Ouders voor inclusie Verslag inclusiedag 17 maart 2007
Ouders voor inclusie Verslag inclusiedag – 17 maart 2007 Samenstellers: Hilde Herssens, Veerle Vandeputte Foto s: Jan Lietaert Vormgeving: Els De Smedt, Geert Van Hijfte www.dotplus.be Met de steun van: Provincie Oost-Vlaanderen en Provincie Limburg
INHOUD
Voorwoord
2
Strategieën voor inclusie
3
Inclusie = participatie
7
Wat leert het leerzorgkader?
10
Pas de bal naar Jan!
13
Getuigenis uit het secundair
17
Politiek debat leerzorgkader
19
Inclusie in het kleuteronderwijs
25
Inclusiepraktijk in het lager onderwijs
30
Inclusie op de werkvloer
33
In samenwerking met de Vakgroep Orthopedagogiek Universiteit Gent & Katholieke Hogeschool Limburg Departement Lerarenopleiding Diepenbeek
Ouders voor Inclusie Verslag van de negende inclusiedag
Met dank aan alle vrijwillige medewerkers voor de getuigenissen, voor de hulp bij de organisatie, bij de kinderanimatie en bij de verslaggeving.
VOORWOORD
Deze inclusiedag werd geprogrammeerd als slotmoment van de 14daagse Interactieve Fototentoonstelling. Dit jaar opteerden we opnieuw voor een locatie in de provincie Limburg en vonden we KHLim (Katholieke Hogeschool Limburg), Departement Lerarenopleiding te Diepenbeek bereid, voor beide evenementen, hun gebouwen ter beschikking te stellen. Mevr. Erika Thijs, Gedeputeerde Welzijn en Gehandicaptenbeleid heette, namens de provincie Limburg, de deelnemers aan deze inclusiedag van harte welkom. Zoals ook op de vorige inclusiedag wilden we het begrip inclusie en inclusief onderwijs een ruimer (internationaal en) wetenschappelijk kader geven. Prof. Dr. PAM HUNT (San Francisco State University, VS) is reeds 20 jaar actief bezig met opleiding en onderzoek op vlak van inclusief onderwijs en gaf in de voormiddag een lezing over:“Strategieën voor inclusie.” Ze haalde concrete strategieën aan voor sociale en schoolse ondersteuning in de klas. Daarnaast bood ze ook voorstellen aan over de nodige herstructureringen in de opleidingen, en op beleidsvlak, ter ondersteuning van inclusie Bij de programmatie van deze inclusiedag gaven we ook de uitdrukkelijke prioriteit om vooral de ouders te informeren over de plannen van Minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke met zijn “Leerzorgkader” We hadden ook het genoegen om de Minister zelf op deze dag te verwelkomen; hij kwam persoonlijk, in een plenaire toespraak en daarna in één van de workshops zijn concept verduidelijken. Zijn toespraak “Inclusie in een ambitieus en realistisch perspectief” is nog na te lezen op www.frankvandenbroucke.be. In een andere workshop vroegen we aan vertegenwoordigers uit de verschillende democratische partijen hun standpunten m.b.t. het leerzorgkader aan te brengen. Over verschillende andere aspecten van inclusie werd getuigd, geïnformeerd en van gedachten gewisseld in de workshops waarvan u het verslag kan lezen in dit 9de verslagboekje.
Ouders voor inclusie
2
Strategieën voor inclusie Lezing door Prof. Dr. Pam Hunt, San Francisco State University, VS
“Hoe bouw je inclusief onderwijs uit?” Deze vraag is niet te beantwoorden zonder te weten wat inclusief onderwijs is. In de jaren ’80 liepen in de Verenigde Staten kinderen met beperkingen school in speciale scholen op een reguliere campus. Dit noemde men special day-classes. Vanaf de jaren ’90 is dit beginnen te veranderen. Gehandicapte kinderen kregen de kans in de eigen buurt les te volgen, in leeftijdsaangepaste klassen. Inclusief onderwijs betekent dus leren in het gewone onderwijs en niet in speciale klassen. Inclusief onderwijs is er voor iedereen. Geen enkel kind wordt uitgesloten omwille van zijn of haar beperking. De kinderen behoren voluit tot de (school)maatschappij. De verhoudingen moeten dus ook kloppen: als in een regio 1% een zware handicap heeft, moet die 1% ook in de scholen zitten. Wat kenmerkt inclusief onderwijs? Welke strategieën worden toegepast? Er zijn zes kenmerken:
3
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
1. heroriëntering van de financiële middelen en het personeel 2. lokaal schoolmanagement 3. collaborative teaming 4. aanpassingen: onderwijspraktijk en ondersteunende technologieën 5. klasgemeenschappen ontwikkelen 6. sociale ondersteuning implementeren
1. Heroriëntering van de financiële middelen en het personeel Voor er sprake was van inclusief onderwijs waren er voor elke soort beperking middelen voorradig. Per geval werd er dus een budget voorzien. Nu worden deze middelen samengevoegd om efficiënter tegemoet te komen aan de noden. De meerwaarde hiervan is dat het aantal gespecialiseerde programma’s afneemt. Er is meer individuele “instructie” in kleine geïntegreerde, meer flexibelere groepen. Dit komt alle kinderen ten goede.
2. Lokaal schoolmanagement Er wordt meer tijd vrij gemaakt voor gezamenlijk overleg. Daarbij moet er een herdefiniëring komen van de rollen van de professionelen en van de invulling van het werk. De gespecialiseerde leerkracht is niet langer een geïsoleerde post. Deze pakt de leerinhoud van de hele klas aan. Verder zijn er klassenassistenten die heel de groep bijstaan. Belangrijk daarbij is de “get in/get out-approach”: als volwassene begeleid je alleen wanneer nodig. Heeft een kind of groep je hulp niet meer nodig, dan richt je die hulp tot een andere. Kinderen worden niet aan hun lot overgelaten, maar hun zelfstandigheid wordt aangewakkerd. Als laatste punt hierbij ging het over het belang van inclusieteams op school. In dit team zitten vertegenwoordigers van alle partijen: de ouders, de school, de leerkrachten en eventueel specialisten. Zij reflecteren voortdurend over het gevoerde beleid, identificeren de noden van de school en stellen een actieplan op.
3. Collaborative teaming Dit gaat over het proces van samenwerking, planning, over de verschillende mensen die gaan samenzitten. De bedoeling is dat je elke kind apart bekijkt. Het heeft geen zin andere ouders bij de besprekingen
te betrekken of verschillende situaties samen te bekijken. De sleutelpersonen in het team zijn de leerkracht, de ouders, de zorgleerkracht en eventuele specialisten. Misschien is het zelfs mogelijk de rol van de zorgleerkracht naar de toekomst uit te breiden naar ernstigere beperkingen. Zo’n bespreking vindt op regelmatige basis plaats en hoeft echt niet langer te duren dan een halfuurtje. Het model van de bespreking moet gebruiksvriendelijk zijn. Het moet natuurlijk aanvoelen voor de school. Het doel blijft nog altijd: kijken hoe men de participatie van het kind kan verhogen. Iemand verwoordde het zo: een kind met beperkingen kan je ook beschrijven als een kind met een verrassing. Daarom moet je improviseren. Hoe doe je dat? Je hebt snel een degelijk actieplan, een duidelijk beleid nodig. Inclusie betekent niet dat het kind in een hoekje met zijn eigen werkblaadjes zit. Het moet meedoen met de hele groep. Dit vereist bepaalde improvisatie, soms is bijkomende hulp nodig. Hoe verloopt zo’n meeting? Er werd al gezegd dat de samenkomst niet langer dan 30 minuten hoeft te duren. De eerste keer is dit vanzelfsprekend wat langer. Dan moet er een identificatie gebeuren waarbij bekeken wordt waar het kind staat en hoe zijn sociale interactie is.
Ouders voor inclusie
4
Belangrijk bij de gesprekken is dat de specialisten de bespreking niet leiden! Iedereen vertelt zijn verhaal. Eigenlijk moeten er zelfs maar twee vragen gesteld en beantwoord worden: hoe staat het met … en wat kunnen wij hieraan doen. Bijvoorbeeld: hoe staat het op vlak van lezen? Iedere partij vertelt zijn bevindingen. Dan wordt bekeken welke steun of hulp men kan bieden. We mogen daarbij niet vergeten dat al de verschillende leer- en leefdomeinen worden besproken. Een hulpmiddel hierbij is een formulier om de meeting te begeleiden. Dit blijft een middel, geen doel, waarop bijvoorbeeld de geplande acties genoteerd worden. Het is dus enkel een begeleidingsdocument, niet meer dan dat. Wat zijn hiervan de resultaten op leerniveau? Ten eerste bepaalt het team zelf wat er gebeurt en zien ze het ook echt toegepast. Ten tweede is er een verhoogde actieve betrokkenheid van de leerling merkbaar, samen met een groei op vlak van de schoolse vaardigheden.
4. Aanpassingen in onderwijspraktijk en ondersteunende technologieën Wil men inclusief onderwijs doen slagen, dan moet men enkele aanpassingen doorvoeren. Dit om – nogmaals – de interactie en participatie van de leerlingen te maximaliseren. We willen ook
5
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
de waardigheid en de onafhankelijkheid van het kind verhogen. Deze aanpassingen gebeuren op zes domeinen: A. De hoeveelheid leerstof verminderen: dit kan door bijvoorbeeld het aantal WO-termen per week te verminderen, of het aantal woordjes dat in een keer geleerd moet worden. B. Meer tijd geven om opdrachten af te werken. C. Het ondersteuningsniveau: dit hoeven niet steeds specialisten te zijn. Peer partners (leeftijdsgenoten) of peer tutors (oudere leerlingen) hebben al vaak hun diensten bewezen. De samenwerking tussen leerlingen komt alle partijen ten goede. D. Wijze van overdracht van de leerstof: Men kan visuele hulp geven, zoals prenten, een groter lettertype, enzovoort. Men doet er ook goed aan altijd concrete voorbeelden te geven zodat de materie tastbaar wordt en geen ver-van-mijn-bed-show. Veel activiteit voor de leerlingen is ook zeer nuttig. E. Moeilijkheidsgraad: de vaardigheidsgraad of de regels worden aangepast op verschillende domeinen, zoals cognitief, communicatief, … Zo mag het kind bijvoorbeeld mondeling antwoorden in plaats van schriftelijk, hij krijgt een communicatieblad met pictogrammen, computergebruik wordt gestimuleerd, enzovoort. F. Doelen aanpassen: hier werkt de leerling bijvoorbeeld rond het thema, maar hij moet
niet hetzelfde bereiken als de anderen. Als het bij wetenschappen over gezondheid gaat, heeft men bijvoorbeeld al veel bereikt als het kind kan onderscheiden wat goed en slecht eten is, als hij kan sorteren volgens de voedingsgroepen.
5. Ontwikkelen van klasgemeenschappen Alle kinderen zijn waardevolle leden van de groep. Diversiteit is een mooi gegeven waar alle leerlingen mee leren omgaan. Ze leren verschillende talen, culturen, mensen met beperkingen respecteren. Kinderen vinden dit ook leuk. Een rolstoel fascineert hen, communicatieborden idem. Ze zijn geboeid om over “vreemde” dingen te leren. Het kind met een beperking voelt zich thuis in de groep. Hij heeft het gevoel er bij te horen, een waardig lid van de klasgemeenschap en daarmee van de totale gemeenschap te zijn. Er is een verhoogde samenwerking tussen alle kinderen van de klas.
6. Sociale ondersteuning implementeren Leerlingen bouwen vriendschappen op met iedereen van de klas, ze verzorgen hun mede-
leerlingen, ook die met beperkingen. Kortom, interactieve sociale vaardigheden worden ontwikkeld en getraind. Wat zijn nu enkele strategieën voor deze sociale ondersteuning? De medeleerlingen, de peer groep moet geïnformeerd worden. Zij hebben recht op informatie. Dan pas zullen zij het kind in de groep opnemen. Onbekend is onbemind. Er kunnen vriendenclubjes gevormd worden. Ook het belang van klasgesprekken is niet te onderschatten. Ook media kan als connector tussen kinderen werken. Een interactieve computer kan de samenwerking tussen twee kinderen opwekken, samen spelletjes spelen, gedeelde materialen, dit alles wekt communicatie tussen leerlingen op. Bij deze laatste twee punten komt de get in/get out-approach weer terug. Als kinderen elkaar kunnen bijstaan en elkaar helpen, is de hulp van een volwassene langzaamaan niet meer nodig. De aanwezigheid van de volwassene neemt geleidelijk aan af. Met behulp van deze zes strategieën komt het slagen van inclusief onderwijs heel wat dichterbij. En inclusief onderwijs is de eerste stap naar een inclusieve maatschappij…
Ouders voor inclusie
6
Inclusie = Participatie Spreker: Inge Van de Putte, KaHo Sint-Lieven, Campus Waas, assistente van Sofie en ondersteuner van een aantal inclusieteams.
Als we het hebben over inclusie, dan praten we over alle kinderen met een zichtbare of nietzichtbare beperking. De reguliere school stelt zich zowel open voor hoogbegaafde kinderen als voor kinderen met leermoeilijkheden en kinderen met een handicap. Het gaat over alle kinderen die tot onze maatschappij behoren. De kern van inclusief onderwijs is participatie. Het onderzoek rond inclusief onderwijs aan de Universiteit Gent (Van Hove, De Schauwer, Mortier, 2005) heeft uitgewezen dat participatie een van de kritische factoren is om inclusief onderwijs te doen slagen. Kinderen met een beperking worden betrokken en opgenomen in een
7
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
groep. We willen dat iedereen zoveel mogelijk kan deelnemen aan de klas/schoolactiviteiten. Kinderen met een beperking groeien op bij hun leeftijdsgenoten, hebben een klas waar ze thuis horen en iedereen op zijn manier kan deelnemen aan alle activiteiten. Werken aan participatie is niet altijd even gemakkelijk. Dat maakt ook dat het een uitdaging is.
Valkuilen Alvorens in te gaan op wat participatie betekent voor de verschillende partijen, staan we stil bij een aantal valkuilen. Participatie is niet hetzelfde
als altijd hetzelfde doen. Het is zoeken hoe het individuele kind kan deelnemen aan het groepsgebeuren binnen de klas/ school. De groep is het vertrekpunt maar niet het vergelijkingspunt. Het gaat ook niet enkel om zorgen dat kinderen kunnen deelnemen aan de schoolse activiteiten maar evenzeer om het sociale aspect van het schoolgebeuren. Dat kinderen mee kunnen spelen, lachen, ruzie maken, enz. Participatie gaat ook van actief tot passief deelnemen Bijvoorbeeld ‘observeren’ tijdens de rekenles om tijdens de speeltijd actief te kunnen deelnemen.
Kind Inclusie is vaak geen probleem van kinderen. Zij merken de verschillen wel op maar gaan vaak zelf opzoek naar aanpassingen. Kinderen zijn creatief in hoe iemand kan deelnemen aan het klasgebeuren. Bv. Sofie: Ze rijdt met haar elektronische rolwagen tijdens de voetbalmatch en zorgt ervoor dat ze de tegenstanders voor de voeten ‘loopt’. Kinderen geven ook vaak een positieve connotatie aan verschillen, bv. Julie roept vaak in de klas. Een aantal klasgenoten zien een rol weggelegd als scheidsrechter. We zien ook doordat kinderen met een beperking opgroeien met hun leeftijdsgenoten dat zij mee evolueren qua omgang en interesses.
Klasgebeuren Op heel veel momenten kunnen kinderen gewoon deelnemen aan het klasgebeuren (kringgesprek, taakopdrachten, …). Routines zijn belangrijk in een schooldag. Het is belangrijk dat kinderen zich dit eigen kunnen maken, desnoods
met de nodige ondersteuning. Bijvoorbeeld in de kleuterklas bij het kiezen van een activiteit: praktisch materiaal tonen i.p.v. aan de hand van een pictogram. We gaan telkens op zoek hoe we met ondersteuning of aanpassingen kinderen kunnen laten deelnemen. Dit wil ook niet zeggen dat we altijd alles moeten aanpassen, soms is dat niet mogelijk. Bijvoorbeeld een dagtocht bij de scouts is niet evident voor iemand in een manuele rolwagen. Dit wil niet zeggen dat de scoutsgroep geen dagtocht meer mag organiseren. Het is zoeken hoe de persoon in kwestie wel kan deelnemen, mee aan de aankomst staan zou een mogelijkheid zijn. Binnen inclusief onderwijs wordt er voor het kind met een beperking een eigen leerlijn uitgewerkt. Dit betekent dat er eigen doelen worden opgesteld. Men gaat telkens zoeken hoe deze doelen kunnen ingepast worden in het klasgebeuren. Daarvoor moeten er soms aanpassingen gebeuren naar tempo, hoeveelheid, materialen en/ of verwachtingen. Deze doelen worden verzameld en opgenomen in een doelenplan.
Ouders Een belangrijke cluster binnen participatie zijn de ouders. Zij hebben reeds de keuze gemaakt voor inclusie en gaan mee nadenken over doelstellingen. We zien van ouders een grote betrokkenheid. Zij gaan vaak de verschillende professionelen binden met elkaar en laten een proces op gang komen waar verschillende betrokkenen zoeken hoe het kind kan participeren. Buiten de school kunnen ouders de contacten met klasgenoten stimuleren (vb. verjaardagsfeestje).
Ouders voor inclusie
8
Leerkracht Een andere heel belangrijke figuur is de leerkracht. Hij/zij kan ervoor zorgen dat kinderen zich welkom voelen. Een positief klasklimaat creëren is van fundamenteel belang. Daarnaast is de beeldvorming van de leerkracht belangrijk. Zij is rolmodel voor de kinderen van de klas. Het is belangrijk dat de leerkracht het kind met een beperking behandelt zoals alle andere kinderen (vb. ook huiswerk geven, ook eens een berisping geven, …). De leerkracht zorgt voor aanknopingspunten die de les toegankelijk maken. De leerkracht staat er niet alleen voor, andere betrokkenen kunnen dit zoekproces ondersteunen (ouders, ondersteuners, collega leerkrachten, …)
Ondersteuner In sommige situaties hebben kinderen extra ondersteuning nodig. We merken dat ondersteuners meevechten voor een plaatsje. Ze stellen mee een doelenplan op en kaderen nadien gedragingen, communicatie, e.d. die naar evolutie kunnen wijzen. Mee werken aan een positieve beeldvorming is een belangrijk gegeven in het denken omtrent participatie. De lessen toegankelijk maken zodat het kind mee kan participeren is een belangrijke taak van een ondersteuner.. Werken aan participatie betekent samen zoeken hoe het kind met een beperking er kan bij horen. Opgenomen worden in een klasgroep is de kern van inclusief onderwijs. Deze uitdaging waar maken is niet de taak van één persoon maar van een heel team. Een team dat het kind centraal stelt.
9
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
Wat leert het leerzorgkader?
Sprekers: Frank Vandenbroucke, Minister Van Onderwijs Theo Mardulier, medewerker Departement Onderwijs Wim Van Rompu, kabinetsmedewerker Ministerie van Onderwijs Moderators: Bert Quataert Patrick Vandelanotte
Minister Vandenbroucke heeft een voorstel om het onderwijsaanbod voor leerlingen met leerproblemen en handicap grondig te reorganiseren. De minister zelf en zijn kabinetschef beantwoordden onze vragen. Over de rol van de verschillende betrokkenen bij het toekennen van een cluster en een zorgniveau binnen het nieuwe systeem werd er hard gediscussieerd. Volgende elementen kwamen naar voren: Er is onderzoek gevoerd naar wie juist de gevolgen van de diagnostiek moet ondergaan.
Deze onderzoeksresultaten werden gerelateerd aan het diagnostiekproces dat op het huidige moment van toepassing is. Op basis van deze bevindingen is het nieuwe diagnostiekproces ontstaan dat in de nota zal uitgewerkt zijn. Hierin zal duidelijk staan dat de ouders en de leerling zelf een veel grotere rol zullen krijgen in het proces. Het is de bedoeling dat deze twee partijen nauw gaan samenwerken met het CLB om samen tot een diagnose te komen. Het CLB kan er ook voor kiezen om dit proces gedeeltelijk of volledig uit handen te geven als ze zelf vinden dat hun expertise bij een bepaalde handicap tekort schiet. In dat geval zal er nog een vierde
Ouders voor inclusie
10
partij bij het proces betrokken worden, dit kan een BUSO-school zijn of een wetenschapper of andere instanties en personen die meer expertise hebben op vlak van die bepaalde handicap. De finale beslissing ligt wel nog steeds in handen van het CLB. Het is ook enkel deze beslissing die juridische waarde heeft. In het nieuwe leerzorgkader voorziet de minister wel ruimte voor commentaar. Wat zeker iets nieuws is binnen deze diagnostiek is het element van handelingsgericht te diagnosticeren. Dit is zeker een stap in de goede richting. Men gaat de stoornis van de leerling niet ontkennen, maar de CLB’s zullen zich vooral focussen op de aanpassingen die zouden moeten gebeuren in de omgeving om het leerproces op het eigen niveau van de leerling te laten verlopen. Wel zal het even duren vooraleer alle CLB’s een manier hebben gevonden om deze handelingsgerichte diagnostiek waar te maken binnen hun centrum. Binnen de CLB’s staat handelingsgericht werken op de agenda. Maar vooraleer alle drieënzeventig CLB’s bijgebeend zijn zullen we toch een tijd verder zijn. De indeling van de zorgniveaus is een zorg voor alle ouders. Veel ouders hebben schrik dat hun kind in het vierde zorgniveau gaat terechtkomen, zodat de kansen op inclusie vrijwel nihil zijn. Andere ouders hebben dan weer zorgen omtrent de inclusiemogelijkheden binnen zorgniveau drie in de nabije toekomst. Hoe de vork nu werkelijk aan de steel zit, leest u hier: De gewone scholen worden tot 2016 niet verplicht om leerlingen uit het derde zorgniveau aan te nemen. Dit is onderdeel van een overgangsperiode, waarin de gewone scholen de kans krijgen zich aan te passen aan de nieuwe
11
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
regelingen. De minister steunt dit gegeven omdat volgens hem succeservaringen nodig zijn om de weerstand binnen het gewone onderwijs te overwinnen. Na 2016 zullen de gewone scholen wel verplicht zijn een bepaald aantal leerlingen van zorgniveau 3 op te nemen, indien zij zich aanbieden. Gewone scholen zullen solidariteit ten opzichte van elkaar moeten tonen om ervoor te zorgen dat alle leerlingen van zorgniveau 3 hun onderwijs op maat kunnen krijgen. De minister is wel genuanceerder als hij spreekt over het invoegen van leerlingen uit zorgniveau 3 in het gewone secundair onderwijs in de tweede en de derde graad. Hij benadrukt dat de gevolgde trajecten in de eerste plaats zinvol moeten zijn voor de leerling. Voorlopig zal zorgniveau vier enkel georganiseerd worden binnen de scène van het buitengewoon onderwijs. Dit heeft twee redenen. Ten eerste omdat er voor dit zorgniveau veel expertise nodig is. Op dit moment zou het versnipperen van deze expertise zorgen voor een enorm kwaliteitsverlies dat niet te compenseren is, omdat expertise opgebouwd wordt doorheen een lang leerproces. Een tweede reden om het organiseren van zorgniveau vier te beperken tot het buitengewone onderwijs is het financiële aspect. Als we de expertise zouden willen fragmenteren zou dit enorm veel extra middelen vragen. Deze middelen zouden dan ergens anders niet ingezet kunnen worden, we zouden dus elders onrecht gaan doen. De minister stelt dat als hij de maatschappelijke baten en kosten opmeet van de fragmentering van zorgniveau vier, hij intuïtief aanvoelt dat dit niet mogelijk is. Hij zegt wel dat als er in de toekomst na evaluatie blijkt dat de draagkracht hoog genoeg is en de
expertise binnen meerdere scholen voldoende is, dit wel mogelijk kan zijn. Voorlopig blijft het echter nog toekomstmuziek. Er worden in de nota wel systemen ingebouwd om deze expertise te stimuleren. Een voorbeeld hiervan is de Bachelor na Bachelor in de Hogeschool rond leerlingen die een grotere zorg vragen. We kunnen dus besluiten dat de minister streeft naar een open structuur waarbij er
niet al op voorhand vastligt in welk niveau en welke cluster de leerling terecht gaat komen. De handelingsgerichte diagnostiek is hierbij een belangrijk sleutelbegrip. Verder streeft de minister ook naar een verdeling van de inspanningen over de scholen. Dit wil hij in 2016 gerealiseerd zien voor zorgniveau één, twee en drie en in de verdere toekomst ook voor zorgniveau vier.
Ouders voor inclusie
12
“Pas de bal naar Jan!” Spreker: An Van de Putte, orthopedagoge leerkracht lichamelijke opvoeding aan de Katholieke Hogeschool Limburg Moderator: Elisabeth De Schauwer
Participatie van leerlingen met een beperking in de Lo-les. An Van de Putte is een lerares Lichamelijke Opvoeding die geboeid is door inclusie. Meermaals stelt zij vast dat leerlingen met een beperking niet deelnemen aan de reguliere LO-lessen. Vaak is het zo dat de kinesist op dat moment naar de school komt en de leerling met een beperking kine krijgt tijdens de LO-lessen. Toch is het ook voor leerlingen met een beperking belangrijk dat zij participeren aan de lessen Lichamelijke Opvoeding.
13
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
Michiel komt uit Diepenbeek en heeft progeria. (Progeria is een aangeboren aandoening. De naam komt uit het Grieks en het betekent ‘vroeger ouder worden’. Bij progeria is het proces van ouder worden versneld.) Ondanks zijn ziekte voetbalt hij enorm graag. Hij sport samen met vrienden in een reguliere voetbalclub op een recreatief niveau. Michiel is een heel intelligente jongen. Zijn ouders willen dat hij behandeld wordt zoals de meeste kinderen, zodat hij een zo normaal mogelijk leven kan leiden. LO is het lievelingsvak van Michiel.
De inclusiegedachte kan gemakkelijk aansluiten bij het vakconcept van Lichamelijke Opvoeding. Leerlingen met een beperking kunnen tijdens de LO-lessen op hun niveau aan hun motorische, cognitieve en sociale ontwikkeling werken. Het is belangrijk om zeker het sociale aspect te bewaken. Het “erbij horen” is een van de voornaamste pijlers van het inclusieparadigma. De lessen lichamelijke opvoeding zijn gericht op twee doelen: Inhoudsgebonden doelen: – motorische competentie – gezonde en veilige levensstijl Persoonsgebonden doelen: – een sterke nadruk op een positief zelfbeeld – sociaal functioneren: leren samenwerken, leren omgaan met winst en verlies, … Een leerling met een beperking draagt ook het uniforme T-shirt tijdens de lessen LO. Dit is een signaal dat hij bij de groep hoort. Michiel is bijvoorbeeld de leider van de klas. Tijdens het voetbalspel wijst hij de plaatsen aan waar zijn medeleerlingen moeten staan. Meestal kunnen de leerlingen met een beperking met kleine aanpassingen deelnemen aan alle sportactiviteiten. Y. heeft een communicatiestoornis en zij verplaatst zich in haar rolstoel. De leerlingen dribbelen tussen de kegels. Y rijdt tussen de kegels. Soms is het mogelijk om het materiaal aan te passen, zodat leerlingen met een beperking kunnen participeren aan de LO-lessen. G. is slechtziende en ziet enkel de gele kleur. De LO-leraar gebruikt een gele bal tijdens de
volleyballes. Tijdens gymnastiek wordt er een gele strip op de kast aangebracht. Het is niet altijd mogelijk om leerlingen met een beperking te laten deelnemen aan dezelfde activiteiten als de andere leerlingen. Dit noemt men “partiële participatie. Tijdens de vrije tijd leert Y. rijden met haar elektrische rolstoel. Tijdens de les LO rijdt zij met haar elektrische rolstoel, zodat ze verder leert rijden met deze rolstoel. Y. neemt meestal aan alle sportactiviteiten deel. Toch kan zij niet participeren aan het hoogspringen. Y. krijgt een aparte stand die vlak naast de hoogspringstand is opgesteld. Door deze opstelling blijft zij tot de groep behoren. Er ligt een klein matje waar Y. op en af moet rijden. Zij zal deze activiteit ook moeten toepassen wanneer zij zich met haar elektrische rolstoel op de straat begeeft. De veiligheid is een van de prioriteiten die een LO-leraar in het oog moet houden. De leraar garandeert dat de veiligheid van alle leerlingen kan verzekerd worden. De deelname van leerlingen met een beperking kan gevaren opleveren voor de andere leerlingen. Bijvoorbeeld tijdens een LO-les in het secundair onderwijs participeert een leerling die zich verplaatst in een rolstoel. Hij neemt deel aan de les wanneer de leerlingen basketbalvaardigheden aan het inoefenen zijn. Zodra de leerlingen een basketbalmatch aanvatten, gaat deze jongen aan de kant staan. Het zou voor de andere leerlingen te gevaarlijk zijn dat hij met zijn rolstoel zou deelnemen aan deze match. Hij zou bijvoorbeeld over de voeten van de leerlingen kunnen rijden.
Ouders voor inclusie
14
Deze leerling kan participeren in een afgebakend gebied. De medeleerlingen van zijn ploeg kunnen een bal naar hem passen. Hij kan dan opteren om een pas terug te geven aan een medeleerling of om te shotten op het basketbaldoel. De deelname aan de reguliere LO-les kan gevaarlijk zijn voor de leerling met een beperking. Een tikspel kan gevaarlijk zijn voor een leerling met een hersenverlamming. Deze leerling staat minder stabiel. Het zou kunnen dat de leerling tijdens een tikspel onderuit wordt gehaald door de andere leerlingen. Toch mogen deze veiligheidszorgen niet als verontschuldiging gebruikt worden om leerlingen met een beperking niet te laten deelnemen aan de reguliere LO-lessen. Het is belangrijk dat de leraar LO elke leerling als uniek bekijkt. Er is meer diversiteit in de lessen LO aanwezig dan de leraar op het eerste gezicht zal merken. Lichamelijke Opvoeding is geen selectievak. Van de leraar LO wordt verwacht dat hij differentieert. Hij kan een keuze maken uit verschillende leerinhouden en de didactische werkvormen en evaluatiemethoden kunnen worden aangepast. Zo is het bijvoorbeeld voor een leerling met downsyndroom al een grote leerwinst om op de kast te landen i.p.v. over die kast te springen. De leraar houdt vervolgens ook rekening met de sociale vaardigheden van de leerlingen. Voor sommige leerlingen met een beperking zal het noodzakelijk zijn om de normen aan te passen aan de individuele noden van de leerlingen. Leraren LO die reeds met inclusie zijn gestart, zijn
15
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
zich meer bewust geworden dat alle leerlingen verschillend leren. Het is dus belangrijk dat de leraar LO de diversiteit tussen alle leerlingen bekijkt en zich niet enkel beperkt tot de leerling met een beperking. Vervolgens tracht de leraar LO de leerling op zijn niveau te evalueren. Een ander belangrijk punt om inclusie in de lessen LO te doen slagen, is de communicatie en teamwerking. Meermaals stelt An Van de Putte vast dat leraren LO niet worden uitgenodigd op de teamvergaderingen. Nochtans is het ook belangrijk dat de leraar LO hieraan kan participeren. Inclusie is een proces dat door de hele schoolgemeenschap wordt gedragen. Ieder teamlid kan vanuit zijn invalshoek de belangen van de leerling met een beperking behartigen. Een LO-leraar kan de ouders aanspreken om mee te zoeken naar een oplossing voor eventuele aanpassingen, manier van omgaan met de leerling met een beperking, communicatiemiddelen, enz. De ouders en de leerling met een beperking zijn de belangrijkste teamleden. Zij kunnen belangrijke informatie doorgeven aan de leraar LO.
Bijvoorbeeld de moeder van L. spreekt de LO-leraar aan. L. heeft autisme en het is voor hem moeilijk om deel te nemen aan een sportspel. Tijdens de zwemles zwemt hij naar de overkant. Aan de overkant weet hij niet meer hoe hij terug moet zwemmen. De leraar LO legt hem de oefening telkens opnieuw uit. De moeder geeft een aantal tips door aan de leraar LO. Zij bespreekt hoe zij thuis met L. omgaan. De LO-leraar neemt deze tips over. Na enkele weken ziet de LOleraar dat L. lacht tijdens haar les. Hij kan nu beter participeren aan de lessen LO en hij komt graag naar de lessen. Uit onderzoek komt naar voren dat andere leerlingen geen negatieve invloed ondervinden omdat een leerling met een beperking aan hun reguliere LO-lessen deelneemt. Leerlingen met een beperking kunnen succesvol deelnemen aan deze lessen. Sommige leerlingen met een beperking zullen zonder aanpassingen kunnen deelnemen, terwijl voor andere leerlingen er extra ondersteuning nodig is. De mate van steun die aan leerlingen met een beperking zal gegeven worden, zal variëren naargelang de individuele behoefte van deze leerlingen.
Ouders voor inclusie
16
Getuigenis uit het secundair Spreker: Myriam Meyers, moeder en leerkracht Moderator: Hilde Dhondt
“Draai eens aan een ander wieleke!!!” Met deze woorden begon Myriam aan de sessie. Waarmee ze wil zeggen dat men steeds probeert het kind te veranderen en dat alle druk en last op het kind terecht komt. We zouden meer moeten kijken naar wat we kunnen veranderen aan onszelf, de omgeving, de situatie, de leerstof,… Kinderen verander je niet Myriam Meyers gaf als voorbeeld dat vrouwen al jaren hun man zouden willen veranderen, dit lukt hun ook niet. Waarbij zij suggereert dat je kinderen ook niet moet proberen te veranderen.
17
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
Niemand groeit van negatieve input Men gebruikt veel te vaak negatieve feedback in plaats van positieve reacties. Niets is vanzelfsprekend, accentueer dat ook. Zone van de naastenliefde Werk in het interesseveld van het kind, spreek zijn taal. De betrokkenheid zal zich verhogen. Neem het IQ niet als richtlijn. Leef je eigen regels na Als je zelf niet in staat ben tot het volgen van je eigen regels, stel je ze best niet op.
Gelijkwaardigheid Respecteer elkaar wederzijds. Doe en zeg niet wat je zelf ook niet aanvaardt van je kinderen of collega’s. Geen kind “wil” negatief gedrag stellen Meestal is negatief gedrag een “gevolg van …” en wil het kind niet bewust iets slechts doen. Ga vlugger op zoek naar die oorzaak in plaats van zinloze energie in de rest te steken. Haar Levensverhaal: Myriam Meyers is van opleiding leerkracht huishoudkunde en ze heeft enkele jaren ervaring in het secundair- en volwassenenonderwijs. Sinds 2 jaar is zij ook kleuterleidster en ze schoolt zich nog steeds bij. Ze is dus actief bezig in het onderwijs. Myriam Meyers is getrouwd en heeft 2 kinderen: een dochter van bijna 16 jaar met ADD die desondanks zelfstandig studeert en het voortreffelijk doet op school en op sociaal vlak. Ze heeft ook een zoon van 13 met ASS. Hij zat tot het 3de leerjaar in een gewone school, nadien 1 jaar in type 8 en 2 jaar in type 3. Momenteel zit hij in het 1ste middelbaar beroepsonderwijs met GON-begeleiding. Met deze achtergrond hebben Myriam en haar zoon heel wat ervaringen opgedaan rond inclusie, zowel positieve als negatieve. Ze wil ons enkele tips en ervaringen meedelen die kunnen leiden tot een betere communicatie en samenwerking tussen kind, ouder, school, … Tips: 1. bedenk dat alle kinderen verschillend zijn, ook die met een handicap
2. bevraag het kind! 3. geef les in functie van het kind en verschuil je niet achter de eindtermen --> differentiatie is nodig 4. spreek met je kind / leerling als een volwaardig en gelijke persoon 5. opgepast met te veel regels 6. zorg er voor dat je een binding hebt met je kind/leerling 7. straf is een middel om gewenst gedrag te verkrijgen en ongewenst gedrag te ontmoedigen 8. gewenst gedrag bevorder je door beloning
Waarom gewoon onderwijs en niet een aangepaste school? Lees de rechten van de mens en de rechten van het kind, daar praat men over gelijke onderwijskansen. Een kind heeft recht om in een normaal begaafde wereld te leven. Hij/zij moet de keuze krijgen tussen gewoon onderwijs of bijzonder onderwijs. Kinderen horen in hun buurt naar school te gaan, met buurkinderen en vrienden, om zo een normaal buurtnetwerk op te bouwen. Het zorgt er ook voor dat andere kinderen leren omgaan met kinderen met bepaalde ‘handicaps’. Het brengt bij tot het beter aanvaarden, begrijpen en respecteren van anderen. In de samenleving wordt veel gedaan voor anderstaligen, dit is zeer positief. Je kan je pas integreren als je de taal beheerst, als anderen je verstaan, als je aanvaard wordt. Dit geldt ook voor kinderen. Doen wij genoeg moeite om het kind met een probleem of handicap te verstaan?
Ouders voor inclusie
18
Politiek debat Leerzorgkader
Binnenkort debatteren de volksvertegenwoordigers erover in het Vlaams Parlement. Ouders voor Inclusie vraagt daarom aan volgende politici hun standpunten m.b.t. het leerzorgkader aan te brengen: Deelnemers aan het debat: Ludo Sannen, Vlaams Parlementslid Spa-Spirit Kris Van Dijck, Vlaams Parlementslid NV-A Kathleen Helsen, Vlaams Parlementslid CD&V, schepen van onderwijs Herselt Sandra Bamps, Groen! Hasselt Laurence Libert, Open VLD Hasselt Moderator: Jan Parmentier
De leden van het debat geven het standpunt van hun partij m.b.t. het leerzorgkader. Spa-Spirit: Het debat over de hervorming van het zorgkader en de afstelling van de taken van buitengewoon onderwijs en gewoon onderwijs sleept al jaren aan. De vorige minister van Onderwijs had er al een uitvoerige discussienota rond voorbereid. Dit heeft veel debat en reacties veroorzaakt, maar heeft nooit tot een uitkomst geleid. Nu heeft Minister Vandenbroucke de problematiek terug opgenomen en een nieuwe nota gemaakt. Het is dus zeker niet eenvoudig om een zorgkader uit te tekenen in het onderwijs. Dit
19
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
zorgkader moet sowieso gedragen worden door alle partners. Je kan geen onderwijsbeleid voeren door enkel een decreet te maken. Een structuur is natuurlijk essentieel, maar onderwijs wordt vooral gemaakt door de mensen in het onderwijs, nl. de leerkrachten, de directie, … Men moet op één of andere manier proberen een beleid uit te tekenen dat een draagvlak vindt binnen het onderwijs en de mensen die het onderwijs vormgeven. Wat waren nu de knelpunten? Ten eerste, als je de evolutie bekijkt in het buitengewoon onderwijs, dan zie je dat de toename van de leerlingen de laatste vijftien jaar met 40% is gestegen. Maar er werd vastgesteld dat de oriëntering naar buitengewoon onderwijs fout liep, evenals het feit dat de
sociaal-economische achtergronden bepalender lijken te zijn dan de eigenlijke specifieke behoefte van de leerling. Ten tweede is het inzicht rondom inclusie sterk gewijzigd. Daar waar het kan moeten we zoveel mogelijk kinderen en jongeren in het gewoon onderwijs houden om ze daar hun ontwikkelingskansen te laten waarmaken. Dit inzicht is de laatste jaren sterk toegenomen. Daarnaast moeten we ook vaststellen dat de huidige typologie die gebruikt wordt in het buitengewoon onderwijs reeds meer dan dertig jaar oud is. De inzichten in bepaalde problematieken en de diagnostiek is wat dat betreft ook sterk geëvalueerd. Met het gevolg dat men zelfs bepaalde groepen niet eenduidig meer kan plaatsen.
Moderator: U geeft een overzicht van de problematiek, maar de vraag is ook: “Wat zijn de sterke en zwakke punten hiervan?” Spa-Spirit: Het sterke punt is het idee van het zorgcontinuüm, d.w.z. dat men niet vertrekt vanuit de stoornis van het kind maar eerder vanuit de zorg die nodig is. Daarnaast ga je een soort inclusie krijgen waarvoor het recht pas in 2016 afdwingbaar wordt. Dit mag van ons sneller gaan, maar we zullen de onderwijswereld moeten meekrijgen. Tenslotte is er het feit dat scholen die de keuze maken om zorgniveau 4 op te nemen slechts de financiering van zorgniveau 3 krijgen. De definiëring van draagkracht is moeilijk. Men moet hier rekening mee houden en per school individueel bekijken. Hier zal de slaagkans van het nieuwe zorgkader vanaf hangen. NV-A: Wij kunnen beamen wat hier reeds gezegd is: er is rond dit punt al veel van gedachte gewis-
seld. Dit is al een lange weg geweest, maar we hebben ook nog een heel stuk te gaan. De verwachtingen die mensen hebben van het onderwijs zijn geëvolueerd: we verwachten dat kinderen in optimale omstandigheden les kunnen krijgen, met begeleiding op maat. We stellen vast dat de manier waarop ons onderwijs georganiseerd is, nl. volgens de verschillende typologieën, achterhaald is. We staan nog aan het begin van dit proces. De mensen die hier beleidsmatig mee bezig zijn zullen hier wel van doordrongen zijn, maar om op het terrein te implementeren is er nog veel werk. De verwachtingen van ouders en leerkrachten zijn erg verschillend. De reacties staan haaks op elkaar en toch moeten we iedereen mee krijgen. Niemand heeft er baat bij als we vastleggen dat er een zekere zin van inclusie moet komen, maar dit op het terrein slecht ingevuld wordt. Wij vinden het belangrijk te kijken welke nood een kind heeft en te zorgen dat hier een continuüm in zit. Zo krijgen de kinderen de ondersteuning die ze nodig hebben los van de school waar ze naartoe gaan. Ons kritiekpunt gaat over de verschillende clusters en zorgniveaus die geen aparte hokjes mogen worden, zodat weer alles zal worden opgedeeld. We moeten hier op een vlotte manier mee kunnen omgaan. Wij menen dat er in het gewone onderwijs meer kansen moeten worden gecreëerd, maar we mogen hier ook niet in het andere uiterste terecht komen. We moeten de kinderen op de juiste plaats de juiste zorgen aanbieden.
CD&V: De verschillen tussen de politieke partijen zijn niet zo heel erg groot. We hebben hier ook al heel wat gesprekken rond gevoerd. Het is een continue evenwichtsoefening die we
Ouders voor inclusie
20
moeten maken om ieder kind de beste kansen te geven in het onderwijs. We moeten met alle partijen die hierbij betrokken zijn, met de kennis en inzichten die we hebben, tot een conclusie komen. We zullen ook moeten uitzoeken wat de mogelijkheden zijn, wat de draagkracht is en hoe we deze ondersteuning invulling kunnen geven. Hoe ver kunnen we immers gaan? We hebben binnen de CD&V de keuze gemaakt nooit aan de school of de ouders het absolute recht toe te kennen. We zouden moeten kiezen voor een consensus waarin iedere partij kan zeggen welke mogelijkheden en beperkingen er zijn. Dit betekent dat de overheid een aantal inspanningen zal moeten waarmaken.
Groen!: Het is belangrijk dat de nota structureel goed uitgewerkt wordt, want er zijn genoeg gevallen van kinderen met beperkingen bekend die niet dezelfde kansen of juiste zorgen krijgen, zowel in het gewoon als in het buitengewoon onderwijs. Er zijn succesverhalen, maar niet allemaal. Het is dan ook zeer positief dat men hierin verbeteringen gaat brengen. Het huidige systeem van de verschillende types schiet immers tekort op verschillende punten. Er bestaat wel een indeling maar de gradatie in de verschillen is te groot, alsook de begeleiding. Kinderen met meervoudige beperkingen of autisme kunnen in dit systeem moeilijk worden opgenomen. Dat wil het nieuwe systeem oplossen met de opdeling in verschillende doelgroepen en zorgniveaus in duidelijke gradaties. Volgens ons ligt het knelpunt in zorgniveau 4. De nota zegt dat deze kinderen beter geholpen kunnen worden in het buitengewoon onderwijs. Als de gewone school het toch ziet zitten deze kinderen toe te laten, dan kan dit. Men valt dan wel terug op de middelen van zorgniveau 3.
21
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
Dit vinden we een ernstige tekortkoming want dit kind zal niet de juiste middelen krijgen. De ouders worden zo toch ergens gedwongen hun kind naar het buitengewoon onderwijs te laten gaan.
Open VLD: Inclusie gebeurt in samenspraak met de school en heeft niet enkel effect op het kind dat zorg nodig heeft. Ook de andere kinderen krijgen zo een beter zicht op de maatschappij. Het leerzorgkader, waar men nu mee bezig is, beantwoordt voor een stuk ook aan dit idee. Er zijn echter ook verschillende knelpunten. Allereerst zal de leerkracht in de klas verantwoordelijk zijn voor de aanvaarding. Hij/zij krijgt ondersteuning in de klas maar moet zelf ook een goede basis krijgen. Als dit niet het geval is, zal men niet kunnen spreken van een geslaagd project. Een andere vraag die wij ons stellen is hoe de andere ouders hier tegenover staan. Tenslotte, deze leerlingen zullen extra begeleiding krijgen, maar andere leerlingen hebben misschien ook nood aan extra zorg. Wij moeten uitgaan van alle kinderen.
Moderator: Wat is nu concreet jullie standpunt i.v.m. leerzorgniveau 4? Spa-Spirit: Wij vinden zorgniveau 3 en 4 vanaf 2016 mogelijk maar steeds in samenspraak met de school. In tegenstelling tot CD&V zijn wij wel voorstander van een afdwingbaar recht, maar niet voor alle zorgniveaus. Het heeft, op termijn, voor zorgniveau 4 enkel zin als dit tot stand kan komen in samenspraak met de school en een groter ‘rugzakje’. Wij staan open voor inclusie maar we moeten ook een evolutie in de onderwijswereld realiseren en dat vraagt stappen.
NV-A: Wij delen die mening. Zorgniveau 4, daar is afdwingbaar recht, naar iedere school; daar is niet iedere school klaar voor. Misschien in de toekomst, maar op dit moment lijkt ons dat nog niet mogelijk. CD&V: Wij nemen een zeer duidelijk standpunt in wat leerzorgniveau 4 betreft: wij laten de keuze bij de school. Indien de school zegt er absoluut voor te gaan, willen wij de ouders en de school alle mogelijkheden geven om deze samenwerking te realiseren. Maar wij volgen op dit moment het standpunt van de minister, omdat zoals ook al vermeld, het ook een hele aanpassing vraagt van het onderwijs en heel wat expertise, die er op het moment niet is. We moeten voorkomen dat mensen helemaal afhaken. Er wordt van hen al een extra inspanning gevraagd op vlak van zorg op zorgniveau 2 en 3. Als wij ook een afdwingbaar recht van zorgniveau 4 mee inlassen, denken wij dat het veld het helemaal niet ziet zitten. En het is toch belangrijk dat we een stap vooruit kunnen zetten in dit dossier. Een planning in de tijd is toch heel belangrijk. We zullen op zeer regelmatige tijdstippen moeten evalueren waar we staan, waar nog mogelijkheden zijn, waar beperkingen zijn, waar we moeten bijsturen, en ook dan bekijken of herstructureringen mogelijk zijn. Ik zou ook dan stap voor stap te werk gaan. Wij willen de evaluatie duidelijk afwachten en dan zien welke mogelijkheden er zijn. Groen!: Groen vindt wel dat er op termijn een afdwingbaar recht moet komen voor zorgniveau 4. Ik wil toch een paar belangrijke kanttekeningen daarbij maken: Draagkracht van de school: als de school het niet aankan heeft het geen zin.
Financiering volgens zorgniveau 3 schiet te kort. We willen aangepaste zorg bieden maar dit zal niet mogelijk zijn zoals het nu beschreven is.
Open VLD: Wij delen dezelfde mening. Inclusie moet gebeuren in samenspraak. Als de school er niet klaar voor is, zal niemand zich er goed bij voelen.
Vragen van het publiek. In de nota spreekt men over draagkracht, maar het is niet altijd duidelijk welke draagkracht men hier mee bedoelt: spreidingsdraagkracht of inhoudelijke draagkracht voor de leerkrachten. Welke partijen zouden inhoudelijke draagkracht van de school nog laten meespelen t.e.m. leerzorgniveau 3?
Open VLD: Wij zijn hier geen voorstander van. Iedere school die daar stappen wil in nemen, moet daar ondersteuning voor krijgen. Afhankelijk van het dossier en het individuele kind, de ouders, de ouders van andere leerlingen, … kan die besproken worden. CD&V: Wij zijn zelf niet gelukkig met het instrument ‘landelijk gemiddelde’. Scholen zijn erg verschillend, net als de situaties. Wij vinden het belangrijk te kijken wat een leerkrachtenkorps aankan. We willen ook kijken naar de omgeving: welke middelen zijn er, welke expertise is in de school aanwezig, … Deze zaken zouden ook moeten meespelen in het bepalen van de draagkracht. Spa-Spirit: Tot en met leerzorgniveau 3 moet inclusie een afdwingbaar recht zijn. Het moet een essentiële opdracht zijn van elke school om
Ouders voor inclusie
22
23
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
dit te doen. Een school moet, net zoals ze andere doelstellingen en eindtermen moet bereiken, ook inclusie aankunnen. In dit opzicht is de spreiding wel een belangrijk element.
NV-A: Er is nog een ander element van draagkracht als we gaan kijken op het terrein: de infrastructuur is er nog niet overal aangepast voor kinderen met bijvoorbeeld een fysieke stoornis. Wij vinden dat deze scholen hier wel voor moeten aangepast zijn en dat hier financiële steun voor nodig is. Maar op dit moment is dat er nog niet. Dat zijn ook zaken die we zeker mee moeten nemen. Wij geloven in een evolutie in het onderwijs, maar het mag geen revolutie zijn. Hier moeten we ook investeren, ook in de lerarenopleiding. Leerkrachten moeten weten hoe ze moeten omgaan met deze situaties. Kiest u als partij voor inclusie als onderwijslandschap of voor het grotere geheel waarbij mensen worden geïntegreerd in de samenleving en op den duur volledig kunnen functioneren in een inclusieve samenleving?
NV-A: Het uitgangspunt moet een kwalitatieve samenleving zijn. CD&V: Vanuit CD&V willen we dat de inclusie niet enkel binnen het onderwijs plaatsvindt. Maar hier is al erg veel werk. In heel veel andere sectoren zijn ze nog niet eens zo ver als in het onderwijs. Daar zal nog een heel grote weg afgelegd moeten worden alvorens men kan spreken over een inclusieve samenleving. Groen!: Het is belangrijk dat er aandacht wordt gegeven aan het onderwijs. Het is een enorme meerwaarde voor het kind zelf, maar ook voor de andere kinderen in de klas. Zij moeten van jongs
af aan in contact komen met de samenleving, dus ook met mensen met beperkingen.
Open VLD: De kinderen in de klas weten hoe ze moeten omgaan met mensen met een beperking. Zij zullen later veel opener zijn tegenover de samenleving. Spa-Spirit: Inclusie is niet alleen een recht, maar ook een meerwaarde in de school en in de samenleving. Maar uit ervaring weet ik dat we het doel niet bereiken met een decreet alleen. Dat is de weg die we samen moeten afleggen. Je kan het recht niet afdwingen als we de weg van het zorgkader nog niet bewandelen. Waarom zouden we die weg dan nog niet kunnen bewandelen tot 2016?
NV-A: Op het terrein is er nog te weinig eenduidigheid en als we daar te snel gaan, dreigen we te veel afvallers te hebben. Dat is het risico dat we voor ogen moeten houden. Spa-Spirit: We hebben al veel uiteenlopende reacties gekregen i.v.m. deze nota. De onderwijswereld is zelf nog niet eenduidig maar het zijn toch zij die het zullen moeten waarmaken. We willen binnen deze beperkte legislatuur het decreet klaar hebben. Maar het decreet lukt alleen maar als we alle partners meehebben.
Moderator: Tot mijn groot genoegen zie ik hier een grote inzet, zowel van de leden van dit debat als van de minister eerder op deze dag. Er is mij duidelijk geworden dat er een ernstig debat gevoerd wordt. Ouders voor inclusie
24
Inclusie in het kleuteronderwijs
Sprekers: Christel De Vries, mama van Cornélian Juf Annemie Moderator: Inge Van de Putte
De start van inclusief onderwijs… Toen wij eind augustus 2003 (tijdens een opendeur-dag) voor het eerst gingen kennis maken met het wijkschooltje, was Cornélian echt nog een peutertje. Hij kon nog niet alleen staan en stappen, was nog niet zindelijk en gebruikte SMOG (Spreken met ondersteuning van gebaren). Toch was hij meteen welkom bij juf Annemie en meester Luc. Daar werd voorzichtig onze stap naar inclusief onderwijs gezet. Bij het eerste gesprek met de directeur en de leerkrachten herinner ik mij dat iedereen zo positief was. Ik was diegene die vertelde dat Cornélian lief en aanhankelijk is maar ook kan weglopen, niet
25
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
altijd luistert, niet kan springen, rennen en praten. Er volgden nog vele gesprekken over: wat is Downsyndroom, wie is Cornélian, wat zijn de verwachtingen van de school en thuis, wat is de rol van het CLB en de thuisbegeleidingsdienst. Toen we de beslissing hadden genomen en voor inclusief onderwijs wilden gaan, deelde ik aan de directeur mee dat ik blij was dat Cornélian mocht beginnen. Ik kreeg een verrassend antwoord terug; : “Nee, mevrouw, u ziet het verkeerd, wij zijn blij dat hij hier mag beginnen.” , “Wij zijn er trots op, dat u ons uw kind toevertrouwt.” Hij is pas op de leeftijd van 3 ½ jaar gestart. Dat hij Downsyndroom heeft was geen reden voor
onze twijfels om hem te laten starten. Vooral het niet kunnen lopen vonden wij een struikelblok. Door zijn gebrek aan mobiliteit zou hij er niet snel genoeg bij zijn om zijn plekje te veroveren bij de activiteiten.
Waarom deze school… Het feit dat de school ervaringsgericht werkt was voor ons de doorslaggevende factor om voor deze school te kiezen. Als er over de post gewerkt wordt, dan gaan de kleuters met de juf door de straat om te kijken naar de verschillende brievenbussen. Ze gaan naar de winkel op de hoek om boodschappen te doen voor een kookactiviteit. Als ik dan ’s middags zelf even langs de winkel ga, hoor ik van de mevrouw aan de groenten, dat Cornélian langs is geweest om van alles voor de soep te koken. Dat is voor mij ‘Inclusie’, er bij horen, Cornélian heeft net als andere kinderen, het recht om in deze omgeving op te groeien, zich te ontwikkelen en er deel van uit te maken. Voor de school is het niet alleen Cornélian die een bijzondere zorgvraag met zich meebrengt, alle kinderen hebben recht op ‘zorg op maat’.
Echt deelnemen aan het gehele onderwijsgebeuren… Voor ons is het altijd van groot belang geweest dat Cornélian echt deel zou kunnen nemen aan het schoolse gebeuren. Net zoals wij, namen de leerkrachten geen genoegen met enkel erbij-horen. Cornélian moest ook effectief kunnen deelnemen. In het begin kon en wilde hij niet altijd alles meedoen, maar alleen toekijken is voor
Ouders voor inclusie
26
ons geen optie. Daarnaast was het voor ons ook belangrijk dat hij binnen het inclusief onderwijs geen ‘exclusief kindje’ zou worden. Voordat Cornélian startte is er een doelenplan met doelstellingen gemaakt. Met o.a. de volgende onderdelen: communicatie, schoolse vaardigheden, fijnmotorische, grofmotorische ontwikkeling en zelfredzaamheid. Het doelenplan zorgde ervoor dat iedereen wist waar we aan zouden werken, wat voor ons of voor school van belang was. Binnen het deelgebied ‘zelfredzaamheid’ was de doelstelling ‘zelf zijn jasje op de juiste plaats hangen.’ Omdat het voor hem moeilijk bleek om met het kleine lusje in de kraag zijn jas op te hangen, heb ik er toen met een koord een langere lus van gemaakt. Cornélian had bij zijn instap als gele kleuter een vis als symbool gekregen. Al snel had hij door dat de gele vis ‘zijn’ symbool was. In het rek voor de boekentasjes zocht hij net zo lang tot hij de gele vis had gevonden, en zijn werkjes stopte hij flink in de schuif met de gele vis. Na het zomerverlof werd Cornélian een blauwe kleuter, ging dus naar het tweede kleuterklasje en kreeg een ander kindje ‘zijn’ vissymbool. Het heeft toch echt weken geduurd voordat hij doorhad dat hij nu een nieuw symbool had gekregen en dat de oude (gele) vis nu bij Tuur hoorde. Na een aantal maanden is het doelenplan aangepast aan de nieuwe situatie en is er bijv. bij komen te staan dat Cornélian op school (net zoals thuis) een spelletje dat hij heeft gekozen ook moet afmaken. Ook al is het soms (te) moeilijk, toch moet er op zijn minst een inspanning gedaan worden om het af te maken. Daarna wordt het opgeborgen en wordt er een nieuw gepakt. De school gaat heel regelmatig op uitstap; naar de kermis, de markt, de manège, de speeltuin,
27
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
het bedrijf van een van de ouders. De eerste keer dat Cornélian op uitstap ging en ik er niet bij kon blijven, heb ik één mama gevraagd echt op hem te letten. Het stelde mij gerust te weten dat iemand, die ik vertrouwde en waarvan ik wist dat Cornélian er naartoe zou gaan als hij zich onzeker zou voelen, een oogje in het zeil hield.
Het contact met de andere ouders… Het contact met de andere ouders verloopt op deze school heel spontaan en gemakkelijk. ’s Ochtends is er koffie en thee en tot 9 uur kan je met de kinderen een spelletje doen, een boekje lezen of met elkaar wat kletsen. Zij zien zo hoe Cornélian zich gedraagt in de klas en hoe hij omgaat met de andere kinderen. Cornélian vraagt hen ook om mee te spelen of eens te helpen. We hebben ervoor gekozen om bij de start niet te veel te vertellen over Cornélian. Nu merken we dat ouders met vragen toch wel komen, tijdens een schoolfeest, tijdens een ouderavond of als er een feestje gegeven wordt. Over het algemeen zijn de ouders positief over Cornélian in de school, zij zien het voor hun kind en voor henzelf als een verrijking. Ook nu we, op de ouderavond over de stap naar het 1ste leerjaar gezegd hebben dat Cornélian mee overgaat, is er geen negatieve reactie gekomen. Voor sommige buitenstaanders lijkt het wel eens of wij de regie bepalen van wat er in de kleuterschool gebeurt, maar dat is echt niet zo. Op deze ervaringsgerichte school hebben alle ouders inspraak en wordt actieve participatie gewaardeerd. Niet alleen wij nemen actief deel aan het schoolse gebeuren, ook Cornélian zijn
grote broers gaan soms mee op stap, bemannen de toog tijdens de bbq en zien het bezoek van de valkenier als een welkome afwisseling bij het studeren. Dat Cornélian de bewondering oogstte van kinderen en ouders bleek op een toffe activiteit, waarbij er een valkenier op school kwam. De grote, stoere durvers van de klas hadden een klein hartje en durfden niet dichtbij te komen. Onze Cornélian is snel bang en heeft graag mama’s hand in de buurt, nu bleek hij die niet nodig te hebben en stapte dapper op de vogels af. Een paar weken geleden zijn de kleuters gaan helpen bij de paddenoverzetactie. Met open mond heeft Cornélian geluisterd naar de papa van Mirthe, een pad vastgenomen en naar de andere kant van de straat gebracht, en daarna toch een beetje moe op de arm van, de stagiaire, meester Niels, terug naar school. Het kan natuurlijk geen toeval zijn dat Cornélian voor het eerst is gaan spelen bij een vriendje met een familielid met Downsyndroom. Voor dat gezin was het niets nieuws. Het gebruik van SMOG zorgde daar wel voor komische taferelen. Gelukkig had Wouter in de klas van mij al wat gebaartjes geleerd. Tijdens een ouderproject mocht elke ouder met de klas iets doen waar hij goed in was. Nu lukt een cake bij mij nooit, werd er al door velen voorgelezen en maakte een andere mama al poppenkleertjes. Dus besloot ik een SMOG lesje te geven. Met allerlei attributen, prenten en tekeningen oefende ik met een aantal kleuters gebaren in. Zo wist Wouter zijn mama te vertellen dat Cornélian melk wilde drinken en ook een boterham wilde eten. De eerste keer dat ik uit zijn boekentasje een kaartje haalde met de uitnodiging voor een feest-
je, sprongen de tranen van trots en geluk in mijn ogen. Dit was voor mij een bewijs, dat ook hij erbij hoort en echt deel uitmaakt van de groep. Als ik hem met zijn pakje afzet bij de jarige, is er nog even kort overleg, dat hij geen frisdrank lust en eigenlijk alleen maar melk drinkt, geen snoep lust maar wel graag chips eet. Na spannende uurtjes niet te ver van de telefoon, ga ik hem halen en ben trots als ik hoor dat het prima is gegaan en dat hij een heel fijn kind is. Voor ons hoort dat allemaal bij inclusie, deel uitmaken van de wereld waarin je leeft.
De inbreng van het thuisfront… We besteden naast school nog veel tijd en aandacht aan Cornélian. Bijna elke dag wordt er na school ook nog ‘gewerkt’. Vaak d.m.v. een spelletje (memory, ‘ik kan tellen’, blokken, puzzel enz), soms een verhaaltje voorlezen, soms met pen en papier of met concreet materiaal. Bijvoorbeeld een cake bakken en hem dan de cijfertjes van de weegschaal laten aflezen of alles bij elkaar zoeken. Soms is het echt maar een minuut of tien, soms langer. Voor hem hoort het bij de routine van de dag, met daarna de beloning van televisie kijken. Wij verlangen niet alleen van school dat zij ervoor zorgen dat hij de cijfers kent, kleuren kan benoemen, de eerste stappen zet op het gebied van schrijven, enz. Bij Cornélian zal er altijd een wisselwerking tussen school en thuis blijven en dat willen beide partijen ook graag. Door een open communicatie wordt er van elkaar geleerd. Zo kopieer ik het deel van ‘Kleine stapjes’ over schrijfmotoriek
Ouders voor inclusie
28
voor Annemie, geef ik de tips van de logopediste door en krijg ik van de zorgjuf van de lagere school nu praktische ondersteuning bij het leren schrijven. Omdat wij merkten dat Cornélian veel blijft praten in woordzinnen en geen werkwoorden gebruikt of vervoegt, is de lat wat dat betreft (na overleg) voor alle betrokkenen hoger gelegd. Thuis vraagt Cornélian in een vierwoordzin om melk, dus kan hij ook op school in een vierwoordzin ergens om vragen
grote school’, dus had ik voor niets zo slecht geslapen. Met de voorbereiding naar de grote school zijn we nu intensief bezig, niet alleen mama en de juffen. Nee, ook voor Cornélian is het blijkbaar iets wat hem bezig houdt, hij vertelt van meester Jos, van Mirtheke, die nog te klein is en over het schrijven, en alles wat je leert op de grote school. Cornélian ligt er niet wakker van, dus moet ik het ook maar niet doen en genieten van mijn gelukkig kind.
De overstap naar de ‘grote school’… Cornélian zit nu al drie jaar op deze school en er is nog geen dag geweest waarop ik twijfelde of het wel de juiste stap is geweest. Elke dag heb ik het gevoel dat Cornélian daar echt op zijn plek zit. Hij maakt deel uit van de groep, doet met alle activiteiten mee; hij leert veel van de andere kleuters, maar zij leren ook veel van hem. Hij is de lieve trooster bij verdriet, de geduldige kleuter met wie ze graag een spelletje aan tafel spelen, een fijne speelkameraad in de poppenhoek en de keuken. Maar hij is ook het knuffeldier dat al eens van zich afbijt als hij niet geknuffeld wil worden. Dan is zijn NEEN ook iets wat de andere kinderen moeten leren. Eerlijk gezegd heb ik zeker in het begin wel eens wakker gelegen. De middag dat meester Luc mij vroeg wanneer ik eens langs kon komen, want er moest toch dringend een gesprek komen, klopte mijn hart toch sneller. Ging het wel goed? Mocht hij wel blijven? Hij had toch niemand pijn gedaan? Van alles schoot er door mijn hoofd. Uiteindelijk bleek het gesprek te gaan over ‘de voorbereiding naar de
29
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
Ode aan mijn kind De vluchtigheden van het bestaan verdwijnen in het niet. Zonder jou, mijn kind is er geen diepgang, geen zingeving, geen antwoord op mijn zoeken. Zonder jou, mijn kind had ik de draagkracht niet. Uit jou put ik elke dag.
Hilde Dhondt
Inclusiepraktijk in het lager onderwijs
Sprekers: Kristien Verschueren en Didier Anthonis, ouders van Jurn Moderator: Rudi Ressauw
Deze sessie werd ondersteund door een presentatie met powerpoint waarbij foto’s de woorden van de ouders ondersteunden. De ouders gaven om beurten tekst en uitleg bij de presentatie waarbij ze duidelijk wilden aangeven dat je met gebundelde krachten verder geraakt, ook in het gewone onderwijs. De ouders hadden ook gedacht aan tastbaar materiaal. Zo hadden ze alle klasfoto’s en foto’s van de Eerste Communie van Jurn tentoongesteld. Het verzorgingsmapje, de GON-verslagen van het eerste tot het vierde leerjaar en getuigenissen van sommige leerkrachten, van alle klasgenootjes en van enkele ouders lagen ook ter inzage.
Op het einde was er mogelijkheid tot vraag en antwoord. Deze werd gekenmerkt door een positieve eensgezindheid dat inclusie KAN in het lager onderwijs.
Jurn (10 jaar) is de jongste zoon van Kristien en Didier Anthonis en is geboren met Spina Bifida (open rug). Zij hebben tijdens deze sessie gesproken over hun ervaringen in het lager onderwijs. Jurn is een vrolijke jongen die sportief is aangelegd zowel actief als passief. Hij leeft zich dan
Ouders voor inclusie
30
ook graag uit net als andere kinderen, maar toch heeft hij zijn beperkingen zoals mindere mobiliteit, incontinentie, beperkte fijne motoriek, minder ruimtelijk inzicht en ze moeten hem 5 keer per dag sonderen. Toch hebben zijn ouders nooit aan bijzonder onderwijs gedacht. Toen het paar hun oudste zoon, Yannick, inschreven in een lagere school vroegen ze ook of Jurn hier onderwijs kon volgen. De directrice was eerlijk en wilde pas beslissen na een research, maar het antwoord was positief: Jurn kreeg een kans en kon rekenen op de nodige ondersteuning (Gon- begeleiding). Hij voelt zich als een vis in het water en leert goed en buiten de klas doet hij ook mee aan turnen/ zwemmen en uitstappen zoals bosklassen. Soms is hij afwezig omdat hij op consultatie moet of omdat hij onder het mes moet, maar de ouders waken erover dat hij zo weinig mogelijk lessen mist. Ook na de school is er geen probleem, want als beide ouders werken, kan hij naar de buitenschoolse opvang en ook daar wordt hij uiteindelijk aanvaard. Toch liep het pad niet over rozen en het eerste probleem diende zich al snel aan: de mobiliteit. Jurn zit in een rolstoel, maar de school deed zonder te vragen al het nodige om het hem gemakkelijk te maken zoals het wisselen van leslokalen zodat hij op het gelijkvloers de lessen kon bijwonen en het maken van een soort ramp aan de ingang. Een ander probleem was de verzorging want voor zijn incontinentieprobleem moet Jurn om de 3 à 4 uur gesondeerd worden. Een verpleegster van het wit-gele kruis komt dit doen en er zijn ook 4 vaste personen die dat na de school doen. Er
31
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
wordt ook een verzorgingsmapje bijgehouden waar alle gegevens werden bewaard en er is een babbelbox voor problemen. Een goed team ter ondersteuning van de ouders is goud waard! Nu kan de jongen zich zelf sonderen en dit heeft hij geleerd op de zelfredzaamheidsweken van de Spina Bifidavereniging. In de klas krijgt hij GON-begeleiding van juf Christel, maar dit wordt afgebouwd naarmate hij ouder wordt. In de eerste twee graden krijgt hij 1 uur per week begeleiding, maar waneer hij in de laatste graad van het lager onderwijs zit, is dit nog maar 2 uur om de 2 weken. De GON-leerkracht werkt goed samen met de juf in de klas en er wordt op regelmatige basis in een schriftje geschreven. Zo kunnen er opmerkingen gemaakt worden over de behandelde leerstof en de uitgevoerde oefeningen en activiteiten. De GON-begeleiding had eerst plaats uit de klas samen met de GON-juf, maar dat vond Jurn niet zo tof, maar nu hij samen met klasgenootjes leert die om de beurt met hem werken, voelt hij zich goed. Uit de klas ondervindt hij moeilijkheden met turnen en zwemmen, maar hij doet mee aan wat hij kan. Zo gaat zijn moeder mee naar het zwembad om haar jongste zoon aan- en uit te kleden en gaat ze samen met hem het water in. Vanaf het derde leerjaar leert hij zelf zwemmen (een speciale rolstoel is in het zwembad aanwezig) en heeft hij met een grote voldoening zijn brevet 50 meter zwemmen behaald. Buiten de klas doet hij ook mee aan activiteiten, maar goede afspraken tussen ouders, leerkracht, GON-begeleiding en directie is nodig. Hij is zelfs meegegaan met sportklassen en zo kunnen we besluiten dat alles kan als je maar goede afspraken maakt.
Jurn vindt het dan ook geweldig dat hij samen met zijn medeleerlingen aan een Hawaï-party mee kan doen en dat hij getuige is van tedere momenten. Hij is er helemaal geen buitenstaander, maar wordt aanvaard als één van de jongens. Toch heeft hij al meer ziekenhuisbezoeken meegemaakt dan andere kinderen, maar die worden zoveel mogelijk gepland tijdens de vakantie of op een woensdagmiddag zodat hij weinig lessen mist. Hij is al drie keer onder het mes geweest en tijdens zijn afwezigheid worden schriften bijgewerkt en de lerares komt zelfs bij hem thuis de lessen opnieuw geven. Dit kan allemaal als je goede afspraken maakt met de leerkrachten en de directie op school.
Met de buitenschoolse opvang zijn er wel regelmatig problemen geweest, maar dit is niet afhankelijk van de school maar van de gemeente waar je woont. Zo zijn er richtlijnen niet of te weinig opgevolgd. Het ergste voor Jurn was dat hij geweigerd werd op een uitstap naar de dierentuin ondanks de beschikbare hulp voor verzorging. Als steunbetuiging heeft dan de schooldirectie gereageerd naar het gemeentebestuur. Ondanks de moeilijkheden en de twijfels is inclusie zeker de moeite waard, maar het vraagt inspanningen van ALLE partijen. Het kan een succesverhaal en een verrijking worden voor zowel het kind als de ouder, de leerkrachten, de directie, de GON-begeleiders, de klasgenootjes en hun ouders.
Ouders voor inclusie
32
Inclusie op de werkvloer: overgang van school naar werken
Sprekers: Jo Hermans, KVG De Werkbank Jan Damen, Jobcoach MAGDA – Leuven Moderator: Elisabeth De Schauwer
KVG De Werkbank
1. Beslissing door het Vlaams Agentschap
Het gamma van tewerkstellingsmogelijkheden is net als onderwijs een breed terrein met heel veel verschillende spelregels. Alle beslissingen rond tewerkstelling worden genomen binnen het Vlaams Agentschap (vroeger Vlaams Fonds). De tewerkstellingsmogelijkheden (uitvoering en betaling) vallen bijna allemaal onder verantwoordelijkheid van de VDAB.
Eerst heb je een goedkeuring nodig van het Vlaams Agentschap voor bijstand bij opleiding en tewerkstelling. Daarvoor heb je een inschrijvingsformulier (A001) nodig.
33
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
Daarna heb je een verslag nodig van een erkend multidisciplinair team. Die verzamelen medische gegevens, stageverslagen, IQ testen en handvaardigheidtesten.
Bijstandsvelden per steunvorm bij opleiding en tewerkstelling Tewerkstellings- of opleidingsvorm Bijstandsveld W1 W2 W3 Werk in een beschutte werkplaats X Beroepsopleiding X X Loonkostsubsidie CAO nr. 26 of inschakelingspremie X X Aanpassing arbeidspost, arbeidsgereedschap en -kleding X X Verplaatsingskosten naar het werk X X Werk in een openbare dienst X X Verplaatsings- en verblijfkosten in het kader van gewoon onderwijs X
De Provinciale Evaluatiecommissie van het Vlaams Agentschap neemt dan op basis van dit dossier een beslissing: bijstandsveld W3 of bijstandsveld W2. 2. Loonkostsubsidie – CAO 26 en VIP
CAO 26 1. De werknemer krijgt een gunstige beslissing vanuit het Vlaams Agentschap voor een CAO 26 en heeft een arbeidsovereenkomst voor een voltijdse of halftijdse job. 2. De werkgever krijgt een vergoeding voor de meerkost of het rendementsverlies. Dit is omwille van de extra begeleiding die er nodig is op het werk, omdat mensen minder vlug werken, omdat er meer tijd nodig is voor verplaatsingen… De werkgever is iemand uit de privésector. 3. Deze vergoeding kan 5% tot 50% van het loon bedragen.
VIP (Vlaamse Inschakelingspremie) 1. Dit is het Vlaamse alternatief voor de CAO 26. 2. De werknemer krijgt een gunstige beslissing vanuit het Vlaams Agentschap en heeft een arbeidsovereenkomst voor een voltijdse of halftijdse job in de privésector. 3. De inschakelingspremie compenseert de kosten van de werkgever voor de professionele begeleiding.Het dekt ook het eventuele rendementsverlies van de werknemer tijdens de tewerkstelling. 4. Het gaat over 30% van het referteloon (ongeacht het rendementsverlies). 5. Het gaat om een vereenvoudigde procedure. Daardoor is het voor de werkgever interessanter om een persoon met een handicap aan te werven. Het is ook mogelijk om dit te combineren met andere tewerkstellingsmaatregelen.
Ouders voor inclusie
34
35
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
3. Beroepsopleiding Dit zijn centra voor opleiding en begeleiding op maat. Je krijgt er ook hulp om te (leren) solliciteren. Er is veel aandacht voor screening van de mogelijkheden en beperkingen van de persoon met een handicap. Je kan er terecht voor verschillende opleidingen zoals administratief werk, klussen, groendienst, metaalbewerking, informatica… Om deel te kunnen nemen aan een opleiding van een centrum voor beroepsopleiding heb je toestemming nodig van het Vlaams Agentschap. Via de website van het Vlaams Agentschap kan je de adressen vinden van de verschillende centra voor beroepsopleiding. 4. Arbeidstrajectbegeleiding Arbeidstrajectbegeleiding geeft een individuele en stapsgewijze begeleiding naar een volwaardige job in het normaal economisch circuit. Zij kunnen ook de begeleiding opnemen naar het werken in een beschutte werkplaats, een sociale werkplaats of arbeidszorg toe. Er kan van hier uit geopteerd worden om nog een extra opleiding te volgen via de VDAB, het Centrum voor Beroepsopleiding, de Beschutte Werkplaats… Er is aandacht voor jobcoaching terwijl de persoon met een handicap op zoek is naar werk en ook terwijl de persoon al aan het werk is. Wat houdt dit in? 1. sollicitatietraining 2. individuele hulp bij het zoeken naar een interessante job of interessant werkveld
3. informatie voor werkgevers 4. informatie voor collega’s 5. bekijken welke ondersteuning de persoon met een handicap nodig heeft op het werk 6. afspraken op het werk en de bemiddeling 7. evaluatie en bijsturing Arbeidstrajectbegeleiding is regionaal georganiseerd. Je kan een centrum vinden in elke provincie. Je kan deze adressen vinden via de website van de VDAB of bij de interessante adressenlijst achteraan. 5. Wat doe je als schoolverlater? Er zijn verschillende mogelijkheden voor jongeren met een beperking die klaar zijn met het secundair onderwijs. Waar kan je allemaal aan denken? Je schrijft je in bij de VDAB. Dan heb je recht op een wachtuitkering na 9 maanden. Je schrijft je in ook indien je geen kwalificatiegetuigschrift hebt behaald in het secundair onderwijs. Je krijgt een herziening van de kinderbijslag na je wachttijd, indien je kansen op regulier betaalde arbeid beperkt zijn. Je kan je aanvraag voor een inkomensvervangende en integratietegemoetkoming indienen 6 maanden voor je 21ste verjaardag. Je kan een aanvraag doen bij het Vlaams Agentschap om ondersteuningsmaatregelen te krijgen bij het werken op de reguliere arbeidsmarkt.
Ouders voor inclusie
36
6. Kinderbijslag?
Je kan kinderbijslag ontvangen tot de leeftijd van 25 jaar. Dit loopt ook verder tijdens je hogere studies of tijdens je wachttijd (als je ingeschreven bent bij de VDAB).
8. Tegemoetkoming
Je ontvangt geen kinderbijslag meer bij tewerkstelling of indien je een wachtuitkering ontvangt. Indien je bijkomende kinderbijslag ontvangt, kan dit verder lopen tijdens de wachttijd, tot de leeftijd van 21 jaar.
een bepaalde periode van tewerkstelling kunnen bewijzen deze periode is afhankelijk van je leeftijd
Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) subsidieert begeleiding, opvang, hulpmiddelen en persoonlijke assistentie, maar betaalt geen (bijkomende) inkomens of uitkeringen uit.
Na de wachttijd kan je nog volgende kinderbijslag ontvangen: geen werk en 66% invaliditeit: behoud gewone + bijkomende kinderbijslag (+ wachtuitkering) werk in een beschermde werkplaats en 66% invaliditeit: behoud gewone + bijkomende kinderbijslag (+ loon) werk in het niet economisch circuit en 66% invaliditeit: behoud gewone kinderbijslag (+ loon)
De Federale Overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid zorgt voor het inkomen van personen met een handicap. Er bestaan verschillende mogelijkheden: Inkomensvervangende tegemoetkoming Je ontvangt deze tegemoetkoming als je omwille van je handicap minder verdient dan een derde van wat een persoon zonder handicap op de arbeidsmarkt kan verdienen. Integratietegemoetkoming Deze is gebaseerd op de extra kosten die je hebt door een verminderde zelfredzaamheid.
7. Wachtuitkering en werkloosheidsuitkering
www.werkbank.be
Om een wachtuitkering te krijgen, moet je… ingeschreven zijn als werkzoekende je wachttijd doorlopen hebben 1e week na de wachttijd opnieuw bij de VDAB langs gaan werkloosheid laten opmaken bij een vakbond of bij de hulpkas Om een werkloosheidsuitkering te krijgen, moet je…
37
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
Jobcoach MAGDA – Leuven Binnen inclusief onderwijs blijkt het heel belangrijk om tijdens je opleiding in het secundair onderwijs een duidelijk beeld te vormen van wat je mogelijkheden en beperkingen zijn. Het is dan ook interessant om –zeker naarmate jongeren ouder worden- rekening te houden met de richting van de tewerkstelling. Hier is nu vaak niet voldoende aandacht voor.
Als jobcoach werkt Jan Damen vooral met volwassenen met een beperking binnen begeleid werken. Dit wordt gefinancierd door het Vlaams Agentschap. Dit gebeurt meestal via een dagcentrum of een tehuis voor mensen met een beperking. Als je aan begeleid werken wilt doen, dien je over een erkenning ‘niet-werkende’ te beschikken. Het richt zich tot mensen die niet werken voor de kost maar een inkomen ontvangen via de sociale zekerheid of vanwege het RIZIV. Het gaat over werk dat vertrekt vanuit je eigen mogelijkheden en beperkingen binnen het reguliere arbeidscircuit en met ondersteuning waar nodig. Het betreft echt een job op maat. De mogelijkheden en wensen van de persoon zelf vormen het uitgangspunt bij de zoektocht naar een geschikte job. De prestaties worden eveneens bepaald door de persoon zelf en niet
door het bedrijf waar hij/zij werkt. Zo gewoon mogelijk, tussen gewone mensen, in een gewone situatie. Veel tijd gaat naar het uitzoeken wat een persoon kan en wil. Het is belangrijk dat je zicht krijgt op wat de ‘droomjob’ is voor iemand. Aan de hand daarvan ga je samen met een jobcoach je profiel opstellen. Begeleid werken draait rond empowerment. Het gaat niet over betutteling of continu toezicht van de mensen met een beperking. Je zoekt als jobcoach om een eigen toekomstplan uit te werken. Het is wel belangrijk dat mensen via jobcoaching de ondersteuning ontvangen die nodig is om het zelf te doen, niet meer of minder. Wat kan een jobcoach doen?
De jobcoach komt mee, zolang het nodig is.
Ouders voor inclusie
38
Deze ondersteuner gaat meestal op de werkvloer zowel voor de persoon met een beperking als voor de collega’s proberen om mensen gerust te stellen en het gesprek open te trekken. Heel veel draait rond het geven van informatie. Het is soms nodig om aandacht te hebben voor het aanleren van de job. Er wordt samen een taakanalyse gemaakt en gekeken wat er nodig is om de job te kunnen uitvoeren. De jobcoach gaat in overleg met de verschillende betrokken partijen ook bekijken waar er aanpassingen nodig zijn. Het gaat over actief ingrijpen en sturen waar nodig. Eens de persoon aan het werk is, wordt er ook nog regelmatig ruimte gemaakt om te evalueren hoe de job loopt: wat gaat er goed en waar zijn er werkpunten?
39
Verslag inclusiedag – 17/03/2007
Voorbeelden: Ase werkt in een kinderdagverblijf. Ze werkt van 10 tot 16 uur. Ze helpt met het bereiden van het eten. Ze geeft mee patatjes aan de grotere peuters. Ze zorgt voor de fruitpap en houdt een oogje in het zeil als de kinderen aan het spelen zijn. Kasper werkt bij de politie. Hij gaat op maandag en vrijdag de politieauto’s wassen. Op dinsdag en donderdag werkt hij in de groendienst van de gemeente. Hij is verantwoordelijk voor het onderhoud van het kerkhof. In Vlaanderen kan je heel veel informatie vinden rond begeleid werken via het Vlaams Platform Begeleid werken. Dit platform is regionaal georganiseerd via steunpunten (www.begeleidwerken.be).
Oost-vlaanderen
West-vlaanderen
Rita Stevens, coördinatie Eekbulk 28, 9840 De Pinte 09/220 52 59
[email protected]
Monika Lanckriet Belledreef 6, 8210 Veldegem 0474/54 26 67 m.lanckriet@telenet
Hilde Herssens, coördinatie Arthur Verhaegenstraat 42, 9000 Gent 09/330 05 62 0486/837 631
[email protected]
Patrick Vandelanotte Vestingstraat 66, 8310 Assebroek 050/37 34 40
[email protected]
Vlaamse Ardennen Hilde Dhondt Dries 5, 9630 Zwalm 055/49 61 39
[email protected]
Bert Quataert J. Roelofstraat 13, 8310 Brugge 050/35 32 30
[email protected]
Limburg Marleen Maris Larenstraat 61, 3560 Lummen 013/52 20 41
[email protected]
Antwerpen Rita Van Der Spiegel Singel 38, 2640 Mortsel 03/449 85 35 0475/85 85 35 Rudi Ressauw Brouwershoek 28 H3, 2150 Borsbeek 03/321 22 98
[email protected]
Vlaams Brabant www.oudersvoorinclusie.be
Hetty Pasteels Oude Putsebaan 24, 3140 Keerbergen 015/52 70 21
[email protected]
Ouders voor inclusie
40