Beatrixlaan 1 5342 EH Oss Tel. 0486-460325 06-51864885 E-mail.
[email protected]
Overzicht mogelijke startvragen bij een Competentiegericht interview volgens de STAR methode. Geordend naar het competentieoverzicht leidinggevenden in het onderwijs van Van Hees Advies &Assessment. © van Hees Advies@Assessment
Toelichting U kunt deze startvragen gebruiken bij het Competentiegericht interviewen van sollicitanten. Iedere competentie wordt eerst operationeel beschreven. De startvragen zijn vervolgens weer onderverdeeld naar de diverse operationele elementen . 1. Leidinggeven aan en sturen in teams Kan teams en groepen effectief en resultaatgericht leiden en sturen; houdt rekening met zowel mens- als taakgerichte aspecten. Is teamgericht; creëert draagvlak, teambinding en “wij-gevoel”. Groepsresultaat 1. Kunt een situatie schetsten waarin u groep effectief naar een uitstekend resultaat heeft geleid? 2. Heeft u wel eens een duidelijke verandering moeten doorvoeren? Hoe heeft u gehandeld om daarvoor acceptatie te realiseren? 3. Heeft u wel eens meegemaakt dat een team waaraan u leiding gaaf het fundamenteel oneens was met een door u gekozen opstelling of oplossing? Hoe ging u daar mee om? 4. Kunt u een voorbeeld geven van een moeilijke groep waarvan u medewerking moest zien te verkrijgen? 5. Bent u in staat een groep in beweging te krijgen? Kunt u daar een voorbeeld geven? Groepsproces 6. Heeft u wel een 'moeilijke groep' met veel spanningen gehad? Op welke manier heeft u toen het groepsproces bespreekbaar gemaakt? 7. Kunt u een voorbeeld geven van een verandering in sfeer die u in een groep heeft bewerkstelligd? 8. Heeft u wel eens moeten bemiddelen in een conflict tussen groepen of personen? 9. Kunt u zich een situatie herinneren waarbij u zich niet heeft kunnen verenigen met de werkwijze van uw team? Wat heeft u toen gedaan?
© van Hees Advies@Assessment
-1-
2. Leidinggeven aan individuen Weet medewerkers te motiveren en te stimuleren op effectieve wijze hun bijdragen te leveren. Kan begeleiden, coachen en mensen meekrijgen. Boort talent aan en biedt mogelijkheden tot ontwikkeling. Geeft op de juiste momenten waardering en kritische feedback. Stelt zich, indien nodig, eisend en maatgevend op. Motiveren en coachen 1. Heeft u wel eens iemand anders langdurig begeleid en gecoacht? 2. Kunt u een voorbeeld geven van hoe u iemand anders wist te motiveren tot goed presteren? 3. Komen medewerkers wel eens spontaan bij u met de vraag om raad, advies of begeleiding. Heeft u daar een voorbeeld van? Aanspreken en confronteren 4. Wanneer heeft u voor het laatst iemand serieuze kritische feedback gegeven en aangesproken op zijn/haar professionele functioneren? 5. Kunt u een situatie beschrijven waarin u een medewerker (of iemand anders) hebt moeten confronteren met disfunctioneren? 6. Wat doet u indien er binnen uw omgeving mensen zijn waarvan u last heeft of waaraan u zich ergert, bijvoorbeeld omdat ze dwarsliggen, zeuren, hun verantwoordelijkheden niet nemen of je onnodig met hun problemen lastig vallen? Kunt u een voorbeeld noemen en vertellen hoe u in die situatie heeft gehandeld? Overtuigen 7. Wat is volgens u het beste voorstel, dat door anderen is overgenomen? Hoe heeft u dat aangekaart? 8. Iedereen gaat meestal uit van zijn eigen gelijk tijdens discussies. Hoe is het u gelukt anderen te overtuigen van uw standpunt? Geef eens een voorbeeld. 9. Wat is de beste benadering om een impopulair standpunt te verkopen volgens u? Kunt u iets vertellen over een situatie waarin u hiermee te maken heeft gehad en dit op deze manier gedaan hebt? 3. Inlevingsvermogen Verplaatst zich in situaties, overwegingen en gedachten van anderen en kan begrip tonen voor hun problemen. Neemt behoeften en gevoelens bij anderen waar en reageert daar zichtbaar en adequaat op. Weet evenwicht te vinden tussen behoeften van medewerkers en de belangen van de organisatie. Inleven 1. Heeft u wel eens gesprek gevoerd met een medewerker dat helemaal niet naar uw zin verliep, omdat de medewerker emotioneel reageerde? Hoe heeft u die situatie aangepakt? 2. Heeft u de laatste tijd een impopulaire maatregel moeten nemen waarop betrokkenen emotioneel reageerden? Wat heeft u met deze reacties gedaan? 3. Heeft u wel eens het gevoel gehad dat u anderen in een 'lastig parket' had gebracht? Kunt u deze situatie nader toelichten? 4. Kunt u een voorbeeld geven van een situatie waarin een beroep gedaan werd op uw inlevend vermogen? 5. Hoe moedigt u anderen aan te vertellen waar zij mee zitten? 6. In hoeverre bent u iemand waar men snel zijn verhaal bij doet? Hoe merkt u dat? Heeft u daar een voorbeeld van? Actief luisteren 7. Kunt u een voorbeeld geven van een recente situatie waarin u, door goed te luisteren, informatie heeft opgepikt die een ander wellicht zou kunnen zijn ontgaan? 8. Hoe laat u anderen merken dat u naar hen luistert? Kunt u een voorbeeld geven? N.B. Dit gedragskenmerk laat zich vooral ook tijdens een gesprek goed observeren. Noteer hoe goed/slecht de gespreksdeelnemer heeft geluisterd.
© van Hees Advies@Assessment
-2-
4. Probleemoplossend vermogen Kan beschikbare informatie goed onderbouwd analyseren. Weet hoofd- van bijzaken te onderscheiden. Ziet de essentie van problemen en heeft besef van prioriteit en urgentie. Is breed georiënteerd en benadert problemen en situaties vanuit diverse invalshoeken. Zoekt actief naar informatie ter onderbouwing van de eigen leidinggevende besluiten en acties. Komt tot concrete en uitvoerbare oplossingen. Analyseren 1. Kunt u mij een voorbeeld geven van een situatie waarin u een complex probleem moest oplossen? 2. Bent u wel eens geconfronteerd met een situatie die later bleek veel ingewikkelder te zijn? 3. We kennen allemaal wel de situatie waarin we dachten dat we het probleem hadden opgelost om vervolgens tot de ontdekking te komen dat we alleen maar het symptoom van een nog groter probleem hebben zitten opgelost. Kunt u zich een situatie voor de geest halen waarin u dit zelf is overkomen? 4. Bent u iemand van de grote lijnen of van details? Kunt u een voorbeeld geven? 5. Bent u in staat om, wanneer een discussie of vergadering verzandt , aan te geven waar dat door komt, wat de kern van de impasse is? Heeft u hier een concreet voorbeeld van? Creativiteit/flexibiliteit 6. Heeft u recent te maken gehad met een probleem waarvoor oude oplossingen niet 'werkten'? Wat hebt u toen ondernomen? 7. Is er in de school waarin u nu werkt een verandering tot stand gekomen, die volgens uw collega's, voornamelijk is gerealiseerd door inventiviteit van uw kant? 8. Wat is volgens u het meest ‘ongewone’ dat u ooit gedaan heeft in uw werk? 9. Wijkt u wel eens af van een voorgenomen plan of een methodiek? Zo ja, wanneer deed u dat en waarom? Oordeelsvorming 10. Over welke beslissing heeft u de laatste maanden lang moeten nadenken? Welke zaken heeft u toen allemaal tegen elkaar afgewogen? 11. Kunt u een voorbeeld geven van een door u genomen succesvolle beslissing gedurende het afgelopen halfjaar? Welke alternatieven heeft u overwogen? Waarom is die beslissing goed uitgepakt? 12. Wat is de moeilijkste beslissing geweest die u in uw huidige functie heeft moeten nemen? Hoe bent u tot besluit gekomen? 13. Over welke beslissingen, in uw huidige werk genomen, heeft u het langst na moeten denken? Vertelt u daar eens iets meer over. Waarom vond u dat zo'n moeilijke beslissing? 5. Besluitvaardigheid / actiegerichtheid Reageert actiegericht en kan knopen doorhakken. Neemt op de juiste momenten beslissingen en vertaalt die in concrete acties. Komt voldoende snel tot eigen opvattingen en meningen over zaken en staat daarvoor. Durft risico’s aan te gaan. 1.
2. 3.
4. 5. 6.
Wat is de grootste knoop die u het afgelopen jaar in uw huidige werk heeft doorgehakt? Wat ging daaraan vooraf? Bent u wel eens teruggekomen op een beslissing? Op grond waarvan? Heeft u wel eens beslissingen genomen die vervelende consequenties hadden voor anderen? Wat was daarin moeilijk en hoe heeft u het toch gedaan? Kunt u een situatie beschrijven waarin u tegen de stoom in toch een besluit hebt genomen en tot actie bent overgegaan? Neemt u wel eens te snel een besluit? Kunt u een voorbeeld geven van een situatie waarin meer partijen aanwezig waren met elk hun eigen belangen en waarin u toch uw eigen koers moest blijven varen. Lukte dat? Hoe hebt u ervoor gezorgd dat u vast bleef houden aan uw eigen idee?
© van Hees Advies@Assessment
-3-
6. Planning en organisatie Kan structureren, werk indelen en orde scheppen. Plant eigen werk overzichtelijk en bepaalt daarbinnen de prioriteiten. Kan delegeren en gebruik maken van de mogelijkheden die de organisatie biedt tot efficiënt werken. Werkt met actieplannen, zowel op korte als op langere termijn. Bewaakt de voortgang van werkprocessen. Delegeren 1. Op welke momenten en in welke situaties laat u uw medewerkers zelf beslissingen nemen? 2. Kunt u voorbeelden geven wat voor werk u aan anderen opdraagt en hoe u dat controleert? 3. Is het wel eens voorgekomen dat u plotseling bent uitgevallen? In hoeverre konden uw medewerkers uw werkzaamheden waarnemen? Welke werkzaamheden wel en welke niet 4. Voor welk type beslissingen geeft u medewerkers de bevoegdheid om ze te nemen? Kunt u hiervan voorbeelden geven? 5. Heeft u het wel eens meegemaakt dat zaken die u gedelegeerd had niet goed verliepen? Wat was daarvan de oorzaak? Hoe ging u daarmee om?Welke vormen van controlemechanismen heeft u in uw werk ingebouwd, waarmee u in staat bent de kwaliteit van het door anderen geleverde werk te beoordelen? Kunt u een voorbeeld uit de praktijk geven, waarin u één van de controlemechanismen heeft gebruikt? Plannen 6. Bent u ooit verantwoordelijk geweest voor de organisatie van een groot project. Welk project was dat? Welke methoden of technieken hanteerde u om dit project goed georganiseerd te krijgen? 7. Is het u wel eens overkomen dat een tijdsplanning moet worden bijgesteld door onvoorziene omstandigheden? Kunt u een voorbeeld geven? Wat heeft u toen gedaan? 8. Heeft u een bepaalde aanpak om zaken die op korte termijn aangepakt moeten worden in het oog te houden? Hoe ziet uw aanpak er concreet uit? Voorbeeld? 9. Hoe heeft u bepaald welke taken prioriteit hadden in het afgelopen jaar? Geef hiervan een paar voorbeelden. 10. Kunt u een voorbeeld geven van een project dat er ineens tussendoor kwam? In hoeverre lukte het u om dit project toch binnen gestelde tijd af te ronden? Hoe kreeg u dat voor elkaar? 7. Organisatiesensitiviteit Toont oog voor problemen tussen medewerkers en groepen. Onderkent de invloed en gevolgen van beslissingen of acties op de diverse onderdelen van de organisatie, zowel binnen de eigen school/instelling (intern) als in het grotere organisatorische verband waar de school/instelling deel van uitmaakt (extern). Kan over de grenzen van de eigen eenheid heenkijken en handelen. Interne organisatie sensitiviteit 1. Kunt u een voorbeeld geven van een activiteit of beslissing waar meer groepen / afdelingen (met hun eigen belangen, werkwijzen, culturen) bij betrokken waren? Bent u gekomen tot een aanpak waarin allen zich konden vinden? 2. Heeft u wel eens een beslissing moeten nemen die consequenties had voor andere delen in uw school? Hoe ging dat? Welke afweging heeft u gemaakt en welke argumenten speelden daarbij een rol? 3. Bent u wel eens in de situatie geweest waarin bleek, dat een andere afdeling 'last' had van een beslissing, die door u was genomen? Wat heeft u toen ondernomen? 4. Wat zijn binnen uw school de belangrijkste veranderingen die zich het afgelopen jaren hebben voorgedaan? En wat waren de belangrijkste veranderingen binnen uw totale organisatie? Op welke manier bent u daar mee omgegaan? 5. Hoe ver is het met automatisering (of een ander onderwerp kiezen) binnen uw school? Welke problemen rondom de introductie daarvan waren te voorzien geweest volgens u en welke niet?
© van Hees Advies@Assessment
-4-
Externe organisatie sensitiviteit 6. Weet u met welke onderwijskundige of andersoortige ontwikkelingen andere scholen in uw bestuur zich bezig houden? Welke zijn dat en hoe verkrijgt u daar informatie over? 7. Hoe hebben gebeurtenissen binnen uw school gevolgen gehad voor andere scholen binnen uw bestuur? 8. Op welke manieren werkt u samen met andere scholen binnen uw bestuur? Hoe ziet dat er in de praktijk uit? 8. Externe en strategische oriëntatie Denkt en handelt strategisch en op langere termijn. Kijkt over de grenzen van de huidige situatie en het ‘hier en nu’ heen. Is gericht op de directe omgeving en op de positie van de school/instelling daarin. Weet kansen en bedreigingen uit de omgeving op juiste waarde te schatten. 1.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Welke zaken die zich voordoen in de buitenwereld voordoen zullen uw school het komende jaar beïnvloeden? De komende vijf jaar? Kunt u concreet aangeven hoe u deze informatie verzamelt? Op welke belangrijke strategische ontwikkeling bereidt u zich nu concreet voor? Welke actie heeft u reeds ondernomen? Kunt u een voorbeeld geven van een onverwachte situatie die zich voordeed in contact met een ouder? Heeft u wel eens een ontwikkeling of gebeurtenis die anderen niet zagen aankomen, voorspeld? Wat was dat? Kunt u een voorbeeld geven van een recente maatschappelijke of politieke ontwikkeling die u van invloed acht op uw eigen werk of op uw school in zijn geheel? Kunt u een voorbeeld geven van een kans die u opmerkte en waar uw school gebruik van heeft kunnen maken? Welke tijdschriften/kranten/vakbladen heeft u het laatste half jaar gelezen? Welk recent artikel heeft u aan het denken gezet? Welke veranderingen in de maatschappij zullen volgens u uw werk in de komende tijd beïnvloeden?
9. Onderwijskundig ondernemerschap Zoekt actief naar mogelijkheden om het onderwijs in de eigen school te verbeteren en gebruikt die ook. Communiceert over de eigen opvattingen over onderwijs en pedagogisch handelen. Daagt medewerkers uit na te denken over onderwijs en pedagogische uitgangspunten. Relateert de eigen leidinggevende acties duidelijk aan de onderwijskundige opdracht van de school/instelling 1. Waar ging de laatste heftige onderwijskundige discussie over die u de afgelopen maand (kwartaal, jaar) met één of meer collega’s had? Waar ging dat over? Wat was de aanleiding? 2. Heeft u wel eens een verandering in het onderwijs zelf geïnitieerd? Of doorgevoerd? 3. Welke specifieke bijdrage heeft u zelf geleverd aan veranderingen binnen uw school? 4. Bent u iemand met vele nieuwe ideeën? Kunt u daar eens een voorbeeld van geven? 10. Presentatie Kan eigen gedachten op heldere en bondige wijze verwoorden. Kan presenteren en weet toehoorders te boeien en te overtuigen. Mondelinge communicatie (uiteraard vooral ook tijdens het interview te beoordelen) 1. Kunt u voorbeelden noemen van presentaties die u voor een groter publiek heeft gehouden. Hoe heeft u dat gedaan; hoe was de opbouw? 2. Vindt u het leuk om een presentatie te verzorgen? Wordt u er wel eens voor gevraagd? Schriftelijke communicatie (ook via sollicitatiebrief te beoordelen) 3. Kunt u voorbeelden noemen van meer omvangrijke (beleids-) stukken die u zelf heeft geschreven. Welk commentaar kreeg u daarop? © van Hees Advies@Assessment
-5-
4.
Wordt u vaak gevraagd om iets te schrijven? Laatste voorbeeld?
Sociabiliteit 5. Hoe gaat u te werk bij het leggen van contact als u - in zakelijk opzicht- nieuwe mensen ontmoet? 6. Kwam het wel eens voor dat u onbekende mensen moest aanspreken? Hoe pakte u dit aan? 7. Hoe vaak gaat u naar vergaderingen, bijeenkomsten,etc, buiten het werk? 11. Relativeringsvermogen / Leervermogen Blijft effectief functioneren in wisselende situaties. Weet spanning te breken met humor of relativerende opmerkingen. Kan afstand nemen en overzicht bewaren. Reflectie- en leervermogen (bij vrijwel iedere STAR vragenreeks ook na te gaan door te vragen wat de sollicitant van de betreffende gebeurtenis heeft geleerd) 1. U heeft een cursus gevolgd. Wat heeft u in deze cursus geleerd en hoe heeft u deze kennis in de praktijk toegepast? 2. Heeft u wel eens iets uitgevoerd waarvan u achteraf tot de conclusie kwam als ik dat project opnieuw zou moeten uitvoeren, pakte ik het heel anders aan? 3. Welke ervaring in uw leven is voor u het meest leerzaam geweest? Kunt u aangeven hoe u de, door deze situatie, verworven kennis in de praktijk heeft gebracht? Stressbestendigheid 4. Ga eens terug naar een situatie waarin u flink onder druk stond. Wat deed u om toch de rust te bewaren en door te werken? Lukte u dat? 5. Kunt een voorbeeld geven van een grote tegenslag waar u positief mee bent omgegaan?
© van Hees Advies@Assessment
-6-