OVERZICHT EN PERSPECTIEVEN
Een project van de vzw Empreintes met de steun van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Inhoudsopgave Woord vooraf.................................................................................................6 INLEIDING......................................................................................7 Context van de ontmoetingsdagen...............................................................7 En hoe evolueert het probleem op het terrein? ....................................9 Doelstellingen van de ontmoetingsdagen...................................................10 Inhoud en methodologie..............................................................................11 Twee manieren om het programma te lezen, een multidisciplinaire inhoud..................................................................................................11 Verschillende vormen van communicatie....................................................16 De conferenties....................................................................................16 7 rondetafels........................................................................................16 Het ‘Brugitum’......................................................................................16 De aanwezigheid van de klassen.........................................................17 Functie van het verslag...............................................................................17 LAWAAI, EEN SUBJECTIEVE KWESTIE..............................................20 Lawaai is, in het algemeen, zeer subjectief ................................................20 Wat is een geluid?.......................................................................................22 LUIDRUCHTIGE JONGEREN?...........................................................25 We mogen niet stigmatiseren......................................................................25 Lawaai van jongeren in hun context............................................................27 LAWAAI, TUSSEN OPBOD EN ONGELIJKHEID...................................29 Lawaai: een op hol geslagen maatschappelijk fenomeen...........................29 Lawaai, symptoom en factor van sociale ongelijkheid................................31 2
GELUIDSNORMEN EN VOLKSGEZONDHEID......................................33 Lawaai heeft gevolgen voor de gezondheid!...............................................33 Genezen is onmogelijk, preventie noodzakelijk...........................................37 NORMEN VOOR HET ONTWERP EN DE BOUW VAN SCHOLEN............42 Een gebrek aan referentiemateriaal over de geluidskwaliteit in de scholen ....................................................................................................................42 Beperkte middelen voor een betere geluidsomgeving................................43 Openbare aanbestedingen haaks op transversale benadering...................45 Normen of geen normen?............................................................................46 Frankrijk kiest voor wetten..........................................................................48 België op zoek naar transversaliteit............................................................50 CONCRETE ACTIESPOREN..............................................................52 Structurele of culturele veranderingen?......................................................52 Van klacht (sanctie) tot overleg...................................................................52 In de scholen: doe het zelf-oplossingen om te sensibiliseren en te handelen ….................................................................................................................55 … via overleg…....................................................................................56 … een doordachte inrichting................................................................56 En aandacht voor de openbare aanbestedingen.........................................58 Naar opleidingen voor professionals...........................................................58 De verantwoordelijkheid van architecten....................................................60 FOCUS OP 5 PRAKTIJKGEVALLEN...................................................61 1. Transversaliteit in de bewustmaking - Het project Daisy Bel en Herrie Laweit, de geluidsjagers..................................................................................61 2. Deelname aan de kern van het project De ervaring van college St. Guibert uit Gembloux......................................63
3
3. Van meet af rekening houden met de akoestiek Pleidooi van een specialist in zaalakoestiek ...............................................65 4. Rekening houden met de impact De campagne Quality Night (Modus Vivendi)..............................................67 5. De kunst van het samenleven De handen in elkaar om banden aan te halen.............................................69 CONCLUSIES................................................................................72 Subjectieve beleving en objectieve metingen.............................................72 Verantwoordelijkheid van het individu of van de maatschappij..................73 Perspectieven..............................................................................................74 BIJLAGE: PROGRAMMA VAN DE ONTMOETINGSDAGEN....................77
4
Een project van de vzw Empreintes met de steun van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Algemene coördinatie:Christophe Vermonden, Thibaut Quintens, Caroline Deliens De Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid waren mogelijk met de bijdrage van:
–
de sprekers: Olivier Géraldine Baptiste Vincent Alain Etienne Marianne Maryse Daniel Georges Frédéric Jean-Rodolphe Marc Jean-Marc Maurice Bruno Evelyne Luc
–
Bastin Bruyneel Campion Carton Cherbonnier Cléda Courtois Degraen Delgoffe Dellisse Dognies Dussart Everaert Gérard Hayard Humbeek Huytebroeck Kelders
Roxane Jacques Guy Mathieu Sophie Alain Philippe Jean-Luc Jean-Luc Pascale Catherine Andrea Pascal Lucien Anne Christophe Jean-Pierre Simone
Keunings Kummer Lattenist Le Clef Mersch Nicolas Noël Puel Schepers Snoeck Spiece Urbina Padin Valentin Van Hamme Vander Ghinst Vermonden Vienne Visser
de moderatoren: Alexandre Seron, Etienne Cléda, Alain Maron, Sandrino Holevoet
–
de verenigingen en partners: vzw Belgique Acouphène, vzw Surdimobill, vzw Question Santé, Service des Investissements de l'Enseignement Catholique (SIEC), Saint-Gobain Eurocoustic, Acoustix sa, Inter-environnement Bruxelles, vzw Abea, Rockwool/ Rockfon sa, Jeunesses Scientifiques de Belgique, vzw Modus Vivendi, Bruxelles Environnement, Réseau Idée, Agence Alter
–
de team van vzw Empreintes: Thibaut Quintens, Christophe Vermonden, Stéphane Culot, Stéphanie de Tiège, Sophie Falque, Alexandra Mathieu, Julie Allard, Carole Biedonski, Etienne Clédan David Etienne, Patrick Jaquemin, Laurence Leclercq, Jérôme Robert, Caroline Deliens
5
Woord vooraf ‘Echte’ verslagen zijn gewoonlijk niet meer dan een compilatie van de teksten van de sprekers op een colloquium, naderhand verder door hen uitgewerkt en eventueel aangevuld met de bijdragen van de deelnemers tijdens de debatten. De verslagen van een colloquium worden dan ook vaak pas een jaar na het evenement gepubliceerd. Bovendien vormen ze vaak saai leesvoer dat alleen ter hand wordt genomen door specialisten of bepaalde deelnemers.
Via de ‘Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid’ wilden de organisatoren de belangrijkste uitdagingen van een problematiek in het licht stellen door de meningen van de verschillende sprekers en deelnemers aan elkaar te toetsen, en dus niet zomaar een reeks ontwikkelingen voor te stellen die elk steunen op één enkel standpunt. Bovendien wilden zij een zo groot mogelijk publiek wakker schudden voor het geluidsprobleem.
Vanuit deze visie willen ze het verslag ook voor zoveel mogelijk mensen aantrekkelijk maken, om te voldoen aan de doelstellingen van de ontmoetingsdagen.
De organisatoren hebben dus een originele combinatie gekozen. Enerzijds hebben zij de technische middelen ingezet om de bijdragen van de verschillende sprekers tijdens de conferenties op te nemen en uit te zenden via een website (zie www.onvasentendre.be ). Anderzijds hebben zij een journalistiek verslag opgesteld over de transversale uitdagingen die verband houden met geluidshinder en jongeren, en die aan bod zijn gekomen tijdens de Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid, op 25 en 26 november 2008 in Brussel.
Het redactionele werk steunde op de deelname van de journalist/redacteur aan de twee ontmoetingsdagen, de nota’s die tijdens de conferenties en de rondetafels werden genomen door de redacteur, de 2 journalisten en de onderzoeker van Agence Alter, de teksten en uiteenzettingen van de sprekers op de conferenties. Bovendien werd gefocust op 5 symbolische projecten, werden telefoongesprekken gevoerd met de promotoren ervan en werd documentatie gezocht op het internet.
6
INLEIDING
Context van de ontmoetingsdagen Hoewel de negatieve impact van lawaai op de gezondheid (slapeloosheid, stress, doofheid, …) en op het leerproces (onoplettendheid, intellectuele vermoeidheid, …) vaststaat, lijkt het thema nog veel te weinig mensen zorgen te baren, vooral in de sectoren onderwijs en beheer van schoolgebouwen.
Toch komt er een en ander in beweging, zowel in politieke en wetgevende hoek als op het vlak van de sensibilisering. Er blijft evenwel een kloof tussen het toenemende aantal meldingen van hinder en het objectieve beheer van geluid als onderdeel van het leefmilieu, en met name lawaai in de stad en rumoer in de scholen.
Op Europees niveau zitten de lidstaten nog lang niet op één lijn wat de hinderindicatoren betreft die in aanmerking moeten worden genomen om de gewaarwording van geluid te meten en om een overheidsbeleid rond akoestiek te rechtvaardigen. De meeste lidstaten beschikken evenwel over objectieve meetindicatoren, en de belangrijkste studies tonen aan dat de zorg toch toeneemt bij de bevolking.
De Europese Commissie heeft in 2002 een richtlijn aangenomen (2002/49/EG) die erop gericht is de geluidshinder die de bevolking ervaart, te bestrijden “in bebouwde gebieden, in openbare parken en andere stille gebieden in agglomeraties, in stille gebieden op het platteland, nabij scholen, ziekenhuizen en andere voor lawaai gevoelige gebouwen en gebieden worden blootgesteld1”. Deze richtlijn legt de gewesten met name op de geluidshinder die de bevolking ondergaat, in kaart te brengen.
1
Verslag over de staat van het Brusselse leefmilieu 2006: Geluidsomgeving, pp. 5-6
7
(In België bestaat de federale wetgeving inzake geluidshinder hoofdzakelijk uit een kaderwet die dateert van 18 juli 1973, en die erop gericht is de uitstoot van lawaai door verschillende bronnen, zoals motorvoertuigen en vliegtuigen, te voorkomen of te bestrijden.)
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest speelde op dit vlak een voortrekkersrol met zijn kaderordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving2 die de uitvoering van een gewestelijk plan ter bestrijding van de geluidshinder toevertrouwde aan het BIM. Deze ordonnantie heeft geleid tot verschillende besluiten, een eerste geluidscartografie en referentiewaarden voor geluidsemissie en -immissie met het oog op de opstelling van normen. Een eerste Plan ter bestrijding van de geluidshinder werd aangenomen in juni 2002. Verschillende bronnen van geluidshinder kwamen erin aan bod: wegverkeer, treinverkeer, openbaar vervoer, luchtverkeer, ingedeelde inrichtingen, de buurt.
Ten gevolge van de Europese Richtlijn werd de kaderordonnantie in april 2004 omgezet, waarbij onder andere de preciseringen werden opgenomen betreffende de indicatoren en de methode voor de cartografie. De belangrijkste wijziging betrof de “interventiedrempels: het zijn geluidsniveaus die overeenkomen met een geluidstoestand die door die door de inwoners als volstrekt onhoudbaar wordt beschouwd en een interventie van de overheid vereisen3”. Bij besluit werden normen vastgelegd voor het geluid van versterkte muziek, buurtlawaai, het geluid van de ingedeelde inrichtingen en luchtverkeerslawaai.
In 2008 stelde het Brusselse Gewest zijn ontwerp-plan voor de bestrijding van geluidshinder in een stedelijke omgeving op, het tweede dus van deze soort.
Het ontwerp-plan voorziet objectieve geluidsmetingen, de behandeling van de hinder door het weg-, spoor- en luchtverkeer, de promotie van nieuwe technologieën en het beheer van klachten. Daarnaast omvat het ontwerp-plan een heel deel over enerzijds de sensibilisering van jongeren en anderzijds de verbetering van de akoestiek in eetzalen, klaslokalen en kinderdagverblijven. De organisatie van 2
Belgisch Staatsblad van 23 oktober 1997
3
Verslag over de staat van het Brusselse leefmilieu 2006: Geluidsomgeving, pp. 5-6
8
“Ontmoetingsdagen over geluid” tussen jongeren, onderwijzend personeel, beheerders van gebouwen en verschillende deskundigen vormt overigens een van de aanbevelingen (nr. 44) van het ontwerp-plan met het oog op de verbetering van de akoestiek van de klaslokalen.
En hoe evolueert het probleem op het terrein? In België gaan de acties van een aantal organisaties sinds enkele jaren in stijgende lijn: pedagogische tools worden uitgewerkt, jongeren wordt gewezen op de gevaren van versterkte muziek, de geluidsdimensie wordt opgenomen in wijkprojecten, schoolprojecten staan in het teken milieueducatie, er worden burgerbevragingen gehouden, enz. Deze verscheidenheid aan acties wijst erop dat de verenigingen de geluidsproblemen en de klachten van de bevolking ernstig nemen, en ze ook willen aanpakken aan de hand van specifieke en originele methoden. Dit toont aan dat het mogelijk is om, tegen een relatief laag prijskaartje (op economisch, sociaal en cultureel vlak), beter rekening te houden met de geluidsproblematiek om de geluidshinder aan de bron te verminderen of de maatschappelijke gevolgen ervan te verlichten. Deze recente bekommernissen worden door de sector ook onder de aandacht gebracht van de beslissers en besturen, en dit in verschillende vormen: burgerbevragingen, studiedagen, debatten, volmachten, betogingen, enz.
Zo sensibiliseert de vzw Empreintes al 6 jaar voor lawaai in schoolomgevingen. Gesterkt door de overtuiging dat lawaai een teken is van leven op school, maar dat te veel lawaai voor onbehagen zorgt en de ongelijkheid tussen de scholen benadrukt, wil deze organisatie er vooral ijveren dat rekening wordt gehouden met de akoestiek in het beheer van de schoolgebouwen door de verschillende betrokken sectoren, van pedagogen tot specialisten in zaalakoestiek, van beheerders van gebouwen tot politici.
De raadpleging over het nieuwe ontwerp van geluidsplan vormde voor het Brussels Gewest een gedroomde gelegenheid om de “Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid” te organiseren. Zowel vragen over de verbetering van de akoestiek in de scholen als de verhouding tussen objectieve maatregelen en de gewaarwording van de bevolking kwamen hier aan bod.
9
Christophe Vermonden, coördinator van de vereniging, stelde in zijn uiteenzetting op dinsdagnamiddag4 dat de Ontmoetingsdagen tot doel hebben manieren in kaart te brengen om “de wanverhouding tussen het dagelijks beheer van geluidshinder en het voorkómen van problemen van geluidshinder" te verkleinen. Want het volstaat niet langer mensen te wijzen op het probleem en hen aan te sporen om hun gedrag te wijzigen. We moeten de stap zetten van “een intuïtieve benadering van het beheer van de geluidshinder” naar de invoering van een echt transversaal, vakgebiedoverschrijdend beleid dat steunt op “juridische, technische, menselijke en financiële middelen voor de renovatie van de gebouwen”.
Doelstellingen van de ontmoetingsdagen Geluid is een complex probleem. Het raakt domeinen die verband houden met natuurkunde, sociale psychologie, een sociale indeling van de ruimte, stedenbouw, gezondheid. Het is het probleem van wetgevers, beheerders, artsen, architecten, opvoeders, jongeren, fabrikanten, maatschappelijk werkers en technici.
De doelstellingen van de Ontmoetingsdagen werden dan ook uitgewerkt volgens deze transversaliteit: er moet een grootschalige actie worden gevoerd over geluid in schoolomgevingen, waarbij de besturen worden betrokken die bevoegd zijn op het vlak van de schoollokalen en sensibilisering voor het milieu; de verschillende interventiesectoren moeten worden gehoord, met aandacht voor de meningen en de ervaringen van hun actoren, en er moet een plaats en tijdstip worden voorzien waarop ze elkaar kunnen ontmoeten; geluidshinder moet worden opgenomen in de bevoegdheden van stedenbouw of beheer van gebouwen; bestaande projecten moeten in de kijker worden gezet. 4
Conferentie “Wetten, actieplannen en sensibiliseringscampagnes: gekruiste blikken van Frankrijk en België”, Christophe Vermonden, november 2008
10
De Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid gaan uit van vaststellingen over de ervaringen van jongeren en actoren op het terrein en staan stil bij de risico’s op het vlak van gezondheid, leren en samen leven. Vragen worden naar voor geschoven, mogelijke oplossingen aangereikt voor de grote uitdagingen met betrekking tot geluidshinder en jongeren.
Inhoud en methodologie Een transversale benadering van de geluidshinder door de deelnemers, de behandelde vragen en de sprekers: dat was de uitdaging van de organisatoren. Het resultaat kan worden afgelezen in het programma van de ontmoetingen op drie niveaus: de structuur, de inhoud en de sprekers.
Twee manieren om het programma te lezen, een multidisciplinaire inhoud. Terwijl de eerste conferentie van de Ontmoetingsdagen, “Geluid hoort bij het leven”, een inleiding vormde tot de algemene uitdagingen op het vlak van geluid, is het programma ingedeeld volgens twee invalshoeken, wat erop neerkomt dat het op twee manieren kan worden gelezen.
De eerste invalshoek deelde het programma in over de twee dagen: de ene dag ging over het geluidsbeheer in een schoolomgeving, de tweede ging over jongeren, hun ontmoetingsplaatsen, hun sensibilisering. Dit was een bewuste keuze van de organisatoren.
Twee rode draden zorgden voor een tweede manier om de ontmoetingsdagen te bekijken, en kwamen tegemoet aan de wil samenwerkingsverbanden tot stand te brengen.
11
De eerste rode draad bracht de verschillende aspecten van het overleg, de sensibilisering en het beheer van geluidshinder tijdens het ontwerp, de bouw en het gebruik van de lokalen en de ruimten, waaronder degene die bestemd zijn voor schoolactiviteiten, met elkaar in verband.
Deze eerste rode draad liep tussen de ateliers: “De akoestiek in gebouwen beheren: een kwestie van inspraak? Confrontatie van concrete ervaringen.” “Luidruchtige jongeren of slachtoffers van lawaai? Concrete situaties in Brusselse wijken.” “Blootstelling van jongeren aan lawaai: wat zijn de aangewezen sensibiliseringskanalen?” “Mobiliseren voor meer welzijn: hoe pakken we dit best aan?”
De volgende conferenties sloten aan bij dezelfde logica: “Scholen, gemeenschappelijke ruimten en architectuur: concrete voorbeelden van de Belgische situatie” “Openbare ruimte, geluid en jongeren”
De tweede rode draad leverde stof voor een debat over de bovenstructurele middelen die kunnen leiden tot een betere, systematischere bewustwording van de problemen die verband houden met geluidshinder: “De akoestiek in schoolgebouwen: voor of tegen reglementering?” “De akoestiek van gebouwen verbeteren: welke hulpmiddelen en welke steunmaatregelen zijn er?” “Bouwen, renoveren en organiseren van onderwijsinfrastructuur: hoe rekening houden met de akoestiek?”
Deze bespiegeling kwam ook aan bod in een aantal uiteenzettingen: “Het Geluidsplan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn jongerenprioriteiten”
12
“Wetten, actieplannen en sensibiliseringsprogramma’s: vergelijking tussen Frankrijk en België” “De effecten van geluid op de gezondheid”
Al deze vragen samen leverden, ongeacht de gekozen invalshoek, een multidisciplinaire kijk op geluid op.
Uitnodigingen naargelang van de behoeften op het terrein
Voor een “transversale benadering, om ervaringen en benaderingen aan elkaar te toetsen, moesten deskundigen en veldwerkers die betrokken zijn bij geluidsbeheer worden samengebracht”, verklaarde Vincent Carton, directeur van de Afdeling Energie, Lucht, Klimaat en Geluid van Leefmilieu Brussel. “Dit geldt met name voor het domein van de schoolgebouwen. Als we de akoestische problemen, die toch wel complex zijn, willen oplossen, is een multidisciplinaire aanpak vereist. Er bestaan oplossingen, maar er is nood aan een dialoog tussen de sectoren van de bouw, de gezondheidszorg, onderwijs en de beheerders van gebouwen”, zo stelde hij in zijn inleiding tot de twee ontmoetingsdagen.
“De hokjesgeest blijft immers bestaan”, zo meende Christophe Vermonden, coördinator van de vzw Empreintes. “De versnippering van de bevoegdheden over gewesten, gemeenschappen en gemeenten doet het hokjesdenken toenemen. Overleg is gewenst en wenselijk, maar vraagt veel tijd en energie en hangt vast aan de beperkingen van onze werkomstandigheden.”
De complexiteit van de Belgische instellingen draagt bij aan het gevoel van onmacht dat vaak de toon zet bij vooral het onderwijzend personeel,
13
maar ook de schooldirecties, de architecten, de beheerders van gebouwen, de gezondheidswerkers, de bouwbedrijven, en tot slot de staatsdienaren zelf, de ambtenaren.
Een brede waaier van actoren werd dus uitgenodigd om de dialoog aan te gaan, ideeën uit te wisselen, hun kennis of ervaringen te delen.
De architecten, die bedreven jongleren met veranderlijke en vaak tegenstrijdige verplichtingen. Akoestiek vormt zelfs geen secundair thema in hun opleiding, in tegenstelling tot alles wat met energie te maken heeft. Problemen op deze verschillende terreinen hangen echter vaak samen.
Opvoeders en onderwijzers, die het maar al te vaak moeten stellen met gebouwen die werden ontworpen volgens de oude maatstaven van veiligheid en hygiëne, maar die ook worden geconfronteerd met de evolutie van de zeden en gewoonten van de jongeren én van de pedagogische aanpak die tot meer geluidshinder leiden.
Bouwspecialisten en leveranciers van materialen ad hoc, die soms technische oplossingen zouden kunnen aanreiken voor bepaalde problemen, maar niet altijd rekening houden met de sociale en culturele complexiteit van deze problemen.
De ambtenaren die bevoegd zijn voor het onderhoud of de bouw/ renovatie van de lokalen, en die goed geplaatst zijn om de evoluties waar te nemen en de behoeften in te schatten.
De verenigingen die bijdragen aan het opkomen van de nieuwe bekommernissen en die er soms in slagen ze op de agenda van de
14
maatschappelijke kwesties te zetten door te informeren, te sensibiliseren, te mobiliseren, te experimenteren.
Geluidsexperts, van de specialist van het inwendige oor en de neuskeeloorartsen (NKO) tot de specialist in zaalakoestiek, voor hun ervaring met en kennis van de risico’s en de problemen voor de volksgezondheid. Zij hameren erop dat preventie minstens even belangrijk is als de genezing van schade door geluidshinder.
De jongeren zelf, die gewoonlijk met de vinger worden gewezen, en die op elke leeftijd aantonen dat zij bewust en verantwoordelijk kunnen handelen, op hun niveau, en deelnemen aan een dialoog maar ook aan duurzamere gestructureerde acties op het vlak van de omgang met lawaai.
De verkozenen, tot slot, omdat zij de aanzet kunnen geven tot een beleid dat rekening houdt met nieuwe uitdagingen (het Geluidsplan van het Brussels Gewest, bijvoorbeeld), maar ook als gesprekspartners voor de burgers over de prioriteit die op dit moment wordt gegeven aan geluidshinder op hun bevoegdheidsterrein (zoals de renovatie van schoolgebouwen).
Om tegemoet te komen aan deze diversiteit van actoren, die elk werken in hun eigen vakgebied, werden hun vertegenwoordigers uitgenodigd op verschillende momenten van de Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid. De organisatoren hebben het evenement ook aangekondigd via de respectieve netwerken van deze verschillende doelgroepen, en door meer dan 6 000 uitnodigingen te verspreiden over deze sectoren.
15
Verschillende vormen van communicatie De Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid werden zich dus uitgewerkt rond de volgende vormen van communicatie: conferenties, rondetafels, tentoonstellingen en tot slot animaties, telkens met een specifiek doel voor ogen.
De conferenties Een psychosociale invalshoek, een politieke benadering, wetenschappelijke standpunten en uiteenzettingen over geslaagde architectuurprojecten: alle conferenties wierpen een specifiek licht op het thema aan de hand van een uiteenzetting van een twintigtal minuten. Deze conferenties worden in hun geheel gepodcast op www.onvasentendre.be .
7 rondetafels Elke rondetafel duurde anderhalf uur en ging uit van een vraag die leidde tot uitwisselingen over praktijkgevallen. Uiteenlopende vragen over en visies op het probleem kwamen aan bod. Bij elke rondetafel waren verschillende sectoren vertegenwoordigd om het debat te verrijken. Een moderator leidde alles in goede banen.
Het ‘Brugitum’ Het ‘Brugitum’, een akoestieklaboratorium, informeerde over wat reeds bestond op het vlak van sensibilisering (pedagogische hulpmiddelen, informatiecampagnes voor jongeren, informatie over preventie, wetenschappelijke en culturele onderwijsprojecten), geluidsexpertise (geluidsmetingen, cartografie, tentoonstelling over isolerende materialen), technisch en administratief advies (beheer van klachten, begeleiding van dossiers, steun bij de renovatie van gebouwen). Er was ook een tentoonstelling over de projecten die in een veertigtal Brusselse scholen werden uitgevoerd.
16
Het ‘Brugitum’ vormde een ruimte voor informele ontmoetingen rond een twintigtal stands van verenigingen, overheid, ondernemingen. (De lijst van de aanwezige organisaties en van hun voorstellen met betrekking tot geluidsbeheer vindt u in het laatste deel van dit document).
Twee tentoonstellingen, een over omgevingsgeluid en de gevolgen ervan1, de andere met trucs en kneepjes om de akoestiek in de lokalen te verbeteren2, waren opgesteld in deze ruimte.
De aanwezigheid van de klassen Tot slot werden sensibiliseringsworkshops voor klassen georganiseerd waarin het geluidsprobleem aan bod kwam vanuit verschillende invalshoeken: de wetenschap van de akoestiek, kunst en muziek, gezondheid.
Functie van het verslag Eerst en vooral moest het verslag een overzicht geven van deze overvloed aan informatie en van de debatten, zonder evenwel in herhaling te vallen. Een tweede uitdaging bestond erin een document op te stellen dat zo veel mogelijk mensen aanspreekt. Een eenvoudig verslag per rondetafel was voor de organisatoren dan ook geen optie: zij verkozen een samenvattend document dat een overzicht geeft van de grote krachtlijnen die tijdens deze twee ontmoetingsdagen naar voren zijn gebracht.
In samenhang met de Doelstellingen van de Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid geeft dit document in de eerste plaats een overzicht van de vaststellingen van de actoren over het thema geluid: de subjectieve perceptie van geluid en de associatie jongeren en geluid (punt 1), de toename van de geluidshinder en het verband met sociale ongelijkheid, met name in schoolomgevingen (punt 2 en 3), het verband tussen lawaai en gezondheid 17
(punt 4) en het debat over de rollen, functies en effecten van de normen (punt 5).
Tot slot kwamen de actiepistes aan bod via uiteenlopende uitgangspunten: (punt 6): Vereist het beheer van geluidshinder culturele of structurele veranderingen? De sensibilisering van jongeren en de opleiding van de betrokken actoren of audits en inrichtingen van de openbare ruimte? Het beheer van klachten of het opzetten van overleg?
In al deze hoofdstukken vindt u kaders met concrete informatie (cijfers, statistieken, ervaringen) over het behandelde onderwerp.
Het doel van de Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid was geslaagde ervaringen in de kijker te zetten en concrete gevallen onder de aandacht te brengen. Het punt 7 beschrijft vijf praktijkgevallen die werden gekozen op basis van hun transversaliteit, hun voorbeeldrol, het feit dat de akoestiek van bij het ontwerp in aanmerking werd genomen en de diversiteit van de actiedomeinen.
Het laatste punt, ten slotte, is opgevat als een praktisch schriftje dat een antwoord biedt op drie vragen: wat doet het Brussels Gewest op het vlak van geluidshinder, welke mogelijkheden zijn er voor sensibilisering, welke mogelijkheid is er voor beheer van de akoestiek? Dit schriftje is niet volledig: het verzamelt de informatie die werd aangereikt door de deelnemers aan het Brugitum.
De Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid vormen een eerste stap in de richting van een openbreken, een verspreiden van informatie over geluid. Ze werden georganiseerd door de vzw Empreintes en de afdeling Geluid van Leefmilieu Brussel. Ze genoten de steun van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Minister van Leefmilieu. Ze werden mogelijk gemaakt door de 18
medewerking van deskundigen, getuigen, actoren, moderatoren uit verschillende sectoren. Al deze personen hadden een aandeel in de organisatie van de ontmoetingen en hebben een bijdrage geleverd aan de inhoud van dit document. De lijst is lang. Wij danken hen allen.
19
LAWAAI, EEN SUBJECTIEVE KWESTIE
Lawaai is, in het algemeen, zeer subjectief ... “Rockmuziek kan een aangenaam geluid zijn voor de ene persoon, maar hinderlijk voor iemand anders”, die het zou benoemen als “lawaai”, zo stelde professor Kummer van het Institut de Gestion de l’Environnement et de l’Aménagement du Territoire (IGEAT – Instituut voor Milieubeheer en Ruimtelijke Ordening) van de ULB, meteen al.
Geluid of lawaai is dus geen universeel gegeven. Professor Kummer verwees naar een ISO-norm die lawaai definieert als “een akoestisch fenomeen dat een geluidssensatie teweegbrengt die als hinderlijk en onaangenaam wordt ervaren”. Maar wat hinderlijk of onaangenaam is voor de ene persoon is dit niet noodzakelijk voor de andere!
Een van de criteria die het mogelijk maken lawaai te onderscheiden van een geluid, betreft het ongewenste karakter ervan. Zo brengen vliegtuigspotters vrijwillig uren door langs de startbaan om de stalen vogels te zien opstijgen, zonder dat ze hierbij gehoorhinder ervaren. De omwonenden van dezelfde luchthaven, in volle expansie, lijden onder de geluidshinder die hen wordt opgelegd door de regelmatige en steeds frequentere vluchten boven hun woningen.
Dit voorbeeld toont ook aan dat de duur en de frequentie van de blootstelling aan geluiden ertoe bijdraagt of ze als hinderlijk worden ervaren of niet. Hierbij komen overigens soms paradoxale effecten kijken: iemand die te gast is in een woning vlakbij een spoorweg kan door een voorbijkomende trein uit zijn middagdutje worden gewekt, terwijl de bewoner van dezelfde woning, die deze geluiden gewend is, (schijnbaar?) door het treinverkeer in slaap wordt gewiegd.
20
Ook het tijdstip is een bepalend gegeven in de perceptie van een geluid of een lawaai. Onze nachten zijn gewoontegetrouw en grotendeels gewijd aan rust. Een optrekkende motorfiets of feestmuziek in de buurt worden dan als agressieve, storende of hinderlijke geluiden ervaren, die de kop opsteken in een geluidsomgeving die (vrijwel) volledig is ontdaan van de achtergrondgeluiden van overdag. Andréa Urbina Padin van de Afdeling Groene Ruimten van Leefmilieu Brussel bevestigt deze trend: “In het algemeen hinderen omgevingsgeluiden overdag weinig. Het is vooral lawaai ’s avonds en ’s nachts dat stoort”.
Tot slot is de inrichting van de ruimte bepalend voor zowel de verspreiding en de voortplanting van geluiden (geluidswerende muren langs snelwegen, bijvoorbeeld) als voor de perceptie ervan. Denk bijvoorbeeld aan gierende banden bij bruusk remmen. Een voetganger die van het incident wordt gescheiden door een open plein, zal dit als zeer bedreigend ervaren. Als dezelfde voetganger zich op dezelfde afstand zou bevinden, maar aan de andere kant van een plein dat is ingericht met stadsmeubilair, bomen en een bloemenperk, zou dit remgeluid veel minder bedreigend overkomen.
Verschillende voorbeelden die werden aangehaald tijdens de workshops en de conferenties getuigden van de culturele dimensie van de perceptie van geluiden en lawaai, die verschillen van het ene land of continent tegen het andere: “In LatijnsAmerika praten de mensen luid en door elkaar; de akoestiek is er ook anders”, zo getuigde een deelnemer. De perceptie van geluiden varieert ook volgens de sociale rollen: “het rumoer van mensen die uitgaan en pinten pakken stoort mensen met kinderen”, zo meende een andere deelneemster.
Kortom: geluiden of lawaai vormen een belangrijke factor van de samenleving, vooral in een stedelijk gewest als Brussel: “geluiden maken deel uit van onze kennismaking met en aanvaarding van andere culturen”, verklaarde een derde persoon.
Al deze elementen wijzen op de subjectiviteit van geluid, en op de moeilijkheid van geluidsmetingen in abstracto.
21
Wat is een geluid? Technisch gezien is een geluid een “gehoorsindruk die wordt gekenmerkt door zijn frequentie en zijn intensiteit”, verklaarde professor Kummer. “Vanuit fysiek oogpunt wordt het geluid voortgebracht door de trillingen van een voorwerp, dat luchtdrukvariaties veroorzaakt die zich voortplanten in de vorm van golven.” De geluiden die hoorbaar zijn voor het menselijk oor zouden tussen 16 Hertz en 16 000 Hertz liggen, zo vervolgde de professor. Onder deze frequentie spreekt men van infrasone trillingen, boven deze frequenties van ultrasone trillingen.
De overgang van één enkel muziekinstrument naar een orkest van 80 muzikanten betekent echter niet dat ook de drukvariaties 80 keer hoger liggen. “Om de fysische geluidsmetingen te doen overeenkomen met de manier waarop de geluiden worden gehoord door personen, moesten specifieke meeteenheden worden uitgevonden. Om weer te geven dat het menselijk oor een brede schaal van geluidsdrukvariaties gewaarwordt, werd dus de decibel (dB) uitgevonden” verklaarde de professor. Het maximum komt overeen met de pijndrempel van het menselijk oor: 120 dB. Dit is het geluidsequivalent van een pneumatische hamer. Wanneer de intensiteit van een geluid verdubbelt, neemt het aantal decibel slechts toe met 3 dB.
Bovendien zijn er ook nog eens verschillende categorieën van decibels. De best gekende zijn de dB(A) en de dB(C). De eerste houden rekening met de variabele gevoeligheid van het menselijk oor voor de verschillende frequenties, waarbij de lage tonen bij een lage frequentie anders worden gewogen dan de hoge tonen bij een hoge frequentie. De dB(A)’s worden gebruikt voor alle milieumetingen en bijhorende normen. De dB(C)’s, die anders worden gewogen, worden met name gebruikt om de impulsgeluiden op de werkplaats te meten.
Het basisinstrument voor geluidsmetingen, de sonometer, zet de geluidstrillingen en de geluidsdrukvariaties om in een elektrisch signaal dat gemakkelijk kan worden gemeten en verwerkt. Volgens Jacques Kummer “moet het geluid vervolgens echter worden uitgedrukt op basis van andere kenmerken, zoals de geluidskwaliteit, de zuiverheid, de intensiteit, de oorsprong en het ritme, de blootstellingsduur, het plotse en onvoorspelbare karakter, …”.
22
Als we ten slotte terugkijken naar de perceptie van de geluiden waaraan individuen worden blootgesteld, moeten volgens professor Kummer “blootstellingsnormen worden ontwikkeld die kunnen worden toegepast in verschillende omstandigheden: volgens het tijdstip van de dag of de week, de plaats (plaats voor arbeid, ontspanning of rust, vergaderzalen, de omgeving en het type van wijk, …) of van de activiteiten… Zo werd onder andere een dag-avond-nacht-index ontwikkeld.” Daarnaast is er nog het Sound Exposure Level (geluidsblootstellingsniveau, gewoonlijk SEL genoemd, dat overeenkomt met de concentratie van de geluidsenergie van een vliegtuig gedurende een seconde), de indicator voor gebeurtenissen Lmax (maximaal geluidsniveau gedurende een gebeurtenis), enz.
De relativiteit van de perceptie van de geluiden … of van lawaai geldt ook voor de doelgroep die centraal staat in de bekommernissen van deze ontmoetingen: de jongeren. Maar zijn zij niet veel vaker blootgesteld aan geluidshinder dan dat zij zelf lawaai voortbrengen?
Lawaai in de stad: perceptie en blootstelling
Als we kijken naar de perceptie die leeft bij de gezinnen is lawaai de belangrijkste vorm van hinder in een stedelijke omgeving, zo stelde Jean-Rodolphe Dussart, adviseur op het kabinet van de Minister van Leefmilieu van het Brussels Gewest. De eerste aanwijzing, volgens de Minister: “60 % van de milieuklachten die Leefmilieu Brussel ontvangt, heeft betrekking op problemen van geluidshinder: lawaai van het verkeer, waaronder vliegtuigen, en buurtlawaai”.
Uit een peiling die in 2006 werd uitgevoerd, blijkt dat 20 % van de bevolking zijn woonplaats te lawaaierig vindt, en dat 54 % ronduit ontevreden is over de geluidstoestand in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, om uiteenlopende redenen: 29 % van de respondenten
23
verklaarde hinder te ondervinden van het wegverkeer, voor 17 % was het luchtverkeer storend en 21 % ergerde zich aan buurtlawaai.
In vergelijkende termen: de tevredenheidsindex van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (waarbij index 100 aanduidt dat er evenveel tevredenen als ontevredenen zijn) toont aan dat de tevredenheid over de Brusselse toestand toch nog groter is (81) dan die over de Waalse grootsteden Charleroi (72,1) en Luik (76,8). De tevredenheid over Brussel ligt echter wel lager dan die over Gent (91,5) en Antwerpen (87). Voor het Vlaamse Gewest in zijn geheel bedraagt de index echter 113,3; voor heel Wallonië is dit 104,25.
Als we kijken naar de blootstelling van de bevolking aan lawaai, via een modellering op kaarten, was 23 % van de Brusselse bevolking (gewest) in 2006 blootgesteld aan meer dan 70 dB(A) overdag en 30 % aan meer dan 60 dB(A) ’s nachts door het wegverkeer. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) bedraagt het maximale buitengeluidsniveau waaraan de bevolking mag worden blootgesteld 55 dB(A).
Wat het vliegtuiglawaai betreft is 12,5 % van de bevolking onderworpen aan meer dan 55 dB(A) gemiddeld over het hele jaar (dag en nacht).
De spoorweg veroorzaakt hinder voor 2,5 % van de mensen die dichtbij het spoorwegnet wonen .> 65 dB
Bron (behalve1): Ontwerp van gewestelijk plan voor de preventie en de bestrijding van geluidshinder in een stedelijke omgeving
5
In Verslag van de staat van het leefmilieu in Brussel 2006: Geluidsomgeving, p. 22
24
LUIDRUCHTIGE JONGEREN?
We mogen niet stigmatiseren Sommigen zien jongeren als een hinder op zich: is lawaai het probleem, of is het een symptoom van een ander, algemener probleem?
In het algemeen zijn er, in de openbare ruimte, heel wat mensen die klagen over “luidruchtige jongeren”. Deze indruk weerspiegelt de subjectiviteit van de perceptie, die cultuurgebonden is: “voor mensen in het noorden is de openbare ruimte een doorgangsruimte, terwijl het voor mensen uit het zuiden een ontmoetingsplaats is”, lichtte Mathieu Le Clef toe, de coördinator van de Club de Jeunesse, een jeugdhuis in de Marollen (Brussel). Volgens hem is niet zozeer het lawaai van jongeren het probleem, maar wel de voorstelling die de klagers zich ervan maken: “een scoutsgroep maakt ook lawaai, maar dat vindt iedereen sympathiek”. Dit klopt volgens Urbina Padin Andrea van Leefmilieu Brussel niet helemaal: “Soms ontvangen wij ook klachten over jeugdbewegingen”.
Hoe dan ook, in Brussel zijn er geen gecentraliseerde statistieken over buurtlawaai die het mogelijk maken een onderscheid te maken op het vlak van de bronnen en de emissie- en perceptiecontext van lawaai dat toe te schrijven zou zijn aan jongeren. Klachten over buurtlawaai worden immers zowel door de lokale politie als door de gemeenten opgetekend, en in zekere mate ook door Leefmilieu Brussel. Het is dan ook onmogelijk een objectief beeld te krijgen van het relatieve belang van het lawaai van activiteiten en gedragingen van jongeren.
De activiteiten van de Club de Jeunesse laten jongeren aan het woord. Deze benadering “verschilt radicaal van een preventiegerichte aanpak die eerder wordt geïnspireerd door de zorg het gevaar dat de jongeren zouden vertegenwoordigen, in beeld te brengen”, vervolgde Mathieu Le Clef. En erop te wijzen dat, in de Marollen,
25
de belangrijkste bron van de geluidshinder … het Sint-Pietersziekenhuis is (door de sirenes van de ziekenhuizen).
Op basis van haar ervaring als schepen in Vorst meent Marianne Courtois ook dat jongeren vaak met de vinger worden gewezen, wanneer het over geluidshinder gaat. Volgens haar “moet de geluidshinder door jongeren gerelativeerd worden; men is bijvoorbeeld veel permissiever voor onveiligheid op de weg en voor verkeerslawaai dan voor luidruchtige jongeren”.
Deze stigmatisering wordt nog bevestigd door een deelneemster, medewerkster van Infor Jeunes. Volgens haar zijn er maar weinig jongeren die bij de organisatie een klacht indienen wegens geluidshinder. “Er zijn er wel velen die erover klagen dat ze met de vinger worden gewezen. Veel jongeren raken bijvoorbeeld moeilijk aan een woning omdat verhuurders ervan uitgaat dat ‘jongeren lawaai maken’.”
Deze benadering zou je ook kunnen omdraaien, zoals de schepen doet, door te verwijzen “naar het gebrek aan respect van automobilisten: sommige publieke ruimtes waar vroeger jongeren speelden, worden nu meer en meer overspoeld door auto’s die er geparkeerd worden.”
Zij geeft toe dat er wel bepaalde problemen zijn die verband houden met een aantal personen. Zoals bijvoorbeeld quads, een soort van knetterende terreinmotoren op 4 wielen. Ze zijn zeer lawaaierig, en hoewel er maar enkele quads rondrijden, “dragen ze bij tot de slechte naam van de jongeren in de gemeente”, meent de schepen.
Van stigmatisatie naar zondeboklogica: de stap is blijkbaar snel gezet!
26
Lawaai van jongeren in hun context De vraag “waarom maken jongeren lawaai” werd in de meeste interventies vervangen door “in welke omstandigheden maken jongeren lawaai?”. In een schoolomgeving zijn vooral de klas en de speeltijd (met inbegrip van de middagpauze in de refter) belangrijke omstandigheden.
In de klas staat vast dat het lawaai is toegenomen. Verschillende deelnemers wezen met name op de evolutie van de eisen en codes van burgerzin (vroeger moest je in stilte binnenkomen in de klas, nu is dat niet langer zo), en op het feit dat er meer ruimte is voor actieve pedagogie, wat inhoudt dat wordt gewerkt in groepjes, dat leerlingen mogen rondlopen in de klas, enz.
Terwijl de speeltijd in open lucht vooral problemen stelt voor de omwonenden, kan er ook hinder ontstaan voor de leerlingen die in de klas blijven. In sommige scholen is de speelplaats te klein, zodat er een beurtrol is voor de speeltijd. Het gebeurt dus vaak dat het rumoer van de leerlingen die buiten speeltijd hebben, storend is voor de concentratie van de leerlingen die nog les krijgen. Ook de refters zijn, vooral door hun afmetingen en hun inrichting, vaak de meest lawaaierige plekken op school. In de plaats van een aangename middagpauze heerst er vaak een verschrikkelijk kabaal.
27
Op het menu: lawaaisoep, herriestoemp met kabaalsaus en een knerpend dessertje
Geluidsniveaus van 90 tot 100 decibel werden gemeten in schoolkantines. “Een geluidsniveau dat te vergelijken is met druk autoverkeer of een houtzagerij”, zo stelde Vincent Carton, directeur van de Afdeling Energie, Lucht, Klimaat en Geluid van Leefmilieu Brussel.
Geluiden moeten niet alleen worden geïnterpreteerd in termen van decibels, maar ook in termen van de betekenis die ze krijgen. Dit is met name het geval wanneer men het probleem van lawaai wil bespreken met adolescenten, waarbij de psychosociale omstandigheden ruimer zijn dan de schoolcontext.
In zijn conferentie op 2de dag stelde Bruno Humbeek, psychosociaal werker, dat “als jongeren naar loeiend harde muziek luisteren, dit niet is omdat ze hun muziek willen delen, maar wel omdat ze hun territorium willen afbakenen en de aandacht trekken van volwassenen. Als je zegt tegen een jongere: ‘wat een interessante muziek’, dan zal hij met je praten. Als je zegt: ‘wat een mooie muziek’ zal hij iets anders zoeken: ze bouwen hun imago door anders te zijn, zich te onderscheiden. Een jongere wil niet begrepen worden, hij wil wel dat je geïnteresseerd bent in hem. Als zijn bestaan ‘ontkend’ wordt, als je hem negeert, dan sluit hij zich op in zichzelf of wordt hij agressief”.
28
LAWAAI, TUSSEN OPBOD EN ONGELIJKHEID Het thema ‘luidruchtige jongeren’ moet worden aangesneden vanuit een psychosociale invalshoek, en niet alleen vanuit de perceptie van degenen die zeggen erdoor gehinderd te worden. Lawaai is dan ook een algemener maatschappelijk verschijnsel. Deze benadering laat toe de effecten van geluidshinder in termen van sociale ongelijkheid te analyseren. Vanuit dit oogpunt zijn de ruimtelijke ordening en het schoolgebied bijzonder illustratief.
Lawaai: een op hol geslagen maatschappelijk fenomeen De ‘ontspanningsmaatschappij’ lijkt heel wat geluidshinder mee te brengen waarvan de slachtoffers zich op het moment zelf niet bewust lijken te zijn. Bijvoorbeeld: de meeste nachtclubs zouden zich houden aan de norm die hen wordt opgelegd, namelijk maximum 90 dB(A) (in België). Maar geldt deze norm om de omwonenden te beschermen, of de oren van de dansers? Tijdens metingen in discotheken werden geluidsniveaus opgetekend van 105 dB(A). Vanaf 80 tot 90 dB(A) kan het menselijk oor al wel schade ondervinden. Als we onze oren dan een gemiddelde van 105 dB(A) zouden opleggen gedurende verschillende uren, minstens een keer per week, kunnen we op de dansvloer soms onomkeerbare schade oplopen die kan leiden tot verschillende vormen van doofheid of tinnitus, zoals professor Puel verklaarde, een Frans arts gespecialiseerd in het inwendig oor (zie verder). Bovendien houdt de norm geen rekening met de extreme frequenties die het meest schadelijk zijn, en die vaak meer dan 105 dB(A) bedragen. Ook het toenemende aantal verplaatsingen en de vervoerswijzen worden ter discussie gesteld. Een belangrijke bron van geluidshinder, die te weinig wordt aangehaald volgens bepaalde deelnemers, is het autoverkeer. We staan er niet altijd bij stil, het valt pas op wanneer er geen verkeer is hoeveel deugd het doet. De enquête over de autoloze zondag 2008 bevestigde het al: 75 % van de Brusselaars was vooral blij met de rust in de stad!
29
Geluidsmetingen en autoloze dagen
De 19 meetstations die verspreid zijn over het grondgebied van het Brussels Gewest hebben opvallende dalingen van de geluidsniveaus opgetekend tijdens de autoloze zondagen. Zo was er ter hoogte van de stations van Oudergem, Laken en Sint-Lambrechts-Woluwe, die op gewone dagen worden gekenmerkt door een druk en aanhoudend verkeer, op 17 september 2006 tussen 9 uur en 19 uur een daling van het achtergrondgeluid met 2,5 tot 14 dB(A)! Als we weten dat 3 dB(A) meer overeenkomt met twee keer zo veel geluid voor het menselijk oor … [In Verslag van de staat van het leefmilieu in Brussel 2006: Geluidsomgeving, p. 9]
Een anekdote die boekdelen spreekt: volgens Géraldine Bruyneel is de geluidssterkte van de autoradio’s en het niveau van het achtergrondgeluid in Brussel zo hoog dat de brandweermannen het aantal decibels van hun sirenes mogen verhogen om zeker te zijn dat ze worden gehoord.
30
Lawaai, symptoom en factor van sociale ongelijkheid Rust is een recht voor iedereen, maar niet iedereen geniet rust, volgens Marianne Courtois van het BUV, schepen van de gemeente Vorst. Zij stelt dat “de inrichting van de wegen helemaal geen gelijkheid beoogt”. Het Gewestelijk Onwikkelingsplan (GewOP) concentreert het verkeer op de verkeersaders tussen de wijken, om de druk op de aangrenzende lokale wegen te verminderen. Volgens haar moet het aantal Zones 30 zoveel mogelijk worden uitgebreid, om de geluidshinder van het wegverkeer te verminderen.
De ongelijkheid op het vlak van geluidsaangelegenheden in schoolomgevingen wordt in de eerste plaats gekenmerkt door een basisvaststelling die a priori paradoxaal is, volgens Christophe Vermonden van de vzw Empreintes: “Er is een grote ongelijkheid in de toestand van de schoolgebouwen: van totaal verouderd tot gloedniveau, maar met de quasi-constante: er wordt weinig rekening gehouden met de akoestiek in de bouw of de renovatie van lokalen, gebouwen”. Terwijl deze situatie, het feit dat geen rekening wordt gehouden met de technische kant van de geluidsproblemen, dezelfde lijkt voor iedereen, kan dit niet worden gezegd van de sociale gevolgen. Volgens Christophe Vermonden “is lawaai een factor die de ongelijkheid van kansen in de werking van het schoolsysteem verergert. Uit studies blijkt dat geluidshinder een invloed heeft op kinderen die leren lezen of vraagstukken moeten oplossen. Bijvoorbeeld: indien een leerling vier woorden van een gemiddelde zin niet begrijpt, begrijpt hij de hele betekenis niet. Leerlingen met een moeilijkere sociaal-culturele achtergrond beschikken over de minste middelen om er toch wat van te maken”.
Bovendien is lawaai een recent probleem, dat vaak wordt gezien als een bekommernis van de rijken. Een cultureel probleem dus. “Zowel in elitescholen als in scholen met positieve discriminatie wordt lawaai ervaren, maar er wordt anders mee omgegaan, afhankelijk van de gevoeligheid van de leerkrachten en de ouders,” zo voegde hij toe.
31
Uit zijn gesprekken met tal van leerkrachten ter gelegenheid van workshops in de scholen bleek dat er een groot gevoel van onmacht heerst tegenover het fenomeen lawaai. “De leerlingen zijn veel rumoeriger dan vroeger (...)” “ Ik wil geen bewaking meer doen in de refter, ik kan er niet meer tegen(...).” “Met de lokalen waarover wij beschikken en ons leerlingenaantal kunnen we er niets aan doen.” Dit gevoel hangt gewoonlijk samen met problemen op het vlak van discipline, een subjectieve en permanente perceptie van de hinder en tot slot het ontbreken van bruikbare, gekende beheersmiddelen. Informatie en opleiding, van de lagere school tot de normaalschool en de architectenopleidingen, vormen dan ook een belangrijke uitdaging.
32
GELUIDSNORMEN EN VOLKSGEZONDHEID De benadering van geluidshinder vanuit de invalshoek van de volksgezondheid vormt vandaag een belangrijke hefboom voor de sensibilisering.
Gelet op de kosten voor de maatschappij van de behandeling van gehoorproblemen en de gevolgen voor de levenskwaliteit van de mensen, mag een analyse van lawaai als maatschappelijk verschijnsel een benadering in termen van volksgezondheid niet terzijde schuiven. Door de grote gevolgen voor de schoolomgevingen is het gezondheidsaspect van belang: zo kan men nagaan of een systematisch akoestisch beleid nodig is op plekken waar de jongsten vertoeven.
Lawaai heeft gevolgen voor de gezondheid! Professor Kummer onderscheidt twee grote categorieën van effecten van lawaai op de gezondheid. Enerzijds zijn er de fysiologische gevolgen voor het gehoorsyteem: auditieve vermoeidheid (omkeerbaar), doofheid (onomkeerbaar), pijn, gescheurd trommelvlies. Anderzijds zijn er tal van psychosociale gevolgen: van verstoringen van de communicatie, slaapstoornissen, stress en verhoogde bloeddruk tot cardiovasculaire en endocriene effecten.
“Elk jaar worden in België 30 000 nieuwe gevallen van tinnitus geregistreerd, waarvan 2/3 bij jongeren die een gehoortrauma hebben opgelopen. Volgens bepaalde studies vertoont 15 % van de jongeren een gehoorverlies van meer dan 15 dB(A) en, wat erger is, leeft 3 % van de
33
jongeren met een ernstige doofheid ten gevolge van veelvuldige blootstellingen aan hoge geluidsniveaus”.6
De gevolgen van de activering van de hart-, zenuw- en endocriene systemen zijn: “vermoeidheid, vertraagde vertering en verslechtering van de slaapkwaliteit, wat kan leiden tot agressief gedrag, stemmingswisselingen, psychomotorische onrust, concentratieverlies en vermindering van het leervermogen”, volgens Vincent Carton. Hij stelt dat lawaai zonder enige twijfel een rem zet op het leergedrag. Het is dan ook belangrijk dat het in schoolomgevingen onder controle wordt gehouden. “Men heeft vastgesteld dat leerlingen die school lopen in een rumoerige klas minder goede resultaten boeken dan leerlingen in rustigere klassen”.
Omgekeerd heeft de vermindering van het lawaai in de klassen een positieve invloed op het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen, zo stelt Anne Vander Ghinst, projectcoördinatrice buitenschoolse opvang bij vzw Badje. Volgens haar zou een vermindering van het lawaai “de spijsvertering bevorderen, wat leidt tot een rustiger gedrag van de kinderen in de namiddag”.
In 1998 heeft Leefmilieu Brussel (BIM) een studie uitgevoerd over de blootstelling van leerlingen aan lawaai, op basis van metingen binnen twee schoolinstellingen. Deze metingen werden uitgevoerd in een reële situatie, en toonden aan dat “het geluidsniveau in het algemeen draaglijk was in de klaslokalen, maar de tolerantiedrempels overschreed in de refters”, zo stelde Georges Dellisse van het laboratorium voor milieuonderzoek van Leefmilieu Brussel.
De nagalmtijd was echter veel te lang. Er was dus meer galm, meer weerkaatsing van klanken. “Terwijl de referentienorm het over een maximum van 0,6 tot 1,2 seconden heeft, wezen de metingen op niveaus van 1,2 tot 2,3 seconden”, verklaarde Georges Delisse.
6
Bron: Vincent Carton, uiteenzetting tot inleiding van de ontmoetingsdagen.
34
Gevolgen van lawaai voor de leerlingen: te weinig statistieken
Jean-Marc Gérard is NKO-arts op de dienst otoneurologie van de Cliniques Universitaires de Saint-Luc. Ter gelegenheid van de rondetafel “Bouwen, renoveren en organiseren van onderwijsinfrastructuur: hoe rekening houden met de akoestiek?” haalde hij enkele opvallende cijfers aan uit epidemiologische studies uit de hele wereld.
Hij wees erop dat “het thema weinig en in weinig detail aan bod komt in de medische litteratuur”, en dat hij slechts enkele epidemiologische studies had teruggevonden over bevolkingsgroepen in de USA, Zweden en Groot-Brittannië:
In de USA lijdt 12,5 % van de kinderen van 6 tot 12 jaar (1 kind op 10) aan doofheid door lawaai.
In Groot-Brittannië wordt 80 % van de scholen als te lawaaierig beschouwd omwille van hun ligging.
In het algemeen worden geluidsniveaus van 20 tot 70 dB(A) gemeten in de klas, terwijl de aanvaardbare drempel (achtergrondgeluid) op 20 tot 35 dB(A) wordt geraamd. Het verschil tussen het achtergrondgeluid en het uitgezonden signaal moet, opdat het verstaanbaar zou zijn, 16 dB bedragen. Dit betekent dat de omstandigheden waarin de geluiden in de klassen worden uitgestoten, een geluidsversterkende werking hebben.
De gevolgen op het vlak van NKO: doofheid en tinnitus of oorsuizingen. In Groot-Brittannië heeft een studie aangetoond dat indien kinderen
35
permanent worden blootgesteld aan geluid boven een bepaalde aanvaardbaarheidsdrempel, 20 tot 42 % onder hen tinnitus krijgen! De gevolgen voor het leerproces werden gemeten, in Zweden, aan de hand van de productiviteit en de aandacht: deze laatste nam in de loop van de dag meer af naarmate de leerlingen meer werden blootgesteld aan lawaai. Bovendien werd een correlatie vastgesteld, bij de meisjes, tussen hun blootstelling aan lawaai en een (toegenomen) risico van astma en migraine.
In Frankrijk heeft het AFSEE (agence française de la sécurité de l’environnement – Frans agentschap voor milieuveiligheid) een verslag gepubliceerd over de gezondheidsimpact van lawaai en de vaststelling van indicatoren, die nog te vaak ontbreken.7
Tot slot mogen we de leerkrachten niet vergeten, die met name organische stemstoornissen gaan vertonen.
7
http://ufcna.com/Bruit-impact-sante-AFSSE.pdf
36
Genezen is onmogelijk, preventie noodzakelijk Bepaalde vormen van gehoorverlies kunnen gecompenseerd worden door de inplanting van prothesen, maar voor de meeste gevolgen van lawaai voor het gehoorsysteem is er nog geen efficiënte of betaalbare behandeling. De gehoorproblemen komen op de tweede plaats in de ranglijst van de pathologie van het zenuwstelsel, achter de gezichtsproblemen. Maar volgens Jean-Luc Puel, Frans arts gespecialiseerd in het inwendige oor, is “in termen van kosten voor de sociale zekerheid, Alzheimer de pathologie met het hoogste kostenplaatje voor de maatschappij, op de voet gevolgd door gehoorproblemen, terwijl de kosten die verband houden met gezichtsproblemen minimaal zijn, binnen dezelfde verhoudingen. Dit kan worden verklaard door het feit dat hoortraining en hoorapparaten zeer duur zijn.”
Tinnitus is een van de meest spectaculaire en dramatische gehoorziekten. “Oorsuizingen die dag en nacht aanhouden, leiden tot depressies en zelfs zelfmoordneigingen. In 30 % van de gevallen houdt tinnitus verband met lawaai. In deze categorie werd 40 % van de patiënten blootgesteld aan versterkte muziek. Dit is dan ook de hoofdoorzaak van tinnitus door lawaai.”
Uit een reeks experimenten en metingen blijkt dat lawaai de veroudering van het oor ook doet versnellen: een oor dat beschadigd is door lawaai is kwetsbaarder en veroudert vroegtijdig. In tegenstelling tot bij andere soorten, worden de gehoorcellen – waarvan er niet zo veel zijn – die beschadigd raken bij de mens niet vervangen, zo waarschuwt professor Puel. Wij hebben een “geluidskapitaal” zoals wij ook een “zonnekapitaal” hebben. Volgens hem is het zo dat “indien dit beleid van maximum 105 decibels in ontspanningsruimten [Franse norm - nvdr] wordt gehandhaafd, zware gehoorproblemen zich niet langer zullen voordoen op 65 jaar maar tussen 30 en 40 jaar. Mensen van 60 jaar oud moeten voort met de oren van een negentigjarige! Maar op 60 jaar leiden wij nog een zeer actief leven… Het is dan ook belangrijk dat wij “het geluid wat lager zetten”, of onze maatschappij krijgt te kampen met een generatie slachtoffers van “vrijetijdslawaai” die vroegtijdig doof zijn geworden, op hun dertig jaar.”
37
Om al deze redenen pleit professor Puel voor een preventiebeleid: “Als we de vernietigde cellen niet kunnen herstellen, moeten we ervoor zorgen dat ze niet beschadigd raken!”.
Aanbeveling BIAP 09/10-418: Spraakverstaanbaarheid in klaslokalen
Om in optimale omstandigheden onderwijs te kunnen volgen, moet dit onderwijs plaatsvinden in klaslokalen waarin men goed verstaanbaar is.
Een van de eisen is dat de akoestische omstandigheden prioritair moeten zijn, opdat de boodschap van de leerkrachten duidelijk bij elk van de leerlingen zou aankomen, en omgekeerd.
Het mondelinge overbrengen van kennis kan hinder ondervinden van twee akoestische factoren: het achtergrondgeluid en de geluidsweerkaatsingen tegen de binnenmuren van het klaslokaal; deze twee factoren van hinder verminderen de verstaanbaarheid. Voor een optimale spraakverstaanbaarheid in het klaslokaal moet het geluid binnen in de klas gecontroleerd zijn, en moet er een aangepaste nagalmtijd zijn voor een goede spraakoverdracht.
De aanbevolen geluidsniveaus binnen in het klaslokaal mogen niet hoger zijn dan de volgende waarden, naargelang van het gebruik van het lokaal:
8
Bureau international d’audiophonologie, http://www.biap.org/recom09-10-4.htm
38
Lokaal Klaslokaal Lokaal voor algemeen gebruik Rustlokaal, kleuterklas
Geluidsniveaus in dBA 40 50 35
Akoestische isolatie
Of de bovenstaande niveaus worden gehaald, hangt af van de isolatie van de lokalen aan de buitenkant van gebouwen, vooral langs snelwegen, treinsporen of luchtverkeersroutes. Daarnaast moet ook worden gekeken naar de isolatie van tussenmuren met aanpalende gebouwen of andere ruimten die een bron van geluidshinder kunnen vormen (gangen, traphallen, enz.).
De waarden die worden aanbevolen voor de geluidsisolatie van de buitenwanden van de klaslokalen (met inbegrip van vensters, deuren en ventilatiesystemen), plafonds en vloeren staan in tabel 1:
Scheidingswand/plafond/vloer
Geluidsisolatie, dBA
Klaslokaal / Zeer lawaaierige buitenomgeving ( 80 dBA)
49
Klaslokaal / Lawaaierige buitenomgeving
44
Klaslokaal / Niet-lawaaierige buitenomgeving ( 70 dBA)
39
Klaslokaal / Stille buitenomgeving ( 65 dBA)
34
Klaslokaal / Klaslokaal
44
Klaslokaal / Gangen
39
Klaslokaal / Traphal
44
Klaslokaal / Materiaallokaal
56
Stil lokaal / Kleuterklas
56
39
Nagalmtijd
Le temps de réverbération nécessaire pour la salle de classe s’obtiendra par un traitement intérieur à base de matériaux acoustiques absorbants et avec une forme adéquate de la classe.
De nodige nagalmtijd voor het klaslokaal wordt verkregen door aan de binnenkant van het lokaal absorberende akoestische materialen aan te brengen, en door een goede vorm voor het klaslokaal.
Een nagalmtijd T die algemeen aanvaard is voor een leeg klaslokaal met normale afmetingen (200 tot 1 000 kubieke meter) bedraagt 0,4 seconden, wat een gemiddelde waarde is voor frequentiebanden van 500 tot 1000 Hz. De optimale waarde van de nagalmtijd voor een goede spraakverstaanbaarheid hangt echter af van het volume van het lokaal
Aanbevelingen voor de leerkrachten
De leerkrachten moeten luid genoeg spreken (spraakniveau), zodat ze gehoord worden, en op hun uitspraak letten.
In bepaalde omstandigheden kan het nodig zijn een versterkingssysteem te gebruiken voor de sprekers (leerkrachten en leerlingen) voor een betere verhouding tussen Signaal/Geluid (mondelinge boodschap versus achtergrondgeluid), die minstens 15 dB zou moeten bedragen.
Goede akoestische omstandigheden in de klaslokalen helpen voorkomen dat leerkrachten hun stem te veel moeten verheffen om verstaanbaar te
40
zijn, én vermijden dat leerlingen die de mondelinge boodschap niet kunnen verstaan, worden afgeleid.
Deze aanbevelingen moeten worden aangevuld met gesprekken met de leerlingen, die attent moeten worden gemaakt op het geluidsprobleem, zodat ze zelf geen lawaai maken en hun buren niet storen.
Algemene aanbevelingen
De nodige aandacht moet worden besteed aan de keuze van het meubilair en de uitrustingen van de klaslokalen, om de geluidsemissies te verminderen: zo moeten tafel- en stoelpoten voorzien zijn van een viltje, en moeten diaprojectoren, overheadprojectoren en airconditioningsystemen zo stil mogelijk zijn.
Referencies: - Noise in schools.- World Health Organization. Regional Office for Europe. Augustus 2000. - Noise and health.- World Health Organization. Regional Office for Europe. Maart 2000. - Community Noise.- B. Berglund and T. Lindvall, editors. Archives of the Center for Sensory Research, vol 2. Issue 1, 1995. Stockholm University and Karolinska Institute.
41
NORMEN VOOR HET ONTWERP EN DE BOUW VAN SCHOLEN Voorkomen! Dat is het leidmotief: ongeacht het domein (geluid bij ontspanning, schoolruimten, kinderdagverblijven, woningen, …), voorkomen is altijd beter dan genezen of schade vergoeden! Hoewel de grote meerderheid van de deelnemers het hiermee eens is, zijn er toch wat nuances of zelfs meningsverschillen over de weg die we hiervoor moeten nemen. Bijvoorbeeld, moeten we normen opleggen of de bouwsector sensibiliseren? Maakt het een verschil of we rekenen op privéinitiatieven of dat we de overheid beteugelend laten optreden?
Een gebrek aan referentiemateriaal over de geluidskwaliteit in de scholen In België bestaan er slechts twee normen over de akoestiek van gebouwen, die bovendien geen kracht van wet hebben. Het gaat om NBN S 400 en 401. De eerste betreft de akoestische isolatie met buiten toe en dateert uit 1977, en de tweede legt criteria vast voor het akoestisch comfort en deelt het geluid in in vier categorieën van aanvaardbare maxima. Dit vertelden Luc Kelders, wetenschappelijk medewerker bij het Laboratorium voor akoestiek en thermische fysica van de K.U.Leuven en Philippe Noël, specialist zaalakoestiek bij het bureau Avea Consulting.
“NBN S 01-400 (akoestische isolatie) uit 1977 legt veel minder strenge criteria op dan de reglementeringen van de buurlanden (met name Frankrijk, Duitsland en Engeland) en de recente wetenschappelijke resultaten,” zo stelt Luc Kelders. Deze norm werd nochtans gewijzigd in 2007, maar alleen voor woningen (gebouwen met residentieel karakter waarvoor een stedenbouwkundige vergunning werd ingediend na 1 april 2008). De andere norm (tegen de nagalm) wordt op dit moment bijgewerkt, met name voor schoolgebouwen, en heeft betrekking op de minimale akoestische isolatie (van buiten- en binnenmuren), het achtergrondgeluid om de
42
communicatie niet te storen en de limiet van de nagalmtijd. De resultaten van deze update worden niet verwacht voor eind 2010.
In beide gevallen gaat het in dit stadium niet om een wet, maar volgens Luc Kelders “zou men ze verplicht kunnen maken in de bestekken. Zonder wet is er weinig kans dat rekening wordt gehouden met de akoestiek”.
In de huidige staat van de reglementering betreffende de nagalm verwijzen de Belgische specialisten in zaalakoestiek vaak naar de Franse normen, zo verklaarde Philippe Noël.
Er moet bovendien een evenwicht worden gevonden tussen isolatie van de buitenmuren en nagalm. Volgens Philippe Noël heeft “akoestische isolatie betrekking op het beheer van geluiden die van buiten komen of op de interferentie met de buitenwereld van het geluid in een lokaal. Nagalm heeft te maken met de geluidsenergie die blijft hangen in het lokaal in kwestie en die wordt weerkaatst tegen de wanden ervan. Door de nagalm in een lokaal te verminderen, kan men het geluid in het lokaal verminderen en het comfort verbeteren. Een lokaal met een zeer goede akoestische isolatie voor geluiden van buitenaf garandeert evenwel geenszins dat er een goede binnenakoestiek is in het lokaal (nagalm). Op dezelfde manier biedt een goede klank in een lokaal geen garanties voor een goede geluidsisolatie.”
Beperkte middelen voor een betere geluidsomgeving Bij de Franse Gemeenschap zijn de budgetten voor de “akoestiek van de gebouwen” ruim onvoldoende om deze problemen aan te pakken. Krachtens het decreet betreffende het prioritaire programma voor werken (programme prioritaire de travaux - PPT) aan schoolgebouwen kunnen deze laatste maximale toelagen
43
genieten per vestiging gaande van € 144 000 tot € 300 000, voor een totaal budget over 3 jaar (2008 en 2010) van € 63 miljoen9.
Artikel 6 van het decreet voorziet dat onder andere rekening wordt gehouden met “elke toestand waar er een gebrek aan comfort is wegens het lawaai” als voorwaarde om in aanmerking te komen voor financiële steun. “Van alle dossiers die in 2009 werden ingediend bij de diensten van de Franse Gemeenschap was er vrijwel geen enkel dat betrekking had op de akoestiek”, zo stelde Jean-Luc Scheppers, verantwoordelijke van de cel Duurzame Ontwikkeling van het Kabinet van de Minister van Onderwijs Christian Dupont. Deze vaststelling werd bevestigd door Guy Lattenist, directeur van de dienst Investering van het Algemeen Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (Secrétariat général de l’enseignement catholique). Volgens zijn berekening geeft een raming van het aantal instellingen dat mogelijk een aanvraag zal indienen, rekening houdend met het totale beschikbare budget, gemiddeld een ratio van ongeveer € 30 000 / jaar / schoolinstelling, wat weinig lijkt als we de prioritaire werken bekijken in een aantal domeinen waarvan het geluidsbeheer slechts één mogelijk, vaak niet-prioritair aspect is.
Dezelfde vaststelling voor het Brussels Gewest. Voor het vijftigtal schoolgebouwen van de Franse Gemeenschap op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedraagt het jaarbudget 5 miljoen euro, of € 10 per m2, verklaarde M. Vienne, architect en technisch verantwoordelijke van dit dossier bij het kabinet van de Minister van Onderwijs. Volgens hem “beoogt het PPS-project (publiek-private samenwerking10) inzake schoolgebouwen de renovatie en de heropbouw van een
9
Decreet van 16 november 2007 betreffende het prioritaire programma voor werken aan de schoolgebouwen
10
In mei 2008 heeft de regering van de Franse Gemeenschap een voorontwerp van decreet aangenomen houdende de financiering van zware renovatiewerken en bouwwerken in de scholen. Het principe van de PPS (Publiek-Private Samenwerking luidt als volgt: de Franse Gemeenschap verplicht zich contractueel tot de betaling, gedurende een periode van 27 jaar, van een terugkerend bedrag aan een consortium van privépartners. In ruil verbindt het bedrijvenconsortium zich ertoe de renovatiewerken te financieren en uit te voeren, en te zorgen voor het onderhoud van de in het contract voorziene gebouwen. Bovenop de middelen die elk jaar beschikbaar zijn in de klassieke fondsen (+/- 100 miljoen euro) moet de Publiek-Private Samenwerking het volgens de promotoren mogelijk maken om in de 10 komende jaren ongeveer 1 miljard euro vrij te maken voor de renovatie en het onderhoud van 250 tot 300 Franstalige scholen van de drie netten. Op het einde van de legislatuur (juni 2009) was nog geen enkel project in uitvoering.
44
zestigtal ervan. Voor de Franse Gemeenschap zou een totaal bedrag van een miljard euro geïnvesteerd moeten worden door privé-actoren (banken en promotoren) in deze operatie”. Dit zegt nog niets over het feit of de akoestische problemen al dan niet in aanmerking worden genomen…
Openbare aanbestedingen haaks op transversale benadering Zoals aangetoond door Daniel Delgoffe, architect, “is er in beperkte offerteaanvragen een verstoord evenwicht tussen de voorwaarden van een bestelling en de beschikbare middelen; deze laatste worden bepaald door oude financiële normen die geen rekening houden met de noden van duurzame ontwikkeling, zoals afvalbeheer, energiekostenbeperking, beheer van ventilatie enz., die hun prijskaartje hebben!” “Bovendien lopen architecten en ingenieurs het risico dat ze in het kader van de Publiek-private samenwerking (PPS) slechts worden beschouwd als onderaannemers van de privépartners, waarbij de Franse Gemeenschap optreedt als subsidiërende overheid en niet langer als projectauteur”, meent Daniel Delgoffe. Dit zou het voor de overheden moeilijker maken de specifieke regels voor gunning van de aanbestedingen te beheersen met het doel, bijvoorbeeld, er kwalitatieve en niet uitsluitend kwantitatieve selectiecriteria in op te nemen. Door alle effecten van neerwaartse nivellering wat de criteria van duurzame ontwikkeling betreft, zou dit tot gevolg kunnen hebben dat het “meest zeggende” (m.a.w. het minst dure) project het zou halen op alle andere overwegingen, volgens Daniel Delgoffe
Een transversale benadering vereist overleg tussen de vakgroepen, de gebruikers van het gebouw en de beheerders ervan. In de oproepen tot indiening van projecten moet rekening worden met het financiële aspect van de tijd die nodig is voor dit overleg.
45
Normen of geen normen? Het opleggen van nieuwe normen vormt een buitenkans voor ondernemingen die geïnvesteerd hebben in vernieuwende technologieën die het mogelijk maken te voldoen aan deze normen. Dit geldt ook op het vlak van de akoestiek, zoals blijkt uit de getuigenis van Marc Everaert van de firma Rockfon, die isolatiepanelen in glaswol maakt: “in de scholen is het niet gemakkelijk omdat er geen kader is: geen prestatie-eisen, geen aanbevelingen. Met onze producten kunnen nochtans uitstekende resultaten worden geboekt.” Volgens Guy Lattenist, directeur van de dienst Investeringen van het Algemeen secretariaat van het katholiek onderwijs (Secrétariat général de l’enseignement catholique - SEGEC) heeft “de architect totaal geen overzicht meer over de overvloed van normen. Er zijn overigens ook deskundigen en fabrikanten die eenvoudige en voordelige oplossingen voorstellen.”
Volgens anderen zou het vastleggen van standaardnormen in het voordeel zijn van de grote monopolistische industrieën, in het nadeel van een kleinschaligere benadering waarin beter rekening kan worden gehouden met de specifieke eigenschappen van elke situatie (gebruik van de lokalen, aard van het lawaai van buitenaf, enz.).
Zonder het zo sterk te stellen, menen sommigen toch dat een norm een kader kan bieden voor de praktijk, maar dat het ontbreken ervan niet betekent dat men bij de pakken moet blijven zitten. Volgens Georges Delisse van Leefmilieu Brussel moet men niet wachten tot de normen zijn opgenomen in de reglementering, maar kan men zich vandaag al baseren op de “referentiewaarden – die bestaan – van de Franse reglementering die zeer uitgebreid is, of op de resultaten en methoden van gespecialiseerde studiebureaus. Men zou ook kunnen overwegen een kwaliteitslabel vast te leggen”. Een gelijkaardige mening horen we bij specialist zaalakoestiek Philippe Noël die stelde dat, wat de normen betreft, “de specialisten in zaalakoestiek de goede waarden moeten opnemen, de normen die elders al bestaan.”
Het vastleggen van een norm lijkt echter het voordeel te hebben dat alle actoren uit een keten hetzelfde doel gaan nastreven, of zelfs de hele keten gaan organiseren. Een norm moet aangepast zijn aan het terrein, op basis van een raadpleging van verschillende actoren uit de keten, meent Jean-Rodolphe Dussart, adviseur van het
46
Brusselse Ministerie voor Leefmilieu: “De Franse Gemeenschap, de inrichtende machten, de gemeenten, de leveranciers, de aannemers, de architecten, … moeten allemaal samen rond de tafel gaan zitten. Anders zal de norm niet aangepast zijn.” Dit veronderstelt overigens dat een reglementering nog belangrijker is dan de norm, zoals in het voorbeeld van de mobiliteit en de bedrijfsvervoersplannen: “sommige ondernemingen beginnen er zelf aan, andere worden ertoe verplicht. Zo komen we tot een logica van minimale verplichtingen, een minimale doelstelling die moet worden bereikt.”
Naar een bijgewerkt Geluidsplan in Brussel
Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sluiten de prioriteiten van het ontwerp van Geluidsplan 2008-2013 – dat eind 2008 aan een raadpleging werd onderworpen – aan op die van het vorige plan. Het vermeldt de laatste Europese verplichtingen met betrekking tot de cartografie van de blootstelling aan geluidshinder, en stelt voor de nadruk te leggen op:
het wegverkeerslawaai (de druk op de wegen is tussen 1996 en 2006 toegenomen met 46 %)
de oprichting van een observatorium voor vliegtuiglawaai
het geluidscomfort in de woningen
de promotie van nieuwe technologieën
47
de afhandeling van klachten
de opstelling van indicatoren
De prioriteiten op het vlak van methodologie houden in dat “dat zoveel mogelijk proactief wordt gewerkt, zowel voor de wegen als voor de schoolgebouwen, bijvoorbeeld, en zowel via normen en reglementeringen als door saneringen”, benadrukte Jean-Rodolphe Dussart, adviseur bij het kabinet van het Ministerie van Leefmilieu.
Maar er bestaan andere manieren, bij bepaalde operatoren, zoals het sluiten van een overeenkomst waarmee men zich er vrijwillig toe verbindt bepaalde specifieke normen na te leven (zoals het geval is bij de NMBS en de MIVB). “Zoiets kan ook in het onderwijs”, stelde Jean-Rodolphe Dussart voor. Of zoals de EPB (Energieprestatie van gebouwen die erin bestaat dat de normen worden bekendgemaakt om vergelijkingen mogelijk te maken, waarbij normen die strenger zijn dan de gewone praktijk als voorbeeld worden genomen. Tot slot zou de wetgeving ook betrekking kunnen hebben op de middelen, de aanmoedigingen, de audits die de overheid op zich neemt, niet alleen op een norm, zodat de mensen zich er ook meer van bewust worden.
Frankrijk kiest voor wetten Frankrijk heeft in april 2003 al gekozen voor een dwingende reglementering. Deze is opgedeeld “volgens type van gebouw” (ziekenhuizen, scholen, hotels, …) en voorziet, voor nieuwe gebouwen, welk type van isolatie voorzien moet worden en welke nagalmtijden moeten worden nageleefd, verklaarde Pascal Valentin, directeur van de Missie Geluid (la mission Bruit) van het Ministère du Développement Durable (Ministerie voor Duurzame Ontwikkeling) in Frankrijk [zie kader].
48
Voor schoolgebouwen werden vier bekommernissen in aanmerking genomen: •
isolatie tegen luchtgeluiden tussen lokalen van het gebouw
•
isolatie tegen geluiden van uitrustingen in het gebouw
•
isolatie tegen contactgeluiden in het gebouw
•
isolatie tegen geluiden van de buitenomgeving.
Hoewel deze wetgeving goed toegepast lijkt te worden in schoolgebouwen “vinden in woningen slechts 1 tot 2 controles plaats per jaar per departement…” volgens Pascal Valentin. Deze vaststelling verwijst naar een van de belangrijkste uitdagingen van elke reglementering: toezien op de effectieve toepassing, die werd aangehaald door tal van deelnemers aan de Ontmoetingsdagen.
Een “Missie Geluid” (“mission bruit”) bij het Franse Ministerie voor Duurzame ontwikkeling … !
In Frankrijk bestaat het Ministerie voor Duurzame Ontwikkeling, dat is ontstaan uit de recente fusie van het Ministerie van Ecologie en het Ministerie van Openbare Werken, uit 8 directies, waaronder de Algemene Directie voor Risicopreventie (Direction générale de la prévention des risques). De Missie Geluid (“mission bruit”) behoort tot deze directie. Deze missie: definieert de acties voor preventie en beperking van geluidshinder;
oördineert het beleid ter bestrijding van de geluidshinder over de verschillende ministeries;
49
verzorgt het secretariaat van de Conseil national du bruit (nationale geluidsraad).
Deze Directie houdt zich eveneens bezig met “fysische agentia”: lichtvervuiling, elektromagnetische velden, radiofrequenties.
Alle wetteksten met maatregelen ter bestrijding van de geluidshinder staan op www.legifrance.gouv.fr
Volgens Pascal Valentin werd in Frankrijk, na het grote milieudebat “Grenelle de l’environnement”, een wet gestemd op 8 oktober 2008 die tot doel stelt een lijst van zwarte punten van de geluidshinder op te stellen voor het hele nationale grondgebied, en de zwarte punten die het gevaarlijkst zijn voor de gezondheid aan te pakken tegen 2015. Dit plan vereist een budget van 400 tot 450 miljoen euro per jaar. “Dit is de eerste keer dat een dergelijk programma werd opgenomen in een wet”, verklaarde hij. “Om de behandeling van deze zwarte punten te financieren, zou een belasting moeten worden geheven van een duizendste van een euro per liter brandstof. Deze belasting hebben wij er echter nog niet doorgekregen.”
België op zoek naar transversaliteit Ook in België staat de controle van de effectieve toepassing van een reglementaire norm voor akoestiek ter discussie. Voor sommigen is deze kwestie onlosmakelijk verbonden met de opleiding van de vakmannen (architecten en bouwmeesters) en met de sensibilisering van de bouwheren. Volgens Vincent Carton is het voorbeeld van de K-waarde (coëfficiënt voor de warmtedoorlatendheid die is opgenomen in de norm) leerzaam. Deze norm, die de energieprestaties van nieuwe gebouwen definieert, werd tot nog toe maar weinig nageleefd. Volgens verantwoordelijken bij
50
de besturen “hebben we 20 jaar kwaliteit verloren door deze onachtzaamheid van het systeem. In deze context moeten we durven zeggen dat er geld nodig is voor de hele controleketen … en de voorafgaande opleidingen.” Bovendien moet elk overheidsbeleid ter zake steunen op overleg tussen de verschillende betrokken besturen, zo stelde Jean-Rodolphe Dussart: “Zoals het geluidsplan wordt opgesteld samen met het bestuur dat bevoegd is voor mobiliteit, moet voor de akoestiek in de woningen worden gewerkt met het bestuur voor ruimtelijke ordening en huisvesting. De Minister voor Leefmilieu is niet de enige betrokkene.”
51
CONCRETE ACTIESPOREN
Structurele of culturele veranderingen? Voor bepaalde deelnemers moet de nadruk liggen op opvoeding, bewustmaking voor geluiden binnen een benadering van culturele gemengdheid: “We moeten de tijd nemen om anders te luisteren, om de vogeltjes te horen fluiten, maar ook om kennis te maken met Andalousische of gnawamuziek” stelde een deelnemer. De jeugdhuizen zouden hiervoor dé plek bij uitstek moeten zijn: “Je krijgt er de kans om te zeggen “stop, luister ook eens naar iets anders!”, bevestigde iemand anders.
Anderen spraken deze benadering niet echt tegen, maar legden toch eerder de nadruk op meer structurele bepalingen die gedragswijzigingen meebrengen. Zo is het voor het huidige schepencollege van Vorst prioritair om de snelheden van de voertuigen te beperken en de openbare ruimte in te richten. Door zo veel mogelijk Zones 30 aan te leggen, streeft de schepen voor leefmilieu en mobiliteit naar een toename van het aantal zones met minder lawaai, waar het aangenaam toeven is.
Van klacht (sanctie) tot overleg Volgens artikel 10 van de ordonnantie van 10 juli 1997 mogen de bewoners van het Brussels Gewest een actiecomité oprichten tegen geluidshinder die ze mogelijk ervaren in hun wijk, verklaarde Marie Poupé van het departement Geluid van Leefmilieu Brussel. Volgens deze bepaling hebben de bewoners de mogelijkheid om zelf een perimeter af te bakenen en een klacht te laten ondertekenen door minimum twee derde van de bewoners. Deze klacht mogen ze vervolgens indienen bij het Schepencollege en bij Leefmilieu Brussel. Indien de juiste procedure werd gevolgd en de klacht ontvankelijk is, voert het BIM metingen uit op het terrein.
52
“Sinds 1997 heeft het BIM minder dan 10 collectieve klachten ontvangen,” aldus Marie Poupé. “Het nieuwe geluidsplan zal dus meer ingaan op de individuele verantwoordelijkheid.”
Daarnaast is het volgens Jean-Rodolphe Dussart zo dat "de politie nog te vaak meent dat het niet aan haar is om op te treden. Het toekomstige plan zal de politie bevestigen in haar rol en zorgen voor een betere coördinatie van de actoren die betrokken zijn bij het klachtenbeheer.” Niet met het doel alle lawaaierige activiteiten te verbieden, maar om de communicatie tussen de omwonenden te verbeteren. “M aar ook voor de gemeente is wellicht een taak weggelegd in dit domein”, voegde hij er nog aan toe.
Volgens Géraldine Bruyneel, medewerkster van de organisatie Samenlevingsopbouw, voorzien de politiereglementen vandaag nauwkeurigere regels over geluidshinder, zowel voor nachtlawaai als voor herrie overdag. Wanneer een inwoner een klacht indient bij de politie, wordt Leefmilieu Brussel (het BIM) ingeschakeld om een meting uit te voeren.
De organisatie Samenlevingsopbouw, waarvoor Géraldine Bruyneel werkt, heeft aangetoond dat het mogelijk is de contacten tussen buren opnieuw aan te zwengelen om het communautair beheer van de hinder te verbeteren. Na een onderzoek en een bemiddelingsproces waarbij de lokale politie en de gemeentelijke ombudsdienst betrokken waren, werden klagers en lawaaimakers (platenhandelaars die muziek over de straten lieten schallen) met elkaar in contact gebracht, waardoor het aantal klachten bij de politie afnam [zie lager “Focus op 5 praktijkgevallen”].
Rondetafel 7 bracht alle deelnemers van de Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid samen. De debatten in kleine heterogene groepen leverden de volgende gemeenschappelijke bevindingen op: •
de nood aan meer participatie vereist toegang tot informatie
•
een objectivering van de hinder en de koppeling aan metingen vormt een hefboom voor actie en engagement
•
een diversiteit aan benaderingen verhoogt de participatie van de burgers
53
•
op deze vlakken is steun van overheidsinstanties een noodzaak. Deze instanties bestaan, maar zijn ofwel slecht gekend, ofwel beschikken ze over onvoldoende middelen.
Sensibilisering: een korte handleiding voor een efficiënte campagne
Naar aanleiding van haar participatie aan de workshop “Blootstelling van jongeren aan lawaai: wat zijn de aangewezen sensibiliseringskanalen?” heeft Maryse Degraen, projectleider bij vzw Modus Vivendi, een kort overzicht opgesteld van de belangrijkste aandachtspunten voor een doeltreffende sensibiliseringscampagne.
Er moet zowel worden gekeken naar de inhoud als naar de vorm en de verspreidingswijze. De toon waarop de informatie wordt verstrekt, is heel belangrijk: een betuttelende, gebiedende toon moet worden vermeden. De vorm moet afgestemd zijn op de doelgroep en op de verspreidingswijze. Bijvoorbeeld, voor verspreiding op een feest zijn zakboekjes geschikt. Ook de nieuwe informatietechnologieën kunnen worden gebruikt, zoals clips op sites waarop video’s worden gedeeld of de bluetooth-technologie om een bericht te versturen naar alle gsm’s in een discotheek. Het is zeker belangrijk dat de beoogde doelgroep goed wordt bepaald én afgebakend. Volgens haar zou een voorbeeld van een slechte aanpak zijn: “jongeren en lawaai”. Dat wordt geïnterpreteerd als “jongeren maken lawaai”, en dat is stigmatiserend.
54
Om de boodschap door te geven, kan men een beroep doen op participatieve methoden via focusgroepen, discussiegroepen. Voorrang moet worden gegeven aan getuigenissen in de eerste persoon (“ik”), in de plaats van beschrijvingen waarin niemand zich herkent De verspreide informatie moet aansluiten bij leefwereld van de doelgroep. De boodschap moet mentaliteitswijzigingen nastreven, bij de doelgroep maar ook, onrechtstreeks, via die weg, bij andere actoren.
In de scholen: doe het zelf-oplossingen om te sensibiliseren en te handelen … Hoewel het geluidsprobleem relatief recent is, lijkt de sensibilisering van professionals die met kinderen werken navolging te krijgen. “Tijdens mijn vele bezoeken aan schoolinstellingen zie ik steeds vaker tennisballen onder stoelpoten in kleuterklassen, refters en zelfs klaslokalen” getuigt Anne Vander Ghinst. Deze maatregel wordt ook voorgesteld in de sensibiliseringscampagne van de vzw Empreintes. “Als een manier om op korte termijn op actie over te gaan, zonder te wachten op veranderingen in de opleiding van architecten, middelen die worden vrijgemaakt door de overheid of de toepassing van de normen door de constructeurs”, zo verklaarde een onderwijzer die deelnam aan het colloquium.
Andere mogelijkheden die deelnemers aanhaalden, zijn: beschilderde eierdozen op de muren kleven of overgordijnen voor de muren hangen, of de meubelen zo zetten dat ze geluiden absorberen.
55
… via overleg… In Brussel heeft de aanleg van het “skatepark” op de vloerplaat boven het station Kapellekerk, waar de vzw Recyclart onderdak heeft, geleid tot een mooie samenwerking tussen een vereniging van jonge skaters, het architectenbureau L’Escaut, de culturele vzw Recyclart en de overheid. Volgens Olivier Bastin, architect en decorontwerper van het bureau L’Escaut, werd niet echt een grondige studie van de akoestiek uitgevoerd, maar werd er toch rekening mee gehouden door de aanleg van poreuze zones en door waar mogelijk aanplantingen te voorzien, om een deel van het lawaai van de skateboards op het harde oppervlak dat ze nodig hebben, en dat dus het lawaai weerkaatst, te absorberen. Maar de meest verrassende ervaring heeft te maken met de buurt, vertelde hij: "Naast het skatepark is er een bejaardentehuis. Toen de bewoners op de hoogte werden gebracht van het project, zeiden ze ongerust te zijn voor het lawaai dat er zou komen. Door gesprekken met de directie van het rusthuis werd een originele oplossing gevonden: de slechthorenden werden ondergebracht in de kamers die uitgeven op het park. En blijkbaar bevalt het hen wel wat leven te zien als ze uit hun venster kijken!”.
… een doordachte inrichting De heer Vienne, technisch adviseur bij het kabinet van de Minster van Onderwijs, stelt met betrekking tot het beperkte budget van de Franse Gemeenschap dat “indien weinig wordt gedaan op het vlak van geluidshinder, dit komt omdat heel wat andere prioriteiten politiek vastliggen: daken, vervolgens verwarming, vervolgens isolatie… Maar wanneer bijvoorbeeld de verlichting zou worden vervangen, kan men hiervan profiteren om geluids- en energie-isolatie te voorzien door met name verlaagde plafonds die geluiden absorberen te plaatsen”.
Met betrekking tot het bestaande scholenbestand vroeg Vincent Carton zich af “of er geen ‘algemene audit’ zou moeten komen van de scholen, om van meet af over alle informatie te beschikken. Op die manier zou men de staat van het scholenbestand kunnen beoordelen, maar zou men ook een raming kunnen maken van de budgetten die toegewezen moeten worden, …”. Ook deze optie vereist middelen, zoals blijkt uit
56
de getuigenis van een deelneemster, die architecte is voor de schoolgebouwen van de Franse Gemeenschap: “energieaudits voeren we uit in 2 tot 3 scholen per jaar… wij zijn onderbemand, we doen bijna niets met de vaststellingen terwijl die toch aantonen dat ingegrepen moet worden. » Op technisch vlak moeten verschillende aspecten in aanmerking worden genomen als we het lawaai in de klassen willen aanpakken.
In de eerste plaats is er de nagalm. Volgens Luc Kelders van het laboratorium voor akoestiek van de K.U.Leuven “mag de nagalmtijd niet te lang zijn, niet te kort, want als hij te kort is, is de akoestiek te droog en moet de leerkracht zijn stem te veel verheffen zodat hij ze verliest... Er moet een evenwicht zijn." Dit is een vrij theoretische voorzorgsmaatregel, want korte nagalmtijden worden vooral gebruikt in opnamestudio’s …
Als vloerbedekking gebruikt men bijvoorkeur hout, en geen linoleum dat een klankkasteffect geeft. Hout heeft bovendien de eigenschap dat het onderhoud ervan geen solventen vereist, die ook bijzonder schadelijk zijn voor het menselijk gehoor, volgens dokter Jean-Marc Gérard. In Louvain-La-Neuve werd voor het gloednieuwe schoolgebouw van de Ecole normale catholique du Brabant wallon, rekening houdend met de akoestische aspecten, gekozen voor rubber, verklaarde Lucien Van Hamme, verantwoordelijke Gebouwen en Logistiek.
Guy Lattenist wees nog op een alternatief, in het geval van renovatiewerken: vast tapijt. In de Zweedse scholen werd deze vloerbekleding weggehaald in de jaren '80, maar tegenwoordig maakt het materiaal weer opgang. Het onderhoud blijft echter problematisch, en enkele deelnemers van de rondetafel “Bouwen, renoveren en organiseren van onderwijsinfrastructuur (…)” wijzen ook op het risico van allergieën.
Een andere zorg betreft de overdracht van geluiden. Wat de geluiden van buiten betreft, moet in de eerste plaats worden vermeden dat nieuwe gebouwen worden opgetrokken in de buurt van een erkende bron van geluidshinder (spoorweglijn, snelweg, fabriek, …). Verschillende deelnemers waren het hiermee eens. Om de bestaande gebouwen aan te passen aan nieuwe situaties raadt Sophie Mersch, adviseur bij de Stadswinkel aan dat vensters worden geplaatst “met glas van
57
verschillende dikte, met een goede afdichting en een goede ventilatie, waarbij erop moet worden toegezien dat deze verschillende elementen goed worden gecombineerd.” In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft Leefmilieu Brussel ter gelegenheid van deze ontmoetingsdagen aangekondigd dat er onmiddellijk gevolg aan zou worden gegeven door het opstarten van een proefproject rond akoestische inrichting in 6 scholen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
En aandacht voor de openbare aanbestedingen Volgens architect Daniel Delgoffe “is het vooral belangrijk dat teams van projectauteurs worden geselecteerd en aangesteld op basis van hun kwaliteiten. Niet op basis van kwantitatieve criteria zoals het bedrag van hun erelonen, de technische uitrustingen waarover ze beschikken, enz. Het is gemakkelijker resultaten te bereiken met mensen die begrijpen hoe en waarom je iets op een bepaalde manier wil of moet doen. Hiervoor moeten dan ook PPS’en worden ontwikkeld.” Kortom, de voorwaarden voor de organisatie van de overheidsaanbestedingen en de offerteselectiecriteria moeten opnieuw worden bekeken, om rekening te houden met het aspect duurzame ontwikkeling en de architecten meer op hun verantwoordelijkheid ter zake te wijzen.
Naar opleidingen voor professionals Wat de praktijk betreft “is er ook de manier waarop we praten met anderen”, zo stelt Anne Vander Ghinst van de vzw Badje. Wanneer ze de activiteiten van buitenschoolse opvang die ze coördineert, bezoekt, “begint ze niet te roepen om zich verstaanbaar te maken, maar doet ze eerst teken om de aandacht te trekken en het rumoer in de kamer te doen afnemen”.
58
Dus: niet alleen de leerlingen moeten gesensibiliseerd worden, maar ook de initiële en voortgezette opleiding van de leerkrachten moet worden aangepast, zowel met betrekking tot technieken om beter te anticiperen, geluidsbronnen beter te kanaliseren en te beheren, als in termen van methoden om de leerlingen te sensibiliseren.
De prioriteiten van een NKO-arts
SVolgens Jean-Marc Gérard, specialist Neus, Keel en Oren (NKO), die mee rond de tafel zat voor de workshop “Bouwen, renoveren en organiseren van onderwijsinfrastructuur: hoe rekening houden met de akoestiek?”, moet worden gewerkt op 3 vlakken:
geluidsisolatie om het achtergrondgeluid te verminderen
de plaats van de leerlingen en de leerkracht in het klaslokaal: deze laatste moet zo kunnen zitten of staan dat alle leerlingen hem in stereo kunnen horen
vermindering van verontreinigende stoffen die een impact hebben op het gehoorsysteem, zoals bepaalde solventen die in de onderhoudsproducten zitten.
Volgens hem moet ook aandacht worden besteed aan de combinatie lawaai en tabak “die bijzonder slecht is voor de gezondheid”. Anderzijds zou, volgens een studie die in Zweden werd uitgevoerd, het aantal leerlingen in de klas geen onmiddellijke invloed hebben op het geluidsniveau.
59
De verantwoordelijkheid van architecten De architecten worden naar voor geschoven als centrale actoren wanneer het over de problemen van akoestiek in schoolgebouwen gaat. Volgens Daniel Delgoffe “behoudt de architect uiteindelijk toch de verantwoordelijkheid voor de coördinatie van de verschillende partners. Zijn nieuwsgierigheid en waakzaamheid met betrekking tot deze thema’s moet dan ook worden aangewakkerd”.
Deze thema’s zouden meer aan bod moeten kunnen komen in hun basisopleiding, zonder dat er daarom vele uren les aan te wijden, maar gewoon door er rekening mee te houden in de criteria voor beoordeling van de projecten die door de studenten worden ingediend. Dat is de mening van specialist zaalakoestiek Philippe Noël [zie verder “Focus op 5 praktijkgevallen”].
Ook de voortgezette opleidingen zouden deze uitdaging moeten aangaan. “Het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor de Bouw (WTCB) organiseert opleidingen,” stelde de heer Vienne van het kabinet van de Minister van Leefmilieu. “Daarnaast zijn er ook de bijscholingen van de Orde van Architecten… Daar moeten we op rekenen om mensen uit hun onwetendheid te halen.”
De verspreiding van technologische, wetenschappelijke en methodologische innovaties vormt eveneens een belangrijke uitdaging.
60
FOCUS OP 5 PRAKTIJKGEVALLEN De organisatoren van de Ontmoetingsdagen hebben 5 praktijkgevallen geselecteerd die werden voorgesteld tijdens een rondetafel of een conferentie, en die symbool staan voor vernieuwende acties met betrekking tot geluidsbeheer. Het gaat dus niet om een “best of”, maar om gemeenplaatsen, in verschillende activiteitensectoren, die illustratief zijn voor de zeer uiteenlopende manieren waarop telkens wordt opgetreden.
1. Transversaliteit in de bewustmaking Het project Daisy Bel en Herrie Laweit, de geluidsjagers Om de scholen te helpen bij het opzetten van projecten ter bestrijding van geluidshinder, heeft de vzw Empreintes alle tools die ze sinds 2003 heeft ontwikkeld bijeengevoegd in een koffer met de titel “Daisy Bel en Herrie Laweit, de geluidsjagers”. Deze koffer bevat het spel “De klankengevangenis”, een muziek-cd en het boekje “Daisy Bell en Herrie Laweit”, technische fiches over de verbetering van de akoestiek in de lokalen, activiteitenfiches voor de leerlingen, een lijst met hulpmiddelen en organisaties en tot slot een beoordelingsformulier over het hele project.
De animatoren van Empreintes trekken dus goed uitgerust op pad wanneer zij een scholengemeenschap bezoeken: ze hebben alle hulpmiddelen bij om alle actoren te spreken. “We beperken ons niet tot animatie of pedagogische activiteiten voor de leerlingen,” benadrukt Christophe Vermonden, verantwoordelijke voor het project. “Wij willen iedereen betrekken bij een heel proces van sensibilisering,” Van de leerlingen tot de inrichtende macht, via directie, technische diensten, oudervereniging maar ook gezondheidscentra.
61
Dit is een bewuste keuze: de campagne beoogt niet alleen een gedragswijziging bij de leerlingen – “in sommige refters haalt het weinig uit als de leerlingen rustig zijn: het lawaai bedraagt er in ieder geval 95 decibels!” – maar ook het zoeken naar een akoestische inrichting die het welzijn op school kan verbeteren. In de eerste plaats moeten alle vormen van participatie worden bekeken: de klassenraden, de participatieraad, het overleg tussen de directeurs van eenzelfde instelling, oudervergaderingen. Er zijn altijd minstens 2 actoren die zeker geïnformeerd moeten worden en “bij de zaak betrokken” op een of ander moment in het proces.
Indien nodig zal Empreinte zeker niet aarzelen om vergaderingen voor te stellen of te organiseren. Zo werd bijvoorbeeld overleg georganiseerd tussen het toezichthoudend personeel en de directie – twee groepen die weinig zicht hebben op elkaars werksituatie – in twee schoolinstellingen in de herfst van 2008. Op basis van deze ervaring heeft de vzw zelfs beslist om een halve opleidingsdag te organiseren speciaal voor deze twee doelgroepen, in februari 2009. Daarnaast was er ook een vergadering tussen de toezichters van de refter en leerlingen, die ertoe heeft geleid dat aan bepaalde gedragingen een eind is gekomen (op kookpotten kloppen om stilte te vragen, ...), en werd regelmatig overleg gepleegd tussen toezichters, leerlingen, directie en keukenpersoneel(?). De betrokkenheid van de gezondheidscentra – of de steun aan hun initiatieven – blijkt met name uit het feit dat tijdens de medische onderzoeken meer aandacht werd besteed aan gehoortests.
“Aansluitend op de Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid zullen wij ook technische fiches ter beschikking stellen van de beheerders van gebouwen, en een beroep doen op de diensten van een specialist in zaalakoestiek. Zo kunnen we de technische analyses van een expert toetsen aan de geluidsdiagnoses die de leerlingen zelf hebben gesteld aan de hand van een activiteit in het pedagogisch pakket”, verklaarde Christophe Vermonden.
De voorbije 5 jaar heeft een veertigtal schoolinstellingen meegedaan aan het project ‘Daisy Bell en Herrie Laweit’ . “Wij zien er telkens ook op toe dat er een oproep wordt gedaan aan overheidsinstanties langs verschillende wegen: een geluidsbrief van de leerlingen op cd, een gewone brief, … Gewoonlijk krijgen wij hierop geen antwoord. Er werden ook enkele conferenties georganiseerd met vertegenwoordigers
62
van de partijen. Maar het antwoord luidt maar al te vaak dat ‘lawaai in de eerste plaats een kwestie van discipline is’, of dat ‘alleen de Franse Gemeenschap bevoegd is’.”
Hebben de actoren op het terrein een monopolie op transversaliteit?
Meer informatie www.empreintesasbl.be – klik op “outils” en vervolgens op “publications”
2. Deelname aan de kern van het project De ervaring van college St. Guibert uit Gembloux In 2003 werd, na een contact met de vzw Empreintes, een denkoefening over lawaai voorgesteld aan de leerlingen van de 6 klassen van het 5de leerjaar van de lagere school. Met de medewerking van Jeunesses musicales, een organisatie die daarvóór ook al op school kwam, werd rond dit thema een muzikale komedie geschreven en opgevoerd. Ter gelegenheid van de voorstelling voor de ouders had de leerlingenraad een panel van 4 vertegenwoordigers van democratische partijen uitgenodigd om vragen te stellen. Dit heeft op school een echte dynamiek doen ontstaan rond geluidshinder.
Daarnaast werden andere activiteiten opgezet: een sensibiliseringsdag met een affichecampagne binnenshuis, het opstellen van een thematische krant die werd verspreid onder de leerlingen (en die werd samengesteld door een klas van het 2de leerjaar en inmiddels elk jaar wordt herhaald); het opstellen en ondertekenen van een handvest “Le bruit, je le domine!” (“ik blijf lawaai de baas!”); het uitwerken van codes voor communicatie in de klas om te vermijden dat iedereen de hele tijd “juf! juf!” zit te roepen.
Nog naar aanleiding van deze denkoefening werd 3 jaar geleden een schoolradio in het leven geroepen. Sindsdien wordt elke ochtend tussen 8.20 uur en 8.27 uur op de
63
speelplaats informatie omgeroepen over het weer, verjaardagen, de heilige van de dag, schoolnieuws, een commentaar op de bedenking van de week (bijvoorbeeld: “welke woorden kunnen het leven aangenamer maken?”) of een liedje dat in de smaak valt. Dit gebeurt bij beurtrol: eerst komen de afgevaardigden van elke klas aan bod, vervolgens hun medeleerlingen die zich hiervoor vrijwillig aanmelden.
Het verband met een beter geluidsbeheer? “Op die momenten is er meer aandacht op de speelplaats, zodat de drukte afneemt!”, lacht Alain Nicolas, directeur van het 3de tot 6de leerjaar van de lagere school (515 leerlingen). Bovendien geeft het de leerlingen de kans om zich op een andere manier uit te drukken. Centraal in deze hele benadering staat de leerlingenraad die bestaat uit 2 afgevaardigden per klas, of 46 leerlingen. In september van elk jaar stellen de klassenraden een beoordelingstabel op over het welzijn op school. In deze tabel noteren ze alles wat goed werkt en alles wat beter kan. Deze diagnose wordt vervolgens door de klassenvertegenwoordiger aan de leerlingenraad bezorgd. De leerlingenraad bespreekt de standpunten, toets wensen aan beperkingen en bespreekt de haalbaarheid.
In het kader van de denkoefening over lawaai werden ook de schoolarbeiders verschillende keren uitgenodigd op de leerlingenraad. Na de interventie van een specialist in zaalakoestiek werd beslist de collectieve lokalen (een refter, het wetenschapslokaal en de klaslokalen) onder handen te nemen. De directie heeft het project doorgeschoven naar de inrichtende macht, en heeft deze ervan overtuigd de werken te financieren, met de steun van de oudervereniging. Verlaagde plafonds die geluiden absorberen en de geluidshinder verminderen, werden dan geplaatst door arbeiders van de school. “We wilden de leerlingen ook tonen dat zij niet alleen moesten handelen, een inspanning doen", lichtte de directeur toe. In de refter werd een geluidsversterker geplaatst om sfeervolle muziek te verspreiden.
Technisch gezien is er nog altijd een refter die moet worden uitgerust met geluidsdempende plafonds. Het globale succes van het project steunt echter op de geleidelijkheid ervan, stelt Alain Nicolas: “je moet kunnen plannen over verschillende jaren: eerst sensibiliseren, vervolgens kleine acties plannen, kleine werken uitvoeren en vervolgens grotere werken plannen.” Zo wordt het een project voor de hele school waarbij zo veel mogelijk partners betrokken zijn, van leerlingen tot
64
leerkrachten, de inrichtende macht, ouders, organisaties van buiten de school. En ook de bestaande participatieorganen moeten worden aangesproken: “de projecten moeten in de eerste plaats worden gedragen door de leerlingen en de leerkrachten, en vooral niet van bovenaf worden opgelegd door de directie”, meent de directeur. De directie moet echter wel de projecten steunen en verdedigen tegenover de sceptici en de partners wier hulp wordt ingeroepen.
Informatie: www.collegedegembloux.be
3. Van meet af rekening houden met de akoestiek Pleidooi van een specialist in zaalakoestiek Philippe Noël is specialist in zaalakoestiek bij het bureau Avea Consulting dat hij 5 jaar geleden heeft opgericht. Tot vandaag werd slechts één keer een beroep gedaan op zijn diensten vóór de aanvang van de bouwwerken aan een school. Het ging over de inrichting en de renovatie van een klaslokaal, een aangrenzende refter en slaapzaal, en een lokaal voor psychomotorische oefeningen voor de allerkleinsten. “De werken gaan binnenkort van start,”, verklaart hij, “maar nu al staat vast dat rekening houden met de akoestiek de projectauteur minder dan 5 % meerkosten oplevert.”
Gewoonlijk wordt de specialist in zaalakoestiek pas geraadpleegd nadat de werken zijn uitgevoerd en het budget uitgegeven. “Wanneer onze hulp wordt ingeroepen om vanuit akoestisch oogpunt slecht ontworpen situaties recht te trekken, brengt dit gewoonlijk een meerkost mee van 15 % op het totale budget van de uitgevoerde werken; dit kan zelfs oplopen tot 30 %!”.
In bepaalde gevallen zien de projectauteurs dan toch maar af van verbeteringwerken en geven ze de heringerichte lokalen een andere bestemming: de geplande nieuwe klaslokalen voor een uitbreiding van een school worden dan opslag- en berglokalen, wat betekent dat de renovatie duur was voor deze functie. Dit is duidelijk een “lose-
65
lose11”-operatie, aangezien het aantal klaslokalen niet is toegenomen en de facturen van de werken betaald moesten worden.
“Doordat er geen normen zijn met betrekking tot de galm, kunnen wij ook niet gaan aankloppen bij de architect,” zo stelt Philippe Noël die zich nochtans niet vastklampt aan een normalisering. Volgens hem kampen de architecten met een zodanige woekering van normen in uiteenlopende domeinen (brandveiligheid, hygiëne, energieprestatie, toegankelijkheid, …) dat de enige manier om ze correct toe te passen, erin bestaat zich te omringen met gespecialiseerde vakmensen.
Behartiging van eigen belangen? De specialist in zaalakoestiek verdedigt zich. “De architectuurscholen zouden de akoestische kwaliteit gewoon moeten opnemen als een van de verplichte beoordelingscriteria voor de projecten van hun studenten. Zo zou in het vak automatisch een “akoestische reflex” ontstaan.” De technische kant van de akoestische expertise houdt evenwel in dat een beroep wordt gedaan op een specialist in zaalakoestiek “die perfect op de hoogte is van de referenties waaraan men zich dient te houden, en hier ook achter staat”. Bovendien heeft het volgens Philippe Noël weinig zin “dat de normen in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd als de maatregelen die nodig zijn om de naleving ervan te controleren ergens in een lade blijven liggen”.
Voor een efficiënte interventie zou de specialist in zaalakoestiek dus al vroeg in het project moeten optreden. Hoe vroeg? “Niet vanaf de eerste pennentrekken, maar wel wanneer de plannen voldoende gevorderd zijn, voordat het bestek naar een aannemer wordt gestuurd". De projectauteur kan dan bepalen welke akoestische prestaties moeten worden bereikt, waarbij hij de materiaalkeuze overlaat aan de aannemer of aan de architect die zijn beslissing dan meedeelt aan de aannemer.
Zo voorkomt men niet alleen enorme meerkosten, maar een preventieve benadering van akoestische problemen heeft ook vaak het voordeel "dat de beste energieprestaties worden behaald." Volgens Philippe Noël “zijn de materialen die voor beide soorten van isolatie worden gebruikt immers vaak dezelfde”.
11
“Dubbel verlies”, naar analogie van de uitdrukking “win-win” voor situaties waarin iedereen wint.
66
4. Rekening houden met de impact De campagne Quality Night (Modus Vivendi) Quality Night is een sensibiliseringscampagne zoals we van de vzw Modus Vivendi gewoon zijn. Deze vereniging is gespecialiseerd in interventies die de risico’s van nachtelijke feestjes, discotheken en festivals willen beperken, en dit keer boog ze zich over het lawaai waaraan jongeren worden blootgesteld. Vaste waarde in alle activiteiten, sinds de vzw werd opgericht: het informeren en sensibiliseren van doelgroepen om druk uit te oefenen op de andere betrokken actoren. Responsabiliseren in de plaats van stigmatiseren, dus.
De campagne Quality Night geniet de steun van de Commission communautaire francophone (COCOF) en berust op twee werklijnen: het toekennen van een label aan de organisatoren van feesten en het verstrekken van informatie aan de feestgangers.
De verantwoordelijken van de feestlocaties kunnen het label verdienen als ze zich ertoe verbinden, door het Handvest van het welzijn in feestmilieus te ondertekenen, minimum de volgende zes criteria na te leven: ze moeten gratis drinkwater verstrekken, condooms verkopen tegen een redelijke prijs, oordopjes verkopen tegen een redelijke prijs, informatiebrochures over gezondheid verdelen, tijdig alarm slaan wanneer gevaarlijke producten circuleren en hun personeel opleiden (eerste hulp, conflictbeheersing, informatie over de effecten van drugs, …).
Eind 2008 hadden 13 Brusselse feestlocaties het label Quality Night in de wacht gesleept. Dankzij een subsidie van het Waals Gewest zou het label in 2009 ook in de streek van Doornik toegekend moeten kunnen worden. Deze streek is een belangrijke grensoverschrijdende trekpleister voor fuifnummers. Ook zouden de feestlocaties en de professionals uit de gezondheidszorg die betrokken zijn bij het label in kaart moeten worden gebracht.
Om gezondheidsinformatie te kunnen verspreiden, heeft Modus Vivendi zelf een kleine brochure samengesteld met de titel: “Décibels, protégez vos oreilles”
67
(Bescherm uw oren tegen de decibels).” Deze brochure is louter informatief en schetst de werking van het oor en de effecten van verschillende soorten van geluiden op het gehoorvermogen. Daarnaast geeft ze tips om onze oren te beschermen, van het gebruik van oordopjes tot het stiller zetten van mp-spelers, stilstaan bij gezondheid of vermoeidheid of geluidsbronnen op een afstand houden.
Deze brochure is zeker een belangrijk middel om feestgangers te sensibiliseren; de Franse Gemeenschap heeft zich er dan ook toe verbonden om voor 2009 een subsidie vrij te maken voor de verspreiding op grotere schaal van de brochure “Décibels, …” bij lokale centra voor gezondheidszorg, scholen, milieuverenigingen, enz.
Ook aan de organisatoren van feesten werd gedacht: in de brochure wordt hen voorgesteld fysieke maatregelen te voorzien om te vermijden dat het publiek te dicht bij de luidsprekers zou komen, om een rustzaal in te richten of het geluidsniveau stiller te zetten. De gevolgen laten hier wellicht wat langer op zich wachten. “Zelfs met een goede installatie, zelfs als het publiek genoegen neemt met minder luide geluidsniveaus: de organisatoren staan met de rug tegen de muur wanneer dj’s en groepen weigeren onder een bepaald decibelniveau te gaan…”, luidt de conclusie van Maryse Degraen, verantwoordelijke voor het project Quality Night.
In het kader van de sensibilisering van het personeel van de uitgangsplekken werkt Modus Vivendi tot slot mee aan de organisatie van een opleiding voor dit personeel, een keer per jaar. Eén module is specifiek gewijd aan lawaai, en streeft ernaar de deelnemers in de eerste plaats bewust te maken van hun eigen perceptie. “Een barman die bezorgd is om zijn eigen gezondheid zal misschien ook wat meer stilstaan bij die van de feestgangers”, hoopt Maryse Degraen. Een manier om een goed geweten te kopen voor weinig geld? “In elk geval zet het mensen toch aan het denken over de geluidshinder op feesten en in de omgeving ervan,” vervolgt ze. “Maar het is niet de bedoeling dat wij gaan controleren als de staat het niet doet."
Wat zou ideaal zijn? “Dat alle feestlocaties uitgerust zouden zijn met het beste materiaal, dat een goede klank geeft bij minder dan 85 decibels, en een goede
68
geluidsisolatie. Maar dat vraagt tijd en geld!” Een gewaarschuwd man is er twee waard… In elk geval: de campagne Quality Night neemt een hoge vlucht, en ze loopt nog maar een jaar …
Meer informatie www.qualitynights.be
5. De kunst van het samenleven De handen in elkaar om banden aan te halen Géraldine Bruyneel werkt in de Oostwijk van het Noordstation in Brussel. Dit is een echte kruispuntwijk met potentieel explosieve combinaties: een zeer levendige winkelstraat (de Brabantstraat) die ook op zon- en feestdagen bruist van de activiteit; enkele scholen, van lager tot hoger onderwijs, waarvan veel leerlingen en studenten elke dag de wijk doorkruisen om hun trein te nemen terwijl andere een kot huren; een brandpunt van raamprostitutie (Aarschotstraat) langs de spoorweglijn; woningen in slechte staat, soms op het onbewoonbare af; het Liedtsplein dat door auto's, trams en horden voetgangers in schijnbare anarchie wordt overgestoken.
In 2006 heeft de organisatie Samenlevingsbouw in samenwerking met Espace P (onthaal en informatie over prostitutie) en Pléiade Nord (veiligheids- en preventiecontract in Schaarbeek gericht op een “zo harmonieus mogelijke inschakeling van de prostitutieactiviteiten in het leven in de wijk”) een onderzoek uitgevoerd met als thema “De kunst van het samenleven”. Dit onderzoek wees op een terugkerende klacht van de bewoners (waarvan er 142 meededen) over lawaai. 87 % van de ondervraagde personen associeerde geluidshinder met onveilige situaties (geschreeuw, knokpartijen, claxonerende auto’s, nachtlawaai) en een onveiligheidsgevoel dat verband houdt met het luidruchtige en agressieve cliënteel van de Aarschotstraat. De verenigingen sloegen vervolgens de handen in elkaar om de geluidshinder in de wijk aan te pakken.
69
Een van de eerste acties die op touw werden gezet, was een vergadering met de bewoners rond een provocerende vraag: “Moet er nog lawaai zijn in de BrabantAarschotwijk?” Hier bleek dat veel deelnemers (huismoeders, studenten, …) zich stoorden aan de te luide muziekinstallaties van de platenhandelaars in de Brabantstraat. Wat vooral opviel, was dat er geen contact was tussen de klagers en de beschuldigde handelaars.
Samenlevingsopbouw tracht dan te bemiddelen waarbij het een beroep doet op de Brabantcel van de wijkpolitie, de sociale ombudsdiensten van de gemeente en de platenhandelaars aan wie het politiereglement over geluidshinder wordt uiteengezet en uitgelegd.
Het grootste probleem, zo herinnert Géraldine Bruyneel zich, bestond erin de platenhandelaars ervan te overtuigen dat ze toch konden blijven verkopen, ook als hun muziek niet op straat te horen was of als ze de geluidsknop wat lager moesten zetten. Een adviseur inzake akoestiek die erbij werd gehaald, heeft alle platenhandelaars bezocht om hen mogelijke alternatieve technieken te tonen (luidsprekers anders richten, enz.).
Vandaag, na het bemiddelingsproces, is de politie aandachtiger en beter uitgerust om eventuele overtredingen van de handelaars aan te pakken, maar het grote voordeel is dat “de klagers een directer contact hebben met de platenhandelaars, zodat ze hun problemen vaak zelf oplossen,” stelt Géraldine Bruyneel.
Tegelijk werden andere acties gevoerd: er werd een brochure opgesteld en verspreid om te sensibiliseren voor geluidshinder, er zijn activiteiten geweest in de scholen van de wijk, een affichecampagne nodigde uit om minder te claxonneren, verschillende ochtenden na elkaar werd vogelgezang ten gehore gebracht in de straten. Daarnaast werden geluidsmetingen uitgevoerd, met behulp van een gehuurde sonometer, op een tiental symbolische plaatsen. Deze campagne leverde de bevestiging dat het grootste probleem van de bewoners bestaat uit ongepaste “secundaire geluiden”: claxonnerende auto's, sirenes, geschreeuw, vechtpartijen, bruusk remmende auto’s, werken, …
70
Deze benadering kreeg een verlengstuk in het gezondheidsportret van de wijk dat op 1 september 2007 werd opgesteld door dezelfde organisaties. Dit portret bevestigt de eerste vaststelling en bewijst bovendien dat de nachtrust de eerste bekommernis vormt, ongeacht of de verstoring ervan verband houdt met een slechte geluidsisolatie van de woningen of met nachtlawaai: “Geluidshinder overdag en ’s nachts leidt tot stress. Studenten kunnen zich niet concentreren door het straatlawaai. Veel bewoners klagen over slaapproblemen. Ze raken moeilijk in slaap, slapen heel licht of schrikken midden in de nacht wakker door kabaal op straat. Ze raken vermoeid, krijgen hoofdpijn, een hoge bloeddruk, concentratieproblemen, en ze grijpen sneller naar slaapmiddelen.” [uittreksel uit het gezondheidsrapport, p. 47]
Deze vaststelling ligt aan de basis van het tweede deel van de actie van Samenlevingsopbouw: een project uitvoeren dat het mogelijk maakt het nachtlawaai te verminderen door tegelijk iets te doen aan de mobiliteit, de netheid van de openbare ruimte en het lawaai. De voorafgaande voorwaarde was: er moesten officiële geluidsmetingen worden uitgevoerd, en wel ’s nachts. Op dit moment zijn besprekingen lopende met Leefmilieu Brussel (het BIM) over een correcte omschrijving van de technische criteria: het meten van puntgeluiden, ’s nachts, in een specifieke wijk is bijzonder moeilijk. De kans is groot dat de metingen gegevens opleveren die niet kunnen worden vergeleken met die van andere wijken. In dit geval is het moeilijker een interventie van de overheden die zich concentreert op de wijken rond de Brabantstraat en de Aarschotstraat “objectief” te verantwoorden.
Zodra onweerlegbare geluidsmetingen zijn uitgevoerd, moeten onderhandelingen worden aangeknoopt met zowel de gemeentelijke als de gewestelijke overheden, en moet worden overlegd met de gebruikers van de wijk: bewoners, prostituees en zelfs klanten.
Meer informatie: www.samenlevingsopbouw.be
71
CONCLUSIES Gezang, tumult, galm, muziek, kabaal, gegons, trillingen… geluid is leven! Het vormt een fysiek, sociaal en cultureel onderdeel van onze omgeving. Het kleedt de ruimten die wij delen op verschillende manieren in. De geluidscomponent van de ruimte, of het nu de wijk is of een school, is het voorwerp van mentale voorstellingen en sociale interacties. De inaanmerkingneming ervan door het publiek, de politiek en de techniek neemt toe en evolueert snel.
Tijdens de conferenties, de rondetafels en de informele besprekingen kwamen telkens dezelfde twee spanningen naar voor. De eerste betreft de verhouding tot lawaai en de overgang van subjectieve waarneming naar objectieve meting. De tweede heeft betrekking op verantwoordelijkheid voor de geluidshinder en voor het beheer ervan.
Subjectieve beleving en objectieve metingen Een van de grote punten waarmee vrijwel iedereen het eens was, was de stelling dat de perceptie van lawaai en de kwalificatie ervan als geluidshinder een subjectief en cultureel aspect omvat, en dat de objectivering ervan op de tweede plaats komt. Elkaar leren kennen, zich bewust worden van de uitdagingen, de behoeften, de verplichtingen waar wij allen mee te maken hebben, is een manier om een overgangsruimte te creëren tussen de actoren van het geluidsbeheer, m.a.w. een ruimte voor dialoog, die wordt gedeeld door de verschillende culturen. Buurtbemiddeling in de wijken, raadplegingen van de bewoners van een publieke ruimte of de gebruikers van een school over de inrichting of het gebruik van de ruimte, gesprekken met experts inzake de geluidsmaterie: “samenleven” houdt in dat we openstaan voor meldingen van geluidshinder, dat geluidsniveaus worden gemeten en statistieken bijgehouden, maar ook en vooral dat er een koppeling is tussen deze twee facetten - de subjectieve en de objectieve kant van de geluidshinder. Op dit vlak wees de laatste rondetafel “samen leven rond lawaai” op
72
de moeilijkheid van deze oefening. Er werd gesproken over evenwicht in participatie, een communautaire benadering en de ondersteuning van specialisten en overheden, voor concrete acties op initiatief van burgers. Wie zelf de handen uit de mouwen steekt, heeft zijn omgeving ook meer in handen, wat de objectivering van de hinder en de gewaarwording ervan ten goede komt en een gelegenheid vormt voor interacties tussen de wereldjes van deskundigen, besturen en veldwerkers die soms ver uit elkaar liggen. Daisy Bell en Herrie Laweit, Samenlevingsopbouw en het Collège Saint Guibert uit Gembloux illustreren de positieve effecten van een transversale benadering en van participatie.
Verantwoordelijkheid van het individu of van de maatschappij Tussen het discours van “bescherm u zelf” en de strategie van een wetsarsenaal worden vaak levendige debatten gevoerd; dit blijkt eens te meer uit de Ontmoetingsdagen Jongeren & Geluid. Beide benaderingen lijken ons echter aanvullend en onlosmakelijk verbonden.
De huidige trend om het individu op zijn verantwoordelijkheid te wijzen, en vooral de jongeren, is veel ruimer dan het beheer van geluidshinder. Oproepen tot een gezonde voeding, het oproepen van een schuldgevoel bij rokers, ...: deze trend steunt op een sterk ideologisch referentiesysteem en vertaalt zich in tal van sectoren van onze samenleving en van het overheidsbeleid – denk bijvoorbeeld aan de activering van werklozen, waardoor de verantwoordelijkheid voor de tewerkstelling eigenlijk bij het individu wordt gelegd.
Op het vlak van de geluidshinder neemt de sensibilisering voor individuele gedragingen en de rationalisering ervan verschillende vormen aan. Ze wordt ook afgestemd op de doelgroepen en de plaatsen waar jongeren leven. De actie “Quality Night”, de sensibilisering voor de gevolgen van lawaai voor de gezondheid en de bewustwording van gedragingen die mogelijk schadelijk zijn, draagt bij tot deze trend. Dit werk moet zeker worden geleverd, maar dit betekent niet dat de
73
maatschappij geen verantwoordelijkheid treft op het vlak van het beheer van geluidshinder – door het beheer van de publieke ruimte, de collectieve bescherming van alle burgers, jongeren en volwassenen, en de opvoeding tot ‘samen leven’. Het Brusselse plan voor geluidsbeheersing vormt hiervan een treffend voorbeeld: de overheid put uit de Europese eisen, een stedelijke context en haar eigen ervaringen om acties te plannen binnen haar bevoegdheden op verschillende niveaus. De voorkeur wordt gegeven aan een geïntegreerde, doelgerichte en veelvormige actie. Naast de acties die steunen op subsidiariteit en die gericht zijn op het individu – versterking van de samenwerking met de gemeenten, ontwikkeling van bemiddeling, sensibilisering van verschillende doelgroepen, bevorderen van de betrokkenheid van de burger, individuele begeleiding voor de technieken, … - toont het plan ook aan dat er een bereidheid is bij de overheidsinstanties om hun verantwoordelijkheid op te nemen op het vlak van de gezondheid – het reglementeren van het geluid van versterkte muziek, het aanleggen van stille zones - en de verbetering van de gebouwen, waaronder de kantines, klaslokalen en lokalen van kinderdagverblijven. Dit is ongezien in België en voedt het besef dat geluidshinder niet alleen toe te schrijven is aan een generatie die zich minder gedisciplineerd (in de scholen) en individualistischer (in haar vrijetijdsbestedingen) gedraagt.
De uitdaging bestaat er vandaag dan ook in de uitvoering van dit plan in goede banen te leiden.
Perspectieven In dit opzicht werden, naast de vaststellingen die werden gedaan tijdens de conferenties, twee reeksen van maatregelen aangehaald tijdens de rondetafels, om het beheer van de geluidshinder te beheren, met name in de schoolgebouwen.
De eerste reeks van maatregelen betreft personen, gedragingen. Op dit vlak hebben de ontmoetingsdagen aangetoond dat de “voortbrengers” van lawaai ook de slachtoffers zijn, die zich vaak onbewust zijn van hun slechte gewoonten. Door een betere bewustwording van de geluidsomgeving kan men deze gewoonten doorbreken. Wanneer geluiden worden gehoord, wanneer erover wordt gesproken,
74
komt er een discussie op gang, wordt een objectivering uitgelokt en kan een aantal acties worden ondernomen. De mensen die samen leven in de geluidsomgeving bedenken samen oplossingen. De organisaties, de technische experts, de onderwijsinstellingen en de overheidsinstanties zijn er om hen te begeleiden, van gereedschappen te voorzien, te steunen. Dit is een kwestie van participatie, welzijn, samen leven op school en in de stad. De keuze voor doeltreffende sensibiliseringskanalen en de beoordeling van de effecten ervan, vormen het onderwerp van debatten. Daarnaast moet worden gebouwd aan overleg tussen deze verschillende actoren, dat toegespitst is op de behoeften en de acties van de mensen die samen leven in de geluidsomgeving. Dit overleg vereist een geleidelijke wederzijdse kennis en erkenning, in projecten, uitwisselingen en samenwerkingsverbanden.
De tweede reeks maatregelen betreft het schoolgebouw. Hier worden drie werklijnen onderscheiden: •
de werklijn van een norm of reglementering en de toepassing ervan over het hele traject dat de wet aflegt, van de afkondiging ervan als label of verplichting tot de controle ervan.
•
de werklijn van subsidies en steunmaatregelen voor de uitvoering van audits die het mogelijk maken een algemene inventaris op te stellen van de gebouwen, om de akoestiek in aanmerking te nemen bij het ontwerp van de gebouwen en bij renovaties.
•
de werklijn ondersteuning van culturele veranderingen, via de opleiding van de verschillende actoren.
De uitvoering van deze twee reeksen van maatregelen veronderstelt een transversale benadering van de problemen, een opeenvolging van actoren en betrouwbare informatie die voor iedereen toegankelijk is. De Ontmoetingsdagen hebben duidelijk gemaakt dat er op dit vlak een flagrant gebrek is. De oprichting en de organisatie van platformen, de verspreiding van analyses, ervaringen, onderzoeken en studies, de bijwerking van gegevens, de organisatie van debatten … dit alles bevordert de integratie van de akoestiek in deze structurele aspecten.
75
Een andere vereiste is de coördinatie van een reeks financiële, intellectuele, technische en menselijke middelen.
Dit engagement is nodig om iedereen gelijke kansen te geven om te leven in een geluidsomgeving van goede kwaliteit.
76
BIJLAGE: PROGRAMMA VAN DE ONTMOETINGSDAGEN Bron: www.onvasentendre.be
77