Overweging zondag 31 augustus 2014 De Fontein 1. Vandaag opnieuw een genezingsverhaal. Jezus daalt van de berg van verlichting naar beneden, het donkere dal in van tranen, ziekte en onmacht. Even tevoren had uit de lichtende wolk op de berg de stem van de hemelse Vader geklonken tot Jezus en de drie discipelen die hem vergezelden: Deze is mijn zoon, de geliefde, hoor naar hem! Maar nu komt Jezus uit de diepte de roep om ontferming tegemoet: Kyrie eleison! Heer, ontferm u! Alle wanhoop en waanzin van de wereld staan voor Jezus, in deze aardse vader met zijn zoon. De jongen is maanziek. Hij is gevangen in de greep van een destructieve macht, die hem doet vallen – in water en vuur. We zouden zeggen: hij lijdt aan epileptische aanvallen of hij is geestesziek. Eerder had de vader zich tot de discipelen gewend, die waren achtergebleven, toen Jezus met Petrus, Jacobus en Johannes de berg op was gegaan om te bidden. Nu gaat hij in hoger beroep, bij Jezus zelf. “Uw leerlingen konden mij niet helpen.” Jezus laat de jongen bij zich komen en bevrijdt hem van de demonische macht die hem in zijn dodelijke greep houdt. De jongen is genezen. 2. Genezingsverhalen hebben voor ons iets ongemakkelijks. Hoe moeten wij de wonderdaden van Jezus opvatten? En vooral: Waarom worden ze door het evangelie verteld? “Alles heeft hij wel gedaan! Hij laat doven horen en stommen spreken!” Dat is de reactie van al degenen die voor het eerst met Jezus in aanraking komen. Mensen genezen en bevrijden uit de greep van het kwaad – dat is blijkbaar wezenlijk voor Jezus. Maar de Bijbelverhalen maken ook duidelijk dat we niet met een of andere magische wonderdokter te maken hebben. Jezus verricht geen mirakels op bestelling. Hij doet evenmin bijzondere tekenen om zichzelf te legitimeren. Hij neemt, opvallend genoeg, ook niet zelf het initiatief om mensen te genezen. Maar al degenen die een beroep op hem doen, is hij helpend nabij. Dit is wat de evangelisten, elk op eigen wijze, duidelijk proberen te maken: Jezus belichaamt de weldoende werkelijkheid van het koninkrijk Gods. Al rondtrekkend verkondigt hij Gods scheppende en liefdevolle nabijheid aan het leven van mensen. Dat doet hij met genezende woorden. En dat doet hij met helende aanrakingen. Zo maakt hij zieke, kwetsbare, geschonden mannen en vrouwen tot bondgenoten in Gods strijd om het leven.
Zelf vervuld van de kracht van Gods liefde, deelt hij daarvan uit en doet anderen in die liefde participeren. Zelf een en al vertrouwen op Gods woord, bevrijdt hij mensen van angst en wekt hij hen op tot een nieuw leven in verbondenheid met de Eeuwige. 3. De focus van het evangelieverhaal van vandaag is trouwens niet Jezus’ genezing van de jongen. Matteüs vertelt het verhaal zo, dat onze aandacht gevestigd wordt op de leerlingen. Zij waren niet bij machte de demon uit te drijven. Een verhaal biedt de mogelijkheid om je met verschillende personages te identificeren. Je kunt je identificeren met de vader die om ontferming roept. Maar ook met die stuntelende discipelen. We herkennen in hen onze eigen teleurstellende ervaringen met mensen die depressief zijn, aan een geestesziekte lijden, of verslaafd zijn aan alcohol of drugs. We herkennen in hen onze eigen onmacht ten overstaan van de wanhoop en waanzin in de wereld. 4. Jezus’ eerste reactie is scherp. “Wat zijn jullie toch een ongelovig en dwars volk!” Daarin resoneren de woorden van Jeremia die vandaag als eerste lezing klonken. God is wanhopig over zijn volk. Ze luisteren niet. God heeft zich bekend gemaakt als de redder, hij heeft Israel uit Egypte geleid, keer op keer spreekt hij zijn bevrijdend woord – maar zijn stem blijft ongehoord. We vernemen hier Jezus’ ongeduld. Boosheid en teleurstelling klinken in zijn uitroep door. Het is alsof hij zijn hart moet luchten om daarna met heel zijn hart – dichtbij het hart van God – de jongen in ontferming nabij te zijn en te genezen. Later, als alle hectiek voorbij is, wordt het stil. De discipelen zijn alleen met Jezus. Ze vragen hem: Waarom konden wij niet helpen? Hun vraag is als een gebed. Zij leggen vragend hun onmacht bij Jezus neer. 5. Je kunt de reactie van Jezus op verschillende manieren interpreteren. Als een terechtwijzing of als een bemoediging. Ik kies voor het laatste. Ik lees zijn antwoord als een aansporing die wankelmoedigen helpt om het vol te houden. Jezus wijt de machteloosheid van de discipelen aan hun kleingelovigheid. Zoals in het verhaal van Petrus, die gehoor geeft aan de nodiging van Jezus en hem dwars door storm en ontij tegemoet loopt, gaande over de diepten van de zee, totdat hij angstig wordt en dreigt te verdrinken. Kleingelovige, krijgt Petrus dan te horen, waarom ben je gaan twijfelen? Kleingelovigheid staat tegenover de macht van geloof.
De evangelist gebruikt dit woord om de houding te typeren van mensen die – anders dan de radelozen die voor het eerst Jezus ontmoeten en hem om hulp vragen – al een geloofsgemeenschap met Jezus vormen. De leerlingen leven met Jezus in hun midden. Zij hoeven niet bang te zijn of in vertwijfeling te verzinken. Ze hebben immers ervaren dat Jezus borg staat voor de reddende nabijheid van God. Ze hebben het wonder van Gods goedheid met eigen ogen geproefd, dag aan dag. Waarom laten ze zich dan telkens van de wijs brengen? Kleingelovigheid is gebrek aan geloof, aan vertrouwen. We laten ons overweldigen door alle andere stemmen buiten en binnen ons, in plaats van ons te blijven oriënteren op Christus, op het Woord. Oog in oog met de wanhoop en waanzin van de wereld slaat de vertwijfeling toe. Zoals bij Petrus, die bijna ten onder ging in de golven van de angst, toen hij zijn aandacht richtte op de wind en de tegenkrachten en zich niet langer meer afstemde op de stem die hem had geroepen: Kom! “Dit is mijn Zoon, de Geliefde. Hoor naar Hem!” Maar we willen niet; we kunnen niet. We durven hem niet aan – zijn stem in onze oren, zijn komst in ons bestaan. 6. Ons geloof is minimaal, is niets, is ongeloof. Maar geloof als een mosterdzaadje is al genoeg om bergen te verzetten. Ik las van de theoloog Noordmans woorden die we ons nog steeds ter harte kunnen nemen. Hij schreef ze in 1949, nadenkend over geloof dat bergen verzet. De gedachte dat we tot een berg zouden zeggen: verdwijn weer in de nevel, is ons niet helemaal vreemd, aldus Noordmans. Dat iemand onze hele planeet zo zou kunnen commanderen, is zelfs een mogelijkheid die vlak om de hoek ligt. Ons vertrouwen in de wetenschap heeft ons zo ver gebracht dat we God, die chaos tot kosmos schept, kunnen narekenen, tot de atoomsplitsing toe. We zijn zelfs al op de omgekeerde weg: van kosmos tot chaos. Als we eens dezelfde ernst maakten met Gods beloften als met de wetenschap! “Als wij, in plaats van te proberen de kosmos naar de chaos terug te keren, eens ernstig beproefden in de omgekeerde richting te gaan; van de kosmos van deze wereld naar Gods koninkrijk; het koninkrijk der hemelen!; het koninkrijk dat Jezus op aarde gepredikt heeft!” (VW dl 8, p. 130). 7. Geloof als een mosterdzaadje is genoeg. Het is kwetsbaar en klein, maar draagt een enorme potentie in zich. Het groeit uit tot een heester, een boom waar vogels hun beschutting zoeken, horen we Jezus vertellen in een van zijn gelijkenissen. In de confrontatie met ziekte, lijden en dood zijn wij niet machteloos. Oog in oog met alle wanhoop en waanzin hoeven we niet verlamd te raken van angst of te vervallen in onverschilligheid of cynisme. We worden uitgenodigd te blijven geloven, dat is: de wereld te zien in het licht van Gods scheppende en bevrijdende liefde.
8. De Italiaanse kunstenaar Rafael was de eerste die op een en hetzelfde schilderij niet alleen de verheerlijking of transfiguratie van Christus op de berg verbeeldde, maar ook de vader met zijn zoon die de discipelen om hulp vraagt. Het schilderij werd gemaakt in opdracht van kardinaal Giulio de’Medici, de latere paus Clemens VII, en was bestemd voor de kathedraal van Narbonne. Maar het heeft Italië nooit verlaten. Rafael voltooide het vlak voor zijn dood, op 6 april 1520. Het werd als zo’n meesterwerk beschouwd, dat het aanvankelijk een plek kreeg boven zijn graftombe in het Pantheon en later in de San Pietro in Montorio, een andere kerk in Rome. Boven zien we de climax van het verhaal van de transfiguratie. Jezus verschijnt in glorie aan de drie discipelen die met hem mee de hoge berg op zijn gegaan: Jacobus, Petrus en Johannes. Hij verschijnt doorschenen met de glans van Pasen, als de Opgestane die lijden en dood heeft overwonnen. De leerlingen beschermen hun ogen tegen het overweldigende witte licht. Aan weerszijden van Jezus zien we Mozes en Elia. Helemaal links zijn nog twee kleine figuren te ontdekken die, evenals de discipelen, een glimp van de verheerlijkte Christus zien. Het zijn de twee patroonheiligen van de kathedraal van Narbonne: Justus en Pastor. Beneden, in het dal, zien we twee groepen mensen. Links de 9 overige discipelen. Rechts de epileptische jongen, vastgehouden door zijn vader en omringd door verwanten en anderen die zoeken naar Gods hulp. Wat hebben de beide taferelen met elkaar te maken? De bovenste scene is van de onderste scene gescheiden, door een donkere band, het bovenste gedeelte van de berg. Ook de twee groepen beneden zijn van elkaar gescheiden, alsof er een smalle donkere kloof tussen hen loopt. Maar in het midden daarvan zien we een geknielde vrouwenfiguur, in een gedraaide positie, contraposto. Met haar gezicht is ze naar de discipelen gewend. Met beide handen wijst zij naar de zieke jongen. Zo verbindt zij met haar bekoorlijke, lichte gestalte niet alleen de leerlingen met de vader en de zoon, zij verbindt ook ons als kijkers met het hele tafereel. Ze neemt ons mee het schilderij in. Zij onderstreept met haar gestalte de hele thematiek van het werk: verheerlijking en verdriet, licht en schaduw, en vooral: zien en niet zien. Zij nodigt ons uit om de vader en zijn zoon te leren zien met de ogen van het geloof. 9. Wat is de boodschap van de verheerlijking of transfiguratie van Christus anders dan dat het gaat om de transfiguratie van deze wereld van onrecht, lijden en verdriet tot een rijk waarin de tranen voorgoed zijn afgewist en alle schepselen in vrijheid kunnen opademen? Het geloof ziet deze wereld in het licht van de toekomst, als Gods schepping die zucht en kreunt in haar reikhalzend verlangen om veranderd en herschapen te worden. We kunnen een klein begin maken.
En we hoeven niet bang te zijn. Want er is al Een ons vooruitgegaan op de weg door lijden en dood naar het leven. Amen.