mij tegen de verordening verklaard omdat de verordening in mijn beleving te beperkend is waar het gaat om de bestrijding van kraaien en kauwen. Bij de bespreking van de nota in
- 37 het college van Gedeputeerde Staten heb ik op een aantal punten ook een minderheidsstandpunt ingenomen. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college van Gedeputeerde Staten besloten, onder aantekening dat de heer De Raad geacht wenst te worden te hebben tegengestemd. 10. Voorstel inzake Nota Landbouwontwikkeling in Flevoland De voorzitter: Ik meld u dat op bladzijde 8 van de nota die u voorgelegd hebt gekregen naar aanleiding van naar ik meen door de PvdA- en de D66-fractie gemaakte opmerkingen de passage, waarin staat dat de nota naar verwachting in het najaar van 2002 door de Staten zal worden vastgesteld, gewijzigd moet worden. Dat moet natuurlijk worden, als de nota zo meteen zal zijn behandeld, dat de Staten de nota op 6 februari 2003 hebben vastgesteld. Op bladzijde 12 moeten bovenaan de bladzijde de eerste twee woorden "niet gehaald" - het gaat over de normen - worden vervangen door het woord "overschreden". Dit naar aanleiding van de discussie in de commissie ELPOO. Met deze wijzigingen is het voorstel van het college zoals het hier nu ligt compleet. De heer Keur: Mijnheer de voorzitter. Tijdens de verkiezingscampagne is veel gesproken over normen en waarden en die gelden natuurlijk ook voor de landbouw, maar evenzeer gaat het in de landbouw om wormen en aarde. Een sector die midden in de natuur staat en tegelijkertijd te maken heeft met harde economische wetten. De Landbouwnota ademt een positieve sfeer uit naar ondernemers in Flevoland. Dat is een belangrijke uitgangspositie die de VVD-fractie van harte onderschrijft. Dat het college een doorkijkje beschrijft naar 2010 is volgens ons een realistische gedachte. Immers, het is al moeilijk genoeg in deze zo snel veranderende wereld te voorspellen wat de volgende maand of het volgend jaar aan de orde zal zijn. De VVD-fractie juicht het toe dat wij met elkaar naar de toekomst willen kijken om hoogwaardige landbouw continuïteit te bieden. Immers, de ondergang van alle grote culturen is begonnen met het onderschatten van de eigen voedselvoorziening. Nationaal gezien is de bijdrage aan de export van agrarische producten circa €€ 45 miljard, terwijl het overschot op de agrarische handelsbalans zo'n €€ 20 miljard is, dus voorwaar geen kleinigheid. Ook Flevoland levert hieraan een grote bijdrage. De positie van Flevoland leent zich daar dan ook voor: kwalitatief de beste gronden van Europa en daarbuiten, een goede infrastructuur en innovatieve ondernemers met nog altijd de pioniersgeest als achtergrond. Deze ingrediënten vormen een perfecte grondslag voor het realiseren van een concurrerende, duurzame en veilige landbouw voor nu en in de toekomst, waarbij een grote verantwoordelijkheid rust op de schouders van de ondernemers. Voor de VVD-fractie geldt dat het beleid gericht dient te zijn op het scheppen van ruimte om te ondernemen met zicht op een bedrijfseconomisch perspectief, dus een inkomen verwerven. Welnu, vanwege dit laatste punt vinden nu in Flevoland razendsnel veranderingen plaats. Schaalvergroting aan de lopende band, boerderijen met een oppervlakte van 150 tot 200 hectaren zijn geen uitzondering meer en ook bedrijfsvergroting middels meer dieren per bedrijf of hectaren glas per onderneming is aan de lopende band aan de orde. Daarnaast zien wij de ontwikkeling naar diversifisering en specialisering op landbouwbedrijven. Om een inkomenspositie te behouden gaat men een meerwaarde aanbrengen door opslagruimte te bouwen, te sorteren, te wassen, te verpakken, et cetera. Kortom, er is veel ruimte nodig op de erven om het bedrijfseconomisch perspectief - lees hierbij inkomen - gestalte te geven. Velen kikken op ketenbeheer, waarbij de landbouw meer dan alleen de primaire schakel is. Door de schaalvergroting komen veel en in de toekomst nog meer agrarische bedrijfsgebouwen vrij. Wat mag nu wel en wat mag nu niet op deze percelen? Het lijkt de VVD dat er op dit gebied een uitgelezen taak ligt voor de gemeenten om maatwerk te leveren en deze problematiek, afhankelijk van de situatie, ter hand te nemen. De VVD is voorstander van het subsidiariteitsbeginsel, dus van datgene daar doen waar het mogelijk is en waar het kan. Is het college het hiermee eens? Voor wat betreft de erfvergrotingen wil ik hetzelfde bepleiten. Laat de gemeenten in het kader van de decentralisering, deregulering en ontbureaucratisering maatwerk leveren. Immers, een generieke regel doet geen recht aan de enorme verschillen in behoeften tussen verschillende gemeenten. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan bedrijfsmatige verschillen tussen bedrijven in noordelijk en zuidelijk Flevoland. Deelt het college deze zienswijze? Mijn fractie heeft hierover een motie voorbereid. Of wij deze motie zullen indienen hangt natuurlijk af van het antwoord dat het college hierop zal geven. Overigens gaat de VVD-fractie ervan uit, dat altijd een erfbeplanting c.q. singel wordt geplaatst of verplaatst. Tevens gaat mijn fractie ervan uit dat, indien nodig, een tweede uitrit/inrit niet alleen het bedrijf
- 38 maar ook de verkeersveiligheid ten goede komt. Kan het college de gedachtegang van het college bevestigen? De nota spreekt over het verder terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen. Ten aanzien van dit punt zou ik willen wijzen op het feit dat Flevoland qua duurzaam produceren en voedselveiligheid aan de top staat en er voor wat de VVD-fractie betreft geen behoefte is aan extra regelgeving op dit punt. Het Europees en nationaal beleid geven op dit moment meer dan voldoende waarborg voor duurzaamheid en voedselveiligheid. Is het college het met deze zienswijze eens? Vanwege onze concurrentiepositie en het terugdringen van administratieve lastendruk heeft mijn fractie hierover een motie voorbereid. Ten aanzien van de biologische landbouw is het streven naar een 10 tot 12% areaal in 2010 een nobel streven, maar niet realistisch. Laten we in plaats van nog meer aandacht, privileges en middelen richting biologische landbouw eerst maar eens bekijken wat de marktwerking teweeg brengt. Het rapport "To bio or not to bio" geeft duidelijk aan, dat men op dit moment zeer terughoudend is om om te schakelen. In de nota wordt afwijzend gereageerd op het nemen van het voortouw bij ruilverkavelingsprojecten. Evenwel, dit fenomeen zal in de zeer nabije toekomst ook in Flevoland moeten plaatsvinden. De VVDfractie vindt dat de provincie hierin wel degelijk een voortrekkersrol kan vervullen. Op het eerste gezicht lijkt het een "ver van ons bed"-show, maar als je op de toekomst voorbereid wilt zijn, zal dit vraagstuk wel degelijk ter hand moeten worden genomen. Het gunstig nevenaspect daarvan zal het verminderen van het landbouwverkeer zijn. Is het college dit met de VVD-fractie eens? Zo ja, hoe zou u dit dan willen aanpakken? Vanwege onze kennis en kennisas-instellingen hebben wij ons een belangrijke positie in de wereld veroverd als het gaat om hoogwaardige landbouw. De VVD-fractie pleit voor veel aandacht. Tevens zullen wij de biotechnologie en de gentechnologie de ruimte moeten geven daar wij anders snel op een achterstand gezet zullen worden. Op dit punt constateert de VVD-fractie dat de kloof tussen maatschappij en wetenschappers steeds kleiner wordt. Als wij de boot voor de toekomst niet willen missen en koploper c.q. voorloper willen blijven, moet Flevoland hieraan actief deelnemen. Hoe denkt het college deze high tech te promoten? Voor ik bij het volgende kopje ben, zou ik een zin willen uitspreken waarover misschien even nagedacht zal moeten worden. Mijn volgende kopje gaat over de criteriagebieden in Flevoland. Als voorlopertje hierop zou ik willen zeggen: als een boer niet kan zwemmen, dan ligt het altijd aan het water, maar als een boer niet meer kan ondernemen, dan ligt het ook aan ons, de Provinciale Statenleden, u en ik. Ik kom tot mijn punt: de criteriagebieden, De provincie Flevoland heeft ± tussen de 30.000 en 35.000 hectaren aangewezen als criteriagebied in het kader van de PEHS. Echter, er blijkt maar geld te zijn voor omstreeks 320 hectaren. Enerzijds zijn er ondernemers die dit als onrechtvaardig ervaren omdat zij voelen dat er een claim op hun bedrijf ligt waardoor de waarde van hun bedrijf aanzienlijk daalt. Anderzijds zijn er ondernemers die met de provincie willen overleggen hoe dit op hun bedrijf gerealiseerd kan worden, zo is mij duidelijk geworden middels een brief van een boer uit het noorden van Flevoland die u misschien ook hebt gezien. Echter, mijn fractie heeft begrepen dat een en ander onder de rechter is dan wel bij de Raad van State ligt. Klopt het dat de provincie Flevoland op dit moment geen gesprekspartner wil zijn om het probleem op te lossen? Heeft de Raad van State een en ander terugverwezen naar de rechtbank en is mediation voorgesteld aan de provincie? Zou het, als mijn informatie juist is, niet realistisch zijn de criteriagebieden op de kaart te schrappen? Ik zou hierover indien nodig in tweede termijn een motie willen indienen. Hieraan gekoppeld zou ik het volgende aan het college willen voorstellen. Is het mogelijk de subsidie agrarisch natuurbeheer, in de volksmond ook wel SAN genoemd, los te koppelen van de criteriagebieden? Dit zou namelijk alle ondernemers in Flevoland de kans bieden vrijwillig deel te nemen aan bijvoorbeeld akkerlandbeheer. Is het college tevens bereid daarvoor middelen beschikbaar te stellen als blijkt dat de pot van Laser daarvoor ontoereikend is? Mijn fractie heeft daartoe een motie voorbereid. De intensieve veehouderij staat in Nederland volop in de aandacht. Voor wat Flevoland betreft zou de VVD-fractie willen zeggen: als bedrijven zich hier willen vestigen en dat via het Milieuspoor mogelijk is, dan zouden wij dat niet via het ruimtelijke-ordeningsspoor willen belemmeren. Immers, de nota zegt zelf: ruimte voor ondernemen. De VVD-fractie is er zich van bewust dat de zaak nu eigenlijk tot 2005 op slot zit in verband met de Wet Herstructurering Veehouderij, de WHF. Openhouden lijkt op dit moment dus het beste advies, waarbij de vrijheid van ondernemers gewaarborgd moet worden om ze te laten ondernemen met inachtneming van de regels en wetgeving omtrent EU-beleid en nationaal beleid. Is het college dit met de VVD-fractie eens? Voor wat de projectlocaties bloembollen betreft gaat de VVD-fractie ervan uit dat op private basis projecten moeten kunnen ontstaan. Als daarvoor landbouwtechnische handelingen nodig zijn, zoals diepploegen of omputten, moeten daarvoor geen belemmeringen opgeworpen worden, zoals aanleg-
- 39 vergunningenstelsels of welke administratieve lastendruk dan ook. Mijn fractie heeft ook hierover een motie voorbereid. Een kort puntje: de agrarische bedrijfsterreinen die aan de orde kwamen tijdens de hoorzitting. De VVDfractie geeft er de voorkeur aan dit door de gemeenten zelf te laten invullen. Het agrarisch bedrijventerrein bij Espol is hier een goed voorbeeld van. De glastuinbouw. De provincie promoot en ondersteunt van harte de glastuinbouwlocaties Luttelgeest, Almere en Ens. Blij verrast was onze fractie dan ook vandaag uit de media, het Agrarisch Dagblad en nog een ander blad, te vernemen dat omstreeks €€ 8 miljoen, naar ik meen €€ 7,8 miljoen, is toegezegd voor Luttelgeest. Het is natuurlijk een heel goede zaak daar Eurogelden te besteden aan het glastuinbouwgebied. De VVD-fractie is het hiermee dan ook van harte eens. Echter, bij Ens doet zich een probleem voor. Door de slechte gasvoorziening lijken de ontwikkelingen daar volledig stil te liggen. Er zijn voorbeelden van bedrijven die zich daar niet kunnen vestigen omdat de gasvoorziening al tijden onvoldoende is. Als wij de glastuinbouw als provincie willen promoten, moeten wij dat ook kunnen waarmaken. De VVD-fractie wil graag de toezegging van het college dat dit probleem wordt opgelost. You talk the talk, zeggen ze in Engeland, but you walk the talk? Oftewel: geen woorden maar daden. Ook hiervoor heeft mijn fractie een motie voorbereid. De archeologie. De provincie wil aanlegvergunningstelsels via gemeenten in bestemmingsplannen laten opnemen. Dit betekent dat, als een ondernemer wil uitbreiden, hij zich eerst door een woud van vergunningen en regels heen moet worstelen. De VVD-fractie vraagt zich af of dit nu de manier is om ondernemers te laten ondernemen zoals wij voorstaan in deze nota. Tot slot. Het is jammer dat wij de hazen, konijnen, fazanten en weidevogels, uit ons mooie Flevolandse landschap hebben laten vertrekken omdat wij te ver zijn doorgeslagen met de bescherming van roofdieren. Geen scharrelkip is nog veilig, de dierenweiden en kinderboerderijen worden geplunderd, weide- en zangvogels worden steeds zeldzamer. De vossen doen zich momenteel al te goed aan de egels. Zijn binnenkort zelfs onze diepvriezers aan de beurt? De Voorzitter: Heb ik goed begrepen dat alle moties eventueel pas in tweede termijn zullen worden ingediend? De heer Keur: Dat is mijn voornemen, mijnheer de voorzitter. De Voorzitter: Dat wacht ik dan af. De heer Zijlstra: Mijnheer de voorzitter. "Agrarisch Flevoland stoomt door." Onder deze titel beschrijft Aart van Kooten de Landbouwnota in het januarinummer van het magazine Provincies.NL. De potentie van het gebied wordt lovend onder woorden gebracht en zelfs wordt de suggestie gedaan het Flevolands model model te laten staan voor nieuwe landbouwontwikkelingen elders in de wereld, met name in Oost-Europa. Middels een goede landbouwinfrastructuur agrarische ondernemers de ruimte geven om daadwerkelijk te ondernemen. Zo kennen we elkaar: bouwen, ontwikkelen, innoveren, vernieuwen, ook in de landbouw. Het heeft even geduurd voor deze sectornota het licht zag. Het interactieve proces dat hieraan is voorafgegaan, zal daaraan zeker hebben bijgedragen, maar wij zouden het niet anders hebben gewild. Het vooraf breed communiceren met en in het voorproces betrekken van belanghebbenden en organisaties is wat ons betreft een must en blijkt op de schaal van onze provincie goed werkbaar. Het geeft een breed gevoel van betrokkenheid. Ik wil hierbij namens mijn fractie dank uitspreken aan de verantwoordelijke bestuurders, de afdeling en verder alle betrokkenen voor de manier van inbreng gedurende dit proces. De toekomst van de Flevolandse landbouw wordt voor een belangrijk deel gestuurd door de landbouw zelf. Overheden geven de bandbreedte aan waarbinnen diverse soorten landbouw mogelijk zijn en zijn verder faciliterend en initiërend. Kortom: voorwaardenscheppend. De CDA-fractie vindt dit een evenwichtige nota, rijp voor vaststelling. De rode draad is: laat de ondernemer ondernemen. Dit spreekt mijn fractie aan. Terughoudend zijn bij regelgeving en waar nodig heldere regelgeving. De CDA-fractie ziet heel Flevoland als landbouwontwikkelingsgebied en het college deelt dit standpunt. Schaalvergroting en intensivering zullen sleutelwoorden zijn voor de toekomst naast verbreding en innovatie. Het is de ondernemer die hiervoor de besluiten neemt en zo hoort het. Met het oog op deze ontwikkelingsgerichtheid wil ik nog graag een paar punten uit deze nota met u doornemen.
- 40 Belangrijke ontwikkelingsvoorwaarden in Flevoland zijn de voorwaarden waaronder pacht en erfpacht vallen, essentieel voor de continuïteit van de bedrijven. Bij de behandeling van deze nota in de commissie ELPOO heeft de woordvoerder van de PvdA, mevrouw Van Hulten, dit onderwerp aangeroerd. Zij sprak hierover als enige haar bezorgdheid uit en mijns inziens terecht. Liberalisering van de Pachtwet, wat in dit geval ondermijning van de pachtbescherming betekent, is een bedreiging voor de sector. Daaraan dan nog toegevoegd het feit dat op 12 april 2000 de toenmalige Staatssecretaris van Financiën, de heer Wouter Bos, een verkoopstop heeft afgeroepen voor domeingronden die nog steeds van kracht is. Ook de eerder gedane toezegging voor het opnieuw vestigen van erfpachtrecht aan zittende pachters is op de tocht komen te staan is, ondanks de brief van 16 oktober 2001, een open einde gebleken. Onzekerheid troef voor betrokkenen en vooral voor hun financiers. Ik doe bij dezen een oproep aan de vertegenwoordigers van politieke partijen, die hier in groten getale aanwezig zijn, om op dit punt de nodige inwendige zending te doen richting Den Haag in het belang van de continuïteit van de landbouw in Flevoland. Vrijkomende agrarische erven, wat doen wij ermee? Op dit punt zit enige spanning. Houden we ze zo lang mogelijk onder de agrarische bestemming of geven we ze een woonbestemming onder strikte criteria? Mijn fractie denkt dat we het met de criteria verwoord in de beleidsregel hieromtrent samen met de gemeenten moeten aandurven. Een "ruimte voor ruimte"-regeling, zoals toegepast in reconstructiegebieden, wijst het college pertinent van de hand. Mijn fractie vraagt u hierin wat minder stellig te zijn en de mogelijkheid in dezen, zo zij zich ooit mocht voordoen, toch achter de hand te houden. Naast in de toekomst vrijkomende erven zijn er erven waar schaalvergroting zal plaatsvinden. Samenvoegen van kavels in Noord-Flevoland, maar mogelijk ook elders, vraagt om ruimte. Het college streeft hierbij naar een uniforme regeling. De voorgestelde tabel op bladzijde 33 vindt mijn fractie te eng. Om een aantal redenen willen wij de gemeenten hierin een ruimere bevoegdheid geven. Ik dien hiervoor een motie in die niet alleen door het CDA maar ook door de ChristenUnie gesteund wordt en ondertekend is. Ik zal de motie voorlezen: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; overwegende dat: - het ontwikkelingsperspectief van de landbouw in Flevoland sterk in beweging is; - schaalvergroting en reconstructie ook in Flevoland aan de orde zijn; - erfvergroting bij samenvoeging van bedrijven en bij reconstructie vaak gebonden zijn aan juridische termijnen voor de aanvrager; - een eenvoudiger en uniformere regeling voor een snelle behandeling gewenst is; verzoeken het college van Gedeputeerde Staten: 1. voor uitbreiding van bouwpercelen tot in totaal 2,5 ha. een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid te geven aan de desbetreffende gemeente; 2. voor uitbreiding van bouwpercelen, waarbij het bouwerf groter wordt dan 2,5 ha. een herziening van het bestemmingsplan of een projectprocedure, waarbij vooraf een verklaring van geen bezwaar bij het college van Gedeputeerde Staten dient te worden aangevraagd; 3. in gevallen waar reeds bij recht een groter bouwblok dan 2,5 ha. vergeven is, in een reeds vastgesteld bestemmingsplan, vrij te stellen van de onder 2 genoemde regeling; en gaan over tot de orde van de dag." De probleemoplossingen zijn sterk gericht op het noorden van Flevoland, maar ook in het zuiden van Flevoland zullen zich mogelijk op termijn functieveranderingen voordoen. Mijn fractie denkt dat zorgvuldig ruimtegebruik met zoveel mogelijk oog houden voor open gebieden, verwoord in de Vijfde Nota RO, ook aandacht verdient. Rond erven hoort in het kader van een goede landschappelijke inpassing een passende erfbeplanting. Gemeenten zijn bereid in of bij herziening van bestemmingsplannen dwingende regels op te nemen. Binnen het kader van het terugbrengen van extra regelgeving vindt mijn fractie dat een aanlegvergunning hiervoor overbodig is. Een hierop betrekking hebbende motie, ondertekend door CDA en ChristenUnie lees ik voor: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; overwegende dat: - in het Omgevingsplan is bepaald dat rondom het bouwerf erfbeplanting aanwezig dient te zijn; - dit in de praktijk helaas niet altijd het geval is; - bij erfuitbreiding een passende erfbeplanting voor landschappelijke inpassing gewenst is;
- 41 - dit ook zonder een aanlegvergunning gerealiseerd kan worden; verzoeken het college van Gedeputeerde Staten te bevorderen dat gemeenten in hun herziene bestemmingsplannen een kapvergunningstelsel gaan opnemen en vervolgens bij het verlenen van een bouwvergunning een herbeplantingsplicht gaan invoeren; en gaan over tot de orde van de dag." Wanneer door het rijk meer mogelijkheden worden geboden voor vestiging van grote intensieve veehouderijbedrijven hoeft dat volgens mijn fractie voor Flevoland geen reden te zijn zich daarvoor open te stellen. Wat het CDA betreft hoeft het Omgevingsplan op dit punt voorlopig ook niet te worden herzien. De discussie daarover is gevoerd en de uitslag is leidend. Ruimte voor grondgebonden intensieve veehouderij als neventak dat kan natuurlijk, daar is overeenstemming over. Wat het CDA betreft hoeft u ook geen onderzoek te doen naar eventuele projectlocaties voor intensieve veehouderij. Wij denken dat daar in Flevoland geen maatschappelijke draagvlak voor is. De schaal waarop de intensieve veehouderij zich ontwikkelt, is een zodanige schaal dat het zelfs de vraag is of die in Nederland op termijn in volle breedte geaccommodeerd kan worden. Ruimte voor ondersteunend glas voor bomenteelt en bollentrek kan toegevoegde waarde geven, 2 1000 m is daarvoor wel erg krap. Mijn fractie pleit voor verruiming indien dit binnen het bouwerf gerealiseerd kan worden. Bij de hoorzitting op 9 januari heeft één gemeente gepleit voor het mogen aanleggen van een agrarisch bedrijfsterrein, niet voor intensieve veehouderij maar voor mechanisatie en dienstverlening voor de agrosector. Zij noemde daarbij een aantal argumenten die mijn fractie aanspreken. Misschien is dit een idee voor een pilot. Ruilverkaveling is niet aan de orde in Flevoland. Overigens wordt het begrip ruilverkaveling in de sfeer zoals wij het kennen in Nederland ook eigenlijk niet meer toegepast. Het is nu herinrichting in het kader van de wet en dat is toch een heel ander regime. Wel hebben wij strategische aandachtsgebieden. Om in deze gebieden de landbouwstructuur te versterken middels kavelruil zouden een aantal faciliteiten en flankerend beleid welkom kunnen zijn. Wanneer deze situatie zich in Flevoland mocht voordoen, vindt mijn fractie het van het allergrootste belang dat de provincie, lees GS, hierover de regie voert en niet L.en V. De biologische landbouw heeft in Flevoland een belangrijke plaats veroverd. Samen met de afzetcoöperatie en het CBLF heeft zij smoel gekregen. De laatste jaren hebben redelijk veel ondernemers de keuze in deze richting gemaakt. Zo hoort het ook, de ondernemer moet de keuze maken en niet de overheid. Een streefcijfer is hierbij moeilijk aan te geven, dit is grotendeels afhankelijk van de afzetkansen in Nederland maar met name ook in het buitenland. Agrarisch natuurbeheer is in. Er is meer vraag dan aanbod, met name vanuit de natuurverenigingen. Flevoland telt er inmiddels drie. Deze verenigingen zouden eigenlijk bij voorrang in aanmerking komen voor het verkrijgen van mogelijkheden om aan agrarisch natuurbeheer te doen. Het is de CDA-fractie bekend dat het college al het mogelijke probeert om het agrarisch natuurbeheer wat aan te passen in regelgeving, zodanig dat het ook past in landelijke regelgeving. Verder kan het agrarisch natuurbeheer worden weggezet in gearceerde en niet gearceerde gebieden. Deze zijn vastgelegd in het door het college vastgestelde Gebiedsbeheersplan. De ambitie en de realiteit van dit Gebiedsbeheersplan liggen ver uit elkaar. Slechts 1,5% van de ambitie kan op dit moment gerealiseerd worden. Mogelijk kan dit percentage nog wel eens wat worden uitgebreid of misschien verdubbeld, maar dan is het nog slechts 3%. In het veld wordt zeer verschillend gedacht over de criteriagebieden die door het college zijn vastgesteld. De ene ondernemer ziet het als een kans, de andere verzet zich ertegen. Ik heb begrepen dat zelfs de gang naar de rechter in dezen niet wordt geschuwd. Mijn fractie vindt dit een slechte zaak. We zitten hier elkaar dingen aan te doen die eigenlijk helemaal niet nodig zijn, want de criteriagebieden zouden wel wat meer op maat gesneden en verdeeld kunnen worden. Mijn fractie nodigt u uit het Gebiedsbeheersplan te herzien en bij te stellen naar proportie van mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer, nu en voor de komende jaren. Ik heb hiervoor een uitnodigende motie bedacht, want ik ben mij ervan bewust dat dit een bevoegdheid van het college is. Daarom is deze motie iets anders van strekking dan de andere moties. Ook deze motie is door CDA en ChristenUnie ondertekend. Tenslotte. Een aantal insprekers heeft de Landbouwnota bekritiseerd als een stuk met weinig visie. Neem nu de heer Chris de Koning van het Landbouwgenootschap. Hij heeft ons gewezen op het feit dat ontwikkelen en innoveren zaken zijn van lange termijn die een visie nodig hebben. Of Dick Abt uit Dronten, thans rustend landbouwer en nog met hart en ziel verbonden aan de sector. Hij is bezorgd over de liberalisering en de neergaande spiraal van steeds lagere opbrengstprijzen. "Iedereen roept maar
- 42 wat", schrijft hij in zijn brief, "Sicco Mansholt was de laatste deskundige die een duidelijke visie had." Was het echter niet juist deze Mansholt die in het laatste decennium van zijn lange leven zijn oorspronkelijke visie moest bijstellen? Ik heb nog een motie die ik evenals de andere moties graag even wil voorlezen: "Provinciale Staten van Flevoland, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; constateren dat: - de provincie voor agrarische ondernemers een belangrijke rol ziet weggelegd bij agrarisch natuurbeheer; - in het kader van programmabeheer thans subsidies verstrekt kunnen worden voor maximaal 514 ha. landbouwgrond; - er veel onduidelijkheid is hoe deze regeling zich de komende jaren zal ontwikkelen; - subsidieaanvragen ook in de zogenaamde witte gebieden gehonoreerd kunnen worden; - er thans ca. 35.000 ha. voor deze regeling is begrensd in het vastgestelde gebiedsbeheersplan; - er veel bezwaren zijn ingebracht tegen vaststellen van bovengenoemd plan; verzoeken het college van Gedeputeerde Staten: het ambitieniveau in overeenstemming te brengen met de realiteit van programmabeheer middels een herziening van het gebiedsbeheersplan; en gaan over tot de orde van de dag." De heer Slicht: Mijnheer de voorzitter. Aan het begin van deze Statenperiode werd de situatie binnen de Flevolandse landbouw als zorgelijk omschreven. Van verschillende kanten werd aangedrongen op het opstellen van een Landbouwnota. Vanavond, bijna vier jaar later, ligt de nota Landbouwontwikkeling in Flevoland ter besluitvorming voor. Het traject van deze nota is niet altijd even vlekkeloos verlopen, overigens niet altijd door te voorkomen omstandigheden. Onder druk van de tijd is alsnog besloten de nota voor de verkiezingen vast te stellen, iets wat ook in de commissie door ons werd ondersteund. Mijn fractiegenote mevrouw Van Hulten sprak terecht in het begin van haar betoog over het gemis van invalshoeken als Europese en nationale ontwikkelingen in deze nota. In de commissie is door de diverse fracties zeer gedetailleerd ingegaan op de nota. Wij willen vanavond dan ook in politieke hoofdlijnen op de nota ingaan. Wel spreek ik namens mijn fractie de hoop uit dat de nota kritisch zal worden besproken en de discussie zich vooral zal richten op het beleid ten aanzien van de positie van de Flevolandse landbouw in de toekomst. De fractie van de PvdA heeft ervoor gekozen niet alleen de inhoud van deze Landbouwnota te bestuderen, maar ook andere ontwikkelingen betreffende landbouwbeleid aan de orde te stellen, dit omdat de fractie van de PvdA van mening is dat de voorliggende nota deels dan wel geheel voorbij gaat aan een aantal ontwikkelingen in de landbouwsector. Voor een goede afweging heeft de fractie van de PvdA dan ook een flink aantal andere nota's in haar besluitvorming meegenomen. Een aantal daarvan zal ik, overigens in willekeurige volgorde, noemen: het Manifest voor krachtig investeren in landelijk gebied van LTO Nederland, de nota "To bio or not to bio", een onderzoek naar de oorzaken van het niet omschakelen naar biologische landbouw door agrariërs in de provincie Flevoland, "Ondernemer van morgen", een publicatie van de Milieufederatie Flevoland, "Ruimte voor landbouw, landbouw voor de ruimte" van de Tweede-Kamerfractie van de PvdA, "Flevoland, Tuin van de Randstad", perspectieven voor landbouwbedrijven in Flevoland, plan van aanpak biologische landbouw provincie Flevoland, de herziene nota van 2002-2003, "Eten en genen, een publiek debat over biotechnologie", "Voedsel" door de tijdelijke commissie biotechnologie en voedsel onder voorzitterschap van Jan Terlouw, "Een wereld en een wil, werken aan duurzaamheid" en het Nationaal Beleidsplan 4 van het Ministerie van VROM. Het feit dat ik deze publicaties in willekeurige volgorde noem geeft direct aan hoe belangrijk wij de landbouwsector vinden. Een punt van kritiek is daarom dan ook dat in de nota die nu voor ons ligt weinig doorklinkt van dergelijke publicaties, opgesteld vanuit een ander gezichtspunt dat naar ons idee meer toekomstperspectief biedt. Daarom zal in de bijdrage van de PvdA dat gezichtspunt duidelijk naar voren komen. De PvdA is voor een sterk en sociaal platteland, ook voor de bewoners die op het platteland wonen en werken. De PvdA is ook voor een sterk en sociaal platteland dat toegankelijk is voor andere bewoners die hiervan willen genieten. De PvdA maakt zich, kortom, sterk voor een platteland waar het goed wonen, werken en recreëren is, nu en in de toekomst. Verbetering van de kwaliteit van het wonen op het platteland is nodig en die verbetering kunnen wij door een aantal zaken bereiken.
- 43 1. Woningbouw bundelen in of bij de steden en regionale kernen. Dorpen niet op slot maar beperkt bouwen binnen door de provincie vastgestelde grenzen, mits maatschappelijke waarden niet worden geschaad en woningbouw landschappelijk mooi kan worden ingepast. 2. We zullen naar creatieve inrichtingsmodellen voor het platteland moeten zoeken, zodat ook daar voorzieningen bereikbaar en toegankelijk blijven, zodat ook daar kinderopvang beschikbaar is, zodat ook ouderen zelfstandig op het platteland kunnen blijven wonen en de bewoners van het platteland zonder al te grote problemen van de diensten van huisarts, apotheek en ambulance gebruik kunnen maken. 3. Bereikbaarheid van steden en dorpen. Een belangrijke rol dient dan ook te worden weggelegd voor het vraagafhankelijk vervoer, dat gesteund wordt vanuit de provinciale overheid. De PvdA is van mening dat het karakter van het platteland landelijk en groen moet blijven. Dat betekent niet dat het hek dicht gaat met een groot slot erop. Integendeel, de PvdA wil het karakter van het platteland zodanig versterken dat het toegankelijk blijft voor de plattelander en de stedeling, nu als aantrekkelijk woon- en leefklimaat, maar ook voor toekomstige generaties door het behoud van schoon drinkwater en natuur. Wij zijn ook van mening dat grote aaneengesloten natuurterreinen gerealiseerd dienen te worden. Dat is de beste garantie voor het behoud van de natuur. Bovendien maakt het recreatief gebruik van onze natuurterreinen mogelijk zonder dat het ten koste gaat van de natuur. Dit uitgebreide netwerk is de ecologische hoofdstructuur. Wij zijn de stellige mening toegedaan dat uitvoering van dit grote groene project een succes wordt, inclusief de nieuwe verbindingszones en de kwaliteitsimpuls voor het landschap. De natuur kent vele verschijningsvormen. Mensen hebben behoefte aan vele tinten groen, behoefte aan grote natuur- en bosgebieden, maar ook aan aantrekkelijke cultuurlandschappen. Particulieren en vrijwilligers moeten worden gestimuleerd in hun activiteiten voor behoud van het landschap. De grondgebonden landbouw vervult hierbij een belangrijke functie en behoort hiervoor ook de financiële waardering te krijgen die het verdient. Beschikbare Europese, nationale en provinciale gelden moeten gebundeld worden ingezet. Een belangrijk onderdeel van de Landbouwnota zou naar onze mening moeten gaan over de biologische landbouw. Wij vinden het toch wat teleurstellend dat er in de uiteindelijke nota relatief gezien weinig aandacht is voor een sector met zoveel mogelijkheden, juist in ons gebied. In de nota "To bio or not to bio" kunnen wij constateren dat de biologische landbouw in Flevoland 5,3% van het totale landbouwareaal gebruikt. Landelijk gezien is dat cijfer vergeleken met andere gebieden hoog te noemen. In het REOF voor de biologische landbouw wordt een doelstelling genoemd van 12 tot 15% van het totale areaal in 2010. Wij zouden van de Gedeputeerde willen weten hoe hij deze doelstelling denkt te bereiken en waarom deze doelstelling niet vermeld wordt in uw eigen nota. Bovendien is de conclusie terecht dat wij in Nederland toch al achterlopen als het gaat om de ontwikkeling van deze sector. De conclusies en aanbevelingen van het AKC en het Groenhorst College zouden naar de mening van de fractie van de PvdA zo overgenomen kunnen worden in de Landbouwnota zoals zij nu voor ons ligt. Waarom biologische landbouw? De biologische landbouw is een innovatieve landbouwmethode. Ze zorgt voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsvoeringssystemen die gunstig zijn voor het milieu, het dierenwelzijn en de gezondheid van producten. Ze biedt bovendien impulsen aan de gangbare landbouw om zich verder te ontwikkelen in de richting van een meer duurzame productie. De biologische landbouw voorziet in de toenemende behoefte van consumenten aan producten die natuur-, dier- en milieuvriendelijk zijn geproduceerd. Biologische landbouw is bovendien een groeimarkt, zeker in een gebied als Flevoland waar de mogelijkheden gunstig zijn en bovendien sprake is van de benodigde kenniscentra. Het is daarom dat de PvdA de komende jaren zou willen inzetten op de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw. Natuurlijk zullen dan op Europees, nationaal en provinciaal niveau de benodigde randvoorwaarden geschapen dienen te worden. Het is daarom van cruciaal belang dat via een intensivering van omschakeling, kennisbeleid, marktbegeleiding en kwaliteitszorg en fiscale maatregelen de komende jaren fors geïnvesteerd zal worden, willen wij deze doelstellingen bereiken. Als leidraad zouden de speerpunten uit de notitie van de adviesgroep Belang van aanpak biologische landbouw Flevoland kunnen worden gebruikt. Dit zal naar onze mening geen probleem moeten zijn omdat op de eerste bladzijde heel expliciet wordt vermeld, dat in samenwerking met de provincie initiatieven zullen worden gestimuleerd. Bovendien wordt ook voor de ketengewijze benadering gekozen, iets wat wij als fractie alleen maar kunnen ondersteunen. In de Landbouwnota staat een aantal belangwekkende opmerkingen ten aanzien van voedselveiligheid en gentechnologie. De fractie bespeurt in het hoofdstuk Landbouw en gentechnologie een aantal tegenstrijdigheden. Enerzijds stelt de nota zeer grote terughoudendheid voor als het gaat om rijksregelingen en wetgeving, anderzijds stelt u aan het eind van de nota en in het dik gedrukte gedeelte dergelijke ont-
- 44 wikkelingen niet te willen beperken. Is dat nu, wat de ChristenUnie in de commissie zei en bovenaan haar bijdrage had staan, provinciale struisvogelpolitiek? Wat de provincie niet doet is duidelijk, maar wat de provincie wel doet niet. Wij maken hierin wel een keuze. Mevrouw Van Hulten heeft het nog eens duidelijk in de commissie verwoord: er is nog zoveel onduidelijkheid over gevolgen voor de volksgezondheid dat een terughoudende opstelling op haar plaats is. Onderzoek zal onder strikte voorwaarden moeten plaatsvinden en overdracht van genetisch gemodificeerde eigenschappen naar de omgeving moet absoluut voorkomen worden. Bovendien moeten ook bezwaren van ethische aard een rol spelen rond de besluitvorming over het wel of niet toestaan van bepaalde vormen van biotechnologie. Breed gedragen zorgen van ethische aard mogen niet zomaar uit handelsperspectief terzijde worden geschoven, maar dienen naar onze mening te worden gerespecteerd. De toenemende aandacht voor de kwaliteit van het bestaan brengt met zich mee dat mensen steeds meer morele bezwaren uiten met betrekking tot zaken als milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid. In de maatschappij vindt een individualisering plaats die ervoor zorgt dat mensen zelf willen uitmaken wat ze eten, bij wie ze eten, bij wie ze het kopen, waar het eten vandaan komt en vooral wat veilig en gezond is. Eén van de belangrijkste aspecten die de bezorgdheid rond voedingsmiddelen nog heeft versterkt zijn de verschillende crises die zich in de afgelopen jaren rond de voedselveiligheid hebben afgespeeld, zoals de dioxine-affaire, BSE en nog niet zo lang geleden de MKZ-crisis. Toch is het een paradox dat voedsel nog nooit zo veilig is geweest als tegenwoordig, terwijl de bezorgdheid bij de consument toeneemt. Zie de ervaringen tijdens de MKZ-crisis, er werd nog nauwelijks varkensvlees gekocht en gegeten. Gedurende de commissievergadering zijn van onze kant veel opmerkingen gemaakt. Ik zal deze opmerkingen hier niet allemaal herhalen, ik noem slechts een aantal zaken die naar de mening van onze fractie wel van belang zijn. Ik denk hierbij aan de zorgelijke kwaliteit van ons oppervlaktewater en de ontwikkelingen ten aanzien van de intensieve veehouderij waarmee wij als fractie grote moeite hebben. Ik was dan ook aangenaam verrast door de bijdrage van het CDA en de opmerkingen over de intensieve veehouderij. Een ander punt dat wij in de commissie aan de orde hebben gesteld is de ontwikkeling van de glastuinbouw. Wij zouden het op prijs stellen als de Gedeputeerde op een aantal zaken nog kort zou willen ingaan. Overigens zijn dit punten die naar de mening van mijn fractie straks ter discussie zullen moeten komen bij het opstellen van een nieuw Omgevingsplan. De kwaliteitsachterstand van het landelijk gebied is het grootst in en rond de verstedelijkte gebieden. Daar moeten te voet en per fiets toegankelijke, aantrekkelijke en aaneengesloten gebieden rust en ontspanning gaan brengen. Niet alleen de mens, maar ook flora en fauna en nieuw agrarisch ondernemerschap moeten daarvan kunnen profiteren. Het platteland van nu mist vitaliteit, is te eenzijdig van profiel en heeft behoefte aan een gerichte sociaal-economische impuls en geconcentreerde woningbouw. Provincie, gemeenten en waterschap moeten met elkaar die uitdaging aangaan. Naar de mening van mijn fractie zijn drie randvoorwaarden daarbij noodzakelijk: een balans tussen enerzijds landbouw, recreatie, natuur en water en anderzijds bedrijventerreinen, wonen en wegenbouw zichtbaar inhoud geven. De kwaliteit van de natuurwaarden, biodiversiteit, maatschappelijke aantrekkelijkheid en toegankelijkheid moeten voor alle beheerders voorop staan. De belangrijkste onderdelen van de EHS: veiligstellen ten behoeve van het tot stand komen van grote aaneengesloten natuur- en recreatiegebieden en als laatste regel- en wetgeving actualiseren en beter op elkaar afstemmen. De fractie van de PvdA hoopt hiermee een bijdrage te hebben geleverd aan de discussie over landbouwbeleid naar de toekomst toe. De nota van het college bevat een aantal goede zaken, maar naar onze mening zal nog veel uitgewerkt moeten worden. Door onze bijdrage van vanavond zal duidelijk zijn binnen welke kaders naar ons oordeel een en ander zal moeten plaatsvinden, kaders die door de PvdA Flevoland straks ook zeker bij de discussie over een nieuw Omgevingsplan aan de orde zullen worden gesteld. Tot slot wil ik nog kort reageren op de bijdragen van VVD en CDA. Ik zei zoëven al dat ik aangenaam was verrast door de opmerkingen van het CDA over de intensieve veehouderij. Ik kan mij herinneren dat wij hierover bij de behandeling van de nota Intensieve veehouderij nog behoorlijk van mening verschilden en een behoorlijke discussie hebben gevoerd in onder andere de commissie ROVC. Ik ben blij dat het CDA nu voor wat betreft toekomstige ontwikkelingen kiest voor een pas op de plaats, want ook wij maken ons zorgen gezien de geluiden die ons hierover bereiken. Eigenlijk zouden we nog een stapje verder willen gaan, maar goed, we hebben het destijds politiek moeten afleggen. Wat ik jammer vind in het betoog van de heer Keur is dat hij een flink aantal moties aankondigt, waarvan wij op dit moment de inhoud nog niet kennen. Waarschijnlijk houdt hij de moties nog even onder de hoed omdat hij eerst de beantwoording van de kant van het college wil afwachten, maar ik vind het nogmaals gezegd jammer. Overigens meen ik te mogen zeggen dat de discussie over dit onderwerp vanavond op
- 45 goed niveau wordt gevoerd. Uit de bijdragen tot nu toe blijkt naar mening duidelijk - ik vertrouw erop dat dit ook uit de volgende bijdragen zal blijken - hoe belangrijk wij als Staten de landbouw in onze provincie vinden. Ik denk dat dit ook wel eens gezegd mag worden. De heer Keur: Ik wil graag even op de opmerking van de heer Slicht reageren. Wij dachten dat het ons als fractie betaamt de beantwoording door het college af te wachten en in tweede termijn eventueel met door mij aangekondigde moties te komen. De heer Schaap: Mijnheer de voorzitter. Ik kan iedereen geruststellen, ik zal mijn bijdrage beperkt houden omdat het mijns inziens de afspraak was dat het bij de discussie van vanavond om een politieke keuze zou gaan. De ongeveer 30 punten die van de zijde van de VVD en het CDA zijn genoemd behoefden hier eigenlijk geen herhaling, maar mijn fractie mist in de nota nogal wat politieke keuzen. Kennelijk missen CDA en VVD die ook, want nadat de nota 2,5 jaar in procedure is geweest waarbij 99% van de inhoud is opgeschreven vanuit de sectorbelangen zodat zij zich a priori moeten herkennen in deze nota, kan er anders geen reden zijn na deze 2,5 jaar te doen alsof er nog zoveel manco's zijn dat de nota in politiek opzicht een eindeloze reeks van aanvullingen behoeft. In vergelijking met de behandeling van de Flora- en Faunawet is hierbij de omgekeerde volgorde aan de orde. Voor de commissievergadering van volgende week is het jaarprogramma Nota Landbouwontwikkeling Flevoland 2003 geagendeerd, dat vier pagina's omvat. De stukken zijn reeds in ons bezit. Dit is indicatief voor de reikwijdte van de mogelijkheden van de provincie als het gaat over beïnvloeding van het landbouwbeleid en dat is tevens de tragiek, die hiermee gemoeid is. De begroting van deze provincie voor dit jaar omvat 8,8% van het totaal in termen van economie en landbouw, waarvan de component landbouw slechts een zeer gering percentage omvat. De hoeveelheid suggestieve ruimte die gecreëerd wordt in het uitvergroten van detailproblemen binnen de sector is mijns inziens niet terecht en het positioneren van de landbouw in een maatschappelijk veld wordt daardoor tekort gedaan. Het is heel cruciaal dat de omkering van de redenatie hier niet gedaan wordt met het oog op electoraal gewin omdat de mogelijkheden van het provinciaal bestuur om invloed uit te oefenen op zozeer gewenste aspecten zeer beperkt zijn, terwijl omgekeerd de nood wordt geklaagd over de liberalisering van de wereldhandel, die juist vanuit de politieke doelstellingen van het liberalisme aan de overzijde van deze zaal sinds jaar en dag met verve gepromoot zijn. Nu men in het zicht van de haven komt, zou men dit soort ontwikkelingen toch moeten omarmen in plaats van nu krokodillentranen te huilen, maar binnen eigen kamer en eigen huis is toch het een en ander mogelijk. Het zou dan ook wenselijk zijn dat daar waar de bevoegdheden liggen daarvan gebruik wordt gemaakt. De heer Keur: Mag ik hierop reageren, mijnheer de voorzitter? De Voorzitter: U mag heel kort interrumperen, dit mede met het oog op de tijd. Ik zal straks ook met een behandelingsvoorstel komen voor de rest van de agenda. De heer Keur: Ik zal het heel kort houden. Ik vind het jammer dat GroenLinks in ieder geval het optreden van mijn partij beschouwt als het uitvergroten van details. Ik moet constateren, dat GroenLinks óf niet goed naar mij heeft geluisterd óf niet heet begrepen waarover ik heb gesproken. De heer Schaap: Dat heb ik heel goed begrepen, maar aan deze beleidsnota is 2,5 jaar gepolijst en de nota wordt vervolgens vertaald in jaarprogramma's. Dat is wat politiek aan de orde is, daarin zit de ruimte waarvan bij de verdere ontwikkeling politiek gebruik kan worden gemaakt. De heer Keur: Ik wil inhoudelijk reageren op het standpunt... De Voorzitter: Ik sta nu in deze eerste termijn geen interrupties meer toe, opdat iedereen in deze termijn zijn bijdrage ongestoord kan afmaken. In tweede termijn kunnen we, als we daaraan vanavond toekomen, verder zien. De heer Schaap: In tegenstelling tot misschien de verwachting kan ik melden dat op het gebied van de gewasbescherming heel interessante ontwikkelingen gaande zijn, die door de actualiteit van de dag zijn veroorzaakt. Een persbericht van L. en V. en VROM maakt melding van het feit dat een convenant is gesloten met de milieubeweging, waarbij het aantal veronderstelde middelen en knelpunten tot 32 is gereduceerd. Let wel: in overeenstemming met de milieubeweging in Nederland. Het gesignaleerde
- 46 probleem ten aanzien waarvan in de landbouwontwikkelingsnota nagenoeg wordt gesuggereerd dat het een inhoudelijk probleem zou zijn, is dus achterhaald. Verder staat mijn fractie op het standpunt dat een aantal inhoudelijke zaken nog een accent zou verdienen. Bijvoorbeeld in het ruimtelijke-ordeningsspoor zijn wij van mening dat het Omgevingsplan het primaat heeft en dient te houden. Met de suggesties die in de motie van het CDA zijn verwoord en ook door de heer Keur zijn genoemd met betrekking tot het subsidiariteitsprincipe, namelijk dat gemeentelijke overheden in Flevoland bevoegdheden zouden moeten hebben op het gebied van ruimtelijke ordening ten aanzien van vestigingen binnen de bouwkavels van de landbouwbedrijven, zouden wij in zekere mate kunnen meegaan mits functiewijziging van bedrijfsgebouwen dan ook genormeerd wordt en de begrenzing van intensieve veehouderij als tweede taak is gegarandeerd. Voorts stellen wij vast dat de nota, die 2,5 jaar in procedure is geweest, ook niet aan de actualiteit van vandaag de dag kan beantwoorden omdat een jaar geleden de Europese voorstellen voor het landbouwbeleid een heel andere kant op gingen dan nu op basis van de financiën een feit blijkt te zijn. Suggesties van de kant van de Milieufederatie om een bruisend platteland te creëren zullen dan ook niet al teveel kunnen rekenen op financiële ondersteuning vanuit Europa. In 2014 zullen wij budgettair nog € 1,4 miljard voor plattelandsontwikkeling beschikbaar hebben. Wij vinden het wel een hard punt dat het thema gentech ten aanzien van veldgewassen in Flevoland op inhoudelijke gronden gereguleerd dient te worden, dit in aansluiting op wat de PvdA-fractie terzake heeft gemeld. Verder zijn wij van mening dat het provinciebestuur bij het huidige beleid ten aanzien van kennisontwikkeling een goede koers vaart, maar dit beleid zou moeten worden uitgebreid in de richting van, zoals het in het jargon heet, innovatieve netwerken. Daar er budgettair weinig ruimte is, is het dus ook noodzakelijk de Leader+-gelden extra in te zetten, maar helaas kan dat voor de primaire sector vrijwel niet. GroenLinks is van mening dat meer ingezet dient te worden op ketenmanagement en uitvoering van het plan van aanpak biologische landbouw met een omvangsdoelstelling van 10% toename - gelukkig zijn we dat met het college van mening - gehandhaafd dient te blijven. Voorts zijn wij van mening dat de certificering van de primaire voedingsproducten in de keten een generiek beleidsvraagstuk is dat niet per bedrijfstak behandeld dient te worden, maar waarover gewoon uitspraken zullen moeten worden gedaan zodat dat eenmalig geregeld wordt. In de commissie hebben we vastgesteld - de VVD- en CDA-fractie hebben dat hier herhaald - dat VVD en CDA landelijk nog altijd de politieke insteek van segregatie van landbouw en natuurbeheer hanteren, terwijl op dit moment kennelijk sprake is van een omslag in de praktijk in die zin dat er behoefte is aan het beschikbaar hebben van een veel groter areaal. Dat heeft er blijkbaar toe geleid dat VVD en CDA nu politiek hebben gekozen voor de integratiegedachte, waarbij landbouw en natuurbeheer wel degelijk samen blijken te gaan. Voorts hopen wij dat verder inhoud zal worden gegeven aan het kennislandschap of de kennisas Lelystad-Dronten op de wijze zoals daar tot nu toe zaken zijn ingestoken. Wij betreuren het wel dat het agro-actieprogramma, zoals dat de afgelopen tijd is ingezet, in feite is afgebroken. Deze zaak komt in de landbouwontwikkelingsnota onvoldoende aan de orde en evenmin komt dit aan de orde in het jaarprogramma voor volgend jaar. Het is echter uitermate wenselijk dat dit wel gebeurt in die zin dat de provincie haar eigen format hanteert met betrekking tot de beoordeling van ontwikkelingen en aanvragen. Dit gezegd hebbend constateer ik dat wij ook wel degelijk zorgen hebben over het maatschappelijk bewustzijn van de sector voor wat betreft haar positionering die haar productie in de markt, en vooral de markt in het buitenland, tot gevolg heeft. Waar Duitsland de grootste afnemersmarkt is, is het uitermate cruciaal dat de productie van de sector wel degelijk eco-innovatie gaat ondervinden omdat het voortdurend inbreken op buitenlandse markten maakt dat de noodzaak van het leveren van topkwaliteit aanwezig is, een kwaliteit die beantwoordt aan het verwachtingspatroon van de daar levende consument. Het zou, gezien de bulkproductie binnen de uitgebreide Europese Unie, een miscalculatie zijn als ervan zou worden uitgegaan dat Flevoland de zo veel geroemde voorhoedepositie zal weten te handhaven, terwijl dat als een zekerheid in feite tot het verleden behoort. Met andere woorden: het landbouwbeleid vraagt ook in deze provincie, als de etalage van de Nederlandse landbouw, wel degelijk om innovatie. Wij hopen dat de vertaling van de landbouwontwikkelingsnota in het jaarprogramma 2003 daaraan meer recht zal doen. De heer Baarsen: Mijnheer de voorzitter. Ik ben blij te kunnen zeggen dat wij vanavond niet zoveel tijd van u zullen vergen. Wij hebben voor deze vergadering al de nodige tijd geïnvesteerd in het schrijven
- 47 van een eigen nota. Als ook de andere fracties zich wat meer in de Landbouwnota zouden hebben verdiept, zouden wij vanavond naar ik aanneem voor het bespreken van deze nota wat minder tijd nodig hebben gehad. Ik kan niet zeggen dat mijn rede zich niet tot na middernacht zal uitstrekken, want het is reeds middernacht geweest, maar ik zal mijn bijdrage zo kort mogelijk houden. Ik zal echter wel proberen er qua inhoud gehalte aan te geven. Vanavond is aan de orde de vaststelling van de nota Landbouwontwikkeling in Flevoland. Het heeft nogal wat voeten in de aarde gehad en vele maanden zijn nodig geweest om deze nota aan de Staten te kunnen aanbieden. Van een ontwerp-nota kwam een gewijzigde ontwerp-nota en dan nu de nota die ter tafel ligt. Tijdens het wordingsproces van deze provinciale nota heeft de ChristenUnie, zoals ik zoëven al heb gezegd, een eigen landbouwnota geschreven, de nota Langzaam maar zeker. In de commissie ELPOO hebben wij de Gedeputeerde deze nota aangeboden, maar ook hebben wij deze nota naar Brussel en naar Den Haag gestuurd om te kijken of wij daar wat bredere steun zouden kunnen krijgen. De heer Dijksma glimlacht, ik weet dat de ChristenUnie maar een kleine fractie is, maar het gaat niet om het aantal, het gaat om het gehalte. Het verheugt ons dat de opstellers van de provinciale nota gebruik hebben gemaakt van de nota van de ChristenUnie. Hierdoor heeft deze provinciale nota volgens ons meer body gekregen. Het zal u bekend zijn, zeker na de discussie in de commissie ELPOO, dat de ChristenUnie meer in de provinciale nota had willen vastleggen. Helaas is ons dat niet gelukt, want om dat te bereiken moet een fractie meer leden hebben. De ChristenUnie wil echter door het mede ondertekenen en steunen van de moties van de CDA-fractie toch proberen alsnog een aantal zaken in deze nota vast te leggen, zodat de nota nog meer inhoud zal krijgen dan zij nu heeft. De heer Van der Wal: Mijnheer de voorzitter. Een landbouwnota lijkt er voor te zijn om aan te geven hoe we in Flevoland de landbouw kunnen faciliteren. Die eerst opkomende gedachte is gevolgd en wij zien dat de nota erop is toegesneden hoe de landbouwbouwbelangen het beste kunnen worden gediend, maar daardoor ontbreekt er iets. Als je het landbouwbelang dient, moeten andere belangen een stapje opzij doen. Die neveneffecten van het landbouwbeleid hadden dus ook in deze nota moeten staan. Dat is de integrale afweging die je van een provinciale nota mag verwachten. De landbouw is belangrijk. De landbouw is onze voedselproducent en met recht de primaire sector genoemd. Het is ook een sector waarin veel mensen met een grote verbondenheid met hun bedrijf aan het werk zijn en dan verdienen ze ook een goed bestaan. De bijdrage aan oplossingen voor hun moeilijkheden, oplossingen die echt werken, huidige en toekomstige, is onze inzet hierbij. Al is de landbouw in onze provincie als economische activiteit van groot belang, enige relativering is wel op haar plaats. De tijd dat "Flevolander" synoniem was met "agrariër" is geweest. Er zijn langzamerhand meer dan honderd maal meer andere Flevolanders dan dat er landbouwers zijn en de gevolgen voor die andere Flevolanders van het ruimte geven aan de landbouw, moeten ook helder in een nota als deze naar voren komen. Dat mag geen neveneffect van het landbouwbeleid zijn waarover gewoon nooit is nagedacht. Het belang van de agrarische bedrijven krijgt dus voldoende aandacht in de nota en vanwege de neveneffecten hebben wij nu eens als gewone Flevolanders naar de nota gekeken. Twee thema's staan daarbij voor ons voorop. Het eerste thema is een toekomstgerichte milieubescherming. Dat is een belang van boeren en burgers. Wij zijn bang dat de huidige bedrijfsvoering door het telkens achterlaten van kleine residuen op de lange duur alle landbouwgrond ongeschikt zal maken voor het produceren van veilig voedsel. Al kunnen de huidige boeren om economische redenen mogelijk niet anders, dit is dan toch een maatschappelijk probleem dat gesignaleerd en aangepakt moet worden. Dat het niet goed zit weten we allemaal. De waterbodems zijn in enkele tientallen jaren boeren onherstelbaar vervuild en onlangs bleken de bestrijdingsmiddelen schrikbarend diep in het grondwater te zitten. De nota wil alleen aanvullende maatregelen in kwetsbare gebieden of zelfs alleen nog maar onderzoek daarnaar, maar biedt voorlopig wel vrij baan aan de landbouw op basis van de huidige normen. Laten we er niet omheen draaien: "kwetsbare gebieden" wil alleen maar zeggen dat de bestrijdingsmiddelen daar sneller de grond in gaan, maar uiteindelijk gaan ze overal de grond in. De aangekondigde rapportage Bestrijdingsmiddelen en Milieu in Flevoland zou er eigenlijk eerst moeten zijn voordat wij opnieuw vaststellen wat aan landbouwmethoden toelaatbaar is in het milieu van Flevoland. Het tweede thema is de exclusiviteit van het ruimtegebruik voor de landbouw. Met erin doorklinkende spijt constateert de nota: het landelijk gebied wordt steeds meer een publieke ruimte. Onze invalshoek is dat het landelijk gebied publieke ruimte is. Ons land is wel zo vol, los van alle verkeerde betekenissen
- 48 die je hieraan kunt geven, dat minder dan 1% van de bevolking niet zomaar alle rechten kan krijgen op in ons geval 75% van het territorium. Voor recreatie en natuurbeleving en voor het meedelen in het ruimtegevoel moet medegebruik van de landbouwgebieden mogelijk worden. Dat is dus veel ruimhartiger dan - ik citeer de nota weer - "agrarische gebieden zoveel mogelijk vrijwaren van functies die daar niet thuishoren". Als we dat in de nota laten staan, is dat een vrijbrief om het medegebruik door de overige Flevolanders te blijven frustreren. Wij bepleiten het zoeken naar een vorm van medegebruik waarbij de medegebruikers de hoofdfunctie landbouw met de daarbij behorende hinder van gewone landbouwactiviteiten accepteren. De ruimte in Flevoland wordt dan als uitloop van het stedelijke woonmilieu een belangrijke kwaliteitsfactor van dat woonmilieu. Dat is ook beter voor de mensen in het buitengebied die minder beperkt zullen zijn bij het vinden van aanvullende bronnen van inkomsten die hun bedrijven steeds meer nodig hebben. Het ligt de Gedeputeerde voor in de mond te zeggen dat wat wij willen volgens de wet niet kan, maar er zijn in dit land meer van dergelijke patstellingen door convenanten geregeld. Voortkomend uit deze thema's noem ik nog een aantal aandachtspunten. Ten eerste de uitbreiding van bedrijfsgebouwen. Het perspectief van ieder jaar een vergunning is lintbebouwing over honderd jaar. Ongewenst achten is één, zoals in de nota staat, maar welke maatregelen bent u nu van plan te nemen? Een volgend punt is de intensieve veehouderij, waarbij het huidige restrictieve beleid mogelijk door nieuwe regels zal worden overruled. Kennelijk hebben alleen de Engelsen daar een goed woord voor. Wij zijn blij dat de Gedeputeerde op onze vragen hierover in de commissie heeft gereageerd met de toezegging dat hij alvast met de gemeenten in contact zal treden over het zoeken naar tegenmaatregelen. Het laatste punt: waterbeheer. Sinds het schrijven van de nota zijn al weer nieuwere inzichten naar voren gekomen en als uit de boerenstand, zoals vorige week nog, het geluid komt dat er gewoon maar harder gepompt moet worden, heeft men het dus niet begrepen. Wat doet de nota daaraan? Is er ook een voorlichtingsdoelstelling? Als je je ogen sluit voor de lange termijn lijkt het dat de boeren in deze nota goed aan hun trekken komen, maar aan de burgers is niet gedacht en de buitenlui worden geweerd. Het zal duidelijk zijn dat wij moeite hebben met deze nota. Waarmee wij ook moeite hebben is de bijdrage van de VVD in de eerste termijn van deze behandeling, die ik niet anders kan kenschetsen dan als "lak aan iedereen". Ik ben hierdoor zeer teleurgesteld. Veel positiever beoordelen wij hetgeen door het CDA is ingebracht, al zijn wij het op details niet volledig met het CDA eens. Zoals u uit mijn bijdrage zult hebben begrepen, hebben wij ons voor een groot deel herkend in wat de PvdA naar voren heeft gebracht. De heer Bogerd: Mijnheer de voorzitter. Het ambitieniveau en de beleidsuitgangspunten die in deze nota zijn verwoord, geven ons een evenwichtig beeld van de ontwikkeling van de landbouw. Ik denk dat het ook een realistisch, nuchter en zakelijk beeld is. Ik lees hieruit dat het ei niet wijzer wil zijn dan de kip. De nota is ook een vrucht van de goede voorbereiding en het interactieve beleid dat u gevoerd hebt. Waardering hebben wij dan ook voor zowel de opstellers van de nota als de insprekers. Het gevaar is wel aanwezig - dat bespeurde ik vandaag ook weer - dat beleid en uitvoering met elkaar worden vermengd en wij het risico lopen af te dalen naar het toegezegde actieprogramma. Voor ons is het van belang welke insteek u kiest bij dat actieprogramma. Wordt naar een algehele of partiële herziening van het Omgevingsplan toegewerkt en hoe ziet u de invloed van de Staten daarop? Wat nu voor ligt is een sectorale nota. Wij geven de voorkeur aan het maken van een integrale afweging. Dat vraagt een integrale visie op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Dan wordt pas zichtbaar wat wij als provinciaal bestuur onder een duurzame, veilige en concurrerende landbouw verstaan. Volgens de verwachtingen zal een belangrijk deel van onze landbouwers verdwijnen. U noemt 30% teruggang van de ondernemingen in Flevoland. Dat vinden wij jammer. Flevoland was een agrarische provincie, natuurlijk en met veel groen in het landelijk gebied en dat mag het blijven van de SGP. Bij de afname van het aantal agrarische ondernemingen is een duidelijk beleid ten aanzien van de vrijkomende bebouwing nodig. Wij delen uw standpunt: eerst beschikbaar voor ander agrarisch gebruik ter voorkoming van het zich op het platteland voordoen van conflicterende situaties. Laten wij ervoor zorgen dat er geen plattelandsonvriendelijke bestemmingen in ons landelijk gebied komen. Hoe mooi die bestemmingen ook zullen zijn, onthoud van mij: een gouden zadel van een ezel maakt van de ezel nog geen paard. Dit is een nadenkertje en is het al laat, ik zal dit soort uitspraken voortaan wat eerder op de avond naar voren brengen. Dan zal het wel beter gaan. Belangrijk is ook het grondbeleid. Ten aanzien van het grondbeleid verwachten wij een veel actievere rol van de provincie, want de factor grond speelt een belangrijke rol bij de kosten/baten-analyse van de
- 49 agrariër. Steeds meer in het landelijk gebied van Flevoland liggende grond wordt opgeëist voor woningbouw, werkgelegenheid, wegen, recreatie en natuur en daarbij komt ook nog eens dat de grondconcurrenten een rijker gevulde beurs hebben dan de boer. Meer vraag naar grond betekent prijsopdrijving, waardoor het moeilijk wordt enkele hectaren grond aan een land- of tuinbouwbedrijf toe te voegen. In het kader van het plattelandsbeleid dient de provincie naar de mening van de SGP een actief grondbeleid te voeren, zodat boerenland in boerenhand kan blijven. Nog een opmerking over de cultuurhistorische waarde van het platteland van Flevoland. Het is een uniek stukje cultuur, de landelijke bouwkunst, en daarom mogen wij er blij om zijn dat 2003 is uitgeroepen tot het Jaar van de Boerderij. Karakteristiek daarin zijn de erfgrootte en de beplanting rond het erf. De SGP vindt dat erfvergroting de landschappelijke kwaliteit en de karakteristieke hoofdstructuur niet mag aantasten en waar het de erfbeplantingen en herinplant betreft mag de provincie best een stimulerende rol hebben. Duidelijk moet zijn dat wij versnippering en verrommeling van het landelijk gebied tegengaan, maar die zorg voor het Flevolands landschap en de natuur mag niet buiten de grondgebruikers om gaan. Boeren hebben voldoende getoond op betaalbare en efficiënte wijze over de natuur en het landschap te willen en te kunnen waken. Het water - door de heer Van der Wal is dit ook al aangehaald - zal in de toekomst een belangrijke rol gaan spelen. Die watereis zal integraal moeten worden bezien. Opvang niet alleen in het landelijk gebied, ook moeten de mogelijkheden voor opvang in de stedelijke gebieden worden geregeld. In plaats van de uitbreiding van de ecologische hoofdstructuur door robuuste verbindingen kiest de SGP voor win/win-oplossingen, zoals bijvoorbeeld het agrarisch natuurbeheer. Door akkerranden- en weidevogelbeheer zorgen boeren voor een versterking van de landschappelijke kwaliteit. Dit beheer heeft een inkomensdervend gevolg en daarom is financiële compensatie op haar plaats. De SGP heeft er in de Tweede Kamer als eerste voor gepleit naast de ecologische hoofdstructuur ook een agrarische hoofdstructuur te ontwikkelen. In de ecologische hoofdstructuur zijn natuurontwikkelingen de hoofdcomponenten, in de agrarische hoofdstructuur ligt het hoofdaccent op de agrarische bedrijfsontwikkeling. Tenslotte. Te vaak wordt de boer bekritiseerd als dieronvriendelijk, als vervuiler en als natuuronvriendelijk. De SGP vindt deze kritiek niet juist en ook geen recht doen aan de vele activiteiten die de boeren juist ter bevordering van de natuur, het milieu en het leven doen. Boeren die zich inzetten voor natuurbeheer, dierenwelzijn, duurzaamheid en behoud van het landschap verdienen de steun van het provinciaal bestuur. De Voorzitter: Dames en heren. Ik heb tijdens de eerste termijn van de Staten wat kunnen overleggen met de leden van het college, maar nog niet met u. Ik constateer dat het twee minuten over half een is en ik denk dat voortzetting van de behandeling van deze nota op dit tijdstip het gewicht van het onderwerp absoluut geen goed zou doen. Mijn voorstel aan u is de behandeling van de nota te schorsen en op 6 maart met de behandeling door te gaan. Wij zullen proberen de notulen van dit deel van de vergadering met een week of tien dagen voor u ter beschikking te hebben en zodra wij de notulen zullen hebben ontvangen, zullen wij ze in concept aan ieder van u toesturen. In eerste termijn zijn drie moties ingediend en is aantal moties aangekondigd, waarvan de heer Keur heeft gezegd dat zij afhankelijk van de beantwoording door het college in tweede termijn al dan niet zullen worden ingediend. Met de aangekondigde moties kunnen wij op twee manieren omgaan, we kunnen de VVD-fractie nu vragen of geheel of gedeeltelijk een selectie te maken is ten aanzien van moties die in ieder geval zullen worden ingediend. Als dat mogelijk is, zouden die moties nu, aan het slot van deze ronde, kunnen worden ingediend. De rest zou, afhankelijk van de bereidheid van de VVD daartoe, informeel ter beschikking kunnen worden gesteld. De heer Maenhout: Wij kunnen ons goed vinden in uw voorstel, mijnheer de voorzitter. Het is gezien het tijdstip inderdaad beter de verdere behandeling van de nota op te schorten tot de volgende vergadering. Willem Keur zal op uw vraag over de moties ingaan. De heer Keur: Ik kan mij ook goed in uw procedurevoorstel vinden, mijnheer de voorzitter, met dien verstande dat ik nu graag de reeds door mij aangekondigde moties wil indienen en ook met dien verstande dat ik de mogelijkheid wil hebben de volgende keer, als de beantwoording door het college daartoe aanleiding geeft, eventueel moties in te trekken. De Voorzitter: Dan zijn de moties die u hebt aangekondigd bij dezen ingediend. Wij zullen ervoor zorgen dat de moties aan de leden van de Staten worden voorgelegd. Dat hoeft dan niet nu te gebeuren.
- 50 De heer Keur: Daarmee ga ik akkoord. Ik heb zes moties aangekondigd, die ik hierbij indien onder, nogmaals gezegd, de voorwaarde die ik hiervoor heb aangegeven. De Voorzitter: Ik zal niet alle moties voorlezen. Ze zullen worden vermenigvuldigd en wij zullen ervoor zorgen dat ze in de bakjes van de leden van de Staten terecht komen. Door de fractie van de VVD zijn de volgende zes moties ingediend. "Provinciale Staten Flevoland, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; overwegende dat: - er naar verwachting in de komende 10 jaar veel agrarische bebouwingen vrijkomen; - gemeenten daar nauw bij betrokken zijn; - er behoefte en noodzaak is aan andere economische dragers in het buitengebied (revitalisering platteland); - er door schaalvergroting en verbreding van economische activiteiten behoefte is aan erfvergroting in verschillende gemeentes in de Provincie Flevoland; van oordeel dat: - decentralisatie, deregulering en onbureaucratisering ook van toepassing zijn op de provincie Flevoland en de gemeenten daarin; - de gemeentes daar zelf maatwerk in moeten kunnen leveren; - de behoeftes daarin tussen gemeentes verschillen; verzoeken het College van G.S.: deze taken over te hevelen naar de desbetreffende gemeentes, door het omgevingsplan daarop af te stemmen en de gemeenten de ruimte te geven om hierin maatwerk toe te passen." "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; overwegende dat: - Flevoland als productiegebied zijn status als voorloper wil behouden; - ondernemers niet meer belemmeringen moeten ondervinden dan anderen; - de concurrentiepositie niet in het geding mag komen; - we in Flevoland mede aan de top staan wat duurzaam ondernemen betreft en qua voedselveiligheid; van oordeel dat: extra regelgeving remmend en beperkend werkt op deze positieve ontwikkelingen; verzoekt het college van G.S.: de provincie geen verdere regelgeving moet treffen op het gebied van het gewasbeschermingsmiddelenbeleid dan de landelijke en Europese/Wet- en regelgeving al voorstaan." "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; overwegende dat: - ongeveer 35.000 ha landbouwgrond in Flevoland aangemerkt is als criteriagebied; - er slechts voor ongeveer 300 ha geld beschikbaar is voor realisering van dat beleid; van oordeel dat: - daardoor bedrijfseconomische ontwikkelingen "op slot" zitten; - er een claim op deze bedrijven ligt met als gevolg een waardevermindering; - het ambitieniveau niet waargemaakt kan worden; - de nota juist pleit voor vrijheid van ondernemen; verzoeken het college van G.S: de aangewezen criteria gebieden van de kaart te schrappen dan wel te minimaliseren." "Provinciale Staten Flevoland, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; overwegende dat: - in de landbouwnota gebieden zijn aangewezen die voor subsidie in aanmerking komen voor akkerrandbeheer; - daar dus beperkt gebruik van kan worden gemaakt; - we in de provincie Flevoland maximaal de mogelijkheden van agrarisch natuurbeheer willen benutten; van oordeel dat:
- 51 - iedere ondernemer daar gebruik van moet kunnen maken; - veel ondernemers dat ook wel willen; - de aangewezen gebieden beperkingen opleggen aan niet in dat gebied woonachtige ondernemers; verzoeken het college van G.S.: de hele provincie daarvoor open te stellen en dat ook financieel te ondersteunen." "Provinciale Staten van Flevoland, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; overwegende dat: - permanente bollenteelt niet wordt nagestreefd in de landbouwnota; - er ook gesproken wordt over eventuele aanlegvergunningenstelsels; van oordeel dat: - het aan de verantwoordelijkheid van de ondernemer is om de samenstelling van zijn bouwplan te bepalen; - aanlegvergunningenstelsels te veel en onterecht beperkingen oplegt aan agrarische ondernemers; - projectlocaties op private basis perfect passen in het beleid van een bollencentrum; verzoeken het college van G.S.: af te zien van het voornemen om permanente bollenteelt niet toe te staan en af te zien van aanlegvergunningenstelsels." "Provinciale Staten van Flevoland, in vergadering bijeen op 6 februari 2003; overwegende dat: - de provincie Flevoland het glastuinbouwgebied Ens verder wil ontwikkelen; van oordeel dat: - deze ontwikkeling niet los gezien kan worden van de problemen rond de gasvoorziening; - deze voorziening op dit moment ontoereikend is; - daarvoor de vestiging van een amarylliskwekerij en alstroemeriakwekerij niet kan doorgaan; verzoeken het college van G.S.: dit probleem op te lossen door enerzijds overleg met betrokken instanties en anderzijds middelen vrij te maken om dit project te financieren met Europese gelden." Mevrouw De Jong: Een vraag van orde, mijnheer de voorzitter. In de vorige Statenvergadering is verzocht om uitstel van de behandeling van deze nota tot 6 maart, wat toen om allerlei redenen niet de voorkeur had. Nu wordt dat vanwege het late tijdstip wel gedaan. Kunt u aangeven wat de reden is waarom dit... De Voorzitter: Om de heel simpele reden dat ik zoëven gemeend heb te moeten constateren - ik heb de indruk dat dit niet is weersproken - dat voortzetting van de behandeling op dit moment het onderwerp absoluut geen goed zal doen. We zitten nu wat mij betreft eigenlijk in een overmachtssituatie. Het vandaag afronden van de behandeling van de nota zou heel wenselijk zijn geweest, maar wij zijn teveel met andere punten bezig geweest. Laat ik het maar zo zeggen. De behandeling van de nota Landbouwontwikkeling Flevoland wordt tot de vergadering van de Staten op 6 maart 2003 geschorst. 11. Voorstel inzake Stateninformatiesysteem (SIS) Vervallen. e
12. Voorstel inzake vaststellen van de 6 wijziging (algemene wijziging) van de begroting 2003 van de provincie Flevoland Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college van Gedeputeerde Staten besloten. e
13. Voorstel inzake vaststelling van de 7 wijziging van de begroting 2003 m.b.t. statenvoorstellen februari 2003 Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college van Gedeputeerde Staten besloten.
- 52 -
14. Sluiting De voorzitter: De vergadering is gesloten. (00.37 uur)
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van Provinciale Staten van Flevoland, gehouden op 6 maart 2003. De griffier,
De voorzitter,