Terug: klik bovenaan in de Browser op
(Vorige / Back)
Over oorsprong en betekenis van Verloren Maandag en aanverwanten (uit: Volkskunde 1991)
Inleiding In de loop der jaren hebben volkskundigen, historici, heemkundigen, journalisten en anderen zich in publicaties van uiteenlopende aard uitgelaten over “Verloren Maandag” en over bepaalde volksgebruiken die ermee verband houden. Ze wijzen op de diverse benamingen die voor die dag in verschillende regio's gangbaar zijn (of geweest zijn) en vermelden meestal dat over oorsprong en betekenis van die benamingen geen zekerheid bestaat. Daarbij geven ze dan steevast enkele “verklaringen” ten beste die door “sommigen” in het verleden zijn voorgesteld. Zij doen dit echter meestal zonder duidelijk te maken wie die “sommigen” waren, of waarop ze zich hebben gebaseerd, en vrijwel steeds zonder bronvermelding. Op die manier geraken bepaalde opvattingen steeds maar verder verspreid en krijgen ze een soort geldigheid die ze m.i. niet altijd verdienen. Reconstructie van de geschiedenis van die opvattingen tot bij de initiële “verklaarder” leert immers dat zij vaak niet meer inhouden dan een zuiver verzinsel of een gissing zonder de minste historische fundering.1 Het lijkt me daarom interessant om wat dieper op deze kwestie in te gaan, niet met de pretentie daardoor het probleem definitief op te lossen, want volledige zekerheid lijkt vooralsnog onbereikbaar, maar wel met de hoop dat toch minstens enkele “kwakkels” voorgoed uit de literatuur zullen verdwijnen. Vanuit een kritische analyse van de literatuur wil ik m.a.w. in de volgende bladzijden trachten te achterhalen hoe de vork precies aan de steel zit, of althans hoe hij er zeker en vast niet aanzit. Het weze vooraf gezegd dat het mij daarbij vooral te doen is om de naamgeving. Aan de volksgebruiken, die met de namen in verband staan, kan natuurlijk niet volledig worden voorbijgegaan, maar een gedetailleerde behandeling ervan vergt een studie op zich, die ik graag aan ter zake competente onderzoekers overlaat.
1. De benamingen De gangbare volksbenaming voor de maandag na Driekoningen is ten onzent Verloren Maandag.2 Diachronisch en/of regionaal stond of staat dezelfde dag ook onder andere benamingen bekend. Zo treft men in ter zake relevante publicaties vnl. aan: Verkoren, Verzworen of Gezworen Maandag, Flora Maandag, Lundi Parjuré of Lundi des Parjures, 1
2
VAN ALKEMADE (1732:166) had overschot van gelijk wanneer hij sprak van “gissingen, en misschien missingen te veel”; alleen het woordje “misschien” mag nog uit zijn opmerking verdwijnen. Vgl. ook DEFRAEYE (1944:14): “er zijn gissingen bij de vleet ... maar wie Heeft Het Bij Het Rechte Eind.” Volgens VAN DEN EYNDE (1987:107) de maandag na de eerste zondag na Driekoningen, maar dat wordt door alle bronnen tegengesproken. Drie maandagen zijn in de geschiedenis als “verzworen maandag” geattesteerd: die na Driekoningen, na Beloken Pasen en na Beloken Pinksteren, m.a.w. de tweede maandag na Pasen en Pinksteren (STALLAERT II:180-181, III:590; MW VIII:2069, IX:118).
Raasmaandag, Kopperkensdag of Kopper(kens)maandag, Kopjesmaandag, Koppeltjesmaandag, Koperen Maandag, Egyptische Maandag, Zotte Maandag.3 In de literatuur worden gewoonlijk een aantal van die namen in een adem vermeld en ontstaat nogal wat verwarring omdat men daarbij bijv. 19de-eeuwse gebruiken koppelt aan en ter verklaring inroept van eeuwenoude benamingen of omdat men eng-lokale en/of tijdsgebonden gebruiken en benamingen samen behandelt met andere die ruimer verspreid zijn en/of op een langere traditie teruggaan. Wie naar een verklaring zoekt voor Verloren Maandag doet er daarom goed aan rekening te houden met de factoren ruimte en tijd. Zo is het duidelijk dat het bij Egyptische en Zotte Maandag gaat om relatief jonge en eng-regionale benamingen. De Egyptische Maandag vinden we voor het eerst vermeld bij COREMANS (1844). Het zou een “ancienne dénomination” zijn, ontstaan omdat men op sommige plaatsen destijds een ommegang hield waarbij de vlucht naar Egypte werd uitgebeeld, een gebruik dat (“on nous dit”) in de 19de eeuw nog in zwang was in enkele dorpen van Vlaanderen en Henegouwen, vooral in de grensstreek tussen die twee provincies.4 Oude attestaties van naam of gebruik zijn evenwel niet bekend. Wat er ook van zij, de betekenis van gebruik en benaming lijkt duidelijk en de naam kan verder buiten beschouwing blijven, daar hij onomastisch geen verband houdt met Verloren Maandag en bovendien verwijst naar een specifiek regionaal gebruik dat los lijkt te staan van de andere gebruiken die doorgaans in een ruimer gebied met Verloren Maandag worden geassocieerd. Gelijkaardigs geldt voor de Zotte Maandag, wat volgens REINSBERG (1860:46) op veel plaatsen in Vlaanderen (waar?) de gewone benaming was in de 19de eeuw, maar waarvan ROEKELOOS (1953) meent dat het waarschijnlijk gaat om een typisch Ronsisch verschijnsel. Volgens deze laatste zou men de Zotte Maandag “vroeger” alleen in familie of vriendenkring hebben gevierd, terwijl het thans (1953) een folkloristisch en populair feest is geworden. Verkleed trekt men op die dag onder begeleiding van muziekverenigingen door de straten en de zotternij viert hoogtij. De benaming is duidelijk en vermoedelijk gaat het om een relatief jonge traditie. Anders is het gesteld met de “spooknaam” Flora(as) Maandag, een benaming die zeker voorgoed uit de literatuur mag verdwijnen. De naam ontstond nl. in het brein van OUDAAN (1664:385) als volkomen ongegronde “verklaring” voor het ontstaan van de naam Verloren Maandag. Geïnspireerd door de uitspattingen waartoe de festiviteiten op de bewuste dag in zijn tijd vaak aanleiding gaven, suggereerde hij dat Verloren Maandag een vervorming was van Flora Maandag, waarin hij een verwijzing zag naar de wilde Romeinse Flora-feesten op de verjaardag van de Romeinse godin en voormalige courtisane Flora. De naam Koppeltjesmaandag zou dan ingegeven zijn door haar oneerbaar beroep: om de oude Hoerdom te betekenen Koppeltjes-Manendag genoemt. GOEREE (1690:1385) verheugde zich over deze verklaring; VAN ALKEMADE (1732:161-162) citeerde beide auteurs en andere opvattingen, maar noemde ze alle gissingen; in de latere literatuur werd de naam nog geregeld als variant vermeld, al dan niet met OUDAAN s verklaring.5 Ten onrechte, uiteraard, daar de naam in feite nooit bestaan heeft ...
3
4
5
Een variant is volgens D. (1841:24) en COREMANS (1844:46) ook Dertiendag, maar dat is Driekoningen zelf. Soms wordt het ook verkeerdelijk gelijkgesteld met “blauer Montag”, wat volgens KLUGE 82 een andere oorsprong heeft. Enkele minder belangrijke namen worden nog vermeld in bijv. TER GOUW 1871 en DEFRAEYE 1944:13. COREMANS 1844:46, herhaald door REINSBERG 1860:39 en DEFRAEYE 1944:16. Volgens SCHRIJNEN (1930:178) werd de optocht hier en daar nog gehouden, maar het is niet duidelijk of hij zich baseert op hem bekende feiten of dat hij gewoon REINSBERG napraat. REINSBERG 1860:39 (weliswaar als “curiosité”); SCHOTEL 1868:169; TER GOUW 1871:124; DE MONT 1891:19; WNT (1926) VII-2:5568; SCHRIJNEN 1930:178; DEFRAEYE 1944:16; PAPON 1961.
De overige namen zijn zowel regionale als diachronische varianten. Zo waren in de 17de eeuw de Kopper-namen alleen gebruikelijk in Nederland6, terwijl de naam Raasmaandag gangbaar was in oostelijke en noord-oostelijke dialecten.7 Op dat ogenblik waren de namen Verzworen, Verkoren en Verloren Maandag nog bekend, maar ze waren duidelijk geografisch gespreid. De naam Verkoren Maandag was alleen gebruikelijk in West-Vlaanderen en de kuststreek.8 Verloren en Verzworen waren plaatselijk nog varianten, maar de eerste zou uiteindelijk overblijven in Brabant, terwijl de tweede als lundi parjuré nog lang bleef voortleven in Frans-Vlaanderen.9
2. Volksgebruiken op de maandag na Driekoningen In de loop der eeuwen is deze dag, of men hem nu Kopper-, Raas- of Verloren Maandag noemde, op allerlei manieren gevierd en verbonden geweest met diverse volksgebruiken. De voornaamste van die gebruiken houden rechtstreeks of onrechtstreeks verband met eten en drinken: teerdagen, het bakken van speciaal brood, inzamelen van fooien ter vertering, optochten en ander vermaak dat besloten werd met eten en drinken in de herberg. De meeste gebruiken zijn thans verdwenen10 of zijn niet meer exclusief met de bedoelde maandag verbonden.11 Of thans nog ergens Raas- of Koppermaandag gevierd wordt, is mij niet bekend, maar wel meen ik dat SCHIPPERS (1988:11) het bij het juiste eind heeft, wanneer hij stelt dat Antwerpen en omgeving nog “een van de weinige plaatsen in ons land” is waar men “Verloren Maandag” viert. Dat vieren beperkt zich echter tot het eten van worstebrood, een gebruik dat in een straal van 20 km rond Antwerpen vrij algemeen is en in intensiteit toeneemt.12 Vooral sinds WO II wordt op Verloren Maandag massaal worstenbrood gegeten in de huiskring. 13 Het gebruik breidde zich uit naar de herbergen, waar zowel vaste als toevallige klanten op die dag een gratis worstenbrood of appelbol aangeboden krijgen14 en ook in diverse firma's vond de gewoonte ingang om het lunchpakket te vervangen door worstenbrood15, terwijl diverse verenigingen zogenaamde worstenbroodavonden organiseren.16 Hoe oud de traditie is en wat eraan ten
6
7
8
9
10 11
12 13 14 15 16
KILIAAN 254 Kopperkens dagh, kopperkens maendagh, holl.; in Groningen (19de eeuw) Kopjes maendag, elders in Nederland Kopper- of Kopperkensmaendag (D. 1841:24), Koppeltjesmaandag (REINSBERG 1860:39, wel uit OUDAAN). KILIAAN 594 sicambr. (NW Duitsl.); in de 19de eeuw nog in Gelderland (D. 1841:24), maar blijkbaar niet meer in 1871 en er vervangen door Koppermaandag (TER GOUW 124-125). KILIAAN 591 flan.; de naam is voor Domburg in 1601 geattesteerd (JANSSEN 1858:119 en 1860:183), maar was volgens CROON (1665:139) een foutieve benaming voor “verloren maandag”. Te Diksmuide en Ieper was de naam nog gangbaar in de 19de eeuw (LAMBIN 1834:304, herhaald door REINSBERG 1860:46). Volgens D. 1841:24 in de 19de eeuw nog gevierd in Rijsel en Douai; overgenomen door DE BAECKER (1853:239), die ook vermeldt dat de lundi parjuré “destijds” te Rijsel en Bourbourg gevierd werd en te Douai nog gevierd wordt (1853); voor REINSBERG (1860:39) was de naam nog gangbaar te Ath, Doornik en vooral Rijsel en Douai. VAN DEN EYNDE 1987:107; zowel na WO I als II. Zo gebeurt het geven van fooien aan bijv. briefdragers en vuilnisophalers van vóór nieuwjaar tot einde januari. VAN DEN EYNDE 1987:108. VAN DEN EYNDE 1987:108; ook PEETERS 1980:98 en SODIPA 1985. SODIPA 1985:21; VAN DEN EYNDE 1987:108; SCHIPPERS 1988:12; V.L. 1991:3. SODIPA 1985; VAN DEN EYNDE 1987:108. SODIPA 1985.
grondslag ligt, is voorlopig niet Duidelijk. P. DE MONT (1891:19) vermeldt dat in zijn tijd o.a. te Antwerpen de natie- en werkbazen hun leergasten en werklieden worstenbrood en drank gaven en dat op die dag in de herbergen gratis getapt werd. De oudste vermelding van het Antwerps worstenbrood zou pas van 1880 dateren17, maar we vinden het toch reeds 40 jaar eerder geattesteerd. Een zekere D. vermeldt in het Kunst- en Letterblad (1841:24) dat men te Antwerpen op Verloren Maandag worstenbrood eet voor ontbijt18 en REINSBERG (1860:45) vermeldt dat de welgestelde ambachtslui en fabrikanten er hun arbeiders die dag vergasten op worstenbrood, borrels en peperkoek of zoetekoek. Zoals gezegd, is niet uitgemaakt hoever in het verleden deze gewoonte opklimt, maar blijkens een getuigenis van de Antwerpse stadssecretaris De Moy (1581) werd er op Verloren Maandag wel heeten koek gegeten.19 Hete koek of warme broodjes at men in de 19de eeuw op Verloren Maandag overigens ook te Rijssel en Douai, een traditie die er reeds in 1667 geattesteerd is20, te Dendermonde21 en te Brugge.22 Vermoedelijk is het een overblijfsel van de eet- en drinkgelagen die steeds met Verloren Maandag geassocieerd geweest zijn (cfr. infra). Oorspronkelijk ook daarmee verbonden, is het geven van fooien, dat reeds vanaf de 14de eeuw geattesteerd is: zo kregen te Brugge in 1389 en 1403 respectievelijk de trompers ende pipers van der halle en de stadswerkgezellen vanwege het stadsbestuur een fooi om tharen verzworen maendaghe te verdrinckene; in 1448, 1453 en 1456 kregen respectievelijk de conync van de stadswachten, de gilde van de stadsklerken en de klerk van de vierschaar er een subsidie voor de maaltijd op “verzworen maendach”.23 Uit deze en andere attestaties blijkt dat de diverse ambachtsgilden op Verloren Maandag een teerfeest hielden (vgl. later de Schuttersgilden) en daartoe van hun werkgever (hier het stadsbestuur) een tegemoetkoming ontvingen. Anderzijds blijkt uit de rekeningen van de huidevettersgilde te Brugge dat in 1468 die gilde naar aloude gewoonte een fooi gaf aan de scheecnape, aen de schadebeletters, aen de stedegarsoenen en aen de vier biddende orders.24 In de 16de eeuw werd volgens KILIAAN de dag gewijd aan uitspatting en eten, maar hij vermeldt niet wie daarbij betrokken was. Duidelijker is CROON (1665), die vermeldt dat de ambachtslieden de dag vurig vierden en van 's morgens tot 's avonds niets anders deden dan alderhande dranck door de keel in te gieten. In sterk moraliserende termen zet Croon zich af tegen het slempen, waarbij de rest van de bevolking blijkbaar niet betrokken was. Ook de Schuttersgilden hadden een teerdag25, zo bijv. de gilde van St.-Joris te Hoogstraten, zoals blijkt uit hun Caerte van 1525 en 1534.26 In Nederland gaven de stedelijke besturen in de 17de eeuw hun beambten tabbardlaken, deelwijn, ganzen of geld en trokken de handwerkgezellen door de straten om fooien op te halen.27 Te Domburg kreeg in de 17de eeuw “'s heeren dienaar” voor 17
18 19 20 21 22 23
24
25 26 27
In E.POFFE: Plezante mannen in een plezante stad; aangehaald in GOOVAERTS 1979 en VAN DEN EYNDE 1987:108. Overgenomen door COREMANS 1844:46 en DE BAECKER 1853:239. PRIMS, GvA VI-2,78 en VIII-1,298. D. 1841:24; overgenomen door DE BAECKER 1853:239. REINSBERG 1860:46. DE FLOU 1878:348; GAILLARD 1879-82:500. STALLAERT III:590-591. Zie daar voor referenties en meer attestaties; ook in MW IX:119 en GAILLARD 1879-82:499-500. REINSBERG 1860:37; ook geciteerd in DEFRAEYE 1944:14. “Diegenen die de twistenden scheidden en schade beletten, aan de stadspolitie en aan de 4 bedelordes”. De gilde van de Vier Gekroonden placht die dag ook vier schelling te geven aan de politie en schadebeletters. K.C. PEETERS 372. GOETSCHALCKX 1891:188. SCHOTEL 1868:169.
zijn vercooren maendach jaarlijks tussen de 1,5 en 3 gulden voor 's heeren Dienaarschap.28 JANSSEN merkt daarbij op dat het zijn jaarlijkse nieuwjaarsfooi zal geweest zijn en dat men toen de dienaar iets “voor zijn' verkoren Maandag” gaf, zoals wij iemand iets “voor zijn nieuwjaar” geven.29 In de 18de eeuw werd de dag nog jaarlyks van veele natgierige werkluiden stiptelyk onderhouden en gevierd, hoewel oorsprong van naam noch feest hun bekend was30, en in de 19de eeuw was de dag in heel de Nederlanden een feestdag voor de arbeiders en ambachtslui, volgens REINSBERG.31 Net zoals op nieuwjaardag trokken van 's morgens vroeg diverse personen door de straten om bij hun klanten of werkgevers hun drinkgeld op te halen: kruiers, bierleveranciers, straatvegers en -veegsters, schoorsteenvegers, lantaarnopstekers, de knechten van timmerlieden, schoenmakers, slagers, kleermakers e.a.32 Op hun beste kleren droegen ze kentekens van hun beroep: de bierleveranciers een klein tonnetje, de straatvegers een miniatuurbezempje, de schoorsteenvegers een dito laddertje enz. De avond en een groot deel van de nacht werd in de herbergen doorgebracht met braspartijen die wel eens de spuigaten uitliepen of eindigden met noodlottige ongevallen.33 Diverse pogingen om de misbruiken te onderdrukken mislukten, behalve te Gent, Brugge en Brussel.34 Te Douai haalden de arbeiders hun nieuwjaarsfooi op bij hun patroon.35 Te Brugge kregen de oude-klerenverkoopsters op de veiling koffie van hun patroon en een teerbiljet om na de koopdag gratis te drinken in de herberg.36 Voor 1891 vermeldt P. DE MONT nog, met verwijzing naar REINSBERG, dat diverse werklui en stadsbedienden van huis tot huis gingen om nieuwjaar te wensen en daardoor een fooi te krijgen. De gewoonte verdween echter geleidelijk. Voor Duffel vermeldt A.W. (1879) dat in de eerste helft van de 19de eeuw de ambachtslieden nog nieuwjaar gingen wensen aan de klanten van hun patroon (later aan patroon en leveranciers) en dat ze dan in de namiddag de opbrengst gingen verdrinken, maar dat de gewoonte in 1879 vrijwel verdwenen was.37 Te Brussel was het geldophalen door de werklieden toen eveneens verdwenen (verboden door burgemeester de Brouckère) en te Gent was evenmin iets van het vroegere vieren overgebleven. In de 20ste eeuw gaven de Westvlaamse rotebazen nog een fooi aan hun roters (Keibergnare 1925). Op diverse plaatsen was met het geldophalen een of andere optocht verbonden. In Amsterdam was er in 1592 een optocht van de leprozen, die, voorafgegaan door de houtzagersgilde met vaandel en trommelslager, in sleden door de stad trokken. Op hun schoot hielden ze een bord,
28 29
30 31
32 33 34 35
36 37
JANSSEN 1858:119 en 1860:163. Vgl. LAMBIN 1834:307, nagevolgd door REINSBERG 1860:46, die vermeldt dat men zich op die dag te Diksmuide en Ieper “een zalige verkoor” wenst (19de eeuw) i.p.v. elders “een gelukkig nieuwjaar”. GOEREE 1690:1385, herhaald in VAN ALKEMADE 1732:163. REINSBERG 1860:36, die hier schatplichtig is aan LAMBIN. Volgens LAMBIN (1834:307) was het nieuwjaarwensen evenwel op veel plaatsen in Vlaanderen verdwenen. Vgl. NIJHOFF (1830:223): “was oudtijds veelal aan luidruchtige vreugde en vermakelijkheden gewijd” (mijn vetjes). In Ieper was het gebruik nog in zwang, maar Lambin hoopte dat de gewoonte zou uitgeroeid worden en bij de brave burgers heerste over het algemeen grote afkeuring van die “zatlapperij” bij het “gemeen volk” (zie ook NN. 1844:148). Volgens NN. 1847 boden de arbeiders nieuwjaarswensen aan en het drinkgeld (dat ruimschoots het salaris van de verloren werkdag compenseerde) werd verbrast. Ook DEFRAEYE 1944:14. Zie hierover (met veel afkeuring) NN. 1844:148. GAILLARD 1879-82:500. COREMANS 1844:46, DE BAECKER 1853:240. Drukkersgasten ook in 1734 te Haarlem (TER GOUW 1871:124). DEFLOU 1878:348. Vgl. GAILLARD 1879-82:499 “était chomé et que les ouvriers et compagnons de métiers passaient dans la joie” (mijn vetjes). Gegevens herhaald door DEFRAEYE 1944:15.
waar de voorbijgangers een geldstuk inwierpen, en in elke slede lag een bierton. In het Gasthuis kregen de leprozen dan een middagmaal aangeboden. Het gebruik verdween in 1604, maar tot in 1608 werd nog een ommegang te voet gehouden. 38 Te Utrecht en elders liep het volk in de 17de eeuw vermomd, verkleed en op stelten door de straten en vroeg bij de “goede luyden” giften die ze 's avonds met groot rumoer verteerden.39 In Vlieland liepen de jongelui (1638) verkleed en zingend door de straten en vroegen huis aan huis om eieren, vis, brood, spek enz. Met de voorraad ging men naar de herberg om te eten en te dansen.40
3. Kritiek op de traditionele naamverklaringen Vrijwel alle auteurs die zich bezonnen hebben over de oorsprong en de betekenis van de verschillende benamingen voor de maandag in kwestie moeten toegeven dat die “duister” of “onzeker” zijn. Na die vaststelling geven ze dan een opsomming van enkele reeds vroeger gesuggereerde verklaringen, waarbij ze in wezen steeds weer herhalen wat KILIAAN (1574) en CROON (1665) gezegd hebben over Raasmaandag en Verloren Maandag c.s. en VAN ALKEMADE (1732), BILDERDIJK (1822) en TER GOUW (1871) over Koppermaandag.
3.1. Raasmaandag 3.1.1. Traditionele verklaringen Zonder nadere uitleg stelt KILIAAN dat deze plaatselijke benaming ontstond omdat de dag verspild werd aan spel en ontspanning. Voor LAMBIN (1834:306), gevolgd door D. (1841), heet de dag in Gelderland zo omdat hij met razen en tieren doorgebragt wordt, wat voor COREMANS (1844:46) aanleiding was om te vermelden dat in Gelderland on tolère, ce jour, furieux tintamarre et rude vacarme, terwijl DE BAECKER (1853:239) herhaalt dat het er dan toegelaten was lawaai te maken (faire du tapage). Ook voor TER GOUW (1871:124) ontleent de dag zijn naam aan het razen, omdat immers de boeren die dag van ouds gewoon waren met groote luidruchtigheid door te brengen; ganstrekken, katknuppelen en dergelijke vermaken werden gevolgd door drinkpartijen in de herberg, die wel eens met vechtpartijen eindigden. Voor DE MONT (1891:19) laat zich de oorsprong zeer lichtelijk raden: de uitbundige losbandige vroolijkheid, waarin deze dag tot heden toe pleegt doorgebracht te worden, het zingen en tieren niet enkel in de drukker dan ooit bezochte herbergen, maar ook tot laat in den nacht op de straat, leggen dezen oorsprong voldoende uit. Het WNT (XII-3:427), tenslotte, vermeldt de naam onder het lemma “razen”.
3.1.2. Kritiek Mogelijk hebben de vermelde auteurs het bij het rechte eind, maar enige scepsis lijkt me toch gewettigd. Ten eerste verliest de verklaring bewijskracht omdat TER GOUW vergeet te vertellen wat men onder “van ouds” moet verstaan. Verder leert de ervaring dat bij dergelijke
38 39 40
TER GOUW 1871:122-123. LAMBIN 1834:306; TER GOUW 1871:121. DEN HEUSEN in TER GOUW 1871:121-122.
ogenschijnlijk doorzichtige (oude) benamingen vaak volksetymologische reïnterpretatie in het spel is. Bovendien blijft de vraag waarom die van Gelderland zich precies op die dag zo “razend” gedroegen. En tenslotte werd volgens TER GOUW zelf (1871:124-125) de dag in de middeleeuwen ook door aanzienlijke dames van Arnhem, de Gelderse hoofdstad, gevierd. De vrouwen en dochters van de stadsbestuurders kregen op die dag immers een maaltijd aangeboden in het wijnhuis van Arnhem nae der goedes gewoenten en soms kregen ze daarbij nog een extraatje van de hertog, die hun o.a. in 1419 een Rijnse gulden liet geven. Daar men de dames bezwaarlijk van “geraas” kan verdenken, lijkt het me niet vermetel om de verklaring van de naam in deze maaltijd-traditie te zoeken. Het gaat hier tenslotte om de oudst bekende attestatie van de naam Raasmaandag41, met verwijzing naar een traditie die blijkens het citaat al lange tijd bestond. Het lijkt daarom niet onmogelijk dat de oorspronkelijke benaming raadsmaandag geweest is. Nadat de naam vervormd was tot raasmaandag lag de weg open voor volksetymologische verklaring, zeker als die dag mettertijd om een of andere reden door het volk vrij onstuimig werd gevierd. Nader onderzoek lijkt hier gewenst.
3.2. Koppermaandag c.s.
3.2.1. Traditionele verklaringen KILIAAN (1574:254) kende kopperkens dagh, kopperkens maendagh als Hollandse variant voor verloren maendagh, evenals het werkwoord kopperen ‘plezier maken’. Over de etymologie heeft KILIAAN zich niet uitgelaten, maar dat hebben anderen na hem des te meer gedaan, daarbij uitgaande van hun geloof in de primauteit van de ene of andere spelvorm. OUDAAN (1664:385), die ten onrechte giste dat Verloren Maandag een vervorming was van Flora Maandag, zag in Koppeltjesmaandag (de Kopper-namen verzwijgt hij wijselijk) een verwijzing naar de Romeinse courtisane Flora en naamgeving naar haar oneervol beroep. (cfr. supra) VAN ALKEMADE (1732:163) noemde Koppermaandag een verkeerde benaming voor Verloren Maandag (ook nog kwalyk Koppermaandag geheten) en vermeldde (163-166) enkele gangbare verklaringen, die hij evenwel gissingen en misschien missingen noemde: 1) de drukkersgasten vinden dat ze hem Kostertjesmaandag zouden moeten noemen ter ere van Laurenz Koster, die ze beschouwden als uitvinder van het drukken42; 2) radicaal verwerpt hij de opvatting van een “anonymus” die dacht aan een vervorming van de vermeende Latijnse benaming voor de drukkersgezellen, cooperatores, d.i. medearbeiders.43; 3) hij verwijst naar een gissing van anderen, die denken aan Koppeltjesmaandag, omdat op de eerstvolgende zondag de evangelietekst over de bruiloft van Kana gelezen wordt44
41
42
43
44
Indien TER GOUW inderdaad de naam bij het beschreven gebruik geattesteerd heeft gevonden, wat niet zonder meer duidelijk is. Het WNT XII-3:427 vermeldt slechts dat de naam sinds KILIAAN in de Woordenboeken optreedt. De gissing werd ingegeven omdat vooral de drukkersgezellen de dag vierden. Later toch geregeld herhaald, bijv. in SCHOTEL 1868:173 en TER GOUW 1871:119. Ook deze opvatting leidde een taai leven, vooral omdat de drukkersgezellen in de 19de eeuw nog vierden, bijv. in Groningen (D. 1841:24). Het gebruik stierf uit rond de eeuwwisseling (WNT VII-2:5568). Later herhaald door SCHOTEL 1868:170-171; TER GOUW 1871:119. Ook BUDDINGH ' (1869:61) dacht aan een liefdesfeest (uit koppelen = paren). Vermeld door LAMBIN 1834:306 (omdat er op die maandag veel getrouwd werd); DE MONT 1891:20; SCHIPPERS 1988:12; V.L. 1991:3.
4) hij vermeldt ook het “blijde feest vieren” van KILIAAN en meent dat kopperen misschien ontstond uit kop ‘kom, beker’ en dan kopperen ‘de kop of beker wat veel gebruiken, te weten op zekere feestdag’.45 Volgens BILDERDIJK (1822) verwijst de naam naar de barbiers, de koppers of bloedlaters, door wie onze voorouders zich in de badhuizen voor hun gezondheid één maal per maand zouden hebben laten koppen. Daar de astrologie het bloed laten op bepaalde dagen verbood, waren op die dagen de badstoven gesloten en hadden de koppers vierdag. Vooral omdat men het jaar niet met bloedstorten wou beginnen, hadden de koppers hun feest op de maandag na Driekoningen, destijds de begindag van het jaar; na de verplaatsing van de nieuwjaarsdag bleef het bijgeloof i.v.m. het koppen op die maandag bestaan en bleef de dag “koppertjes vierdag”. Bij gebrek aan bezigheid gingen de koppers dan maar nieuwjaar wensen bij hun vrienden.46 Volgens sommigen is de naam een vervorming van kopermaandag en verwijst de naam naar het kopergeld dat de arbeiders op die maandag kregen in ruil voor hun nieuwjaarswensen.47 TER GOUW (1871:120) verwierp alle verklaringen en ging uit van een oud werkwoord kopperen (KILIAAN ) met de betekenis ‘smullen, drinken, pretmaken’, kopper ‘vrolijke maaltijd’ en kopperkens ‘pretmakers’. 48 Het WNT sloot zich daar in essentie bij aan en noemde alle andere verklaringen onbevredigend. Het verklaarde de betekenis van kopper onbekend, maar vond het aannemelijk dat moet uitgegaan worden van een betekenis ‘bedrag dat in een gemeenschappelijke feestmaaltijd verteerd werd en dat daartoe bijeengebracht of geschonken werd’. Daaruit kon zich dan de in de 17de eeuw nog bekende betekenis ontwikkelen van ‘feestmaaltijd, hetzij als jaarlijks feest of ander herdenkingsfeest, gehouden door personen van een zelfde beroep of stand’ en vervolgens ‘feestmaaltijd in het algemeen’. Kopperkensmaandag zou dan een samenstelling zijn met kopperkens ‘feestvierders’ (WNT VII-2:5565-5568).
3.2.2. Kritiek De gissingen i.v.m. Koppeltjesmaandag kunnen bij de onzin ingedeeld worden, zowel OUDAAN s fantasietje over Flora als verwijzingen naar het Kana-evangelie en romantische bedenkingen daarbij, nl. dat mensen gewoonlijk met koppeltjes naar een bruiloft gaan of omdat er op die maandag veel getrouwd werd.49 REINSBERG (1860:39) citeerde de opvatting over Koppeltjesmaandag terecht als niet meer dan een “curiosité”, maar verklaarde de etymologie onbekend (1860:46). SCHRIJNEN (1930:178) noemde de naam ronduit een volksetymologische vervorming50, evenals de naam Koperen Maandag. Hetzelfde geldt uiteraard ook voor de “verklaring” uit cooperatores en andere i.v.m. drukkersgezellen. De opvatting van BILDERDIJK over de aderlaters wordt door SCHRIJNEN (1930:177-178) zonder veel enthousiasme vermeld. Terecht, want ze is niet meer dan een ingenieus verzinsel.
45 46
47 48
49 50
NIJHOFF (1830) verwijst naar VAN ALKEMADE. BILDERDIJK 1822, I:271, II:347. Vermeld door LAMBIN 1834:307; D. 1841:24; REINSBERG 1860:46; SCHOTEL 1868:171-172; TER GOUW 1871:119; SCHRIJNEN 1930:177; DEFRAEYE 1944:15; V.L. 1991:3. De drukkers waren volgens Bilderdijk in de kop- of badstoven voorlezers en hadden dus die dag ook vrijaf. Vermeld in REINSBERG 1860:46; SCHOTEL 1868:171; zie ook WNT. Opvatting vermeld door DE MONT 1891:20; DEFRAEYE 1944:15; SODIPA 1985; VAN DEN EYNDE 1987. SCHRIJNEN 1930:178 vond ze het minst onwaarschijnlijk. Vermeld in SCHOTEL 1868:170-171; VAN ALKEMADE in TER GOUW 1871:119. Ook LAMBIN 1834:106. Ook voor WNT VIII-2:5568 is koppel- “ongetwijfeld” secundair. Te verwerpen is dan ook de gissing van MW III:1886 dat kopperen eventueel uit koppelen zou ontstaan zijn en dan verwijzend naar het aaneenkoppelen van een feestelijke maandag aan een zondag.
Dat “onze voorouders” zich voor hun gezondheid één maal per maand lieten “koppen zetten” leidde hij af uit niets meer of minder dan een rijmpje van CATS: In het jaar eens bloed gelaten In de maand eens in het bad. Volgens BILDERDIJK betekent dit: één maal per jaar adergelaten en één maal per maand koppen gezet, want dit laatste gebeurde immers bij het baden, in de badhuizen, en wel door de barbiers. Afgezien van deze wel erg vrije verklaring van het vers van CATS51, klopt ook de rest van BILDERDIJKs redenering niet. Zelfs indien onze voorouders zich één maal per maand lieten koppen en zelfs indien de koppers op de bewuste maandag uit bijgeloof niet werkten, dan blijft de vraag waarom dat een aanleiding was voor alle ambachtslui om zich bezig te houden met de boven vermelde gebruiken (fooien ophalen, slempen). Zonder gedateerde attestaties is de verklaring van TER GOUW , zelfs in de fijngeslepen versie van het WNT, niet zonder problemen. Het MW (III:1886) had al geopperd dat het werkwoord kopperen c.s. best ontleend kan zijn aan het gebruik in plaats van andersom en het WNT noemt het een afleiding van kopper (VII-2:5566). Het citaat uit 1552 (kappeteyn van de nachtwaecke ende zijne XXXII waickers tot een copper, omme lieffelijck mit malcanderen te verteeren), dat volgens TER GOUW de betekenis ‘maaltijd’ moet illustreren, dient veeleer gezien te worden als een illustratie van de betekenis ‘fooi’ of de door het WNT gegeven omschrijving ‘bedrag dat ....’. Maar daarmee zijn de moeilijkheden niet van de baan. Het WNT noemt Koppermaandag een samenstelling van Kopper + maandag (VII-2:5567-5568), dus kopper ‘ingezameld bedrag etc.’ + maandag, maar anderzijds zou Koppertjesmaandag een samenstelling zijn met de meervoudige persoonsnaam koppertjes ‘feestvierders’. Dat lijkt weinig logisch. Indien kopper ‘bedrag etc.’ betekent, dan kan het diminutief ervan, kopperke, toch bezwaarlijk ‘feestvierder’ betekenen. Anders gezegd, als persoonsnaam moet kopperke het diminutief zijn van een persoonsnaam kopper. Het lijkt daarom veel plausibeler om kopper als een oorspronkelijk nomen agentis te beschouwen, een -er-afleiding van een werkwoord koppen. Een dergelijk werkwoord kon best gevormd worden van Mnl. cop, coppe ‘schaal, schotel, drinkkop etc.’ (MW III:1871), met de betekenis ‘met de kop rondlopen om geld op te halen’.52 Wanneer men de volksgebruiken op Koppermaandag nagaat, dan blijkt dat het steeds gaat om het ophalen van fooien met een recipient, een coppe. Men vergelijke een oud rijmpje geciteerd door SCHOTEL (1868:170): Wij wille jolijt hantieren En vrolycke feesten vieren, Al met de coppe in de hant, Nae de oude, oude trant. Het lijkt voor de hand te liggen dat naar deze activiteit verwezen werd met het werkwoord koppen, waarnaast gemakkelijk het frequentatieve kopperen kon ontstaan: het gaat immers om
51
52
Eens per jaar bloed laten en eens per maand bloed laten (= gekopt)? Zelfs wie van vadertje CATS' poëtische kwaliteiten geen hoge dunk heeft, zal zijn verzen toch bezwaarlijk een dgl. logische bloedarmoede toeschrijven. Om van de medische implicaties van de gesuggereerde levensstijl nog te zwijgen. Geen wonder dat het WNT BILDERDIJKs opvatting gewoon niet vermeldt. WNT VII-2:5566 kan de verklaring kopper ‘hij die met de kop loopt om geld op te halen’ niet wettigen, omdat hiervoor nadere gegevens ontbreken. VAN ALKEMADE(supra) had al aan een afleiding van kop gedacht, maar in verband met ‘te veel drinken’.
een “herhaalde werking”, men ging van huis tot huis.53 Diegenen die de handeling stelden, waren dan koppers of (dim.) kopperkens (vgl. Zaans dialect koploper, schaalder met die betekenis, geciteerd door WNT VII-2:5566; vgl. ook dial. zingerkensdag, voor oudejaarsdag wanneer de kinderen nieuwjaar zingen). Later kon betekenisuitbreiding optreden tot kopperen ‘plezier maken, feestvieren etc.’ en kopper ‘het ingezamelde bedrag, fooi etc.’ Net zoals bij Raasmaandag lijkt nader lexicografisch onderzoek hier echter gewenst. Eveneens net zoals bij Raasmaandag blijft bij dit alles natuurlijk de vraag naar het waarom: dat de dag Koppermaandag werd genoemd omdat men fooien inzamelde met de coppe (m.a.w. kopperde), valt aan te nemen, maar de oorsprong van dit gebruik zelf is vooralsnog niet duidelijk. Men kan alleen vermoeden dat hij dezelfde is als die van de tradities geassocieerd met Verloren Maandag.
3.3. Verloren, Verkoren of Verzworen Maandag
3.3.1. Traditionele verklaringen De meeste auteurs vermelden de drie namen als regionale varianten en herhalen in wezen steeds dezelfde tentatieve verklaringen die door KILIAAN , CROON en A.W. werden voorgesteld.54 Voor KILIAAN (1574) wordt de dag gewijd aan uitspatting en overdaad (luxui sacratus) en wordt hij “verloren” genoemd omdat hij verspild wordt aan eten, spel en tijdverdrijf en dus als werkdag verloren gaat. Volgens hem wordt hij elders “verkoren” genoemd omdat “destijds” op veel plaatsen in Gallië de ambtenaren gekozen en aangesteld werden. Hij heet “verzworen” of “gezworen” omdat toen de tot het overheidsambt verkozenen de eed aflegden.55 CROON (1665) is er echter van overtuigd dat de dag “verloren” wordt genoemd omdat op de zondag onder het octaaf van Driekoningen tijdens de kerkdienst de evangelietekst (LUC . II,42-52) aan bod komt waarin verhaald wordt hoe de twaalfjarige Jezus verloren was en na drie dagen door zijn ouders in de tempel van Jeruzalem gevonden werd.56 CROON geeft evenwel toe dat het hem een raadsel is waarom de ambachtslieden die dag al brassend en slempend vieren. LAMBIN (1834:305) vermeldt KILIAAN s opvattingen, maar opteert voor een meer romantische verklaring: de dag zou “verkoren” heten omdat de jongelingen en huwbaere liede, misschien
53
54
55
56
Frequentatieven worden gevormd met de suffixen -eren en -elen, bv. stoten-stotteren, huppen-huppelen. Een frequentatieve vorming met -elen werd bij koppen verhinderd omdat reeds een werkwoord koppelen met andere betekenis bestond. Het curiosum Flora Maandag mag buiten beschouwing blijven (cfr. supra). Een ander curiosum is het verhaaltje van CLEMENT (1836), geciteerd door DEFRAEYE (1944:15) met de opmerking “si non è vero, è bene trovato”. KILIAANs werk-verlies-theorie werd later ook vermeld door LAMBIN 1834; TER GOUW 1871:123; MW VIII:2069; K.C. PEETERS; de verkiezings-en/of-eed-theorie door LAMBIN 1834; DE BAECKER 1853; DE VLAMINCK 1863:18; TER GOUW 1871:124; MW IX:119; DE MONT 1891:20; SCHRIJNEN 1930:178; K.C.PEETERS; DEFRAEYE 1944:14; PEETERS 1980; VAN DEN EYNDE 1987. Voor DE MONT is echter nader onderzoek nodig om uit te maken of verzworen en verkoren dezelfde oorsprong hebben en of de verkiezing en de eed op dezelfde dag vielen. Opvatting later als waarschijnlijk vermeld door REINSBERG 1860:39; ook vermeld door COREMANS 1844; TER GOUW 1871:123-124; SCHRIJNEN 1930:178 zonder veel enthousiasme; K.C. PEETERS ; DEFRAEYE 1944:14; PAPON 1961-1963; GOOVAERTS 1979; PEETERS 1980.
alsdan, meer dan op andere dagen, keus deden van eene vryster of vrouw; “verloren”, omdat men dien werkeloos overbragt (...) “verzworen”, om dat de jeugd eene minnaeres en de huwbaere manschap eene vrouw gekozen hebbende, haer, of eeuwige liefde, of onverbreekbaere trouw zwoeren. Hoewel KILIAAN geen verband legde tussen de verklaring van enerzijds “verloren” en anderzijds “verkoren, verzworen”, werd hij later toch in die zin geïnterpreteerd. Zo leest men bij D. (1841): Volgens Kiliaen, zou deze drievoudige benaming hier van daen komen, dat de magistraten eertyds op dien dag in vele gemeenten verkozen werden, by welke gelegenheid alle dagelycksch handwerk verzuimd, en de dag in jok en spel werd doorgebragt of “verloren”, terwijl de nieuw in bediening tredende wethouders zwoeren zich van hunne pligten te zullen kwyten. Ook COREMANS (1844:46): Kilian attribue ces trois significations à la circonstance que jadis nos magistrats communaux étaient élus çe jour, qui était conséquent perdu pour les occupations journalières. Volgens NN. (1847) is de dag verloren voor het werk omdat de werklui de dag besteden aan nieuwjaar wensen en het verteren van hun zo opgehaalde drinkgeld.57 A.W. (1845:299) meent dat KILIAAN dicht bij de waarheid kwam en vermoedt dat er verband is met een gewoonte te Antwerpen om op de voormiddag van die dag in de lakenhalle het gildeboek voor te lezen. Hij acht het waarschijnlijk dat in principe iedereen zijn werkplaats verliet om naar de hallen te gaan en dat men, gezien de korte dagen in Januari, die dag niet meer terug aan het werk ging.58 STALLAERT acht de ware betekenis van versworen onbekend en houdt zich bij “verloren”, toegevend dat dit niet veel klaarder is. Hij vermoedt dat de naam misschien in verband staat met de drie jaargedingen (II:180-181), een opvatting die ook het MW (IX:118) overweegt, zij het met reserve. De oorsprong van “verkoren” kan voor het MW VIII wel geen andere zijn dan 'een geliefde of gewilde maandag' (aan pretmaken en feestelijkheden gewijd). Anderen menen dat hij zo genoemd werd door de wevers omdat ze die maandag uitkozen en Sint Severinus als patroon namen, wiens feestdag in Vlaanderen op die dag werd gevierd.59
3.3.2. Kritiek Het zal duidelijk zijn dat de voorgestelde verklaringen ofwel geen steek houden, op louter gissing berusten, of voor kritiek vatbaar zijn. De evangelie-theorie kan vergeten worden.60 Ten eerste is niet duidelijk, zoals CROON zelf inzag, waarom de ambachtslui dit wilden vieren en waarom bovendien op de maandag. Ten tweede is de interpretatie duidelijk verzonnen om post facto een verklaring te geven voor “verloren” maandag, wat echter een volksetymologische vervorming is van het eeuwen eerder geattesteerde “versworen”, maar daarover verder meer.
57
58
59 60
Ook vermeld door REINSBERG 1860; DEFRAEYE 1944; VAN DEN EYNDE 1987:107; SCHIPPERS 1988:11; V.L. 1991. Overgenomen door REINSBERG 1860; DEFRAEYE 1944:14; PAPON 1961-63; GOOVAERTS 1979; PEETERS 1980; SODIPA 1985; VAN DEN EYNDE 1987:107; SCHIPPERS 1988:11; V.L. 1991. Zie ook PRIMS 1939:25, zoals de dorpskeuren op de jaargenechten werden voorgelezen, las men jaarlijks het gildeboek op Verloren Maandag. DEFRAEYE 1944:14. Als curiosum kan eveneens afgedaan worden de gissing van BUDDINGH', die meent dat “verzworen” slaat op het niet terugkeren van de drie koningen naar Herodes, hoewel ze dat beloofd hadden; gissing herhaald door DEFRAEYE 1944:14.
Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de werkverzuim-theorie. Zelfs indien KILIAAN het door D. (1841) veronderstelde verband bedoeld had, dan blijft de vraag waarom de arbeiders het werk verzuimden naar aanleiding van de verkiezing van de magistraten. Voor TER GOUW (1871:124) is dat geen probleem: de eedaflegging werd besloten met een maaltijd en als de heren op het stadhuis vrolijk waren, deed het volk op de straat mee. Graag had men echter een bewijs gezien voor deze bewering. Ook VAN DEN EYNDE (1987:107) stelt dat de eedaflegging met feestelijkheden gepaard ging, wat leidde tot een verloren dag, maar hij biedt evenmin een bewijs. Bij de suggestie van NN. (1847) is de vraag natuurlijk weer waarom de arbeiders op die dag nieuwjaar wensten en bovendien zou men moeten weten hoe ver in het verleden die traditie teruggaat. Uit de bovenstaande beschrijving van volksgebruiken is gebleken dat die traditie in die vorm relatief jong is. Overigens werden dergelijke fooien ook opgehaald daar waar de dag “verzworen” werd genoemd (bv. DE BAECKER 1853:240). Dat te Antwerpen het gildeboek werd voorgelezen, is juist, maar dat de ambachtslui daarvoor waarschijnlijk hun werkplaats verlieten en die dag niet opnieuw aan de slag gingen, is pure speculatie van A.W. Het valt veeleer te vermoeden dat de voorlezing op die dag gebeurde omdat het reeds om een andere reden een vrije dag was. Bovendien is niet duidelijk waarom deze voorlezing aanleiding zou hebben gegeven tot de naam “verzworen” maandag, een benaming die overigens veel ouder is dan de bedoelde voorlees-traditie en die trouwens oorspronkelijk voor drie dagen in het jaar gebruikt werd. REINSBERG stond sceptisch tegenover KILIAAN s verkiezing-eed-theorie omdat voor geen enkele stad in de Nederlanden blijkt dat die verkiezing in die periode plaats vond. Hij heeft overschot van gelijk. Zo traden in de 13de eeuw te Antwerpen de schepenen in functie op 11 november; later (14de eeuw) gebeurde de renovatio magistratus of mutatio scabinorum op onvaste dagen, tussen 20 november en 18 december.61 Te Diest werden de schepenen in februari beëdigd.62 Bovendien kan de verklaring niet juist zijn omdat ze niet kan gelden voor de drie dagen die “verzworen” werden genoemd.63
4. Verloren - Verzworen: De Oplossing?
4.1. Relatieve primauteit der namen Bij pogingen tot verklaring van de diverse namen heeft men vrijwel steeds getracht de varianten Verloren-verkoren-verzworen Maandag afzonderlijk te etymologiseren. Men stelt vast dat drie verschillende benamingen in zwang zijn of geweest zijn, zonder zich dieper in te laten met hun onderlinge afhankelijkheid.64 In de praktijk gaat men sinds KILIAAN steeds uit 61
62 63 64
PRIMS GvA II-1:66, V-1:179-180, V-2:75. Zie bijv. V-1:190 vlg.: vernieuwing op 8.12.1394, 21.11.1395, 7.12.1396, 4.12.1397, 27.11.1398 etc.; ook VI-1:174 vlg. DE VLAMINCK 1863:19. MW IX:118. Bijv. DE BAECKER 1853:239 “on l'appelait encore”; REINSBERG 1860:36 “bien que ce nom diffère d'aprês les localités”; BUDDINGH' 1869:61 “elders ... schijnt de ... dag als verloren ... bekend te zijn”; TER GOUW 1871:124 “Onze vaderen spraken ook van een Gezworen of Verzworen Maandag”; DE MONT 1891:19 “staat bedoelde dag bekend onder verscheidene benamingen”; STALLAERT III:590 “variant van”; SCHRIJNEN 1930:178 “Andere namen zijn ...”; K.C. PEETERS 329 “Men noemt hem ook ...”; VAN DEN EYNDE 1987:107 “De meest verspreide benamingen zijn ...” KILIAAN spreekt zich impliciet uit voor “verloren”, CROON expliciet voor “verloren” tegen “verkoren”.
van “verloren” en in het beste geval merkt men gewoon op dat “elders” of “vroeger” een andere variant gangbaar is of was. Alleen CROON (1665) en SCHRIJNEN (1930) doen daarbij een uitspraak over de relatieve primauteit: CROON wijst “verkoren” af als vervorming van “verloren” (“verzworen” kent hij niet) en SCHRIJNEN wijst erop dat “verloren” volksetymologisch verbasterd is uit “verzworen”. In werkelijkheid zijn echter zowel “verkoren” als “verloren” te beschouwen als volksetymologische vervormingen van het primaire “verzworen”. Dit blijkt duidelijk uit een analyse van de overgeleverde vormen. De vorm verzworen maandag treffen we voor het eerst aan in een Latijnse akte van ca. 1185 als dies Lune perjurata65, in een Franse van 1231 als le parjurei lundi66 en verder als “verzworen maandag” in diverse akten, zowel Vlaamse als Brabantse en andere: 1284, versuorne maendaghe, CORPUS I-2:844,844,899,921,928,937; versuoerne maendaghe, ibid. 870; 1291, versuoren maendach, ibid. I-3:1641; versuore, ibid. 1643; 1293, versuorne maendach, ibid. 1883; 1295, versuoren maendaghe/maendach, ibid. I-4:2501,2503; 1300, versworen Maendage, VAN MIERIS II:18; 1315, versworen Maendaghe/maendach, VAN MIERIS II:155; MW IX:119; 1327, versuaren manendach, NIJHOFF 1830:223; 1341, versworen maendaghe, MW IX:119; GAILLARD 499; 1351, verz(w)oren maendach, STALLAERT III:590; GAILLARD 500; 1358, versworen maendach, STALLAERT III:591; 1364, versworen maendag, JANSSEN 1858:119; 1372, versworen maendaghe, STALLAERT III:590; 1389, verzworen maendaghe, STALLAERT III:591; verder 1400, 1411, 1412, 1448, 1454, 1456, 1478, 1517, 1562, verzworen maendach/maendaghe/Maendag/Maendagh, resp. GILLIODTS 1875:191; GAILLARD 499; STALLAERT III:591; GAILLARD 499; STALLAERT III:591; GAILLARD 499; HERMANS 1867:323; DE BAECKER 1853:239; LAMBRECHT 1562:128; 1403, verzworne maendach, STALLAERT III:591; 1421, 1453, verzwooren maendaghe/maendach, FEYS 1873:308; GAILLARD 499; 1445, 1470, 1558, 1574, 1582, versworen maendaghen/Maendach/maendach/maendagh, STALLAERT II:180; RAYMAEKERS 1860:124; REINSBERG 1860:39; KILIAAN 1574:606; STALLAERT III:591; 1451, verzwoorne maendach, GAILLARD 500; 1525, verzwoeren maendach, ERNALSTEEN 1964:8; 1534, verzworenen maendach, GOETSCHALCKX 1891:188.67 De Vlaamse vorm verkoren maandag treedt enkele malen op in de 16de eeuw, nl. 1568, verkooren maendag, NN. 1872:284, ook STALLAERT III:553; 1574, verkoren maendagh, KILIAAN 591; 16de eeuw, vercooren maendaghe, ANGILLIS 1865:182, ook STALLAERT III:553 en MW VIII:1941. Ook de vorm verloren maandag dateert pas van de 16de eeuw68: 1519, verloren manendach, WNT XX-1:1004; 1567, verloren maendach, JUNIUS 1567:395; 1574, verloren maendagh, KILIAAN 594; 1605, verloren Mandtdach, WNT XX-1:1004; 1608, verloren maendach, STALLAERT III:553; 1664, Verlore Manendag, OUDAAN 1664:385; 1665, Verloren Maendagh, CROON 1665:139; 1730, VAN DEN EYNDE 1987:107; 1834 etc., verloren maendag, LAMBIN 1834:305 etc.
65
66 67
68
LATHAM 1965:343, die niet weet over welke dag het gaat, maar vermoedt Hock Monday (2de maandag na Pasen). VON WARTBURG VIII:249. In de attestaties vanaf 1300 zal wellicht af en toe de spelling zijn aangepast (bijv. versuoren > versworen), de oudere zijn “diplomatisch” weergegeven. VAN DEN EYNDE heeft het dus mis dat de eerste vermelding dateert van 1730.
Uit dit overzicht blijkt niet alleen overduidelijk de primauteit van verzworen, maar bovendien kan hieruit afgeleid worden dat de benamingen chronologisch complementair zijn (uiteraard met een overlap-periode) en dat de volksetymologische vervorming grosso modo reeds zijn beslag had gekregen op het einde van de 15de eeuw.69 Dit wordt ook duidelijk geïllustreerd door de behandeling van KILIAAN en CROON . KILIAAN (1574) behandelt de etymologie van zowel Verloren als Verkoren en Verzworen Maandag onder het lemma “verloren maandag” en volstaat bij de lemmata “verzworen” en “verkoren” maandag met een verwijzing naar verloren maandag. Daaruit blijkt overduidelijk dat in zijn tijd de namen Verzworen en Verkoren Maandag (althans hem) nog bekend waren, maar dat de vorm “verloren maandag” het pleit gewonnen had. In de volgende eeuw bestaat daaromtrent geen enkele twijfel meer: CROON (1665) kent zelfs “verzworen maandag” niet meer en verwerpt “verkoren” als foutief. Het feit van de volksetymologische vervorming leidt tot enkele niet onbelangrijke vaststellingen. Om te beginnen blijkt dat ca. 1500 (en wellicht reeds lang voordien) de benaming “verzworen maandag” niet meer begrepen werd; de vraag is: waarom niet? (cfr. infra) Verder is het duidelijk dat de reïnterpretatie (het “begrijpelijk maken”) tot “verloren maandag” is ingegeven door de volkstraditie om die dag niet met arbeid door te brengen. M.a.w. alleen al het feit dat verzworen maandag vervormd werd tot verloren maandag bewijst dat in die tijd de dag een “verloren” dag moet geweest zijn. De Vlaamse vervorming tot verkoren wijst erop dat de dag (minstens plaatselijk) in verband moet gestaan hebben met een of andere verkiezing.70
4.2. Etymologie Wat betekent nu echter die verzworen maandag? Het antwoord op die vraag is heel wat minder eenvoudig dan het misschien op het eerste gezicht lijkt. Het Mnl. versweren komt voor als intransitief, als reflexief en als transitief werkwoord en heeft in essentie drie betekenissen: 1) een valse eed doen, meineed plegen, 2) zweren, onder eed beloven, een eed op iets doen, 3) iets afzweren, verloochenen (MW IX:108-110; ook PLANTIJN 1573 versworen ‘Pariuré, ou promis par iurement’). Ook het Mhd. versweren kent deze betekenissen, evenals het Me. forswear en het Middellatijn perjurare.71 Het middeleeuws Frans parjurer schijnt (hoewel ontleend aan het Latijn) daarentegen alleen de betekenis ‘vals zweren, meinedig worden’ te kennen.72 Nu is volgens het MW (IX:118-119) het Mnl. versworen ofwel deelwoord ofwel deelw. adjectief bij versweren. Daar het in de uitdrukking verzworen maandag onmogelijk adjectief kan zijn (een meinedige maandag?), beschouwt het MW (IX:118) het er als deelwoord, echter zonder duidelijke verklaring en waarschijnlijk geïnspireerd door de vormen verloren en verkoren maandag. Die afwezigheid van verklaring is begrijpelijk want een “gezworen” of “afgezworen” maandag lijkt even zinloos als een “meinedige” maandag. Anderzijds beschouwt het MW (VII:2568) sworen (als substantief en adjectief synoniem van gesworen) in sworen 69
70 71
72
De naam “verzworen maandag” bleef nog een eind in de 16de eeuw bekend en geattesteerd, mede omwille van het archaïserend karakter van de documenten waarin hij voorkomt (woordenboeken op oudere woordenboeken gebaseerd, gildekaarten vernieuwd aan de hand van oudere enz.). Anderzijds zullen “verkoren” en “verloren maandag” al een tijd gangbaar geweest zijn vóór hun eerste attestatie. De verklaring van MW ‘gewilde, geliefde’ lijkt weinig waarschijnlijk. LEXER 1959:281; de moderne Duitse betekenis sich verschwören ‘samenzweren’ is een jongere ontwikkeling, GRIMM XXV:1227; The Oxford English Dictionary IV:471, de betekenis ‘zweren’ is er sinds 1300 geattesteerd; DU CANGE VI:276; LATHAM 1965:343. TOBLER 1969 VII:272; VON WARTBURG VIII:248-249.
maendach dan weer als adjectief, zoals in de sworen meente (= ‘de gezworen gemeente, de gezworenen’)! Het MW ziet daarbij over het hoofd dat een gezworen (voltooid deelwoord bij 't actief, ‘beëdigd’, Lat. juratus) gemeente, een gezworen bode enz. wel zin heeft, maar een ‘beëdigde maandag’ nauwelijks. Ik meen daarom dat verzworen hier dient opgevat als gesubstantiveerd deelwoord, m.a.w. met de betekenis verzworene. Men vergelijke Mnl. gesweren ‘zweren’, waarnaast deelw. adj. gesworen ‘beëdigd, gezworen’ en substantief gesworen, gesworene, geswoorne (MW IX:119); ook sworen ‘gezworene’ en sworen maendach, Mnd. swâre mândach, Mhd. gesworn mântac (MW VII:2568); Duits ein verschworener Anhänger ‘door eed verbonden’ (GRIMM XXV:1229). KILIAAN moet in dezelfde richting gedacht hebben toen hij giste dat de dag zo heette omdat destijds de ambtenaren toen de eed aflegden. Hij beschouwde verzworen als synoniem van gezworen ‘gezworene’ en de verzworen maandag dus als ‘de maandag van de verzworenen = gezworenen’. Het eigenaardige is nu dat verzworen maandag al ca. 1185 in het Latijn vertaald werd als dies Lune perjurata73, waarbij verzworen dus duidelijk als adjectief bij dies werd beschouwd. Voor het middeleeuwse Frans geeft VON WARTBURG een gelijkaardige interpretatie maar hij haalt daarbij een kleine kunstgreep uit om le parjurei lundi te verklaren: het Ofra. parjuré noemt hij een adjectief, met als betekenis ‘qui fait un faux serment; qui viole son serment’ (13de eeuw), hoewel het substantief parjure daarvoor sinds de 12de eeuw geattesteerd is.74 Boven werd al opgemerkt dat verzworen niet als adjectief kan opgevat worden, maar ook ‘maandag van de meinedigen’ heeft geen zin. Wanneer men echter bedenkt dat het Middellat. perjurare oorspronkelijk ‘zweren’ betekende (geattesteerd sinds 1074) en dat pas later perjurare se (1221) optreedt met de betekenis ‘meineed plegen’, dan begint duidelijk te worden wat er is misgelopen. Al in 1185 was de naam verzworen maandag gedeeltelijk ondoorzichtig geworden. Men herkende erin al niet meer het substantief verzworene, maar beschouwde het als een deelw. adjectief. In het Latijn werd dit vertaald als perjurata, van perjurare, dat de drie betekenissen van Mnl. versweren bezat. Dit werd in het Frans omgezet als parjuré, maar de naam werd daardoor gewijzigd omdat het Fr. parjurer alleen de betekenis ‘meineed plegen’ had. De vraag is nu echter, welke van de drie bovengenoemde betekenissen van Mnl. versweren in het substantief versworen vervat zit. De ‘maandag van de meinedigen’ heeft geen zin. Om te beginnen is het Mnl. voor ‘meinedige’ verswerer (Mhd. verswerer) en bovendien valt dan bezwaarlijk in te zien waarom de dag een vierdag was. De betekenis ‘maandag van de afgezworenen = afzweerders’ is niet onmogelijk, maar voorlopig is niet duidelijk wát door wie afgezworen werd en waarom dat gevierd diende te worden. Bovendien zou men als Latijnse vertaling dan dies abjurata verwachten. De betekenis ‘maandag van de gezworenen’ heeft duidelijk wel zin, maar vormt een klein probleem. Het gewone Mnl. woord voor ‘gezworene’ is nl. gesworen(e), geswoorne. Dit woord is honderden malen met die betekenis geattesteerd75, terwijl versworen met die betekenis niet lijkt voor te komen. Men kan zich daarom de vraag stellen waarom het niet in de maandagnaam werd gebruikt. Dat kan om twee redenen gebeurd zijn: ofwel was een versworene een ander soort beëdigde dan een gesworene, ofwel bevat versworene een al in het Mnl. niet geattesteerde of toen reeds verouderde betekenis van versweren.
73 74 75
LATHAM 1965:343. VON WARTBURG VIII:248; ook TOBLER 1969:278, parjuré ‘meineidig, der die Treue gebrochen hat’. Zie CORPUS I-1 passim. Vgl. ook Duits geschworen ‘wie door eed verbonden is’ en geschworene montag, te Koblenz vervormd tot schwerer montag (= zware maandag), GRIMM 15:2745.
Het valt (voorlopig?) niet te bewijzen, maar ik vermoed dat beide factoren in het spel zijn. Het lijkt me nl. aannemelijk dat versweren oorspronkelijk ook de betekenis ‘samen-zweren’ had, m.a.w. het equivalent was van Lat. coniurare, meer bepaald in zijn oorspronkelijke betekenis van ‘gezamenlijk zweren’ (de pejoratieve betekenis ‘samenzweren’ is een jongere ontwikkeling). Daarbij hoort coniuratio ‘verbintenis onder ede’ maar ook ‘eedgenootschap, verbond’ en als krijgsterm ‘gemeenschappelijke eedaflegging van een lichting’. Verzworen komt dan overeen met coniuratus ‘door eed verbonden’ en de coniurati zijn de ‘verzworenen, de samengezworenen’. Het weze herhaald, dit zou moeten bewezen worden door attestaties, maar ik vrees dat dit niet zal kunnen, daar de betekenis dateert van vóór onze oudste documenten in de volkstaal. Het is een hypothese waarvoor voorlopig slechts enkele vage argumenten kunnen aangevoerd worden, maar die mede in het licht van wat volgt toch niet zonder grond lijkt. Ten eerste kan men, ex contrario, verwijzen naar de anders toch wel eigenaardige betekenissen van verzworen maandag waartoe men gedwongen wordt (cfr. supra). Verder blijkt in het Mnl. een werkwoord met de betekenis ‘gezamenlijk zweren’ te ontbreken; het kent alleen de uitdrukking sweren met, met de betekenis ‘samenzweren, zich onder eed met een ander verbinden’ (MW VII:2532). Het verdwijnen van de betekenis kan te maken hebben met de betekenis-specialisering van versweren tot ‘meineed plegen’ (waarna het werkwoord zelfs volledig uit het Ndl. verdween), een evolutie die ook in het Fra., Dt. en Eng. gebeurde. Tenslotte is het misschien ook betekenisvol dat het werkwoord-prefix ver- zeer vaak correspondeert met het lat. con-, bijv. verenigen = o.a. conferre, consociare, congregare, coniungere, vergaderen = convenire, congredi, confluere, concurrere, vergelijken = comparare, conferre, contendere etc.76 Men kan zich dan de evolutie als volgt voorstellen. Het Vroeg-Mnl. (Onl.?) versweren had diverse betekenissen, nl. ‘samen zweren, afzweren, vals zweren’. Er gebeurde betekenisverenging in de richting van ‘vals zweren, afzweren’. De betekenis ‘samen zweren’ ging verloren, maar bleef bewaard in verzworen maandag. Voor ‘samen zweren’ kwam sweren met in voege en mettertijd samenzweren. De betekenis van verzworen werd al in de 12de eeuw niet meer herkend en geïnterpreteerd als ‘vals gezworen’. Dit leidde tot de Lat. vertaling perjurare, perjuratus, waaruit Fra. parjuré. Wat er ook van zij, ik meen dat verzworen maandag de ‘maandag van de verzworenen’ betekent. Een verzworene was daarbij eventueel iemand die iets afgezworen had, maar veeleer iemand die zich onder eed tot iets verplicht had, waarschijnlijk samen met anderen. Deze eedaflegging moet gepaard gegaan zijn met festiviteiten en de traditie moet teruggaan tot de vroege middeleeuwen. Wie waren echter die “samengezworenen” en waarom moest dat gezamenlijk zweren zo nodig tot feestmaaltijden en dgl. leiden? En slaat dit op het jaarlijks vieren van één welbepaalde eedaflegging uit de geschiedenis of gaat het om een jaarlijkse “verzwering”?
4.3. De oorsprong
Men heeft wel eens de mening geopperd dat verzworen maandag misschien in verband moet gebracht worden met de drie jaarlijkse algemene “dingdagen”, dagen van rechtspleging waarop alle inwoners van een gebied (graafschap, gouw etc.) moesten aanwezig zijn.77 Die drie 76 77
Zie verder tientallen werkwoorden in Ndl.-Lat. Wdb. A.W. 1845:299, nagevolgd door REINSBERG 1860:38; ook JANSSEN 1858:119, STALLAERT II:181, MW IX:118; TAILLIAR in VON WARTBURG VIII:249 meende dat het de dag was waarop men diegenen
dingdagen blijken inderdaad soms samen te vallen met de drie als verzworen maandag geattesteerde dagen, d.w.z. de maandag na Driekoningen, na Beloken Pasen en na Beloken Pinksteren.78 Dit samenvallen was echter geen algemene regel. In Den Bosch viel de derde dingdag op de maandag na St.-Jan (24 juni) en elders op de maandag na St.-Bavo79 , terwijl op andere plaatsen de dingdagen steeds op andere dagen dan de maandag vielen.80 Anderzijds werden de drie jaarlijkse poortergedingen in Dordrecht (1315) telkens gehouden op dinsdag, woensdag en donderdag na Verloren Maandag, na Beloken Pasen en na Beloken Pinksteren81, terwijl te Bommel en Tiel (1327) er behalve Verloren Maandag ook andere dingdagen waren.82 Het MW (IX:118-119) twijfelt aan verband met de dingdagen omdat versweren dan in de minder gewone betekenis sweren moet worden opgevat (cfr. supra voor andere problemen i.v.m. de betekenis). Men kan daar bovendien aan toevoegen dat deze interpretatie bezwaarlijk een verklaring biedt voor de boven geschetste volksgebruiken. Ik meen daarom dat de oplossing veeleer moet gezocht worden in het vroege gildewezen. Laten we om te beginnen enkele terzake relevante feiten op een rijtje zetten. 1.
2.
78
79 80 81 82 83 84 85
De oudste Ndl. vermelding van verzworen maandag komt uit de Keure van de lakenindustrie te Brugge (1284), waarin o.a. wordt gestipuleerd: Het gheorlouet wel elken man te couentene up die iij versuorne maendaghe.83 Het werd de leden van de lakengilde m.a.w. expliciet toegestaan om op de drie verzworen maandagen te conventen. Het Mnl. conventen (coventen) is afgeleid van convent ‘overeenkomst, afspraak, verdrag’ en betekent volgens MW (III:1833) ‘overeenkomen omtrent iets, bepaaldelijk eene overeenkomst sluiten aangaande de levering van iets, aannemen’. Convent betekent echter ook ‘samenkomst, vergadering, gezelschap’. Men mag aannemen dat in deze keure de gildebroeders dus expliciet het recht kregen om samen te komen en afspraken te maken. Hierbij gaat het duidelijk om de officiële vastlegging van een costuym waarop de gildeleden geïnsisteerd hadden en dat wellicht verwijst naar een oude traditie (vgl. de lakengilde van Antwerpen, die haar oude costuymen in 1306 bekrachtigd kreeg.84 Of er een verkiezing en/of eedaflegging mee gepaard ging, is niet vermeld. Men mag echter aannemen dat de gesloten overeenkomsten wel door een of andere eed zullen bezegeld zijn en misschien ook besloten werden met een maaltijd, als voorloper van het moderne zakendiner. In de boven aangehaalde attestaties van verzworen maandag etc. gaat het vaak om niet meer dan een dagaanduiding (bijv. iemand verkreeg zijn poorterschap smaen dages nar versuoren maendach85), zodat geen licht wordt geworpen op de betekenis. In die gevallen waar de vermelding wél relevant is, gaat het om een gilde-context (1284, 1291), om het geven van fooien aan vertegenwoordigers van diverse ambachten en beroepen ter vertering op hun verzworen maandag (1341, 1389, 1403, 1411, 1412, 1448, 1451, 1453,
oordeelde die de bestanden hadden geschonden waartoe ze zich door eed verbonden hadden. Het middeleeuwse dierenepos Van den Vos Reinaerde begint met een dgl. rechtszitting. Attestatie uit 1527 in STALLAERT II:181, die opmerkt dat de drie dingdagen inderdaad voor het volk “verloren” waren. MW IX:118; REINSBERG 1860:38. REINSBERG 1860:38. VAN MIERIS II:155. Att. ook in MW IV:988-989. Att. in MW IX:119. CORPUS I-2:824; ook 844,870,899,921,928,937. PRIMS GVA III:67. 1291, CORPUS I-3:1641.
3.
86
87
88
1456), de schuttersgilden (1525, 1534), een genootschap van rederijkers (1470, 1478), nl.: 1291, So wat giuldebroeder, die niet en came ter messe op (...) de verzwore maendaghen (STALLAERT II:180-181); 1341, Bi beveelne van burghemeesters ende tresoriers den scaerwetters te haren versworen maendaghe (gegeven etc.) (MW IX:119; scaerwetters = stadswachten, -politie); 1389, den trompers ende pipers van der halle te verdrinkene in houescheden verzworen maendaghe (STALLAERT III:591); 1403, ghegheven der meesters werclieder cnapen van der stede ende den muederaers in houescheden te verdrinckene up den verzworne maendach (ibid.; muederaers = straatvegers) 1411, ghegheven der meesters werclieder cnapen van der stede tharen verzworen maendaghe te verdrinckene (ibid.); 1412, tharen verzworen maendaghe naer medewintre (ibid.); 1448, Den coninc van den scaerwetters te zinen verzworen maendach te helpen van der maeltyt (GAILLARD 499); 1451, Den ghezelscepe van der penne te hulpen van haerlieden costen die zy pleghen te doene upten verzwoorne maendach (GAILLARD 500); 1453, den gheselscepe van den ghezwoorne clercken van den buerch te hulpen haerlieder verzwooren maendach (STALLAERT III:591); 1456, Den clercken van der vierschare te hulpe van der feeste van den verzworen maendach (GAILLARD 499); 1525-1534, men sal alle jare vier colfdagen ofte geselscapen houden, te weten: opten kermisdach, op Sinct Joris dach, opten dach datmen den papegay schieten sal ende opten verzworenen maendach (ERNALSTEEN 1964:8; GOETSCHALCKX 1891:188); 1470, (wie in het rederijkersgenoorschap wordt opgenomen zal moeten bijdragen in de kosten op zondag na Maria Hemelvaart) ende op den Versworen Maendach (RAYMAEKERS 1860:124); 1478, (leden van de rederijkersgilde mogen elk jaar bij de overheid namen indienen van gezellen waaronder men een deken en vier gezworenen zal kiezen, die dan samen de eed zullen afleggen) op ten verzworen maendach (HERMANS 1867:323). De oude ambachtsgilden zijn verdwenen, maar veel van hun gebruiken leven voort in de schuttersgilden. Zo is er de jaarlijkse verkiezing van de gezworenen en de opname van nieuwe leden, op o.a. Verloren Maandag gevolgd door de eedsaflegging.86 Hun statuten zijn grotendeels geïnspireerd door die van de ambachtsgilden. 87 De Verloren Maandag was een van de teerdagen van de gilde.88 Toeval of niet, maar de attestaties onder 2.
Voor eedsaflegging van gildebroeders bijv. ROECK 1982:92-93 (op Verloren Maandag), 1387 (JANSEN 1905:13), 1534 (GOETSCHALCKX 1891:185), 1594, verkiezing deken en eedsaflegging smaendaghs alsmen den voghel geschoten sal hebben (MICHIELSEN 1906:16); te Arras (1396) dienden de dekens etc. de dag na hun verkiezing de eed af te leggen voor burgemeester en schepenen (REINTGES 1963:329-330). Overeenkomst met ambachtsreglementen: VAN AUTENBOER 1977:87; voor aanknopen bij gilde zie ook REINTGES 1963:326-327; zie ook daar 307-328 voor oorsprong schuttersgilden en VERSTRAETEN 1977 over ontstaan en organisatie. Bijv. de St.-Jorisgilde te Meer, ERNALSTEEN 1964:35; zie Ook K.C.PEETERS 372, ROECK 1982:98. De gildekaarten bevatten gegevens over de bijdragen die de leden op de teerdagen moesten leveren (bv. 1387, JANSEN 1905:13; 1534, GOETSCHALCKX 1891:185). Te Arras (1396) vonden op kosten van de
illustreren de chronologische evolutie: aanvankelijk ging het om een aangelegenheid van de ambachtsgilden, later leefde de traditie voort in de schutters- en rederijkersgilden. 4. Te Antwerpen werd in de lakenhalle het gildeboek voorgelezen. Waarom? Zou het niet geweest zijn naar aanleiding van de eedaflegging van de nieuwe gezworenen van de gilde? 5. Doorheen de eeuwen werd de dag vurig gevierd door ambachtslieden en werklui, tot in de 19de eeuw. Kortom, van in de oudste tijd tot aan de twintigste eeuw loopt het Verloren-Maandag-gebeuren als een rode draad door de gildegeschiedenis. Een relevante tekst zou in dit verband een akte van 1306 kunnen zijn89, waardoor de lakengilde van Brussel haar statuten hernieuwd kreeg en waarin gesteld wordt dat elc man, die voer in die vorste (vorseide?) gulde was, dat hi nu sy dair inne gelijc dat hi te voeren was. Belangrijk is de stipulatie: wille enich man van ambachte in dese gulde gaen hi macher ingaen, overmids de hoechste boete van der gulde, ende dan moetti versweren sijn ambacht, op dat hi van scalken ambachte is (d.i. afzweren indien hij tot enig geheim genootschap behoort). Het is mogelijk dat de verzworen maandag in verband staat met dit “afzweren”, maar het lijkt niet waarschijnlijk. Ten eerste wordt gesuggereerd dat dit “afzweren” niet de regel zal geweest zijn en bovendien zou dit impliceren dat men alleen op de “verzworen maandag” lid van de gilde kon worden. Ik vermoed dat het veeleer een herinnering is aan, en dat men moet teruggaan tot, de vroegste geschiedenis van de gilden. Al in het woord gilde zelf treffen we de voornaamste concepten aan die steeds met de Verloren (Verzworen) Maandag geassocieerd geweest zijn: Oudnoors gildi betekende immers ‘betaling, feestmaal, vereniging’; vgl. Oudnederfrankisch gelda ‘collecta’, gildonium ‘eedgenootschap’ (DE VRIES 1971:208). De verre oorsprong van het woord is te zoeken in de heidense offergemeenschappen, die voor de offermaaltijd een bijdrage leverden. De gildonia zelf, de eedgenootschappen van ambachten en beroepen, treden op in de Frankische tijd. Over hen mag hier wel M. ROUCHE (1985:417) geciteerd worden: Mieux connues sont ces communautés marginales que les clercs dénoncent sous le titre de conjurations et que d'autres appellent guildes. Of, in de Nederlandse vertaling (1987:344, mijn vetjes): Beter bekend zijn de marginale gemeenschappen die door de geestelijken als 'samenzweringen' worden afgewezen en door anderen 'gilden' worden genoemd. Door middel van een wederkerige eed beloofden allerlei mensen, boeren, ambachtslieden en vooral kooplui, elkaar onderlinge steun, koste wat het kost. Deze eden plachten op 26 december te worden gezworen, de feestdag van de heidense god Jul90, wanneer men een verbond kon sluiten met de geesten der doden en met de demonen die naar de aardbodem terugkeerden. Dan richtten de toekomstige broeders enorme banketten aan, een gelegenheid om zich tot overgevens toe vol te stoppen met voedsel en zich te bedrinken totdat een staat van helderziendheid was bereikt waarin contact met de bovennatuurlijke krachten mogelijk was. Vervolgens kon een ieder plechtige eden afleggen, de één om deze of gene te doden, de ander om bij een bepaalde gelegenheid voor een derde in te staan, enzovoorts. Vele geestelijken tekenden
89 90
gildebroeders feesten plaats op 1 mei, Driekoningen en Halfvasten (REINTGES 1963:329-330). Na de eedaflegging op Verloren Maandag trakteert de nieuw aangestelde deken met drank (ROECK 1982:98). Bovendien trakteerden de gezworenen op papegaaidag soms met bier (1601, REYDAMS 1891:49) en soms betaalde de schutterskoning een vat bier voor de gildebroeders op de dag na papegaaidag (1594, MICHIELSEN 1906:19). DE KLERK 1839:724-726. Men lette op het verband met Verloren Maandag. De Germanen vierden het joelfeest (Kerstmis) en de joeltijd, een periode die afgesloten werd na de 12de nacht (Twelfth Night), m.a.w. op Dertiendag = Driekoningen, waarna het nieuwe jaar begon. Driekoningen was lang de eerste dag van het jaar.
verzet aan tegen deze 'samenzweringen', een gevaar voor de openbare orde maar vooral, en erger nog in hun ogen, duivels en immoreel van karakter.91 Hincmar van Reims trachtte in 858 tevergeefs deze organisaties te verchristelijken en door de concilies werden ze verboden. Soms bleken ze echter nuttig in de strijd tegen de Vikingen, in 859 bijv. tussen de Seine en de Loire, en de organisaties van de kooplieden waren vaak nodig om piraten op zee te lijf te gaan of om in buitenlandse havens hun prijzen op te leggen.92 Men merke bij dit alles op dat ROUCHE het woord conjurations tussen haakjes plaatst om aan te geven dat het gaat om het in Latijnse teksten aangetroffen coniuratio, dat hier eigenlijk niet met conjurations kan vertaald worden, omdat dit Franse woord ‘samenzwering’ betekent, een pejoratieve betekenis die het Latijnse woord hier niet heeft (cfr. supra). De Nederlandse vertaling is uiteraard evenzeer misleidend, al wordt het woord tussen aanhalingstekens geplaatst. Het ging immers om ‘gezamenlijk zweren’ en dus ‘samen zwering’, Vroeg-Mnl. verswering. Uit de geschiedenis leren we dat tijdens de volle middeleeuwen in de steden diverse ambachtsgilden tot bloei kwamen.93 Dit gebeurde vanuit een behoefte aan samenhorigheid onder vakgenoten die vooral werd ingegeven door het gemeenschappelijke gebruik van installaties (hallen, molens, aanlegplaatsen etc.), gemeenschappelijke verplichtingen tegenover de heer, zoals prestaties of leveringen in natura. In de 14de eeuw kregen de meeste ambachtsgilden het alleenrecht bij de uitoefening van hun beroep en werd aansluiting van alle beroepsgenoten verplicht.94 Met hun reglementen werd getracht de onderlinge concurrentie uit te schakelen door productie- en personeelsquota, prijzenfixering, vastlegging van arbeidsuren en dergelijke.95 De gilden waren hiërarchisch gestructureerd, van het laagste niveau, dat der leerjongens of knapen, tot dat van de gezworenen, oudermannen of dekens.96 De jaarlijkse verkiezing van het gildebestuur ging gepaard met de eedaflegging van de leden. De oudste gilden blijken de koopliedengilden geweest te zijn, die in Brabant gewoonlijk als lakengilden worden aangeduid.97 In Vlaanderen begonnen die koopliedengilden vanaf het einde van de 13de eeuw, samen met de actieve lakenhandel, weg te kwijnen, maar in Brabant hielden ze de hele middeleeuwen stand. Ze werden geleid door dekens of oudermannen, die over een beperkte jurisdictie beschikten over hun gildebroeders, en in veel steden van Brabant was in de late middeleeuwen het kooplieden- of lakengilde nog een soort van handelsrechtbank. Hoe oud de gilden ten onzent zijn, is niet met zekerheid uit te maken, maar het heeft er alle schijn van dat ze vrij dicht aansluiten bij de verboden coniurationes uit de Frankische tijd. In ieder geval vermeldt VAN UYTVEN (1982:217) over de kooplieden van Kiel dat ze reeds bij het begin van de 11de eeuw verenigd waren met het oog op onderlinge steun. Zij waren blijkens hun beruchte drinkgelagen waarschijnlijk in een gilde georganiseerd. Deze gilden (...) of gezworen broederschappen, met hun ritueel van bijstandseden, collectes, gildekas en heildronken, stamden uit de Germaanse wereld.
91
92 93 94 95 96 97
Vgl. DE VRIES 1971:208: In het Frankische rijk worden de gildonia aanvankel. verboden, klaarblijkelijk wegens de heidense herinneringen. Vgl. ook VAN UYTVEN 1982:214. ROUCHE 1987:344. VAN UYTVEN 1982:210. Ibid. 211-212. Ibid. 212. Ibid. 214. Ibid. 217.
5. Besluit Ik meen dat men zich de geschiedenis van Verloren Maandag als volgt kan voorstellen. In de vroege middeleeuwen ontstond bij diverse beroepsklassen de gewoonte elkaar bijstand te zweren. Naar aanleiding van die eedaflegging werd gevierd met eet- en drinkgelagen. De praktijk werd door de geestelijken scheef bekeken. Ze noemden ze coniuratio (verzwering) en probeerden ze te verchristelijken en uiteindelijk te verbieden. Dergelijke gebruiken hebben echter een taai leven en wanneer later de ambachtsgilden beter van de grond kwamen, herleefde de traditie (indien ze al ooit uitstierf), vermoedelijk naar aanleiding van de verkiezing van de gezworenen. Indien de eedaflegging oorspronkelijk op 26 december plaats had98, dan moet ze toch al vrij vroeg naar een maandag verschoven zijn, wellicht de maandag na Driekoningen. Het is vooralsnog niet duidelijk of het bij de Verloren Maandag van Beloken Pasen en Pinksteren gaat om (latere?) regionale verschillen of om varianten afhankelijk van het ambacht, dan wel of de benaming mettertijd een term was geworden voor elke feestelijke eed-dag volgend op een gildefeestdag.99 De gezworenen boden hun leden een feest aan, waarvoor ze vanwege het stadsbestuur mettertijd een subsidie kregen, wat later evolueerde tot het aanbieden van fooien en nog later het vragen om fooien. Het eten van hetebrood en dergelijke kan herinneren aan de oude feestmalen. Met het verdwijnen van de ambachtsgilden werden m.a.w. tradities aangepast; ze bleven voortleven in andere vorm. In de schuttersgilden werden ze het best bewaard onder de vorm van eedaflegging met teerdagen. De naamgeving heeft de diachronische en regionale evolutie gevolgd van de diverse gebruiken. Lange tijd bleef de benaming Verzworen Maandag in zwang. Toen de gilden aan belang inboetten, verwaterden ook de volksgebruiken. Van de feestmaaltijden bleef uiteindelijk nog het ophalen van fooien over en het eten van hetebrood. Daar dit gepaard ging met afwezigheid van arbeid en de betekenis van verzworen onduidelijk was geworden, werd de naam volksetymologisch aangepast tot Verloren Maandag. Elders inspireerde de verkiezing van gildedekens etc. tot verkoren Maandag. Op sommige plaatsen bleef als enig gebruik het rondgaan met de coppe, waardoor de naam Koppermaandag ontstond. Elders gaf een maaltijdtraditie aanleiding tot Raa(d)smaandag of noemde men de dag Raasmaandag omwille van de woeste uitspattingen. Plaatselijk ging het er zo carnavalesk aan toe dat men sprak van Zotte Maandag. De meeste volksgebruiken verdwenen echter en dat betekende ook de ondergang van de benamingen (bijv. Koppermaandag, Raasmaandag). Alleen Verloren Maandag hield stand. Indien het bovenstaande juist is, dan houden de Antwerpenaars een stukje van een meer dan duizend jaar oude traditie in ere telkens als ze op Verloren Maandag een van hun onvolprezen weustebroje verorberen. Een hart- (en maag-)verwarmende gedachte.
98
99
Bij gebrek aan bronvermelding is niet te achterhalen of 26 dec. inderdaad de juiste datum is. Gaat het bijv. om de dag na Joeltijd, m.a.w. na Dertiendag? De maandag na Driekoningen heette later in ieder geval plaatselijk weversmisdag, die van Pasen in Kortrijk boerenmaandag; maar die van Sinksen is ook voor Kortrijk geattesteerd. Die van Driekoningen is echter overweldigend in de meerderheid en de “normale”.
Aangehaalde Literatuur
ANGILLIS 1865
A.W. 1845 A.W. 1879 BILDERDIJK 1822 BUDDINGH' 1869 COREMANS 1844 CORPUS
CROON 1665 D. 1841 DE BAECKER 1853
DEFLOU 1878 DEFRAEYE 1944 DE KLERK 1839
DE MONT 1891 DE VLAMINCK 1863 DE VRIES 1971 DU CANGE ERNALSTEEN 1964 FEYS 1873 GAILLARD GILLIODTS 1875 GOEREE 1690
= ANGILLIS A., Collection des keuren ou statuts de la ville de Roulers, in: Annales de la Sociéte d'Emulation, pour l'étude de l'Histoire & des Antiquités de la Flandre, 13, 2de R., 146-202. = A.W., L'origine de Lundi perdu, in: Messager des Sciences Historiques et Archives des Arts, Gent, 1845, 298-299. = A.W., Verloren Maandag, in: Rond den Heerd, XIV (1879), 102-103. = BILDERDIJK W., Geslachtlijst der Nederduitsche Naamwoorden, Amsterdam, 1822, 2 dln. = BUDDINGH ' D., Feesten en Feesttijden. Natuur-, Kerk- en Volksfeesten in oorsprong en beteekenis, Anvers, 1869. = COREMANS V.-A., L'année de l'ancienne Belgique, Bruxelles, 1844. = Corpus van Midelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300)/ onder red. van Maurits Gysseling; met medew. van Willy Pijnenburg, 1. Ambtelijke Bescheiden, I-IX, 2. Literaire Handschriften, I-VI, 's-Gravenhage, 1977= CROON P., Almanach voor Heden en Morghen ..., Antwerpen, 1665. = D., Het historische der Week. II. Maendag, in: Kunst- en Letterblad, Gent, II(1841), 24. = DE BAECKER L., Notice sur deux manuscrits Flamands, un calendrier et un livre d'heures du seiziéme siécle, in: Annales du Comité Flamand de France, Dunkerque, 1853, 236-243. = DEFLOU K., Oude en nieuwe volksgebruiken, in: Rond den Heerd, XIII (1878), 348. = DEFRAEYE L., Verloren Maandag, in: Winterhulp. Officieele uitgave van het Centraal uitvoerend Comité, Brussel, 1944-1, 13-17. = DE KLERK J., De Brabantsche Yeesten, of Rymkronyk van Braband, door Jan de Klerk, van Antwerpen, uitgegeven door J.F.Willems, Brussel, I (1839). = DE MONT P., Eene Kleinigheid over "Verloren Maandag", in: Volkskunde, IV (1891), 19-23. = DE VLAMINCK A., Jaerboeken der Thieltsche Rhetorijkkamer, in: Vaderlandsch Museum, V (1863), 1-225. = DE VRIES J., Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden, 1971. = DU CANGE, Glossarium mediae et infimae Latinitatis ..., 1883-1887, 10 vol. = ERNALSTEEN J., Kempische Schuttersgilden, deel IV, in: Oudheid en Kunst, XLVII (1964), = FEYS E. & VAN DE CASTEELE D., Histoire d'Oudenburg, Bruges, 1873, deel 2. = GAILLARD E., Glossaire Flamand de l'Inventaire des Archives de Bruges, Brugge, 1879-1882. = GILLIODTS - VAN SEVEREN L., Coutumes des Pays et Comté de Flandre. Quartier de Bruges, Tome Second, Bruxelles, 1875. = GOEREE W., Joodse Oudheden ofte Voor-bereidselen tot de Bijbelsche Wysheid, Amsterdam, 1690, deel 2.
GOETSCHALCKX 1891 = GOETSCHALCKX P.J., Charter van Graaf Anthonis van Lalaing aan het Schuttersgilde. 1534, in: Kempisch Museum II (1891), 184-191. GOOVAERTS 1979 = GOOVAERTS B., Overmorgen, Verloren Maandag: lekker worstebrood smullen, in: Gazet van Antwerpen, 6-7 jan. 1979, p. 15. GRIMM = GRIMM J. & W., Deutsches Wörterbuch, Leipzig, 1854 vlg. HERMANS 1867 = HERMANS C.R., Geschiedenis der Rederijkers in Noordbrabant, dl.2, Bijlagen, 's-Hertogenbosch, 1867. JANSEN 1905 = JANSEN J.E., Turnhout in het Verleden en het Heden, III, Bewijsstukken, Turnhout, 1905, 8-15. JANSSEN 1858 = JANSSEN H.Q. & VAN DALE J.H., in: Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, III (1858), 119. JANSSEN 1860 = JANSSEN H.Q., Domburg in het begin der zeventiende eeuw, in: Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, V (1860), 179-192. JUNIUS 1567 = JUNIUS , Nomenclator omnium rerum ..., Antwerpen, 1567. KEIBERGNARE 1925 = KEIBERGNARE, Verkoren Maandag, in: Biekorf, XXXI (1925), 47-48. KILIAAN = KILIAAN , Etymologicum Teutonicae Linguae (1599), facs.uitg. Familia et Patria, Handzame, 1974. KLUGE = KLUGE F., Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, Berlin, 1957. LAMBIN 1834 = LAMBIN , Verkoren, verloren of verzworen maendag, in: Nederduitsche Letteroefeningen, Gent, I (1834), 305-307. LAMBRECHT 1562 = LAMBRECHT J., Het Naembouck van 1562, uitg. R. VERDEYEN, Liège, 1945 LATHAM 1965 = LATHAM R.E., Revised Medieval Latin Word-List from British and Irish Sources, London, 1965. LEXER = Matthias Lexers Mittelhochdeutsches Taschenwörterbuch, Stuttgart, 1959. MICHIELSEN 1906 = MICHIELSEN J., Afschrift der oude Caerte ende Ordonantie van de schutterije van den ouden handtboghe ende gulde van Sinte Sebastiaen ... 1594, in: Oudheid en Kunst, II (1906), 13-24. MW = VERWIJS E. & VERDAM J., Middelnederlandsch Woordenboek, 's-Gravenhage, I-IX (1885-1929). NIJHOFF 1830 = NIJHOFF I.A., Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, Arnhem, 1830, deel 1. NN 1844 = NN., in: Belgisch Chronykje, Geschied- en Letterkundig Tydschrift, III (1844), 148. NN 1847 = NN., Janvier, in: Het Brusselsch Tydschrift, Brussel, II (1846-1847), 145-147. NN 1872 = NN., in: Annales de la Société d'Emulation, pour l'étude de l'Histoire & des Antiquités de la Flandre, Bruges, 24 (1872), 3de R., deel 7, 284. OUDAAN 1664 = OUDAAN J., Roomsche Mogentheyt of Naeuwkeurige Beschryving, van de Macht en Heerschappy der Oude Roomsche Keyseren, Amsterdam, 1664. PAPON 1961 = PAPON F., Verloren Maandag, in: Laatste Nieuws, 5 jan. 1961.
PAPON 1963
= PAPON F., De viering van "Verloren Maandag", in: Laatste Nieuws, 9 jan. 1963. PEETERS K.C. = PEETERS K.C., Eigen Aard, Antwerpen, 1946. PEETERS 1980 = PEETERS E., Raadsels rond Verloren Maandag en het Worstenbrood, in: Scot, 27-9 (1980), 98-100. PLANTIJN 1573 = PLANTIJN C., Thesaurus Theutonicae Linguae (1573), facs. uitg. F. CLAES, 's-Gravenhage, 1972. PRIMS 1939 = PRIMS F., De statuten van de Antwerpsche lakengilde in het begin der 16de eeuw, in: Versl. & Med. Kon. Vl. Ac., 1939, 19-46. PRIMS GVA = PRIMS F., Geschiedenis van Antwerpen I (1927) -XXVIII(1949) RAYMAEKERS 1860 = RAYMAEKERS F.J., Historische oogslag op de Rederijkkamers van Diest, in: Vaderlandsch Museum, III (1859-1860), 90-129. REINSBERG 1860 = REINSBERG-DERINGSFELD O. de, Calendrier Belge, Bruxelles, 1860, 2 vols. REINTGES 1963 = REINTGES T., Ursprung und Wesen der spätmittelalterlichen Schützengilden, Bonn, 1963. REYDAMS 1891 = REYDAMS A., Tweede bladzijde uit de geschiedenis der voogdij van Moll, Baelen en Desschel. De drie Schuttersgilden, in: Kempisch Museum, II (1891), 40-54. ROECK 1982 = ROECK A., De schuttersgilden, in: Culturele Geschiedenis van Vlaanderen, deel 1 Vlaamse Volkscultuur, Deurne/Ommen, 1982, 87-98. ROEKELOOS 1953 = ROEKELOOS A., Zotte Maandag, in: Tijdschrift van de Touring Club van België, 59-1 (1953), 19. ROUCHE 1985 = ROUCHE M., in: ARIÈS P. & DUBY G., Histoire de la vie privée, Tome 1. De l'Empire romain à l'an mil, Paris, 1985; Ndl. vert.: Geschiedenis van het Persoonlijk Leven, Amsterdam, 1987, I, 329-433. SCHIPPERS 1988 = SCHIPPERS M., Verloren Maandag, in: De Drie Rozen, 22 (1988), 11-13. SCHOTEL 1868 = SCHOTEL G.D.J., Het Maatschappelijk Leven onzer Vaderen in de zeventiende eeuw, Haarlem, 1868. SCHRIJNEN 1930 = SCHRIJNEN J., Nederlandsche Volkskunde, deel I, 1930(2) SODIPA 1985 = NN., Verloren Maandag, in: Sodipa, Maandblad van het personeel van de Stad Antwerpen, 33 (1985), 21. STALLAERT = STALLAERT K., Glossarium van verouderde rechtstermen..., Leiden, 1890. TER GOUW 1871 = TER GOUW J., De Volksvermaken, 1871, facs.uitg., Vrienden van het Amsterdam-boek, z.j. TOBLER = TOBLER -LOMMATZSCH, Altfranzösisches Wörterbuch, Wiesbaden, I (1925) - X (1974). VAN ALKEMADE 1732 = VAN ALKEMADE K., Nederlands Displegtigheden, Rotterdam, 1732. VAN AUTENBOER 1977 = VAN AUTENBOER E., De Schuttersgilden in de Kempen, in: Ons Heem, 31,3-4 (1977), 86-96. VAN DEN EYNDE 1987 = VAN DEN EYNDE S., Over het ontstaan van Verloren Maandag en Worstebrood, in: Cult.Jb. Stad Antwerpen, 5 (1987), 107-108. VAN MIERIS 1754 = VAN MIERIS F., Groot Charterboek der Graaven van Holland en Heeren van Vriesland, deel 2, Leyden, 1754.
VAN UYTVEN 1982
VERSTRAETEN 1977
V.L. 1991 VON WARTBURG WNT
= VAN UYTVEN R., Stadsgeschiedenis in het Noorden en Zuiden, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Haarlem, II (1982), 188-253. = VERSTRAETEN R., Ontstaan en ontwikkeling van de Sint-Sebastiaansgilden in Vlaanderen, in: Ons Heem, 31,3-4 (1977), 97-103. = V.L., Verloren Maandag, in: Contactblad Heemkring Ekeren, jrg. 9, nr. 1, jan. 1991, 2-3. = VON WARTBURG W., Französisches Etymologisches Wörterbuch, Tubingen (Basel), I (1948) - XXI (1965). = Woordenboek der Nederlandsche Taal, 's-Gravenhage-Leiden, 1882-.