demetri porphyrios
aantekeningen bij een methode vertaling: erik pasveer inleiding *) De tekst verscheen eerder als paper bij de Princeton University in 1975, later in Architectural Design (51)6/7, 1981, pp. 96-104. De vertaling is gemaakt in het kader van het Beroepspraktijkonderzoek van de Projectraad, afdeling Bouwkunde TH Delft. Ter verhoging van de leesbaarheid zijn een aantal wellicht minder bekende termen in de noten opgenomen en van een korte aantekening voorzien.
1. In de tekst wordt het onderscheid aangehouden tussen ideologische noties, filosofische catagorieën en wetenschappelijke begrippen, (vert.) 2. Zie voor een meer gedetailleerde bespreking van het 'imitatie'-conp cept: W. Tatarkiewicz, History of Aesthetics, (ed.) J. Harell, Den Haag, Mouton, 1970; L. Venturi, History of Art Criticism, Dutton, New York 1964; N. Pevsner, Academies of Art Past and Present, Cambridge 1940; A. Blunt, Artistic Theory in Italy, Oxford 1956. 3. Mimesis = 'verbeelde representatie', zie elders in dit nummer van O: Rob van der Bijl, Kunst en architectuur, noot 2 (noot vert.) 4. In de vertaling is de duitse terminologie aangehouden. Voor een nederlandse introductie tot deze kwestie: C. Offermans en Frits Prior, De estetiese teorie van Adorno en Benjamin, Nijmegen 1973, p. 16 e.v. (noot vert.) 5. G.W.F. Hegel, Vorlesungen über die Aesthetik, (vert.) B. Bosaquet, geciteerd in On Art, Religion, Philosophy, (ed.) Glen Gray, Harper Books, New York 1970, pp. 2 2 127. Zie voor een volledige engelse vertaling van de esthetische geschiften van Hegel: The Philosophy of Fine Art, (vert.) F.P.B. Osmaston, BeU & Sons, London 1920; Vol. m, Part I gaat specifiek in op de architectuur. Zie voor een kennismaking met Hegels metafysica-systeem: The Phenomenology of Mind, vert.: J. Sibree, New York 1899, of de latere editie met een voorwoord door J.C. Friedrich, New York 1956. 1956. Voor een nederlandse introductie zie ook: G.W.F. Hegel, Het wetenschappelijk kennen, voorwoord tot de Fenomenologie van de Geest, Meppel 1978 (vert.).
Een belangrijk deel van de strijd r o n d h e t onderwijsprogramma aan de afdeling Bouwk u n d e van de T H Delft h e e f t zich in de zestiger en z e v e n t i g e r j a r e n afgespeeld r o n d de inzet van h e t geschiedenisonderwijs. Deze strijd lijkt voorlopig wat geluwd, maar de sporen ervan zijn te h e r k e n n e n in de verschillende manieren w a a r o p m e t 'geschiedenis' in h e t p r o j e c t o n d e r w i j s w o r d t omgegaan. Het lijkt vanzelfsprekend dat geen enkele activiteit die o p het o n t w e r p e n betrekking h e e f t zich aan de geschiedenis kan o n t t r e k k e n . N i e t t e m i n w o r d t deze vanzelfsprekendheid zelden expliciet t o t o n d e r w e r p van studie g e m a a k t . Zo is het mogelijk dat a r c h i t e c t u u r p r o d u c t i e vooral draait o m de bewerking van historisch materiaal, daarmee is h e t p r o b l e e m van de aard van deze bewerking, van de overgang van historisch materiaal naar een actueel o n d e r w e r p en h e t s t a n d p u n t van de o n t w e r p e r / o n d e r z o e ker t e n aanzien van deze overgang nog niet gesteld. In h e t p r o j e c t o n d e r w i js van D. Besch k o m t deze kwestie bijvoorbeeld aan de orde via h e t boek Kunstgeschiedenis en Ideologie van N. H a d j i n i c o l a o u, waarin een aantal theoretische obstakels w o r d e n u i t g e w e r kt die een productieve analyse van k u n s t (of architectuur-) historisch materiaal bel e m m e r e n . Hadjinicolaou geniet in Nederland enige b e k e n d h e i d , o n d e r m e e r vanwege zijn deelname aan h e t kunstgeschiedeniss y m p o s i u m dat enige j a r e n geleden in Nijmegen werd g e h o u d e n . P o r p h y r i os mem o r e e r t dit s y m p o s i u m als één van de aanleidingen o m een b u n d e l artikelen r o n d
het t h e m a van de m e t h o d o l o g ie van de architectuurgeschiedenis t o t stand te brengen. Porphyrios' bijdrage aan deze bundel is te zien als een overzichtsartikel. Het valt uiteen in twee delen. Het eerste deel h e e f t een m e t Hadjinicolaou's boek vergelijkbare inzet: h e t achterhalen van 'theoretische obstakels' d o o r analyse van de gangbare praktijk van de architectuurgeschiedenis. Hij d o e t dit aan de h a n d van een reeks bek e n d e architectuurhistorici, r o n d de vraag naar h u n theoretische vooronderstellingen en u i t g a n g s p u n t e n, in h e t bijzonder naar die elementen in h u n werk die niet leiden t o t een begrip of verklaring van de architectuurgeschiedenis, maar t o t een theoretische ideologie. Het t w e e d e deel draait r o n d de vraag naar de mogelijke e l e m e n t e n van e e n theorie van de geschiedenis van de a r c h i t e c t u u r die wèl t o t verklaringen zou k u n n e n leiden. Daarbij m a a k t hij gebruik van h e t werk van twee b e k e n d e franse theoretici , L. Althusser en M. F o u c a u l t . Op dit p u n t is de tekst zeker voor kritiek vatbaar, w a n t h u n onderscheiden opvattingen zijn niet z o n d e r meer verenigbaar. Daartegenover staat dat de tekst als overzichtsartikel o n m i s k e n b a r e kwaliteiten h e e f t : de lezer w o r d t in k o r t bestek o p de h o o g t e gebracht van een aantal belangrijke t h e m a ' s en p r o b l e m e n van h e t architcctuurgeschiedenisdebat. Bovendien biedt h e t artikel tal van a a n k n o p i n g s p u n t e n voor nadere studie, w a a r o p in volgende n u m m e r s van O zeker t e r u g g e k o m e n zal w o r d e n .
O p bijna alle belangrijke resultaten van de Kunst- en Architectuurgeschiedenis van ongeveer de afgelopen h o n d e r d jaar rust de s c h a d u w van Hegel. De geschiedenis van de Architectuurgeschiedenis, van Strzygowski, van B u r c k h a r d t , Riegl, Wölfflin, Frankl, Wittkower, Pevsner of Giedion, t o t en met de huidige academische 'wetenschappelijkheid' is het verhaal geweest van het her-interpreteren van de c o n c e p t en 'representayej_en 'Idee'., een verhaal dat zich steeds afspeelde b i n n e n de erfenis van het hegeliaanse Idealisme. Tegenover de klassieke categorie 1 van de 'imitatie van de n a t u u r ' stelde Hegel die van de 'representatie van de Idee'. De wereld van de klassieken e n de Renaissance was er vast van overtuigd dat het de t a a k van de kunst was de n a t u u r te imiteren, en dat artistiek uitblinken in feite gelegen was in de meesterlijke en juiste imitatie van de n a t u u r , 2 Hegels kritiek o p de klassieke categorie van de ' m i m e s i s ' , 3 en o o k zijn kritiek o p de kan-
tiaanse t h e o r ie van het 'interesselose Wohlgefallen' van de k u n s t 4 had t o t doel de kunst uit het rijk der metafysica, waarbinnen het eeuwenlang was bediscussieerd, t e verheffen. In plaats daarvan p r o b e e r d e Hegel de k u n s t b i n n e n de cultuur t e situeren. Hegel sprak zo over kunst als V o o r t k o m e n d uit de absolute Idee' en hij b e p a a l de als haar doel 'de zinnelijke representatie van het absolute zelf'. 5 Hegel gebruikte de t e r m 'Idee' niet eenvoudig o m een abstract platonisch beeld uit t e d r u k k e n dat zichzelf h e e f t ingenesteld in de geest als een constitutief a priori, maar daarentegen o m een vorm en een bewustzijn van de concrete werkelijkheid aan t e geven. In het v o o r w o o r d voor 'De Fenomenologie van de Geest' stelt Hegel dat 'het ware het concrete is', hetgeen b e t e k e n t dat alle fenom e n e n (materieel of conceptueel ) altijd b e s c h o u w d z o u d e n m o e t e n w o r d e n binnen h u n levende (actuele) c o n t e x t en nooit geïsoleerd. Het o n d e r z o e k n a a r de architect u u r van een volk zou bijvoorbeeld altijd
m o e t e n w o r d e n uitgevoerd b i n n e n de context van het culturele leven van een volk, daar a r c h i t e c t u u r — volgens Hegel — de visie van dat volk o p de wereld representeert. In feite w o r dt elke beschaving gekarakteriseerd d o o r z'n bijzondere en k e n m e r k e n d e geest, z'n Zeitgeist, wier verpletterende kracht iedereen in haar ban h o u d t . O p zijn beurt geeft de a r c h i t e c t / k u n s t e n a a r , via de Idee, de uiterlijke wereld een b e s t e m m i ng en verkrijgt z o d o e n d e een Weltanschauung. Deze Weltanschauung, of wereldbeeld, genesteld in de bewuste of o n b e w u s t e constitutie van de menselijke geest, w o r d t de modus operandi van alle sociale activiteit en p r o d u k t i e . Zo representeert de a r c h i t e c t / k u n s t e n a a r in de eigenlijke daad van de creatie simpelweg de 'Idee' in zinnelijke v o r m ; dat wil zeggen, hij drukt z'n Weltanschauung uit d o o r middel van zinnelijke, lichamelijke vorm. Deze o n o p h o u d e l i j k e weerspiegeling van het 'Ik' en de cultuur is niet eenvoudigweg een synchrone operatie. Hegel h o u d t vol, dat cult u u r een o n o p h o u d e l i j k e staat van wording is: van 'aufgehoben' w o r d e n ; van verval, terwijl d o o r sublimatie t o c h de essenties in een steeds hogere synthese b e h o u d e n blijven. In die zin zijn wij niet alleen de p r o d u k t e n van de 'Geest van onze E e u w ' maar van de 'Geest van alle voorbije Eeuwen', alsof d o o r de geschiedenis heen een c o n t i n u e evolutionaire en o n o n d e r b r o k e n stroom alles t o t een enkelvoudige en souvereine samenhang verbindt. De hegeliaanse erfenis van kunst- en architectuurgeschiedenis
De theoretische schuld waarmee kunst- en architectuurgeschiedenis d o o r deze erfenis van het hegeliaanse Idealisme zijn belast, is waarlijk immens. Achter de ogenschijnlijk onsystematische m e t h o d o l o g i e van de Architectuurgeschiedenis, achter haar versnipperde concepten, haar ongecodificeerde regels, of de wijdse humanistische h o r i z o n s van haar wetenschappelijkheid, ligt in feite de hegeliaanse epistemologie van de geschiedenis. O p dit terrein en b i n n e n deze grenzen van de hegeliaanse 'historiciteit van de Idee' h e e f t de architectuurgeschiedenis haar d e b a t t e n ontplooid en haar disciplinaire veld gevestigd. Laten we dan de impliciete methodologisch e principes beschrijven waarmee o n d e r z o e k naar de geschiedenis van de a r c h i t e c t u u r is en in sterke m a t e nog steeds w o r d t — uitgevoerd. Ten eerste de n o t i e 6 van Zeitgeist, of de 'Geest van het T i j d p e r k ' : het stelt je in staat o m tussen de gelijktijdige of opeenvolgende
f e n o m e n e n van een gegeven periode een gemeenschappelijkheid van zin vast te stellen een v o o r t d u r e n d spel van spiegels, waarin alles bezield is van het beeld van een collectief bewustzijn. Pevsner schrijft in zijn 'An Outline of European Architecture': 'Het is de geest van een tijdperk die het sociale leven (van een periode) doordringt, z'n religie, z'n wetenschap en z'n kunsten. '7 En aangezien a r c h i t e c t u u r het p r o d u k t is van 'de veranderende geesten van veranderende tijden ' 8 stelt Pevsner categorisch, dat 'de verlichte manuscripten van Richenau, de sculpturen van Reims, of Giotto's fresco's werden... gecreëerd vanwege... een Zeitgeist, die zichzelf uitdrukte in religie, politiek en filosofie, in het gilde en op de werkplaats. '9 Dit collectief bewustzijn, opgevat als de geest van een collectief a r c h e t y p e waaraan alle dwaling en alle o r t h o d o x i e w o r d t gemeten, is altijd helder en t o c h duister, duidelijk en t o c h verborgen, overal en t o c h nergens. In die zin geldt voor Frankl dat 'kerkarchitectuur, beeldhouw- en schilderkunst, religieuze poëzie en scholastiek her en der verbonden zijn door kruisverbanden... voortdurend doordrongen van en gevoed door dezelfde levenssappen, omdat ze dezelfde wortels hebben. '10 Zelfs Wölfflin concludeert, wanneer hij z'n volstrekte t r o u w aan de absolute a u t o n o m i e van de k u n s t even terzijde laat dat 'architectuur in één woord het Lebensgefühl van een tijdperk uitdrukt. Als een kunst (geeft) het een ideale verheffing van dit Lebensgefühl; met andere woorden: het (drukt) de aspiraties van de mens (uit).'11 Dit denkbeel d van een Zeitgeist, die zichzelf u i t d r u k t in de verschillende disciplinaire velden van menselijke activiteit, vooronderstelt dat aan de notie van expressie een specifieke relationele betekeni s is gegeven. Vandaar de notie van invloed: het verschaft altijd een r e d e n voor het o n t s t a a n van een gebeurtenis, het impliceert een oorzakelijk verband dat zinspeelt o p een binaire d e t e r m i n a t i e van oorzaak en gevolg. Het is haar taak verwantschappen aan t e geven tussen chronologisch opeenvolgende f e n o m e n e n d o o r ze de rol van of de kip, of het ei t o e te schrijven. 'Eén van de taken die in het bijzonder de kunsthistoricus geheel in beslag nemen, schrijft Frankl, is de afhankelijkheid van kunstwerken van die welke eraan vooraf gingen, en de invloed van verschillende regio 's of scholen op elkaar te laten zien. '12 Beïnvloed w o r d e n b e t e k e n t d a n : getekend te zijn d o o r geleende k e n m e r k e n en je wortels t e h e b b e n in het land van je voorvaderen. Volgens Pevsner
6. De in de Engelse tekst gehanteerde Duitse terminologie is in de Nederlandse vertaling aangehouden (noot vert.). 7. N. Pevsner, An Outline of European Architecture, Penguin Books, 1974, p. 17. 8. Ibid., p. 17. 9. N. Pevsner, Academies of Art Past and Present, p. 224. 10.Paul Frankl, Gothic Architecture, (ed.) N. Pevsner, Penguin Books, Baltimore-Maryland, 1962, p. 268. 11.Heinrich Wöllflin, Renaissance and Baroque, (vert.) Kathrin Simon, Cornell University Press, Ithaca, NY, 1966, p. 78. 12.Paul Frankl, o.c., p. xvi. (links) Leonardo da Vinci, schets voor een kerk met plattegrond in de vorm van een grieks kruis met hoektorens, Parijs' manuscript B. (hiernaast) Bramante 's oorspronkelijke plattegrond voor de St. Pieter, Rome, 1506.
'zou Leonardo's Parijse Manuskript B... (bestaande uit) een combinatie van een groter grieks kruis met vier kleinere griekse kruisen... belangrijk blijken te zijn voor de toekomst (van Bramante). Bramante moet dit gezien (hebben) en het zich herinnerd (hebben), jaren nadat hij Milaan verlaten had en naar Rome was vertrokken. '13 Beïnvloed te zijn b e t e k e n t d a n : gecatalogiseerd t e w o r d e n volgens de algemene kenm e r k e n die m e n m e t anderen deelt, lexicografisch 1 4 of f o r m e e l geclassificeerd te worden, gegroepeerd, gereinigd van alle onzuiverheden, in kaart gebracht, geënt en zo 'historisch verklaarbaar' t e w o r d e n . Kunst- en architectuurgeschiedenis zijn o o k nog bevangen van een ander soort invloed; ditmaal geen invloed tussen individuele artiesten of écoles,ls maar tussen ideeën, overtuigingen of opvattingen van verschillende disciplines. In de periode van 1130—1140 t o t 1270 observeert P a n o f s ky 'een verband tussen Gotische kunst en scholastiek dat concreter is dan een zuiver "parallellisme" en toch algemener dan die individuele - en zeer belangrijke - "invloeden", die onvermijdelijk werden uitgeoefend op schilders, beeldhouwers of architecten door belezen adviseurs. In tegenstelling tot een zuiver parallellisme is het verband dat ik voor ogen heb een onvervalste oorzaak-en-gevolg relatie; maar in tegenstelling tot een individuele invloed komt deze oorzaak-en-gevolg relatie eerder diffuus tot stand dan door directe invoer. Ze komt tot stand door verspreiding van - bij gebrek aan een betere term - een mentale gewoonte... Zulke mentale gewoontes zijn werkzaam in iedere en elke beschaving. 'lé Deze Zeitgeist, die zichzelf u i t d r u k t in alledaagse activiteiten d o o r de Weltanschauung van de k u n s t e n a a r / a r c h i t e c t t e b e ï n v l o e d e n , d o o r de vorming van verschillende groepst e n d e n z e n of écoles, of zelfs d o o r de mentaliteit van een t i j d p e r k t e bepalen, is altijd opgevat als een d y n a m i s c h e krach t die zich in de Geschiedenis o p e n b a a r t . Vandaar de notie van evolutie: het stelt je in staat o m historische gebeurtenissen te groeperen d o o r ze t e relateren aan een souverein principe van verklaarbaarheid, d o o r steeds een ver begin te o n t d e k k e n en een principe van samenhang dat zo gekleurd is, dat het de o m t r e k k e n van historische ontwikkeling k a n schetsen. O p een vergelijkbare manier stelt Frankl, dat 'de rode draad van dit boek (Gothic Architecture) het logische proces is, waarmee de veranderingen van de romaanse naar de gotische stijl, tot z'n afronding in de laat-gotische stijl, zich ontwikkelden vanuit één basisprincipe. '17
13.N. Pevsner, An Outline of European Architecture, p. 327. 14. Lexicografisch: zoals men een woordenboek maakt (noot vert.). 15.De in de Engelse tekst gehanteerde Franse term is in de Nederlandse vertaling aangehouden (noot vert.). 16-Erwin Panofsky, Gothic Architecture and Scholasticism, The Archabbey Press, Latrobe, Penns., 1951, pp. 20-21. 17.Paul Frankl, o.c., p. xvi. 18.N. Pevsner, An Outline of European Architecture, p. 709.
Z o ' n begrip van een geschiedenis van de a r c h i t e c t u u r is gebaseerd o p t w e e f u n d a m e n tele a a n n a m e s : t e n eerste, dat er een vroege o o r s p r o n g bestaat, waarin alle k e n m e r k e n liggen te sluimeren die het artistiek f e n o m e e n in z'n ontwikkeling v e r t o o n t ; en t e n t w e e d e , dat de geschiedenis van dit fenom e e n uit niets anders bestaat dan uit z'n oerk e n m e r k e n die nu w o r d e n opgespoor d in h u n opeenvolgend verhalend t r a j e c t , evolutie genaamd. 'In Engeland, in Frankrijk, in Duitsland, in Nederland, in Spanje,' schrijft Pevsner, 'loopt één coherente en ononderbroken ontwikkeling door tenminste de laatste duizend jaar... Karei de Grote herstelde het Romeinse Imperium en bevorderde, ongewild, het ontstaan van de eerste jeugdige westerse geest; de Culinacs in Frankrijk, de saksische keizers in Duitsland ontwikkelden de romaanse stijl; op het lie de France bedachten vernuftige metselaars
het gotische systeem; engelse, spaanse, duitse; Italiaanse metselaars wijzigden het wat later om het aan te passen aan hun groeiend nationaal bewustzijn; voor een nieuwe zuiverheid, wetenschappelijke orde en gratie kwam Italië ertegen in opstand, daarna voor een nieuwe ernst en statigheid, en later voor een zelfkwellende, gedwongen kunstmatigheid, in haar vroeg-Renaissance, hoog-Renaissance, en Maniërisme. (Dit is het) machtige drama van de geboorte, de jeugd, de mannelijke rijpheid en de eerste ouderdoms-symptomen van het Westen... '18 Maar bovenal zijn het de noties van architect u u r als ' o b j e c t ' en van de architect als 'schepper', die de architectuurgeschiedenis in staat stellen het materiaal dat ze o n d e r z o e k t t o t e e n h e d e n t e verbinden. Deze noties hebben een onmiddellijk, empirisch en werkelijk bestaan in ons leven: ze bewijzen h u n aanwezigheid d o o r h u n hoogte , gewicht, h u n uiterlijk, d o o r de schaduwen waarmee ze begeleid w o r d e n , d o o r het geld dat ermee gemoeid is, d o o r de aanbiedingen en de contracten, d o o r de h a n d t e k e n i n g e n, d o o r h u n geboorte en d o o d , of d o o r de f o t o ' s die blijven, lang nadat zij verdwenen zijn. Ten eerste de notie van architectuur als 'object': het stelt je in staat o m aan een gebouw een eenheid t o e t e schrijven, die gedefinieerd w o r d t d o o r de grenzen van z'n fysieke b e s t a a n ; steeds in de veronderstelling dat de eenheid van het g e b o u w een ogenblikkelijk gegeven is, een onmiddellijke en h o m o gene samenhang. Deze notie van a r c h i t e c t u u r als ' o b j e c t ' is gebaseerd o p de a a n n a m e van een vooraf gegeven samenhang die ligt t e sluimeren in de m o r t e l van haar voegen. Maar omgekeerd maakt ze het de architectuurgeschiedenis mogelijk zich t o t taak t e stellen deze samenhang te doen herleven. Op die manier o n t k e n t de architectuurgeschiedenis altijd de tegenspraken, die in het gebouw aanwezig zijn en verzwijgt ze altijd z'n interne strijdigheid. En zo w o r d t de gegeneraliseerde t h e m a t i e k van het gebouw er als de souvereine organisator uitgelicht. Bijgevolg w o r d e n de niveaus w a a r o p de samenhang van het gebouw consistent is sterk b e n a d r u k t en t o t de status van 'principes' verheven. Nauw v e r b o n d en met de notie van architect u u r als ' o b j e c t ' is die van de architect als 'schepper'. In feite verklaart de notie van de architect als 'schepper', w a a r o m we in het leven van alledag geneigd zijn o m alleen in t e r m e n van fysieke o b j e c t e n aan a r c h i t e c t u u r te d e n k e n . Dit k o m t d o o r d a t de samenhang van het architectonisc h object — z'n handig verscholen consistentie — niets anders is dan de expressieve projectie van z'n werkelijke, levende architect. Eenvoudig te o m v a t t e n d o o r t w e e data en empirisch begrepen d o o r m i d d e l van een u i t p u t t e n d e biografie, word t zo'n a r c h i t e c t / s c h e p p e r steeds gekenmerkt d o o r een diepgaande individuele samenhang, d o o r een eenheid van gedachte, die stijgt t o t het niveau van het charismatische en onevenaarbare. De a r c h i t e c t / s c h e p p er w o r d t z o d o e n d e de uitvinder van z'n eigen orde en w e t t e n . Het m a k e n van a r c h i t e c t u u r is altijd een creatief proces. Daarbij w o r d t de creatie opgevat als een geniaal Driekoningenstel dat van tijd t o t tijd bepaalde charismatische geesten b e z o e k t . En de architectuurhistoricu s zal zich t o t taak stellen zo'n a r c h i t e c t / s c h e p p e r t e d o e n herleven, die altijd z ' n individuele visie belichaamt , u i t d r u k t , vertaalt, weerspiegelt, weergeeft, enz., in de zinnelijke lichamelijkheid van het
architectonisch object en die het aldus begiftigt met een analoge coherentie. Als Panofsky in zijn 'Studies in Iconology' de 'intrinsieke betekeni s of i n h o u d ' van een k u n s t w e r k bespreekt, schrijft hij: 'het (de intrinsieke betekenis of inhoud) wordt verklaard door die onderliggende principes vast te stellen, die de grondhouding van een natie, een periode, een klasse, een religieuze, of filosofische richting blootleggen - door één persoonlijkheid onbewust gekwalificeerd en tot één werk gecondenseerd. '19 Met deze analytische categorieën h e e f t de architectuurgeschiedenis geprobeerd haar materiaal t e b e s t u d e r e n : altijd in een poging o m de verborgen intentie van de creatieve archit e c t / s c h e p p e r te o n t f u t s e l e n aan de duistere aanwezigheid van het architectonisch object . 'Wanneer we het (da Vinci's Laatste Avondmaal en in het verlengde daarvan tevens een architectonisch object) begrijpen als een document van Leonardo's persoonlijkheid, of van de beschaving van de italiaanse hoog-Renaissance, of van een bijzondere religieuze houding,' schrijft Panofsky, 'dan hebben we te maken met het kunstwerk als een symptoom van iets anders, dat zichzelf uitdrukt in talloze variëteiten van andere symptomen, en we interpreteren z'n compositionele en iconografische kenmerken als meer gespecificeerd bewijsmateriaal van dit "iets anders". ,2° Aldus w o r d t de idealistische historicus het eeuwig herstellend bewustzijn van een ander bewustzijn, dat in het werk zelf verborgen is. Z o ' n begrip van de architectuurgeschiedenis berust o p een allegorische o p e r a t i e: wat ze voor ogen h e e f t is steeds datgene terug t e vinden wat bedoeld word t met hetgeen eigenlijk wordt gezegd. Z o ' n architectuurgeschiedenis word t steeds opgevat als een 'interpretatief c o m m e n t a a r ' . Panofsky schrijft: 'de ontdekking en interpretatie van de "symbolische" waarden... is het objekt van wat we iconografie in diepere zin kunnen noemen... ' 21 Z o ' n geschiedenis h o u d t ervan o m constitutief te zijn; ze h o u d t ervan o m de mogelijke semantische waarden van het architectonisch object t e d o e n herleven door vergeten invloeden o p te sporen; ze h o u d t ervan o m de interne logica van het architectonisch object t o t principes te f o r m a liseren, daar zulke principes eens t e meer verwijzen naar de coherentie van de architect /schepper, de enige die gekwalificeerd is o m in zijn werk de 'levenssappen' van een tijdperk t e condenseren. We zijn d a a r m ee getuige van een geschiedenis van ideeën, die gekoppeld is aan een geschiedenis van belichaming, expressie, vertaling, weerspiegeling, omzetting, etc., van ideeën in zinnelijke vorm. Als hij de neoplatonische beweging en haar weerspiegeling in het werk van Michelangelo b e s p r e e k t , schrijft Panofsky: 'te zeggen, dat de beeldhouwwerken van Michelangelo een neoplatonisch wereldbeeld weerspiegelen, is te zeggen of te impliceren, dat er een soort overeenkomst is tussen het kunstwerk en het wereldbeeld en, dat dit wereldbeeld de creatie van het kunstwerk heeft beïnvloed. '22 Voor de gang van ideeën naar zinnelijk gegeven artistieke of architectionische o b j e c t e n is het noodzakelijke en a f d o e n d e schema d a n als volgt: indien x = k u n s t w e r k en y= wereldbeeld, dan is het, o m te beweren, dat x y weerspiegelt, noodzakelijk en a f d o e n d e te laten zien, d a t :
(1) x en y o v e r e e n k o m s t e n v e r t o n e n ; en (2) y x beïnvloedde. Invloed en overeenkoms t zijn bijgevolg n o o d zakelijke vereisten voor elk kunsthistorisc h o n d e r z o e k . Het wereldbeeld van de k u n s t e naar dat diep geworteld is in zijn persoonlijkheid b e ï n v l o e d t in feite het k u n s t w e r k , o m d a t het de manier bepaalt waaro p hij zich z'n creaties voorstelt en uitvoert. In z'n eerb e t o o n aan de b e m i d d e l e n d e subjectiviteit van een constitutief b e w u s t z i j n, is het o n d e r zoek van de k u n s t - en architectuurhistoricu s altijd een beschrijving van oorspron g en e f f e c t e n ; het is een beschrijving van conceptuele e e n h e d e n , zoals die zich manifesteren in iconografische of stilistische e e n h e d e n; het is de staart van een t h e m a t i s c h traject dat de lineaire voortgang van de historische o n t w i k keling v o r m t . We zijn hier getuige van een geschiedenis van het hegeliaanse k o p p e l I d e e / V o r m . We zijn m e t a n d e r e w o o r d e n getuige van een geschiedenis van opeenvolgende ontwikkelingen , van invloeden en van t h e m a t i s c h e en stilistische e e n h e d e n die concentrische cirkels beschrijven r o n d het ontologisch p r i m a a t 2 3 van het architectonisch ' o b j e c t ' , zodat o n s geopenbaar d w o r d t wat het ' o b j e c t ' zelf verbergt: z'n diepere betekenis. Z o ' n architectuurgeschiedeni s h e e f t t o t taak de grondslagen van een 'humanistische' antropologie van de creatie t e vereeuwigen, die — o p zijn b e u r t — de heersende ideologie van o n s tijdsgewricht helpt t e rep r o d u c e r e n : a r c h i t e c t u u r als een ' o b j e c t ' van consumptie. Aantekeningen bij een kritische architectuurgeschiedenis Algemeen Laten we o n s even een m o m e n t indenken , dat w e notie s als 'Weltanschauung', 'Zeitgeist', 'invloed', 'evolutie', ' o o r s p r o n g ' , 'archit e c t u u r / o b j e c t ' , ' a r c h i t e c t / s c h e p p e r ' , 'creatie', en bovenal het begrijpen van de geschiedenis als een 'interpretatief c o m m e n t a a r ' opschorten, zodat we de o m t r e k k e n k u n n e n schetsen van een ' a n d e r e' architectuurgeschiedenis. Ik zal de redenen die deze ' a n d e r e ' geschiedenis noodzakelij k m a k e n niet bespreken . Het o n d e r w e r p van de legitimiteit of nietlegitimiteit van een t h e o r e t i s c h m o d e l van de geschiedenis is zeker belangrijk, maar z'n geldigheid is niet een kwestie van het bewijzen of weerleggen van z'n interne kennistheoretische logica. In plaats daarvan is de legitimiteit of niet-legitimiteit van een t h e o retisch m o d e l van de geschiedenis — in laatste instantie — een politieke kwestie. Z o ' n m o d e l staaft z'n status van 'waarheid' (of niet) o p basis van de waarde en praktische toepassing, die het h e e f t in het o n d e r steunen (of niet) van de heersende ideologie van een periode. In het kader van dit essay zal ik de u i t e e n z e t t i n g echter t o t een zuiver beschrijvend niveau b e p e r k e n . Laten we vlug deze ' a n d e r e ' architectuur geschiedenis schetsen. Het begint o p het m o m e n t , wanneer wij elke teleologie 2 4 van de rede beginnen t e verdenken en zodra we in plaats daarvan de historische relatie tussen resultaat en bestaansvoorwaarde n o p v a t t e n als een relatie van produktie en niet van expressie. Als we eenmaal de verwantscha p van a r c h i t e c t u u r en maatschappij niet begrijpen als één van r e s u l t a a t / o o r z a a k , e f f e c t / oorsprong, v o r m / i n h o u d , representatie/Idee ,
19.Erwin Panofsky, Studies in Iconology, Oxford University Press. NY, 1939, p. 7. Nederlandse vertaling: Erwin Panofsky, Iconologie, thema's en symboliek bij de renaissanceschilders, Utrecht/Antwerpen, 1970 (noot vert.). 20.Ibid., p. 8. 21.Ibid., p. 8. 22.Ibid., pp. 171-230. 23.Ontologie, letterlijk: leer van het zijn (noot vert.). 24. Teleologie, letterlijk: leer dat de schepping en elk verschijnsel op aarde op een doel gericht is. Een theorie wordt teleologisch genoemd als zij een verklaring geeft voor het bestaan van sommige verschijnselen, door te beweren dat dit noodzakelijk is om bepaalde resultaten tot stand te brengen. 25. De theoretische status van de relationele notie van 'representatie' heeft een lange geschiedenis. Ik kan hier niet zijn talloze nuances aangeven. Hoewel van een puur Hegeliaanse oorsprong is het vaak gebruikt (met verschillende verschuivingen in betekenis) in Marxistische literatuur (vergelijk: Hegels '. . .de taak van kunst is de 'Idee' te representeren om de waarneming van zinnelijke vorm te richten . . . daaruit volgt derhalve, dat de mate waarin kunst uitblinkt in het verkrijgen van een verwerkelijking die adequaat is voor haar 'Idee', moet afhangen van de graad van eenheid waarmee 'Idee' en vorm (gedaante) zich aandienen als aaneengesmolten.' (ed. Glen Gray, o.c., p. 106)). Er is een rigoreus onderzoek nodig dat de categorische nuances van het 'relationele aspect' van representatie in zijn verschillende aspecten zou onderscheiden. Het is gebruikt in de klassieke of renaissancistische notie van 'mimesis', in de notie van 'mimesis' als een simulacrum; in de notie van 'mimesis' als een analog on (verg.: Quatremère de Quincy), in de notie van de Hegeliaanse versmelting, in de notie van de Luka?siaanse typiciteit, in de notie van het vulgair Machiaanse economisme, in de notie van het Marxistisch Realisme, in de notie van het structuralistisch isomorfisme, in de notie van de arbitraire semiotische verbindingen tussen betekenaar eh betekenis, in de notie van de Althusseriaanse effectiviteit, in notie van Marx' 'Darstellung', of in al die andere opvattingen, waarmee ik niet bekend zou kunnen zijn. Een uitstekende bespreking van de notie van het Marxistisch Realisme als een vorm van 'mimesis' kan gevonden worden in Stefan Morawski's Inquieries into the Fundamentals of Aesthetics, MIT Press, Mass., 1974. Zie voor het Luka?siaanse model: George Luka9s, The Theory of the Novel, vert.: Anna Bostock, MIT Press, Mass., 1971. Ook: Realism in our Times, vert.: John & Necke Mander, Harper Books, NY, 1971. Zie voor een uitstekende bespreking van de Althusseriaanse notie van 'effectiviteit* zijn For Marx vert.: Ben Brewster, Vintage Books, NY, 1970. Ook: Louis Althusser & Etienne Balibar, Reading Capital, vert.:
Ledoux, brug over de Loue, 1773—79 Ben Brewster, NLB Edition, London 1972. Zie voor een aanverwante notie en zijn ruimtelijke metafoor van spiegel/weerspiegeling: Pierre Macherey, Pour une Théorie de la Production Litéraire, Maspero, Paris 1966 (in het Ned. verscheen van Macherey: Gebroken Spiegel, over de realistische illusie, Nijmegen 1981 (noot van de vertaler). Zie voor de notie van structuralistisch isomorfisme: Jean Piaget, Structuralism, vert.: Chaninah Mascher,;her, Harper Books, NY, 1970. Marx' concept van 'Darstellung' kan men in een niet-theoretische vorm in Het Kapitaal terugvinden. 26. Zie voor een uitgebreide bespreking van de eenheden van 'de kunstenaaar' en 'het oeuvre': Michel Foucault, The Archaeology of Knowledge, vert.: Sheridan Smith, Tavistock Publications, London 1972. Ook: Pierre Macherey, o.c. 27. Derivatief principe: een principe op grond waarvan afleidingen gemaakt kunnen worden (vert.). 28. Axiologie: waardenleer (vert.). 29. Stilistiek: stijlleer (vert.). 30.'. . .het problematiek-concept. . . geeft het bijzondere van een theoretische formatie aan. . .', Louis Althusser, For Marx, p. 32. Zie ook Saul Karsz, Théorie et Politique: Louis Althusser, Libraire Fayard, Paris, 1974, pp. 34-38. Een vergelijkbaar concept kan men onderkennen in de gedachte van Michel Foucault, meer in het algemeen toegepast om dat bijzondere raamwerk te karakteriseren dat een discursieve praktijk (en hiet alleen een wetenschappelijk discours) in staat stelt de grenzen te trekken van zijn specificiteit, waarbinnen het zijn debat kan ontplooien. Zie voor een theoretische bespreking van deze en anaanverwante zaken: M. Foucault, The Archaeology of Knowledge, alsook Pierre Macherey, Pour une Théorie de la Production Litéraire. Zie voor een toepassing van deze theoretische gereedschappen op concreet historisch materiaal Macherey's hoofdstuk 'Lenin als een criticus van Tolstoi', alsook de briljante onderzoekingen van Foucault: Histoire de la Folie, Libraire Pion, Paris, 1961 (een nederlandse vertaling verscheen onder de titel Geschiedenis van
enz., maar als één van p r o d u k t i e , d a n h e b b e n we o n s bevrijd van alle categorieën van het hegeliaanse model. We hoeven d a n niet langer terug te vallen o p notie s als 'Weltanschauung', 'Zeitgeist', 'invloed', ' o o r s p r o n g' of 'evolutie', o m d a t ze de verwantschap van expressie en representatie vooronderstellen. 2 5 We hoeven d a n niet langer t e r u g te vallen o p noties als 'creatie' of 'interpretatief comm e n t a a r ' , want ze vooronderstellen de eenheden van de artiest en het oeuvre.26 We stuiten daarentegen onmiddellijk o p het p r o b l e e m van de beschrijving van die bijzondere coherentie, o p basis waarvan we de geschiedenis in periodes k u n n e n indelen. In plaats van het o m v a t t e n van historische eenheden o p basis van kalender-gelijktijdigheid of o p basis van stilistische verwantschappen , individuele kunstenaars, of écoles, zullen we iets a n d e r s d o e n . We zullen beginnen met het identificeren van de eigenlijke aanname s o p basis waarvan de plattegron d van een gebouw, de d o o r s n e d e , gevel, r u i m t e , decoratie, materialen, proporties, compositie, enz., b e s c h o u w d en geconceptualiseerd zijn. Met a n d e r e w o o r d e n : we zullen vragen, of het geb o u w geproduceerd werd (dat wil zeggen begrepen, o n t w o r p e n , uitgevoerd en h e r k e n d in het leven van alledag) b i n n e n het veld van kennis, dat werd gekarakteriseerd d o o r z'n eigen regels, z'n eigen hiërarchieën, z'n eigen axiomatische en derivatieve principes, 2 7 z'n eigen classificatieve en axiologische criteria. 2 8 Daarom zullen we het g e b o u w niet o p het niveau van z'n schijnbare t h e m a t i e k e n en stilistieken 2 9 ondervragen, maar o p het niveau van de impliciete regels die het toes t o n d e n , dat deze t h e m a t i e k e n en stilistieken werden g e f o r m u l e e r d , gehiërarchiseerd, gesemantiseerd, alledaagse geloofwaardigheid verleend en uiteindelijk geïnstiturionaliseerd. Deze formatiev e regels, die het voor elk g e b o u w mogelijk m a k e n geproduceerd te w o r d e n (dat wil zeggen begrepen, o n t w o r pen, uitgevoerd en h e r k e n d in het leven van alledag), zullen we z'n architectonisch e problematiek noemen. het problematiek-concept Het problematiek-concept30 plaatst o n s voor een feit, dat b i j z o n d e r is voor het eigenlijke bestaan van elk vertoog. Elk vertoog (in ons geval a r c h i t e c t u u r) 'kan slechts problemen stellen op het terrein en binnen de horizon van een bepaalde theoretische structuur (in het geval van architectuur ook figuratieve en syntactische structuur), z'n problema-
tiek, die z'n absolute en bepaalde mogelijkheidsvoorwaarden constitueert en daarom de absolute determinatie van de vormen, waarin alle problemen dienen te worden gesteld, op elk gegeven moment... '31 Althusser h e e f t hier, in een poging het specifieke van de k e n n is die een problematiek o n t h u l t t e vatten, z'n toevlucht g e n o m e n t o t een ruimtelijke m e t a f o o r — overgenomen van F o u c a u l t s Histoire de la Folie. In zijn b o e k Lire le Capital schrijft Althusser, dat het problematiek-concept 'de weg opent naar een begrip van de determinatie van het zichtbare als zichtbaar en daarmee verbonden, van het onzichtbare als onzichtbaar en van de schakel die het onzichtbare met het zichtbare verbindt. Elk object of probleem, gesitueerd op het terrein en binnen de horizon, dat wil zeggen in het begrensd gestructureerde veld van de theoretische problematiek van een gegeven theoretische discipline, is zichtbaar. We moeten deze woorden letterlijk nemen... Het is letterlijk niet langer het oog het geestesoog - van een subject dat ziet wat bestaat in het door een theoretische problematiek bepaalde veld: het is het veld zélf dat zichzelf ziet in de objecten of problemen, die het bepaalt... Hetzelfde verband, dat het zichtbare bepaalt, bepaalt ook het onzichtbare als z'n schimmig tegendeel. Het is het veld van de problematiek, dat het onzichtbare bepaalt en structureert als het als zodanig bepaalde uitgeslotene, uitgesloten van het veld van zichtbaarheid en bepaald als uitgesloten door het bestaan en de bijzondere structuur van het veld van de problematiek... Hier is het onzichtbare opnieuw niet een functie van de waarneming door een subject, meer dan het zichtbare dat is: het onzichtbare is van de theoretische problematiek de non-visie van z'n non-objecten, het onzichtbare is de duisternis, het verblinde oog van de zelfweerspiegeling van de theoretische problematiek, wanneer het z'n non-objecten aftast, z'n non-problemen zonder ze te zien, om niet naar ze te kijken. ,32 Dit is bijvoorbeeld het geval met de notie van convenance.33 In de ogen van de 18e eeuw stond convenance voor het in acht n e m e n van g e w o o n t e s en zedes; in de ogen van de 19e eeuw stond convenance daarentegen voor nuttigheid en geschiktheid voor gebruik. Bij L e d o u x , Boullée of Le Camus de Mézières werd het uiterlijk van een gebouw gekozen o p basis van z ' n gepastheid t e n opzichte van de maatschappelijk e zeden. Nuttigheid en geschiktheid voor gebruik waren o n z i c h t b a a r b i n n e n de problematiek van de 18e eeuwse architecture pdrlante, o m d a t ze bepaald was als uitgesloten. V o o r Viollet-leDuc of R e y n a u d was het uiterlijk van een g e b o u w daarentegen direct v e r b o n d e n met z'n d o e l b e w u s t e nuttigheid en met z'n geschiktheid voor het gebruik en constructie. Gepastheid t e n o p z i c h t e van de zeden was o n z i c h t b a a r binnen de problematiek van de 19e eeuwse B o u w k u n d i g e Moralisten; daarentegen zou d o e l b e w u s t e nuttigheid het veld van architectonische k e n n i s van die eeuw hiërarchiseren. De verspreide g e b o u w e n , het o p de t e k e n schotten o p e e n g e h o o p t e b r o z e detailleerpapier, de diashows die collegezalen van e r k e n d e professionele institute n verlevendigen, de haastig geschreven noties die de 'meester' opvallend in z'n zak h e e f t verstopt o p z'n rondrei s langs de v o o r n a a m s te scholen ter wereld, al deze verschillende sporen of m e n s e n bepalen h u n vertoog niet eenvoudig o p basis van h u n t h e m a t i e k e n , stilistische obsessies of d o o r g e z o n d e n b e r i c h t e n . Bovenal definiëren ze h u n vertoog o p basis van de
Boullée, Newton's cenotaaf, 1784
eenheid van h u n o n b e w u s t e a a n n a m e s : de eenheid van h u n problematiek. Het is h u n problematiek die h u n veld van w e t e n definieert, waarbinnen ze uiteindelijk h u n formele identiteiten k u n n e n o n t v o u w e n , h u n thematische c o n t i n u ï t e i t e n , h u n manifesten , h u n werkgereedschap, of h u n polemische dialogen. De problematiek van een architectonisch vert o o g te o n d e r z o e k e n b e t e k e n t z o : het o p een gegeven m o m e n t o n d e r z o e k e n van het veld van weten van de a r c h i t e c t u u r, dat wil zeggen: haar constitutieve a x i o m a ' s ; de specifieke articulatie en hiërarchie van haar concepten; de spanningen die tegenstrijdige overblijfselen o p r o e p e n ; of de grenzen waarbinnen het vertoog haar debat voert en die haar specificiteit bevestigen en bepalen als een domein van kennis. Het o n d e r z o e k en van een architectonisch vertoog o p het niveau van z'n p r o b l e m a t i e k, b e t e k e n t niet dat het o n d e r z o c h t w o r d t o p het niveau van z'n formalisatie. De regels waarnaar het problematiek-concept verwijst mogen beslist niet verward w o r d e n met de regels van het o n t w e r p , die een gegeven architectonisch vertoog karakteriseren. In plaats van te vragen welke o n t w e r p g e r e e dschappen, m e t h o d e n , t e c h n i e k e n of stilistische vondsten een architectonisc h vertoog karakteriseren, moet men een andere vraag stellen; namelijk: welke regels verlenen — eenmaal verondersteld — zulke ontwerpgereedschappen h u n p o s t u u r als theoretische i n s t r u m e n t e n en h u n geloofwaardigheid in het leven van alledag als relevante of probleemoplossende m e t h o d e s ? Bijvoorbeeld: in plaats van te vragen wat de compositionele principes zijn, die een gegeven architectonisch w e r k s t uk beheersen (grid, rotatie, processie, etc.) zullen we een andere vraag stellen, zoals: d o o r welke specifieke wijze van klassificeren (bijvoorbeeld h o m o topisch redeneren ) w o r d t het mogelijk gemaakt o m ü b e r h a u p t een voorstelling t e vormen van het grid, de 'processie', de 'rotatie', enz.? Met a n d e r e w o o r d e n : we zullen de Architectuurgeschiedenis niet volgens stijlen, thema's, ideologieën, kunstenaars, écoles, of individuele meesterwerken indelen, maar in plaats daarvan op basis van klassificerende, o r d e n e n d e , betekenis verlenende, enz. categorieën. Z o ' n architectuurgeschiedenis is daarom niet geïnteresseerd in categorieën die een gebouw zouden beschrijven, maar in categorieën die de produktie (dat wil zeggen, de conceptie, het o n t w e r p , de uitvoering en de herkenning) van een g e b o u w z o u d e n beschrijven.
relaties tussen architectuur vertogen
en andere
We h e b b e n gezien, dat het o n d e r z o e k e n van de problematie k van een architectonisc h vert o o g b e t e k e n t : het o n d e r z o e k e n van het veld van weten, w a a r b i n n e n het mogelijk w o r d t dat de t h e m a t i e k e n , o n t w e r p g e r e e d s c h a p p e n , t e c h n i e k e n , stijlvormen, enz. ü b e r h a u p t zichtbaar w o r d e n . Wat we d a a r o m beschreven h e b b e n is in geen enkel opzicht gelijk aan wat we gewoonlijk verstaan o n d e r de t e r m 'disciplinair veld'. Een discipline is — volgens het gangbare gebruik van het w o o r d — geheel geordend o p basis van de eenheid die d o o r haar object van o n d e r z o e k gevestigd w o r d t . Het specifieke en de begrenzing van een discipline in die zin van het w o o r d w o r d t gedefinieerd o p basis van haar object van o n d e r z o e k . Aldus o m v a t t e n Politieke E c o n o m i e , Theologie, Architectuur, de Geschiedenis van de Schilderkunst, de Geschiedenis van de Ideeën, enz. zoveel disciplines, o m d a t ze geïnteresseerd zijn in evenzoveel o b j e c t e n , respectievelijk welvaart, G o d , o n d e r d a k , schilderijen, ideologieën, enzovoorts . Het problematiek-concep t stelt de historicus evenwel in staat o m de grenzen van zulke disciplines t e overschrijden, aangezien de samenhang die hij probeert t e beschrijven n o c h t h e m a t i s c h , n o c h semantisch is, maar eigenlijk tropologisch. 3 4 Als we bijvoorbeeld g e c o n f r o n t e e r d w o r d e n met aan de ene k a n t
Viollet-le-Duc,
overdekte markt
3Ï.Louis Althusser, Reading Capital, p. 25. 32. Althusser, Reading Capital, p. 25-26. 33.Net als in de oorspronkelijke engelse tekst is in de vertaling het franse 'convenance' voor gepastheid/geschiktheid gebruikt, (vert.) 34.Tropologie: (letterlijk) leer der tropen, (vert.)
35.Le Comte/de Buffon, Discours sur la Manière de Traiter I'Histoire Naturelle, overgenomen uit Oeuvres Completes, lTmprimerie Royale, Parijs, 1774, p. 31. 36.Jacques Frangois Blondel, Cours d'Architecture, chez Desaint, Paris 1771, Vol. I, p. 412. 37.Synchronie: (letterlijk) het samenvallen, de gelijktijdigheid. De synchronische taalwetenschap onderzoekt de taal van één tijdvak, (vert.) 38.Diachronie: voorstelling die de historische ontwikkeling volgt, naar historische volgorde, (vert.) 39.Hermeneutiek: (letterlijk) uitlegkunde. (vert.) 40.Semiologie: leer der tekens, (vert.) 41.James Ackerman, The Architecture of Michelangelo, Zwemmer, London 1961, p. xxxv. 42. Empiricistische opvattingen van de geschiedenis (inclusief Hegeliaans idealisme) zien in de gelijktijdigheid van kalendertijd de mogelijkheid van een analyseerbare totaliteit. Dit impliceert de denkbaarheid van een doorsnede door de geschiedenis', in de veronderstelling van een gelijke ontwikkeling van verschillende niveau's van de maatschappelijke praktijk. Daarentegen heeft Marx gesproken over een ongelijkmatige ontwikkeling van de verschillende niveau's van de maatschappelijke praktijk, die zo onder de 'bijzondere tijd' ligt van elk niveau en dus zijn niet noodzakelijke kalender-articulatie met de historische totaliteit.
B u f f o n s classificatie van het rijk der n a t u u r volgens de karakteristieken van elk o b j e c t , 'maat, kleur, substantie, of welke andere zinnelijke kwaliteit dan ook... ' 3 S , en aan de a n d e r e k a n t met Blondels classificatie van architectonische genres in 'licht, elegant, delicaat, rustiek, enz. ... , dan zullen we niet uitroepen , dat we de ' b r o n n e n ' , die de 18e-eeuwse a r c h i t e c t u u r t h e o r ie h e b b e n 'beïnvloed', h e b b e n o n t d e k t . In plaats daarvan zullen we o p m e r k e n , dat de a r c h i t e c t u u r met de n a t u u r w e t e n s c h a p p e n dezelfde categorie van classificatief redeneren deelt. We zullen nagaan of de problematiek van de nat u u r w e t e n s c h a p p e n en bloc is overgezet (dat wil zeggen, of de a r c h i t e c t u u r alle structur e r e n d e categorieën van de n a t u u r w e t e n schappen h e e f t geleend), of dat zulke interferenties van categorieën fragmentarisc h en episodisch zijn. We zullen de mogelijke veranderingen in kaart brengen die de verschillende categorieën ondergaan als ze verplaatst w o r d e n van één vertoog naar een a n d e r ; we zullen o o k d e hiërarchie o n d e r z o e k e n b i n n e n de interne e c o n o m i e van h u n onderscheiden disciplinaire systemen. We zullen geen 'invloeden' aanwijzen, afhankelij k van wat eerder k w a m : de n a t u u r w e t e n s c h a p p e n of de a r c h i t e c t u u r ? In plaats daarvan zullen we opm e r k e n , dat de n a t u u r w e t e n s c h a p p en funct i o n e r e n als de ' o v e r d e t e r m i n e r e n d e ' ideologische regio, daar h u n categorieën de problematiek structureren van bijna alle a n d e r e ideologische regio's (filosofie, linguïstiek, architectuur, enz.) in die gegeven conjunc t u u r . We zijn d a a r o m geïnteresseerd in het beschrijven van de afhankelijkheidsrelaties die tussen d e p r o b l e m a t i e k en van de verschillende vertogen bestaan, zodat we de hegemonische rol k u n n e n onderscheiden die d o o r het één of andere vertoog w o r d t gespeeld en d a a r d o o r de graad van effectieve interventie die aan elk van hen is t o e g e k e n d . Het dient t e worde n b e n a d r u k t dat dit o n d e r z o e k niet afhankelijk is van het bestaan van oorzakelijke v e r b a n d en tussen chrono logisch gelijktijdige gebeurtenissen. In die zin zijn w e niet geïnteresseerd in synchronie. 3 7 Net zo min is dergelijk o n d e r z o e k a f h a n k e lijk van het b e s t a a n van oorzakelijke verbanden tussen het o u d e en het nieuwe, tussen het o o r s p r o n k e l i j k e en het afgeleide. In die zin zijn we niet geïnteresseerd in diachronie. 3 8 Dit soort o n d e r z o e k h e e f t geen interpretatief c o m m e n t a a r t e n doel, of een grondige exegese van de g e b o o r t e en d o o d van architectonische e v e n e m e n t e n . We o n d e r z o e k e n n o c h willekeurig gecodeerde, n o c h verscholen b o o d s c h a p p e n ; o n s o n d e r z o e k is n o c h een hermeneutiek, n o c h een semiologie. 4 0 In plaats daarvan o n d e r z o e k e n we de regels, die — b i n n e n een historische c o n j u n c t u u r — het veld van k e n n i s bepalen, o p basis waarvan de verschillende vertogen h u n d e b a t t e n en t h e m a t i e k e n o n t v o u w e n . O n z e belangstelling voor dit veld van w e t e n k o m t voort uit het besef dat het naar voren t r e d e n en het f u n c t i o n e r e n van elke symbolische taal in eerste instantie gestructureerd w o r d t d o o r die 'feitelijke w a a r h e d e n ' , die o n z e historische a priori's constitueren . relaties tussen architectuur economisch-politiek leven
en
Aldus zijn we geïnteresseerd in een geschiedenis van de a r c h i t e c t u u r , die niet het func-
tioneren beschrijft van de t h e m a t i e k e n , formalisaties, stilistieken of ideologieën die de a r c h i t e c t u u r omringen, maar in het f u n c t i o neren van de problematiek die het mogelijk m a a k t dat zulke t h e m a t i e k e n , formalisaties, stilistieken, of ideologieën ü b e r h a u p t geformuleerd w o r d e n . Verder zeiden we dat zo'n architectuurgeschiedenis ook geïnteresseerd is in h e t beschrijven van de afhankelijkheidsrelaties, die tussen de problematiek van een architectonisch vertoog en die van de verschillende andere vertogen bestaan. Blijft echter de vraag naar de relaties die bestaan tussen een architectonisch vertoog en al die andere niet-discursieve praktijken , zoals econ o m i s c h e praktijk, politieke praktijk, of instituties. Hoe zou m en het verband tussen architectonisch vertoog en economisch e activiteit k u n n e n d e n k e n ? Tussen architectonisch vertoog en het volle gewicht van de werkloosheid? Tussen architectonisch vertoog en de geformaliseerde en verplichtende universitaire opleiding, of de talrijke rituelen die de weg a f b a k e n e n van j e studietijd naar de beroepspraktijk? Het zou mogelijk k u n n e n zijn, o m de economische en politieke ' a t m o s f e e r ' van de periode die o n d e r z o c h t w o r d t , weer t e geven d o o r t e refereren aan in b r e d e kring geaccepteerde t e k s t e n over economische en politieke geschiedenis. Als hij de a r c h i t e c t u u r van Michelangelo behandel t schrijft A c k e r m a n : 'In de eerste jaren van de 16e eeuw maakte de buitengewone macht, weelde en verbeeldingskracht van de Paus, Julius II della Rovere (1503-1513), Rome tot het artistieke middelpunt van Italië en Europa, en lokte daar de voornaamste kunstenaars van die tijd heen. In hoofdzaak om politieke redenen viel de opkomst van Rome samen met het verval van de grote steden van de 15e-eeuwse italiaanse cultuur: Florence, Milaan en Urbino. De nieuwe "hoofdstad" had zelf geen eminente schilders, beeldhouwers, of architecten, dus moest ze hen importeren ... Deze plotselinge verandering in het evenwicht van de italiaanse cultuur had een revolutionair effect op de kunsten ... Elke creatieve kunstenaar van de Renaissance zou geïnspireerd en grondig beïnvloed worden door de ervaring van het gelijktijdig ontmoeten van de werken van de architecten van de Oudheid ...en die van z'n grootste tijdgenoten. '41 Men zou zo een architectonisch vertoog verb i n d e n met gelijktijdige politieke en economische gebeurtenissen e n k e l o p basis van kalendertijd. Men zou — in zekere zin — de souvereiniteit van de 'essentiële d o o r s n e d e ' 4 2 s a n c t i o n e r e n : die naakte, verse en geurige d o o r s n e d e waarin de geschiedenis, al die mogelijke verbindingen t e n t o o n s t e l t die de cont e m p o r a n i t e i t , de simultaneïteit en de spontaniteit van de hegeliaanse geschiedenis constitueren. Een andere mogelijkheid z o u zijn, de t h e m a tieken, gereedschappen, t e c h n i e k e n, of stijlv o r m e n van een architectonisch vertoog t e b e s c h o u w e n als de weerspiegeling of uitd r u k k i n g van politieke, economische, of institutionele gebeurtenissen, of strategieën. In een poging politiek, filosofie, en gotische a r c h i t e c t u u r met elkaar in verband t e brengen, schrijft Hauser: 'Het Realisme was eigen aan een wezenlijk ondemocratische maatschappelijke orde, aan een hiërarchie, waarin alleen de top telde, aan absolutistische organisaties die het individuele en opgesloten leven binnen de kaders van kerk en feodaliteit te boven gingen en elke bewegingsvrijheid onmogelijk maakten. Aan de andere kant weerspiegelde het Nominalisme
de ontbinding van autoritaire samenlevingsvormen, en de overwinning van een maatschappelijk leven dat was opgebouwd uit individuele gradaties, op de onvoorwaardelijke onderwerping van het individu ... (Bijgevolg) wordt het geheel, waarvan de romaanse kunst tenminste was doordrongen via een decoratieve eenheid, door de Gotiek tot een aantal partiële composities verbroken, elk hoofdzakelijk opgebouwd volgens het klassieke principe van eenheid en onderwerping, maar die als geheel een effect gaven van een tamelijk willeurig samenraapsel van onderwerpen. Nu richtte alle belangstelling zich op het individuele en karakteristieke. '43 Zo zou men politiek, filosofie en architect u u r met elkaar in verband brengen o p grond van de a a n n a m e dat er een 'analoog equival e n t ' 4 4 bestaat tussen discursieve en niet-discursieve p r a k t i j k e n ; dus o p grond van de aann a m e dat architectuur , filosofie en politiek een stilzwijgende overeenkomst zijn aangegaan o m elkaar wederzijds te weerspiegelen of uit t e d r u k k e n , elkaar v o o r t d u r e n d t e weerkaatsen en o m verschillende k a n t e n van hetzelfde ding te laten zien. In die zin zou men een allegorisch f u n c t i o n e r e n van de geschiedenis sanctioneren, waar de souvereiniteit van een Zeitgeist o p analoge wijze wordt g e t o o n d in al die verschillende activiteiten van het leven. En daarna zou men de symbolische neerslag die o p de p r o d u k t e n van deze activiteiten rust gaan o n t c i j f e r e n. Verder zou men de politieke of economisch e literatuur van een periode k u n n e n bestudere n d o o r stap-voor-stap lange lijsten van politieke disputen na te lopen, troonsopvolgingen, parlementaire d e b a t t e n , b i j e e n k o m s t e n van dissidenten, de status van het h a n d e l s c e n t r u m, de fluctuatie van de prijs-index, de institutionele codes of de smaak en voorkeu r van de patroons. Wittkower schrijft: 'In de 14e eeuw streefde de opkomende middenstand in steden als Gent en Florence de oude aristocratie voorbij in politieke macht en welvaart, en wedijverde ermee in maatschappelijk aanzien. Ze begon weldra te streven naar een ontwikkelde levensstijl en had een groeiend aantal kunstenaars nodig ... De nieuwe klasse-patroons - welvarende burgers, of edelen met een bourgeois-verleden met hun hoog-ontwikkeld individualisme, zin voor vrijheid en onderneming, hun vooruitgangs- en competitie-geest ... prentten hun kunstenaars een houding tegenover het leven in, die zij zelf koesterden... Men zou zo veronderstellen dat er oorzakelijke verbanden bestaan tussen politieke veranderingen, economische processen, praktijk e n van de instituties of van het patronaat en het architectonisc h vertoog. En dat deze oorzakelijke verbanden het bewustzijn van de 'architect/schepper' d e t e r m i n e r e n , z'n wereldbeeld en z'n mentaliteit. Z o ' n geschiedenis is echter primair een o n d e r z o e k naar invloeden: het schrijft onherroepelij k oorzakelijke hiërarchieën t o e aan politieke, economisch e en architectonisch e gebeurtenissen via de bemiddeling van een t r a n s c e n d e n t a al bewustzijn: de subjectiviteit van de architect/schepper. Het o n d e r z o ek dat we in gedachte h e b b e n is o p een ander niveau gesitueerd. In een poging de relaties tussen een architectonisch vertoog en politieke praktijk, economische praktijk of instituties te vatten, zullen we niet de gelijktijdigheid van h u n c o n t e x t o p s p o r e n ; we zullen niet de expressieve, analogische of symbolische verbanden tussen architectuur en maatschappi j o n t c i j f e r e n ; we zullen de k r a c h t e n die het bewustzijn, de
intentie, of het wereldbeeld van een constitutieve subjectiviteit die o p zijn beurt z o ' n wereldbeeld in werkelijk g e b o u w d e vorm u i t d r u k t e , niet in b e s c h o u w i n g n e m e n . In plaats daarvan zullen we een a n d e r e vraag stellen. We zullen vragen ö f , in welke mate, en o p welke manier politieke praktijk, economische praktijk en instituties intervenieerden in de f o r m u l e r i n g van de p r o b l e m a t i e k van een architectonisc h vertoog. In plaats van te vragen, h o e de politieke praktijk de t h e m a t i e k e n en betekeni s van een architectonisch vertoog b e p a a l t , zullen we vragen, h o e en o p welke manier ze deelneemt in het a f b a k e n e n van de keuzes en de interne econ o m i e van de p r o b l e m a t i e k van een architectonisch vertoog. We zullen vragen: staat de politieke praktijk bijvoorbeeld een problematiek t o e o n d e r k e n d t e w o r d e n in het leven van alledag? Hoe wijst ze een p r o b l e m a t i e k een wettelijke positie t o e in het leven van alledag? Hoe r e p r o d u c e e r t of bestrijdt ze haar verwerktuigelijking? Hoe stelt ze haar herlevingen en t r a n s f o r m a t i e s zeker? Hoe, met a n d e re w o o r d e n , staat ze een problema tiek t o e de respectabele titel van bij-de-tijdse kennis t e voeren? Aldus proberen we te laten zien h o e een architectonisch vertoog, bezig met haar eigen interessegebied, u i t g e o e f e n d d o o r een aantal professionele en statutaire figuren, onderwezen d o o r een aantal academisch gewijde 'meesters', en o p een specifieke manier f u n c t i o n e r e n d b i n n e n de p r o d u k t i e c y c l u s van een maatschappij, gearticuleerd is o p p r a k t i j k e n die extern aan haar zijn en van een nietdiscursieve aard. Het gaat er d u s niet o m t e laten zien dat er bijvoorbeeld een ' c o m m u nistisch', of een 'kapitalistisch' r a a m k o z i j n zou zijn. Het gaat o m de vraag: h o e de politieke p r a k t i j k , de e c o n o m i s c h e praktijk
Michelangelo, Overwinning, detail van het beeldhouwwerk voor de tombe van Julius II, Palazzo Vecchio, Florence.
43.Arnold Hauser, The Social History of Art, (vert.) Stanley Godman, Vintage Books, NY, 1951, p. 238. (Nederlandse vertaling: A. Hauser, Sociale geschiedenis van de kunst, Nijmegen 1975; noot vert.). 44. In een poging het concept van invloed en determinatie tussen kunst en maatschappij te denken, neemt Hauser de notie van 'analoog equivalent' aan, volgens welke de beschrijving van invloeden de beschrijving van overeenkomsten is. In die zin kan Hauser, hoewel hij begint met Marx' methodologische richtlijnen van een overgedetermineerd geheel, de aard van zo'n determinatie niet denken, behalve in de Hegeliaanse categorie van de analoge overeenkomstigheid. In feite zijn zulke Hegeliaanse overleveringen gebruikelijk binnen de traditionele Marxistische esthetiek, van Pleckanov tot Lukags tot Hauser of Read. Zie voor een omvattende bespreking van de verschillende types van het bestuderen van het verband tussen discursieve en nietdiscursieve praktijken: Stefan Morawski, Inquieries into the Fundamentals of Aesthetics, pp. 295-308, hoofdstuk 8: 'Art and Society'. 45.Rudolf and Margot Wittkower, Born under Saturn, Weidenfield and Nicholson, London 1963, p. 31.
46.La similitude par identité: de gelijkenis door identiteit; La ressemblance par image: de gelijkenis door beeld; Ossature: skelet. Net als in de oorspronkelijke tekst is de franse terminologie in de vertaling gehandhaafd, (vert.) 47.L. Althusser, Lenin and Philosophy, Monthly Review Press, NY, 1971, p. 222.
en h u n onderscheide n institutionele codificaties het d o m e i n , het f u n c t i o n e r e n en de alledaagse herkenning van de problematiek een architectonisch vertoog a f b a k e n e n . Laten we een voorbeeld n e m e n . Als men de 18e-eeuwse en de 19e-eeuwse architectuurt h e o r i e (ideologie) vergelijkt, dan m e r k t men een verschuiving o p in de b e t e k e n is van het o n t w e r p p r i n c i p e 'convenance'. De 19e eeuw o p e r e e r d e b i n n e n de algemene problematiek van het ingenieurs-werk-bij-uitstek en k e n d e aan convenance de b e t e k e n is van 'nuttigheid' toe. De n o t i e van 'passend zijn' veranderde d a a r m e e van 'maatschappelijk passend zijn' in 'operationee l of constructief passend zijn'. Z o ' n etymologische verschuiving geeft de manier aan w a a r o p d e nieuwe architectonische p r o b l e m a t i e k effectief is in het legitimeren van de dan naar voren t r e d e n d e technocrati sche ideologieën van de ingenieur. O p hetzelfde m o m e n t zien we een grondige reorganisatie van de architectonische p r o b l e m a t i e k . Nieuwe c o n c e p t e n verschijnen (bijvoorbeeld het grid als o n t w e r p g e r e e d s c h a p ; imitatie als la similitude par identité en niet als la ressemblance par image; ossature46; enz.). Sommige c o n c e p t e n verdwijnen (bijvoorbeeld dat van de expressieve f y s i o n o m i e van een geb o u w ) . Sommige o u d e c o n c e p t e n w o r d e n vastgehouden, maar h u n rol binnen d e interne e c o n o m i e van de p r o b l e m a t i ek w o r d t gemodificeerd (decoratie richt zich bijvoorbeeld niet langer o p de schoonheid van een g e b o u w t y p e , maar o p d e leesbaarheid ervan). G e c o n f r o n t e e r d met zulke verschuivingen, uitsluitingen en herwaarderingen zal de historicus m o e t e n o n d e r z o e k e n öf, en in welke mate ze i n s t r u m e n t e e l waren in het sanctioneren van nieuwe m e t h o d e s van constructie, assemblage, efficiëncy en e c o n o m i e. Hij zal o o k m o e t e n o n d e r z o e k e n of het verdwijnen van b e p a a l de c o n c e p t e n de prioriteitstellingen van de nieuwe p r o d u k t i e s y s t e m e n gedienstig was (of niet en in welke m a t e ). Zoals bijvoorbeeld het geval zou k u n n e n zijn met het E u r o p a van het m i d d e n van de 19e eeuw, waar de prioriteiten van de industriële p r o d u k t i e het expressief m a k e n van de f y s i o n o m i e van een g e b o u w o n t m o e digde (daar expressieve individualiteit de t e c h n i e k e n van de m a s s a p r o d u k t ie onderb e n u t ) en in plaats daarvan stilistisch eclecti-
cisme a a n m o e d i g d e als een alternatief voor het individualiseren van g e b o u w e n (daar stijl, indien gescheiden van constructie, de doelen van m a s s a p r o d u k t i e en - c o n s u m p t i e dient, terwijl de illusie van individualiteit gehandhaafd blijft). Verder schijnen de modificaties in d e intern e hiërarchie van het 19e-eeuwse architectonisch vertoog (bijvoorbeeld de verschuiving van de decoratie als schoonheid naar de decoratie als c o m m u n i c a t i e ) verbonden t e zijn geweest met de verandering van de status van het begrip 'stijl'. Het is d a a r om in die zin dat economie, politiek, of instituties a r c h i t e c t u u r ' d e t e r m i n e r e n '. Nooit d o o r een duidelijk etiket van souvereiniteit achter t e laten, maar eenvoudigweg d o o r uitsluitingen en herwaarderingen aan t e duiden. Ik b e n m e ervan bewust dat ik deze voorbeelden al t e zeer vereenvoudigd heb. H un schetsmatigheid wijst echter de weg aan die moet w o r d e n overgestoken. Theorieën k u n nen slechts dienen als s t a r t p u n t voor concrete historische case-studies. Ik b e n m e er ook van b e w u s t , dat er geen enkel normatief model van historisch o n d e r z o e k k a n zijn. In zek e r e zin moet het historisch materiaal 'veroverd' w o r d e n d o o r vele 'strijders'. Van hen o n d e r z o e k t degene die ik hier beschreven heb de manier waarop de problematiek van een architectonisch vertoog — d o o r het formuleren van de taak van het vertoog, haar grenzen, uitsluitingen, herwaarderingen, hiërarchieën, c o n c e p t e n , ontwerpgereedschappen, i n s t r u m e n t e n of technieken — effectief f u n c t i o n e e r t b i n n e n de strijd van de heersende en overheerste ideologieën, d o o r de belangen van de één of van de ander te dienen. Het gaat er niet o m a r c h i t e c t u u r en maatschappij t e verbinden in een poging de m y t h i s c h e v o e t n o o t in veiligheid t e brengen die onmiddellijk bijdragen, o o r z a k e n of invloeden duidelijk zou maken. Het gaat e r o m het effectief naar voren treden, invoegen en f u n c t i o n e r e n van a r c h i t e c t u ur binnen de maatschappij t e laten zien. En dat, aangezien 'het bijzondere van kunst is, dat ze ons de ideologie "laat zien", ... de ideologie waaruit ze geboren werd, waarin ze baadt, waarvan ze zichzelf onderscheidt als kunst, en waarop ze toespelingen maakt. '47