LAAT NOOIT OVER JE LOPEN
O VER OORZAAK EN GEVOLG
LOGICA EN ONLOGICA
ORDE EN GEZAG
IN ONDERWIJS EN OPVOEDING
HENK PFALTZGRAFF
VOORWOORD Dit boekje beschrijft mijn schoollevensverhaal. De zorgeloze HBS tijd, het beginnend leraarschap en het conrectoraat aan een gerenommeerd lyceum in de randstad. Het is dus non-fictie. Niettemin ontwikkelt het verhaal zich ongewild plotmatig: een volkomen onnodige fusie gevolgd door knullig management en een cultuuromslag van honderdtachtig graden brengen dat lyceum aan de rand van de afgrond. De school verliest in vier jaar tijd eenderde deel van zijn aanhang. In de eerste druk richtte ik mij in de stijl van een brief tot mijn oud-leerlingen. In de tweede druk, die voor een algemener lezerspubliek bestemd is, heb ik de informele vorm gehandhaafd. Laat u niet verwarren door die stijl. Ik heb er (vooral in het laatste stuk) naar gestreefd zo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven. Mijn dank gaat speciaal uit naar Hèlen Cop, oud-leerlinge en grafisch ontwerper, die het voorblad componeerde en mij de beginselen van Desk Top Publishing in een paar uurtjes bijbracht. Aan Hèlen is een knappe lerares verloren gegaan. Alle rechten voobehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd zonder voorafgaande toestemming van de auteur. Correspondentie inzake overnemen of reproductie kunt u Richten aan:
Een postuum dankwoord tevens voor Herman Boot, mijn wiskundeleraar van weleer. De man die wist waar het om gaat in het onderwijs: de kinderen.
Henk Pfaltzgraff e-mailadres:
[email protected]
2e druk 2001 © Copyright Henk Pfaltzgraff, Purmerend.
4
5
Zaandam, 28 mei 1999 Beste, lieve oud-leerling:
Ik begin bij het begin. Deze eerste zin doorbreekt drie taboes. Starten met de eerste persoon enkelvoud wekt de indruk van zelfgenoegzaamheid, zegt men, maar ik vind het een vorm van valse bescheidenheid om een autobiografisch werkje op een andere wijze te openen. Het tweede taboe is het gebruik van twee keer hetzelfde woord in een zin. Mooier zou zijn: laten we starten met de opening. Maar ik ken mijn beperkingen. De inhoud vind ik belangrijker dan de vorm. Daden hebben prioriteit boven woorden. Daarmee plaats ik mijzelf buiten het kader van normen en waarden van de eerstegraads wereld. Die wereld wordt immers beheerst door de talenmensen (die vorm nogal eens belangrijker vinden dan inhoud en praten plegen te verkiezen boven luisteren en handelen). Ik weet het. Maar ik kan niet anders! In de derde plaats zondig ik tegen een logisch principe. Je kunt, althans in een eendimensionaal verhaal, niet anders dan bij het begin beginnen. Alleen als het verhaal cyclisch is, zoals bij een rondo, kun je bij het einde beginnen; of middenin, dat komt op hetzelfde neer. Ik begin dus gewoon bij het begin. Mijn zwakheden. De selectiegesprekken voor directiefuncties (waarin we naar onze eigen functie moesten solliciteren) in onze gefuseerde scholengemeenschap (maart 1995) hadden een hoog Volkshogeschool gehalte. Zo werd aan alle gegadigden de vraag gesteld: Wat zijn je sterke/zwakke punten? Ik herinner mij nog goed de verbijstering die mij verlamde toen ik door deze vraag werd getroffen. Overigens, de vraag werd gesteld door twee deskundigen die zich grondig op de selectiegesprekken hadden voorbereid. Experts dus. Maar daarover later meer.
6
7
Begin
Zwakke . . .
Zinloos Gezag
En daarmee ben ik op een van mijn zwakke punten gekomen. Ik reageer secundair met name in onzinnige situaties. Van flagrante domheden kan ik totaal van slag raken. Door het uitblijven van een directe reactie denkt de ander - de domme - dan al gauw dat ik hem of haar serieus neem. En dat geeft soms aanleiding tot misverstanden. Zo ook hier. In de paniek van het-moeten-reageren gaf ik het speelse antwoord: ‘Ik heb helemaal geen zwakke punten’. Fout dus, volstrekt verkeerd. Achteraf had ik moeten kiezen voor het antwoord Mijn zwakste punt is dat ik diep in mijn hart verschrikkelijk graag de baas wil spelen. Met zo’n antwoord was ik nu waarschijnlijk voorzitter van de Centrale Directie geweest. Gemiste kans dus. Een tweede euvel waar ik mee door het leven moet is mijn neiging om onzinnig gezag niet te erkennen. Ik ben ongehoorzaam. Zo kon het gebeuren (en gebeurde het ook dikwijls) dat ik secundair reagerend of helemaal niet reagerend op de domheid van een gezagsdrager, de indruk wekte met hem (of met haar!) eens te zijn. Deze gezagsdrager bracht ik aldus in de verwachting een opdracht (in het onderwijs en in de opvoeding afspraak genoemd) braaf te zullen uitvoeren. Maar intussen ging ik dan rustig mijn eigen gang. De gehoorzaamheid (in het onderwijs-management loyaliteit genoemd) van Henk Pfaltzgraff stond menigmaal ter discussie. Daar heb ik vreselijk veel spijt van. Sorry, sorry, sorry. Wat hebben leidinggevenden onder mij geleden! Punt drie. Ik koester het idee dat een school er is voor de leerlingen zodat onderwijzend personeel voornamelijk dienstverlenend bezig hoort te zijn. Dit standpunt is mij niet in dank afgenomen. Nou zal een gewone burger zich misschien afvragen wat er mis is met mijn standpunt. Dat zal ik vertellen. Een school blijkt er niet te zijn voor de leerlingen maar voor de leraren en vooral ter ontplooiing van midlifecrisis-
8
lijders en onderwijsmanagers. Dat diepe inzicht is pas later bij me doorgebroken. Ik verwar vaak feitelijkheden met wenselijkheden. Heb je nog even tijd? Mijn allerzwakste punt. Ik ben een schaap, geen wolf dus. Ik vind het leveren van strijd alleen zinvol, als mijn leven of dat van een dierbaar persoon op het spel staat. De wereld zal aan strijdlust ooit ten onder gaan. Ik ben een haas. Ik vlucht liever of wacht af tot het geweld geweken is, dan mij in het strijdgewoel te storten. Ik ben een duif, geen havik. Een bonobo aapje. Om het in gepaste taal uit te drukken: ik ben niet pro-actief. De meeste problemen lossen zich vanzelf op. Ik ben ooit met schaken gestopt omdat ik de lol niet inzie van winst en het verdriet niet van verlies. Deze levenshouding maakt mij totaal ongeschikt als manager. Ik pas in geen enkele pikorde. Ik heb bijvoorbeeld zo m’n twijfels over eerzucht. Gezonde eerzucht, het gedreven streven van de topsporter of de kunstenaar naar een perfect eindresultaat, daar is niets mis mee. Maar de verkeerde eerzucht, het streven om beter (lees: machtiger) te zijn dan de ander en dat desnoods ten koste van die ander, dat zou verboden moeten worden. Minder erg voor anderen, hoop ik, is de aantrekkingskracht van de grote lijn. Of laat ik het zo zeggen: de verwaarlozing van het detail. Wordt bijvoorbeeld mijn uitleg gevraagd aan een tafeltje waarop ook een bekertje chocomel staat dan is de kans groot dat ik, ijverig gebarend, in hetzelfde gebaar de chocomel van tafel veeg. De chocomel was een detail dat ik over het hoofd zag. Ook gebeurde het dat Bea (al bijna veertig jaar mijn geliefde) na langdurig kappersbezoek ontdekte dat ik geen haar verschil zag. Ongetwijfeld vreselijk frustrerend voor heur, maar we hebben het altijd kunnen redden met een goed gesprek waarin ik duidelijk maakte dat heur Gestalt voor mij belangrijker was dan heur haar.
9
Bonobo
Gezag Houden
Straf?
Voorts ben ik veel te aardig. In de onderwijswereld is iemand die te aardig is, tot mislukken gedoemd. Wie te aardig is wordt afgemaakt, is het niet door de leerlingen dan wel door de collega’s. Een oude stelregel. Ik hou niet van regels, vul absentenformulieren niet goed in, gooi het met leerlingen op een akkoordje. Ik laat ze over mij heen lopen. Een leraar dus die geen orde houdt (maar soms wel gezag heeft). Leerlingen mogen (mochten) van mij eten en drinken in de klas, hun jas aanhouden zelfs als het een bomber-jack-met-hollands-vlaggetje is, de slappe lach hebben, hun petje ophouden zelfs als het achterstevoren staat, een uitdagend topje dragen zelfs (of bij voorkeur) als zich daaronder een gepiercte navel bevindt, hun haar paars verven, mij tutoyeren. Ik vind alles best. Geen orde, wel gezag. Het spijt me oprecht. Mijn manier van gezag houden moet af en toe vreselijk irritant geweest zijn voor collega’s. Eigenlijk heb ik de laatste twintig jaar geen straf meer gegeven, ook als conrector niet. Echt waar! Boek vergeten? Op de plank ligt een stapeltje reserveboeken. Rekenmachine vergeten? In mijn laatje ligt er nog wel een. Een enkel keertje te laat? De andere kant opkijken. Drie keer te laat? Er moet iets aan de hand zijn. De leerling even apart nemen. Kletsen? Als het zachtjes gebeurt is er geen probleem. Onophoudelijk, pathologisch geklets? Leerling alleen zetten, vooraan. Gegarandeerd belooft deze leerling beterschap. Brutaal? Nooit meegemaakt. Huiswerk niet in orde? Vaak meegemaakt, dat kan de besten gebeuren. Huiswerk telkens maar niet in orde? Scheelt je een paar punten op je rapport. Eigen schuld dikke bult. Aandachttrekkerij? Zo min mogelijk in de klas op reageren. Negeren dus. Eventueel na de les wat positieve belangstelling tonen.
10
Zaktelefoons in de les? Dolle pret. De lol gaat er gauw af als je de les wat meer gewicht geeft of interessanter maakt. Troep achtergelaten in de klas? Na afloop ruimt de leraar dat gewoon op. Walkman op? Is toch geen probleem bij zelfwerkzaamheid? Als ze je niet verstaan, zetten ze dat ding uit zichzelf wel af. Spieken? Bij een professioneel proefwerk heeft een spiekbriefje geen enkele zin. Afkijken? Zorg voor A, B, C en D versies. De D versie is lastiger omdat hij bestemd is voor leerlingen die erg vaak ‘ziek’ zijn voor een proefwerk. De slappe lach? Is niet te bestrijden. Daarmee moet een docent leren leven. Pesten? Praat erover met de pestkop, apart van het slachtoffer. Vooral niet klassikaal behandelen. Massaal gebaal na een conflict met de vorige docent? Geef ze de ruimte om hun hart te luchten. De hele klas niet te hanteren vanwege een dreigende, onverwachte, overhoring Duits het volgende uur? Laat ze gewoon een half uurtje aan hun Duits werken. Dat verdient zich dubbel en dwars terug, als je een volgende keer iets van ze gedaan wil krijgen. Het geheim van de smid? Aan het begin van elke les precies weten waar je naar toe wil, na een grondige voorbereiding. En dan de souplesse hebben om gaandeweg je plannen voortdurend bij te stellen. Geheel in strijd met de beroepscode van het leraarschap is mijn openhartigheid naar leerlingen. Als een leraar serieus mijn mening vraagt, kan hij die onverbloemd krijgen. Als een leerling mij een vraag stelt of mijn mening wil weten geldt hetzelfde. In dat opzicht gedraag ik mij meer als vader dan als leraar. Dat heeft tot gevolg dat leerlingen mij dus eerder als vader dan als leraar gaan zien.
11
De enige graadmeter voor schoolsucces schijnt braafheid te zijn. Een onafhankelijk oordeel, mondigheid, creativiteit, probleemoplossend vermogen, empathie zijn eigenschappen die nauwelijks meetellen
En zo kon het gebeuren, en gebeurde het ook menigmaal, dat de pedagogische kwaliteiten van een collega soms uitgebreid ter sprake kwamen. Het is mij bekend dat collega’s zulks beschouwen als oncollegiale roddel. Maar wie kiest voor openheid en betrokkenheid in de omgang met kinderen moet soms de volwassenen in de steek laten. Een voordeel van mijn aanpak (maar nu ben ik misschien een beetje onaardig) was dat ik onopzettelijk nogal wat te weten kwam over conflicten met en eigenaardigheden van gekwelde collega’s, zonder dat zij dat wisten. In 1996 toen ik, mij nutteloos voelend na de fusie en rondzwervend door het schoolgebouw uiteindelijk aanschoof bij de twee professionele leerlingbegeleidsters in de hoop daar wat van mijn ervaringen als selfmade-counselor kwijt te kunnen openbaarde zich een ander nadeel. Ik heb nooit cursussen willen volgen. Wat is dat toch voor een raar fenomeen bij mij? Zodra ik merk een hulpzoeker (leerling of ouder) volgens vaste regels, voorschriften van anderen dus, te benaderen krijg ik het over me. Dan treed ik buiten mezelf en hoor me babbelen en zie de ander luisteren naar een betoog dat plots volkomen zielloos lijkt. Ik wil geen voorgeprogrammeerd gedrag vertonen, geen rol spelen. Dan krijg ik het Spaans benauwd en ga buitensporig relativeren, mijn vorige zinnen ontkrachten door ineens het tegengestelde te beweren. Of ik vertel wat over mezelf, geef een advies of Onderwijskundigen mijn mening (de drie grootste zonden die een begeleider kan moeten onderwijzen onderwijzen in plaats begaan). Aangezien de twee counselors alle cursussen hadvan leren leren onder- den gevolgd die er bestaan op dat gebied, jarenlang, werd er wijzen druk op me uitgeoefend om me toch vooral te laten bijscholen. Er was immers nog zoveel te leren. Maar ik onderwijs liever dan ik leer. Kwalijke eigenschap.
12
Een enkele keer ben ik bot. Mijn zoektocht naar de waarheid brengt mij nogal eens in conflict met de mensen die niet gesteld zijn op boodschappers van het slechte nieuws. In het boekje De psychologie van de leugenaar toont dr. Aldert Vrij overtuigend aan dat vlotte leugenachtige types over het algemeen aardiger worden gevonden dan waarheidlievende. De boodschapper van de waarheid is niet geliefd. Dientengevolge houden struisvogels niet van mij. En ik niet van struisvogels. En ten slotte - ten slotte omdat ik wil stoppen met deze lijst, niet omdat het mijn laatste zwakke punt is - merk ik op ontzettend vergeetachtig te zijn. Niet geïnteresseerd in details, ik zei het al. Niet attent dus ook. Ik vergeet verjaardagen, namen van leerlingen. Als ik mijn vrouw kwijtraak in het Purmerendse winkelcentrum, realiseer ik mij dat ik niet weet wat voor kleur jas zij aanheeft, zodat ik dom moet blijven wachten tot zij míj gevonden heeft. Daar schaam ik mij voor. Voor al mijn zwakheden passen slechts de woorden van Bill Clinton. ‘Het is belangrijk voor me dat iedereen die gekwetst is, weet dat het verdriet dat ik voel oprecht is. Collega’s, leerlingen, ouders, baasjes en onderbaasjes. Ik vraag allen om vergiffenis. Als mijn berouw echt is en langdurig dan kan hier iets goeds uitkomen’ (12 september 1998). Een klein nota bene, te moeilijk wellicht voor mensen met een pretpakket. Zij mogen deze alinea overslaan. Ik heb een te optimistisch, weinig realistisch zelfbeeld. Ik heb de neiging om mijn eigen falen aan de (verontschuldigende) omstandigheden en dat van de ander aan diens eigen gedrag te wijten. Deze tekortkoming is een voorbeeld van de zogenaamde attributiefout. De fundamentele attributiefout is kortweg de neiging om de oorzaken van andermans gedrag aan de persoon zelf toe te schrijven en niet aan de situatie. Het is
13
Het Berouw Voorbij
een taxatiefout die universeel wordt begaan. Daar ik zo’n algemeen kenmerk niet als zwakte kan beschouwen, zal ik het elders behandelen. De scherpzinnige lezer (en welke oud-leerling is dat niet?) zal opmerken dat ik mij in de vorige zin zelf bezondig aan een soort attributiefout, maar scherpzinnige lezers vergeven mij natuurlijk. Dit boekje is oorspronkelijk geschreven voor oud-leerlingen van me. Die zullen zich niet ergeren aan het belerende toontje. Zij verwachten niet anders van hun leraar, toch? Of het ook geschreven is voor de oud-leerlingen die later collega van me zijn geworden aan het Zaanlands Lyceum, weet ik eigenlijk niet. Deze moeten daarover zelf een besluit nemen. Wie mij goed kent zal beseffen dat de volgende teksten daardoor (doordat ze speciaal geschreven zijn voor oud-leerlingen, bedoel ik) beslist minder geschikt zijn voor docenten, struisvogels en leidinggevenden. Zij zijn gewaarschuwd!
OUVERTURE Indertijd was mij dat nog niet bekend, maar ik werd gelijk geboren met Ruud Lubbers (zondag, 7 mei 1939, klokslag 12). Later - maar vóór de fusie - was deze wetenschap een hele steun, als ik Ruuds afgetobde en getekende gelaat op het scherm zag en me realiseerde hoeveel relaxter ik door het leven ging dan hij. Mijn wieg had een klamboe en stond in Soerabaya, aan de oostkant van Java, Nederlandsch OostIndië. In mijn eerste levensjaren werd ik verzorgd door mijn moeder, mijn vier jaar oudere zusje en twee baboes. Vrouwen zijn mijn leven blijven beheersen. Uit die tijd herinner ik me alleen nog de smaak en de naam van bepaalde gerechten (pisang, ketimon, kepitting, katjang, gado-gado, sajor, sateh, ajam, babi, bedis). Zo knap als Adriaan van Dis die zich naar het schijnt nog dingen van vóór zijn geboorte herinnert, ben ik echter niet. Mijn vader was vanuit het niets opgeklommen tot officier bij de Nederlandse Marine, hem heb ik pas op mijn zesde teruggezien. Krijgsgevangene in Nagasaki, vijftienhonderd meter van het epicentrum van de tweede atoombom. Hij was doordeweeks een verdraagzame, zwijgzame man. Zwijgzaam bijvoorbeeld als het over de littekens ging die hij op zijn lijf had. Als hij zijn wekelijkse borreltje (Bokma Zeer Oude Genever) op had, zondagsmiddags, brak hij echter los. Nooit over het kamp. Wel over zijn mensbeeld. Met name over de domme en egoïstische mensheid. Herken ik, als zoon, hier wat identieke genen of zijn het gelijksoortige ervaringen (memen, volgens Richard Dawkins)? Van beide een beetje, lijkt me. Van drieënhalf jaar jappenkamp herinner ik me dus niet veel meer. De knagende honger wel, zoiets vergeet je niet gauw. Van de kinine injectie die ik op mijn vierde kreeg tegen een
14
15
1939
Nagasaki
1951
Meneer Boot
aanval van malaria, weet ik niets meer. De gillende pijn, toen de naald midden in de N. Ischiadicus (de heupzenuw) werd geplaatst, is volledig uit mijn geheugen gewist. Wel weet ik nog hoe ik een aantal jaren daarna met een verlamd been rondliep of liever: rondhinkelde. Deze details vertel ik niet om te benadrukken hoe gehandicapt ik was. Niet in de minste mate beschouw ik de oorlog voor mij (en mijn ouders) als traumatisch. Integendeel! Ik heb nooit het gevoel gehad minder gelukkig te zijn dan de andere kinderen. Veel belangrijker dan pijn en honger zijn de ervaringen van solidariteit en opofferingsgezindheid in ons tijdelijk gebroken gezinnetje. Pijn en honger raken in de vergetelheid; tekort aan genegenheid blijft een mensenleven hangen.
het gevoel er niet bij te horen. Een ideaal voorbeeld van een socratisch leerproces. Tegenwoordig wordt Socrates als achterhaald en het leermeester-gezel model als te tijdrovend beschouwd. Jammer. Het lijken me voor de hand liggende, door een miljoen jaar evolutie voorgeschreven leermethoden. Af en toe was er wat tijd over bij de lessen van de heer Boot. Dan mocht je aan je huiswerk. Alleen. Niet klétse-met-jebuumanjónge-tje. Sómme-make. Heerlijk was dat. Niet afgeleid worden door flauwekulverhalen of domme vragen van een klasgenoot die z’n huiswerk niet gemaakt had. Zelfwerkzaamheid bestond al lang. Trouwens, een mensenleven daarvóór schreef de onderwijzer des vaderlands, Jan Ligthart, daarover in een terugblik:
Heimwee naar de HBS? Of afschuw van het studiehuis? Eerder het laatste. Zo prettig was mijn HBS-tijd niet. Op de vijfjarige HBS met cursus B aan de Mauritskade 58 in Amsterdam liepen leraren rond (geen leraressen) die een uitgesproken hekel hadden aan kinderen en er liepen jongens rond (meisjes waren er bijna niet) die niet van leraren hielden.
Wonderlijk toch, de rekenboeken zie ik nog, ken ik nog, hoewel ik geen rekenman ben, maar de leesboeken zijn totaal weggezonken in vergetelheid, hoewel de toekomst bewezen heeft, dat ik voor het leesboek toch wel iets voelde. Vanwaar dit onderscheid? Het moet wel hieraan toe te schrijven zijn, dat - door ‘t werken - in de rekenboeken mijn hart is gaan zitten, en dat de leesboeken dit hart niet hebben gelokt en vastgehouden. […] Je kon er niet bij suffen of afdwalen. Daar had je nu je zuivere zelfwerkzaamheid.
Er was één uitzondering. De wiskundeleraar, meneer Boot. Zijn voornaam was ons uiteraard onbekend. Niettemin hielden wij van die man. Jong kaal geworden, een buikje, staccato sprekend. Váls-graf-óp-lette! Wróm-loodrécht? Hij gebruikte alleen wit krijt, geen kleurkrijt, geen bordpasser, geen rekenliniaal, zelfs geen boeken! Alles werd gedicteerd. Liefhebbers van het studiehuis geloven mij niet. Meneer Boot zondigde tegen alle studiehuisregels. Geloof het of niet. Maar deze man was de beste leraar die ik in mijn halve eeuw schoolbankervaring heb meegemaakt. Bij de opbouw van een betoog of een bewijs stelde hij kleine, venijnige vraagjes aan de getalenteerden in de klas; bij het controleren van huiswerk en herhalingen ondervroeg hij de zwakker begaafden op een onnavolgbare, respectvolle wijze. Niemand kreeg
16
Uit onverdachte hoek (Gerard Busselman, die volgens eigen zeggen niet goed was in wiskunde) kreeg ik laatst steun voor mijn inzichten toen ik de brief las die hij aan de weduwe Boot schreef, in 1985. Ik citeer. Als leerlingen na 35 jaar nog enthousiast en dankbaar aan je terugdenken, dan was je niet ‘zo maar’ een leraar. ‘Boot’ stond ergens voor. Voor een ongecompliceerde, niet-autoritaire, enthousiaste aanpak. De beuk erin! Je voor honderd procent inzetten om dat (vaak duffe) stelletje iets bij te brengen.
17
Jan Ligthart
Na afloop niet zelden transpirerend en zichtbaar vermoeid achterblijvend. ‘Hoe houdt hij het vol’, dachten wij toen al, hoewel kinderen daar als regel toch weinig oog voor hebben. Je had de categorie leraren die ‘het niet aankonden’. Wij treiterden ze op een manier waarvoor ik me nu nog schaam. Je had de categorie, wier overwicht op strengheid berustte: je hield je koest omdat je wist wat je te wachten stond. De derde categorie was de zeldzaamste: het idee van rottigheid kwam niet eens bij je op. Ze waren er te aardig, te geëngageerd voor, en hun lessen te boeiend. Bij mij komt dan de naam Boot op. Op de HBS waren nog wel een paar aardige leraren, maar met hen heb ik me nooit kunnen identificeren. Overheersend echter waren de hardliners. De meest veeleisende kinderhater was de leraar Frans die ons zes jaar lang (de meesten deden zes jaar over de vijfjarige HBS, ik ook) terroriseerde, waardoor ik vrijwel niets van die prachtige taal (behalve een knellende faalangst) heb opgestoken. De leraar Duits daarentegen (doctor in de pedagogiek) was te lui om te controleren, beperkte zich tot één proefwerk per trimester waarbij afgekeken en gespiekt mocht worden. Vijf jaar lang Duits, niets opsteken en dan - zes weken voor het examen - bij de Slegte een beduimeld boekje met idioom kopen en honderd woorden per dag (alleen Duits-Nederlands) in je kop stampen en uiteindelijk, met een beetje verstand en een soepele correctie (de tweede correctie stelde niet veel voor), twee punten hoger scoren dan bij Frans en Engels. Zo ging dat. Het kweekeling-spelen bestond hoofdzakelijk uit kommandeeren en verbieden. Dit schijnen de eerste uitspruitsels te zijn van meerderheid. Je kunt dat bij alle kinderen zien. Wanneer ze schooltje spelen, of moedertje, of soldaat, zijn ze aanstonds zich aan ‘t oefenen in vrijheidsbelemmeren.
18
En je kunt dat ook bij onderwijzers en bovenmeesters zien. Beheerscht door een geheime angst, dat het gezag hun ontglipt, niet vertrouwd met het jonge leven, en er ook niet op vertrouwend, knellen ze het zoo gauw en zoo vast mogelijk in banden. Zelfs de politiek, en treuriger nog, de godsdienst vatten aldus hun opvoedingstaak aan. Ze schrijven programma’s voor, leggen systemen op, dwingen binnen organisatie’s, die evenwel meer lijken op dooie vlechtwerken dan op levensuitgroeiingen, volgen het militarisme als hun model en zoeken de eenvormigheid als ideaal. Organiseeren betekent bij hen: recruteeren, reglementeeren, disciplineeren. En opvoeden is: den baas spelen. (Jan Ligthart, Jeugdherinneringen) Er is kennelijk weinig nieuws onder de zon. Gooi hier een spellingseditor overheen en vervang het woord godsdienst door onderwijskundigen en je hebt een prachtige column. Hoe hebben wij, kinderen op de HBS, dit repressieve klimaat doorstaan? Daar was in de eerste plaats de lange middagpauze. Tussen twaalf en twee waren er tafeltennistafels, schaakborden en het gymnastieklokaal volledig ter beschikking van de leerlingen. Toezicht was er niet. Tegenwoordig zouden we dat een onbegrijpelijke en onverantwoordelijke vrijzinnigheid vinden. Af en toe kwam de directeur, Dr. A. Brinkman, langs bij de meer culturele activiteiten en begon zich op hinderlijke wijze met onze schaakpartijen te bemoeien. Dat was een beetje vervelend maar al gauw ontdekten wij dat de man een hekel had aan triviale spelletjes (kaarten mocht niet) dus gingen wij over op alternatieve spelregels (twee zetten tegelijk doen of weggevertje) zodra hij in de buurt kwam, waarna hij meestal snel verdwenen was. In die pauzes, bij het basketballen leerde ik Pietje Keizer kennen (drie klassen lager) die het aandurfde om de hiervoor beschreven leraar Frans een grote mond te geven. (Later was Piet de enige ajacied die tegen Rinus Michels op durfde. Die twee
19
De collega’s
De onderwijskundigen
Gymnastiek
Piet Keizer
schijnen elkaar een jaar lang niet gesproken te hebben). Piet had een geuzenmentaliteit die bewondering afdwong, althans bij zijn leeftijdgenoten.
A.Einstein
Nu ik erop terugkijk besef ik dat de gezagsopvattingen in mijn generatie sterk aan het veranderen waren (Piet Keizer, Jan Cremer, Lionel Hampton, de nachtconcerten, de Pleiners en de Dijkers, iets later de Beatles, Johan Cruijff, de provo’s) en dat ook mijn oudere helden destijds een hoge mate van eigensoortigheid hadden. Sommigen onderscheidden zich door buitensporig vroeg te overlijden (Dinu Lipatti, de geniale Roemeens pianist), anderen hadden een hoge mate van oorspronkelijkheid. Albert Einstein (overleden toen ik in de derde klas zat) was nonconformistisch, Emil Zatopek won drie gouden medailles in 1952 in een afschuwelijke loopstijl, Michael Tal nam de meest krankzinnig risico’s en werd toch wereldkampioen schaken op 23-jarige leeftijd, Jan Hein Donner was een imposante maar aardige dwarsligger, Tim Krabbé opende zonder blikken of blozen in een serieuze partij met 1. Pb1-a3 en 2. Pa3-b1 (Het paard weer terug! Een ongelooflijk onbeschaamde provocatie en minachting voor de tegenstander), Mahatma Gandhi en Martin Luther King hadden geen ontzag voor het gezag. Een complicatie in mijn leven was dan ook de extreem langdurige gezagsgetrouwheid die mijn vader nodig had om in zijn loopbaan bij de marine te kunnen opklimmen tot officier. Een anti-held dus, in mijn ogen. Later ging ik daar gelukkig heel anders over denken. Een belangrijk kenmerk van mijn helden was hun zoeken naar waarachtigheid en het verwaarlozen van het uiterlijke. Inhoud boven vorm dus. In de tweede klas bleef ik zitten. Geen wonder. Wat waren wij eigenlijk een rotjongetjes. Een van de leraren was helemaal niet onaardig, maar wel dodelijk saai. En in die dagen geschiedde het volgende. Ballpoints bestonden nog niet, de
20
vulpennen waren gevuld met inkt van een lage viscositeit. Op warme dagen liep dat in je tas nog wel eens uit tot een grote diepblauwe vlek. Het moet op zo’n warme dag geweest zijn dat een van ons (ik zweer dat ik dat niet was) in klas 2C ontdekte dat je mooie inktpatronen op de witte muur kon produceren door je vinger plus vulpen plus gestrekte arm met kracht omhoog te steken en met een huichelachtig gezicht een vraag te stellen. De helemaal niet onaardige, maar dodelijk saaie leraar gaf aanvankelijk braaf antwoord. Tot hij ontdekte dat er achter in de klas plots wel erg veel belangstelling was. De een na de ander stelde een vraag, terwijl de muur zich vulde met fleurig blauwe fractals. Opzet was nooit te bewijzen en leerlingen er uitsturen zou hem niet populair maken bij de directeur van onze HBS, zodat de leraar besloot de muur eigenhandig te plamuren met schoolkrijt. Als je vluchtig keek, was er niets meer van te zien. Ongeveer op mijn vijftiende kreeg ik belangstelling voor wiskunde. En voor meisjes. Dit even terzijde. Achter onze HBS was het Oosterpark waar ik mijn eerste lessen in het midden-afstandslopen voor gymnastiek en in zoenen kreeg. Het laatste was interessanter. Ik was, geloof ik, vierentwintig uur per etmaal verliefd. Dat hielp bij het doorstaan van de vele, lange strafmiddagen die ik - alleen maar niet eenzaam in een lokaal doorbracht. Bijvoorbeeld de vier strafmiddagen die ik opliep na het op de auto van een leraar plakken van de tekst veevervoer waarop de brave Jaap B. mij verlinkte. Gelukkig beschikte ik over een groot aantal foto’s van mijn vriendinnetje (haar vader was een verwoed amateur-fotograaf), een zakmes om de banken te bekrassen (dat luchtte op) en genoeg voorstellingsvermogen om tegen mijzelf blind te schaken.
21
Muziek en wiskunde werden mijn ‘next best’ verliefdheden. Einstein overleed en mijn wiskundeleraar behandelde in de laatste les voor de kerstvakantie de imaginaire en complexe getallen. De wortel uit -1 noem je i en daar reken je gewoon mee verder. De aantrekkingskracht van het geheimzinnige. Het eerste gevoel van verwondering, een noodzakelijke eigenschap voor leergierigheid en wetenschap. Prachtig! Stel √-1 = i; dus i2 = -1 De achtstegraad vergelijking x8 = 16 heeft dan, zoals het hoort, acht oplossingen: twee reële en zes imaginaire. Kijk maar: (1+i)2 = 1 + 2i + i2 = 1 + 2i + -1 = 2i; (1+i)4 = (2i)2 = -4; (1+i)8 = (4)2 = 16 De zeven andere oplossingen zijn: 1-i, -1+i, -1-i, i√2, -i√2, √2 en -√2 Boter Boter,, kaas, melk, yoghurt en eieren Op school, tijdens de makkelijke lessen verveelde het kamertje verhuren en het drie-op-een-rij al snel. Wij ontdekten dat uitbreiding tot een even aantal vakjes (4 bij 4, 6 bij 6) niet in aanmerking kwam omdat degene met de nazet (het nulletje) altijd remise kon bereiken via gespiegelde antwoorden. Ook een oneven aantal vakjes (5 bij 5) gaf problemen omdat het kruisje altijd een extra zet had. We bedachten de volgende regel: Laat één hoekveld weg en geef n-2 punten voor n-op-een-rij (n>2)
X: 8 pt
O: 5
22
SCHERZO Merkwaardig toch, hoe groot de vrijheid en verantwoordelijkheden waren die ons in de jaren vijftig werden toegekend. Tijdens de zware en saaie lessen werd je betutteld, daarbuiten moest je het zelf maar uitzoeken. Geen counseling, geen faalangsttraining, geen cito toets en geen beroeps-interessetest, geen differentiatie binnen klassenverband, geen seksuele voorlichting, geen individueel, nooit werd er naar huis gebeld. Maar als gevolg daarvan was de zelfredzaamheid enorm. Mijn vriendje Herman Honing was pas twaalf, ikzelf maar net dertien toen wij in de grote vakantie op de fiets de grens overtrokken, langs de Rijn en de Moezel. Daarna elk jaar met vrienden de wijde wereld in: Duitsland, België, Frankrijk, Luxemburg, Denemarken. Fietsend, maar ook liftend (Parijs! Maar daar was na acht dagen ons geld op). Dat alles met volledige instemming van onze ouders. De zelfredzaamheid strekte zich uit tot onze vrije tijd. Wij speelden met ‘niets’.Bij mij thuis werd ook het eerste wereldkampioenschap Halma gespeeld. De openings- en eindspeltheorie en de certificaten ontwierpen wij zelf. Ook waren wij bijvoorbeeld uitermate bedreven in het spelletje dat we bij gebrek aan beter keutelen noemden, een soort mixture van voetbal en driebanden biljart. Daarbij moest je op straat een steentje door twee andere steentjes schoppen. De meest inventieve jongens waren duidelijk het populairst. En zo hoort het. Met een tennisbal en een vlakke hand kon je tennissen, zonder net weliswaar en met op tafeltennis gelijkende, telkens wisselende spelregels. Het speelveld werd met een baksteen aangegeven (krijt hadden we niet). Het keutelen kon op een regenachtige dag ook binnen gespeeld worden (het zaalkeutelen) waarbij een schaakbordmet-opstaande-rand noodzakelijk was, het hout stevig
23
Dertien
Inventionen
2
3
1
doel
Zaalkeutelen
1
2 3
6
8 12
16
17 21 26
22
31 36 46
23
32
47
15 20
24
33
25 30
34 39
43 48
10
29
38 42
5
14 19
28
37 41
9 13
18
27
4
35 40
44 49
45 50
Halma op de zwarte velden
opgewreven met boenwas. In plaats van steentjes waren schroefjes (diameter 2mm, lengte 6 mm) uit de meccanodoos voorgeschreven, voorzien van een bijpassend moertje ten behoeve van de stabiliteit. Als je te ruw speelde, viel een keutel om en benadeelde de onvoorzichtige speler zichzelf. Onmisbare attributen voor het voortbewegen van de keutels waren de Chinese eetstokjes, door mijn vader meegenomen van een van zijn verre reizen. Het spelen via de band (met geen ander doel dan de tegenstander te imponeren) werd sterk aanbevolen; dat leverde geen punten op maar wel ontzag. Als je het schaakbord omdraaide kon je halma spelen op het dambord. Met acht pionnen en twee lopers die in een hoek van het dambord geplaatst werden moest je schuivend en springend (liefst over de pionnen van de tegenstander heen) zo snel mogelijk naar de overkant. Zonder tegenstander kon dat, als ik mij goed herinner, in zevenentwintig zetten. Ter wille van het theoretisch onderzoek naar de fundamenten van de halmawetenschap speelden wij soms vluggertjes met vereenvoudigde spelregels (alleen op de zwarte velden). Een ervaren halmaspeler kon de pionnetjes vanaf de velden 1-26-7-11-16 in twintig zetten naar de overkant (velden 35 t/m 50) krijgen. In heb het laatst nog eens geprobeerd, je moet beginnen met de zetten 1-12, 7-18, 18-23 en 16-29. Doe het ons maar eens na. De serieuze gevechten werden natuurlijk ook op de witte velden uitgevochten. In 1953 werd ik na een heroïsche strijd met Kees de Roos en Jaap Naberman wereldkampioen halma. Mijn zelfgemaakt certificaat was uitgevoerd in veelkleurig Caran d’Ache; viltstiften waren er nog niet. Grote bedrevenheid ontwikkelden wij ook in het kamerhonkbal. Kees had een eigen kamertje in de vorm van een pijpenla. Boven de deur was een vierkante meter muur (de slagplaat) waarachter zich een fictieve (het woord virtueel werd in die
24
tijd alleen in de natuurkundeles gebruikt) catcher bevond. Daaronder stond de slagman, die mijn houten blokfluit (ik heb in mijn jeugd geen enkele vrouw bezeten, maar wel een blokfluit, een trompet, een gitaar, een klarinet en een piano) in een verticale stand vasthield in een poging de raketsnelle tennisbal te raken die geworpen werd door de pitcher drie meter verderop, vlak voor het raam waarvan - als het goed ging - de gordijnen waren dichtgeschoven om brekend glaswerk te voorkomen. De pitcher trok een knie hoog op, keek spiedend om zich heen (waarom dat erbij hoorde begrepen we niet), strekte de armen en wierp de tennisbal met grote kracht naar de fictieve catcher. Negen keer was het wijd of foutslag maar één van de tien keer sloeg de slagman raak (slag) waarna de tennisbal via de lange muur recht op de pitcher afvloog die zich razendsnel moest laten vallen, want een treffer leverde veel punten op. Twee keer is dit verkeerd gegaan. De eerste keer viel de schade mee (een gebroken ruit, waarvoor Kees’ ouders opdraaiden). De tweede keer was tevens de laatste keer want Kees (die sterker was dan de blokfluit) sloeg het dure instrument aan barrels waarmee een eind kwam aan het kamerhonkbal. En aan mijn blokfluitambities. Op mijn bed beoefenden wij hartstochtelijk het Grieks-Romeins-bed-worstelen. Een gentlemen’s agreement was dat als ik onder lag - wat meestal gebeurde - ik een kleine time out kon krijgen om mijn bril in veiligheid te brengen. Dat ging soms mis, wanneer mijn verzoek in de kussens smoorde en daardoor onverstaanbaar werd. Daar lag mijn bril, in vijf stukken. Twee poten, een neusstuk en twee losse glazen. Dat op zich was al een record. Mijn opticien in de Javastraat (waar ik zo vaak kwam dat deze man mijn achternaam feilloos memoriseerde, wat ook een topprestatie was. Welke oudleerling kan dat nog?) sprak er waarderend over. Maar deze bewondering kon geveinsd zijn bij zo’n goede klant.
25
0.60
Catcher Deur
0.50
Slagman
3.50 m
Bed
Pitcher Raam
Kamerhonkbal
Aus Bei Mit Zeit Von
Durch Für Ohne Um Entlang
Opgenomen Warmte = Afgestane Warmte
sin p + sin q = 2sin
½ (p+q ) cos ½ (p- q)
Heimwee naar de HBS heb ik niet. Met name het pedagogisch klimaat was (met die ene uitzondering, mijn wiskundeleraar) bar en boos. En hoe zat het met de didactiek, achteraf bekeken? Ik geloof dat die nog zo slecht niet was. Veel stampwerk, rijtjes, ezelsbruggetjes, waarna inzicht en begrip vanzelf wel kwamen. Het maken van eindeloze rijtjes op elkaar lijkende sommen was lang niet zo vervelend als de onderwijskundigen van nu verkondigen. In ieder geval stimuleerde de voortdurende oefening je zelfvertrouwen. Johan Cruijff schopte in zijn jeugd toch ook de bal honderd keer tegen een muurtje? Veel naarder zijn sommige prachtig en duur uitgevoerde moderne wiskundeboeken die een aaneengeschakelde serie van gekunstelde (en dat gekunstelde wordt dan modieus ‘realistisch’ genoemd) problemen en probleempjes op de leerlingen afvuren zodanig, dat de grote lijn niet zichtbaar is en de leerstof nooit tijd krijgt om te bezinken en te beklijven. Telkens ontmoedigend, nimmer bemoedigend. En dan: de prachtige verhalen die ons soms door een geschiedenisleraar frontaal werden opgediend. Maar vooral: jaartallen, spellingsregels, Duitse woordenrijtjes. Bij goniometrie en scheikunde tientallen formules die vaak sterk op elkaar leken, uit je hoofd leren. En dan thuis toonladders en drieklanken in je vingers zien te krijgen en eindeloos schaakopeningen (die ook op elkaar lijken) doornemen voor het slapen gaan. Een ieder die inzicht heeft in de kinderziel weet dat een kind geen enkele moeite heeft met begriploos leren. In feite is alles wat vanaf de geboorte op een kind afkomt (taal!) aanvankelijk onbegrepen. Let eens op kinderen die elkaar een spelletje uitleggen, dan begrijp je wat ik bedoel, beste oud-leerling van me. Alle inzicht wordt voorafgegaan door imitatie. Mijn jongste dochter was nog maar net drie toen ze - met het grootste gemak - de woorden orthogonale hyperbool, onei-
26
genlijke integraal en singulariteit op verzoek en tegen betaling van een snoepje kon opdreunen. Je hoefde het maar één keer voor te zeggen. In die tijd moest je een toelatingsexamen afleggen voor de HBS. Een eerste klas HBSer wist meer van rekenen en taal dan de eerstejaars PABO student van nu. De meeste jongens kwamen met een gedegen vooropleiding uit de Watergraafsmeer of een van de andere betere wijken; wij, uit de Indische buurt, kwamen van lagere scholen waar sinds mensenheugenis nauwelijks kinderen van ‘doorstudeerden’. Met Hoofdrekenen maakte ik weliswaar praktisch geen fouten, maar van ‘ingeklede’ sommen had ik nog nooit gehoord. Waarom dit woord werd gebruikt heb ik nooit begrepen (waarom niet ‘aangeklede’ sommen?). Hoe dan ook, ik ben bijna gezakt op zulke verhaaltjessommen. De vijf voor rekenen werd gelukkig gecompenseerd door achten voor Aardrijkskunde, Geschiedenis en Taal. Zes jaar later zakte ik bijna op een drie voor Aardrijkskunde! Een voorbeeld van ingeklede sommen is die van de boer (zo lijkt het wel een mop) die in z’n eentje twee dagen doet over het hooien van een hectare land terwijl z’n knecht daar drie dagen voor nodig heeft. De vraag is, hoe lang het duurt voor deze boer samen met z’n knecht een stuk land van vijf hectare heeft gehooid. Als de eerste stap van de oplossing je verteld is (de boer doet een halve hectare per dag, de knecht eenderde hectare per dag) en als je in staat bent on-gelijknamige breuken op te tellen dan is het een fluitje van een cent; maar zulke fluitjes werden kennelijk alleen op de betere lagere scholen verkocht. Veel andere kinderen hadden er geen enkele moeite mee. Later, lesgevend, heb ik vaak teruggedacht aan dit verschijnsel. Je kunt kinderen via imitatie de lastigste problemen laten oplossen zonder dat je iets te weten komt over hun intelligentie.
27
5 =6 1 1 ( + ) 2 3
Wie inspecteert de inspecteur?
Hoogbegaafdheid is geen handicap
Het zijn kunstjes die ze vertonen. Datzelfde geldt natuurlijk voor volwassenen, ja ook wiskundeleraren zijn aapjes. Ik heb wel meegemaakt dat een beginnende onderwijsbons (de pas aangestelde inspectrice voor het voortgezet onderwijs) in antwoord op een intelligente vraag uit de zaal (intelligente vragen zijn weliswaar makkelijker te bedenken dan intelligente antwoorden) onzeker werd en - in plaats van zelf na te denken - in papieren rommelend, stamelend verklaarde niet te weten waar het antwoord op de vraag ‘stond’. Een klassieke situatie waar de pure bureaucraat door de mand valt. Na een paar jaar zijn zulke onzekerheden jammer genoeg verdwenen, niet doordat de bureaucraat intelligenter is geworden, maar doordat hij of zij bepaalde oplossingsmodellen aangereikt heeft gekregen door andere, slimmere geesten. En slimme geesten heb ik genoeg meegemaakt. Op de HBS bijvoorbeeld werd Roel Prins mijn klasgenoot, hij slaagde op z’n zestiende met zes tienen en de rest negens. Ik denk dat er nooit (meer) zo’n goed examen is afgelegd in Nederland. Een doodgewone, aardige, maar wel hoogbegaafde jongen zonder capsones. Met capsones redde je het niet in Amsterdam. Toen ik een jaar of veertien, vijftien was kreeg ik pianoles van de vijf jaar oudere Herman Uhlhorn, een buitengewoon talent. Later verwierf hij faam als solist en muziekpedagoog. Dat Herman een zoon was van een collega van mijn leraar Duits scheelde mij vermoedelijk een punt op mijn examencijfer, maar dat is minder interessant. Belangrijker is dat ik voor het eerst kennis maakte met een hartstochtelijk muziekminnaar. Als ik niet goed gestudeerd had, en dat gebeurde nogal eens, speelde hij zelf het uur vol, de wereld om zich heen volkomen vergetend. Dat maakte zo’n indruk op me dat ik me de klank van sommige passages nog steeds meen te herinneren. Als ik wel goed gestudeerd had ging ik als een
28
speer vooruit. Dat zal me nu niet meer lukken. Wie wil uitblinken zal jong moeten beginnen. Mijn liefde voor muziek is altijd gebleven. In eerste instantie lettend op en genietend van de erotiek van de klanken en de emoties. Later kreeg ik meer aandacht voor de architectuur van een compositie. Ook andere vormen van liefde overvallen mij, zoals het hoort. Helaas hebben slechts een paar meisjes de weg naar de Bopleiding van onze HBS gevonden. Maar elders bestaan gelukkig ook meisjes. Zusjes van vriendjes bijvoorbeeld, maar dat is geen grote populatie: slechts één vriendje heeft een zusje van mijn leeftijd. Ik verkeer twee jaar met een meisje uit een lagere klas van de HBS. Intussen ontwikkelen mijn vrienden, jongens met een leuke smoel en een charmante babbel, zich in het spel van imponeren, vlijen en verleiden en loop ik op dat terrein een onoverbrugbare achterstand op. Als mijn verkering uitraakt, verplaats ik mijn activiteiten van het handballen (de sport van mijn meisje) terug naar het korfballen. Amsterdam krioelt van de korfbalclubs, er is er één in de Watergraafsmeer, afkomstig van De Derde Vijfjarige (mijn HBS), die ik ken uit de tijd dat ik nog geen grote jongen was. De spelregels van deze edele sport zijn gunstig voor mijn verdere ontwikkeling. Er zijn geheel volgens de reglementen immers evenveel meisjes als jongens. Dat heeft zo z’n voordelen. In het veld mag werkelijk niets. Erbuiten mag alles! De jeugd organiseert zijn eigen feestjes in het intieme clubgebouwtje. De jeugdleiders zijn maar weinig ouder dan hun ondergeschikten. De voorzitter van de club is 23 jaar. Al gauw breng ik het zelf ook tot jeugdleider. Jaarlijks zijn er verschillende korfbalkampen. Jeugdleiders (samen met de jeugdige jeugdleidster in de leiderstent) moeten erop toezien dat jongere leden van verschillend geslacht niet bij elkaar in een tent kruipen. Een loodzware verantwoordelijkheid.
29
Je leert er ontzettend veel. Op een natuurlijke wijze omgaan met de andere sekse. Leiding geven aan jongere kinderen. Spelletjes leiden. Stukjes schrijven voor het krantje. Organiseren. Omgaan met mensen.
SOSTENUTO In de lange zomer van mijn examenjaar vertrek ik met Jaap Naberman, een van mijn klasgenoten, liftend naar Dene- 1957 marken. Vlak daarvoor, precies op mijn achttiende verjaardag, komt mijn vader in mijn kamertje, sluit de deur en begint een ernstig gesprek. Na een tijdje wordt het duidelijk dat hij mij seksueel aan het voorlichten is. Voorwaar een unieke vertoning. Ik ben waarschijnlijk de eerste jongen uit de Indische buurt die seksuele voorlichting krijgt. Hoewel ik net twee jaar verkering achter de rug heb in een tijd waarin weinig aan anticonceptie gedaan werd, gaat het helemaal niet over ongewenste zwangerschappen en dergelijke, daar zitten de gevaren kennelijk niet. Het gesprek (nou ja, eigenlijk is het een monoloog, ik ben te verbouwereerd voor een reactie) gaat over de vreselijke bedreiging van de homosualiteit (de schokkendste lettergreep werd meestal ingeslikt). Ik beloof mijn vader mij hiermee nooit bezig te houden. Grappig hoe weinig effect seksuele voorlichting altijd weer heeft. Twee maanden later worden mijn vriend en ik in Kopenhagen uitgebreid gefêteerd door een knappe Deense ingenieur. Wij krijgen een riant diner aangeboden, mijn eerste glas pils smaakt bitter en Jaap moet de helft van mijn glas opdrinken. En na afloop drinken we nog een glas bier bij de man thuis, waar een jongen van onze leeftijd rondloopt. En nog hebben we niets in de gaten. Zo leer ik bier drinken, hetgeen erg nuttig is in de jaren die daarna komen. Het gevaar van homosuelen en communisten (die waren bijna even gevaarlijk want als een marine officier betrapt werd met een communist dan kwam dat in zijn conduite boekje te staan) is mij nooit duidelijk geworden. Sommige van mijn beste vrienden waren of zijn homosueel of communist, zo zie je maar.
30
31
Tien jaren universitaire studie (experimentele natuurkunde, aanvankelijk met wiskunde als bijvak) vielen min of meer samen met het roerige en opstandige zevende decennium. Tien jaar studie? Studeren? Tja. De eerste twee jaar zijn er voor de muziek en het studentenleven: Wein, Weib und Gesang. Het ‘eeuwige’ studentschap werd mij door mijn ouders gegund, na de harde oorlogsjaren waaruit ik wellicht mijn haat tegen ongefundeerd gezag en machtsmisbruik heb overgehouden. De eerste twee jaar gebruik ik om mij te bekwamen in biljarten, schaken, pianospelen (en een beetje gitaar, trompet en klarinet in verband met de dixielandmuziek waarmee ik een deel van mijn zakgeld verdien). Zonder dat ik het in de gaten heb is de belangrijkste bijverdienste het geven van bijlessen in alle exacte vakken. Belangrijk niet zozeer vanwege de verdiensten - die aanzienlijk zijn - maar vanwege de ervaring die ik ermee opdoe. Na mijn kandidaatsexamen volg ik ruim vier jaar mijn practicum aan het Instituut voor Kernfysisch Onderzoek, een instituut voor de elite waar ik niet bij blijk te horen. De theorie (het helpen ontsluieren van de fysische werkelijkheid met behulp van aanzienlijke wiskunde) ligt mij wel, de praktijk echter is slopend. Om elke hoogleraar zwermt een groepje hijgende studenten, de wenkbrauwen hoog opgetrokken. Ook is de experimentele natuurkunde vaak niet veel meer dan dagenlang grafieken tekenen, tabellen invullen en aan apparatuur knutselen die het grootste deel van de tijd niet werkt. Afschuwelijk vind ik het! Er zijn twee zaken die mij op de been houden. Beter gezegd: een zaak en een persoon. De eerste is de ontdekking dat ik in het onderwijs kan vluchten. Zie het vervolg van mijn verhaal. De tweede is Jona Oberski (de auteur van Kinderjaren) die in die tijd nog Jona de Markan heet. Hij is een van de begaafdste studenten die er rondlopen
32
en tevens verreweg de aardigste. Een pracht combinatie van beminnelijkheid, gevoeligheid en intelligentie. Van hem leer ik over de methode der kleinste kwadraten, een numeriek wiskundig systeem om een kromme door een aantal meetpunten te plotten. Daarvoor moet ik leren programmeren. In het Mathematisch Centrum staat de (enige!) computer van de Universiteit van Amsterdam; de programmeertaal Algol 60 moet ik uit een syllabus halen (boeken zijn er nog niet van). Het gebruik van de gigantische X1 computer (die een heel lokaal vult) is alleen ‘s nachts aan studenten toegestaan. Het schrijven van het programma en de scriptie hierover kost een jaar, maar ik heb er meteen mijn onderwijsbevoegdheid wiskunde mee.
Kleinste kwadraat?
De laatste drie jaar van mijn studie sta ik al voor de klas op de Osdorper S.G. in Amsterdam, een school die in korte tijd uitgroeit tot 2400 leerlingen. Daar heb ik nog een jaar les mogen geven aan een grote brugklas op i.b.o. niveau (Hetgeen nog leuk was ook! Deze opmerking voor degenen die denken dat ik alleen maar affiniteit heb met oudere leerlingen) en dat betekent een frequentie van gemiddeld één tentamen per jaar. Dit als eerste verontschuldiging voor deze lange studieduur. De tweede verontschuldiging is dat er toen nog geen studiefinanciering was. Ik moest flink bijverdienen. Als leraar, als muzikant en als bijlesgever. Honderden bijlessen moet ik in die tijd gegeven hebben. Bijlessen (tegenwoordig noem ik het, om bij te blijven in counselorsland, remedial teaching voor faalangstigen) zijn kenmerkend voor het schoolvak wiskunde.
1965
Wiskunde houdt zich in essentie alleen bezig met abstracties. Helaas zijn niet veel mensen geïnteresseerd in de diepere betekenis van nul gedeeld door nul; bijna niemand ziet de lol in van de limietsom van een meetkundige reeks.
33
22 32 42 52
Tenzij het om opgestapelde rente gaat of de aflossing van een hypotheek. Onderwijsvernieuwers (maar dat zijn helaas vaak mensen die weinig van wiskunde en helemaal niets van kinderen begrijpen) hebben hieruit de conclusie getrokken dat concrete en contextrijke en realistische (kortom: moderne) Soms is realistische wiskunde leuk. Een wiskunde het leren aangenamer maakt. Wij schijnen naar de voorbeeld uit de belevingswereld van de jongeling toe te moeten opdat deze derde klas. Een slimme spin loopt zelfstandig, in eigen tempo het pad der verlichting doorloopt. via voorvlak en deksel Dat is een groot misverstand. van deze doos van 20 bij 40 bij 60 cm langs de kortste route van A naar C. Hoe lang is deze kortste route? (Je hoeft alleen maar de stelling van Pythagoras te kennen; het antwoord is 1 meter) 40 20 a
c 60
Alle concrete omlijsting is (wiskundig gezien) ruis. Vrij kort geleden nog heb ik een meisje (uiteraard een meisje, die laten zich veel meer afleiden door ruis dan jongens) bij het maken van een opgave over duizenden fruitvliegjes letterlijk kriebelig zien worden; pas toen ik haar eerste hulp bood door te verklappen dat je moest differentiëren, kon zij het gekrioel vergeten. Een groot misverstand dus, dat de laatste decennia heeft geleid tot een enorme verspilling van tijd en geld aan de ontwikkeling van leerprogramma’s en onderwijsbeleid. Het misverstand van de politieke alfa’s en de gamma’s. Die denken dat schoolwiskunde het oplossen is van een gekunsteld soort ingeklede of aangeklede vraagstukjes. Zelfs veel béta’s denken dat de wiskunde ‘uitgevonden’ is ten behoeve van de ingenieurs en de economen. De lol van wiskunde ligt echter helemaal niet in de mogelijke toepasbaarheid of het nut ervan. Alle grote ontdekkingen op wiskundig terrein zijn oorspronkelijk gedaan door filosofen (Pythagoras) of geniale puzzelaars (Fermat) of fysici (Newton) die op zoek waren naar verklaringen of wetmatigheden. Vaak is een prachtige theorie honderd jaar of langer in een la blijven liggen tot de herontdekking voor een of andere toepassing. Het noodlot van de wiskundeleraar is dat hierdoor het schoolvak Wiskunde tegelijk het moeilijkste en het belangrijkste vak is ge-
34
worden. Moeilijk, omdat voorkennis, interesse en feeling ervoor bij veel leerlingen ontbreken; belangrijk, omdat de maatschappij erom vraagt. Gek eigenlijk: na je examen kun je alle wiskunde weer snel vergeten want in de maatschappij zijn andere dingen belangrijker. Anno 1999 zit er vrijwel geen enkele bèta in regering en volksvertegenwoordiging (verarmd uranium is niets engs) en is Nederland verontrustend achterop geraakt in technologisch opzicht. En onderwijskundigen blijven maar aandringen op het aanleren van vaardigheden in hogere zin. Vaardigheden boven vakkennis. De ultieme abstractie. Leren leren in plaats van leren differentiëren. Laatst las ik over een enthousiaste collega - nota bene een wiskunde leraar - die de pretentie heeft, cursisten te leren denken. Hij geeft uiterst serieuze denklessen. Hoever zweeft zo iemand boven ons miezerige, triviale bestaan? De schoolboeken volgen gedwee, zodat ‘vaardigheden aanleren zo traumatisch wordt dat er een verwerkingshoofdstuk aan te pas moet komen’. (Ton van Haperen in het onderwijs vakblad). Welke eigenschap kan voorkomen dat een leraar faalt? Dat is ongetwijfeld geduld. Geduld is meer dan een deugd: het is een noodzaak. Soms is de grens tussen onvermoeibaar uitleggen en nutteloos bezig zijn flinterdun. Wat dat betreft heet mijn beschermheilige Sisyphus, gedoemd om eeuwig een grote kei tegen een heuvel op te duwen, die uiteindelijk telkens weer omlaag rolt. Een heel enkele keer echter bereikt een Sisyphus van vlees en bloed de top van de heuvel. En dat is genoeg. En dan de ergste eigenschap van concrete, modernistische, realistische, contextrijke schoolwiskunde. Er heerst chaos en oppervlakkigheid. Dit soort gekunstelde wanorde vergroot onzekerheden bij leerlingen en is daardoor discriminerend tegenover faalangstigen (meisjes meestal).
35
Scholieren (ook de jongens) hebben behoefte aan duidelijkheid, temidden van het tumult van het dagelijkse puberleven. De zoek-het-zelf-maar-uit mentaliteit van het studiehuis heeft aan de verrechtsing van het onderwijs meegewerkt. Alleen de sterken (de slimmen dan wel de ambitieuzen) overleven de dagelijkse blootstelling aan datgene wat door mensen met een pretpakket in de vooropleiding is opgesteld. Survival of the fittest! Ik kom hier vast nog op terug …
1969
Herman Post (leraar Frans) maakt mij attent op het Zaanlands Lyceum. Prima gebouw, aardige mensen, interessante huisvestingsmogelijkheden [niet onbelangrijk want ik ben inmiddels in blijde verwachting van wat later de eerste dochter blijkt, mijn levensgazelle {dit is écht geen plagiaat, ik bedenk het ter plaatse (evenals de lay-out met ge-neste, elkaar omarmende haakjes [{(…)}] haakjes)} ook trouwens, dat gaat bij ons (wiskundeleraren) allemaal erg simpel. Waarom houden talenmensen hier niet van?]. En bovenal: een school met landelijke faam op onderwijskundig terrein. De eerste school met een vijfenveertig minuten rooster en dus individuele begeleiding op vrijwillige basis. De overheid betaalt uit voor lesuren van vijftig minuten, het tekort van vijf minuten kan opgespaard worden en omgezet in bijles, het individueel.
Een strakke opzet in een vrijzinnig, democratisch, liberaal en betutteloos klimaat. Van de talrijke agogen hebben we in die tijd nog niet veel last. Agogen zijn er wel, maar nog niet aan de macht. Vijfentwintig jaar later wordt deze organisatiestructuur plus de erbij horende cultuur met de grond gelijk gemaakt door de ago’s van de nieuwe zakelijkheid. De ago’s die door ons, op middelbare scholen als het Zaanlands, zijn opgevoed in een systeem van voortdurende doorstroming van b naar a, van moeilijk naar makkelijk, van vwo naar havo. Leve het pretpakket. Zo hebben we een generatie gekweekt van mensen die nadenken te vermoeiend vinden en zich dus maar bijscholen in het napraten. Ik heb hier zelf geestdriftig aan meegewerkt, dus mag ik er over meepraten.
Platte Organisatie
Een school ook (maar dat bleek later pas) met een organisatieopzet die op de schoolleiderscursus van Interstudie ten voorbeeld gesteld werd. Een rector, vier of vijf conrectoren, elk gekoppeld aan een coördinator. Duobanen dus waarbij de conrector ongeveer voor de helft nog een lessentaak in zijn afdeling heeft en de coördinator voor vijf lesuren is vrijgesteld (de zogenaamde diensturen).
36
37
BADINERIE Normaal is een gesprek met Herman ongeveer hetzelfde als het oversteken van een snelweg, maar nu heerst er rust. Want wij roken een joint. Een joint is een stickie met aanhangwagen. Je hebt er drie vloeitjes en een dubbele hoeveelheid shag (en wat rode Libanon) voor nodig. ‘Je moet diep inhaleren’, zegt Herman. Hij doet het voor. Zijn handen in de vorm van een vissenkom, daartussen de bibberende, te zware joint. ‘Cannabis moet volledig in het bloed opgenomen worden. Zoals jij het doet gaat er veel verloren’, verklaart hij. Herman leest altijd alle artikelen in opiniebladen en prismaboekjes over de laatste trends.
Ik knik. Herman zet een nieuwe plaat op. Bob Dylan, als ik het goed heb. Ik vind Bob Dylan een beetje saai, het swingt niet. Dat komt doordat ik nooit naar teksten luister. Na de joint nemen we samen nog een stickie. Ik weiger een derde pilsje. Twee pilsjes is ongeveer viertiende promille. Dat moet kunnen. In de auto hebben Bea en ik voor het eerst sinds lang ruzie.
Wij liggen in de twee fauteuils van zijn woonkamer. In de eethoek zitten onze vrouwen - op keukenstoelen. ‘Eigenlijk hoor je er water bij te drinken’ ,weet hij, terwijl hij een slok van zijn pils neemt. Na een tijdje vraagt hij of ik al iets merk. ‘Nou, eigenlijk niet erg’, waag ik aarzelend. ‘Dat komt omdat je niet goed inhaleert’, herhaalt Herman. Ik zuig diep. Er lekt wat rook tussen mijn vingers. Ik kijk opzij of hij het gezien heeft. De muziek staat op maximum. Herman heeft ervoor gezorgd dat de Wharfedale boxen - die het formaat hebben van een telefooncel - samen met zijn hoofd een volmaakte gelijkzijdige driehoek vormen. Crosby, Still, Nash en Young: het kon slechter. ‘Kunnen de bassen ietsje harder? Prima muziekje’, probeer ik, de ogen gesloten. Ik voel mij prettig relaxed. Maar dat kan ook aan de pils of de muziek liggen. Herman kijkt naar me. ‘Je bent er teveel op gefocust. Denk eens aan wat anders. Je bent toch niet bang om er verslaafd aan te raken? Het enige verslavende is de nicotine, dat weet je toch.’
38
39
IMPROMPTU 1973
Aan Johan van Gans, de talentvolste leerling die ik ooit heb meegemaakt (hij werd zonder enige voorbereiding de beste niet-Rus op de Wiskunde Olympiade van 1972) stelde ik op het mondeling examen de geheel buiten de leerstof vallende vraag wat de uitkomst is van √(6+√(6+√(6+...))) Hij gaf hierop direct het goede antwoord (3). Voor het oplossen van dit probleem moet je kwadratische vergelijkingen kunnen oplossen. Wie dit te moeilijk vinde, probere eerst de oplossing te vinden van de vergelijking: √(x+√(x+√(x+...))) = 5 (Oplossing x=20)
Het laatste examen vóór de mammoetwet. Tineke Dekker, gymnasiaste alfa, ondergaat een mondeling examen wiskunde. Wiskunde is een bijvak voor de alfa’s maar je kan er wel op zakken. Door de zenuwen voor dit angstaanjagende vak is Tineke volkomen geblokkeerd geraakt. In de nabespreking kijk ik de gecommitteerde hoogleraar vertwijfeld aan. Wat voor cijfer moet ik geven aan iemand die nauwelijks een woord heeft uitgebracht? ‘Wat had ze eigenlijk op haar rapport?’ vraagt de hooggeleerde, op zijn horloge kijkend. Ik graai in mijn tas en toon hem mijn cijferboekje. ‘Kijk hier’, zeg ik. ‘Ze had eigenlijk altijd zevens’. ‘Dan geven we haar toch een zeven’, zegt hij en staat op om de volgende kandidaat te halen. Waar was ik gebleven. In 1973 en 1974 draag ik de laatste HBS-B’ers over aan de universiteit. De mammoetwet met het havo (een slap vijfjarig aftreksel van de HBS) en het vwo (hoewel zesjarig, toch maar de helft van het HBS pakket) is intussen in de lagere klassen ingevoerd. Het wiskundeprogramma, een halve eeuw ongewijzigd, wordt hierna elk decennium grondig omgebogen (wiskunde I, wiskunde II, wiskunde havo, wiskunde A, wiskunde B, wiskunde A1,A2, wiskunde B1,B2). Vectormeetkunde wordt ingevoerd en weer afgevoerd, rijen worden afgevoerd en weer ingevoerd, stereometrie verdwijnt en komt weer terug, zelfs de euclidische meetkunde met de koordenvierhoeken, afgeschaft door de mammoet, vertoont een atavistische opleving met de Tweede Fase. De verzamelingenleer wordt verheerlijkt en verguisd. De differentiaalvergelijking, fundamentele standaard voor technische en wetenschappelijke vervolgstudies, komt terecht in het leerplan van de jaren tachtig maar wordt
40
in 1995 als examenonderwerp toch maar weer in de ijskast gezet (vanwege de moeilijkheidsgraad) en definitief afgeschaft, naar te vrezen valt, in 2000. Een omvangrijk (met de hand uitgevoerd) onderzoek naar correlaties tussen rapportcijfers in die tijd levert me genoeg interessante uitkomsten op voor een open brief die ik aan de collega’s richt. Prof A.D. de Groots conclusies (Permanente selectie op basis van rekbare maatstaven) uit het kleine maar imposante boekje Vijven en Zessen worden volledig ondersteund. Een alinea over de veronderstelde prognostische waarde van het rapportcijfer concludeert aan de hand van de gemeten correlaties dat je voor de voorspelling (vanuit de brugklas) van het rapportcijfer Nederlands in de vierde klas beter het wiskundecijfer dan het cijfer voor Nederlands in de brugklas kunt gebruiken. Het discussiestuk ontlokt hooglopende discussies: niet over de inhoud en de conclusies, maar over wat een correlatiecoëfficiënt in godsnaam is. Daar moet ik veel tijd in steken. In 1981 leidt een statistisch onderzoek naar de kwaliteit van de overgangsbesluiten tot een discussiestuk, met als conclusie: Bij de overgangsbespreking van 4 naar 5 havo blijft 81 procent van de leerlingen die vlak onder of in de bespreekzone vallen ten onrechte zitten. Mijn voorstel om op grond hiervan de besluitvorming bij de bevordering tot een automatisme te verheffen, werd niet in bespreking gebracht. Men wilde dit stukje macht en willekeur kennelijk niet missen. Ik experimenteer met geprogrammeerde instructie, een uit de leerschool van Skinner overgenomen vorm van gerobotiseerde schriftelijk instructie (lijkt me wel iets voor het studiehuis trouwens). En met het BHV model, Mastery Learning, DBK, Multiple Choice toetsing en wat dies meer zij. Een poging tot realisatie van het eerstgenoemde met als
41
Basisvorming mislukt (Volkskrant, oktober 2001) Nieuw vwo-examen makkelijker en slechter gemaakt dan oud. (conclusie van het Cito, 1 oktober 2001). En dat was nog vóór het massaal schrappen van onderwerpen.
Kinderziekten studiehuis nog lang niet voorbij. (NRC, 3 oktober 2001)
Progressief
proefkonijn één van twee parallelle tussenklassen (3A en 3B) in het begin van de jaren zeventig levert verrassende resultaten op. De controlegroep/nulgroep (of dat 3A dan wel 3B was weet ik niet meer) presteerde na een paar maanden zoveel beter (voor insiders, p < 0,001) dat ik mijn projectje moest afblazen. Toen ik mijn progressieve soortgenoten hiervan op de hoogte bracht bleek eigenlijk niemand geïnteresseerd, zelfs bespeurde ik lichte irritaties. Die vermoeiende Henk Pfaltzgraff toch. De boodschapper van het slechte nieuws. Nader onderzoek van een idee wordt niet op prijs gesteld. Ontmaskering wordt simpelweg genegeerd. Een van die derdeklassers is mij inmiddels dierbaar geworden; of zij destijds tot de proefkonijnen hoorde weten wij beiden niet meer, maar gelukkig is zij (zeer) goed terechtgekomen. Trouwens, de meeste kinderen zijn goed terechtgekomen. Het klimaat op school bood alle mogelijkheden op ontplooiing. Iedereen kreeg een kans, en zelfs een tweede kans. Repressief tolerant met de nadruk op tolerant, zoals we het vergoelijkend noemden. Onze concurrenten kunnen hier niet tegen op. Het Zaanlands Lyceum groeit uit zijn voegen en baart tweemaal een dochterschool: na het Bertrand Russell College in 1971, in 1977 de S.G. Rooswijk (later Saenredam College genoemd). Na deze laatste splitsing herbergen we altijd nog 1350 leerlingen in een gebouw dat op 1100 leerlingen berekend is. Op het grote schoolplein verrijzen dan ook zeven noodlokalen. Onze rector in die periode is Johan Boersma. Het klimaat van de school kan het beste als paars beschreven worden. Liberaal (veel landelijk bekende industriële Zaankanters hebben er op school gezeten, denk aan de families Hein en Duyvis) en links (de communistische partij had er veel invloed, Marcus Bakker bijvoorbeeld had kinderen en kleinkinderen op het Zaanlands Lyceum) terwijl het anarchistische, provocerende Amsterdam om de hoek lag.
42
CRESCENDO De conrectorsfunctie voor 4 en 5 havo komt vrij, vanwege de pensionering van Yde Tamminga. Bovendien vertrekt ook de coördinator van deze afdeling, hij wordt rector van het nieuwe Rooswijk. Fred Hoogsteder (een jonge, langharige conrector met een baard, net niet met sandalen en geitenharen sokken) polst mij, maar ik heb niet echt veel zin om harder te werken, volgens een schatting uit die tijd maak ik al 55 uur per week, als ik conrector word gaat er ongetwijfeld ook nog een stuk van mijn vakanties af. Mijn vriend en bureau-anarchist Herman waarschuwt voor het gevecht om de pikorde dat mij te wachten staat. Vermoedelijk vindt hij me niet echt geschikt. Pas twintig jaar later begrijp ik hem, vooralsnog ben ik even naïef als de leerlingen. De mens is immers goed! Waarom zou ik in het machtsspel verstrikt raken? Ik haat macht, orde en gezag. Ieder ander weldenkend mens toch ook? Verantwoordelijkheden wil ik wel dragen, macht uitoefenen niet. En gezag is weer wat anders, dat is iets wat vanzelf ontstaat als je kennis en ervaring hebt opgedaan. Dom. Ik heb niet in de gaten dat de collega’s binnen een totaal ander referentiekader werken. Collega’s hebben slechts oog voor de collegiale belangen. De democratisering op het Zaanlands Lyceum is door druk van onderaf (bottom-up) al een eind gevorderd. Voor sollicitatie naar een conrectoraat moet je uiteindelijk door het plenum beoordeeld worden. De leerlingen hebben geen enkele invloed (dat is nu, vierentwintig jaar later, vreemd genoeg eigenlijk, nog steeds het geval). Na een week bedenktijd en consultatie van mijn achterban (Bea dus) besluit ik toch maar te solliciteren en krijg tot mijn verwondering 85% van het personeel achter me. Niemand is haatdragend of jaloers, zo lijkt het. Er is ook niet veel om jaloers op te zijn. De
43
1976
Referentiekaders IK
COLLEGA’S
Razzia’s
Stoute lerares
havo is een echte mammoet afdeling. In 4 havo bijvoorbeeld zitten 210 leerlingen in zeven volle klassen (1979). De kinderen zijn vrijgevochten, bruisend en opstandig. Zij blowen hasj en zitten in anti-Vietnam comité’s. Protestacties op school zijn aan de orde van de dag. Community-singing à la provo (O Denneboom bij de kerstboom in het trappenhuis van de hoofdgang) wordt een jaarlijkse uitvoering door 1000 ketters en ongeveer drie gelovigen. De examenstunts: nachtelijke razzia’s door overspannen schoolleiders, gewapend met zaklantaarns en luchtbedden. Werkweken waar jongens en meisjes elkaars verrukkelijkheden leren kennen (ik weet uit eigen waarneming van één geval waar zo’n verkenning geschiedde tussen een jongen en zijn lerares; van het spiegelbeeld van deze klassieke situatie heb ik meer voorbeelden). Ouders en fatsoensrakkers steigeren. Afgunst? Hasj op je boterham om de douane te misleiden op de nachtboot naar Harwich. Een conrector moet niet te beroerd zijn om twee weken van zijn zomervakantie op te offeren. Dat er zoiets als compensatieverlof bestaat kom ik pas jaren later te weten. Maar omdat een conrector ook nog ongeveer 40% lestijd heeft (vaak meer, vanwege het invallen voor zieke collega’s) komt het op verlof gaan tijdens schooltijd eigenlijk helemaal niet in aanmerking. En nu ik eraan terugdenk, het werk liet het niet toe. Wie moest er anders alle vier de pinksterdagen (tot en met de typisch Zaanse derde pinksterdag) met-de-hand honderden leerlingen clusteren? Voor alle duidelijkheid: met-de-hand-clusteren is het met potlood, gum, ruitjespapier en vernuft groeperen van keuzepakketten en heeft weinig te maken met koesteren, borstelen, strelen of vlooien. Pas na mijn benoeming ontdek ik dat een conrector meer verdient dan een gewone leraar. Dat valt mooi mee!
44
CHILDREN’S CORNER De voorzitter opent de rapportvergadering van klas 4C om 9.10 uur.
Rapportvergadering
‘Weliswaar is nog niet iedereen aanwezig, ik zie nogal wat open plekken, maar ter wille van de tijd wil ik toch maar vast beginnen. We zijn al tien minuten te laat! Ook op de voor mij liggende lijsten ontbreken veel cijfers. Ik begin bij Nederlands. Vallen er nog rapportcijfers te veranderen, mevrouw Netenbos?’ Achterin het lokaal wordt iets gemompeld. ‘O, mevrouw Netenbos is er nog niet? Dat komt straks wel goed. Mevrouw is anders nooit te laat. Dan gaan we eerst even naar Frans. Meneer Fransman wilt u al uw cijfers even oplezen, wel een beetje langzaam alstublieft, want ik moet ze zelf ook nog noteren.’ De cijfers van Frans worden opgelezen, evenals die van Aardrijkskunde. De leraar Handvaardigheid blijkt al zijn rapportcijfers verkeerd afgerond te hebben, Ritzel (de wiskundeleraar) helpt hem met de inderdaad nogal ingewikkelde afrondingsregel. De voorzitter verzoekt de leraar Handvaardigheid om, ter wille van de tijd, zijn cijfers straks na de vergadering maar in te leveren. De rest van de vergadering blijft het onrustig in deze hoek van het lokaal. Het is 9.20, de lerares Nederlands komt binnen en verontschuldigt zich uitvoerig over de omstandigheden die tot haar vertraging hebben geleid. Haar cijfers worden alsnog opgelezen, want Nederlands is belangrijker dan Handvaardigheid (al zou niemand dat hardop durven zeggen). Inmiddels is het half tien.
45
Ter wille van de tijd
Vergaderingen en studiemiddagen belemmeren in hoge mate de voortgang van het onderwijsleerproces. Eén studiemiddag in een middelgrote school bijvoorbeeld kost ongeveer 180 mensuren. Je zou in die tijd ook alle leerlingen een functioneringsgesprek van een kwartier kunnen gunnen. 720 x ¼ = 60 x 3, bedoel ik.
Maatschappijleer
‘Laten we bij Abel Abels beginnen. Daar staan aan de rechterkant twee vijfjes, maar links is er gelukkig wat compensatie bij de talen. Maar hé, wat is dat? Waarom ontbreekt het cijfer voor Maatschappijleer, mevrouw Jansen?’ Mevrouw Jansen houdt een lang betoog over het niet nakomen van afspraken en het tekort aan oplettendheid bij de leerlingen. Maatschappijleer is een belangrijk, maar onmogelijk vak. De groepen zijn meer dan gehalveerd en nog steeds lukt het niet om orde te houden. Mevrouw Jansen geeft maar twee lessen per week maar ze kost de conrector van de afdeling meer tijd dan alle andere leraren bij elkaar. Niet alleen Abel krijgt verwijten maar vooral ook sommige andere leerlingen zoals Zander Zwart die een pathologische kletskous is en voortdurend met zijn buurman (hoe heet die ook al weer?) over andere dingen zit te praten. Na vijf minuten onderbreekt de voorzitter haar (ter wille van de tijd) en informeert bij de andere docenten naar hun mening over Abel Abels. Fransman vindt dat Abel, hoewel hij een zes voor Frans heeft, daarmee echt aan zijn plafond zit. Dit wordt bestreden door de leraar Duits die van mening is dat Abel, althans bij Duits, nog nimmer blijk gegeven heeft van een bovenmatige inzet. Andere leraren beginnen zich ermee te bemoeien.
Niemand weet iets van Piet Hazelaar af, het is een stille jongen die altijd zijn huiswerk af heeft. De leraar Lichamelijke Opvoeding wijst op het ontbrekende cijfer voor gymnastiek. De jongen is er nooit! Ja, één keer in het begin wilde Piet vrij wegens een hardnekkige knieblessure. Maar de regels bij L.O. zijn nu eenmaal dat iedereen de lessen volgt. Geblesseerden moeten op de bank zitten nagelbijten. Sindsdien is Piet niet meer bij gymnastiek gesignaleerd. De leraar eist strenger optreden van de schoolleiding tegen zulke spijbelaars. De voorzitter belooft dit knellende probleem onder de aandacht van de schoolleiding te brengen.
‘Het is kwart voor tien. Mag ik ter wille van de tijd resumerend vaststellen dat we er niet uitkomen? Misschien wil de mentor hier verslag van uitbrengen aan de ouders? Mag ik de volgende tien leerlingen overslaan, daar zitten weinig onvoldoendes tussen. Dan zie ik bij Piet Hazelaar een drie staan bij Geschiedenis. Op het eerste rapport een acht en nu een drie. Is er wat aan de hand met Piet? Pfeiffer misschien? Of een sterfgeval in de familie? Wilt u deze drie even toelichten, meneer Van Randwijk?’. Van Randwijk is er niet, hij blijkt een cursus middenmanagement te volgen.
Waar was ik gebleven. O ja, ik was tot conrector gekozen.
46
‘Het is nu vijf voor tien. Er resteren nog vijf minuten voor een bespreking van de laatste twaalf leerlingen. Ik stel u voor over te gaan naar Zander Zwart waarover opgemerkt wordt, dat . . .’ (Geritsel van papier omdat Zander - als laatste leerling van 4C op een andere bladzijde staat, als een weduweregel bij tekstverwerking). ‘. . . hij nogal lui is.’ Zander heeft een drie, twee vieren en drie vijven. Die blijft sowieso zitten. Bespreking heeft weinig zin. Om exact tien uur sluit de voorzitter de vergadering. Tevreden, omdat de deadline gehaald is. En nu eerst koffie.
Dan, 1 augustus 1976 is het zover. Ik mag zelf ‘mijn’ coördinator inviteren. Dat wordt Marga Roze, een jonge, populaire lerares Nederlands met feeling voor leerlingbegeleiding. Is een groots en meeslepend schoolleven begonnen?
47
Weduwe of Wees?
Al ruim voor mijn aanstelling mag ik wat meedraaien. Het pedagogisch niveau op de afdeling 4 en 5 havo blijkt onverwacht hoog te zijn. Er is veel te leren. In het logboekje staat beschreven hoe een van de HBS komende leerling uit 5 havo {ik ken hem nog uit zijn HBS periode, een hele aardige, beetje dromerige jongen die absoluut de lol niet van negatieve discriminanten en lichaamsdiagonalen inzag; hij heette Rob Vreeken (trouwens hij schijnt nog steeds zo te heten)} met een fobie voor op-tijd-komen, daarvoor therapeutisch werd behandeld via twee (naar ik aanneem) mooie meiden uit zijn klas die hem dagelijks van huis ‘moesten’ halen en naar de les begeleiden. Een veel betere aanpak dan het strak toepassen van regeltjes. Fraude
Ook maakte ik mee dat iemand die het examenlokaal al zeker tien minuten verlaten had en met een rood hoofd terugkwam om nog wat uitwerkingen in te leveren, met een knipoog behandeld werd. Mijn voorganger Tamminga keek letterlijk de andere kant op en legde het werk gewoon op de stapel. Ik wou dat ambtenaren in de Tweede Wereldoorlog ook eens wat vaker de andere kant op gekeken hadden. Dit soort vrijmoedig gebruik van regels met geen ander doel dan de leerlingen van dienst te zijn en daarmee de organisatie te stroomlijnen, sprak mij erg aan.
Ik sta er gelukkig niet helemaal alleen voor als Tamminga (‘Zeg maar Yde, hoor’) vertrokken is. Goed voor mijn zelfvertrouwen is (behalve de al genoemde coördinator Marga Roze) de steun die ik krijg van Joyce Sierhuis, die er uitziet als een van de havo-meisjes maar bij nadere beschouwing de complete administratie van de bovenbouw blijk te voeren. En dat doet op een vanzelfsprekende, intelligente manier, alsof ze jaren ervaring heeft. Zij kent binnen de kortste keren alle leerlingen bij naam en onthoudt ook nog alle bijzonderheden. Rare maatschappij, als je bedenkt dat ze maar eenderde verdient van een lerarensalaris. In mijn afdeling zitten onder anderen Robert Lageveen, een rustige, pientere jongen die nog een zusje heeft op school en Jeroen van Braam, een populaire, beetje luidruchtige jongen met een klein hartje. Binnen een jaar na mijn aantreden heeft Robert zijn zusje en beide ouders verloren bij een verschrikkelijk verkeersongeluk en ligt Jeroen een paar maanden in coma na geschept te zijn door een (te) snelle taxi. In 5 havo doet een jongen examen die vlak daarvoor te horen krijgt dat hij binnen enkele dagen vader zal worden. In 4 havo blijkt een van de pas toegelaten meisjes al een scheiding plus abortus achter de rug te hebben. Korte tijd later wordt Marga Roze, onze geliefde collega, ongeneeslijk ziek en overlijdt. Tevens is er een (soft!)drugsprobleem met een hoofdzakelijk buiten onze school liggende oorzaak. Ik heb hierover contacten met iemand van de narcoticapolitie. Mijn belangrijkste informant is een leerling uit 4havo die van het confessionele onderwijs komt. Daar zijn ze veel beter in het binnen houden van de vuile was, ontdek ik. Onze schoolcultuur is erg open. Maar voor de groei van het leerlingenaantal is dat kennelijk geen belemmering. Je leert snel relativeren in zulke situaties.
48
49
Joyce
CAPRICCIO 1979
Gelukkig zijn er nog 373 (ik praat nu over 1979, de school is twee keer zo groot als twintig jaar later) andere leerlingen in 4 en 5 havo met problemen van lichtere aard. Er is (nog) weinig melding van geweld in dit post-flower-power tijdperk. Grappig genoeg is er nauwelijks een drugsprobleem. Wel veel liefdesverdriet, conflicten met leraren, generatieconflicten thuis, echtscheiding, anorexia, hyperventilatie (dyslexie, dyscalculie, faalangst, hoogbegaafdheid en boulimia waren nog niet uitgevonden), contactproblemen, verlegenheid, eenzaamheid, depressiviteit, weglopen van huis of van school, opgevangen door een leraar of conrector thuis (hebben Bea en ik zelf vier keer bewerkstelligd) of door de opvangcentra JAC, JoJo, JOB. Tegenwoordig zijn alle opvangmogelijkheden weggeworpen in de vergaarbak van het Riagg, zodat er helemaal niet meer opgevangen wordt. En dan de organisatorische rimram. Tussentijdse pakketwijzigingen, roosterwijzigingen. Gymnastiek.
Regels Orde Tucht
Gymnastiek! Bijna dagelijks staan er kinderen op mijn stoep die een autoriteitsconflict hebben met de leraar of lerares gymnastiek. Gymnastiekleraren vertonen Louis van Gaal gedrag. Regels zijn regels. Punt uit. Ze hebben moeite te begrijpen dat schaars geklede zestienjarige meisjes het vreselijk vinden om moeilijke oefeningen te doen in een gigantisch gymnastieklokaal met gigantische schuifdeuren, ten aanschouwen van grijnzende, zestienjarige jongens die buiten staan wegens een tussenuur. Ze hebben evenmin in de gaten dat niet alle langharige jongens sportief zijn. Ze vechten voor de status van hun vak dat maar niet mee wil tellen. Jammer, want gymnastiek zou eigenlijk het leukste vak moeten zijn.
50
Ik krijg de indruk dat de lessen een voortdurende machtsstrijd zijn bij sommige gymnastiekdocenten, die leidt tot een smoesjescultuur van chronisch ongestelde meisjes en ernstig geblesseerde jongens. Niet bij alle leraren natuurlijk. Een uitzondering is collega conrector-gymnastieker Maarten Laan, die niet past bij de in zijn sectie heersende mentaliteit en er veiligheidshalve voor gekozen heeft extern met de wolven mee te huilen maar intern nog wel eens wat toe te geven.
Grootbrengen door kleinhouden
Een conrector krijgt een sterk vertekend beeld van de werkelijkheid. Zo lijkt een overheersend deel van de aanwezigheid op school te bestaan uit afwezigheid. Spijbelen! Martin Buth is mijn eerste chronische spijbelaar. In de meeste andere gevallen gaat het gelukkig om een conjunctureel verschijnsel. Bij hem is er sprake van een structureel probleem. Oorzaak en gevolg? In een poging er iets van te doorgronden, ga ik het verzuim statistisch onderzoeken. Neem me niet kwalijk hoor, ik weet wel dat ik een rare afwijking heb (helemaal vergeten bij de opsomming van mijn zwakke punten). Ik kan het maar niet laten om de waarheid op eigen houtje te (pogen) achterhalen. Overal zoek ik systeem achter, zelfs achter de waanzin van de dag. Zo ontdek ik dat spijbelen in het algemeen een gevolg is van slechte prestaties en niet de oorzaak ervan. Voorts is duidelijk dat strenge controle op verzuim anti-productief kan werken en slechts tot cosmetische verbetering leidt. Een stevige aanpak geeft een goed gevoel bij de leraren: er wordt wat aan gedaan. Die leraren vergeten echter dat de leerlingen (en ouders) razendsnel leren hoe ze met een bureaucratisch controlesysteem moeten omgaan. Als je maar zorgt dat aan alle regeltjes is voldaan, alle formulieren zijn ingevuld (desnoods door de leerling zelf), dan merkt de leerling dat niemand meer in de ware reden van je verzuim geïnteresseerd is. En is dit
51
Causale confusie. Spijbelen is een gevolg van slechte prestaties
Schoolziek
niet een fundamentele ontdekking, oud-leerling van me? Absentencontrole is niet ingesteld uit belangstelling voor je welzijn, maar slechts bedoeld om te zorgen dat iedereen zich aan de regeltjes houdt en de docenten onbezorgd koffie kunnen drinken.
Ook denken pubers sneller en helderder. Psychologen vermoeden dat het intellectuele en mentale verval bij de mens al op achttienjarige leeftijd inzet. Ik ben er van overtuigd dat het gemiddeld I.Q. van scholieren in de bovenbouw van een havo/vwo school beduidend boven dat van hun docenten ligt.
Tussen twee haakjes, scholieren die dit lezen, wisten jullie dat het altijd mogelijk is serieuze aandacht te krijgen? Een uitvinding van ondergetekende, uit zijn eigen HBS tijd. Alles wat je nodig hebt is een ouderwetse kwikthermometer die je in noodgevallen ondersteboven ‘afslaat’ zodat elke gewenste lichaamstemperatuur tussen 35 en 41 graden Celsius kan worden ingesteld. Wel even oppassen dat je het niet te bont maakt: met 42 graden jaag je je moeder in de gordijnen en dat is ook weer niet gewenst. Je moeder is en blijft je beste kameraad. Dit is een veel sympathiekere manier van frauderen dan hypochondrie. Ik heb ooit een leerling meegemaakt die zo overtuigend simuleerde dat hij er na verloop van tijd zelf in begon te geloven en zijn kameraden en ons anderhalf jaar dwong tot vergaand sociaal gedrag. Proefwerken telkens uitgesteld, rolstoel af en aan gereden. Zielig. Een hypochonder krijgt altijd gelijk (Midas Dekkers).
Als een leerling of vader of moeder met een klacht over een docent bij een conrector komt, valt de docent in ieder geval iets te verwijten. Ik zou haast zeggen: per definitie is de docent fout. Verreweg de meeste klachten bereiken een conrector namelijk niet, omdat de zaken in een vroeg stadium thuis worden gesust of de leerling het redelijke van de handelwijze van de docent inziet. Ik zei het al: pubers zijn redelijk. Als de klacht wel doordringt is er meestal echt wat aan de hand. Trouwens, een professionele docent regelt zijn zaakjes zelf. Over de goede docenten (en er zijn nog steeds goede docenten op het Zaanlands Lyceum, na de grote vlucht in 1997-’98) heb ik nooit een klacht gehad. Tijdens een gesprek met een leerling blijkt uiteindelijk bijna altijd, na het afkoelen van de emoties, dat kinderen helemaal niet haatdragend zijn.
Te midden van alle chaos, of misschien wel dankzij alle chaos zijn er talrijke hartverwarmende momenten. Als je de tijd neemt en serieus ingaat op de vragen, de klachten van leerlingen serieus neemt en even niet let op de soms ongelukkige manier waarop een en ander gepresenteerd wordt, kom je tot verrassende conclusies. Ik noem er een paar.
Je kunt als opvoeder de gekste fouten maken zonder dat die blijvend nadelige gevolgen hebben voor het slachtoffer. Niets menselijks is de volwassene vreemd. Een kind heeft nog geen masker voor. Kinderen zijn nog transparant. Spontaan. Open. Zelfs als ze bokken is er iets ontwapenends aan hun doorzichtigheid. Waarschijnlijk hebben ze in dat geval hun zin niet gekregen. Of niet genoeg aandacht of bewondering.
Pubers zijn veel redelijker dan volwassenen. Ze hebben nog niet geleerd dat het toegeven van fouten schadelijk kan zijn voor jezelf omdat die fouten in dat geval minder snel vergeten worden door anderen.
52
53
Negentig procent van de problemen op school wordt veroorzaakt door tien procent van de leraren
De belofte is vaak mooier dan het eindresultaat
Het pedagogische spanningsveld wordt immers bepaald door vier polen: de aandachtgever en de aandachtnemer, de grenzensteller en de grenzenverkenner. Als kinderen groot geworden zijn leren ze een masker op te zetten. Dan krijgen ze door hoe je vliegen moet vangen. Verdient een domme teksten uitbrakende, zwijgzame, onwillige, onhandelbare, brutale scholier dan helemaal geen straf?
Tot besluit citeer ik de achttienjarige Welmoed Prijs die mij in 1977 na een groot aantal gesprekken over haar gezondheid, plotseling opende met: ‘En hoe gaat het nou met u?’. Een uitroepteken in mijn schoolleven. Het was de eerste keer dat een leerling mij zo’n vraag stelde.
Opvoeden is verbieden. (Jaap de Vries, leraar)
Inderdaad! Straf is - net als het uitdelen van taken rondom de bevordering - een geautoriseerde vorm van marteling. Op straf uitdelen zou eigenlijk een straf moeten staan. Lopen de Opvoeden is wat je kinderen dan niet over je heen? Daarop op zou ik willen anteen kind aandoet. (Cees Sloep, leraar woorden: nou én?! Wat dan nog. Overdrijven en grenzen aan het L.O.M.) verkennen hoort bij het kind-zijn. Ik heb niets tegen een ouder Wat opvoeden in ieder die in zulke gevallen een tik uitdeelt of een beginnend docent geval NIET is: die uitprobeert wat de effecten zijn van een al of niet gehet consequent hante- speelde woede-uitbarsting of zelfs strafwerk, maar denk niet ren van regels. dat het helpt. Woede hoort bij het leven, maar het lost niets (Henk Pfaltzgraff) op. Veel meer bereikt een opvoeder met geduldig luisteren en maar dat alleen bij grote conflicten en als uiterst machtsmiddel - onder vier ogen samenvatten wat oorzaak en gevolg is of dreigen met een goed gesprek. De leerling trekt zelf wel zijn conclusies. En altijd gloort daar, op de achtergrond, de belofte die misschien wel aantrekkelijker is dan het eindresultaat. Twintig jaar conrector zijn op een school met een krankzinnig grote havo afdeling (later groeide de gymnasiumafdeling sterker), zelf lesgeven aan 4-havo klassen van soms boven de dertig. En dan praktisch geen strafwerk uitdelen. Laat vooral maar over je heenlopen. Gezag in plaats van macht. Het is mij en - naar ik hoop - de kinderen uitstekend bevallen.
54
55
LAMENTOSO 1982 Allons enfants
Sommige leraren Frans en gymnastiek hebben het idee dat je de beste resultaten krijgt als je kinderen van het begin af onder grote druk zet. Het overkomt een van mijn dochtertjes in de eerste klas dat op de tweede lesdag al een schriftelijke overhoring Frans wordt afgenomen, gevolgd door de belofte dat zulks voortaan elke week zal geschieden. Aangezien zo’n regime in strijd is met het sinaasappelprincipe van Jan Ligthart (in mijn woorden: geef kinderen je vinger en niemand zal om de hele hand vragen) en ik een bewonderaar ben van Ligtharts opvattingen, ben ik dus geen bewonderaar van de Spartaanse methode bij Frans (en Gymnastiek). Ik heb dan ook in de vijf postbakjes van de sectieleden een korzelig briefje gedeponeerd en krijg daarop een uitnodiging voor het bijwonen van een sectievergadering Frans. ‘Eerst en vooral wil ik weten of je hier zit als conrector of als vader!” eist Herman, die net als ik een autoriteitsprobleem heeft. ‘Als vader natuurlijk, ik heb hier als conrector bovenbouw niks te zoeken’, zeg ik. ‘Deze functies zijn niet te scheiden. Je kunt wel zeggen dat je hier als vader zit, maar ik voel dat heel anders en om je de waarheid te zeggen: ik voel het als een persoonlijke aanval’, zegt een lerares (die helemaal geen brugklas heeft en zelf, volgens mij, ook helemaal geen voorstander is van de harde lijn. Maar dat durf ik niet te zeggen). Zij krijgt tranen in de ogen.
56
‘Wat een onzin’, werp ik tegen. ‘Zo is het helemaal niet bedoeld. Het gaat mij om het principe. Ik vind het, als vader, pedagogisch en om P.R. redenen onjuist om beginnende lyceïsten zo zwaar te belasten. Zo verspeel je goodwill bij de ouders en dat gaat de school leerlingen kosten’. ‘Nou heb ik je!’ triomfeert Herman, die van elk gesprek een discussie weet te maken. ‘Nou zit je duidelijk niet als vader maar als conrector te praten!’ ‘Goed dan, ik trek die laatste opmerking terug, maar overeind blijft mijn mening dat je eersteklassertjes niet onmiddellijk met een vracht s.o.-tjes moet confronteren, of je nou Frans geeft of Wiskunde’. ‘Bij Wiskunde overigens zijn de rapportcijfer lager dan bij Frans dus zo schadelijk zijn die s.o.-tjes niet en zo goed gaat het dus in jouw sectie ook weer niet’, weet een ander. ‘Ik zit hier niet als wiskundeleraar, niet als conrector, maar als vader’, herhaal ik mezzoforte, na het voorafgaande tenuto. ‘Toch kan ik die dingen niet scheiden …’ Ingolf den Ouden, de sectievoorzitter en tevens een van de beste leraren van de school, onderbreekt en probeert de discussie samen te vatten, want de bel is gegaan. Dat doet hij prima. Kalmerend, relativerend en vriendelijk als altijd. Ik weet zeker dat Ingolf een fantastische conrector of rector zou zijn. Maar aan een inhoudelijke behandeling van mijn klacht zijn we niet toegekomen.
57
DURVEN (uit Overleven in 4B, door Anna Woltz, 15 jaar) In de stad durf ik me niet om te keren en zomaar de andere kant op te lopen. Mensen mogen niet zien dat ik zonder aanwijsbare reden opeens rechtsomkeert maak. Ik ga dus een winkel in en na even talmen kom ik vrolijk weer naar buiten en loop de andere kant op. Wel durf ik dit verhaal aan vriendinnen te vertellen. Wanneer je het onbezorgd en een beetje spottend brengt kun je er met z’n allen om lachen zonder dat iemand bedenkt hoe zielig het eigenlijk is. En wanneer ze dit zielig van mij zouden vinden moeten ze ook meteen medelijden met zichzelf hebben, want iedereen heeft zo zijn onzekerheden. ‘Onzekerheid’ vind ik een ergerlijk woord en ik zou willen dat het niet bestond. Vooral de link die volwassenen leggen tussen onzekerheid en puberteit moet verboden worden. Ik associeer het altijd meer met reclames voor maandverband, maar daar knap je ook niet echt van op. Je kunt alles wat naar onzekerheid neigt maar het beste verbergen. Als je dan ooit je hart bij vriendinnen lucht, moet je ervoor zorgen dat je het hart ironisch lucht, zodat niemand je serieus neemt. Zoals ‘onzekerheid’ een gehaat woord is, zijn mijn lievelingswoorden ‘cynisch’ en ‘ironisch’. Misschien komt dat door boeken waarin de mannelijke helden altijd uiterst cynisch zijn en bij het minste of geringste ironisch de lippen krullen.
58
Je kunt je gevoelens ook gigantisch overdrijven en een avond lang gekweld zijn door zelfmedelijden. Het werkt goed een actrice te spelen die in een melodrama speelt. Door het dubbele ‘spelen’ worden alle gevoelens uit hun verband getrokken en kun je nog een leuke avond hebben ook. Ik durf ook niet alleen naar de Expo, een winkel met posters en ansichten van film- en popsterren (dus ook van Leonardo). Je kunt je er eigenlijk niet vertonen zonder vriendin. Toen ik Laurette dus per ongeluk in de stad tegenkwam, heb ik haar meteen meegevoerd naar de Expo om posters te bekijken. (Niet dat ik er een koop, mijn omgeving zou een hartaanval krijgen wanneer ik Leonardo op mijn kamer hing.) Eigenlijk ben ik nog heel moedig, want ik durf wel alleen door de stad te lopen, Isabel gaat helemaal nooit in haar eentje naar de stad. Dat alleen-zijn een schande is komt door anderen: ik heb er niks op tegen ergens alleen te lopen of te zitten of te staan, maar wanneer toeschouwers je medelijdend aankijken maken zij je zielig. Afgezien van de Expo bezoeken en me in de stad omdraaien durf ik nog wel meer niet (spinnen pletten), maar dat heeft niets met onzekerheid te maken. Op school denkt iedereen dat ik zelfverzekerd ben en dat vind ik best. En omdat er geen Expo is, kan niets mij verraden. Veel mensen zien niet in dat je onzeker kunt zijn en toch gek kan doen en lachen en krokodillen imiteren en door de gang lopen met de bruidsmeisjes-stap. Pas als je zeker bent van jezelf kun je gewoon doen.
59
MAESTOSO Vijf rectoren en een leraar ·
Rein Schoufour (Osdorper S.G., 1965-1969)
·
Johan Boersma (1969-1977)
·
Jan te Voortwis (1977-1978)
·
Douwe Iest (1978-1985)
·
Fred Hoogsteder (1985-1994)
·
Ton van den Berg (1989-1997)
Rein Schoufour, de didacticus, leer ik kennen als ik op de Osdorper School in-wording assisteer bij wiskunde hulplessen. Hij geeft colleges ontwikkelingspsychologie voor aanstaande leraren. Iemand met een grote liefde voor kinderen, in een tijd dat zoiets nog als een compliment werd opgevat. Hij is een fervent supporter van de socratische methode. Een methode waarbij de leerkracht door het stellen van de juiste vragen de leerling de oplossing van een probleem of de verwondering voor een verschijnsel als het ware afdwingt. We praten over 1965. Veel van mijn eerste lessen probeer ik in deze vorm te gieten. Later leer ik de begrenzingen van de methode kennen. Hij is erg tijdrovend en het is erg moeilijk om meer dan één leerling bij de les te betrekken. Daardoor is de socratische methode in de hogere klassen in zijn zuiverste vorm eigenlijk alleen maar geschikt voor de introductie van een nieuw begrip of het doorbreken (aha!) van een inzicht of het houden van orde. In het laatste geval moet je dan de lastigste leerling tot slachtoffer maken van je kruisverhoor. Het is achteraf gezien vast geen toeval, dat Rein Schoufour de wiskundeleraar van mijn HBS (de eminente meneer Boot,
60
waarvan ik nu eindelijk zijn voornaam, Herman, weet) erg goed en natuurlijk in positieve zin blijkt te kennen. In een evaluatiegesprek komen wij tot vrijwel eensluidende conclusies over het functioneren van het lesgevend personeel op die oude HBS. Het is de eerste keer in mijn leven dat ik merk dat het oordeel van leerlingen en leraren over elkaar vaak een hoge mate van overeenkomst vertoont. In didactisch en leerpsychologisch opzicht is hij de rector van wie ik het meest geleerd heb. Na mijn tijd aan de Osdorper School Gemeenschap heb ik nooit meer over hem gehoord. Ik vermoed dat hij in het fusie- en reorganisatiegeweld dat zich daar al aankondigde ten onder is gegaan of -wat ik hoop- zich er wijselijk uit heeft teruggetrokken. Omstreeks 1967 in ieder geval kwam er op die uit zijn krachten groeiende school een leuteraar eerste klas aan de macht, wiens belangrijkste innovatie bestond uit het bedenken van een nieuwe Naam (Schoolgemeenschap in plaats van Scholengemeenschap) en het bij elkaar wauwelen van plenaire vergaderingen, steevast afgerond met een borrel. Ik vraag me af of dit vaker gebeurt. Plak er een ander etiket op en wek de indruk van gedreven leiderschap. Hoe komt zo iemand bovendrijven. Ineens moet ik denken aan de door soortgelijke nitwits bedachte, qua gevoelslading monotoon dalende reeks ambachtschool, l.t.s., l.b.o., vbo (klinkt hetzelfde als vwo), vmbo. En weet iemand waarom de punten in deze afkortingen geleidelijk aan verdwenen zijn? Wat vroeger een ziekenhuis was, heet nu Medisch Centrum en straks ongetwijfeld MC. Johan Boersma, de daadkrachtige, is degene die het sollicitatiegesprek met me voert in juni 1969. Hij is leraar wiskunde en conrector op dat moment, maar al bekend als de nieuwe rector van het Zaanlands Lyceum.
61
Er is geen klankverschil tussen vwo en vbo
In die jaren wordt deze school opmerkelijk gedomineerd door wiskundig geschoolde schoolleiders. In de secties wis- en natuurkunde zitten ook nog Fred Hoogsteder (rector 1984’93) en Jaap Bos die korte tijd later rector wordt in Krommenie. Van de laatste hoor ik in mijn eerste sectievergadering de volgende opmerking over het lesprogramma en de werkfrustraties in een experimentele derde klas 3 havomin waar de kinderen (in het juiste jargon) eindonderwijs wiskunde krijgen. Wat moet ik met al die meiden die totaal niet geïnteresseerd zijn in cirkels die ingeklemd zitten tussen de benen van een hoek? Het is duidelijk, de eerste pretpakketters kondigen zich aan! Latere acties als Kies Exact hebben aan dit keuzemechanisme weinig kunnen veranderen. Ik heb de indruk dat er (ook en vooral door jongens) steeds meer gekozen is voor - laten we zeggen - meer concrete en toegankelijke vakken.
Ik heb een autoriteitsprobleem
In 1976 leer ik Johan beter kennen als ik zelf ook in de schoolleiding verzeild ben geraakt. Zoals het vaker gaat in het leven, leert een mens zijn opvoeder vaak pas veel later waarderen, vooral als die opvoeder lichtelijk autoritair is ingesteld. Dat had ik met mijn vader en dat heb ik ook met Johan Boersma. Ook hier is de vraag of Johan Boersma autoritair was dan wel of ik misschien een beetje vrijgevochten was. Tot onze verontschuldiging moet opgemerkt worden dat wij beiden kinderen van onze tijd waren. Ik had mijn vrienden en collega’s voornamelijk in kringen van anti-autoriteiten (de lezer weet dat inmiddels) en borreltafel-anarchisten, hij was opgegroeid in een tijd waarin een rector nog met respect behandeld werd. Toch is het tussen ons tweeën nooit tot een botsing gekomen. En dat lag vooral aan hem, bedenk ik achteraf. Hij had grote kennis van onderwijszaken. Mijn vrienden noemden hem ‘emotioneel autoritair’, maar was hij dat wel?
62
Ik kon mij indertijd druk maken over de woorden ‘verantwoording’ en ‘verantwoordelijkheden’ die hij vaak gebruikte, woorden die naar mijn idee niets anders betekenden dan ‘macht’, en macht was een verfoeilijk iets. Maar heb ik hem ooit daadwerkelijk op machtsgebruik - laat staan machtsmisbruik - kunnen betrappen? Geen sprake van. Boersma was eerder emotioneel dan autoritair. Ooit (maar dat was dan ook de enige keer, voor zover ik mij herinner) heeft hij in een vergadering van de schoolleiding het machtwoord gesproken, toen de stemmen staakten.Verder hebben wij nooit hoeven stemmen, alles ging volgens consensus. Het was in een tijd waarin wij ons opwonden over repressieve tolerantie, maar sinds ik kennis gemaakt heb met de nieuwe zakelijkheid en het veranderingsmanagement weet ik beter. In 1970, toen ik nog maar kort op het lyceum werkte en Boersma nog niet lang conrector was, ontdekte ik bij de start van het schooljaar dat twee of drie leerlingen uit mijn HBS examenklas gezakt waren op hun talen, ondanks hoge cijfers voor Wiskunde. Het HBSb examen omvatte 13 vakken, waaronder Frans, Duits en Engels. Na overleg met deze jongens liet ik ze vrij in de keus om mijn lessen al of niet te volgen. Uitzonderlijk autonoom gedrag voor een 30-jarige leraar. Natuurlijk werd ik op het matje geroepen, maar al tijdens het berispen werd mij duidelijk dat hij eigenlijk toch wel het redelijke van mijn handelen inzag. Korte tijd later werd een beperkte keuzevrijheid in het lesbezoek voor gezakten mogelijk (onder bepaalde voorwaarden uiteraard). Ook herinner ik mij de opstand tegen het eigen gezag (ik weet niet hoe ik deze schijnbare contradictie anders moet uitdrukken) van twee jonge conrectoren: Fred Hoogsteder (die met de baard en net geen geitenharen sokken) en Henk Pfaltzgraff.
63
Op het matje
Mondigheid
Een protestlijst in de docentenkamer naar aanleiding van het (inderdaad, zeg ik nu) onverstandige, zenuwachtig-autoritaire optreden van de andere drie schoolleiders bij een examenstunt, bevatte ook onze namen. Zulke dingen gebeuren niet meer in 1999. Ondermijning van het gezag? Deloyaal gedrag? Niets daarvan. We hebben er geen enkele reactie op gekregen. De vrijheid van meningsuiting was een vanzelfsprekende zaak in die tijd! Tegenwoordig word je al op het matje geroepen als je in het openbaar van mening verschilt met een gezagsdrager. De socioloog Pim Fortuyn prijst in zijn autobiografisch werkje over de baby-boomers de rector van het Mendel College, die hem (in 1966!) in een periode van persoonlijke problemen halverwege het derde trimester vrijstelde van alle lessen en zonder eindrapport naar de vijfde klas van de HBS bevorderde. Als je dat leest krijg je heimwee naar de HBS, of liever naar een tijdperk waarin creatief problemen oplossen een gewone zaak was. Tegenwoordig kan dit niet meer. Ik heb wel eens de indruk dat de jaren negentig het decennium zijn van de bureaucratie, de benepenheid, de angstvalligheid en de beknotting van de meningsvrijheid. Een sterk punt van Johan Boersma was zijn vermogen om medewerkers werkzaamheden en verantwoordelijkheden letterlijk toe te vertrouwen. Op mijn vierendertigste of daaromtrent kreeg ik - gewoon leraar en roostermaker in wording de splitsing van de groepen in de bovenbouw en daarmee een stukje formatie in handen. De splitsing van een groep kost minstens 10 procent van een leraarsbaan. Ik kon destijds nog niet beseffen (en volledig waarderen) dat een dergelijk delegerend vermogen uitzonderlijk is onder rectoren.
64
Jan te Voortwis, de intellectueel. Mijn tegenpool. Tolerant voor leraren, streng voor leerlingen die zich niet inzetten. Toen ik mij eens beklaagde over een collega die met individuele leerlingen goed op kon schieten maar van het groepsproces weinig terechtbracht, zei hij: ‘Ach! Er huizen twee zielen in haar borst…’. En buitengewoon leerzaam was de wijze waarop hij een wat ijdele, flamboyante, maar voor de conrectoren buitengewoon lastige leraar benaderde die veel te laag cijferde. In de ouverture van wat een officiële berisping moest worden begon hij de man te prijzen om zijn eruditie en te betogen dat eruditie en wijsheid plegen samen te gaan. Dat het logisch verband tussen deze twee kwalificaties ver te zoeken is, ontging onze collega in de trotse opwinding van het moment. Je zag zijn borst bijna zwellen en al voordat onze rector uitgesproken was, beloofde hij beterschap. Later heb ik nog vaak aan dit leermoment teruggedacht, als ik kinderen probeerde uit te leggen hoe je vliegen vangt. Een in alle opzichten correcte man, die daardoor vaak op mijn schuldgevoelens werkte. Correct in de omgang. Correct in sociale bewogenheid. Correct in rekenwerk, hoewel hij een echte alfa was (hij was leraar klassieke talen). Correct in het uitvoeren van regels, formalistisch en niet bepaald informeel dus. Niet creatief als het ging om het zoeken van oplossingen buiten de regels om. Maar bovenal correct in zijn taalgebruik. Jan sprak (Jan praatte nooit, Jan sprak) zoals Chopin ooit piano zal hebben gespeeld. Iedere zin was een ballade, een badinerie of een scherzo. Adembenemend en meestal geestig. Als Jan in de schoolleiding verslag uitbracht van een door hem bezochte vergadering, dan schoven wij onze stoelen rondom hem en luisterden ademloos. Ik heb hem nooit horen aarzelen of een fout horen maken.
65
Ook in niet-taalkundige opzichten was het moeilijk hem op een fout te betrappen. Jan was al een half leraarsleven conrector van het gymnasium en werd dus gevraagd voor het rectoraat toen Boersma nogal plotseling vertrok, naar hoge Haagse Kringen. Hij had er helemaal geen trek in, ambitieus was hij niet. Tenminste niet op die manier. Jan had wel de ambitie om de school en de leerlingen zo serieus mogelijk te dienen. En die dienstbaarheid bracht hem er toe om voor één jaar het rectoraat ad interim over te nemen. Alleen insiders wisten hoe hij heeft moeten afzien in zijn streven naar correctheid. Ongeveer een keer per maand (soms vaker) was de migraine (de tol die hij betaalde) bijna niet te verdragen, maar hij bleef op school. Ergens achter in het gebouw ijsberend, waar niemand kon zien hoe zwaar hij het had.
De sollicitatie commissie wenste een dertiger, maar koos toch voor Douwe (52) Zijn sollicitatiebrief bestond uit drie zinnen. De andere 45 kandidaten waren kansloos.
De volgende rector, Douwe Iest, de levensgenieter, had belangstelling voor alle betrokkenen op school, ook de conciërges, de schoonmakers en het administratief personeel. Hij kon dan ook met iedereen goed opschieten. Op vier diehards na. Die noemde hij (mij in vertrouwen verteld dus, beste/lieve oud-leerling van me, ik ben niet gemachtigd namen te noemen) zijn vier ballonnetjes, de pakketjes opgeblazen lucht, die hij dolgraag zou willen doorprikken. Als hij in gezelschap over een ballonnetje sprak wist ik dus direct wie hij bedoelde. Zijn belangstelling voor de medemens ging, zoals zo vaak bij zulke mensen, gepaard met een bijna onbegrensd vertrouwen in de goede bedoelingen van de ander. Dat men hem soms ongenadig hard (en volkomen onverdiend) durfde aan te vallen nam hij voor lief. Sommige mensen prefereren namelijk de harde hand van een sterke man en slaan op tilt als ze niet stevig worden aangestuurd. Daar heb ik zelf ook ervaring mee.
66
Douwe Iest kon het beste delegeren van alle schoolleiders (rectoren en conrectoren) die ik heb meegemaakt. Beter nog dan Boersma. En dat is wat ik nodig heb in het leven. Vertrouwd worden. Wie niet, trouwens. Het is de prettigste en meest zorgeloze periode in mijn schoolloopbaan geweest. Het walgelijk gelobby rondom een conrectorsverkiezing heb ik verdrongen. Douwe hield zich verre van zulke afstotelijke taferelen. Douwe Iest is er niet meer, maar ik blijf hem dankbaar. Fred Hoogsteder, de onderwijzer. Wie mijn bewondering voor Jan Ligthart heeft opgemerkt weet dat dit predikaat een van de hoogste is die ik kan bedenken. Fred houdt van kinderen, op de manier die in het pre-Dutroux tijdperk maatschappelijk als positief werd beschouwd. Bovendien is Fred intelligent. Daarmee geef ik Fred als schoolleider (professioneel gezien dus) ook het op één na grootste compliment. Veel scholen gaan aan domheid ten onder. Een school waar Fred regeert niet! Ik ken niemand die zo creatief boekhoudt en die zo goed is in het oplossen van schoolproblemen. Zo, dat is dat. Nu durf ik ook de twee onvolkomenheden van Fred te vermelden: hij kan niet delegeren en hij kan niet kwaad worden. Over de eerste zwijg ik nog even. Het is trouwens de vraag of Freds onvermogen tot delegeren wel door iedereen als een zwak punt werd gezien. Velen vonden het wel best zo. Het is immers nogal comfortabel om iemand om je heen te hebben die alles wel even voor je doet, met de beste bedoelingen overigens en waarschijnlijk véél beter dan jij het ooit zou kunnen. Misschien is (was) het wel mijn probleem. Dan blijft ter bespreking alleen Freds tweede zwakheid over. Zoals gezegd: Fred kan en kon niet kwaad worden en hij verwachtte dat eigenlijk ook van zijn medewerkers. Alleen experts kunnen aan de hand van microscopische signalen waarnemen of Fred ontstemd, geërgerd, verbolgen, vertoornd,
67
boos, woedend of ziedend is. Mijn perceptie heeft me niet verder gebracht dan het waarnemen van de twee eerstgenoemde stadia; ik vermoed dat Fred de laatste vijf stadia zelfs nooit bereikt heeft. Deze grondhouding is erg prettig voor zijn omgeving, behalve voor zijn directe medewerkers (conrectoren bijvoorbeeld) die dagelijks geconfronteerd worden met hinderlijke, tijdrovende en deerniswekkende domheden en boosaardigheden van sommige personeelsleden. Zo’n conrector moet af en toe stoom kunnen afblazen. Fred begreep dat nooit. Fred zelf immers kende die primitieve emotie eigenlijk niet. Hij was voornamelijk bang dat anderen getuige zouden zijn van een ontluisterende woede-uitbarsting van zijn gekwelde medewerker. Je kunt dus wel zo ongeveer stellen dat op boosheid een zware straf stond: een misprijzende blik van de primus inter pares van de school. Ik ben ervan overtuigd dat die afgedwongen wijsheid, dat onder alle omstandigheden boven de partijen te moeten staan, erg slecht voor mijn bloeddruk is geweest en wellicht ook voor de zijne. Maar toch vergeef ik hem. Ik vergeef Fred alles. Want Fred was de laatste echte rector die ik meemaakte en hij was integer. En integriteit ben ik sindsdien niet meer zo vaak tegengekomen op directieniveau. Ton van den Berg, gediplomeerd pianostemmer, klinisch psycholoog, wiskundeleraar, intellectueel en mens. Hoe hij piano’s stemt weet ik niet, misschien stemt hij wel verschrikkelijk vals (hetgeen me nog moeilijk genoeg lijkt): hij weigert mijn piano tegen betaling te stemmen en ik weiger mijn piano onbetaald door hem te laten stemmen. Zijn psychologisch inzicht wordt mij later duidelijk. Zijn kwaliteiten als leraar ervaar ik via zijn (ex)leerlingen: in oktober 1997, als Ton de school verlaten heeft, mag ik meemaken wat het is, vervanger te zijn van een topleraar. Als mens is Ton een fenomeen, en dat leg ik speciaal even uit. Aanvankelijk heb ik hem niet erg in de gaten, want hij geeft in een wurgend rooster les
68
waarin geen tussenuren voorkomen (op drie dagen twintig lesuren) aan onderbouwklassen, terwijl ik uitsluitend in bovenbouwkringen verkeer. Zodat ik hem feitelijk alleen tegenkom in het zeldzame geval dat ik een sectievergadering bezoek. Híj is daar altijd, tot in de puntjes voorbereid, vaak de enige die de stukken gelezen heeft; ík heb dikwijls andere dingen te doen (praten met leerlingen bijvoorbeeld; ik heb bij de nadering van mijn afscheid onlangs uitgerekend zeker 5000 serieuze gesprekken met jongeren te hebben gevoerd, mag ik mij ervaringsdeskundige noemen?). Mensen als Ton vallen onvermijdelijk een keer op. Wanneer er iets doms of lelijks gebeurt of dreigt te gebeuren, haalt hij diep adem en steekt van wal. Veel eerder dan anderen heeft hij door, welke verborgen agenda’s en dubbele bodems er zijn. Ton is iemand die zich bekommert om mensen en inzicht heeft in (on)menselijk gedrag. Een primair reagerend, emotioneel mens die er niet in eerste instantie op uit is zich geliefd te maken. Wat hem dan ook zelden lukt bij beunhazen, kwezels en (sommige) schoolleiders. Die vinden hem eng en lastig. IJspegels vrezen de warmte. Een dergelijke emotionele betrokkenheid sloopt een mens. Dan lig je uren wakker en slaat je hart op hol en voelt je lijf aan of er een stoomwals overheen gegaan is en draait in je hoofd het vliegwiel van de mallemolen. En als het op z’n ergst is, als je laatste uur geslagen lijkt, belt je ongeruste echtgenote midden in de nacht de dokter. Dat overkwam Ton. En de volgende middag belt de schoolleider die medeveroorzaker is van dit leed en informeert zalvend naar je gezondheid. Ton is dan iemand die zegt niet in te willen gaan op hypocriete vragen. Zodat hij een paar weken later in de clinch moet met de gealarmeerde bovenbaas (natuurlijk wordt er een bovenbaas bijgehaald, sub-bazen kunnen het nooit alleen aan) die zich op zijn beurt weer laat
69
Het belangrijkste kenmerk van een klokkenluider is, dat hij precies weet waar de klepel hangt.
Foei,Ton!
Stoute baas.
ondersteunen door de personeelsbaas. Want bazen mogen lelijk doen zolang het maar glimlachend gebeurt, maar ondergeschikten moeten altijd netjes blijven. Intussen zijn Ton en ik bevriend geraakt en houden elkaar natuurlijk volledig op de hoogte van alle verwikkelingen. Er is geen twijfel mogelijk, Ton treedt als overwinnaar uit het strijdperk. Op alle inhoudelijke punten scoort hij. Vervelend is wel, dat de bazen helemaal niet in inhoudelijke zaken geïnteresseerd zijn en dus ook scoren. De vuile was is immers binnen gebleven en gezichtsverlies is vermeden. De zaak wordt dus gesust. En Ton heeft er schoon genoeg van. Hij gaat solliciteren en wordt de eerste van een hele rij schoolverlaters. Weinig mensen beseffen dat er met Ton een enorm stuk goodwill voor de school verloren gaat. Goede, populaire leraren zijn toch al zo schaars. Ik denk dat er in de directie een flesje wijn opengetrokken is. Want schoolleiders zijn korte-termijn denkers.
Schoolleiding Z.L. 1980: van links naar rechts Douwe Iest, Henk Pfaltzgraff, Fred Hoogsteder, Maarten Laan, Jan te Voortwis
70
PRÉLUDE À UNE ÉCOLE ENGLOUTIE Fred bestiert het rectoraat van ons lyceum op de puntjes van zijn tenen. Vierentwintig uur per dag is hij bezig voor onze school, elk uur van de dag paraat en alert. Alle touwtjes houdt hij losjes in handen. Niet strak maar losjes, zonder ooit op zijn strepen te staan. Op den duur is Fred deskundig op elk gebied. Alleen van de informatie-technologie weet hij niets en wil hij ook niets weten. Dat komt voort uit zijn socialistische opvoeding: alles wat van de Verenigde Staten komt is verdacht, speciaal als het een Amerikaanse multinational (IBM) betreft. En dan, voor ons volkomen onverwacht, moet er gefuseerd worden! Het moet, al weet niemand waarom. Traditiegetrouw overheerst links in de gemeenteraad (en de gemeente bestuurt in deze pre-geprivatiseerde tijden het openbaar onderwijs) en bewindvoerders als van Kemenade, Wallage en Netelenbos hebben besloten dat het goed is voor de ontplooiing van de kinderen als ze les krijgen in grote scholengemeenschappen met het bestuur op een zo grote afstand van de werkvloer, dat het personeel volledig monddood gemaakt is. Ook de wethouder van Onderwijs in Zaanstad (Cees Hooghiemstra) is - als PvdAer - enthousiast. Op elke deelschool (locatie) creëert men locatiedirecties en medezeggenschapsraden die elk weer overkoepeld worden door een centrale directie en een centrale medezeggenschapsraad. Aan de zijkant (haast letterlijk bedoeld) figureert een gigantisch stafbureau, voornamelijk bevolkt door dure ex-directieleden. Heerste er vóór deze innovaties een informele, democratische overlegsfeer in de scholen waar onderwijskundig personeel de vanuit Den Haag (Zoetermeer) opgelegde formatieformules accepteerde en zo creatief mogelijk benutte, later kreeg het conglomeraat van het Openbaar Voortgezet Onderwijs (het
71
1993
OVO) de beschikking over een grote pot geld (de lumpsum) die men helemaal zelf mocht beheren. En dat beheren lukte niet altijd even goed, om het voorzichtig te zeggen.
Kernfusie
Voor Fred is er een groot dilemma. Moet hij - sociaal-democraat in hart en nieren - meegaan met al die megalomane onzin? Of moet hij zich verzetten, als rector van het invloedrijkste lyceum (inclusief gymnasium) van de hele regio? Fred kiest voor het laatste. Een moedige daad. De consequenties zijn namelijk helemaal niet duidelijk. Achteraf natuurlijk wel, nu bekend is dat 85 procent van alle fusies (ook in het bedrijfsleven) tot mislukken gedoemd is. Ik ben aanvankelijk een van degenen die meent dat alles niet zo’n vaart zal lopen. Ik ken de directies van alle scholen voor voortgezet onderwijs in Zaanstad tamelijk goed, het zijn bekwame en toegewijde lieden. Waarom zou een fusie van scholen met goedwillende en verstandige directies per se moeten mislukken? Maar onze mening is van weinig invloed, de trein dendert voort en in het schooljaar 1993-’94 is een stuurgroep (later kerndirectie genoemd) ijverig, maar gedwongen, bezig om in Zaanstad Zuid de eerste fusie tot stand te brengen. Twee directieleden uit het beroepsonderwijs, twee directieleden van de mavo’s en één directielid van het Zaanlands Lyceum, tevens voorzitter (Fred Hoogsteder). Deze stuurgroep is al een paar maanden aan de gang als Fred eindelijk merkt dat er iets scheef zit aan de verhoudingen. Het Zaanlands Lyceum zou eigenlijk drie vertegenwoordigers moeten hebben. Een strategische blunder. Fred denkt het allemaal wel alleen aan te kunnen. Maar ik zet door. De enige keer in mijn schoolleven dat ik mij met beide ellebogen naar voren dring (als zesde vertegenwoordiger in de stuurgroep) blijkt het veel te laat te zijn. De stoelendans is al gespeeld. De invloedrijkste post (de personeelspost formatie, in het onderwijs bestaat 90% van het geld uit loonkos-
72
ten) is al een paar maanden bezet door een mavo-adjunct die naar een plek zoekt. Daar had natuurlijk iemand van het formaat van Berth Brouwer moeten zitten. Berth Brouwer is eerstegraads econoom en conrector van het Zaanlands Lyceum, maar Berth ontbreekt het aan de benodigde eerzucht. Jammer voor het lyceum, een jaar later zijn we Fred, Berth en Henk kwijt, tezamen goed voor meer dan een halve eeuw schoolleidingservaring. Er zijn in Zuid in totaal twaalf schoolleiders, vitale mensen die zich voorheen vrijwel nooit ziek meldden. De helft van de twaalf in aanmerking komende schoolleiders zit dus in de stuurgroep; een paar jaar later zijn er zeven van deze twaalf door ziekte lange tijd uitgeschakeld en worden drie schoolleiders (die nu plotseling managers heten) van buiten aangetrokken. Droevige en stuitende geldsmijterij. Een school met voldoende zelfvertrouwen kiest haar eigen leiders. Die van buiten begrijpen de cultuur van de school niet. Verkwanseling van talent. Maar achteraf is het altijd makkelijk oordelen. Na de fusie krijgt Fred er een groot aantal touwtjes bij. Hij werkt nu vijfentwintig uur per etmaal en lijkt niet bereid (in staat?) zijn medewerkers het volledige vertrouwen te geven. Het is niet slecht bedoeld, eerder een vaderlijk soort calvinisme. Een jaar of wat geleden heb ik hem ingrijpend in zijn nadeel zien veranderen in dat opzicht. Hij volgde toen een cursus voor beginnende rectoren. Een volle dag per week was hij niet bereikbaar, af en toe een hele week van school. Ik mocht hem dan, als plaatsvervangend rector, vervangen. Ik neem aan dat het een leerzame periode voor Fred geweest is (dat mogen we toch wel veronderstellen voor al dat kostbare gemeenschapsgeld), voor mij was het een kleine openbaring. Daar was allereerst de ervaring opeens door zoveel mensen aardig gevonden te worden.
73
Pathogeen management
Slijmen is een vorm van zelfpresentatie. Mensen met een hoge dunk van zichzelf laten nu eenmaal graag hun ijdelheid strelen. Zowel de slijmerd als degene tegen wie wordt geslijmd, hebben er belang bij te geloven dat het slijmgedrag authentiek is en oprecht bedoeld… (De Volkskrant, naar aanleiding van een onderzoek van sociaal-psychologe R.Vonk)
Ontdelegeren
En dan was er de beleving dat sommige medewerkers het vreselijk vinden om zelfstandig te opereren. Dezelfde leraren die de loftrompet bliezen over het zelfstandig werken van leerlingen, bleken plotseling uitermate weifelend en onzeker te worden als een leidinggevende hen royaal de volle verantwoordelijkheid schonk voor een activiteit. Nou moet ik zeggen, dat het niet Freds gewoonte was om onbekommerd autonoom gedrag te bevorderen. De leraren waren dat bepaald ontwend. En na (ik vrees: door) de managementcursus die hij volgde werd dat zeker niet beter. Elke vergadering waar ik naartoe moest, hoe onbelangrijk ook, werd omstandig door hem voorbesproken. Vaak gebeurde het na zo’n voorbespreking dat ik naar huis ging met een blok vol met aantekeningen en aanwijzingen; van sommige passages verlangde hij dat ik ze zo letterlijk mogelijk zou uitspreken. Ik herhaal: het is allemaal niet slecht bedoeld. Maar het gaat natuurlijk wel mis. In Freds drijfverenpakket zit te weinig meedogenloze ambitie en ijdelheid om dit lang vol te kunnen houden. Steeds vaker krijgt hij migraine-achtige klachten, hoofdpijn, lichtschitteringen en verontrustende absences. De mensen in zijn omgeving die het meest bezorgd lijken, verdringen zich later rond de vrijkomende baantjes. Op de wandelgangen wordt gesmoesd. Ik heb dat allemaal niet in de gaten.
74
Fred haakt af, er moet een nieuwe koepelrector komen. Jonger, met een uitstraling van daadkracht en vernieuwing. Onschokbaar overtuigd van zichzelf. Ik zit erbij, als in een van Freds laatste directievergaderingen de telefoon gaat en Fred zijn daadkrachtige opvolger aan de lijn krijgt. Er valt een stilte, want wij zijn benieuwd. ‘Dat wil ik wel voor u klaarleggen’, horen wij hem na de introductie zeggen. Stilte. ‘Dat kan ook … ‘ Stilte . ‘Anders kunnen we …’ Stilte. ‘Anders kunnen we misschien een afspraak maken, dan kan ik …’ Lange stilte. ‘Ja, dat begrijp ik.’ Stilte. ‘Tot ziens.’ Het gesprek heeft een hele tijd geduurd. Fred kijkt beteuterd. ‘De man heeft geen enkele behoefte aan een toelichting op de lopende zaken, hij wil een frisse, onbevooroordeelde start maken. Hij wil grote lijnen. Lopende zaken interesseren hem geloof ik niet’, zegt Fred. ‘Trek het je niet aan’, zeg ik. ‘Lekker rustig voor je, toch?’ De koortsachtige laatste weken van het schooljaar zijn aangebroken. Fred ontbreekt. De leraarlessen en de taakuren moeten worden voorbereid, uitgerekend en uitgedeeld, het grote rooster komt er aan met de welhaast onverenigbare roosterwensen van 70 docenten waarvan meer dan de helft parttimer is. Geen enkel cijfer is echt hard, we werken met
75
Daadkrachtig telefoongesprek
lesuren ------taakuren
onbetrouwbare prognoses die elke dag weer bijgesteld worden. De aantallen zittenblijvers en schoolverlaters schommelen. Veel leerlingen in de bovenbouw willen hun pakketkeuze tussentijds veranderen, afhankelijk van de laatste proefwerkcijfers. En in juni komen leraren die je de rest van het jaar niet meer ziet er plotseling tussendoor met hun dringende persoonlijke wensen en eisen over lesuren en taakuren. Men denkt dan met het eigenbelang het schoolbelang te dienen. Deze drukte culmineert in wat wij conrectoren de ‘formatienacht’ zijn gaan noemen. ‘s Avonds laat probeer ik al het kwantificeerbare te verwerken in zelfgeschreven Quick Basic programma’s die Fred slechts interesseren omdat ze zijn varianten doorrekenen. Fred is vermaard om zijn feilloze geheugen. De meeste getallen blijven in zijn hoofd zitten tot de volgende dag, wanneer hij ze dikwijls weer op een servetje verandert (zonder dat aan mij door te geven overigens). Daar zitten we dan. Berth (Economie) en ik (Wiskunde) en twee gymnastiekers, Maarten en Piet. Deze keer moeten wij conrectoren het in de formatienacht zonder Fred doen en dat is nogal vermoeiend.
klassengrootte en de verdeling van de taakuren moet snel (in één nacht) genomen worden in verband met het grote lesrooster dat vóór de vakantie gemaakt wordt.
Voortdurend ben ik gedwongen uitleg te geven over dingen die ik zelf ook nog niet helemaal door heb. Ik voel mij alsof ik moet invallen in een eerste klas, om er onvoorbereid een les Aardrijkskunde of Frans te geven. En Piet is pas kort conrector. In principe is het makkelijk. De school krijgt een totaalbedrag voor de lessen en de niet-lestaken. Hoe groter het aantal lesuren, des te kleiner het aantal taakuren en omgekeerd, als het totaal maar gelijk blijft. Weinig lesuren betekent grote klassen en veel taakuren voor de leraren. Taakuren kunnen voor middenkader functies gebruikt worden (het sectievoorzitterschap bijvoorbeeld) of voor staffuncties (zoals het decanaat) of rechtstreeks aan de leerlingen ten goede komen (mentoraat, hulplessen). Een beslissing over de
Want opeens raak ik - tegen wil en dank - verstrikt in apenrotsgevechten. Daar zitten we dan met z’n vieren, uren en uren te praten over of en zo ja hoe er een Eerstaanspreekbare moet komen op school. Ik zeg, in een wanhopige poging om op te schieten dat er een belangrijker klus op ons ligt te wachten dan het bepalen van een vlooivolgorde. De formatie moet zonder al teveel ongenoegen zo eerlijk mogelijk verdeeld worden, de kinderen moeten een mooi rooster krijgen. Het is spitsuur. Waarom regeren we niet een tijdje als viermans collectief? Dan kan de school doordraaien en besparen we een rectorplaats (anderhalve ton). Maar hierover verschilt men ernstig met mij van mening. Een schoolleiding zonder Hoogstverantwoordelijke is volstrekt onmogelijk. Het volk
76
De grote lijn is dus duidelijk, zou je denken. Maar we blijven steken in omrekenproblemen en taalkwesties. Zoetermeer heeft bedacht dat we in het vervolg niet meer met leseenheden van 50 minuten moeten rekenen maar met klokuren en zogenaamde fre’s en FTE’s. Een FTE (vroeger was dat een volledige betrekking van 26 of 28 lessen à 50 minuten) is zoiets als 38 klokuur en 29 minuten. FTE’s worden dan ook uitgedrukt in een getal met drie cijfers achter de komma. Verder is het jargon weer helemaal omgegooid. Men praat nu over contacturen en niet-lesgebonden eenheden. Voor mij is dat niet belangrijk (of je nou in euro’s of in guldens rekent maakt toch niets uit) maar ik moet toegeven, het lukt me niet de grote lijn in het formatieverhaal duidelijk te maken. Ik wou dat Fred me indertijd wat meer betrokken had bij deze zaken. De formatienacht duurt dit keer erg lang.
1 lesuur=50 minuten 1 FTE=38,49 klokuur
1 gulden=0,454 Euro
De dagen erna wordt het zo mogelijk nog drukker.
77
1994
wil een Leider. Goed dan, zeg ik. De baas spelen ligt mij niet. Ik val alvast af, dat scheelt er eentje. Eigenlijk vind ik geen van ons vieren bekwaam genoeg, maar dat durf ik niet te zeggen. Zelfs moedig ik onze benjamin Piet aan, hij lijkt wat onzeker. Hij heeft namelijk echt wel kwaliteiten. Is een ijverige conrector onderbouw met goede contacten met ouders. Je moet tenslotte aan de stemming in de groep denken. Een beetje gevoel voor teambuilding heb ik wel. Het is aardig om te zien hoe in het volgende netteherengevecht de meest ambitieuze en ijdelste figuur overeind blijft. Niet de bekwaamste mag het worden, maar degene die het ‘t allergraagste wil! Zo ging dat een halve eeuw geleden ook al, op straat in de Indische Buurt en een hele eeuw geleden op straat in de Jordaan, onder toezicht van Jan Ligthart, en zo gaat het nu weer. Als blijkt, dat de eerzuchtigste van ons vieren al geheime afspraken heeft gemaakt met de voorzitter van de medezeggenschapsraad, vallen ook de twee minder eerzuchtigen af en hebben we een nieuwe interim-locatiedirecteur. Gefeliciteerd! Iemand die zich zo goed wapent dat hij zich vooraf, via de band, de steun van de medezeggenschapsraad (de MR) verwerft, verdient het om te winnen. Wie weet vallen er nog wat kruimeltjes te verdelen in de MR. Overal zit systeem in, ook in dwaasheid.
78
Uit De Volkskrant, mei 1998
Leerling moet de mens goed leren kennen Het pleidooi van Roel van Duijn voor de invoering van het vak Liefde op de middelbare school, komt geen lacherig onthaal toe, meent Henk Pfaltzgraff. Daarvoor liggen de emotionele noden in de samenleving te hoog opgetast. Zo kennen we Roel van Duijn weer. Hij bepleit de invoering van het vak Liefde op de middelbare school (De Volkskrant, 24 mei). ‘Wat baat het een mens als hij wel intellectueel toegerust is maar emotioneel telkens tegen de lamp loopt’, zo vraagt hij zich af. De onderwijsgevende die zijn leerlingen serieus wil voorbereiden op hetgeen zich afspeelt op onze apenrots die samenleving heet, realiseert zich onmiddellijk de intrinsieke waarde en de waarheid van deze opvatting. De belangrijkste taak voor opvoeders is, ervoor te zorgen dat hun pupillen opgroeien tot emotioneel evenwichtige en redzame burgers met een grote sociale betrokkenheid. Naast het door Roel van Duijn genoemde interpersoonlijke, affectieve aspect van de liefde, spelen hierbij veel andere dingen een rol. Voor het goed functioneren van de (werkende, studerende, opvoedende) volwassen mens zijn
79
talloze vaardigheden belangrijk. Een willekeurige greep uit een mogelijk leerplan. - Het herkennen en reguleren van je eigen emoties. Jezelf leren te motiveren en door te zetten. - De empathie: je inleven in de emoties van anderen. - Het belang onderkennen van objectieve, cijfermatige en logische onderbouwing van argumenten. - Het ontwikkelen van scepsis. Het herkennen van de suggestie als machtsmiddel. - Leren omgaan met overstelpende hoeveelheden informatie die voor het grootste deel uit ruis bestaat. Veel jongeren worden geconfronteerd met empathisch onvermogen en affectieve verwaarlozing. Iedereen -jong en oud- heeft het verschrikkelijk druk met zichzelf. De ouders zijn aan het tweeverdienen of gescheiden, de kinderen combineren studie met een baantje (zo krijg je drieverdieners) , de school doet aan zorgverbreding, schaalvergroting, projecten, vergrijzing en ontgroening en heeft dus nauwelijks tijd meer voor de leerlingen. Zodra zich een probleem voordoet op school (of bedrijf) wordt er teruggekaatst (‘Zoek het zelf maar uit’) of doorverwezen (naar een deskundige of het riagg bijvoor-
beeld) of wordt er een etiket op het probleem geplakt (dyslexie, faalangst, hoogbegaafdheid) waarna de opvoeders opgelucht verder gaan.
DANSE MACABRE Waar was ik ook alweer gebleven. Het Zaanlands Lyceum is een kopje kleiner gemaakt.
Als het gekwelde en gemangelde personeel overspannen raakt en zich ziek meldt, opent men de kaartenbak met hunkerende en peperdure interim-managers, zodat alles op de oude voet door kan gaan. De maatschappij is opgepoetst met geprivatiseerde en gecommercialiseerde glans en glitter. Universitaire studies zijn gekortwiekt, afgesneden of zelfs opgeheven. De zekerheid van duurzaam werk na een studie is er niet meer.
Na Fred Hoogsteder heeft de school geen rector en geen conrectoren meer gehad. Wel afdelingsdirecteuren, locatiedirecteuren, een vestigingsdirecteur, een interim-manager, facilitair-managers (wat dat ook betekenen moge), P&O functionarissen, coördinatoren (die laatste hadden we al, maar het worden er veel meer). Een steeds kleinere school met steeds meer functionarissen. Beste, lieve oud-leerling. Ik weet al wat je wil zeggen: een school met een waterhoofd. Inderdaad. Een school met een waterhoofd dus. Elke functionaris, zelfs de onbetaalde mentor, krijgt een taakomschrijving, bladzijden vol. Muggen, dansend in de zon. In drie jaar tijd verdwenen zes coördinatoren en werden er zeven aangesteld. Een paar van die functionarissen bleven alsmaar zitten, hoewel was aangekondigd dat elke drie jaar de jobs geroteerd moesten worden. Een enkele coördinator wisselde zelfs twee keer van stoel.
Er is alles te zeggen voor de invoering van een extra vak in de hoogste klassen van het havo/vwo dat leerlingen bewust maakt van en voorbereidt op deze verschijnselen. Maar dat moet wel een vak zijn met een serieuze wetenschappelijke basis. Een vak met overkoepelende verbinding naar andere vakken zoals statistiek, maatschappijleer, economie en geschiedenis. Een vak, belangrijker zelfs dan wiskunde.
De nieuwe zakelijkheid sloeg toe, hetgeen betekende dat de afstand tussen directie en personeel vergroot moest worden. En, zoals de overwinnaar van het netteherengevecht het later plastisch uitdrukte: er moest iets meer profiel in de platte structuur van de school komen. Nou, dat hebben we geweten. Het begint al direct na de vakantie. Locatie-Piet krijgt een belangrijke, gezagminnende stem in de sollicitatiecommissie voor de nieuwe rector.
We zouden dat nieuwe vak Psychologie kunnen noemen. Henk Pfaltzgraff is leraar wiskunde.
80
81
Kopje kleiner wordt Waterhoofd
In 1994 wordt de opvolger van Fred aangesteld die weliswaar rector wordt genoemd van de gefuseerde openbare scholengemeenschap Zuid (‘Het Zaanlands’), maar daar een geheel eigen idee over heeft, volstrekt in tegenspraak met wat wij (stuurgroep c.q. kerndirectie) van hem verwachten. Hij ziet als een hoofdtaak de gehele structuur te reorganiseren. En dat, terwijl het eigenlijk helemaal niet zo slecht gaat! Innoveren, vernieuwen, veranderen moet. Als ik eerlijk ben - en dat ben ik - moet ik toegeven wel erg onnozel te zijn in die periode.
DISSONANT Onze nieuwe bovenbaas heet Bert Smid en komt van buiten - uit het gehoorzame noordoosten van het land. Hij draagt een keurig verzorgde snor, yuppie colbertjasje en een vrolijke stropdas. Hij communiceert met een open oogcontact, als ik het zo mag uitdrukken, behalve als er scholieren rondlopen. Dan kijkt hij een beetje schichtig opzij. Kinderen hebben geen hoge prioriteit in zijn belevingswereld. Natuurlijk mogen we hem Bert noemen. Bert is vlot onder de volwassenen. Hij heeft een ongelofelijke babbel. Het houdt niet op. Hij is 42, de leeftijd van een potentiële oud-leerling dus. Hij zou les van me gehad kunnen hebben, maar ik geloof niet dat hij wiskunde in zijn pakket had. Daadkracht is het woord dat ik omcirkelde in zijn sollicitatiebrief. ‘Ik zou hier liever het woord intelligentie gezien hebben’, krabbelde ik erbij. Zijn daadkracht blijkt echter voornamelijk te zitten in het aantal woorden per minuut. Een keer per week, maandag het vierde uur, komt hij bij me langs in kabinet 6. Ik heb hem gevraagd iets vroeger te komen (in de kleine pauze), om eerst wat te proeven van mijn dagelijkse ‘spreekkwartier’. Twintig krankzinnig minuten, gemiddeld een minuut per leerling: afspraken makend voor een langer gesprek, spijbelende en uitgestuurde leerlingen toesprekend, pakketten wijzigend, verhalen aanhorend, klachten noterend van vaak opgewonden, verontwaardigde pubers. Na één keer heeft hij dat wel gezien. Hij vindt dit soort drukte kennelijk niet leuk. Er zijn praters en er zijn luisteraars. Hij behoort duidelijk tot de eerste categorie. Bovendien is hij een Organisatiefreak. Organisatie in de hogere zin van het woord. Hij wordt geestdriftig als je hem een stuk papier toeschuift. Dan verschijnen er cirkels en rechthoeken, verbonden door pijlen en stippellijnen.
82
83
Geen daden maar woorden
Formule: Woordenaantal × Diepgang = Constant
En dan praat hij over grote lijnen en veranderingstrajecten, over aansturen en inhuren, over teambuilding, planmatigheden en doelstellingen. Hij heeft een missie. Mission impossible, denk ik weliswaar, maar toch ben ik onder de indruk. Ik geef het toe. Grafieken, cirkels, rechthoeken en pijlen, grootse gebaren en doelgerichtheid liggen mij wel. Pietluttigheden minder. Ik heb niet in de gaten dat zijn megakennis is opgedaan op managementcursussen via Powerpoint presentaties, flap-overs, workshops, papers en overhead projecties. Artikelen hierover sla ik altijd over omdat het onderwerp organisatiekunde mij niet boeit. Het vakgebied sociologie heb ik nooit serieus genomen. Zo zie je maar. Kennis is macht (onze pseudo-rector komt in schaal 15, rond anderhalve ton per jaar). Onwetendheid is onmacht.
Cursus luistervaardigheid
Hoe kan het dat Henk Pfaltzgraff, begunstiger van de vereniging Skepsis, bèta van vlees en bloed, sympathisant van de vereniging tegen kwakzalverij en erkend atheïst, in dit soort bla-bla trapt? Terugkijkend begrijp ik wat er gebeurd is op die maandagen, in het vierde uur. Het is de incompatibiliteit van onze karakters. Wij komen van verschillende sterrenstelsels. Iedereen die mij kent weet dat ik niet geef om uiterlijkheden, conventies, regels, gezagslijnen. Leerlingen weten dat, collega’s weten dat. En, hoewel mijn gehoor verslechterd is, gaat het luisteren nog prima. Bert, onze nieuwe bovenbaas, zit anders in elkaar. Er zat geen cursus Luistervaardigheid in zijn pakket. Hij luistert niet, maar hoort wel wat je zegt en aan zijn geheugen mankeert weinig. Hij is gefascineerd door organisaties, maar voor mensen (speciaal kinderen) heeft hij geen belangstelling. Hij heeft een grote betrokkenheid bij zichzelf en zijn carrière. Dat alles ontdek ik pas later. Zijn intenties, zijn (ongetwijfeld goede) bedoelingen zijn moeilijk te achterhalen. Dat komt door zijn versluierend woordgebruik
84
en door het feit dat hij zelden antwoord geeft op een vraag. Ik kan hem niet afrekenen op zijn gedrag. Dus ga ik in mijn naïviteit af op wat hij zegt. En wat hij zegt is op zich prachtig. Hij kan het alleen in de verste verte niet waarmaken! En, naar later blijkt, gewekte verwachtingen of gedane beloftes vind hij later soms niet opportuun en worden dan simpelweg van tafel geveegd. Ik bedoel: eigenlijk is hij een opportunist. Ik reageer, zoals ik gewend ben, openhartig en vertel hem dat ook mij veel dingen niet zinnen. De verkeerde zuinigheid op school. De vreselijke vergaderingen, waar nooit eens spijkers-met-koppen geslagen worden. Het tekort aan zakelijkheid en productiviteit. Het gebrek aan belangstelling op onze school voor leerlingen en leerlingzaken. Mijn afkeer van vertoon en macht en baasjes. Mijn voorkeur voor de inhoud boven de vorm. Het feit dat een leerling bij mij meestal voorrang krijgt boven zulke onnozele zaken als vergaderingen en afspraken met schoolleiders. Enzovoorts. Al deze informatie wordt in zijn RAM opgeslagen. Maar hij verkrijgt zijn informatie ook langs andere kanalen. Een enkele keer verbaast het mij dat hij over kennis beschikt van privé-zaken waarover hij helemaal niet kan beschikken, maar ik sta daar niet lang bij stil. En een half jaar later heb ik het nog steeds niet in de gaten. In de kerndirectie van de scholengemeenschap vinden tijdrovende, verkennende manoeuvres plaats ter verbetering van posities. Onze P&O manager in spe wil zelfs ‘s avonds vergaderen. Ik erger me steeds meer want elke donderdag ben ik zowat kwijt met die flauwekul. Gelukkig moet ik regelmatig (op donderdag, wat toevallig!) naar Arnhem voor de examencommissie (wiskunde B vwo) waar ik graag naartoe ga. Een verademing om met een klein groepje gelijkgestemde, echte deskundigen samen te werken. Wat een wereld van verschil. In de kerndirectie loopt het ondertussen wel heel anders dan wij ons voorgesteld hadden.
85
Profiel van een mismanager
Bert is een rector die zich totaal niet met schoolzaken bezig houdt, maar plots beweert een reorganisatie te moeten voorbereiden. Een pseudo-rector dus. Wij moeten een cursus organisatiemodellen volgen. Hij laat zich daarbij ondersteunen door een doorgewinterde cursusleider (‘een vriend van me weet wel iets van organisatiemodellen …’) die ons te lijf gaat in een sfeervolle maar peperdure entourage. Etablissement De Prins in Westzaan is voor een hele dag afgehuurd. Gewapend met alle moderne presentatieve hulpmiddelen en gebruikmakend van een arsenaal aan doorzichtige trucs moet ons de noodzaak van reorganiseren door de strot geduwd worden.
van een korfbalclub die bezig is met een nieuwe trainer voor het tweede team zou het beter doen. De loyaliteitsvolgorde (Arend Schulp, leraar geschiedenis die nooit om woorden verlegen zit maar helaas weinig verstand van voetbal heeft, noemt dat de rugnummers) heeft onze bobo al lang in zijn hoofd. De zaak is nu alleen nog maar het bestuur tevreden te stellen en de medezeggenschapsraad te overdonderen.
Aanvankelijk zijn we niet erg willig. Enkele vergaderingen later echter is onze weerstand gebroken, na langdurige woordenwisselingen. In antwoord op een vraag van mij verklaart hij dat niemand beschadigd zal worden, maar dat kleine teleurstellingen niet uitgesloten kunnen worden. Mijn vraag betreft de positie van Johan Timmer, die als ex-directeur van een onlangs opgeheven mavo (met veel verstand van allerlei zaken) op een zijspoor dreigt te komen. Uiteindelijk stemmen wij toe in het model van een nieuwe directiestructuur dat daarna nog met personen moet worden ingevuld.
Deskundig Simplisme
Opnieuw wordt er een externe deskundige bijgehaald (hoeveel zal dat allemaal gekost hebben?), ditmaal een adviesbureau zelfs. Een studente bedrijfskunde (althans, zo ziet ze er uit en zo gedraagt ze zich) zal Bert bijstaan. Met elk directielid voeren onze deskundige beoordelaars nog even een (één!) gesprekje dat het niveau blijkt te hebben van een kennismakingsoefening op een volkshogeschool. De vragen die het duo heeft voorbereid gaan uitsluitend over persoonlijke kwesties. Doelstellingen en visie komen niet aan de beurt. Wat zijn je zwakke c.q. sterke punten toetst volgens mij alleen de acteursprestaties van het slachtoffer. De voorzitter
86
87
MODULATIE
Jomanda
Op een maandag in maart 1995 worden we in het directiehuisje genodigd. Bert denkt aan tien minuten per persoon genoeg te hebben voor een paar heel vervelende mededelingen. Kleine misrekening. Anderhalf uur na het afgesproken tijdstip (in de wachtkamer worden de grapjes over Jomanda steeds flauwer) deelt Bert mij mee dat hij mij, hoewel ik een buitengewoon sympathiek persoon gevonden word, minder geschikt acht voor de stijl van leiden die hem voor ogen staat. Mijn daadkracht (onzin) en motivatie (dat klopt wel) worden in twijfel getrokken. Verder, zegt hij, zijn er op het Zaanlands Lyceum weinig mensen die beschikken over de vereiste daadkracht. Maar geen nood, de school is nog niet verloren. In de kaartenbakken van zijn buitenschoolse netwerken zitten wel een paar kordate vrouwen. Zijn deskundige assistente bij de sollicitatieprocedure is ook een jonge vrouw (van de leeftijd van mijn dochters) die Jolanda heet. Zij heeft zich aangewend, na het stellen van een vraag naar voren te buigen en indringend te kijken (dan lijkt het of ze heftig in je geïnteresseerd is) en wordt daarom al gauw Jomanda genoemd. Op de bijscholing op het onderdeel slechtnieuws-gesprekken heeft zij geleerd dat dergelijke boodschappen meestal niet echt gewaardeerd worden, dus troost zij mij, naar voren buigend en tutoyerend, met de suggestie een blokje om te lopen om de eerste fase na het slechte nieuws (het ongeloof) aldus te verwerken. In prefereer echter direct over te gaan naar de tweede fase van het rouwproces (de woede) en vertel haar dat ik, 57-jarige, zelf wel bepaal hoe ik dingen verwerk. De deur knalt hard dicht. Ik hoor niet bij deze groene en glibberige marsmannetjes en -vrouwtjes.
88
Waar ik mij aan erger is de respectloosheid en de eigenmachtigheid van dit mismanagersgedrag en de minachting voor leerlingbelangen. De schoolleiding van het Zaanlands Lyceum bestond een jaar geleden uit vijf personen: rector Fred plus vier leerling-gerichte conrectoren. Nu heeft de school nog maar twee schoolleiders, beiden uit de gymnastiek sectie. De gymnastieker met de minste ervaring mag nog een jaartje locatie-directeur blijven. Voor de bovenbouw van het lyceum (‘het neusje van de zalm’, volgens Bert) wordt een sterke, liefst vrouwelijke persoonlijkheid gezocht. Berth (met th) Brouwer, de econoom die veel verstandiger is dan ik ooit zal worden, heeft al eerder eieren voor zijn geld gekozen en geeft de voorkeur aan een staffunctie. Een staffunctie staat in de luwte, buiten het hiërarchische lijnenspel. En buiten leerlingzaken. In de andere locaties (de mavo en het vbo) van Zaanlands Zuid worden nog een paar mensen getroffen door de veranderingsdrift van onze bovenbaas. Genoemde Johan Timmer bijvoorbeeld. En Jan Spronkers, de met zelfspot en sociale intelligentie gezegende baas van het beroepsonderwijs. Deze man, die voorrang pleegt te geven aan de leerlingen moet plaats maken voor een vrouw. Een paar jaar later wordt hij afgekeurd. Dappere, daadkrachtige bovenbaas. Zal ik er ooit aan wennen dat voortaan de besluitvorming geschiedt in de beslotenheid van achterkamertjes, door mensen die geen verstand (van zaken) hebben?
89
DECRESCENDO
Wie van de drie? Sympathie Antipathie Apathie
De volgende dag moet ik gewoon naar school. Lesgeven, conrector zijn tot het eind van het schooljaar. Nog een maand of vier. Tijdens de wandeling van het station in Zaandam naar school vertel ik mijn verhaal aan een collega. Een sectiegenoot en plaatsgenoot. Een aardige, rustige, goed bekend staande collega. De wandeling duurt dertien minuten, mijn emoties houd ik nog maar net in bedwang. Hij is de eerste die over de personele gevolgen van de reorganisatie te horen krijgt. Als we de school binnenlopen en ik mijn verhaal moet eindigen, krijg ik tot mijn verbazing geen enkel commentaar. Zelfs niet Oh of Ach of Tja. Aanvankelijk wijt ik zijn opvallende passiviteit aan plaatsvervangende verlegenheid. Maar later, veel later, krijg ik in de gaten dat zijn non-reactie eenvoudig weergeeft wat hij voelt. Niets. Hij begrijpt simpelweg niet waar ik me druk om maak. Alle twintig jaren van mijn conrectoraat was hij een collega, die mét de sectie Wiskunde profiteerde van mijn speciale kennis en invloed op het gebied van roosters, examenprogramma’s en wiskunde. We wonen beiden in Purmerend, hij heeft geen auto dus in noodgevallen rijdt hij met me mee, we kennen elkaar tamelijk goed. Dat alles heeft kennelijk niet geleid tot enige empathie. Zijn reactie blijkt stereotiep te zijn voor veel collega’s. Geleidelijk aan kom ik tot de ontdekking dat empathie op het werk gebruikt wordt voor degenen die je misschien nog nodig hebt. Er breekt een verschrikkelijke week voor me aan. Ik heb besloten het uiterste uit mijn nog te scheppen functieomschrijving te halen. In het totaal ongeveer acht uur onderhandelen met Bert levert me tenslotte zwart-op-wit een functieomschrijving op van een soort super-coördinator (hij spreekt van plus-coördinator) bovenbouw havo plus vwo,
90
waarin mij alle bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de dagelijkse gang van zaken in die afdeling worden toegekend. Op mijn lijf geschreven. Bert belooft, dat een voetnoot over mijn nieuwe functie in het eindverslag van de reorganisatie zal worden opgenomen. Gedurende zo’n periode van onderhandelen komt er natuurlijk niet veel van slapen terecht. Voor enige afleiding tijdens het woelen en malen zorgen benauwde dromen. Dan zie ik een goed verzorgde snor, daaronder bewegende lippen waarop langzaam en onstuitbaar wordt ingezoomd. De uitvergrote lippen bewegen geluidloos, in eindeloze regelmaat. Fuseren is het vermorsen van menselijk kapitaal. Aldus de kop van een artikel van Frank Kalshoven in De Volkskrant. De wetenschapper Hans Schenk komt op basis van een groot onderzoek tot een slaagkans voor fusies in het bedrijfsleven van vijftien procent. Hoewel ervaringen met het bedrijfsleven mij ontbreken, ben ik geneigd die conclusie te onderschrijven. Het enige voordeel van een scholenfusie is de eenmalige subsidie voor schaalvergroting, door de belastingbetalers betaald, die door Den Haag (beter: Zoetermeer), door de PvdA c.q. de paladijnen Ritzen en Netelenbos is bedacht. Maar dat voordeel is tijdelijk van aard en valt in het niet bij de talrijke, ingrijpende en geldverslindende nadelen ervan. Bovendien wordt deze subsidie volledig (en zelfs meer dan dat) verspild aan oneigenlijkheden: de zogenaamde overheadkosten, dat zijn kosten die niet rechtstreeks gebruikt worden voor het lesgeven. Cursussen, congressen, team-building, interim-management, software, hardware, nieuwe functies en dus nieuw meubilair, projecten, ingehuurde deskundigheid, vergaderen, vergaderen, vergaderen. Dat soort dingen. In dit klimaat voel ik mij vervreemd en onthecht.
91
Twee dagen na onze afspraak verschijnt Bert in de schoolleidingvergadering met enkele exemplaren van het definitieve eindrapport van de reorganisatie. Hij vertelt me dat hij toch maar afgezien heeft van plaatsing van de voetnoot in het eindverslag. Een reden daarvoor geeft hij er niet bij. Ik ben te verbouwereerd om tegen te sputteren. Alles is bovendien al afgehandeld. Er kunnen geen wijzigingen meer opgenomen worden. Het bestuur is al ingelicht. Enzovoorts. Mijn collega-schoolleiders zijn kennelijk ook verbouwereerd. ‘s Avonds belt de geschokte Maarten me nog, wij hebben samen veel meegemaakt op school. En daar blijft het bij. Daarna heb ik nooit meer een reactie van ze gekregen. Ze gaan over tot de orde van de dag. Als leerlingen zich niet aan een afspraak houden, gaat geen zee te hoog. Als een bobo zich niet aan z’n woord houdt, valt het niet eens op. Contract, 23 maart 1995 In het reorganisatieproces van onze school is uitgebreid gesproken over de coördinatie van de werkzaamheden in de bovenbouw (4v,5v,6v,4h,5h) van het Lyceum. Onze voorkeur gaat hierbij uit naar een invulling die nauw aansluit bij de vorige situatie en georiënteerd is op een doordachte invoering van de Tweede Fase. Hierbij zijn in goed overleg de volgende afspraken gemaakt. Aan H.Pfaltzgraff worden de verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor de bovenbouw gedelegeerd voor: - de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden t.a.v. leerlingen, lessen, roosters, vergaderingen en examens. - de leerlingbegeleiding in individuele probleemsituaties. - de voorbereiding en de uitvoering van beleid (Tweede Fase). - de personele invulling van de overige coördinatoren en mentoren. […] Voor de realisatie van het laatste zijn structureel in totaal minstens 35 taakuren nodig.
92
Toch is er nog een aangename verassing. De presentatie van het eindverslag in de aula (stadsschouwburg De Speeldoos) van het Zaanlands Lyceum is kort daarna. (Het hele proces heeft maar een paar weken geduurd. Later, bij de benoeming van mijn opvolger, gaat het ook zo snel. Zou Bert snelheid in plaats van daadkracht bedoeld hebben?). Voorafgaand aan de ingeroosterde rapportvergaderingen zitten we met z’n vijven achter de groene tafel, Piet zit dicht naast Bert. In de zaal zit het gewone personeel. Al snel na de fraaie openingszinnen van onze Reorganisator breekt het beest los in de zaal. Men wil weten, waarom er geen vooroverleg geweest is. Waarom conrectoren die democratisch gekozen zijn, thans op een autoritaire wijze opzij geschoven worden. Hoe de selectie tot stand gekomen is. Marius van Vugt, leraar Nederlands en type bijtertje, vraagt hoeveel gesprekken met elke kandidaat gevoerd zijn. Bert is hierop langdurig aan het woord maar geeft geen antwoord (het juiste antwoord is één, en Marius weet dat natuurlijk). Zodat Marius nu, opstaand en met stemverheffing, ongeveer de volgende zin uitspreekt: ‘Ik vroeg u hoeveel van die selectiegesprekken zijn er eigenlijk met elke kandidaat gevoerd? Is er één gesprek gevoerd, zijn er twee gesprekken gevoerd, zijn er drie gesprekken gevoerd?’ En nu sempre crescendo, want Bert probeert hem vergeefs te stuiten: ‘Zijn er vier gesprekken gevoerd? Zijn er vijf gesprekken gevoerd? Zijn er zes gesprekken gevoerd? Zeven? Acht? Negen?’ Marius haalt de tien net niet, want de zaal is zo rumoerig geworden, dat hij volledig overstemd wordt. Maar de boodschap komt wel over. Ton van den Berg staat op en roept, met evenveel gevoel voor drama: ‘Heeft u uw eerstegraads onderwijsbevoegdheid wel?’ Duidelijker kan het niet, zou je denken. De bijeenkomst in de Speeldoos groeit uit tot een historische gebeurtenis. Nog nooit zag en hoorde ik zoveel tumult in het plenum. Minstens tien mensen zijn openlijk heftig verontwaardigd. Dat betekent overigens dat
93
1 32 5 7 8
4
6 9
fortissimo assai
Recept (1998) Men neme vijf pakjes boter. Zet de magnetron op MAX. En plet de boter kletsend op de vijf hoofden van onze MR leden.
er ongeveer zestig zwijgen. Arend Schulp vraagt om een schorsing. We moeten eerst de ergste emoties laten betijen, vindt hij. Het voorstel wordt afgewezen door degenen die liever willen starten met de rapportvergaderingen. De voorzitter en de secretaris van de MR doen hun mond niet open. Zij zijn waarschijnlijk afgekocht en monddood gemaakt. Na afloop hoor ik Piet sussend tegen Bert opmerken dat het meeviel, hij heeft maar vijf dwarsliggers geteld. Maar Bert schudt het hoofd, het waren er minstens twaalf, zegt hij. De namen en gezichten van het deloyale gespuis heeft hij in zich opgenomen. En hij bezint zich al op een tegenoffensief.
Management by Speech
Bert beschikt voor dat tegenoffensief maar over één wapen: de babbel. De volgende weken formeert hij een tiental gespreksgroepjes, zorgvuldig samengesteld volgens het verdeel-en-heers principe. De groepjes van 4 à 5 worden eenvoudigweg platgeluld. Op en vlak na de grote vergadering heeft hij gemerkt dat er nogal wat gezagsminnaars rondlopen die een hekel hebben aan al te fel verzet tegen topdown maatregelen. Het type mens dat minder geïnteresseerd is in het slachtoffer dan in de dader. Het type mens dat de andere kant uitkijkt bij zinloos geweld. Zet zo iemand bij een criticus in de groep en bingo! Weliswaar kost deze aanpak erg veel tijd (lessen vallen uit), maar het loont de moeite: korte tijd later is de kritiek verstomd. Razend knap. Op de achtergrond knikt Machiavelli goedkeurend. Op school zijn de veertigers (sommigen at the crossroads of life, locatie-Piet is er een van) inmiddels in beweging te komen. Zij ruiken een kans. Aasgieren en haviken cirkelen rond boven de stoffelijke resten van mijn conrectoraat. Er zijn een heleboel taakuren en taken te verdelen! Job-rotation en flexibiliteit zijn in de mode. Op een nieuwe serie bijeenkomsten over de gevolgen van de reorganisatie voor het lyceum, waarin o.a. mijn positie ter sprake moet komen,
94
heerst een totaal andere stemming. Ik ben mijn laatste medestander kwijt. Een plus-coördinator wil men niet, dat is duidelijk. Als Bert dit merkt verschiet hij ijlings van kleur en laat mij vallen. Het resultaat van acht uur onderhandelen in één veeg van tafel. Ik wil dit soort competentiegevechten niet meer. Ik ben dodelijk vermoeid (het dagelijkse conrectorswerk, een loodzware job, is intussen gewoon doorgegaan). Schrijf een pesterige brief over woordbreuk en olifanten in porseleinkasten, en nog meer van dat soort dingen en verklaar dat ik mij per direct terugtrek van alle directie activiteiten. Daar de toonzetting van de brief sarcastisch is wordt mij gezagsondermijning verweten (de term is eufemistisch: gebrek aan loyaliteit), waarmee ik mijzelf in een arbeidsconflict heb gemanoeuvreerd. En daar ben ik niet op gebouwd, zoals de lezer begrepen heeft. Korte tijd later handelt mijn lichaam namens mijn geest: begin juni ga ik letterlijk onderuit. Met een ambulance naar het ziekenhuis, nagestaard door tientallen leerlingen. Pas na de herfstvakantie mag ik het voorzichtig weer proberen. Maar er is voorgoed iets aan de sfeer veranderd. Er heerst een soort onverschilligheid op school die dicht tegen vijandigheid aanzit. Ook is er gepraat. Dat kun je aan allerlei dingen merken. Er volgt nog weer twee jaar gesteggel met de onwillige locatiedirecteur die mij als een bedreiging voor zijn positie ziet en zich grimmig inzet om mijn herstel en terugkeer te bemoeilijken. Weer moet ik vechten voor een mij toegezegde functie. Uiteindelijk wordt mij toegestaan nog een beetje coördinator te spelen; geen super-coördinator weliswaar. Ik krijg nu mijn opdrachten van de bovenbaas (die met de snor), via de locatiedirecteur (de Eerstaanspreekbare) die ze doorspeelt naar de nieuw benoemde afdelingsdirectrice (een soort conrector nieuwe stijl, dus in principe zonder bemoeienis met leerlingen, ware het niet dat deze figuur het niet kan laten zich toch met alles en iedereen te
95
bemoeien, dus ook met de leerlingen) die de opdrachten aan mij doorgeeft en erop toeziet dat alle opdrachten correct worden uitgevoerd. Het feit dat de nieuwe conrector conrectrix is geeft een klein beetje hoop. Ik heb altijd goed op kunnen schieten met vrouwen, ondanks (of dankzij?) het feit dat ik geen macho ben. De medische dienst drukt later, als de kruitdampen opgetrokken zijn, mijn arbeidsgeschiktheid uit in een exact getal: 75 procent. De overige 25 procent van mijn tijd heb ik hard nodig om wonden te likken en de formulieren van het USZO (de uitkeringsinstantie) door te lezen, in te vullen en te ordenen. Ik mag wekelijks 10 keer 40 minuten lesgeven aan de klassen 4b en 5vB en word coördinator van de afdeling 4, 5 en 6 vwo; dat ik het secretariaat en de organisatie van de examens (ook de havo) krijg stuit mij een beetje tegen de informele borst, maar zo kan ik tenminste af en toe nog iets betekenen voor gestresste examenkandidaten. Over de verwikkelingen die er desondanks komen vertel ik straks meer. Voor dit moment beperk ik me tot mijn eerste contact met mijn opvolgster, de afdelingsdirectrice die directeur genoemd wil worden. Men vertelt mij dat zij over een grondige vooropleiding beschikt: MMS, Secretaresse opleiding bij Instituut Schoevers, MO Nederlands, Communicatiewetenschappen; en dat dit haar zesde school is. Dat liegt er niet om. Het is de eerste keer en tevens ook de laatste keer dat zij zich verwaardigt, naar mij toe te komen. Ze klopt op de deur van mijn kamertje en komt gelijk binnen. ‘Hallo, ik ben Roos’, zegt zij, een stoel aanschuivend. “Nu ben ik ook letterlijk op jouw stoel gaan zitten…’ Tact
Waaruit blijkt dat ze op het Instituut Schoevers niet veel aandacht aan tact hebben besteed.
96
Wie ziek wordt als gevolg van gebrekkige arbeidsomstandigheden is niet te benijden. Conflicten hebben en minder valide zijn op zich is in eerste instantie al vervelend genoeg; de voortdurende confrontaties met het bureaucratische controleapparaat (de uitkeringsinstantie) in het tweede stadium maken het alleen maar erger. In de aanloop heb ik veel gesprekken met de bedrijfsarts en een door hem geraadpleegde psycholoog. Geen kwaad woord over deze mensen, die begrip hebben voor de underdog in een arbeidsconflict. Op een gegeven moment kom ik op het hoofdkantoor in Diemen van de Arbo (Arbo is een afkorting van arbeidsomstandigheden) in gesprek met een arbeidsdeskundige en vertel hem over de werksfeer op het Zaanlands. Niet veel later kondigt het bestuur van onze school aan dat er een Arbo enquête komt over het klimaat op school. Deze aankondiging wordt gepresenteerd als modern beleid, als een voorbeeld van human resource management. Toevallig weet ik dat dit niet de ware reden is. In werkelijkheid hebben de bedrijfsarts en de sociaal-psychologische dienst van Zaandam gereageerd op een telefoontje van de Arbo uit Diemen en het bestuur onder druk gezet. Hoe dan ook: de uitkomsten van dit onderzoek zijn onthullend en onthutsend. Het ziekteverzuim is schrikbarend (bijna 12%) en het personeel heeft massale afkeuring voor allerlei aspecten van het schoolleiderschap. Helaas werd in de vraagstelling geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende functies en personen (bestuur, bovenbaas, locatiebaas). Hierdoor is niet helemaal duidelijk, welke persoon (personen) de zwaarste kritiek te verduren hebben. Als ik me goed herinner heeft ongeveer 90% van het personeel ernstige bezwaren tegen ‘de directie’. Jammer dat het bewijs voor deze cijfers verdwenen is, ik moet afgaan op mijn geheugen. Er ligt korte tijd een exemplaar van het rapport in de personeelskamer.
97
De enquête
Human Discourage Management
Formule: Macht + Gezag = Constant
Maurice van Daal (de jonge, populaire leraar klassieke talen die verderop nog wel ter sprake zal komen, hij is een van degenen die zijn mond durfde open te doen en het dus niet lang uithield op school) heeft er ijlings een kopie van gemaakt, maar deze weggegooid toen hij een jaar later de school verliet. Nu ik in staat ben de verantwoordelijkheden op het moment van het rapport nuchter op een rijtje te zetten, is er weinig twijfel. Het personeel heeft vooral grieven tegen de uitvoerder van het beleid, de locatie-directeur (Piet); de bovenbaas (Bert) is immers tamelijk onzichtbaar gebleven. Van Piet is bijvoorbeeld bekend dat hij een jonge, veelbelovende lerares zo uitzinnig van woede kreeg dat zij scheldend door de school liep met de woorden: ‘Ik voel me verkracht door die man…’ Kijk, na zulke aanvaringen verlies je natuurlijk aan gezag als schoolleider. En je verliest nog meer, je meest waardevolle personeel, de mensen die nog niet uitgeblust zijn. Bert Smid is drie jaar aan het roer geweest, daarna is hij in de advieswereld terechtgekomen. Hij geeft adviezen aan schoolleiders. Ik hoop dat hij aan zijn cursisten overbrengt dat luisteren een belangrijke kunst is, dat een groot inlevingsvermogen vereist is voor goed leiderschap en dat de allergrootste kunst is, medewerkers bij de besluitvorming te betrekken. Wim Koesen schrijft: Mismanagement domineert onze samenleving en voltrekt zich in een cirkelvormig drama, het lijkt een vicieuze tragi-komedie van onwetendheid, angst, overmoed, vergissingen, pech, boosaardige opzet, incompetentie, blindheid en bovenal: de onvoorstelbare macht van de domheid.
98
LARGO Aydin Yildiz is, op het moment dat ik hem leer kennen, een jongen met problemen. Hij heeft thuis vrijwel geen steun en is al jaren gewend zijn eigen boontjes te doppen. Aydin is filosofisch ingesteld, voor je het weet ben je met hem in een discussie gewikkeld over de zin van het (school)leven. Welbespraakt, intelligent, charmant en erg ijverig. Weliswaar niet ijverig bezig met zijn schoolwerk (en met deze achteloze voorzin kondigen zich de moeilijkheden al aan) maar met andere dingen. De schoolkrant bijvoorbeeld wordt voor bijna honderd procent door hem geschreven, getypt, vermenigvuldigd en uitgedeeld. Kortom, hij heeft de redzaamheid van een mediterrane marktkoopman met politieke aspiraties. Eigenlijk een allochtoon van het mannelijk geslacht waar de school trots op kan zijn (en ook wel is, zolang hij zich aan afspraken houdt). Klein intermezzo: algemeen bekend is dat de buitenlandse meisjes veel beter presteren op middelbare scholen dan de jongens. Niet veel Turkse jongens komen zover als Aydin. Hij is met groot gemak door de eerste vier klassen van het gymnasium en het vwo gewandeld, maar nu het menens wordt in de vijfde klas met vakken als Wiskunde B, raakt hij snel achterop. Hopeloos achterop. En ondanks zijn vertoonde optimisme weet niemand beter dan Aydin dat dit jaar verloren is. Hij gaat spijbelen. Een merkwaardig soort spijbelen. Hij is altijd op school bezig, maar steeds minder vaak in de lessen. En tot overmaat van ramp is er het vooruitzicht van een paar riskante oogoperaties. Aydin is bang blind te worden. Ik voer een aantal gesprekken met hem met de bedoeling hem te laten nadenken over zijn toekomst. De coördinator a.i. loopt zich de benen uit het lijf om hem tot een min of meer regelmatig lespatroon te dwingen. Maar Aydins hoofd staat minder dan ooit naar huiswerk. Ook nadat de operaties succesvol zijn uitgevoerd is zijn gedrag niet
99
verbeterd. Hij spijbelt en houdt zich niet aan afspraken. Zoiets komt jaarlijks op onze school vele tientallen keren voor. Spijbelen is een gevolg van mislukken en niet andersom. Je kent mijn stokpaardje, beste oud-leerling. In het voorjaar is het eindelijk zover. Aydin is volkomen ongrijpbaar geworden. In deze situatie zou de rector van het Mendel College (de rector van Pim Fortuyn) dertig jaar eerder wel raad hebben geweten. Een voor de hand liggende aanpak is de zaak met Aydin te bespreken en hem zelf met een voorstel te laten komen. Zo’n voorstel zou kunnen zijn gewoon uit te gaan van doubleren; een oplossing die niet ongebruikelijk is bij leerlingen die niet eerder zijn blijven zitten en problemen in de privésfeer hebben. Maar nee hoor. Tribunaal
Schoolleiders nieuwe stijl houden niet van ongrijpbare scholieren. De ferme jongens, stoere knapen stellen een daad: ons allochtone talent Aydin moet hangen. Het voltallige team van Aydin (negen docenten plus drie functionarissen, toevallig samen precies twaalf: de twaalf gezworenen) wordt bijeengeroepen. Ik wil er niet bij zijn, ben gevlucht naar een leeg lokaal, maar toch weet men mij te vinden. Het is belangrijk dat de aanklacht compleet en onweerlegbaar is. De locatie-directeur, geflankeerd door de afdelingsdirectrice (die zich directeur laat noemen), zit het tribunaal voor. Hij heeft zich gewapend met een dikke map, het dossier-Yildiz, waarin de bewijsstukken tegen Aydin zitten. Die bewijsstukken zijn hard nodig omdat men bang is dat de mondige Aydin naar de inspectie zal stappen en daar dan ongetwijfeld in het gelijk gesteld zal worden. De bewijsstukken zijn de brieven die zijn gemaakt door de afdelingsdirectrice die secretaresse is geweest en door bewonderaars wereldkampioen tekstverwerken wordt genoemd. Daarin zijn alle afspraken vastgelegd die Aydin niet is nagekomen. Aydin wordt aangeklaagd zonder recht op verdediging. Zijn ergste fout
100
is dat hij mislukt is, zijn op-een-na ergste fout is dat hij onze adviezen in de wind heeft geslagen. Niemand heeft last van deze jongen. Hij is echter een beetje arrogant (welke jongen van 16 is dat niet?) en dat is een bezwarende omstandigheid. Aydin wordt definitief van school verwijderd. De locatiedirecteur trappelt van ongeduld, kan niet wachten tot de overgangsvergaderingen. Het is in mijn hele carrière nog nooit voorgekomen dat een leerling wiens grootste misdrijf mislukken is, om die reden tussentijds van school verwijderd werd. Zelfs bij diefstal en geweld wordt er altijd nog bemiddeld in overplaatsing naar een andere school. Trouwens, een jaar later wordt op onze school een leerling uit 4vwo die een ander met een stok hard op het hoofd geslagen heeft, daarvoor zelfs niet eens gestraft. Maar Aydin kan en mag zich niet verdedigen. Ouders die voor hem opkomen zijn er niet. Hij moet weg, en dat kost hem een half jaar maximale studiefinanciering (een kleine ramp, want hij zorgt grotendeels voor zijn eigen onderhoud). Een verzoek van hem om de uitschrijving uit te stellen zodat hij tenminste zijn uitkering nog een kwartaal behoudt, wordt afgewezen met het kwezelachtige argument dat zoiets op fraude zou neerkomen. Ben ik boos? Nee hoor.
Henk is niet verdrietig.
Ik ben ziedend.
Henk is boos.
Nu ik dit opschrijf kan ik er weer ontzettend kwaad over worden. Daar zitten we dan, met z’n twaalven, de gebundelde denkkracht niet veel groter dan die van een dood schaap. Er is er maar een die zich verzet, gekke Henkie (die eigenlijk ook nog in de ziektewet loopt en zich van de dokter niet meer mag opwinden). Op mijn vraag wie van de aanwezigen de officier van justitie is ontstaat duidelijk irritatie. Barbertje
101
moet hangen, geen gezeur asjeblieft. Daarna geef ik het op. Dat verlies ik toch, en ik ben vreselijk moe. Van de elf andere verantwoordelijken heb ik niet de indruk dat ze ‘s nachts wakker gelegen hebben, badend in het zweet der wroeging. Mannen kunnen niet met macht omgaan, hoewel ze 200.000 generaties ervaring hebben.
Eigenlijk zou deze bladzijde zwart moeten zijn. Maar ik hou hem leesbaar, want misschien kan een op Stanley Milgram (daarover verderop meer) promoverende socio-aio de casus nog gebruiken. Mijn voornemen echter om zoveel mogelijk ironie in mijn teksten te leggen (vanwege die leesbaarheid) kan ik in deze regels onmogelijk uitvoeren. Het tribunaal heeft een omslag in mijn mensbeeld teweeggebracht. Ik wil hier niet meer bijhoren. Ik wil niet meer op deze school werken, met deze collega’s die volkomen onverschillig staan tegenover het onrecht dat zich onder hun verantwoordelijkheid afspeelt. Ik kan geen bazen meer zien. Machtsbeluste, domme bazen. Ik wil eigen baas zijn. Ik wil weg. Nog zes jaar, denk ik wanhopig. Hoe kom ik die door? Dat zich twee jaar later een gunstige mogelijkheid tot afvloeien zal voordoen weet ik helaas niet. Waar was ik ook alweer.
1997
Burn-on
Ik spring naar augustus 1997, anderhalf jaar later. Voorlopig ben ik op de been gebleven door het vooruitzicht grotendeels verschoond te kunnen blijven van vergaderingen en projecten en mij bijna volledig met leerlingzaken (en leerlingen) bezig te kunnen houden. Andere vergrijsde, burnoute eerstegraders ontvluchten hun lessen, ík echter ontvlucht de collega’s, sla de deur van het klaslokaal met een zucht (van mijzelf) en een klap (van de deur) dicht. Dat lucht op. Een verademing. Al gauw voel ik mij weer als vanouds, beter zelfs, af en toe.
102
Er zijn weliswaar aanvangprobleempjes. Door het nieuwe 80-minutenrooster en de nieuwe lessentabel zitten de kinderen in 4 gymnasium bijvoorbeeld gemiddeld ongeveer vijf klokuren langer op school dan vroeger. Een van de ouders heeft uitgezocht dat het verschil met het beroemde Amsterdams Barlaeus gymnasium zelfs nog meer is dan vijf uur. Het aantal tussenuren in de vijfde en zesde klas is rampzalig groot (twee tussenuren meer betekent een vrije middag minder), voornamelijk als gevolg van zeer onhandig gecluster door de directrice, die een diskette met een clusterprogramma heeft bemachtigd en denkt dat ze kan clusteren zodra ze de handleiding heeft begrepen. Er is niets mis met dat clusterprogramma, geloof ik, maar je moet voor je beslissingen neemt goed letten op de gevolgen voor individuele leerlingroosters. Ik moet enkele tientallen slachtoffers bij me roepen om in onderling overleg wijzigingen in hun pakketindeling handmatig door te voeren. Onderling overleg is nodig omdat niet iedere leerling graag een tussenuur inruilt voor een minder aardige leraar. De kwaliteit van de leraren is belangrijker dan de kwaliteit van het rooster, dat is duidelijk. Ook maak ik om het leed enigszins te verzachten een rooster met stiltelokalen voor de eindexamenkandidaten. Maar dat zijn technische euvels, geen zaken om overspannen van te raken. Tussen alle drukte door probeer ik de geheimzinnigheden van de middelbare-school-wiskunde over te dragen aan de negenentwintig druistige, naar kennis hunkerende kinderen van klas 4 gym β die niet gewend zijn stil te zitten en te zwijgen. En hunkeren doen ze. Naar kennis, naar een pittige discussie, naar aandacht, naar leven, naar contact. Dansende popcorn in een hete koekenpan. Tot overmaat van geluk heb ik, na de ziekte van de leraar Engels, mijzelf als hun mentor
103
Drukdrukdruk
aangesteld. Het lesgeven in deze klas is een aparte ervaring voor me, wie durft er te zeggen dat het leraarschap na drieëndertig jaar saai en routinematig is? Vaak verloopt de les chaotisch, soms zitten ze onder Wiskunde met mijn toestemming aan een ander vak, nu eens stormen ze woedend mijn lokaal binnen met een uitvoerige klacht over de collega Natuurkunde die communicatief tekort schijnt te schieten, dan weer hangen ze balend onderuit, doodmoe van al het gekrakeel. Na de les blijft er steevast een stel achter, wat dan weer ruzies geeft met de volgende leraar (vooral als die Natuurkunde geeft). Een feest is het laatste uur woensdags (tot vijf voor half vijf, 4β is de enige klas die nog les heeft), maar na een paar keer hebben we door dat als de hele school al naar huis is, niemand het dan dus in de gaten heeft als wij ook eerder stoppen! En hoe zit het met hun kennis en vaardigheden van en voor het vak Wiskunde, Henk? Schiet je niet ernstig tekort als leraar Wiskunde? Niet ernstig hoop ik, vast wel een beetje, maar dit ter geruststelling van de ouders die dachten dat alles goed ging: als het nodig was hield ik orde. Of zoals ik het wel eens noem: hield ik gezag. Dan maakte ik een einde aan hun luidruchtige zelfwerkzaamheid en mijn stille lijdzaamheid met de mededeling dat er weer eens écht gewerkt moest worden. Ouderwets
Dan pakte ik het krijtje, trok mijn Erwin Kroll gezicht en gaf een ouderwetse les. Als je orde, pardon: gezag, wilt houden in zo’n klas moet je van tijd tot tijd de zaak stopzetten met de mededeling dat je een moeilijk en belangrijk wiskundig onderwerp klassikaal gaat behandelen. Pak je schrift en maak aantekeningen. Met zulke leerlingen behandel je dan een half hoofdstuk in één enkele les.
104
Als wiskundeleraar -lid van de van oudsher meest progressieve sectie- word ik belaagd door allerlei nieuwigheden, waar ik niet echt meer in geloof. Ik heb al genoeg nieuwigheden gezien, uitgeprobeerd en in de prullenmand gekieperd. Ditmaal raak ik bijna verstrikt in het web van de zelfwerkzaamheid. Je herinnert je, Jan Ligthart propageerde de zelfwerkzaamheid al in de negentiende eeuw. Terwijl andere leraren koffie gaan drinken en de kinderen lange tijd aan hun lot overlaten of al te lastige, alsmaar vragende kinderen duidelijk laten merken dat ze dom zijn zodat het aantal vragen vanzelf afneemt, word ik geteisterd door hele wachtrijen van kinderen die aan mijn tafeltje telkens dezelfde vragen stellen (omdat het boek ideologisch correct is en dus onbegrijpelijk voor de zwakkere leerlingen). In het beantwoorden daarvan word ik weliswaar steeds gewiekster, maar echt lekker efficiënt is het natuurlijk niet; wel dodelijk vermoeiend voor iemand van zevenenvijftig. De tafeltjes staan in een gezellige U-vorm of in onregelmatige, telkens wisselende blokjes van vier of vijf, waardoor spieken en afkijken gestimuleerd worden en het uit het hoofd leren van namen (doordat er geen fatsoenlijke plattegrond van te maken is. Probeer maar eens een plattegrond van een voetbalwedstrijd te maken) voor iemand met mijn geheugenzwakte een enorm karwei wordt. Tussen het studiehuismeubilair doorlopen lukt ook al niet, omdat er veel te weinig ruimte is in de benauwde lokalen en ik met mijn sleepvoetje voortdurend achter tassen blijf hangen. Aan het eind van elk laatste uur moeten alle stoeltjes boven op de tafeltjes geplaatst worden, dat is ook een kenmerk van de welvaart: er is namelijk niet genoeg geld om dat door de schoonmakers te laten doen. De lokalen zijn meestal smerig, met name bij docenten zoals ik, die ouderwets (dat wil zeggen met veel (kleur)krijt) te werk gaan.
105
Modern
Een tweede handicap is de toenemende doofheid die mij dwingt om met lieve, zacht pratende meisjes een soort van non-verbale communicatie te ontwikkelen, maar met knipogen en glimlachen kom je een heel eind, merk ik. Ik beschik over twee gehoorknopjes. Het linker produceert een rondzingende soort Mexicaanse Hond; het rechterknopje helpt ook niet altijd. Integendeel, alles wordt lineair versterkt waardoor klassengeruis verwordt tot een soort sportfondsenbad geluid. Daar heb ik alleen de eerste keer plezier van gehad toen ik, enkele jaren eerder, Marloes Blokker aan het schrikken kreeg met de mededeling dat ik al haar geklets op de achterste bank (over jongens) letterlijk had kunnen verstaan dankzij de honderdvoudige versterking. Marloes heeft daarna minstens twee lessen haar mond gehouden. Is verder alles buiten het leslokaal óók rozengeur en maneschijn? Niet helemaal eigenlijk, ik heb twee van mijn aanvangsprobleempjes nog niet vermeld.
Locatie-Piet
Het eerste betreft de nieuwe vestigingsdirectrice, Roos. Wacht even met terugbladeren, ik zal het je uitleggen. Eerst was er een afdelingsdirectrice die zich liever afdelingsdirecteur liet noemen, degene die op mijn stoel ging zitten weet je nog? Haar baas was locatie-Piet. Deze viel in ongenade na het Arbo rapport en werd ruw opzij geschoven, naar een andere locatie op een andere school, die ook onder het OVO viel. Het OVO is het totaal aan Openbaar Voortgezet Onderwijs in de hele Zaanstreek. Dat is het totale nageslacht van moeder Zaanlands Lyceum (twee dochterscholen), plus enkele mavo’s en v.b.o’s. Hoe het precies gebeurde in die dagen is mij ook niet helemaal helder, de uitkomst echter is duidelijk. Volkomen onverwacht was er ineens een andere locatie-directeur die vestigingsdirecteur ging heten. Roos Hermans promoveerde dus. Kort daarna werd op conrector Maarten een ander, gewichtiger etiket
106
geplakt: Facilitair Manager (dat klinkt beter maar was in feite een degradatie). Maarten was ook coördinator, zodat hij in feite zichzelf aanstuurde! Wacht, ik zal het even voor je tekenen. Pak je schrift erbij en gebruik je Geo driehoek.
WATERHOOFD Wie stuurt Wie aan?
Bestuur Voorzitter Dir. OVO
P&O
Vestigings dir. Afd.dir Afd.dir Fac.Man. Coordinatoren Mentoren Docenten Leerlingen
107
Twee jaar geleden, toen de gender van mijn opvolging nog niet voor iedereen duidelijk was, heb ik haar komst na gesprekken met Bert (die met de snor) in een bui van helderziendheid {Oud-leerlingen van me, je weet dat dit een grapje is, ik ben een felle bestrijder van parapsychologische rimram, het bestaan ervan is het bewijs van het bestaan van collectieve domheid, word dus lid van de vereniging SKEPSIS (de stichting tegen pseudo-wetenschap)} aangekondigd als die van de Vrouwelijke Verlosser Charlotte de Vries Lentsch (de opzienbarende rectrix van het Barlaeus Gymnasium die nogal merkwaardige omgangsvormen had). Henk Pfaltzgraff, de profeet van het Zaanlands! Repeterende breuk: regressie leidt tot agressie leidt tot regressie leidt tot agressie leidt tot regressie leidt tot agressie . . .
Roos komt van ver buiten de randstad en heeft dan ook een enorme morele en culturele voorsprong. In haar eerste jaar is zij ijverig bezig zich geliefd te maken bij de leerlingen. In de grote aantallen taakomschrijvingen die plots verschijnen staat het welzijn van de leerlingen overal als punt één, een schoolvoorbeeld van ironie. In dat jaar verlaten 39 leerlingen uit de havo top (haar afdeling) de school zonder diploma. Een van die leerlingen is Nanda, zo noem ik haar maar even. Nanda is een meisje dat door onze afdelingsdirectrice voor het front van de klas vernederd wordt. De volgende dag heb ik na schooltijd een lang gesprek met Nanda’s boze vader (die voorzitter is van de Centrale Directie van Purmerends scholengemeenschap, maar dat weet ons afdelingshoofd niet) over het pedagogische klimaat op het Zaanlands Lyceum en de risico’s van een overhaaste invoering van de Tweede Fase met het studiehuis. Welnu, het probleempje met onze directrice is dat zij staat op wekelijks werkoverleg om in haar kamertje vooral goed en liefst in de tekstverwerker vast te leggen dat en hoe ik word aangestuurd. Dat wordt botsen natuurlijk, in plaats van aansturen. Maar ik heb voorlopig nog niets in de gaten
108
in die heksenketel. Veel te druk is het. Ik werk voor 100 procent in plaats van de voorgeschreven 75 procent. Veel trek in werkbesprekingen die bij elke oplossing wel weer een probleem opleveren heb ik niet. Bovendien is zij zelf ook druk, druk, druk en zeer onbereikbaar. Het tweede aanvangsprobleempje is dat van de collegiale klikspaan. De lerares die uit angst dat Henk Pfaltzgraff te populair wordt in de gymnasiumafdeling, besluit schriftelijk aangifte te doen van het feit dat Henk (als coördinator van die afdeling) leerlingen vrij heeft gegeven voor een popconcert. Daar zit je dan, in een voltallig coördinatorenoverleg, in aanwezigheid van de vestigingsdirectrice en de interimmanager (de man van een half miljoen, heb ik het daar al over gehad?) die qua leeftijd een van je oud-leerlingen had kunnen zijn ware het niet dat hij vermoedelijk geen wiskunde in zijn pakket had (of heb ik die kwalijke grap al eerder gemaakt, ik heb geen zin om terug te bladeren). En je moet je bevoegdheden en verantwoordelijkheden als coördinator verdedigen tegenover mensen die niets van de schoolcultuur snappen. Bevoegdheden die al tientallen jaren vastliggen en nu natuurlijk herbevestigd worden. Niemand stelt de rol van de klikspaan die qua leeftijd gemakkelijk een van je oudleerlingen had kunnen zijn ware het niet dat zij als alpha zeker geen wiskunde in haar pakket had, ter discussie. De cultuur van de school is definitief en onomkeerbaar omgeslagen. De jaren negentig: de trieste triomf van de onverschilligheid en respectloosheid. Ik haal mijn schouders op en ga naar de volgende les. Lesgeven is een feest. Vijf weken duurt mijn euforie. Dan is er een ouderavond voor afdeling 4vwo.
109
De Klikspaan
CONTRAPUNT Ouderavond
Bezweet
Zeventig moeders en vaders zijn, zich haastend vanuit hun huiselijke beslommeringen en schipperend met afgezegde afspraken, toch maar naar de ouderavond gekomen. Je doet het voor je kind hè. Met de schurft in het lijf over de overbelasting van hun kind in dit vierde jaar. Zoals ik al zei: hun werkweek duurt vijf uur langer dan gebruikelijk. Er is een overambitieus experiment gestart met (1) een nieuw en veel te lang lesrooster, (2) zelfwerkzaamheid in feite laissez-faire, (3) werkwijzers, dat zijn werkschema’s die de kinderen extra onder druk zetten en (4) het studiehuis waar de kinderen actief ledigheid bedrijven, zelfs op randuren en tussenuren. De arme proefkonijntjes dreigen het slachtoffer te worden van de scoringsdrift van de schoolleiding, het nieuwe elan van het onderwijs. De lezer die als vader of moeder ervaring heeft met een gestresste tienerzoon of -dochter, begrijpt hoe de stemming is aan het begin van de avond. Ongeveer zestig ouderavonden heb ik geregisseerd in mijn leven, maar dit keer heeft Roos mij de verantwoording uit handen genomen. Ik mag helpen. Roos, die nog nooit een ouderavond organiseerde, heeft de aangekondigde lokaliteit verplaatst van het Studiehuis naar de Muziekzaal. Jammer genoeg heeft zij mij daarvan niet op de hoogte gesteld. Na het neerzetten van 70 stoeltjes in het Studiehuis, word ik opgehaald door een collega die me verwijtend vraagt waar Henk Pfaltzgraff in godsnaam blijft. Twee trappen af, een lange gang door en daar, in de muziekzaal zit iedereen te wachten als de coördinator vijftien minuten te laat en bezweet binnentreedt. Zeventig hoofden wenden zich in mijn richting. Geen beste beurt voor de coördinator, zie je ze denken.
110
De presentatie van onze directrice is gladjes, ongeveer in de toonzetting van onze geliefde staatssecretaris, mevrouw Netelenbos. Als lerares Nederlands met een MO akte produceert zij vloeiende volzinnen. Ik kan dat nooit, zonder stotteren een toespraak te houden. Perfect! Zij schetst uitgebreid het heil van het paradijs: de Tweede fase. In een poging het ijs te breken (de gezichten in de zaal staan nogal gespannen), vertelt zij dat er drie soorten leerlingen zijn: luie leerlingen, domme leerlingen en uitslovers. Gymnasiasten horen tot de laatste categorie. Het is alsof iemand een kilo zout over verse wonden strooit en dat nog even stevig inwrijft. Mensen beginnen door de zaal te roepen. Het is niet goed meer te volgen wat er precies gebeurt, maar duidelijk is dat de vlam met kracht in de pan is geslagen. De directrice komt er niet meer uit. Ik zit op de voorste rij, te wachten op mijn beurt, en kan er nauwelijks meer iets van verstaan. In het tumult zie ik haar op mij wijzen en het podium verlaten. Ik mag dus proberen de orde te herstellen. En dat lukt wonderlijk gemakkelijk nadat ik vertel dat het hier om een experiment gaat en dat hun kind nooit iets met de Tweede Fase en dus met het Studiehuis en dus met werkwijzers te maken zal krijgen. De Tweede Fase start namelijk -naar later blijkt in een sterk gematigde vorm- pas in 1999. Een zucht van verlichting gaat door de zaal en de drie mentoren gaan met ‘hun’ ouders naar verschillende lokalen voor een minder verheven behandeling van de huislijke problemen. In een wat meer intieme sfeer (verschillende ouders zijn oud-leerling van me!) tijdens de nabespreking met de ouders van 4β in lokaal 6 laait de collectieve verontwaardiging opnieuw hoog op. Met inspanning van al mijn krachten lukt het uiteindelijk de verhitte gemoederen te blussen. Het is al bijna tien uur als ik bezweet en vermoeid, maar redelijk voldaan,
111
Eerste fase Tweede Fase Terminale fase
gearmd met Bea naar onze auto loop. Ergens boven -in de kamer van de directrice die zich directeur noemt- brandt nog licht. ‘Die zit nu mijn ontslagbrief in haar tekstverwerker te typen’, merk ik schertsend op tegen Bea, want ik heb het vertrokken gezicht gezien van mijn leidinggevende toen ik op het podium mijn kalmerend praatje hield. O jé, o jé, o jeetje toch. De volgende ochtend trek ik -de slaap nog in de ogen- mijn postbakje open en ja hoor! Een prachtige klikspaanbrief, met Vrouwen kunnen niet afschriften naar het andere directielid en de interimbaas. met macht omgaan, Waarachtig, een ferme daad, die de school achteraf 50.000 met slechts één gulden blijkt te kosten en die een blijvend verstoorde relatie generatie ervaring. met de ouders oplevert. De brief behelst een stuk of zeven verwijten, waarvan de op-één-na belangrijkste is dat ik zo slecht bereikbaar ben. Maar de belangrijkste overtreding zit in mijn woordgebruik: […] Maar dit is maar een kleinigheid. Wat ik erger vindt: vanavond heb je op het podium tot twee keer toe het woord experimenteren in de mond genomen, terwijl we vorig jaar uitdrukkelijk met iedereen hebben afgesproken dat de woorden ‘experiment’ of ‘experimenteren’ taboe zouden zijn: het moet ‘project’ zijn, om ouders niet onnodig ongerust te maken. Als je de klok luidt, doe dat dan luid
Deze brief heb ik onmiddellijk gekopieerd en de laatste zinsnede natuurlijk dezelfde dag nog aan de voorzitter van de oudercommissie laten lezen. Het lijkt me prettig voor ouders om te weten dat ze serieus genomen worden door de schoolleiding.
112
Het treft dat onze directrice intussen met de noorderzon is vertrokken (Ze is op studiereis, een week naar Finland. Wat zou daar nog te leren zijn?). Het treft ook dat de interimmanager (je weet wel, de man die voor een half miljoen werd ingehuurd om lastige mensen in het gareel te houden) niet te bereiken is. Daardoor wordt voorkomen dat ik in mijn woede domme dingen doe. Nu krijg ik een paar dagen bedenktijd, waarin mijn besluit om versneld te stoppen in dit Zaanse Madurodam vaste vormen aanneemt. Als ik mijn besluit na grondige voorbereiding, omzichtig en een beetje zenuwachtig aan hem meedeel, reageert hij tot mijn verbazing opgelucht en instemmend. De directie is erg blij met mijn vertrek als (sub) leidinggevende; want op de klachtenlijst is er een achtste verwijt bij gekomen. Het wordt mij namelijk vreselijk kwalijk genomen dat ik de inhoud van de klikspaanbrief heb verspreid. Directieleden mogen klikken, gewoon personeel niet. Dat is logisch. Roos is niet bekend met mijn eerder genoemde zwakheid: eerlijkheid tegenover mensen. Ik heb geleerd dat mensen die een autoriteitsconflict hebben vooral niet moeten meedoen aan het binnenkamers houden van gesprekken. Maak notities, kopieer brieven of maak openlijk een bandopname zoals een collega van me deed, en vertel over je ervaringen aan ieder die het maar horen wil. Lijd niet in stilte. Hang vooral de vuile was buiten. Openheid is ongebruikelijk in de achterkamertjes van de nieuwe zakelijkheid. Bedrijfsmatigheid kennelijk ook. Mijn vertrek als coördinator kost de school op jaarbasis een halve ton. Dat schijnt niemand iets te kunnen schelen. Het is natuurlijk ook een peulenschilletje, als je het vergelijkt met de vijf ton die onze interim voor zijn adviesbureau binnensleept. Hoe dan ook, ik hoef voortaan alleen nog les te geven, ik heb mijn zin bereikt.
113
Mismanagers opereren bij voorkeur in het donker. Zorg dus voor openbare verlichting.
Voor Maarten. Eerzucht, organiseerzucht, heerszucht, bedilzucht, spilzucht, hebzucht.
Op 1 augustus 1998 ben ik eigen baas. In de VUT (FPU, ook dat is weer van naam veranderd) met (op mijn verzoek) nog een jaar via een uitzendbureau op contractbasis. Ik hoef mijn eindexamenklasje niet in de steek laten.
Ik heb de klikbrief ook aan de coördinatorengroep laten lezen. Men is diep verontwaardigd. ‘Dat mens is gestoord’, gromt Bep. ‘ Ze is zwaar gefrustreerd; de tekst doet me aan de stokende ex van mijn man denken’, sist Marjan. ‘Kan het nou nooit eens op een normale manier’, zucht Maarten. Maar Bemoeizucht, behaag- verder dan grommen, sissen en zuchten is men nooit gekozucht, behoudzucht, men. Joke, de meest integere, zwijgt. Zij praat nooit over geldingszucht, gemak- mensen die er niet bij zijn. Regelzucht, ontplooiingszucht, ijverzucht, praalzucht, praatzucht, kwelzucht.
zucht, roddelzucht.
Schraapzucht, baatzucht, babbelzucht, spilzucht, vraatzucht, zelfzucht. Een, diepe, zucht.
Maar ik dwaal af. De lezer die het tot hier heeft volgehouden waant zich wellicht als Pinkeltje, op avontuur in Madurodam. Mijn geloofwaardigheid staat zelfs misschien ter discussie. Leerlingen van na 1995 weten dat mijn verslag een hoog waarheidsgehalte heeft. Leerlingen van vóór de grote omwenteling moet ik overtuigen met harde feiten, met cijfers. En die cijfers zijn er. De leerlingenaantallen op het Zaanlands Lyceum zijn in een wereldrecordtempo teruggelopen in een periode dat er landelijk en in de regio een stijging was, daar zal ik straks nog wel een grafiekje van geven. De overhead-kosten zijn enorm gestegen. Het ziekteverzuim was bijna 12%. In 1997-’98 verlieten 18 medewerkers (13 docenten) de school, verschillende daarvan na een conflict met de directie. Sommigen daarvan waren langer dan twintig jaar aan de school verbonden geweest. Indirect bewijs komt uit het proefschrift van Paul de Beer van het CPB (juli 2001). De arbeidsproductiviteit in de zorgsector tussen 1996 en 1999 is met 1,25 % gedaald; dit betekent dat om hetzelfde aantal zieken te verzorgen tegenwoordig meer mensen ingeschakeld worden dan nodig zijn. Dat
114
zou je als patiënt niet willen geloven, met die enorme tekorten! Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat dit in de sector onderwijs anders zou zijn. In dezelfde tijd steeg de jaarlijkse arbeidsproductiviteit landelijk met 1,2%; in de jaren zestig was dat percentage drie maal zo hoog. Het aantal managers echter steeg van 140.000 in 1973 tot 390.000 in 1998. Managers zijn niet productief, ze kosten veel meer dan ze opbrengen. Een groot deel van de ellende in de zorg en het onderwijs is veroorzaakt door de kaste van de managers. Hoe meer managers, des te hoger het ziekteverzuim (stelling van P. Bügel, HP/De Tijd). Wie de managers nieuwe stijl met hun Management by Speech van nabij heeft meegemaakt en hun werkwijze en effect heeft kunnen vergelijken, twijfelt niet. De managers zijn contra-productief: hoe meer managers, des te minder productiviteit. Waarmee niet gezegd is dat ze lui zijn. Integendeel, ze werken zich de blubber. Roos H., de locatiedirecteur, werkte ‘s nachts. Siert S., de interim manager, was als eerste (vóór achten, heb ik me laten vertellen) aanwezig en werd daarvoor geprezen. Siert had als enige opdracht ongehoorzaamheid de kop in te drukken, slopend werk volgens mij, en zich niet met schoolzaken bezig te houden. Hard werken is voor die mensen een topsport: het geeft een verslavende kick, verschaft aanzien en status. (Stelling 6 van Paul de Beer). Maar het leidt op den duur vaak tot psychische en lichamelijke klachten en relatieproblemen (het thuisfront geniet er niet van, lijkt me). Wat hebben deze citaten te maken met bijvoorbeeld het Studiehuis met zijn vaardigheidsbevordering, een van de uitwassen van nieuwigheid? Over welke vaardigheden hebben we het eigenlijk? Wie zelfstandig werkende en samenwerkende en samen_werkende kinderen (deze drie haast strijdige begrippen worden tegenwoordig gemakshalve vaak onder een noemer geschoven) observeert, valt nogal wat op.
115
Managers werken contra-productief
Zoek het zelf maar uit
De aandacht van de kinderen is ongelijk verdeeld. Allerlei vormen van gewenst en ongewenst gedrag komen voor. Het zijn telkens dezelfde leerlingen met vragen waarop andere, minder assertieve kinderen ook wel graag een antwoord zouden willen hebben. Leerlingen die zich verschuilen, leerlingen die werk van anderen overschrijven, de knappe leerling die zich, om niet buiten de groep te vallen gedwongen voelt voortdurend anderen bij te staan. Leerlingen die druk bezig zijn niet op te vallen, poppetjes tekenend in hun agenda. De aandacht voor de kinderen is -thuis en op school- sterk afgenomen. Laissez-faire is in de mode. De leraren hebben buiten de les belangrijker (onderwijskundige?) dingen te doen. De midlifecrises en de lumpsum stimuleren het personeel om een graantje mee te pikken uit de taakurenpot. De ouders van tieners werken meestal beiden hard (ook als ze gescheiden zijn), met de in de vorige alinea vermelde resultaten.
geef ik antwoord, zodat hij niet retorisch wordt, met een tegenvraag. Projecten zijn altijd succesvol. Hoe komt het toch dat ik in mijn hele loopbaan zo zelden een project of experiment heb horen mislukken in de nabijheid van een bobo? We kunnen Hans Christaan Andersen om het antwoord vragen:
Politici die in hun scoringsdrift weinig tijd hebben voor bezinning, zijn gedwongen om af te gaan op datgene wat in het onderwijskundige- en managementcircuit actueel en modieus is. Maakbaarheid? Welke vaardigheden? Communicatieve vaardigheden? Een collega van me heeft een cursus gesprekstechniek gevolgd, maar is nauwelijks tot luisteren in staat. In mijn omgeving werkt iemand die communicatiewetenschappen heeft gestudeerd maar bijna met iedereen ruzie heeft. Ik ken een schoolleider die na het volgen van een zware managementcursus het vermogen tot delegeren verleerd bleek te zijn. Sociale vaardigheden? Je bekommeren om een ander, je verplaatsen in een ander? Of: een goed verkooppraatje houden, elkaar naar de mond praten, goed voor jezelf zorgen, anderen om de tuin leiden? Hoe komt het toch dat Tineke Netelenbos, de vorige staatssecretaris van Onderwijs, tijdens haar werkbezoeken ‘steeds weer merkte dat er binnen de scholen veel draagvlak is voor de vernieuwingen’? Op deze vraag
[…] ‘Maar hij heeft helemaal niets aan!’ riep tenslotte het hele volk. En het liep de keizer koud langs de rug want hij vond dat ze gelijk hadden, maar hij dacht: ik moet het nu maar tot het einde volhouden. En toen hield hij zich nog trotser, en de kamerheren schreden verder en hielden een sleep vast die er helemaal niet was. (H.C.Andersen, 1837)
116
En zo liep de keizer in de optocht onder de prachtige baldakijn en alle mensen op straat zeiden: ‘Here God, wat zijn die nieuwe kleren van de keizer toch weergaloos mooi! Wat een prachtige sleep heeft hij daar toch aan zijn bovenkleed! Wat valt dat mooi! Niemand wilde laten merken dat niets zag, want dan deugde hij niet voor zijn ambt of hij was heel dom. ‘Maar hij heeft niets aan’, zei een klein kind. ‘Here God, uit de mond van kinderen zul je de waarheid horen!’, zei de vader.
117
11 september 2001: De Verenigde Staten worden in het hart geraakt na blinde gehoorzaamheid van een paar fanaten.
Uit de Volkskrant van 8 september 2001
11 september 1997: Joes Kloppenburg wordt doodgeschopt na een bemiddelingspoging.
Onderwijs zucht onder rekbare maatstaven
11 september 1944: Georg Louis Jambroes wordt in Duitsland gefusilleerd na spionageactiviteiten in het Englandspiel.
Het zal je maar gebeuren. Altijd je best gedaan, keihard gebuffeld. Je bent directeur van een mavo en het nieuwe schooljaar is begonnen, de eerste lessen zijn gegeven, alle problemen voorlopig weer opgelost. De laatste weken voor de vakantie druk in de weer met de examens, in de zomervakantie lang doorgewerkt om de roosters in orde te krijgen, de laatste week in touw om vervanging te regelen voor een overspannen leerkracht.
Jambroes was wiskundeleraar aan het Zaanlands Lyceum en de enige die zich op school openlijk verzette tegen de onderdrukking. Na de februaristaking gaf hij zijn baan op om in Engeland te worden opgeleid in de secret-service. Prijzen voor de beste leerling van de verschillende afdelingen op het Zaanlands bestaan al lang. De Pelt prijs voor de beste gymnasiast, de Jasykoff prijs voor de beste atheneïst, de Oosterhuis prijs voor de beste havist. Mag ik pleiten voor de instelling van de Jambroes prijs? Elk jaar uit te reiken aan de leerling die in het daaraan voorafgaande schooljaar zijn nek heeft durven uitsteken. Voor zolang het Zaanlands Lyceum nog bestaat tenminste.
En dan, op 20 augustus, ligt De Volkskrant op je ontbijttafel. En onder het stempel [ZWAK] is de naam van jouw schooltje te zien als een van de vijf procent slechtste scholen. Dan stort je wereld toch in? En waar heb je dat allemaal aan verdiend? Hoewel ik al drie jaar geleden uit de onderwijsjungle stapte, mankeert er nog niets aan mijn inlevingsvermogen. Ik wil het hartstochtelijk opnemen voor al die harde werkers in het onderwijs die geen tijd hebben (en geen zin) om zich op te werken tot een inspecteursfunctie. Dit is geen leven. De naam van je school te grabbel in de krant, samen met nog een stuk of honderd andere scholen. En je weet dat er 5 procent kans is
118
119
dat je school er volgend jaar weer op staat! Vijf van die directeuren krijgen volgend jaar de definitieve nekslag, zij hebben immers twee keer achtereen gefaald. En dat alles op grond van toevalswetten. De methodoloog A.D. de Groot sprak in zijn boek Vijven en Zessen (ongeveer in 1966 verschenen) al van ‘Permanente Selectie op grond van Rekbare Maatstaven’ in het onderwijs. En al die inspecteurs die maar blijven denken dat vergelijkend onderzoek met rekbare maatstaven zinnige resultaten oplevert, en dat het onderwijs maakbaar is. Die inspecteur zijn geworden, misschien wel omdat ze zo weinig feeling hebben voor leerlingen, ouders en kennisoverdracht. Waar wordt de zogenaamde kwaliteit van een school door bepaald? Voornamelijk door toevalligheden. Is er veel ziekteverzuim (vervangers zijn vaak moeilijk te vinden)?. Hoe is het toelatingsbeleid? Is de school geneigd kinderen een tweede kans te geven? Hoe was het bevorderingsklimaat in de voor-examenklassen? Zijn er veel allochtonen? Sinds het mislukken van allerlei compensatieprogramma’s, een halve eeuw geleden, weten we dat bijna alle extra energie die je erin stopt voornamelijk de sterken ten goede komt. Voor zwakke leerlingen (en zwakke scholen) geldt een soort wet van verminderde meeropbrengst.
Klikte het verder tussen de directeur en de inspecteur, bij het laatste inspectiebezoek? Was de inspecteur rekkelijk of precies, informeel of formeel (bijna altijd het laatste vrees ik). Wat is een sterke leraar? Een veeleisende hardliner? Veeleisende leerkrachten bewerkstelligen vaak hoge examencijfers, waar de begripsvolle collega dan weer onder te lijden heeft.
INTERMEZZO Het volgende, theoretische, intermezzo hoort niet tot de examenstof. De ervaring heeft geleerd dat het onderwerp toch niet beklijft.En ten gevolge van de fundamentele attributiefout (het collectieve misverstand van de verschillende invalshoek) zal iedere lezer denken dat deze tekst op een ander slaat. Daar gaan we dan maar. Mensen hebben een weinig realistisch beeld van zichzelf. Om niet te zeggen dat ze zich behoorlijk overschatten. In een klassiek onderzoek bleek 17 procent van de door proefpersonen met ‘absolute zekerheid’ gegeven antwoorden in werkelijkheid niet correct te zijn. Nog verontrustender was de conclusie dat de zelfoverschatting toeneemt naarmate iemand meer over het onderwerp in kwestie weet. Stel jezelf dus gerust, beste lezer, met de gedachte dat 17 procent van de beweringen in dit boekje onjuist zijn. Gelukkig hebben psychologen geconcludeerd dat zelfoverschatting en onrealistisch optimisme voor het psychisch evenwicht noodzakelijk zijn. Ook wanneer we anderen beoordelen, kunnen we de plank behoorlijk misslaan. Dat is de attributiefout. Deze behelst de neiging om oorzaken van andermans gedrag aan die persoon zelf toe te schrijven en niet -of onvoldoende- aan de situatie of aan pech. Met andere woorden: we stellen mensen verantwoordelijk voor hun daden en onderschatten de invloed van de omgeving op die daden. Neem twee leraren die beiden ordeproblemen hebben met dezelfde klas. Beide docenten zullen voor zichzelf de schuld zoeken bij de brutale leerlingen of de drukke klas, maar voor de problemen van de ander (de collega) wijzen op diens zwakke optreden.
Toen ik (in de jaren vijftig) op de HBS zat, liep daar een kanjer van een wiskundeleraar rond (Herman Boot, zijn naam verdient vermelding). Die man zondigde tegen alle inspectieregels. Hij gebruikte geen boek maar dicteerde alles. Was soepel, zag veel door de vingers. Gaf volgens tweeduizend jaar oude principes les (Socrates). Deze man zou een dikke nul gekregen hebben van onze inspecteurs. Domme Socrates. Maar hij was de beste leraar die ik ooit heb meegemaakt. We liepen weg met hem en leerden ontzettend veel. Zijn kwaliteiten zijn niet in een getal uit te drukken. De inspectie probeert onvergelijkbare grootheden op een rij te zetten. Kleuren een cijfer te geven. Ze gaan hun gang maar. Henk Pfaltzgraff, Purmerend
120
121
Vertel het hem maar, zegt Clara tegen haar bedrukte klasgenote, hij bijt heus niet
Attributiefout
Het causale misverstand
De rol van het toeval
Verankering
Een ander veel voorkomend verschijnsel is de aandrift om voor elke situatie een oorzaak, reden of simpele verklaring te wijzen en soms zelfs oorzaak en gevolg te verwisselen. Bekend is het voorbeeld van het land (was het Engeland?) waar in een bepaald jaar (1946?) een sterke toename van het geboortecijfer samenging met een stijging van het aantal ooievaars. Dit zou ik het causale misverstand willen noemen. Wie buikpijn heeft denkt onmiddellijk aan de vorige maaltijd. Hoe groot de rol van het toeval is in het leven, beseffen maar weinig mensen. Als 55 jaar geleden die kinine injectie een millimeter opzij geplaatst was, zou ik nu met emeritaat zijn. Of een bijklussende loodgieter. Of dood. Wie zal het zeggen. We geloven graag dat de deugd zegeviert. We dichten onszelf daarom deugden toe om alle voordeeltjes die op onze weg komen te verklaren. Geluk moet je afdwingen. Ongeluk daarentegen komt als een noodlot op ons af, geheel buiten onze schuld. Stiekem geloven we dat we al het goede dat ons overkomt verdiend hebben; het valt ons ten deel vanwege onze grotere slimheid of speciale talent. Zelfs het op de juiste tijd op de juiste plek zijn vergt een buitengewoon inzicht. Een dergelijk geestelijk optimisme loopt als een leidmotief door een mensenleven. De drang om vast te houden aan een eerste indruk heet de verankering. Wij zijn als kuikentjes, die na het uit het ei komen hardnekkig achter de eerste de beste bewegende figuur aanhobbelen. Verwant aan de verankering is de neiging aan opinies en opvattingen vast te houden. Doorgaans zullen we vooral naar feiten zoeken die een eerder oordeel bevestigen. Ook is er de wet van de kleine aantallen, de neiging om een zeer beperkte steekproef als representatief te be-
122
schouwen voor de hele populatie. Soms heeft men zelfs aan één voorbeeld (n = 1) genoeg om algemene conclusies te trekken. Een ander statistisch principe dat we maar al te vaak over het hoofd zien, is de regressie naar het midden. Een volledig willekeurig schommelend (fluctuerend) verschijnsel heeft de eigenschap dat een sterk afwijkende uitkomst in het algemeen gevolgd zal worden door een meer gemiddelde uitkomst. Ga niet te gauw zoeken naar een verklaring voor schommelingen. Beursspeculanten en casinobezoekers zullen dat niet met me eens zijn. Maar de kans om met een dobbelsteen na het gooien van een zes wederom extreem (een zes) te gooien is kleiner dan de kans om na een zes lager dus dichter bij het gemiddelde 3,5 te gooien (die kans is namelijk vier of vijf keer zo groot). Maak vooral niet de fout, te vooronderstellen dat een dobbelsteen geheugen heeft! Heb je drie keer achtereen een zes gegooid, dat is de kans op een zes daarna nog steeds onveranderd, namelijk 1/6 (ongeveer 17%). Lichaamslengte is voor een deel genetisch bepaald; als je de gemiddelde lichaamslengte van een groep zeer lange vaders vergelijkt met de gemiddelde lichaamslengte van hun zoons, dan zie je dat er regressie naar het midden optreedt. Een leuke illustratie krijg je, als je de schommelende slaagpercentages voor de havo examens aan het Zaanlands Lyceum over de periode 1981-’92 bekijkt. 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 81% 88% 83% 72% 90% 78% 86% 83% 84% 1990 1991 1992 78% 89% 78%
123
n=1
Regressie naar het midden
Hebt u heel misschien even een minuutje tijd? Ik zit met een probleempje, vraagt Tjeerd me terloops, om me vervolgens in enkele langdurige gesprekken te vertellen dat hij de zin van het leven niet meer ziet.
In 6 vwo. Wij willen u om advies vragen, zegt Iwan, de dapperste van de drie (hij is opgevoed door twee BOM moeders, dus heeft zich leren uiten). Want Peter heeft een kerstkaartje van een oude vlam gekregen die weer contact zoekt en nou weet hij niet hoe hij zal reageren. Het volgende lesuur (5 havo). Over verlegenheid tussen jongens en meisjes. Steffie (16 jaar): Ik heb er geen moeite mee om een jongen die ik aardig vind aan te klampen. Mijn oudere zusje wel. Dan neem ik haar mee naar een kroeg, knoop een gesprek aan met een jongen en laat de rest aan haar over.
Veldgebondenheid
Het gemiddelde over die jaren is 82,5%. In alle gevallen op één futiele uitzondering na (1988/1989) is er elk jaar sprake van regressie naar het gemiddelde! Zie bijvoorbeeld hoe het zum Tode betrübt in 1984 (het jaar van de HOS nota, waar het salaris van beginnende leraren enorm gekort werd: zou dat toeval zijn?) gevolgd werd door het himmelhoch jauchzend van 1985! Regressie naar het gemiddelde treedt bijvoorbeeld ook op als we een groep kinderen na een test selecteren op een lage score en een tijdje later deze zwakke groep aan een tweede, gelijkwaardige test onderwerpen. De tweede test zal op statistische gronden waarschijnlijk beter gemaakt worden. Enige scepsis is dus op zijn plaats als we horen dat een of ander bijspijkerproject (een studiehuis bijvoorbeeld) de scores van een groep zwakke leerlingen heeft verbeterd.
pen het best te combineren en vormen man en vrouw een onverslaanbaar koppel. Wie denkt dat bovenstaande typeringen stereotiep zijn voor het onderwijsmanagement, vergist zich deerlijk. Voor mij ligt het boekje over mismanagement van Wim Koesen. Wim Koesen is bepaald deskundiger dan ik ben op dit terrein. Hij is o.a. als columnist verbonden aan een management tijdschrift. Ik zal er niet uit dicteren, hoewel het verleidelijk is enkele sappige details te citeren. Nu ik deze diagnose van de pathologische (beter: pathogene) mismanager nog eens doorlees, krijg ik het gevoel er onlangs een paar meegemaakt te hebben. De mismanagersziekte ontstaat immers in organisaties waar de afstand van de directie tot de werkvloer zo groot geworden is dat de leiding geen verstand van zaken meer heeft en verkeerde beslissingen gaat doordrijven.
Als we tijdens een ferme boswandeling de weg kwijt zijn let ik op de zon (als die er is) en de wind. Bea (mijn vrouw) let er op of we iets bekends tegenkomen. Haar waarnemingsvermogen en geheugen zijn beter dan de mijne. Samengevat: Bea let op de bomen, ik op het bos. Wat Bea doet is een voorbeeld van veldgebondenheid. Ik hou van vrouwen, uit het diepst van mijn ziel. Maar ze kunnen zich in een vreemde omgeving moeilijk redden, omdat ze veldgebonden zijn. Ze zijn bijziend. Daardoor kunnen ze ook niet met macht omgaan. Ze houden het grote doel (dat is: na het veroveren van de macht zorgen dat je die ten koste van alles niet meer afstaat) niet in de gaten omdat ze teveel bezig zijn met de telkens wisselende details van het persoonlijke. Vrouwen zijn dan ook veel aardiger dan mannen. Ik hou van Bea, vooral als ze een wegenkaart ondersteboven houdt als we naar het zuiden rijden. Echtparen op vakantie naar het buitenland hebben vaak een vaste rolverdeling. De vrouw zit achter het stuur, de man leest kaart. Zo zijn hun specifieke eigenschap-
Onze eerste manager had een blauwe maandag op een soort middelbare huishoudschool gewerkt toen hij tot het reorganiseren geroepen werd. De tweede was interim, hij had zijn ervaringen uit de politiewereld en zijn opdracht was, mensen in het gareel te houden, zodat hij toen ik vertelde dat het personeel op onze school zich onveilig voelde, eerst dacht aan steekpartijen en andersoortig fysiek geweld. Zijn enige ervaring met ons soort onderwijs was die als vader van een zoon op de middelbare school. De derde manager kwam weliswaar uit het middelbaar onderwijs, maar vertoonde lesvluchtend gedrag. Op weg naar boven. Zij had het persoonlijke conflict nodig als brandstof voor haar functioneren. Zij had ruzies met leerlingen, personeel, ouders en zelfs (een doodzonde!) met enkele hoofden van basisscholen. Basisscholen zijn een levensbehoefte voor een lyceum, aangezien zij de toeleveringsinstanties zijn.
124
125
Pathogeen
Zodra iets niet naar (haar) wens verliep of iemand met haar van mening verschilde, voelde zij zich persoonlijk aangesproken en ging in de aanval. Een van haar eerste slachtoffers was Joyce Sierhuijs (mijn steun en toeverlaat) van de administratie die na twintig jaar fulltime trouwe dienst de dagelijkse ruzies niet meer kon verdragen en vertrok. Nog één opmerking. Een onderbelicht symptoom van het mismanagers-syndroom is de besmettelijkheid ervan. Vandaar dat ik zo-even het woord pathogeen (ziekteverwekkend) gebruikte. In de omgeving van zo’n patiënt manifesteert zich namelijk onveranderlijk het klikspaan-syndroom, dat is de neiging van mensen die zich ondergeschikt voelen om ten koste van anderen een wit voetje te halen. Voorbeelden van gevlei, gedraai en geklik in mijn memoriaal mag je zelf aanwijzen. Ik zet hier nu een streep onder. ========================================================================
Dat wordt dus een nul hè ... (de lerares handwerken tegen een, toch al niet groot, brugklaspiepertje, toen ze haar punnikwerk kwijtgeraakt was)
Ach, anders vraag ik het wel aan mijn vader . . . (een ongeduldig brugklassertje met staartjes, toen het een tijdje duurde voor ik de realistische wiskundesom die zij me voorlegde gelezen had)
126
BURLESQUE In 1996 beginnen we iets te merken van de frisse wind die is gaan waaien. In 4 vwo broeit een coupje tegen het jarenzeventig-klimaat, zo verklapt mij een van de drie beramers. Te-laat-komers en verzuimers moeten zich melden bij een conciërge die, als een vogelspin in Artis, opgesloten zit in een glazen hok. Elk verzuim of andere nalatigheid moet in detail door de ouders toegelicht worden op een reusachtig formulier. Als de ouders in gebreke blijven, volgt onverbiddelijk een telefoontje, dat de ouders meestal niet gelukkiger maakt. Buiten elk lokaal hangt een haakje waaraan de docenten elk uur vastberaden hun absentenbriefje klemmen. Contacten tussen leerlingen en administratie worden verboden. Overgangsnormen worden aangetrokken en in- en doorstroom ingeperkt. Het Zaanlands Lyceum, voorheen de school van de anti-bevoogding, doet nu aan grootbrengen door kleinhouden. Veel leraren staan van harte achter de nieuwe aansturing. De leerlingen in de hoogste klassen en de ouders van die leerlingen (zelf opgegroeid in de jaren zeventig) hebben gemengde gevoelens. Ik vraag aan een alfa-meisje en een bèta-jongen om voor mijn afscheidsboekje een kolommetje te componeren over hun schoolbeleving. Dat gebeurt. Ik moet er wel vreselijk op aandringen, want ze vinden het erg eng. Lees het door en proef hun mening over de nieuwe betutteling op school. Grappig om te zien dat meisje Anouk haar gevoelens, en jongen Michiel zijn waarnemingen beschrijft. Het verhaal van Michiel is authentiek en maar weinig aangedikt, non-fictie dus.
127
Cultuuromslag
Zodra mensen elkaar aansturen komen er botsingen.
WAT DOE IK HIER? (Anouk Petersen, 5α, 17 februari 1999) Op het gevaar af door de lezer te worden gezien als een eigenwijze (zelf-slimme, volgens Loesje) door woeste hormoonstormen opgezweepte zee van stemmingen met een autoriteitsprobleem (nu inclusief gratis bokkenpruik) is hier mijn pleidooi voor het facultatief lesgeven in het middelbaar onderwijs, dit onder het motto: een èchte alfa schrijft wel even iets voor haar lievelings-exwiskundeleraar (en dat is nogal wat voor een èchte alfa, een lievelingsleraar in de wiskunde nota bene ). Ja, haar leraar, niet op feministische gronden - van tuinbroeken houd ik mij verre - maar feit is (en blijft?) dat de zijen onder de alfa’s in groteren getale vertegenwoordigd zijn dan de hijen. Wat is dit toch voor een onderwijssysteem dat jonge mensen belemmert in hun ontwikkeling? Zo gedecideerd durf ik het best te stellen, want ik word me er meer en meer van bewust dat de school mij vaak verhindert, dingen die ik zelf voor mijn ontplooiing belangrijk vind, te doen. Een uurtje pianospelen lijkt mij -pedagogische leek- een stuk stimulerender voor de geest dan het schrijven van een Duitse brief. Maar dat moet je toch ook leren?, wordt er dan gezegd. En inderdaad - al moet ik zeggen dat het wel schrijnend is dat wij het toch al kleine percentage van de hersenen dat wij gebruiken gaan volstoppen met bijvoorbeeld scheikundige formules of de spelling van versteende uitdrukkingen, die ook prima zijn op te zoeken in resp. Binas of Groen Boekje. Maar dat leren kan ook (en misschien zelfs beter) op een ander tijdstip dan, pak ‘m beet, dinsdagochtend half twaalf. Het is slechts een kwestie van planning; en re-
128
ken maar dat je, om hetzelfde voorbeeld nog eens te noemen, slecht aan je Duitse brief zit te werken als je op dat moment veel liever piano zou zitten spelen, of wat dan ook anders zou willen doen, van een verjaardagscadeau voor je oma kopen via een column schrijven voor het afscheidsboekje van een leraar tot zelfs in de les een boek lezen (‘Wat?! Shakespeare?! In mijn les?! Doe die onzin weg en ga nú deze sommen maken!!!’). Dat geldt niet alleen voor lesuren maar ook voor huiswerk. Het is toch te bespottelijk voor woorden dat er in deze tijd van studiehuis en tweede fase docenten zijn die in hun agenda’s met plussen en minnen de huiswerkprestaties bijhouden en je er bij een vermeend te groot debet aan inzet uitsturen, of die weigeren iets uit te leggen aan hen die hun huiswerk niet afhebben? Zij lijken het wel uit te willen schreeuwen: Voor wat hoort wat! Dat stuit bij mij op iets, wat de meeste mensen wel eens of waarschijnlijker vaak gehoord hebben: ‘Huiswerk maak je voor jezelf en niet voor de juf/meester.’ Vanzelfsprekend zijn deze leraren het hier volledig mee eens en veelal ook voorstanders van recente veranderingen in het onderwijs. De druk die zij uitoefenen blijkt zelfs voort te komen uit het idee (waar ik dus absoluut niet achter sta, zoveel moge duidelijk zijn) dat zij verantwoordelijk zijn voor het al dan niet slagen van hun leerlingen. Deze betrokkenheid is natuurlijk hartstikke nobel, maar als deze noblesse met zo’n strenge hand wordt bedreven (‘Zelfstandigheid is mooi, maar je doet wel wat en wanneer ik ‘t zeg!’), werkt het alleen maar averechts. Je krijgt een straf die niet met het misdrijf, om het zo maar even te noemen, samenhangt, terwijl het natuurlijke gevolg van geen huiswerk maken volgens mij toch is, dat je iets (op dat moment althans) niet leert. En daar zit
129
‘m de kneep. Waar ik dát al een grote straf vind, het uitblijven van geestelijke verrijking als het ware, halen duizenden andere scholieren lachend hun schouders op en slaan aan het beesten; iemand die in de vakantie vrijwillig Griekse grammatica ophaalt, is nu eenmaal geen maatstaf. Dus voordat de middelbare scholieren hun mentaliteit aangepast hebben zal er wel weinig veranderen, en (houd uw zakdoek bij de hand) zullen zoals meestal de goeden onder de kwaden moeten lijden. En tot overmaat van ramp (hoed u voor de wanhoop die binnen enkele ogenblikken werkelijk wanstaltige proporties gaat aannemen) vertrekt nu de stevige schouder met het luisterend oor erboven en al Henks aanverwante lichaamsdelen van deze school. Nooit meer zijn aandoenlijk doorschijnende hemdje! En hoewel hij het me verboden had: Henk we missen je nu al.
JARIG (Michiel Bakker, 6β, 5 januari 1999) De bel gaat. De voltallige schoolleiding heeft zich verzameld voor de brede trap die toegang geeft tot de school. Elke leerling die vanaf nu deze trap betreedt wordt met een resoluut gebaar richting conciërge gestuurd. Daar aangekomen ontvangt hij of zij een te-laatbriefje en het bevel de volgende dag een half uur voor aanvang van de lessen op school te verschijnen. Het schoolhoofd hangt wat tegen de trapleuning - een erg spannend bezigheid is het niet. Alle laatkomers doen, na een hatelijke blik op de trapwachten geworpen te hebben, precies wat er van hen verwacht wordt. Maar dan, ongeveer een halve minuut na het luiden van de bel loopt een jongen zonder op of om te kijken tussen de verbaasde directieleden door. Het is een jongen uit de vijfde klas die op een half uur fietsen van de school woont en zodoende wel eens een minuutje te laat komt. Hij is jarig vandaag. Het schoolhoofd kijkt op en beveelt hem een briefje te gaan halen. De jongen blijft staan en kijkt haar aan. ‘Briefje’, herhaalt ze en wijst naar de conciërge. De jongen volgt met zijn ogen het gebaar. Dan haalt hij zijn schouders op en loopt door. Het schoolhoofd kijkt hem enkele seconden verbijsterd na. Dan snelt ze hem achterna en vraagt hem op strenge toon of hij soms doof is. ‘Nee hoor”, verklaart hij zonder zijn pas te vertragen of haar ook maar een blik waardig te keuren. Dan probeert het inmiddels van woede rood aanlopende schoolhoofd hem bij de kraag te grijpen. Maar aangezien hij een stuk langer is dan zij krijgt ze het uiteinde van zijn rechtermouw te pakken.
130
131
Ze houdt hem stevig vast maar omdat hij stug doorloopt ontstaat een koddige situatie waarin de jongen de trap aanveegt met zijn schoolhoofd. Na een poosje blijft hij toch maar staan en wacht tot het schoolhoofd is opgekrabbeld. Als zij op adem gekomen is roept ze hem woedend toe: ‘Je bent geschorst!’ ‘Oh’, antwoordt de jongen gelaten en kijkt minachtend op haar neer. ‘Je bent geschorst!’, herhaalt ze terwijl ze haar weelderige haardos enigszins fatsoeneert. ‘Wat moet ik nu dan doen?’, vraagt de jongen. ‘Nou eh …, je moet de school uit’, antwoordt ze aarzelend. De jongen fronst zijn wenkbrauwen en kijkt haar enige tellen verbaasd aan. Dan ritst hij zijn jas dicht, draait zich om en loopt fluitend de trap af. Bij het verlaten van de school draait hij zich nog even glimlachend om en roept: ‘Nog een prettige dag verder hoor’.
EXPOSITIE Twintig jaar geleden hadden we 1450 leerlingen, 100 docenten, 1 rector, 5 conrectoren, 5 coördinatoren, één decaan en wat niet-onderwijzend personeel. Op het stadhuis zetelde een stukje Bevoegd Gezag: een wethouder waar we geen last van hadden en 2 of 3 slecht betaalde ambtenaren die de complete rechtspositionele administratie voerden van het Openbaar Voortgezet Onderwijs. Er wás een inspecteur, maar die bemoeide zich nergens mee. Inmiddels (1998) is het aantal leerlingen gehalveerd maar de organisatie enorm uitgedijd. Ik ben het overzicht totaal kwijt. Ons lyceum draait nu met 1 vestigingsdirecteur, 3 afdelingsdirecteuren (na de reorganisatie is er op de krimpende school toch weer een bijgekomen!), 6 coördinatoren en een buitenschoolse staf van minstens 5 ex-directieleden (de meesten in een hogere salarisschaal dan die van de huidige directeur), ingehuurde adviseurs en een interim-manager (die evenveel kostte als vijf full-time docenten). Daarnaast barst het van de mensen die met allerlei niet-lesgebonden karweitjes aan de gang worden gehouden. Dit heet taakverdelingsbeleid. Met de deur dicht vergaderen, reisjes organiseren, rapporten schrijven en draadloos telefoneren geeft status. Ton van Haperen, de columnist uit het leraren vakblad kan er zo aardig over vertellen. Leraren die geen les willen geven, worden met dergelijke schijnpromoties te vriend gehouden. De besluitvorming is grillig en volledig top-down geworden. Hierdoor is medezeggenschap een fictie; medezeggenschapsraadsleden zijn beduchter voor aantasting van hun persoonlijke faciliteiten dan voor de gevolgen van mismanagement. In en vlak onder het middenkader zijn de baantjes dubbel bezet, maar overvolle klassen en werkweken van meer dan veertig uur voor een parttimer zijn geen probleem.
132
133
Over het ruimtelijk voorstellingsvermogen. Meisjes verplaatsen zich in gedachten gemakkelijk in een ander. Jongens verplaatsen zich in gedachten gemakkelijk over de binnenwand van een cilinder.
De verzelfstandiging van de twee dochterscholen Bertrand Russell en Rooswijk/Seanredam veroorzaakt uiteraard een sterke daling van het leerlingenaantal in 1971 en 1977; maar de daling in de periode Te Voortwis/Iest/Hoogsteder (van 1978 tot 1993) is weer ‘normaal’ dat wil zeggen in gelijke tred met de landelijke terugloop van het aantal tieners: gemiddeld ongeveer 1,5% per jaar. De dip in ’85 is eenmalig en minder sterk dan de depressie van ’97 (9% resp. 14% terugloop) en vond bovendien plaats in een tijd van algemene malaise in het onderwijs.
Leerlingenaantallen Z.L.: 1600 1500 1400 1300 1200 1100 1000 900 800 700 600
FUSIE
19 69 19 71 19 73 19 75 19 77 19 79 19 81 19 83 19 85 19 87 19 89 19 91 19 93 19 95 19 97 19 99 20 01
Hiernaast de grafiek van de schoolgrootte van het Zaanlands Lyceum. Als ik in 1969 start, telt de school 1400 leerlingen. Kijk naar het plaatje en let vooral op het verloop van de helling.
1150 1050
Hellend vlak
950 850
fusie
750
20 01
19 99
19 97
19 95
19 93
19 91
19 89
19 87
650 19 85
Na de fusie is de daling spectaculairder: vanaf 1993 zijn de jaarcijfers achtereenvolgens 998, 957, 888, 860, 835 en 715 (daarna zelfs onder de 700). Volgens mij kan de laatste sprong van het hellend vlak (120 leerlingen in één jaar tijd, dat is 14%) genomineerd worden voor het Guinness Book of Records! Als je de periode van 1978 tot 1998 in vier 5-jaars intervallen verdeelt en de relatieve daling (in procenten) berekent is de inkrimping nog duidelijker: 78-83
83-88
88-93
93-98
-8%
-14%
-7%
-30%(!)
land -7%
-10%
-6%
ZL
regio
0 -5 -10
+5% (!)
-15 -20
134
‘85+86
Procentuele daling
135
‘97+’98
Conclusie
Het crisismanagement roept sussend dat dit verval voornamelijk verklaard kan worden door de terugloop van de populatie tieners in de Zaanstreek, maar dat is gelogen. Ik kreeg de bevolkingsgegevens van Zaandam en omstreken namelijk jaarlijks toegezonden en die vertoonde een gestage toename van het aantal 12 tot 16-jarigen in Zaandam met ongeveer 1% per jaar. Bovendien is in die laatste periode het marktaandeel havo/vwo toegenomen van 30% naar 34%. Dat levert vanaf de 998 leerlingen in 1993 een verwachting van minstens 1050 in 1998. Je kunt rustig en volkomen verantwoord uitrekenen dat het Zaanlands Lyceum in de periode van 1993 tot en met 1998 in totaal 1050 - 715 = 335 leerlingen achtergebleven is bij de verwachtingen. Dit komt neer op een onverklaarde terugloop van 33% in vijf jaar tijd Hoe verging het onze (niet gefuseerde) concurrenten in die periode? Erg goed ging het bij het Michael College (stijging een paar honderd leerlingen) en redelijk bij het Blaise Pascal (ongeveer gelijk gebleven). Deze scholen hebben de leerlingen opgevangen die wij kwijtgeraakt zijn! Elke andere conclusie is gelul (vrij naar Jan Schaefer). Het grappigste excuus dat ik gehoord heb voor onze tomeloze val is dat het succesvolle examenjaar 1998 een dermate grote uitstroom tot gevolg had dat de terugloop daardoor grotendeels verklaard zou worden. Kwatsj! Het examensucces volgde op de record uitstroom in het voor-examenjaar (survival of the fittest: het jaar waarin 39 leerlingen uit de havo-top de school zonder diploma verlieten) en verklaart hooguit 10 van de 120 dropouts. Wat denken jullie, oud-leerlingen van me, zou een voetbaltrainer wiens elftal zó slecht scoort en die zulke onzin-argumenten gebruikt, gehandhaafd blijven? Je bent nu oud en wijs genoeg om je eigen conclusies te trekken. Ga je gang.
136
CALMANDO Het derde millennium staat voor de deur. Achterover leunend in mijn luie stoel kijk ik terug. Wat zijn de meest kenmerkende ontwikkelingen geweest op de terreinen van onderwijs en opvoeding? Als hoofdthema zie ik de Grote Onverschilligheid en parallel daarmee de zege van de vorm op de inhoud, wat je de ontdieping zou kunnen noemen. Het geloof in wetenschap en techniek in de jaren vijftig en zestig, de romantiek en daarna de creativiteit en de zelfexpressie aan de macht. Bevrijding van taboes en dwingende voorschriften in de jaren zeventig. Dan het oprukken van nieuw rechts (Thatcher, Reagan) in de jaren tachtig. Conformeren, presteren, concurreren, consumeren. Er kan nauwelijks enige twijfel over bestaan dat verminderde duurzaamheid en de onthechting van het intermenselijke relatiepatroon ver strekkende gevolgen hebben gehad op school. Meer echtscheidingen, meer tweeverdieners, meer verplichtingen en verleidingen buiten het gezin. Men is bezig. Zelfs de steeds schaarsere vrije tijd wordt gestresst doorgebracht. Als ik (nog steeds in mijn leunstoel) de ogen sluit, zie ik een grote mierenhoop. Iedereen heeft het druk. Vooral met zichzelf. De eigen positie moet verdedigd worden, verbeterd worden. Studies moeten gevolgd, geld verdiend. De flexibele, mobiele, redzame, employabele volwassenen worden evenals hun kinderen in toenemende mate geconfronteerd met een gebrek aan affectie en duurzaamheid. En juist deze duurzaamheid die voortvloeit uit wederkerige afhankelijkheid, geeft vastigheid, rust en duidelijkheid in een opvoedingssituatie. Kinderen worden tegenwoordig nogal eens ingepast in het prioriteitenschema van de ouders, die zich ontplooien in hun werk. Maar pas op! Van kinderen kan niet anders verwacht worden dan imitatie van dit ouderlijk voorbeeld: een extreme betrokkenheid op zichzelf.
137
1 december
1998
De gedachte dat veel van mijn oudleerlingen thans organisatie-adviseur of interim-manager zijn is haast onverdraaglijk
Tegen de maatschappelijke achtergrond van de onverschilligheid speelt op de scholen het proces van de vervlakking, de ontdieping. De vluchtigheid, de ruis, de glans en de glitter. Na de triomf van techniek en wetenschap in de jaren vijftig en zestig is er een verschuiving gekomen naar het woord en de communicatie. Men spreekt zelfs van communicatiewetenschappen. Geen daden maar woorden. Waar zijn bezonkenheid en bezinning gebleven? Het is het tijdperk van de design en het surfen in het kielzog van de informatietechnologie en de commercie en de terreur van de media. Informatietechnologie: dat woord wekt de indruk van techniek, ingewikkelde berekeningen, toegepaste wiskunde. Maar de wiskundeleraar die op het HIO (de informatie HTS) rondkijkt, komt er geen formule meer tegen. Hij ziet een marslandschap, waar blikken mannetjes rondlopen met antennesprieten en organisers, die een soort esperanto spreken. Het overgrote deel van de techniekstudenten trouwens schijnt management te kiezen, daar hoef je helemaal geen techniek (dus wiskunde) voor te beheersen. Wij hebben haast, vreselijke haast! Er is geen tijd meer voor controle, schifting, bezinning en luisteren en gaandeweg dreigen wij al deze ouderwetse vaardigheden te verliezen. Dus bezoekt men cursussen om deze tekorten op te heffen. Cursussen teambuilding, coaching, denklessen, leren leren lessen, gesprekstechniek (is het je ook opgevallen dat de belangrijkste cursus, namelijk die voor het verhogen van de luistervaardigheid, niet bestaat?), cursussen veranderingsmanagement. En voor wie helemaal niet meer wil denken zijn er de mission statements die ons vertellen wat wij behoren te vinden. En cursussen kosten tijd, waardoor wij het weer drukker krijgen. Laatst, heb ik uit een zeer betrouwbare bron vernomen, was er op het Zaanlands Lyceum een voordracht, waar de jonge cursusleidster onderwees aan welke vrouwelijke lichaamsdelen wij (manlijke) leraren wel en aan welke wij bij voorkeur niet
138
mogen komen: de cursus omgaan met seksuele intimidatie. Terwijl ik juist geleerd heb dat gewenste intimiteiten een belangrijke, positieve rol spelen in de opvoeding. Manlijke leraar, verlies je spontaniteit asjeblieft niet. De vervlakking heeft uiteraard verregaande consequenties voor het onderwijs. Twee dieptepunten in de ontdieping (mag ik het weer eens ongebruikelijk uitdrukken?), de basisvorming gevolgd door de Tweede Fase, zullen nog lang nawerken. Verzorging en Techniek, halleluja. Buitenschoolse activiteiten. Museumbezoek, toneel, schoolreisjes. Sorry: excursies. Internationalisering: het buitenlandse gastgezin in verlegenheid brengen na buitensporig drankgebruik. En ondertussen. De tafels van vermenigvuldiging zijn bijna vergeten, het hele getalbegrip beperkt zich tot het optellen van geld en het uitrekenen van rente. Hoe tel je breuken op? Een aanzienlijk deel van de algebra is uit het leerprogramma verdwenen. In de bovenbouw is er een verdubbeling van het aantal onderwerpen en dus halvering van de tijd per onderwerp en de verheerlijking van de scriptie, de spreekbeurt, de praktische opdracht, het leesdossier en het profielwerkstuk. Dat laatste kun je natuurlijk vanuit internet gemakkelijk downloaden, met een fraaie illustratie kun je studiepunten verdienen. Het begrip studeren heeft een omwenteling ondergaan. En alles gaat gepaard met de geleidelijke afschaffing van elke vorm van persoonlijke aandacht. Het Zaanlands Lyceum loopt wederom trots voorop. Waren wij in de jaren zestig een van de eerste scholen met een individueel, ook in de afschaffing ervan zijn we vlot. In 1996 wordt ons individueel afgeschaft en snel daarna behoort ook het 45 minuten rooster tot de vergane glorie. In blokken van 80 minuten wordt de ouderwetse leraar zo iedere lust tot klassikaal lesgeven ontnomen.
139
Ontdieping
WOENSDAG 9 DECEMBER 1998
De grootste glorie in het leven bestaat niet uit het nooit ten val komen, maar uit het iedere keer weer opstaan. (Nelson Mandela)
Dit laatste schooljaar is een uitzendbureau mijn baas. In de voorbespreking van een contract is vastgelegd dat ik ‘mijn’ 20 leerlingen uit 5 vwo, Wiskunde B, naar het examen wil begeleiden. Roos heeft geclusterd (de groepen samengesteld met een computerprogramma) en verkondigt opgewekt, dat zij twee groepen heeft bezuinigd (Nederlands en Engels); mijn vraag of er bij Wiskunde B iets veranderd is, wordt door de roostermaker ontkennend beantwoord. Bij het roosters uitdelen na de vakantie blijk ik ingedeeld te zijn met één groepje van zes leerlingen waarvan ik er maar twee ken. Dat was dus niet de bedoeling. Ik wil ook die andere achttien leerlingen ‘van me’ lesgeven! Bij nadere beschouwing van de groepen zie ik dat er inderdaad twee groepen afgegaan zijn, maar ook drie groepen bijgekomen zijn. Er is dus helemaal niet bezuinigd, maar extra uitgegeven! Wat nu. Roos had natuurlijk niet moeten herclusteren in 6 vwo. Zij had zich zelfs helemaal niet met het rooster moeten bemoeien. Dat is haar taak immers niet. Nu zijn de groepen door elkaar gegooid, hebben de leerlingen andere docenten gekregen in hun examenjaar en zit ik met een groepje van zes. Ik bel de collega die de andere groep wiskunde B gekregen heeft, de groep met ‘mijn’ achttien leerlingen, en stel hem voor, dat ik zijn groep (onbetaald) erbij neem. Wat mij betreft kan hij dan vier lesuren (betaald) vrij krijgen. Hij gaat schoorvoetend akkoord. Later blijkt dat wel erg schoorvoetend te zijn geweest. Hij is kwaad op me, verwijt me oncollegiaal gedrag. Maar ik laat niet over me heen lopen. Tussen ons is het niet meer goed gekomen. Ik geef dus les aan twee groepjes. Vandaag heb ik het kleinste groepje. Cem, Arjan, Guus, Michiel, Gouke en Vincent. Hoewel ik regelmatig aanbied iets voor ze te doen, lesgeven bijvoorbeeld, en mijn leerlin-
140
gen soms -vermoedelijk om mij ter wille te zijn- ook wel een vraag stellen, krijg ik ruimschoots de kans op oneigenlijk gedrag. Vaak zit ik bijles te geven aan hulpbehoevende vijfdeklassers. Of blijf ik omstandig kletsen met Martin Nierop die vrij heeft op momenten dat ik les hoor te geven. Of wordt er een uur besteed aan een discussie met de knappe Vincent van der Noort over het opsporen van de symmetrieas van een scheve kegelsnede. Of kopieer ik. Vandaag heb ik een dik handboek met de obligate titel Introduction to Social Psychology meegenomen met de bedoeling daar een paar staafdiagrammetjes uit te kopiëren voor mijn in memoriam. Ik vraag wie er wel eens gehoord heeft van de experimenten van Stanley Milgram. Tot mijn bewonderende verbazing blijkt Vincent er iets van af te weten.
A substantial proportion of people do what they are told to do, irrespective of the content of the act and without limitations of conscience, so long as they perceive that the command comes from a legitimate authority. (Stanley Milgram, 1965)
Het boek Obedience to Authority (Milgram, 1974) doet verslag van het onderzoek dat de auteur heeft gedaan naar het gedrag van mensen die op gezag van hogerhand meewerken aan het pijnigen van de medemens. Bepaald een actueel onderwerp dus. Tijd genoeg in dit klasje om er eens flink op in te gaan. Ik vat de opzet en de resultaten van zijn onderzoek samen en wijs erop dat Milgrams theorie over gehoorzaamheid later talloze malen bevestigd is, met name ook in andere culturen. Genoemd worden onder andere: Mantell (1971), Meeus en Raaijmakers (1986), Shanab en Yahya (1978). Dat kom je zelden tegen bij psychologisch en sociaal onderzoek: aan de eis van reproduceerbaarheid is voldaan!
Gezagsgetrouwheid is geen deugd maar een kwaal.
Ik beschrijf de proeven. Aan studenten werd -tegen betaling uiteraard, dat was dertig jaar geleden ook al de enige manier om iets van ze gedaan te krijgen- gevraagd mee te doen aan een psychologisch onderzoek naar de effecten van straf op leergedrag. De proefleider had een witte jas aan (een belangrijk gegeven!); de proefpersoon was de leraar.
141
De proefpersoon (de ‘leraar’) kon zien dat de ‘leerling’ naar een andere kamer werd gebracht waar deze in een soort elektrische stoel werd gezet met elektroden aan de polsen. De ‘straf’ die uitgedeeld zou worden was een elektrische schok. De proefleider legde uit dat de schokken buitengewoon pijnlijk zouden zijn, maar geen blijvend letsel zouden veroorzaken. De schokken zouden -zo werd beweerd- starten met 15 Volt en daarna geleidelijk opgevoerd worden tot 420 Volt. Op een imposant paneel met dertig toetsen waren de voltages geïllustreerd met indrukwekkende teksten (danger: severe shock). Om de ernst en de realiteit van de situatie te benadrukken kreeg de proefpersoon vooraf zelf een voorbeeldschok van 45 Volt. De leeropdracht kon beginnen. Zoals te verwachten was maakte de ‘leerling’ talloze fouten bij het overhoren, waardoor de ‘leraar’ gedwongen was steeds zwaardere ‘schokken’ uit te delen. Elke keer als de proefpersoon aarzelde of weigerde, kreeg hij te maken met sturende opmerkingen van de proefleider die varieerden van ‘wilt u doorgaan’ tot en met ‘het is absoluut essentieel dat u doorgaat’. Het experiment werd beëindigd zodra de proefpersoon tegen alle aandrang in tóch wenste te stoppen, of wanneer drie van de zwaarste schokken waren uitgedeeld. Bij lage spanningen reageerde de leerling met een zwak gekreun, bij de zwaardere schokken begon hij te roepen dat ze wel erg zeer deden, bij de zwaarste schokken schreeuwde hij in doodsangst dat de pijn onverdraaglijk was en dat hij losgemaakt wilde worden. In het kritieke stadium hield het slachtoffer op met
142
schreeuwen en gaf helemaal geen antwoord meer op de gestelde vragen. Toch moest de proefpersoon doorgaan met het toedienen van schokken want ‘geen antwoord is ook een fout’. En sommigen leraren deden zelfs dat. Hoe reageerden Milgrams proefpersonen in het spanningsveld tussen gehoorzamen en ophouden met kwellen? Hoever gaat het Befehl ist Befehl? Tot zijn verbazing (en de onze) nam Milgram waar dat 65% van de proefpersonen doorging tot het hoogste niveau, 420 Volt. De autoriteit van de wetenschapsman in de witte jas die nooit met sancties dreigde was kennelijk zo groot dat hij de invloed van het geweten bijna geheel kon uitschakelen. Waren Milgrams proefpersonen misschien gewetenloze opportunisten? Geen sprake van. Hun gedrag wees op de gewetensnood waarin zij verkeerden. Zij waren extreem nerveus, transpireerden, beten op hun lippen en balden de vuisten. Bovendien bleek in een controle-experiment waarin de proefpersonen de vrijheid kregen hun eigen voltage vast te stellen, dat maar twee van de veertig proefpersonen boven de 150 Volt gingen en achtentwintig zelfs de 75 Volt niet overschreden. Nee, duidelijk is dat dit geen sadisten waren. In de serie experimenten werd onder andere de (emotionele) afstand tussen folteraar en slachtoffer gevarieerd. In de rechter grafiek zijn de gehoorzaamheidspercentages aangegeven bij vier verschillende afstanden. Maximale gehoorzaamheid (65%) werd bereikt bij maximale afstand (het slachtoffer wel hoorbaar maar onzichtbaar, in een andere kamer). Als het slachtoffer zo dichtbij gebracht werd dat lichamelijk contact mogelijk was daalde de gehoorzaamheid tot 30% (het staafje rechts). Zulke data nodigen uit tot een overpeinzing over de emotionele verschillen tussen traditionele en moderne oorlogvoering (waar de slachtoffers op honderden kilometers afstand zitten).
143
100 Percentage subjects giving maximal volts
Een assistent van de proefleider speelde achter een scherm de rol van slachtoffer, de leerling die overhoord werd na het zogenaamd instuderen van woordenrijtjes (hij zat dus in het complot). In een van de varianten werden er ook hulpleraren (ook in het complot) ingeschakeld.
50
0
Pounding
Hoaring
Seeing
Feeling
Obedience as a function of physical proximity (data from Milgram, 1974)
Hoeveel moeilijker is het voor zo’n moderne soldaat om in de hitte van de strijd een bevel te weigeren? Doe maar net of het een playstation spelletje carmageddon is, dan slaap je straks rustig in. Ook de sterkte en de afstand van het gezag werden gevarieerd. Verplaatsing van de proef naar een minder wetenschappelijke, prettiger omgeving gaf geen significante verschillen. Maar als de proefleider verder weg ging zitten en bijvoorbeeld zijn orders telefonisch gaf, daalde de gehoorzaamheid aanzienlijk (tot 21%) en trad zelfs fraude op (liegen over de hoogte van de schok). Amoreel gedrag van de proefleider (het niet nakomen van een belofte) echter bleek nauwelijks tot minder gehoorzaamheid te leiden. Ik vind dat het schokkendste resultaat van Milgrams experimenten. Wij blijven braaf opdrachten uitvoeren, zelfs als het morele gehalte van onze leidinggevenden aantoonbaar daalt. In een van de proeven vertelde de ‘leerling’ hartproblemen te hebben en niet akkoord te gaan met schokken boven de 150 Volt. De proefleider negeerde even later een toezegging hierover en bleef aandringen op een hoger voltage. Het percentage proefpersonen dat maximale gehoorzaamheid toonde daalde met slechts 10% in deze huiveringwekkende setting. Percentage maximally obedient subjects
100
50
0
Obeying Disobeying No peers peers present present peers present Obedience as a function of peer behaviour (data from Milgram, 1974)
In een laatste variant onderzocht Milgram de rol van sociale pressie (peer pressure). Daaruit bleek een verschuiving van gehoorzaamheid aan de autoriteit naar gehoorzaamheid aan de groep. We noemen dat ook wel sociaal wenselijk gedrag. Gezagsgetrouwheid heeft kennelijk een dubbele bodem. Bekijk het histogram links. Als de leraar in zijn onmenselijk gedrag gesteund wordt door een aantal supporters stijgt het gehoorzaamheidspercentage tot 92 (Obeying peers present, het rechter staafje).
144
Als de proefpersoon echter het goede voorbeeld krijgt (doordat iemand zijn medewerking weigert) is dit percentage slechts 10. (Disobeying peers present). Aan het eind van mijn wiskundeles in 6vwo geef ik een onschuldig voorbeeld van gehoorzaamheid uit mijn eigen praktijk. Op overgangsvergaderingen gebeurde het wel dat ik als conrector aan het begin van de vergadering die ik leidde, meedeelde zelf sterk tegen het al te gemakkelijk uitdelen van taken te zijn. Aan het eind van de dag, bij het recapituleren van de overgangsbeslissingen bleek dan onveranderlijk dat er opvallend weinig taken waren uitgedeeld. Vaak had ik ook wel minstens één klas in een andere, niet onder mijn verantwoording vallende afdeling. Daar stelde ik mij, als gewone leraar, minder dominant op. En dan was het aantal verstrekte taken veel hoger. Ik vertel dat zowel de actualiteit als de historie veel, trieste, voorbeelden kent van de geldigheid van de wetten van Milgram. Lees het boek Hitlers gewillige beulen, als je er doorheen kunt komen (ik werd er misselijk van en moest na een paar hoofdstukken stoppen). Hitlers beulen waren overwegend brave huisvaders, die geen vlieg kwaad deden. Ze stonden ook niet onder grote druk, wat wel eens gedacht wordt. Weigeren kon in de eerste oorlogsjaren, dan werd iemand zonder al te veel problemen overgeplaatst. Historici weten dat allemaal veel beter dan een simpele wiskundeleraar. Maar misschien is het goed eens stil te staan bij het feit dat wij vandaag nog steeds leven tussen allemaal brave burgers, van wie 65 procent bereid is een ander kwaad te berokkenen zodra een gezaghebbend persoon daar dringend om vraagt. Nog lang na de les bleven mijn leerlingen napraten over zinloos geweld en ongehoorzaamheid.
145
ROLCONFUSIE 1996
Januari. Ik heb de tentamencijfers van het schoolonderzoek voor me en zie dat Michiel een 8,0 voor Grieks heeft en dat de 7,5 die hij voor mijn vak (Wiskunde B) heeft zijn laagste cijfer is van de zeven. Dat laatste vind ik spijtig maar met dat eerste cijfer ben ik erg blij. Zeven vakken, dat hadden er acht moeten zijn. Mijn gedachten gaan terug naar ons gesprek, bijna precies twee jaar geleden. Hij is vijftien en zit in 4 vwo, gymnasium β en heeft een gesprek aangevraagd. Halverwege het schooljaar moeten de kinderen een pakket kiezen en dat is moeilijk. Zeven, acht of negen vakken? Wiskunde A of B of beide. Grieks of Latijn of beide? Als ik Wiskunde A neem krijg ik dan leraar A of leraar B? Wie geeft er volgend jaar Natuurkunde in de vijfde? Wat heb ik eigenlijk aan het leuke vak geschiedenis? Als ik leraar X krijg voor Natuurkunde, kan ik dan medicijnen studeren zonder Natuurkunde? De deur van mijn kamertje staat open als hij binnenstapt. Ik ben bezig met onduidelijke dingen achter de deur dus loopt hij meteen een stukje door - maar aarzelt even. Waar zal hij gaan zitten? Er staan diepe stoeltjes (eerbiedig fauteuiltjes genoemd) en een harde, hoge stoel achter mijn bureau. Michiel is lang, zoals bijna al die jongens van tegenwoordig. Hij steekt een halve kop boven mij uit. Michiel besluit, beleefd als hij is, de harde stoel te nemen en neemt achter mijn bureau plaats. Ik neem dus -voor de verandering- een van de diepe stoeltjes en zak een beetje onderuit. Het zonlicht komt schuin van voren en ik ontdek dat Michiels ogen onzichtbaar zijn. Daar ergens hoog boven mij moeten ze zijn, die ogen, maar ik zie ze niet. Dat is jammer want Michiel heeft interessante ogen.
146
Hij heeft een open, verbaasde blik. Alsof hij iedere keer weer verrast wordt door de onbegrijpelijkheden van zijn medemens. Daar heb ik zelf soms ook last van, maar Michiel is veel aardiger, het lijkt wel of hij zich nooit ergert. Hij verwondert zich slechts, op een vriendelijke, open manier. Wat is die jongen mild voor een vijftienjarige. Gelukkig beseft hij zelf niet hoe populair hij is. Omdat de coördinator het te druk heeft voor gesprekken met leerlingen, gaan ze in 4 vwo naar mij om advies in te winnen bij het keuzeprobleem. Adviseren betekent bij mij: op-eenrijtje-zetten. Ik vraag, hij praat, in een tegenlicht opname. Geschiedenis gaat hij kiezen omdat het een leuk vak is. Van Natuurkunde en Wiskunde B veronderstelt hij dat het nuttige vakken zijn. Kiest hij dus ook. Wiskunde A is voor de dommen, dat valt af. Veel leerlingen (Michiel ook) houden van het duidelijke, abstracte vak Wiskunde B en haten het gebabbel bij Wiskunde A. Hij heeft Latijn, geen Grieks. Als ik hem vertel dat hij volgend jaar voor Latijn niet Maurice van Daal zal krijgen, wordt het even stil. Maurice is met voorsprong de leukste van de jonge leraren, misschien wel van alle leraren. ‘Dat vind ik helemaal niet leuk. Dan neem ik er Grieks bij, als achtste vak’, stelt hij voor. ‘Maar je hebt nu al een half jaar Grieks gemist, dat vinden andere leraren niet leuk’, help ik hem. Michiel ziet mijn voorzet aankomen en kopt hem erin. Wij weten hoe Maurice is. ‘Zal ik dan morgen even bij hem langs gaan?’, vraagt hij. Ik knik. Inderdaad lukt het hem om met Maurice een afspraak te maken over het inhalen van een half jaar Grieks. Aan het eind van het schooljaar staan er voldoendes voor Latijn én
147
Grieks op zijn rapport en geen van de leraren heeft iets gemerkt. Zijn cijfergemiddelde heeft er wel een beetje onder geleden. Het docententeam echter besluit Michiel geen toestemming te geven voor het volgen van acht vakken in de vijfde klas, officieel op grond van prognostische overwegingen (zijn gemiddelde is iets lager dan 8). Officieus valt dit besluit op grond van betuttelzucht. Maar dat is mijn idee. Michiel maakt er geen punt van. Hij laat eenvoudig Latijn vallen en krijgt uiteindelijk Maurice in de vijfde. Hij is niet beledigd. Alleen een beetje verbaasd. Terugkomend op ons gesprek. Al gauw wordt duidelijk dat Michiel zijn keuze gemaakt heeft. Er is nog tijd voor andere gespreksonderwerpen. Hij vraagt of andere leerlingen uit 4 gym ook langs mogen komen. ‘Stuur ze maar allemaal’, zeg ik. ‘Ik vind het wel gezellig’. Als Michiel vertrokken is, ga ik achter mijn bureau zitten en kijk peinzend neer op de twee zonnige fauteuiltjes.
FINALE Eindigen bij het einde is onontkoombaar voor iemand die bij het begin is begonnen. Beste leerlingen. Als je ook onder de indruk bent van Milgrams ervaringen weet ik, dat mijn belangrijkste opvoedingsdoel bereikt is. Vergeet alle wiskunde maar. Maar sta af en toe even stil bij de gevoelens van een ander. Eventjes maar. Als je het niet te druk hebt.
Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh’ ich wieder aus. (Winterreise, Schubert/Müller)
De volgende dag draai ik mijn bureau een kwartslag.
148
149
Einde
CODA 1999
Op 28 mei 1999 nam ik afscheid van meer dan 300 oudleerlingen met een openbare les. Zonder de steun van oudleerling Aydin Yildiz (de door Het Tribunaal veroordeelde, die mijn afscheidsboekje drukte), ouders (Hèlen Cop, zelf oud-leerlinge, die de lay-out van dit boekje verzorgde en de organisatie van de afscheidsavond op zich nam) en een groot aantal leerlingen die de 350 boekjes verspreidden (‘denk erom, niet meer dan één boekje per gezin’) zou het er niet van gekomen zijn. Op 29 mei begon ik aan de laatste grote vakantie van mijn leven. Een jaar later kwamen de eerste berichten in de regionale pers over misstanden bij het Openbaar Voortgezet Onderwijs Zaanstad (OVO). Een intern structuurrapport lekte uit. Daarin werd de glijvlucht van het openbare havo/vwo toegelicht met cijfermateriaal over de leerlingenaantallen. Gevreesd werd voor opheffing van de middelste school voor havo/vwo, het Saenredam College. (1 oktober 2001 werd de opheffing van de havo/vwo afdeling van die school officieel aangekondigd). Een journalist kreeg na enkele alarmerende reacties van krantenlezers de opdracht om een achtergrondartikel speciaal over het Zaanlands Lyceum te schrijven, waar het verval het grootst was.
150
Na enkele forse aanvaringen van deze journalist met schoolleiders en bestuur (de locatiedirectrice en de voorzitter van de Centrale Directie wilden hem aanvankelijk niet te woord staan), verscheen op 13 december 2000 in Het Noord-Hollands Dagblad onder de koppen
ZAANLANDS LYCEUM SCHIM VAN ZICHZELF FUSIE EN REORGANISATIES DEDEN DE SCHOOL GEEN GOED het paginabrede verslag van de ondergang van een roemruchte school. Ik geef in deze coda zonder commentaar de tekst van dat artikel. Alleen de handwassing in de laatste alinea van oudwethouder C. Hooghiemstra, voorzitter van het OVO en aanstichter van alle ellende, verdient een eervolle vermelding: ‘Ik ben een relatieve buitenstaander’. En dat was het dan wel.
Henk Pfaltzgraff Purmerend, oktober 2001
151
Uit Het Noord-Hollands Dagblad-voor de Zaanstreek, 13 december 2000
ZAANDAM - De havo/vwo scholen van het Openbaar Voortgezet Onderwijs (OVO) kampen met sterk teruglopende leerlingaantallen. Het Zaanlands Lyceum is een van die scholen. Een fusie, reorganisaties, personele conflicten en boze ouders hebben de school geen goed gedaan. In 1994 zaten nog bijna duizend leerlingen op het Zaanlands Lyceum aan de Vincent van Goghweg in Zaandam. Het was het jaar van de fusies. Het Zaanlands Lyceum (ZL) ging samen met de lbo-school De Nieuwe Vaart en mavo’s De Werf, De Bark en Het Fregat. De jaren daarna kelderden de cijfers. In 1997 herbergde het lyceum 835 leerlingen. Het daarop volgende schooljaar waren er nog 718 scholieren ingeschreven. Dit jaar telt de opleiding 698 leerlingen. Hoe kon een liberaal lyceum waar links en rechts gebroederlijk met elkaar leefden en dat zo een sterke positie had binnen de Zaanstreek, afglijden tot een school die een marginaal bestaan leidt? De fusie is daar de oorzaak van, zegt een oud-docent van de school. “De PvdA heeft de fusie er doorgedrukt met als gevolg dat er een stoelendans ontstond rond de leidingge-
vende functies.” Daardoor zijn er volgens hem mensen op posities gekomen “die daar helemaal niet thuishoren”. “Conrectoren die het jarenlang goed hadden gedaan, werden op een zijspoor gezet. Daarvoor werden mensen van buitenaf binnengehaald.” Uit het dossier van de ouderraad, dat voornamelijk de jaren 1996, 1997 en 1998 beslaat, blijkt dat ook na het samengaan de rust op school niet wederkeerde. Zorgwekkend In 1996 werd de directie gevormd door koepelrector B. Smid (extern geworven), ZL vestigingsdirecteur P. Hazelebach, bovenbouwdirecteur R. Hermans (binnengehaald door Smid) en onderbouwdirecteur M. Laan. Het ziekteverzuim nam in die periode zorgwekkende proporties aan. Op een gegeven moment was er een verzuim van 11,4 procent. De Arbodienst stelde een onderzoek in. Een van de conclusies was dat het merendeel van het docentenkorps geen vertrouwen meer had in de zittende directie. Onderling gekonkel op directieniveau ontstond, blijkt uit een boze brief van Hermans, uit oktober 1998, aan J. Hoff, toen voorzitter van de ouderraad. In de brief is te lezen dat Smid in 1996 een verzoek had gedaan haar over te plaatsen vanwege de “onwerkbare situatie, mede gecreëerd door de
152
heer Hazelebach.” En: “De druppel die de emmer deed overlopen was dat de heer Hazelebach aanstalten maakte om de heer Laan tot zondebok te maken voor het slechte functioneren van de schoolleiding.” De ZL-vestigingsdirecteur moest het veld ruimen. “Dat was een zeer gevoelige klap voor het Zaanlands. Hij had zeer goede contacten met de basisscholen”, meent Hoff, die vorig jaar de voorzittershamer neerlegde. Hazelebach, die jarenlang conrector was van de onderbouw van het Zaanlands, werd gestationeerd op het Saenredam College in Zaandijk. Hermans volgde hem als vestigingsdirecteur op. Hoff: “We werden als ouderraad laat ingelicht over het vertrek van Hazelebach.” Daar ontstond volgens hem het eerste conflict over tussen de ouderraad en Hermans. Er volgden meer. “Op een gegeven moment vroeg ik haar naar het leerlingaantal van de school en vertrekkende docenten. Ze zei het leerlingaantal niet te weten. Ik twijfelde daaraan, want een schooldirecteur weet hoeveel leerlingen er op school rondlopen.” Het daaruit voortgekomen conflict liep zelfs zo hoog op dat de ouderraad niet meer werd toegelaten op het Zaanlands Lyceum door Hermans.
153
Gesprek Na noodgedwongen een oudervergadering op het Saenredam College te hebben gehouden, wilde het bestuur van OVO (net opgericht), toen onder meer gevormd door C. Hooghiemstra, voormalig wethouder van onderwijs en J. Oud, bemiddelen om tot een oplossing te komen. “Wij werden toen uitgenodigd voor een gesprek. Mij werd te verstaan gegeven dat het bestuur alleen aan een oplossing wilde werken als ik mij als voorzitter van de ouderraad terug zou trekken.” Doordat de voltallige ouderraad achter Hoff bleef staan, haalde het bestuur bakzeil. Hooghiemstra weerlegt deze bewering in een schriftelijke verklaring. Daarin staat dat mogelijk iemand in de loop van dat proces heeft gevonden dat de heer Hoff beter kon vertrekken.” Maar geëist is het volgens Hooghiemstra zeker niet. De ouderraad werd uiteindelijk weer toegelaten tot de school. “Er is zelfs een gesprek tussen de directie en mij geweest waarin door hen mijn dochter in het conflict werd betrokken. Ze zou onrust veroorzaken onder de leerlingen. Toen had ik echt iets van: dit gaat te ver.” Het kwam volgens hem vaker voor dat kinderen van ouderraadsleden door de directie ter verantwoording werden geroepen.
Hoff stelt dat de ouderraad door het schoolmanagement als een lastige partij werd ervaren. Hooghiemstra schrijft over “een ouderraad die bevoegdheden zoveel mogelijk wil oprekken en over allerlei, liefst alle zaken wil meepraten en meebeslissen.” Hoff: “We waren slechts de boodschapper van de ouders, omdat zij stukliepen op de directie.” Het is volgens hem ook nooit de intentie van de ouderraad geweest op de stoel van het management te gaan zitten. Hoe Hermans over de toenmalige ouderraad dacht, blijkt uit dezelfde boze brief van haar aan Hoff. “Een ouderraadsvoorzitter die een willig oor leent aan ouders en docenten die klachten bij hem deponeren, die de vestigingsdirecteur ervan beschuldigt dat ze niet de waarheid spreekt, die dreigt een klacht tegen haar beleid in te dienen bij het bestuur, die dat dan ook nog doet. Moet ik die serieus nemen?” daaropvolgend: “Vijf personen die naar het bestuur stappen met een reeks klachten en een dossier, zonder mij van de inhoud daarvan op de hoogte te stellen. Moet ik ze serieus nemen?” Hermans kwam ook structureel niet opdagen bij oudervergaderingen, zegt Hoff. Onvrede In het schooljaar 1997/1998 vertrokken dertien docenten naar een school elders of gingen vervroegd met pensioen, uit onvrede. In to-
taal vertrokken achttien personeelsleden. Niet alleen de docenten en de ouderraad roerden zich tegen het gevoerde beleid. Ook de ouders zelf maakten zich zorgen over de gang van zaken op het Zaanlands Lyceum. In het dossier van de ouderraad zitten verschillende brieven van ouders. Een brief is geschreven naar aanleiding van de verwijdering van een meisje door Hermans. Enkele passages daaruit. “Dus ik belde weer naar mevrouw Hermans om te zeggen dat mijn dochter een middag vrij had voor een oriënterend gesprek op een ander school. Ze was er weer niet. Haar secretaresse liet een boodschap achter.” Hermans belde de moeder de dag daarna op met de mededeling dat het meisje geen dag langer op school mocht blijven, omdat ze volgens de vestigingsdirecteur op school rondbazuinde dat het Zaanlands geen goede school is. Het meisje kreeg een brief mee “waarin alle schuld voor het gebeurde werd geschoven op de gedragsproblemen van mijn dochter.” Zelfstandig Het managementteam van de school werd in 1997 versterkt met interim-manager S. Smit. Koepelrector Smid was toen al van het toneel verdwenen, hij ging zelfstandig organisatieadviezen geven. De interim-manager was een jaar verbonden aan de school en kostte een half miljoen gulden. In een
154
schrijven uit begin 1998 van een van de docenten aan de voorzitter van de personeelsraad stelt deze “dat er met geld gesmeten wordt” en “de inkomsten sterk teruglopen.” Hoff wilde in 1998 lid worden van de deelraad. Omdat er geen andere kandidaten waren, werd hij automatisch lid. “Het stond al in de notulen. Maar Hermans en R. Ploeger, voorzitter van de deelraad, zorgden ervoor dat ik als lid weer werd uitgeschreven.” Neerwaarts Betreurenswaardig vindt Hoff dat. “Je probeert goed te doen voor school en leerlingen. Het Zaanlands Lyceum had alles in zich een succesvolle school te blijven. Het schoolgebouw lag prachtig en het lyceum had de beschikking over De Speeldoos. Maar doordat gezichtsbepalende mensen vertrokken en de communicatie op school slecht is, kwam de school in een neerwaartse spiraal terecht”, verklaart Hoff. Hooghiemstra is het hier niet mee eens. Hij wijst op de zesde plaats die dagblad Trouw de havo-afdeling van het Zaanlands Lyceum toekent “en de bloei van het vlaggenschip, het gymnasium.” Hooghiemstra -”Ik ben een relatieve buitenstaander”- is overigens de enige persoon die uitspraken mag doen namens het Zaanlands Lyceum.
155
BRONNEN Anna Woltz: Overleven in 4B Simon Bottema: De rectrix Wim Koesen: Mismanagement. Op weg naar de chaos Richard Dawkins: The selfish Gene A. J. Dunning: Broeder ezel Desmond Morris: De naakte aap Frans de Waal: Bonobo (*) Frans de Waal: Chimpanzee Politics Jarred Diamond: The Rise and Fall of the third Chimpanzee Pieter Vroon: De tranen van de krokodil Edward O. Wilson: Van mieren bezeten Edward O. Wilson: The Diversity of Life Jonathan Weiner: De snavel van de vink Stephen Jay Gould: De duim van de panda Konrad Lorenz: Agressie bij dier en mens Stanley Milgram: Obedience to Authority (*) Alle apenfoto's komen uit dit prachtige boek