De ouders als financier? Financiële steun van ouders aan hun volwassen kinderen
De ouders als financier? Financiële steun van ouders aan hun volwassen kinderen Nibud, 2010
Samenvatting Het Nibud heeft onderzoek gedaan naar de financiële relatie tussen ouders en hun volwassen kinderen. Vanuit de gedachtengang dat ouders het vandaag de dag in financieel opzicht wellicht beter voor elkaar hebben dan hun kinderen, is onderzocht of ouders en hun volwassen kinderen een financiële relatie met elkaar hebben en hoe die relatie eruit ziet. Hebben volwassen kinderen de financiële steun van hun ouders nodig? En als dit zo is: hoe ziet die financiële steun er in de praktijk dan uit? Gaat het om een incidentele bijdrage van ouders richting kinderen, of worden de fiscale mogelijkheden van het schenkingsrecht optimaal benut? Weet de jongere generatie op welk bedrag zij kunnen rekenen als financiële ondersteuning van de oudere; houden zij hier wellicht zelfs al rekening mee in hun financiële planning? In de statistieken hebben deze onderhandse en informele betalingen tussen huishoudens nauwelijks een plaats. Om antwoord te krijgen op bovenstaande vragen is een vragenlijst uitgezet onder het panel van Survey Sampling International (SSI). Hierbij is gekozen voor twee groepen respondenten:
personen van 45 jaar of ouder met zelfstandig wonende kinderen (de oudere generatie);
financieel onafhankelijke kinderen tot en met 55 jaar, waarvan minstens één van de ouders nog in leven is (de jongere generatie).
Beide groepen is een aparte vragenlijst voorgelegd. Door de analyses van beide vragenlijsten naast elkaar te leggen, ontstaat een beeld van de financiële relatie tussen ouders en volwassen kinderen. In totaal hebben 756 ouders en 482 kinderen de vragen beantwoord. Het betrof twee aparte steekproeven: een respondent uit de ene steekproef is geen ouder / kind van een respondent uit de andere steekproef. Achtergrondkenmerken De jongere generatie is over het algemeen hoger opgeleid dan de oudere. Ook leven zij meer in een verstedelijkte omgeving dan de oudere. Beide generaties hebben een vergelijkbaar netto inkomen. De oudere generatie heeft wel een hoger vermogen dan de jongere. Bovendien heeft de oudere generatie meer overwaarde in de eigen woning. Resultaten Financiële steun van ouders aan kinderen vindt plaats bij 25 procent (antwoord van de jongere generatie) tot 40 procent (antwoord van de oudere generatie) van de respondenten. Dit gebeurt verreweg het meest op onregelmatige bas is, als het kind geld nodig heeft of er om vraagt. Ouders kunnen er ook voor kiezen hun kinderen op structurele basis te ondersteunen. Jaarlijks mogen ouders een bedrag van 5000 euro
(4.556 euro in 2009) belastingvrij aan hun kinderen schenken. Bovendien mogen ouders hun kinderen van 35 jaar of jonger eenmalig een bedrag van 24.000 (22.760 euro in 2009) schenken. Dit zijn hoge bedragen en ouders kunnen uiteraard alleen van deze mogelijkheid gebruik maken als zij daarvoor de middelen hebben. Voor ongeveer een derde van de ouders is deze vorm van financiële ondersteuning daarom niet aan de orde: bij hen ontbreekt simpelweg het geld daarvoor. Van de ouders die daartoe wel de middelen hebben, hevelt slechts een klein deel systematisch en doelbewust vermogen over naar hun kinderen (ongeveer 5 tot 10 procent van de ouders). Financiële steun komt meer voor naarmate het inkomen en vermogen van de ouders hoger is en dat van het kind lager. Ook de gezinsgrootte speelt mee: hoe meer kinderen, hoe kleiner de kans op financiële steun van de ouders. Een hoger opleidingsniveau (zowel van de ouders als van de kinderen) verhoogt juist de kans op financiële ondersteuning. Over het algemeen behandelen ouders hun kinderen in financieel opzicht gelijk. Ruim driekwart van de respondenten (van beide generaties) geeft / ontvangt ongeveer evenveel als de andere kinderen in het gezin. In 11 procent van de gevallen is de financiële situatie van het kind hierbij bepalend. Financiële steun van kinderen aan ouders is uiteraard ook mogelijk, maar dat komt in de praktijk slechts weinig voor. Ruim 95 procent van de oudere generatie zegt geen financiële steun van zijn kinderen te krijgen; 10 procent van de jongere generatie geeft af en toe iets aan de ouders. Dit laatste percentage ligt hoger als slechts één van de ouders nog in leven is (15 procent). Aanbevelingen Uit het onderzoek blijkt verder dat ouders en volwassen kinderen vaak niet goed op de hoogte zijn van elkaars financiële situatie. Ongeveer een derde van de respondenten heeft geen idee of het eigen inkomen hoger of lager is dan dat van zijn ouders / kinderen. Bijna de helft van de jongere generatie weet niet of hun ouders hun iets zullen nalaten. Verder denken ouders vaak dat hun kinderen geen financiële steun nodig hebben, terwijl kinderen vaak denken dat hun ouders van mening zijn dat zij (de kinderen dus) in hun eigen financiën moeten voorzien. Ouders en volwassen kinderen praten ongetwijfeld met elkaar over geld. Vaak gebeurt dat naar aanleiding van een specifieke gebeurtenis, bijvoorbeeld wanneer een kind op het punt staat een huis te kopen, de ouders hun huis juist verkopen, wanneer de ouders met pensioen gaan of als één van de ouders komt te overlijden. Het zijn vaak beladen momenten, waarbij meestal onder tijdsdruk beslissingen genomen moeten worden die grote financiële gevolgen hebben. Geld op een rustiger moment bespreekbaar maken, kan ertoe bijdragen dat dit soort beslissingen beter overwogen worden en daarom voor beide partijen gunstiger uitpakken.
Inhoud
1 INLEIDING .................................................................................. 2 Doel onderzoek ....................................................................................... 3 Leeswijzer ............................................................................................... 3 2 2.1 2.2 2.3
ONDERZOEKSRESULTATEN OUDERS ..................................... 4 Achtergrondkenmerken ouders .................................................... 4 Achtergrondkenmerken kinderen ................................................. 7 Financiële ondersteuning in het algemeen ................................... 7
2.3.1
Wel of geen financiële ondersteuning? ............................................................ 7
2.3.2 2.3.3
Fiscale mogelijkheden voor schenkingen ......................................................... 8 Geld uitlenen en schulden aflossen ................................................................ 10
2.4 2.5
Financiële steun bij aankoop woning .......................................... 11 Schenken en erven .................................................................... 12
2.5.1
Sparen voor de (klein)kinderen ...................................................................... 12
2.5.2 2.5.3
Erven ............................................................................................................. 13 Financiële behandeling van kinderen ............................................................. 14
2.6
Conclusies ouders ..................................................................... 14
3 3.1 3.2 3.3
ONDERZOEKSRESULTATEN KINDEREN................................ 16 Achtergrondkenmerken kinderen ............................................... 16 Achtergrondkenmerken ouders .................................................. 18 Financiële ondersteuning in het algemeen ................................. 19
3.3.1
Wel of geen financiële ondersteuning? .......................................................... 19
3.3.2 3.3.3
Bekendheid met de fiscale mogelijkheden voor schenkingen ......................... 20 Het gebruik van fiscale mogelijkheden voor schenkingen ............................... 21
3.3.4
Geld uitlenen en schulden aflossen ................................................................ 22
3.4 3.5
Financiële ondersteuning bij aankoop woning ............................ 24 Schenken en erven .................................................................... 24
3.5.1
Sparen voor de kleinkinderen ......................................................................... 24
3.5.2
Erven ............................................................................................................. 25
3.5.3 3.5.4
Financiële ondersteuning van kinderen aan ouders ....................................... 26 Financiële behandeling van kinderen ............................................................. 26
3.5.5
Opvattingen over schenkingen ....................................................................... 27
3.6
Conclusies kinderen .................................................................. 28
4 VERGELIJKING RESULTATEN OUDERE EN JONGERE GENERATIE .......................................................................................... 29 4.1 Achtergrondgegevens ................................................................ 29 4.2 Financiële ondersteuning in het algemeen ................................. 29 4.2.1
Schenkingen .................................................................................................. 30
4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Leningen .................................................................................... 31 De eigen woning ........................................................................ 32 Sparen voor de kleinkinderen..................................................... 32 De nalatenschap ........................................................................ 32 Verschillen in reacties van ouders en kinderen .......................... 33
5 5.1 5.2 5.3
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ....................................... 34 Financiële steun door kinderen aan ouders ................................ 34 Financiële steun door ouders aan kinderen ................................ 34 Praten over geld ........................................................................ 36
1
Inleiding
Generaties lang hebben ouders ernaar gestreefd dat hun kinderen het in ieder geval beter zouden krijgen dan zijzelf. Met een groeiende welvaart is deze wens ook meestal wel te realiseren. Aan de andere kant waren kinderen ook een soort van pensioenvoorziening. Kinderen werden geacht hun ouders te ondersteunen, wanneer deze oud en gebrekkig waren geworden. Ouders ondersteunden hun kinderen om later zelf ondersteund te kunnen worden. Veelal gebeurde dit in natura: ouders voedden en kleedden de kinderen en zorgden voor geborgenheid en een opleiding. Later ontvingen ouders zorg of konden ze intrekken bij één van de kinderen. Financiële betrekkingen bestonden vooral wanneer er sprake was een familiebedrijf, bijvoorbeeld een boerderij. e
e
Dit impliciete verbond tussen generaties is in de 19 en 20 eeuw veranderd. Meer en meer werden zaken via collectieve instituties geregeld. Pensioenvoorziening werd voornamelijk een zaak van overheid (AOW) en werkgevers/werknemers (pensioenfondsen). Zorg en verzorging werd geregeld via ziekenfondsen en verzekeringen, eventueel via bejaarden- of verzorgingshuizen. Voor financiering konden volwassen kinderen bij banken en kredietverstrekkers terecht. Daarmee lijkt de ene kant van de wederzijdse ondersteuning verdwenen. Zijn er anno 2010 nog ouders die financieel afhankelijk zijn van hun kinderen? De andere kant is echter niet verdwenen en misschien wel sterker dan ooit. Kinderen zijn gewenster dan ooit. Uit diverse Scholierenonderzoeken van het Nibud blijkt dat ouders hun thuiswonende, minderjarige kinderen ook financieel een behoorlijk bedrag toestoppen: via kleedgeld, zakgeld of een ouderlijke bijdrage als het kind gaat studeren. Maar een derde van de werkende, thuiswonende kinderen betaalt kostgeld. Natuurlijk is dat niet zo vreemd. (Een groot deel van) de zogenoemde babyboom generatie heeft kunnen profiteren van jarenlange economische groei gecombineerd met de mogelijkheid van een glansrijke carrière en een sterke stijging van de huizenprijzen. Deze groep heeft een relatief hoog inkomen en een flink vermogen, al dan niet als overwaarde in de eigen woning. De huidige generatie starters staat pas aan het begin van hun carrière, dus hun inkomen is nog relatief laag. Zij hebben nog niet de mogelijkheid (of de wil) gehad om een vermogen op te bouwen. Bovendien zijn de huizenprijzen de laatste decennia zo hard gestegen, dat starters op de huizenmarkt erg diep in hun buidel moeten tasten om een huis te kopen en relatief hoge hypotheeklasten moeten accepteren.
De ouders als financier? / 2
Aan de ene kant lijkt er dus een generatie te zijn met flink wat vermogen en relatief goede geregelde pensioen- en zorgaanspraken, terwijl aan de andere kant hun kinderen zorgvuldig met geld om moeten gaan om rond te kunnen komen en waarbij pensioen- en zorgaanspraken verminderd worden. Dit alles overziend, lijkt het dan ook logisch dat er eerder financiën worden overgeheveld van de oudere generatie naar de jongere dan andersom.
Doel onderzoek Doel van het onderzoek is na te gaan of ouders en hun volwassen kinderen een financiële relatie met elkaar hebben en hoe die relatie eruit ziet. Heeft de jongste generatie het in financieel opzicht beter dan de oudere? Hebben volwassen kinderen de financiële steun van hun ouders nodig? En als dit zo is: hoe ziet die financiële steun er in de praktijk dan uit? Gaat het om een incidentele bijdrage van ouders richting kinderen, of worden de fiscale mogelijkheden van het schenkingsrecht optimaal benut? Weet de jongere generatie op welk bedrag zij kunnen rekenen als financiële ondersteuning van de oudere; houden zij hier wellicht zelfs al rekening mee in hun financiële planning? In de statistieken hebben deze onderhandse en informele betalingen tussen huishoudens nauwelijks een plaats. Het onderzoek is uitgevoerd onder twee groepen respondenten:
personen van 45 jaar of ouder met zelfstandig wonende kinderen (de ouders);
financieel onafhankelijke kinderen tot en met 55 jaar, waarvan minstens één van de ouders nog in leven is (de kinderen).
Beide groepen is een aparte vragenlijst voorgelegd. Door de analyses van beide vragenlijsten naast elkaar te leggen, ontstaat een beeld van de financiële relatie tussen ouders en volwassen kinderen. Alle respondenten zijn lid van het panel van Survey Sampling International (SSI). In totaal hebben 756 ouders en 482 kinderen de vragen beantwoord. Het betrof twee aparte steekproeven: een respondent uit de ene steekproef is geen ouder / kind van een respondent uit de andere steekproef.
Leeswijzer Het rapport bespreekt eerst de onderzoeksresultaten van de ouders, vervolgens die van de kinderen. Daarna worden de resultaten van beide onderzoeken met elkaar vergeleken. Het rapport wordt afgesloten met een aantal conclusies.
3 / De ouders als financier?
2
Onderzoeksresultaten ouders 2.1
Achtergrondkenmerken ouders
De steekproef „ouders‟ bestond uit ongeveer evenveel mannen als vrouwen (376 mannen en 380 vrouwen). Alle respondenten hebben financieel onafhankelijke / uitwonende kinderen en zijn 45 jaar of ouder. Ruim 40 procent van de respondenten is 60 jaar of jonger, bijna een kwart is tussen de 61 en 65 jaar en bijna 35 procent ouder dan 65 jaar. Het opleidingsniveau van de respondenten is weergegeven in tabel 1. Tabel 1: Opleidingsniveau (N=756) Percentage Lagere school
4
Vmbo/lbo/mavo
31
Havo/vwo/atheneum/gymnasium/hbs
14
Mbo
25
Hbo
22
Universiteit
5
In dit rapport is het opleidingsniveau teruggebracht tot drie niveaus: laag, middelbaar en hoog. Laag is maximaal een vmbo/lbo/mavo-opleiding (35 procent van de respondenten), middelbaar is gelijk aan havo/vwo en mbo (39 procent) en hoog een afgeronde hbo- of universitaire opleiding (27 procent). Tabel 2 geeft de inkomensverdeling weer. Het gaat hierbij om het inkomen per huishouden. Alleenstaanden vallen daardoor eerder in de lagere inkomenscategorieën, terwijl (echt)paren vaker een hoger inkomen hebben.
1
Tabel 2: Totaal netto huishoudinkomen per maand (N = 756) Percentage Minder dan € 1.500
24
€ 1.500 - € 3.000
56
€ 3.000 - € 4.500
16
Meer dan € 4.500
4
1
Aan het onderzoek hebben 160 alleenstaanden meegedaan, 35 respondenten wonen alleen met hun kinderen en de overige 561 respondenten wonen samen met hun partner (waarvan er 95 ook thuiswonende kinderen hebben). De ouders als financier? / 4
Naast de hoogte van het inkomen, is ook gevraagd naar de bron van inkomsten (zie tabel 3). Respondenten konden meerdere antwoorden geven, waardoor de percentages optellen tot meer dan 100 procent. Tabel 3: Inkomstenbronnen (N=756) Percentage Inkomsten uit arbeid
31
VUT/ AOW zonder aanvullende aanvullend pensioen
13
VUT/AOW plus pensioen
38
Een andere uitkering
17
Inkomsten uit vermogen
4
Overige inkomsten
4
Geen eigen inkomsten
7
De meeste respondenten hebben inkomsten uit arbeid of een VUT/AOW -uitkering met een aanvullend pensioen. Behalve het inkomen, kan ook naar het vermogen gekeken worden (zie tabel 4). Tabel 4: Totale vermogen van het huishouden (N=756) Percentage Minder dan € 5.000
30
Tussen € 5.000 en € 10.000
8
Tussen € 10.000 en € 25.000
10
Tussen € 25.000 en € 50.000
10
Tussen € 50.000 en € 100.000
7
Tussen € 100.00 en € 250.000
5
Meer dan € 250.000
4
Weet ik niet
26
Ruim een kwart van de respondenten weet niet over hoeveel vermogen het huishouden beschikt (zie tabel 4). Iets minder dan een derde heeft een vermogen van minder dan 5.000 euro; 10 procent beschikt over 10.000 tot 25.000 euro en nog eens 10 procent over 25.000 tot 50.000 euro. 2
Een eventuele overwaarde van de eigen woning moest niet worden meegeteld bij het vermogen. Respondenten met een koopwoning is gevraagd hiervan apart een schatting te maken. Het ging om ruim de helft van de respondenten (41 procent heeft een huurwoning, de overige 8 procent heeft de vraag niet beantwoord). Van de
2
Onder overwaarde wordt verstaan het verschil tussen de waarde die de woning zou opbrengen indien deze nu verkocht zou worden en de hypotheek die op de woning rust.
5 / De ouders als financier?
respondenten met een koopwoning, heeft bijna een kwart een overwaarde van 100.000 tot 200.000 euro; ruim een vijfde heeft meer dan 200.000 euro overwaarde. Ruim 15 procent weet niet hoeveel overwaarde het huishouden in de eigen woning heeft. Tot slot is gevraagd of de kinderen van de respondent weten hoe hoog het vermogen van hun ouders ongeveer is. Ruim de helft van de respondenten denkt dat hun kinderen dat wel weten, 37 procent zegt dat hun kinderen dat niet weten en bijna 13 procent weet niet of hun kinderen dat weten. Tabel 5 geeft inzicht in de woonomgeving van de respondenten. Wellicht hebben ouders op het platteland andere ideeën over de financiële ondersteuning van hun kind(eren) dan ouders in de grote stad. Tabel 5: Woonomgeving (N = 721) Percentage Platteland
24
Verstedelijkt platteland
21
Kleine stad
35
Grote stad
20
Tabel 6 laat zien hoeveel kinderen de respondenten hebben. Vooral het onderscheid tussen één of meerdere kinderen kan invloed hebben op de wijze waarop ouders hun kinderen ondersteunen. Ouders met één kind hoeven zich slechts op dit ene kind te richten, terwijl ouders van meerdere kinderen ook keuzes moeten maken over de verdeling van hun financiële bijdragen. In onderstaande tabel is de verdeling van het aantal kinderen weergegeven. Tabel 6: Aantal kinderen (N = 756) Percentage 1
12
2
51
3
24
4
7
5
3
6 of meer
2
Van de respondenten heeft 12 procent één kind; iets meer dan de helft heeft twee kinderen en 36 procent heeft drie of meer kinderen. In het vervolg van deze rapportage wordt aangegeven of het aantal kinderen van invloed is geweest op de g egeven antwoorden.
De ouders als financier? / 6
2.2
Achtergrondkenmerken kinderen
De respondenten uit de steekproef „ouders‟ hebben allen minimaal één kind dat een eigen huishouding voert en financieel onafhankelijk is van de ouders. Studerende kinderen vallen hier niet onder. Deze kinderen variëren in leeftijd van 18 tot en met 60 jaar; bijna de helft is 35 jaar of jonger. Bijna driekwart is samenwonend of getrou wd, 22 procent is alleenstaand en 58 procent heeft zelf kinderen. Verreweg het grootste deel van de kinderen heeft inkomsten uit arbeid. Aan de respondenten is gevraagd of het netto inkomen van hun kinderen hoger of lager is dan het eigen inkomen. Bijna 30 procent kon deze vraag niet beantwoorden, 27 procent schat het inkomen van de kinderen lager in dan het eigen inkomen en 31 procent denkt dat het inkomen van de kinderen hoger ligt. In 12 procent van de gevallen is het inkomen volgens de ouders ongeveer gelijk.
2.3 2.3.1
Financiële ondersteuning in het algemeen
Wel of geen financiële ondersteuning?
Aan de ouders is een aantal stellingen voorgelegd over de financiële ondersteuning van hun kinderen. De stellingen sluiten elkaar niet uit, waardoor de percentages in tabel 7 optellen tot meer dan 100 procent. Tabel 7: Uitspraken over financiële ondersteuning (meerdere antwoorden mogelijk) (N=756) Percentage Ik ondersteun mijn kind niet financieel
59
Ik heb mijn kind een lening verstrekt
7
Ik geef mijn kind op onregelmatige basis af en toe geld
14
Ik geef mijn kind geld als hij dat nodig heeft of erom vraagt
14
Ik geef mijn kind regelmatig een vast bedrag Ik betaal bepaalde dingen voor mijn kind
2 10
Anders, namelijk….
5
Bijna 60 procent van de respondenten geeft hun kind geen financiële steun; slechts 2 procent geeft regelmatig een vast bedrag. Van de respondenten geeft 14 procent af en toe geld; nog eens 14 procent geeft zijn kind geld als hij dat nodig heeft of erom vraagt. Uit de antwoordcategorie “anders” blijkt dat respondenten zo nu en dan iets aan de kinderen schenken. Hier worden veelal zaken in natura genoemd, zoals een fles wijn, de boodschappen of een verrassing. In deze categorie worden tevens de kleinkinderen een aantal maal genoemd: zij krijgen cadeautjes of de (groot)oude rs passen gratis op. Blijkbaar wordt dit ook als een vorm van financiële ondersteuning gezien.
7 / De ouders als financier?
Of respondenten hun kinderen financieel ondersteunen, blijkt afhankelijk te zijn van het inkomen. Van de respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand geeft 65 procent geen financiële steun aan hun kind, tegen 41 procent van de respondenten met een inkomen van meer dan 4.500 euro per maand. Ook is gevraagd of de respondenten financiële steun krijgen van hun kinderen. Dit komt echter maar heel sporadisch voor. Het overgrote deel van de respondenten (ruim 95 procent) krijgt geen financiële steun van hun kinderen.
2.3.2
Fiscale mogelijkheden voor schenkingen
Een deel van de respondenten geeft hun kind, al dan niet regelmatig, geld. Een vraag daarbij is of zij gebruik maken van de fiscale mogelijkheden van het schenkingsrecht. Daarvoor moeten zij uiteraard wel op de hoogte zijn van die mogelijkheden. Het blijkt dat bijna 55 procent van de respondenten zich niet heeft verdiept in deze mogelijkheden; 38 procent kent ze maar houdt er geen rekening mee en 8 procent stemt de financiële steun wél af op de fiscale mogelijkheden voor schenkingen. Eén fiscale mogelijkheid is dat ouders hun kinderen jaarlijks een bepaald bedrag belastingvrij mogen schenken (in 2009 was dit 4556 euro, in 2010 is dit verhoogd naar 5000 euro). Opmerkelijk genoeg en ondanks het bovenstaande, zegt 84 procent van de respondenten op de hoogte te zijn van deze bepaling. Een verklaring kan zijn dat de respondenten bij „fiscale mogelijkheden‟ denken aan bepaalde ingewikkelde constructies en niet aan deze regeling. In tabel 8 staat in hoeverre de respondenten hun kind jaarlijks een bedrag belastingvrij schenken. Tabel 8: Schenkt jaarlijks belastingvrij een bedrag (N=631, allen bekend met de regeling) Percentage Ja, regelmatig / al meerdere jaren
6
Ja, eenmalig/ heel af en toe
7
Nee, nu niet, maar in de toekomst mogelijk wel
19
Nee, ik heb daar de financiële middelen niet voor
35
Nee, mijn kind heeft dat gezien zijn financiële situatie niet nodig
21
Nee, ik vind dat mijn kind in zijn eigen financiën moet voorzien
12
Anders, namelijk…
1
Een klein deel van de respondenten (6 procent) maakt al meerdere jaren van deze regeling gebruik. Ruim een derde van de respondenten zegt er de financiële middelen niet voor te hebben. Bijna 20 procent wil in de toekomst mogelijk wel van de regeling gebruik gaan maken; ruim 20 procent vindt dat het kind dit gezien zijn financiële situatie niet nodig heeft. Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere genoemd: „Niet bij het oudste kind‟, „Ik heb dat in het verleden gedaan maar nu niet meer‟, en „Gaat jullie niet aan‟. De ouders als financier? / 8
Aan de respondenten die niet van de regeling op de hoogte waren is gevraagd of zij, nu zij de regeling wel kennen, hier in de toekomst gebruik van gaan maken. V an de 124 respondenten antwoordt ruim 45 procent dat hiervoor de financiële middelen ontbreken, 32 procent weet het nog niet en één op de tien vindt dat het kind in zijn eigen financiën moet voorzien. Behalve een vast bedrag per jaar, mogen ouders hun kinderen eenmalig een bedrag 3 schenken (22.760 euro in 2009, 24.000 euro in 2010 ). Voorwaarde is dat het kind 35 jaar of jonger is (of een partner van die leeftijd heeft). Van de respondenten kent 63 procent deze mogelijkheid. In tabel 9 staat in hoeverre deze respondenten hun kind eenmalig een bedrag belastingvrij schenken. Ook hier antwoordt één op de drie dat zij er de financiële middelen niet voor hebben. Acht procent heeft wel van de regeling gebruik gemaakt. Tabel 9: Schenkt eenmalig belastingvrij een bedrag (N=477, allen bekend met de regeling) Percentage Ja, ik heb hier gebruik van gemaakt
8
Nee, en mijn kind is inmiddels ouder dan 35 jaar
23
Nee, nu niet, maar in de toekomst mogelijk wel
11
Nee, ik heb daar de financiële middelen niet voor
34
Nee, mijn kind heeft dat gezien zijn financiële situatie niet nodig
13
Nee, ik vind dat mijn kind in zijn eigen financiën moet voorzien
9
Anders, namelijk…
2
Van de respondenten die niet op de hoogte waren van de regeling , antwoordt 38 procent dat de financiële middelen ontbreken om er in de toekomst gebruik van te gaan maken. Bijna een kwart weet niet of zij er gebruik van gaan maken; 2 procent is dit wel van plan. Onderzocht is in hoeverre de bekendheid met de regelingen en het gebruik ervan, afhangt van kenmerken van de respondenten, zoals de leeftijd, het opleidingsniveau, het inkomen en het vermogen. Ook is gekeken naar de invloed van het aantal kinderen en de woonomgeving. De bekendheid met de regelingen neemt significant toe met de leeftijd van de respondenten. Ook geldt dat naarmate het vermogen, het inkomen en het opleidingsniveau toenemen, de respondenten beter bekend raken met de regelingen . Ten slotte blijkt dat respondenten uit de grote stad significant minder goed van de regelingen op de hoogte te zijn.
3
Sinds 2010 mag dit bedrag verhoogd worden tot 50.000 euro als het kind het geld gebruikt om een dure studie te betalen of om een eigen woning te kopen.
9 / De ouders als financier?
In hoeverre de respondenten gebruik maken van de regelingen, hangt samen met hun inkomen, vermogen en opleidingsniveau. Respondenten met een hoog inkomen, een hoog vermogen en/of een hoge opleiding maken relatief meer gebruik van de regelingen. Bij respondenten met laag inkomen, een laag vermogen en/of een lage opleiding ontbreken vaker de financiële middelen om gebruik te kunnen maken van de regelingen. Of de respondenten hun kind eenmalig een hoog bedrag ineens schenken, hangt af van hun leeftijd: hoe jonger de respondent, hoe meer de financiële middelen hiervoor ontbreken. Opmerkelijk is dat respondenten uit de hoogste inkomenscategorie vaak van mening zijn dat hun kinderen in hun eigen financiën moeten voorzien (23 procent tegen 9 procent gemiddeld). Tot slot hebben respondenten met één kind significant vaker een hoog bedrag ineens geschonken dan respondenten met meer kinderen. Bij respondenten met drie of meer kinderen ontbreken vaak de financiële middelen om hun kinderen jaarlijks een bedrag te schenken.
2.3.3
Geld uitlenen en schulden aflossen
De respondenten is gevraagd óf en zo ja waarvoor zij hun kinderen wel eens geld hebben geleend (tabel 10). Tabel 10: Geld geleend voor een ander doel dan een huis (meerdere antwoorden mogelijk) (N=756) Percentage Ja, voor een studie
10
Ja, voor (het starten van) een eigen onderneming
3
Ja, voor de aankoop van een auto
13
Ja, voor het aflossen van een lening (niet hypotheek)
6
Ja, anders…
8
Nee
64
De meeste respondenten hebben hun kind geen geld geleend, maar 13 procent heeft wel eens geholpen bij de aankoop van een auto en één op de tien heeft zijn kind geld geleend voor een studie. Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere genoemd: „voor de inrichting van de woning‟, „voor een verbouwing‟ of „voor kosten in verband met levensonderhoud‟. Het meest werd hier echter genoemd „voor de aflossing van schulden‟. Over het aflossen van schulden (anders dan de hypotheek) is apart een vraag gesteld. Van de respondenten antwoordde 36 procent dat het kind nooit schulden had gehad. De respondenten waarvan het kind wel een schuld had, hielpen hun kind in 18 procent van de gevallen bij de aflossing ervan. Een ruime meerderheid doet dit dus niet.
De ouders als financier? / 10
2.4
Financiële steun bij aankoop woning
Van de respondenten heeft 66 procent een kind met een eigen huis; 59 procent woont zelf in een koopwoning. Twaalf procent van de respondenten heeft zijn kind financieel ondersteund bij de aankoop van een woning. De belangrijkste redenen hiervoor zijn „het kind kon de woning zonder financiële steun niet kopen‟ (27 keer genoemd), „ik wil het kind een steuntje in de rug geven‟ (17 keer genoemd) en „ik wil gebruik maken van de gunstige fiscale regelingen op dit gebied‟ (8 keer genoemd). Drie respondenten zien deze financiële steun als hun ouderlijke verantwoordelijkheid. De financiële steun is op verschillende manieren geboden: door middel van een schenking (29 keer genoemd), een lening (22 keer genoemd) of garant staan voor (een gedeelte van) de hypotheek (9 keer genoemd). Combinaties van deze opties zijn ook genoemd. Fiscaal mag een ouder zijn kind geld lenen en de rente die dat kind verschuldigd is, belastingvrij schenken aan het kind (6 keer genoemd). Respondenten die zelf in een koopwoning wonen, ondersteunen hun kind vaker bij de aankoop van een huis dan respondenten die zelf in een huurwoning wonen (14 tegen 7 procent). Van de respondenten heeft 88 procent geen financiële steun verleend aan hun kind bij de aankoop van een eigen woning. In tabel 11 staan de redenen hiervoor. Bijna de helft van de respondenten vindt financiële steun niet nodig en ruim 30 procent heeft daar de financiële middelen niet voor. Tabel 11: Reden om kind niet financieel te steunen bij de aankoop van een huis (N=436, allen geen financiële steun verleend aan kinderen bij aankoop eigen woning) Percentage Ik wist niet dat dat kon
1
Ik heb daar de financiële middelen niet voor
31
Mijn kind heeft dit gezien zijn financiële situatie niet nodig
47
Ik vind dat mijn kind in zijn eigen financiën moet voorzien
17
Anders, namelijk…
4
Respondenten met een maandinkomen van 4.500 euro of meer verlenen hun kind significant vaker financiële steun bij de aankoop van een eigen woning dan respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand (26 procent tegen 4 procent). Respondenten met een hoge opleiding verlenen hun kind significant vaker financiële steun bij de aankoop van een eigen woning dan respondenten met een lage opleiding, al is het verschil kleiner dan bij het inkomensniveau (18 procent tegen 8 procent). Op de vraag waarom de respondenten hun kind geen financiële steun hebben verleend bij de aankoop van een woning, werd als volgt geantwoord:
11 / De ouders als financier?
66 procent van de respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand beschikt niet over de middelen om hun kind financiële steun te verlenen bij de aankoop van een eigen woning, tegen geen enkele respondent met een maandinkomen van 4.500 euro of meer;
42 procent van de respondenten met een lage opleiding beschikt niet over de middelen om hun kind financiële steun te verlenen bij de aankoop van een eigen woning, tegen 17 procent van de respondenten met een hoge opleiding;
56 procent van de respondent met een maandinkomen van 4.500 euro of meer vindt dat hun kind geen financiële steun nodig heeft, tegen 27 procent van de respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand;
56 procent van de respondenten met een hoge opleiding vindt dat hun kind geen financiële steun nodig heeft, tegen 39 procent van de respondenten met een lage opleiding.
Respondenten die zelf in een huurwoning wonen, verlenen hun kinderen significant vaker dan gemiddeld geen financiële steun omdat zij daar de financiële middelen niet voor hebben. Respondenten die zelf in een koopwoning wonen, verlenen vaker dan gemiddeld geen financiële steun omdat hun kinderen dat niet nodig hebben. Respondenten met drie of meer kinderen verlenen hun kinderen significant vaker dan gemiddeld geen financiële steun bij de aankoop van een woning. De redenen hiervoor wijken niet af van die van respondenten met minder kinderen.
2.5
Schenken en erven
De vragen in de voorgaande paragrafen zijn door de respondenten beantwoord voor hun oudste, financieel onafhankelijke kind. Er zijn ook vragen gesteld van meer algemene aard, die niet alleen betrekking hebben op het oudste kind, maar die voor alle kinderen opgaan. Deze worden hieronder behandeld. 2.5.1
Sparen voor de (klein)kinderen
Van de 441 respondenten met kleinkinderen, heeft ruim een kwart (27 procent) iets geregeld voor hen, zoals een spaarrekening geopend. Respondenten die hun kinderen financiële steun verlenen, doen vaker iets voor de kleinkinderen dan respondenten die hun kinderen geen financiële steun verlenen. Bijna een kwart van de respondenten spaart of heeft gespaard met als expliciet doel om dit geld aan de kinderen te schenken; 76 procent van de respondenten deed of doet dit dus niet. Respondenten in de leeftijd van 46 tot en met 55 jaar sparen significant vaker dan gemiddeld voor dit doel. Respondenten in de leeftijd van 61 tot en met 65 jaar doen dit juist minder vaak dan gemiddeld.
De ouders als financier? / 12
2.5.2
Erven
Ruim de helft van de respondenten (52 procent) heeft een testament laten opmaken. Het inkomen van de respondenten speelt hierbij een belangrijke rol. Van de respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand heeft 35 procent een testament, tegen 76 procent van de respondenten met een maandinkomen van 4.500 euro of meer. Ook neemt het percentage respondenten met een testament toe naarmate het vermogen toeneemt. Verder is het opleidingsniveau van invloed. Van de respondenten met een lage opleiding heeft 43 procent een testament, tegen 52 procent van de respondenten met een middelhoge opleiding en 62 procent van de respondenten met een hoge opleiding. Via een testament kan bijvoorbeeld geregeld worden dat de aangetrouwde kinderen uitgesloten worden van het geld dat de kinderen erven. Ruim een derde van de respondenten met een testament heeft hiervoor gekozen. Ook kan in een testament vastgelegd worden dat de langstlevende partner alles erft. Bijna 70 procent respondenten met een testament heeft hiervoor gekozen. Andere mogelijkheden zijn dat het ene kind meer erft dan het andere, dat de kinderen meer erven dan de partner of dat de erfenis direct naar de kleinkinderen of naar een goed doel gaat. Deze mogelijkheden komen maar weinig voor; één tot drie procent van de respondenten noemt (één van) deze mogelijkheden. In tabel 12 staat een aantal algemene opvattingen over de nalatenschap, in relatie tot de kinderen. Tabel 12: Opvattingen over de nalatenschap (N=756) Percentage Als mijn kinderen goed voor mij zorgen, wil ik ze graag een behoorlijke erfenis nalaten
3
Ik wil mijn kinderen sowieso een goede erfenis nalaten
21
Ik heb geen (grote) erfenis om na te laten
53
Ik ben niet van plan mijn kinderen een erfenis na te laten Geen van deze uitspraken
5 19
Ruim één op de vijf respondenten wil de kinderen sowieso een goede erfenis nalaten ; 53 procent van de respondenten laat geen hoog bedrag na. Slechts een kleine 3 procent van de respondenten stelt als voorwaarde voor de nalatenschap dat de kinderen goed voor hen zorgen. Bijna 5 procent van de respondenten tot slot, is niet van plan om de kinderen iets na te laten.
13 / De ouders als financier?
2.5.3
Financiële behandeling van kinderen
Ruim driekwart van de respondenten behandelt hun kinderen financieel gelijk. Bij 11 procent van de respondenten speelt de financiële situatie van de kinderen mee; de gezinssituatie of het financieel gedrag van de kinderen zijn veel minder van belang. Ook de emotionele band met de kinderen heeft weinig invloed op de manier waarop de respondenten hun kinderen financieel steunen.
Tabel13: Financiële behandeling kinderen (N=663, allen meer dan één kind) Percentage Ja, ik let erop dat mijn kinderen ongeveer hetzelfde krijgen
77
Nee, dat hangt van de financiële situatie van mijn kinderen af
11
Nee, dat hangt van de gezinssituatie van mijn kinderen af
3
Nee, dat hangt van het financieel gedrag van mijn kinderen af
2
Nee, dat hangt van mijn emotionele band met mijn kinderen af
3
Anders, namelijk
5
Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere genoemd: „ik kan mijn eigen lasten al bijna niet betalen‟, „ik heb niets te verdelen‟ en „mijn kinderen hebben geen financiële steun nodig‟. Deze antwoorden ondersteunen de algehele tendens van dit onderzoek: anno 2010 zijn kinderen voornamelijk op zichze lf aangewezen als het gaat om hun financieel welzijn; ondersteuning door de ouders is slechts voor een beperkte groep weggelegd.
2.6
Conclusies ouders
Zijn ouders beter af dan hun kinderen? Verlenen zij financiële steun aan hun kinderen? Hebben die kinderen dat ook nodig (volgens de ouders)?
30 procent van de respondenten weet niet of het eigen inkomen hoger of lager is dan dat van de kinderen; 27 procent denkt dat inkomen van de kinderen lager is en 31 procent dat het hoger is.
2 procent van de respondenten geeft de kinderen regelmatig een vast bedrag; 60 procent van de respondenten verleent geen financiële steun. Op onregelmatige basis verlenen de respondenten vaker financiële steun. Hoe vaak, hangt af van het inkomen en het aantal kinderen van de respondenten.
De fiscale mogelijkheid om jaarlijks belastingvrij een bedrag te schenken, is bij 84 procent van de respondenten bekend; bij 35 procent daarvan ontbreken hiervoor de financiële middelen en volgens 21 procent hebben de kinderen het geld niet nodig. Zes procent van de respondenten maakt al meerdere jaren van de regeling gebruik. Van de respondenten die niet op de hoogte waren van deze mogelijkheid, heeft 45 procent er de middelen niet voor.
De ouders als financier? / 14
De fiscale mogelijkheid om eenmalig belastingvrij een hoog bedrag te schenken, is bij 63 procent van de respondenten bekend; bij 34 procent van de respondenten die van de mogelijkheid op de hoogte zijn ontbreken hiervoor de financiële middelen. Acht procent van de respondenten heeft van de regeling gebruik gemaakt.
Of de respondenten gebruik maken van de fiscale mogelijkheden, hangt af van hun inkomen, vermogen en van het aantal kinderen.
Van de respondenten heeft 88 procent hun kinderen geen financiële steun verleend bij de aankoop van een eigen woning. In de helft van de gevallen werd als reden genoemd dat de kinderen die steun (volgens de ouders) niet nodig hadden; bij bijna een derde ontbraken daarvoor de financiële middelen. Overigens verlenen respondenten die zelf in een koopwoning wonen hun kinderen vaker financiële steun bij de aankoop van een eigen woning dan respondenten die in een huurwoning wonen. Bij respondenten die in een huurwoning wonen, ontbreken hiervoor vaker de financiële middelen dan bij respondenten die in een koopwoning wonen. Ook het inkomen en opleidingsniveau van de respondenten spelen hierbij een rol. Belangrijkste reden om de kinderen wel financiële steun te verlenen bij de aankoop van een woning, is dat zij anders niet in staat zouden zijn geweest om de woning te kopen.
Van de respondenten heeft 64 procent nooit geld geleend aan de kinderen. Van de respondenten die kinderen hebben met schulden, heeft 18 procent geholpen bij de aflossing ervan; 82 procent heeft dat dus niet gedaan.
Ruim de helft van de respondenten heeft een testament. Bij bijna 70 procent van deze groep gaat de totale erfenis naar de langstlevende partner ; ruim een derde sluit aangetrouwde kinderen uit van de erfenis. Meer dan de helft van de respondenten heeft geen grote nalatenschap.
Ruim driekwart van de respondenten behandelt kinderen in financieel opzicht gelijk; bij 11 procent van de respondenten speelt de financiële situatie van de kinderen mee. Veel respondenten zeggen dat „er weinig te ondersteunen valt‟.
Kortom: de meerderheid van de ouders verleent hun kinderen geen financiële steun. Vaak ontbreken daarvoor de financiële middelen of (iets minder vaak) hebben de kinderen die steun (volgens de ouders) niet nodig. Inkomen, vermogen een aantal kinderen spelen hierbij een rol. Ook lenen de meeste ouders hun kinderen geen geld en helpen ze ook niet bij de aflossing van schulden. Van de ouders met een testament heeft een meerderheid bepaald dat de langstlevende partner alles erft, maar meer dan de helft heeft geen grote na latenschap. De meeste ouders behandelen hun kinderen gelijk, hoewel er financieel gezien niet altijd veel te verdelen valt.
15 / De ouders als financier?
3
Onderzoeksresultaten kinderen 3.1
Achtergrondkenmerken kinderen
De steekproef „kinderen‟ bestond uit ongeveer evenveel mannen als vrouwen (247 mannen en 235 vrouwen). Alle respondenten zijn financieel onafhankelijk en niet ouder dan 55 jaar. In tabel 14 is de leeftijdsverdeling weergegeven. Tabel 14: Leeftijdsverdeling (N = 482) Percentage 25 of jonger
8
26-35
26
36-45
32
46-55
34
In tabel 15 is het opleidingsniveau van de respondenten weergegeven. In dit rapport is het opleidingsniveau teruggebracht tot drie niveaus: laag, middelbaar en hoog. Laag is maximaal een vmbo/lbo/mavo-opleiding (24 procent van de respondenten), middelbaar is gelijk aan havo/vwo en mbo (43 procent) en hoog een afgeronde hbo- of universitaire opleiding (33 procent). Tabel 15: Opleidingsniveau (N = 482) Percentage Lagere school
1
Vmbo/lbo/mavo
23
Havo/vwo/atheneum/gymnasium/hbs
11
Mbo
32
Hbo
24
Universiteit
9
Van de respondenten is 25 procent alleenstaand en 5 procent alleenstaande ouder. De overige 69 procent woont samen met een partner; 43 procent van alle respondenten heeft behalve een partner ook kinderen. Tabel 16 geeft de inkomensverdeling weer. Het gaat hierbij om het inkomen per huishouden. Alleenstaanden vallen daardoor eerder in de lagere inkomenscategorieën, terwijl (echt)paren vaker een hoger inkomen hebben .
De ouders als financier? / 16
Tabel 16: Inkomensverdeling (N = 482) Netto huishoudinkomen per maand
Percentage
minder dan € 1.500
25
€ 1.500 - € 3.000
52
€ 3.000 - € 4.500
19
meer dan € 4.500
5
Een derde van de respondenten weet niet over hoeveel vermogen het huishouden beschikt (zie tabel 17). Een derde van de respondenten heeft een vermogen van minder dan 5.000 euro. Tabel 17: Vermogenssituatie (N = 482) Netto vermogen (excl. overwaarde woning)
Percentage
Minder dan € 5.000
34
€ 5.000 - € 10.000
11
€ 10.000 - € 25.000
11
€ 25.000 - € 50.000
6
€ 50.000 - € 100.000
3
€ 100.000 - € 250.000
4
Meer dan € 250.000
2
Weet ik niet
29
Tabel 18 laat zien hoeveel broers en/of zussen de respondenten hebben. Het onderscheid tussen één of meerdere broers en/of zussen kan invloed hebben op de financiële steun van de ouders. Tabel 18: Aantal broers en/of zussen (N = 482) Aantal broers/zussen
Percentage
0
7
1
40
2
24
3
15
4
5
5
4
6 of meer
4
Tabel 19 geeft inzicht in de woonomgeving van de respondenten. Wellicht ontvangen kinderen op het platteland op een andere manier financiële steu n van hun ouders dan kinderen in de grote stad.
17 / De ouders als financier?
Tabel 19: Woonomgeving (N = 482) Mate van stedelijkheid
Percentage
Platte land
18
Verstedelijkt platte land
16
Kleine stad
33
Grote stad
28
Onbekend
5
3.2
Achtergrondkenmerken ouders
Bij 54 procent van de respondenten uit de steekproef „kinderen‟ zijn beide ouders nog in leven en bij elkaar; bij 9 procent zijn de ouders gescheiden en bij 37 procent is één van de ouders overleden. Of één of beide ouders nog in leven zijn, houdt verband met de leeftijd van de respondenten. Van 13 procent van de respondenten in de leeftijd tot 35 jaar, is één van de ouders nog in leven, tegen 59 procent van de respondenten in de leeftijd van 45 jaar en ouder. Tabel 20: Inkomstenbronnen ouders (meerdere antwoorden mogelijk) (percentages) Beide ouders
Eén ouder
in leven (N=303)
in leven (N=179)
Inkomsten uit arbeid
42
13
VUT/AOW zonder aanvullend pensioen
15
21
VUT/AOW met aanvullend pensioen
48
60
Ander type uitkering
8
7
Inkomsten uit vermogen
3
3
Overige inkomsten
2
1
De netto inkomsten van mijn ouders zijn:
De respondenten is gevraagd uit welke bronnen hun ouders inkomsten hebben (zie tabel 20). Bij de respondenten waarvan beide ouders in leven zijn, gaat het om de inkomensbronnen van beide ouders. Driekwart van de ouders met een VUT/AOW uitkering heeft daarnaast een aanvullend pensioen. Onder respondenten waarvan één ouder nog leeft, is het percentage ouders met alleen AOW hoger dan onder respondenten waarvan beide ouders leven. Dat komt doordat ouders waa rvan de partner is overleden, gemiddeld iets ouder zijn dan ouders waarvan de partner nog leeft.
De ouders als financier? / 18
3.3 3.3.1
Financiële ondersteuning in het algemeen
Wel of geen financiële ondersteuning?
Aan de respondenten is de vraag voorgelegd of zij financiële ondersteund word en door hun ouders. Doordat iemand op meerdere manieren ondersteund kan worden, sluiten de antwoorden elkaar niet uit. Hierdoor tellen de percentages in tabel 21 op tot meer dan 100 procent. Tabel 21: Uitspraken over financiële ondersteuning (meerdere antwoorden mogelijk) (N = 482) Percentage Mijn ouders ondersteunen mij niet financieel
74
Mijn ouders hebben mij een lening verstrekt
4
Mijn ouders geven mij op onregelmatige basis af en toe geld
11
Mijn ouders geven mij geld als ik dat nodig heb of er om vraag
10
Mijn ouders geven mij regelmatig een vast bedrag
3
Mijn ouders betalen bepaalde dingen voor mij
6
Anders
2
Driekwart van de respondenten ontvangt geen financiële steun van zijn ouders. De respondenten die wel financiële steun ontvangen, krijgen dit veelal op onregelmatige basis. Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere genoemd: „ik krijg af en toe materiële spullen en „ik krijg (financieel) advies en alleen in noodgevallen een klein geldbedrag‟. Respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand, krijgen vaker financiële steun van hun ouders dan gemiddeld (40 tegen 26 procent). Respondenten in de leeftijd tot 35 jaar krijgen vaker financiële steun van hun ouders dan respondenten in de leeftijd van 46 tot en met 55 jaar (37 tegen 15 procent). Factoren die een bepalende invloed hebben op de kans dat een respondent financiële steun ontvangt van zijn ouders, zijn leeftijd en inkomen, het aantal broers en/of zussen dat hij heeft en de woonsituatie van de ouders. De kans dat een respondent financiële steun ontvangt van zijn ouders, is groter naarmate de respondent:
jonger is;
een lager netto huishoudinkomen heeft;
minder broers en/of zussen heeft;
ouders heeft die in een koopwoning wonen in plaats van een huurwoning.
Er zijn in dit onderzoek geen gegevens over de inkomens- en/of vermogensituatie van de ouders van de respondenten. Mogelijk dat de woningsituatie van de ouders iets zegt over deze financiële situatie. Hierbij gaan we er van uit dat ouders met een koopwoning kapitaalkrachtiger zijn dan ouders in een huurwoning.
19 / De ouders als financier?
Het opleidingsniveau, de huishoudsamenstelling, de woonsituatie en leefomgeving (stad/platteland) van de respondent, en/of hij vroeger wel of geen kostgeld heeft betaald, zijn factoren die geen invloed hebben op de kans financiële ondersteuning te ontvangen.
3.3.2
Bekendheid met de fiscale mogelijkheden voor schenkingen
Ouders mogen hun kinderen belastingvrij bepaalde bedragen schenken. Eén fiscale mogelijkheid is dat ouders hun kinderen jaarlijks een bepaald bedrag belastingvrij mogen schenken (in 2009 was dit 4.556 euro). Behalve een vast bedrag per jaar, mogen ouders hun kinderen eenmalig een hoog bedrag schenken (in 2009 was dit 22.760 euro). Voorwaarde is dat het kind 35 jaar of jonger is (of een partner van die leeftijd heeft). De respondenten is gevraagd in hoeverre zij weten dat er fiscale mogelijkheden bestaan voor schenkingen. Het blijkt dat het merendeel van de respondenten (70 procent) dat niet weet; 23 procent weet dat wel, maar doet verder niets met deze kennis. Van de respondenten ontvangt 7 procent financiële steun van de ouders op basis van de fiscale mogelijkheden die daarvoor bestaan. Vervolgens is gevraagd in hoeverre de respondenten bekend zijn met de mogelijkheid dat ouders hun kinderen jaarlijks een bepaald bedrag belastingvrij mogen schenken. Opmerkelijk genoeg en ondanks het bovenstaande, is 65 procent van de respondenten opeens wél op de hoogte van deze bepaling. Een verklaring kan zijn dat de respondenten bij „fiscale mogelijkheden‟ denken aan bepaalde ingewikkelde constructies en niet aan deze regeling. De mogelijkheid dat ouders eenmalig een hoog bedrag schenken voordat het kind 35 jaar is, is veel minder bekend. Ongeveer de helft van de respondenten is hiervan op de hoogte. Tabel 22 laat zien dat respondenten met een lage opleiding veel minder goed op de hoogte zijn van de fiscale mogelijkheden voor schenkingen dan respondenten met een hoge opleiding. Respondenten met een inkomen tot 1.500 euro per maand zijn minder goed op de hoogte van de mogelijkheden dan respondenten met een maandinkomen van 3.000 euro of meer. Tabel 22: Bekendheid van de fiscale mogelijkheden voor schenking (N=482) (in percentages, naar opleidingsniveau) Totaal
Laag
Middelbaar
Hoog
Fiscale mogelijkheden voor financiële ondersteuning
30
13
34
37
Eenmalige schenking
48
35
47
58
Jaarlijkse schenking
65
50
66
75
De ouders als financier? / 20
3.3.3
Het gebruik van fiscale mogelijkheden voor schenkingen
Tabel 23 laat zien in hoeverre de ouders van de respondenten die weten dat ouders hun kinderen jaarlijks belastingvrij een bedrag mogen schenken, ook gebruik maken of hebben gemaakt van deze regeling. De respondenten die de regeling niet kenden, is gevraagd of zij verwachtten of hun ouders hiervan in de toekomst gebruik zouden gaan maken. Tabel 23: Gebruik of gebruik gemaakt van de jaarlijkse schenkingsmogelijkheid (N=315, allen bekend met de mogelijkheid) Percentage Ja, regelmatig/al meerdere keren
11
Ja, eenmalig/heel af en toe
19
Nee, nu niet, maar in de toekomst wellicht wel Nee, mijn ouders hebben daar de financiële middelen niet voor Nee, mijn ouders vinden dat gezien mijn financiële situatie niet nodig Nee, mijn ouders vinden dat ik zelf in mijn financiën moet voorzien
7 30 8 17
Nee, want …
5
Anders
3
Van de respondenten die weten dat ouders jaarlijks belastingvrij geld mogen schenken, heeft één op de drie al één of meer keren op die manier geld gekregen. Van de respondenten die de regeling niet kennen, verwacht 2 procent dat h un ouders hier in de toekomst gebruik van zullen gaan maken; de meesten (43 procent) weten niet of hun ouders dat zullen doen. Bij beide groepen respondenten zegt 30 procent dat hun ouders niet over de financiële middelen beschikken om jaarlijks belastingvrij geld te schenken. Bij de categorieën „anders‟ en „nee, want…‟ antwoordden de respondenten die weten dat ouders jaarlijks belastingvrij geld mogen schenken, dat zij het geld niet nodig hebben, het niet nodig vinden of zelfs niet willen hebben. De respondenten die de regeling niet kennen, antwoordden: „daar denken mijn ouders niet aan‟, „daar zijn mijn ouders te krenterig voor‟, „ik denk dat ik eerder mijn ouders zal ondersteunen‟ en „mijn ouders moeten zelf doen wat zij met hun geld willen‟. Respondenten met een hoge opleiding profiteren significant vaker van de jaarlijkse belastingvrije schenking; 30 procent heeft deze schenking eenmalig ontvangen (tegen 19 procent gemiddeld) en 15 procent regelmatig (tegen 11 procent gemiddeld).
21 / De ouders als financier?
Tabel 24: Gebruik gemaakt van de eenmalige schenkingsmogelijkheid gebruik? (allen bekend met de mogelijkheid) Percentage Ja
16
Nog niet, maar in de toekomst wellicht wel
4
Nee, en ik ben inmiddels ouder dan 35 jaar
34
Nee, mijn ouders hebben daar de financiële middelen niet voor
23
Nee, mijn ouders vinden dat gezien mijn financiële situatie niet nodig
5
Nee, mijn ouders vinden dat ik zelf in mijn financiën moet voorzien
10
Nee, maar ik weet niet waarom niet
5
Anders
3
Van de respondenten heeft 16 procent het eenmalige hoge belastingvrije bedrag van zijn ouders gekregen (zie tabel 24). Van deze mogelijkheid maken ouders dus minder gebruik dan van de jaarlijkse belastingvrije schenking. Bijna een kwart van de respondenten antwoordt dat de ouders niet over de financiële middelen beschikken om het hoge belastingvrije bedrag te kunnen schenken. Het percentage respondenten bij dit antwoord is vergelijkbaar met dat bij de jaarlijkse schenking. Respondenten die de regeling niet kenden, is gevraagd in hoeverre zij verwachtten dat hun ouders hier in de toekomst gebruik van zouden gaan maken. Van deze groep zegt 28 procent dat niet te weten. Deze antwoordmogelijkheid is door minder respondenten gekozen dan bij de vraag over de jaarlijkse schenking (43 procent). De leeftijd van de respondenten kan hiervoor een verklaring zijn; 28 procent komt namelijk niet in aanmerking voor het hoge belastingvrije bedrag omdat zij ouder zijn dan 35 jaar. Respondenten met een hoge opleiding hebben vaker dan gemidde ld het hoge belastingvrije bedrag ontvangen van hun ouders (23 procent tegen 16 procent gemiddeld).
3.3.4
Geld uitlenen en schulden aflossen
De respondenten is gevraagd óf en zo ja, waarvoor zij wel eens geld hebben geleend van hun ouders. Gevraagd is naar leendoelen anders dan voor een woning. Bijna driekwart van de respondenten heeft nog nooit geld geleend van zijn ouders (tabel 25).
De ouders als financier? / 22
Tabel 25: Geld geleend van ouders voor een ander doel dan voor een huis (meerdere antwoorden mogelijk) (N = 482) Percentage Nee, nog nooit
73
Voor een studie
8
Voor (de start van) een onderneming
2
Voor de aankoop van een auto
9
Voor het aflossen van een lening (niet hypotheek)
5
Voor vaste lasten (bijv. huur) en dagelijkse boodschappen*
2
Voor verbouwing in en rond woning*
1
Voor witgoed en huishoudelijke apparaten*
1
Anders
3
*Deze categorie is achteraf gemaakt, gezien het aantal antwoorden bij de categorie „anders‟
Respondenten in de leeftijd tot en met 35 jaar lenen vaker van hun oud ers dan gemiddeld (35 procent tegen 27 procent gemiddeld). Respondenten in de leeftijd vanaf 46 jaar lenen juist minder vaak van hun ouders dan gemiddeld (19 procent). Respondenten met een hoge opleiding lenen vaker van hun ouders dan gemiddeld (37 procent tegen 27 procent gemiddeld). Bij de antwoordcategorie „anders‟ werd onder andere genoemd: „voor een trouwerij‟, „voor een rijbewijs‟ en „voor een kleding‟. Van alle respondenten heeft 5 procent geld geleend van de ouders voor het aflossen van een lening. Van de respondenten die geld hebben geleend van de ouders, gebruikt 19 procent dit voor het aflossen van schulden. In plaats van geld lenen voor het aflossen van schulden, kunnen ouders er ook voor kiezen (een deel van) de schulden van het kind af te lossen. Over hulp van ouders bij het aflossen van schulden (anders dan de hypotheek) is apart een vraag gesteld. Van de respondenten antwoordde 31 procent dat zij nooit schulden hadden gehad, 61 procent kreeg geen hulp van de ouders bij de (gedeeltelijke) aflossing van de schulden en 8 procent wel. Omgerekend betekent dit dat 12 procent van de respondenten met schulden, hulp heeft gekregen van de ouders bij de (gedeeltelijke) aflossing ervan. Respondenten met drie of meer broers en/of zussen krijgen min der vaak hulp van de ouders bij de (gedeeltelijke) aflossing van schulden, dan respondenten met één broer of zus (3 tegen 14 procent).
23 / De ouders als financier?
3.4
Financiële ondersteuning bij aankoop woning
Van de respondenten woont 61 procent in een koopwoning; van de ouders is dit 52 procent. Vijf procent van de respondenten met een koopwoning heeft financiële steun gekregen van zijn ouders bij de aankoop ervan. De redenen hiervoor zijn: „ik kon de woning zonder financiële steun niet kopen‟, „mijn ouders wilden mij een steuntje in de rug geven‟ en „mijn ouders wilden gebruik maken van de fiscale mogelijkheden op dit gebied‟. Een belangrijke reden voor het ontbreken van financiële steun door de ouders, is dat zij daar geen geld voor hebben. Ook zijn de ouders van veel respondenten van mening dat hun kinderen financieel zelfstandig moeten zijn (zie tabel 26). Tabel 26: Reden dat de ouders geen financiële steun hebben verleend bij de aankoop van een woning (N = 277) Percentage Ik en/of mijn ouders wist(en) niet dat dat kon
0
Mijn ouders hadden daar de financiële middelen niet voor
28
Mijn ouders vonden dat gezien mijn financiële situatie niet nodig
15
Mijn ouders vonden dat ikzelf in mijn financiën moet voorzien
26
Weet ik niet
6
Anders
24
Bij de antwoordcategorie „anders‟ werden -in verschillende bewoordingen- de volgende twee antwoorden veel gegeven:
ik had het niet nodig / ik had zelf voldoende geld om een hypotheek te krijgen;
Ik vind dat ik zelf in mijn financiën moet voorzien / ik wil geen hulp
Het antwoord „ik vind het niet nodig‟ lijkt op het antwoord „mijn ouders vonden dat gezien mijn financiële situatie niet nodig‟ maar er is uiteraard een duidelijk verschil in perspectief. In het eerste geval gaat het om de mening van de respondent zelf, in het tweede geval om die van de ouders.
3.5 3.5.1
Schenken en erven
Sparen voor de kleinkinderen
Van de 482 respondenten hebben er 290 zelf kinderen. Voor 22 procent daarvan hebben de ouders iets geregeld voor de kinderen, zoals een spaarrekening geopend. Voor respondenten in de leeftijd tot en met 35 jaar, gebeurt dit vaker dan voor respondenten uit de andere leeftijdscategorieën, namelijk voor 34 procent. Een De ouders als financier? / 24
verklaring hiervoor kan zijn dat grootouders alleen sparen voor de kleinkinderen als deze nog klein zijn (en jongere respondenten hebben vaker kleine kinderen dan oudere). Een andere verklaring kan zijn dat ouders van oudere respondenten wel sparen voor de kleinkind(eren), maar dat de respondenten dit zelf vergeten zijn doordat de kinderen al ouder zijn (en de spaarrekening langer geleden is afgesloten dan voor kleine kinderen).
3.5.2
Erven
De meeste respondenten weten nog niet of zij geld van hun ouders zullen erven (zie tabel 27). Iets minder dan één op de vijf respondenten weet zeker dat dit niet zal gebeuren. Tabel 27: Al dan geen erfenis van de ouders na hun overlijden (N=482) Percentage Ja
38
Nee
17
Weet ik niet
45
Van de 38 procent die rekent op een erfenis, weet 26 procent om welk bedrag het ongeveer gaat. Van de respondenten met een inkomen tot 1500 euro per maand rekent een relatief laag percentage op een erfenis (24 procent tegen 38 procent gemiddeld). Het merendeel van deze groep (57 procent) weet niet of het op een erfenis kan rekenen. Van de respondenten met een hoge opleiding rekent 54 procent op een erfenis, tegen 20 procent van de respondenten met een lage opleiding. Van de respondenten in de leeftijd tot en met 35 jaar weet 55 procent niet of zij op een erfenis kunnen rekenen, tegen 35 procent van de respondenten in de leeftijd van 46 jaar en ouder. Deze laatste groep weet juist meer dan gemiddeld vaak zeker dat zij geen erfenis zullen ontvangen (26 procent tegen 17 procent gemiddeld). 4
Nagenoeg geen enkele respondent (3 procent)heeft de erfenis al in zijn financiële planning verwerkt.
4
Het gaat hier om de respondenten die hebben aangegeven een erfenis te verwachten of niet weten of zij een erfenis zullen krijgen.
25 / De ouders als financier?
3.5.3
Financiële ondersteuning van kinderen aan ouders
Van de respondenten verleent 10 procent zelf financiële steun aan de ouders. Tabel 28 laat zien op welke manier dit gebeurt. Tabel 28: Financiële steun aan ouders (N=482) Percentage Nee
90
Ik heb mijn ouders een lening verstrekt
1
Ik schenk mijn ouders onregelmatig af en toe geld
3
Ik schenk mijn ouders geld als ze daar om vragen
2
Ik schenk mijn ouders regelmatig een vast bedrag
1
Ik betaal bepaalde dingen voor mijn ouders
4
Respondenten waarvan nog één ouder in leven is, verlenen iets vaker financiële steun aan hun ouders dan respondenten waarvan beide ouders nog leven (15 tegen 8 procent). 3.5.4
Financiële behandeling van kinderen
Ouders kunnen er om verschillende redenen voor kiezen het ene kind m eer financiële steun te verlenen dan het andere. Redenen zijn bijvoorbeeld dat dat kind die steun harder nodig heeft of omdat de ouders meer contact hebben met dat kind. T abel 29 laat zien dat ouders dit onderscheid nauwelijks maken. Driekwart van de respondenten (met minimaal één broer of zus) ontvangt dezelfde financiële steun van zijn ouders als zijn broers en/of zussen. De belangrijkste reden dat ouders hiervan afwijken is een verschil in de financiële situatie van de broers en/of zussen. Bij de antwoordcategorie „anders‟ gaf bijna iedereen een antwoord in de trant van „geen idee‟, ‟weet ik niet‟ en ‟daar wordt niet over gesproken‟. Tabel 29: Financiële behandeling door ouders (meerdere antwoorden mogelijk) (N=325) Percentage Ja, alle kinderen krijgen ongeveer hetzelfde
76
Nee, dat hangt van financiële situatie van de kinderen af
11
Nee, dat hangt van gezinssituatie van de kinderen af
2
Nee, dat hangt van financieel gedrag van de kinderen af
2
Nee, dat hangt van emotionele band met de kinderen af
6
Anders
5
De manier waarop ouders hun kinderen behandelen, verschilt niet tussen de verschillende generaties kinderen. Ook de inkomenspositie, de opleiding en het aantal aanwezige broers en/of zussen van de respondent doen er niet toe.
De ouders als financier? / 26
3.5.5
Opvattingen over schenkingen
De meeste respondenten (62 procent) vinden financiële steun door hun ouders niet nodig (tabel 30). Wel vinden ze het sympathiek. Slechts 8 procent vindt het „logisch‟ dat ouders dat doen. Tabel 30: Opvattingen over schenkingen (meerdere antwoorden mogelijk) (N = 447/N=325) Percentage Ik heb nog geen schenkingen ontvangen, maar zou het wel graag willen
10
Ik vind het logisch dat ouders hun kinderen ook op latere leeftijd financieel ondersteunen
4
Ik vind het logisch, want mijn ouders hebben het financieel veel beter dan ik
4
Ik vind het sympathiek maar niet nodig
48
Ik vind het absoluut onnodig
14
Anders
8
Geen mening
13
Bij de antwoordcategorie „anders‟ noemden de respondenten vaak dat zij blij zijn met en dankbaar voor de schenkingen, maar dat de ouders er wel eerst voor moeten zorgen dat ze zelf kunnen rondkomen. Een aantal reacties:
„eerst moet mijn moeder goed kunnen rondkomen, mocht er daarna ooit iets overblijven, dan is dat meegenomen‟;
„geven met warme hand is voor iedereen beter‟;
„de Belastingdienst dwingt je eigenlijk‟;
„ik vind het uiterst sympathiek en het komt goed van pas!‟;
„ik vind het fantastisch‟.
Er zijn geen verschillen in hun opvattingen over schenken naar leeftijd. Hoogopgeleiden antwoorden bovengemiddeld vaak dat zij het logisch vinden een schenking te ontvangen: 14 procent van hen tegenover 8 procent van alle respondenten. Respondenten met een inkomen van minder dan 1.500 euro per maand geven minder vaak het antwoord „ik vind het sympathiek, maar niet nodig‟: 33 procent van hen ten opzichte van een gemiddelde van 48 procent. Daarentegen geven zij bovengemiddeld vaak dat zij „geen mening‟ hebben over het schenken.
27 / De ouders als financier?
3.6
Conclusies kinderen
Hieronder volgen de belangrijkste conclusies van dit deel van het onderzoek. Van de respondenten:
krijgt 74 procent geen financiële steun van de ouders;
krijgt 30 procent de jaarlijkse belastingvrije schenking;
heeft 16 procent de eenmalige belastingvrije schenking gekregen;
heeft 5 procent financiële steun gekregen voor de aankoop van een eigen woning;
is 25 procent niet op de hoogte van de inkomenssituatie van de ouders (ten opzichte van de eigen situatie);
heeft 27 procent geld geleend van de ouders;
is 8 procent financiële ondersteund doordat ouders de schulden (gedeeltelijk) hebben afgelost.
Jongere respondenten en respondenten met een laag inkomen geven in verhouding vaak aan financiële steun te ontvangen van de ouders. Jongere respondenten lenen ook vaker geld van hun ouders dan gemiddeld. Bij navraag naar specifieke vormen van financiële ondersteuning (jaarlijkse en eenmalige belastingvrije schenking en ondersteuning bij aankoop woning) blijkt het inkomen van de respondent niet van invloed op de ondersteuning door de ouders. Respondenten met een hoge opleiding en een hoger inkomen, zijn wel beter op de hoogte van de fiscale mogelijkheden voor schenkingen door ouders. Verder valt op dat:
één op de drie respondenten niet weet hoe hoog zijn eigen vermogen is;
veel respondenten uit zichzelf het bestaan van fiscale mogelijkheden voor schenkingen niet kunnen benoemen. Als echter specifiek naar de jaarlijkse en de eenmalige belastingvrije schenking wordt gevraagd, kennen de meeste deze mogelijkheden wel.
De ouders als financier? / 28
4
Vergelijking resultaten oudere en jongere generatie 4.1
Achtergrondgegevens
De jongere generatie is over het algemeen hoger opgeleid dan de oudere. Ook leven zij meer in een verstedelijkte omgeving dan de oudere. Beide generaties hebben een vergelijkbaar netto inkomen. Dit is ook ongeveer de inschatting van de ouders. Hoewel maar 12 procent van de oudere generatie zegt dat hun inkomen ongeveer gelijk is aan dat van hun kinderen, is de groep die zegt een hoger inkomen te hebben , even groot als de groep die zegt een lager inkomen te hebben. Eén op de drie respondenten van de oudere generatie weet niet hoe hun inkomen zich verhoudt tot dat van hun kinderen. De oudere generatie heeft een hoger vermogen dan de jongere (exclusief overwaarde in de woning). Ongeveer 25 procent van oudere generatie heeft een vermogen van meer dan 25.000 euro, terwijl van de jongere generatie ongeveer 15 procent een dergelijk vermogen heeft. Bovendien heeft bijna een kwart van de oudere generatie 100.000 tot 200.000 euro overwaarde in de eigen woning (93 respondenten). Een vijfde van de oudere generatie heeft meer dan 200.000 euro in de eigen woning (80 respondenten).
4.2
Financiële ondersteuning in het algemeen
Financiële steun van ouders aan kinderen gebeurt bij 25 procent (antwoord van de jongere generatie) tot 40 procent (antwoord van de oudere generatie) van de respondenten. Dit gebeurt verreweg het meest op onregelmatige basis, als het kind geld nodig heeft of er om vraagt. Ook betalen ouders soms zaken voor hun kind (bij 6 tot 10 procent van de respondenten). Het komt sporadisch voor dat ouders bepaalde vaste uitgaven betalen voor hun kind (2 à 3 procent), of hun kind geld lenen (4 tot 7 procent). Financiële steun komt meer voor naarmate het inkomen van de ouders hoger is en dat van het kind lager. Ook de gezinsgrootte speelt mee: hoe meer kinderen, hoe kleiner de kans op financiële steun van de ouders. Over het algemeen behandelen ouders hun kinderen in financieel opzicht gelijk. Ruim driekwart van de respondenten (van beide generaties) geeft / ontvangt ongeveer evenveel als de andere kinderen in het gezin. In 11 procent van de gevallen is de financiële situatie van het kind hierbij bepalend. Financiële steun van kinderen aan ouders is uiteraard ook mogelijk, maar dat komt in de praktijk slechts weinig voor. Ruim 95 procent van de oudere generatie zegt geen financiële steun van zijn kinderen te krijgen; 10 procent van de jongere generatie geeft 29 / De ouders als financier?
af en toe iets aan de ouders. Dit laatste percentage ligt hoger als slechts één van de ouders nog in leven is (15 procent).
4.2.1
Schenkingen
Voor schenkingen van ouders aan hun kinderen bestaan fiscale regelingen. Slechts 7 tot 8 procent van alle respondenten maakt hiervan bewust gebruik. Meer dan de helft van de oudere generatie en 70 procent van de jongere, weet niet dat er fiscale mogelijkheden bestaan voor schenkingen van ouders aan hun kinderen. Wanneer er vervolgens gevraagd wordt in hoeverre men bekend is met de mogelijkheid dat ouders hun kinderen jaarlijks een bepaald bedrag belastingvrij mogen schenken, blijken veel meer respondenten op de hoogte: 65 procent van de jongere generatie en 84 procent van de oudere. Ook de mogelijkheid kinderen voor hun 35-ste eenmalig belastingvrij een hoog bedrag te schenken, is dan redelijk bekend. Bijna de helft van de jongere generatie en 63 procent van de oudere kent deze regeling. De vraag over het gebruik van de regelingen wordt door de oudere en de jongere generatie iets anders beantwoord: 30 procent van de jongere generatie tegen 13 procent van de oudere generatie ontvangt / schenkt de jaarlijkse vrijstelling. Deze percentages zijn echter niet één op één met elkaar te vergelijken. Het gaat hier immers alleen om de respondenten die de regeling kennen, en van de oudere generatie is een veel hoger percentage op de hoogte van de regeling dan van de jongere (84 tegen 65 procent). Nemen we deze percentages in ogenschouw, dan wordt het verschil tussen beide groepen respondenten kleiner, namelijk 20 procent van de jongere generatie tegen 11 procent van de oudere. Bij de eenmalige schenking voor de 35-ste verjaardag, liggen deze percentages op 7 en 5 procent. Deze verschillen kunnen mogelijk verklaard worden uit de leeftijd van de kinderen. De respondenten uit de jongere generatie zijn gemiddeld iets ouder dan de kinderen van de respondenten uit de oudere generatie. Dit gegeven wordt weerspiegeld in de antwoordcategorie „Ik (mijn ouders) maak nu nog geen gebruik van de regeling, maar in de toekomst wellicht wel‟. Veel meer respondenten uit de oudere generatie dan uit de jongere generatie kozen voor dit antwoord. Een andere discrepantie tussen de oudere en de jongere generatie is te zien bij de antwoordcategorie „Mijn kind heeft dat gezien zijn financiële situatie niet nodig / mijn ouders vinden dat niet nodig‟. De oudere generatie kiest veel vaker voor dit antwoord dan de jongere. Bij de vraag over de jaarlijkse belastingvrije schenking liggen de percentages op 21 tegen 8 procent. De jongere generatie daarentegen, kiest vaker voor het antwoord „Mijn ouders vinden dat ik zelf in mijn financiën moet voorzien‟. Beide antwoorden lijken op elkaar, maar er is een interpretatieverschil. Waar de oudere generatie veronderstelt dat hun kinderen geen financiële steun nodig hebben, denkt de jongere generatie dat hun ouders uit principiële motieven geen financiële steun verlenen. De ouders als financier? / 30
De belangrijkste reden dat ouders geen gebruik maken van de fiscale mogelijkheden voor schenkingen, is het ontbreken van de financiële middelen hiervoor. Dit antwoord is gegeven door ruim een derde van de oudere generatie, en door 23 procent (bij de eenmalige schenking) respectievelijk 30 procent (bij de jaarlijkse schenking) van de jongere generatie. Vooral de respondenten met een hoge opleiding en die met een hoger inkomen, zijn goed op de hoogte van de fiscale mogelijkheden voor schenkingen door ouders. Dat geldt voor zowel de respondenten uit de oudere, als die uit de jongere generatie. Bij de oudere generatie neemt de bekendheid met de regelingen ook toe met de leeftijd en met het vermogen van de respondenten. Ten slotte blijkt bij deze groep dat respondenten uit de grote stad minder goed van de regelingen op de hoogte te zijn dan de respondenten uit de minder verstedelijkte gebieden. Of ouders gebruik maken van de regelingen, hangt samen met het opleidingsniveau van de respondenten. Hoogopgeleide respondenten uit beide groepen, schenken / ontvangen vaker een belastingvrij bedrag wanneer zij bekend zijn met de regeling, dan respondenten met een lagere opleiding. Dit geldt zowel voor de eenmalige als de jaarlijkse vrijstelling. Bij respondenten uit de oudere generatie met een lage opleiding, ontbreken vaker de financiële middelen om gebruik te maken van de regelingen, dan bij respondenten uit die groep met een hogere opleiding. Bij de oudere generatie maken respondenten met een hoog inkomen en/of hoog vermogen meer gebruik van de regelingen, dan respondenten met een lager inkomen en/of lager vermogen. Respondenten uit deze groep met meer kinderen, maken minder gebruik van de regelingen dan respondenten met een kleiner gezin. Bij de jongere generatie zijn al deze factoren niet van invloed.
4.3
Leningen
Een minderheid van de ouders leent hun kinderen geld: 64 procent van de oudere generatie en 73 procent van de jongere zegt dat dit (nog) nooit is voorgekomen. Leningen die wel worden afgesloten, zijn meestal bedoeld voor een auto of voor een studie. Ook komt het weinig voor dat ouders schulden van hun kinderen aflossen. Van zowel de respondenten uit de jongere generatie, als van de kinderen van de respondenten uit de oudere generatie heeft ongeveer tweederde wel eens schulden gehad. Van de ouders zegt 18 procent dat zij hun kind geholpen hebben met de aflossing van die schuld; van de kinderen zegt 12 procent dat zij hulp van hun ouders hebben gehad.
31 / De ouders als financier?
4.4
De eigen woning
Ook financiële steun door de ouders bij de aankoop van een woning, komt weinig voor. Slechts 12 procent van de oudere generatie en 5 procent van de jongere zegt dat dit in hun geval is voorgekomen, meestal in de vorm van een schenking. Financiële steun blijft in bijna een derde van de gevallen achterwege, omdat de ouders er de financiële middelen niet voor hebben. Een vergelijkbaar deel van de ouders maakte overigens eerder in dit rapport om dezelfde reden geen gebruik van de fiscale mogelijkheden voor schenkingen. Financiële steun blijft ook achterwege, omdat ouders denken dat hun kind die steun helemaal niet nodig heeft. Van de oudere generatie noemt 47 procent dit als reden, terwijl van de jongere generatie slechts 15 procent denkt dat dit de belangrijkste reden van hun ouders is geweest. Bijna een kwart van de jongere generatie denkt dat financiële steun achterwege is gebleven, omdat hun ouders van mening zijn dat zijzelf in hun financiën moeten voorzien. Beide redenen liggen in elkaars verlengde, maar de laatste (mijn ouders vinden dat ik in mijn eigen financiën moet voorzien) is principiëler dan de meer praktische reden „mijn ouders vonden het niet nodig‟. De kans dat respondenten uit de oudere generatie hun kind financiële steun verlenen bij de aankoop van een woning, neemt toe als
zij zelf ook in een eigen woning wonen;
zij een hoger inkomen hebben;
zij een hogere opleiding hebben gevolgd.
Respondenten uit de oudere generatie met drie of meer kinderen, verlenen hun kind juist minder vaak financiële steun bij de aankoop van een woning.
4.5
Sparen voor de kleinkinderen
Van de respondenten uit de oudere generatie die kleinkinderen hebben, spaart 27 procent op één of andere manier voor de kleinkinderen. Van de respondenten uit de jongere generatie, zegt 22 procent dat hun ouders dat inderdaad doen. Deze percentages zijn relatief hoog wanneer je ze afzet tegen de 25 tot 40 procent van de kinderen die financiële steun krijgen van hun ouders. Van de respondenten uit de jongere generatie die jonger zijn dan 35 jaar, spaart een groter deel van de ouders voor hun kleinkinderen dan gemiddeld.
4.6
De nalatenschap
Over de erfenis zijn aan de oudere generatie andere vragen voorgelegd dan aan de jongere. Verwacht werd namelijk dat de jongere generatie niet precies op de hoogte zou zijn van de keuzes die hun ouders hierover hebben gemaakt.
De ouders als financier? / 32
Van de jongere generatie weet 45 procent niet of zij na de dood van hun ouders geld zullen erven. Dit percentage wordt lager naarmate de leeftijd van de respondenten toeneemt. Van de jongere generatie verwacht 38 procent t.z.t. een erfenis te ontvangen. Bij respondenten met een inkomen tot 1500 euro per maand ligt dit percentage echter op 24, en bij respondenten met een lage opleiding op 20 procent. Overigens houdt slechts 3 procent van de jongere generatie in zijn financiële planning al rekening met een eventuele erfenis. Iets meer dan de helft van de oudere generatie heeft een testament, maar onder respondenten met een hoog inkomen en/of vermogen, ligt dit percentage veel hoger. In veruit de meeste gevallen (69 procent) is in het testament vastgelegd dat de gehele erfenis naar de langstlevende partner gaat. Wel of geen testament: ruim een vijfde van de oudere generatie vindt een goede erfenis voor hun kinderen belangrijk. Echter, meer dan de helft van oudere generatie heeft geen grote nalatenschap. Dit zijn doorgaans de respondenten die geen testament hebben.
4.7
Verschillen in reacties van ouders en kinderen
De antwoorden van de oudere en de jongere generatie laten een redelijk consistent beeld zien van de financiële verhouding tussen beide generaties. Enkele afwijkingen zijn:
de oudere generatie zegt vaker dat zij hun kinderen financieel steunen, dan dat jongere generatie zegt dat zij financiële steun ontvangen van hun ouders;
de oudere generatie zegt minder vaak dan de jongere dat zij gebruik maken van de fiscale mogelijkheden voor schenkingen, maar zeggen vaker dan de jongere generatie dat zij er in de toekomst wellicht wel gebruik van gaan maken;
de oudere generatie zegt vaker dat zij hun kind fina ncieel steunen bij de aankoop van een eigen huis, dan dat de jongere zegt dat hij hierbij financiële steun ontvangen van zijn ouders (hier is de situatie dus precies andersom dan bij de vragen over de fiscale mogelijkheden voor schenkingen) ;
de oudere generatie zegt vaker dan de jongere dat zij hun kind geld hebben geleend. Ook zeggen zij vaker dan de jongere generatie dat zij (een deel van) de schuld van hun kind hebben afgelost.
Deze verschillen kunnen mogelijk verklaard worden uit de leeftijd van de kin deren. De respondenten uit de jongere generatie zijn gemiddeld iets ouder dan de kinderen van de respondenten uit de oudere generatie. Zoals uit dit onderzoek blijkt, bepaalt de leeftijd van de ouders in belangrijke mate in hoeverre zij hun kind het eenmal ige hoge bedrag belastingvrij schenken: hoe jonger de ouders, hoe vaker hiervoor de financiële middelen ontbreken.
33 / De ouders als financier?
5
Conclusies en aanbevelingen
Uit diverse onderzoeken van het Nibud komt naar voren dat ouders hun thuiswonende kinderen financieel in de watten leggen: voor grote uitgaven hoeft nauwelijks meer gespaard te worden en kostgeld wordt slechts door een derde van de thuiswonende 5 werkende jongeren betaald. Maar hoe zit dit wanneer de kinderen eenmaal het huis uit zijn en financieel zelfstandig kunnen leven? Zijn ouders dan nog steeds bereid (en in staat) hun kinderen financieel te steunen? En zo ja, op welke manier doen zij dit dan? En waarom (niet)? In de officiële statistieken komen deze transacties tussen huishoudens nauwelijks voor. Toch kan financiële steun soms het verschil uitmaken tussen net wel en net niet kunnen rondkomen, of wensen bereikbaar maken die men zelf financieel (nog) niet kan realiseren. Directe familieleden zijn daarbij waarschijnlijk coulantere geldverstrekkers dan commerciële banken en financieringsondernemingen.
5.1
Financiële steun door kinderen aan ouders
Lang geleden waren de kinderen de pensioenvoorziening voor de ouders. Wanneer men oud en gebrekkig werd, kon men rekenen op steun en zorg van de kinderen. In de e 20 eeuw is de collectieve pensioenvoorziening ontstaan, in de vorm van AOW, een bedrijfspensioen en door producten van banken en verzekeraars. Rechtstreekse steun van kinderen aan ouders komt nog sporadisch voor; ongeveer 10 procent van de kinderen doet dat, voornamelijk door onregelmatig geld te geven of door spullen voor hun ouders te kopen.
5.2
Financiële steun door ouders aan kinderen
Ouders kunnen hun kinderen alleen financieel steunen als zij daarvoor de middelen hebben. Voor ongeveer een derde van de ouders is financiële steun daarom niet aan de orde: bij hen ontbreekt simpelweg het geld daarvoor. Van de ouders die daartoe wel de middelen hebben, hevelt slechts een klein deel systematisch en doelbewust vermogen over naar hun kinderen (ongeveer 5 tot 10 procent van de ouders). Ouders stoppen hun financieel onafhankelijke kinderen af en toe wel eens iets toe, maar van systematische financiële steun is nauwelijks sprake. Ouders zeggen weinig te weten van fiscale constructies voor financiële steun aan kinderen, maar kennen desgevraagd wel de specifieke regelingen voor belastingvrije schenkingen. Natuurlijk is het aan de ouders zelf om te beslissen wat zij met hun geld doen. Financiële steun aan volwassen kinderen is maar één van de mogelijke doelen die ouders hebben met hun geld. Redenen voor financiële steun zijn om de kinderen extra 5
Financieel gedrag van werkende jongen, Nibud (2006).
De ouders als financier? / 34
te helpen, of om hun net iets meer financiële ruimte te geven bij bijvoorbeeld de aankoop een auto of een eigen woning. Ouders zullen hun middelen tegen aantrekkelijker voorwaarden ter beschikking stellen dan financiële instellingen. Maar ook het vermijden van erfbelasting speelt ongetwijfeld een rol. Over het algemeen is de kans dat ouders vermogen overhevelen naar hun volwassen kinderen, groter als: 1) het kind jonger is. Ouders verlenen hun kind vooral financiële steun bij het begin van de loopbaan, zoals bij de studie, of een lening voor de eerste auto. De ouders zelf zijn dan ook nog jonger, en hebben relatief hoog inkomen doordat zij nog werken en niet met pensioen zijn. 2) het kind een lager netto huishoudinkomen heeft. Een veel genoemde reden om geen vermogen over te hevelen, is dat het kind dat in financieel opzicht niet nodig heeft. 3) de ouders een hoger inkomen en vermogen hebben. Hoewel kinderen met een laag inkomen vaker financiële steun ontvangen dan kinderen met een hoger inkomen, zien we dit niet terug bij de specifieke vormen 6
van inkomensondersteuning waar in dit onderzoek naar gevraagd is. Dit verband is wel zichtbaar bij het inkomen van de ouders: ouders met een hoog inkomen maken vaker gebruik van de jaarlijkse en de eenmalige belastingvrije schenking en steunen hun kind vaker bij de aankoop van een huis. 4) het kind minder broers en/of zussen heeft. Van de ouders vindt 80 procent het belangrijk om hun kinderen gelijk te behandelen. Hoe groter het gezin, hoe minder er per kind is om te verdelen. 5) ouders en kinderen hoger opgeleid zijn. Een verklaring kan zijn dat hoger opgeleiden meer weten van fiscale regelingen dan lager opgeleiden. Ook kan het zijn dat zij meer met elkaar praten over geld dan lager opgeleiden. Uit het onderzoek onder de jongere generatie bleek verder dat respondenten in de leeftijd tot en met 35 jaar ten opzichte van oudere respondenten : 1. vaker financiële steun ontvangen; 2. vaker financiële steun ontvangen bij de aankoop van een eigen huis; 3. bovengemiddeld vaak geld van hun ouders lenen.
6
Alleen de ondersteuning bij de aankoop van een huis komt significant vaker voor bij kinderen met een laag inkomen.
35 / De ouders als financier?
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze groep zich financieel afhankelijker opstelt ten opzichte van hun ouders dan de respondenten in de hogere leef tijdscategorieën. Aan de andere kant profiteren zij juist meer van de belastingvrije schenkingen door hun ouders. Dat komt wellicht weer doordat de ouders dan ook ouder zijn en meer vermogen hebben opgebouwd, en bovendien meer zicht hebben op (de rest van) hun financiële levensloop. Daardoor zijn zij wellicht meer op zoek naar mogelijkheden om hun kinderen in hun welvaart te laten delen.
5.3
Praten over geld
Uit het onderzoek blijkt dat ouders en volwassen kinderen vaak niet goed op de hoogte zijn van elkaars financiële situatie. Dat men niet tot in detail op de hoogte is, is logisch. Maar ongeveer een derde van de respondenten heeft zelfs geen idee of het eigen inkomen hoger of lager is dan dat van zijn ouders / kinderen. Bijna de helft van de jongere generatie weet niet of hun ouders hun iets zullen nalaten. Verder denken ouders vaak dat hun kinderen geen financiële steun nodig hebben, terwijl kinderen vaak denken dat hun ouders van mening zijn dat zij (de kinderen dus) in hun eigen financiën moeten voorzien. Ouders en volwassen kinderen praten ongetwijfeld met elkaar over geld. Vaak gebeurt dat naar aanleiding van een specifieke gebeurtenis, bijvoorbeeld wanneer een kind op het punt staat een huis te kopen, de ouders hun huis juist verkopen, wanneer de ouders met pensioen gaan of als één van de ouders komt te overlijden. Het zijn vaak beladen momenten, waarbij meestal onder tijdsdruk beslissingen genomen moeten worden die grote financiële gevolgen hebben. Geld op een rustiger moment bespreekbaar maken, kan ertoe bijdragen dat dit soort beslissingen beter overwogen worden en daarom voor beide partijen gunstiger uitpakken.
De ouders als financier? / 36