1 Temperament van het kind en (adoptie)ouderschap Sara Casalin
Ouders gebruiken voor het temperament van hun kind(eren) spontaan woorden als „verlegen‟, „blij‟, „impulsief‟, „zenuwachtig‟, „druk‟, „moeilijk‟, „koppig‟, „past zich makkelijk aan‟ etc. Ook wetenschappers zijn geïnteresseerd in het temperament van kinderen. Dit artikel geeft weer hoe temperament in (adoptie)onderzoek wordt beschreven, hoe het van invloed is op de ontwikkeling van het kind, en welke rol ouders hierin spelen.
Wat is temperament? Temperament gaat over de verschillen in hoe kinderen reageren onder dezelfde omstandigheden en over verschillende situaties heen. Kinderen kunnen qua temperament sterk van elkaar verschillen. Het ene kind kan bijvoorbeeld heel impulsief reageren in onbekende situaties, terwijl het andere verlegen in een hoekje wegkruipt. Of sommige kinderen worden sneller en heviger kwaad bij frustratie, zijn actiever of meer verstrooid dan andere in dezelfde omstandigheden. Een invloedrijke temperamentsonderzoekster, Mary Rothbart, vond dat twee belangrijke componenten te onderscheiden waren bij temperament, namelijk reactiviteit en zelfregulatie. Reactiviteit verwijst naar de manier waarop kinderen emoties zoals vreugde of verdriet en kwaadheid tonen of hoe impulsief, actief of verlegen een kind is. Met andere woorden, het gaat over de typische reactiestijl van het kind, hetgeen een aangeboren component van temperament is. Zelfregulatie verwijst naar capaciteiten die het kind over tijd ontwikkelt om met deze reactiviteit om te gaan. Het gaat onder meer over de capaciteit om aandacht te richten (bijv. in de klas) en om impulsen te onderdrukken wanneer de situatie dit vereist (bijv. kunnen wachten op een snoepje tot de ouder het toelaat). Dit gaat met andere woorden over hoe flexibel het kind met de eisen van de omgeving kan omgaan. Zo kan het dat een kind kind heel gefrustreerd is omdat het tijdens het winkelen geen snoepje krijgt (reactiviteit), maar dat het
2 tegelijkertijd toch kan wachten zonder zichzelf in zijn of haar kwaadheid te verliezen (zelfregulatie). Op basis van deze twee kenmerken worden in de literatuur drie types van kinderen onderscheiden:
(1)
„veerkrachtige‟
of
„gemakkelijke‟
kinderen
die
over
goede
zelfregulatorische capaciteiten beschikken en voldoende positieve en weinig negatieve affecten ervaren, (2) „overgecontroleerde‟ kinderen die vaak angstig zijn, eerder teruggetrokken reageren en weinig positief affect ervaren waardoor ze niet flexibel kunnen omgaan met nieuwe situaties of veranderingen (deze kinderen worden soms ook omschreven als „traag op gang komend‟), en (3) „ondergecontroleerde‟ of „moeilijke‟ kinderen, die impulsief zijn, labiele en intense negatieve emoties ervaren, en hier weinig controle over hebben waardoor ze minder goed aan de eisen van de omgeving kunnen voldoen.
Temperament of probleemgedrag? Het is niet altijd duidelijk wanneer moeilijk gedrag als behorende tot het temperament, of als een probleem (in ontwikkeling), moet worden gezien. Er zijn hier zowel factoren uit de omgeving als van het kind zelf die bepalen of een temperamentskenmerk aanleiding kan geven tot een probleem. Het kindtemperament wordt immers beïnvloed door de biologische aanleg van het kind alsook door interacties met de omgeving. Temperament is redelijk stabiel over tijd, wat wil zeggen dat als een kind als baby veerkrachtig is, de kans groot is dat het dit als peuter en kleuter ook zal zijn. Tegelijkertijd ligt temperament ook niet volledig vast. Wanneer kinderen ouder worden, groeit immers ook hun capaciteit tot zelfregulatie. Dit is noodzakelijk voor een goede ontwikkeling en wordt bevestigd door onderzoek dat aantoont dat kinderen die zichzelf behoorlijk vlot leren reguleren, minder angst, woede en ongemak voelen en dus minder kans hebben om stoornissen te ontwikkelen. Een Amerikaans onderzoek dat kinderen langdurig opvolgde (Head Start), vond dat succes op school niet louter werd verklaard door intelligentie, maar door de capaciteit van kinderen om te wachten en te weten welk gedrag van hen verwacht wordt, om impulsen te controleren en om met andere kinderen te kunnen omgaan. Noodzakelijk voor de
3 ontwikkeling van de zelfregulatie is de rijping van belangrijke hersendelen, dat volop begint wanneer het kind ongeveer 10 maanden is en een enorme ontwikkeling kent tijdens de peuter-
en
kleutertijd,
die
doorgaat
tijdens
de
schoolleeftijd.
Naast
deze
hersenontwikkeling heeft het kind ook een grote behoefte aan zorgfiguren die hem helpen met hun frustraties en gevoelens, hoe intens deze ook zijn, om te gaan. Zo kan het soms helpen wanneer ouders aanvoelen hoe moeilijk wachten kan zijn voor hun kind (sensitiviteit) en ze hier woorden aan geven, bijv. “Dat is toch toch zoooo lang wachten hé liefje, terwijl je daar nu net veel zin in had. Dat is wel heel flink van jou dat jij zo hard je best doet om te wachten”. Dus, hoe reflectief ouders zijn, m.a.w. of ze kunnen nadenken over het gedrag van hun kind in termen van onderliggende gevoelens en gedachten1, bepaalt mede hoe positief en flexibel hun kinderen zullen worden. Zo zal een baby die veel en intens huilt, en hierdoor het signaal geeft aan sensitieve en reflectieve ouders dat hij getroost wil worden, als peuter het gevoel ontwikkeld hebben dat de omgeving te vertrouwen is en zal het dus geleidelijk aan meer controle krijgen over heftige emoties. Natuurlijk gaat het hier niet om éénrichtingsverkeer, maar is er een wederzijds proces, het kindtemperament heeft ook invloed op hoe de ouder zich voelt en reageert in de interactie. Onderzoek toont aan dat ouders die een kind met een moeilijk temperament hebben, vaker minder plezier hebben aan en zich minder competent kunnen voelen in hun ouderrol. Zo vergen “moeilijke” kinderen veel meer van ouders en is het als ouder hard zoeken om zich af te stemmen op het kind, wat de draagkracht van ouders soms erg kan belasten. Toch is het ook niet altijd zo dat baby‟s die veel wenen, door ouders als moeilijk worden ervaren. Het gaat om de “match” tussen ouder en kind, de Goodness of Fit genaamd. Dit wil zeggen de mate waarin het kind aan de verwachtingen van de ouders kan voldoen enerzijds en hoe de reacties van de ouder bij het temperament van het kind passen
1
Zie voor een meer uitgebreide bespreking ook: Vliegen, N., & Nijssens, L. (2010). Reflectief ouderschap als antwoord op een gehechtheidsontwikkeling met hinderenissen. VAG Tijdschrift, 4, 14-15.
4 anderzijds. Het is vaak als deze fit niet goed zit, dat ouders of leerkrachten het moeilijk gedrag ook als problematisch gaan zien.
Zijn adoptiekinderen anders? Adoptiekinderen zijn uniek doordat ze met een bepaalde gegevenheid in hun adoptiegezin terecht komen. Er is mogelijks zowel een genetische kwetsbaarheid van moeilijke temperamentskenmerken, maar ook prenatale invloeden en vroegere levenservaringen kunnen het temperament reeds hebben beïnvloed. Er is verder geen biologische verwantschap qua temperament. De adoptieouders krijgen dus te maken met een “vreemd” temperament waarbij het zoeken naar een goede fit geen senicure is. Adoptieonderzoek toont bijvoorbeeld aan dat moeilijke kinderen meer kans hebben om problemen te ontwikkelen dan veerkrachtige kinderen. Tegelijkertijd toont onderzoek dat ouders van adoptiekinderen met een moeilijk temperament op jongere leeftijd, vaker erg sensitieve adoptieouders zijn in de adolescentie. Een kind van sensitieve en reflectieve ouders wordt vaak makkelijker qua temperament over tijd, waardoor de negatieve invloed van een moeilijk
temperament
op
de
sociale
ontwikkeling
deels
kan
worden
gebufferd.
Adoptieouders beschikken dus over het algemeen over een goede portie vaardigheden die hen kunnen helpen hun kind als minder moeilijk te ervaren en meer gereguleerd te krijgen.
Door de bril van temperament bekeken Het kan ouders helpen om de gedragingen van hun kind te bekijken door een “temperamentsbril”, en niet te snel door een “stoornissenbril”. Kinderen komen onvermijdelijk in situaties terecht die niet stroken met hun temperament, waardoor de stress en spanning die hiermee gepaard gaat de zelfregulatie van het kind onder druk zet. Kennis over temperament helpt ouders en andere zorgfiguren om deze gedragingen beter te observeren, te begrijpen en er een gepast antwoord op te bieden – met andere woorden een betere fit te vinden. Zo zal een angstig kind bijvoorbeeld meer gebaat zijn bij zachte ondersteuning, terwijl actieve en impulsieve kinderen meer nood hebben aan structuur en
5 duidelijke grenzen. Ook cultuur heeft invloed op deze fit, doordat bepaald gedrag een totaal verschillende betekenis kan hebben in verschillende culturen. In Aziatische culturen zijn er bijvoorbeeld strengere gedragsregels en is het niet de gewoonte om emoties te tonen in het bijzijn van derden, waardoor verlegenheid positiever gewaardeerd wordt. Zuiderse culturen zijn dan weer expressiever waarbij zowel vreugde als verdriet intens kunnen geuit worden. De ouders in deze landen vinden dit waarschijnlijk minder moeilijk doordat deze expressievorm ook meer aanvaard is. Ouders in Australië, Zweden en Nederland2 lijken dan weer de ontwikkeling van zelfregulatie belangrijk te vinden, waardoor kinderen die zich minder zelfstandig kunnen bezig houden en meer verstrooid zijn, als moeilijker worden ervaren. Moeilijke aanpassing aan veranderingen wordt dan weer door ouders van alle onderzochte landen als moeilijk ervaren en lijkt dus eerder universeel te zijn. Wanneer echter het dagelijkse functioneren wordt belemmerd, en door spanningen de ouders het gevoel hebben overvraagd te zijn in hun ouderschap, kan professionele hulp aangewezen zijn. Soms kunnen uiteraard andere factoren de ontwikkeling van het kind beïnvloeden, zoals ontwikkelingsachterstand bij het kind of depressie bij de ouder. Toch is het belangrijk dat adoptieouders in eerste instantie op hun eigen ouderschapsintuïtie kunnen vertrouwen en zelf uitproberen welke opvoedingsstrategieën het beste bij het temperament van hun kind – én hun eigen temperament – passen.
2
België werd niet onderzocht maar leunt waarschijnlijk het beste aan bij Nederland