Academiejaar 2014 - 2015 Tweedesemesterexamenperiode
De intergenerationele impact van een verslaving op volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen
01001746 Sofie T’Kint
1
2
De intergenerationele impact van een verslaving op volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders Sofie T’Kint Promotor: Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen Academiejaar 2014-2015 Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Abstract
Inleiding: Verslavingsproblemen vormen een druk bediscussieerd onderwerp in zowel de wetenschappelijke literatuur als de media. De doorwerking van een afhankelijkheidsproblematiek situeert zich niet enkel in het leven van de persoon zelf, maar ook in dat van zijn ruimere sociale omgeving. Zo dreigt een consistente opvoeding van kinderen in het gedrang te komen omwille van de preoccupatie met het verkrijgen van het middel door zowel de alcoholafhankelijke ouder als de co-afhankelijke ouder. In dit onderzoek wordt gekeken naar de intergenerationele impact die een afhankelijkheidsproblematiek heeft op volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders en hun eigen gezin later. Hoe blikken volwassenen terug op hun kindertijd? Hebben zij parentificatie ervaren en indien ja, hoe beleefden ze dit? Zijn er gevolgen van deze parentificatie op te merken in de latere levensloop en meer specifiek in de opvoeding die zij organiseren voor hun eigen kinderen? Methode: Het onderzoek hanteert een kwalitatieve onderzoeksmethode, meer bepaald een secundaire analyse van een reeds bestaande database. De interviews werden thematisch geanalyseerd gebruik makend van het softwareprogramma Nvivo10. Resultaten: Het opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek heeft in alle gevallen een doorwerking in de latere levensloop. Parentificatie is een veelvoorkomend gegeven binnen deze gezinnen, waar zowel praktische als emotionele zorg voor ouders vaak wordt overgenomen door de kinderen. Deze zorgrol wordt ook in latere relaties verdergezet. Kinderen van alcoholafhankelijke ouders maken veelal het voornemen het met hun eigen nageslacht anders aan te pakken. Voorbeeldfiguren zoals schoonouders worden gezien als belangrijke steunfiguren en inspiratiebronnen voor het organiseren van de opvoeding van eigen kinderen.
3
4
Voorwoord
Tijdens mijn vijf jaar durende opleiding Orthopedagogiek en meer specifiek gedurende de uitwerking van mijn masterproef heb ik vanuit verschillende hoeken op enorme steun kunnen rekenen. Daarom wil ik voor de effectieve uiteenzetting van mijn onderzoek de ruimte nemen om enkele mensen te bedanken. Eerst en vooral wil ik mijn ouders bedanken om mij de kans te geven deze opleiding te volgen en mij telkens met raad en daad bij te staan. Ook voor hun deskundig advies en het nalezen van deze masterproef: bedankt. Daarnaast wil ik ook mijn vrienden en medestudenten bedanken voor de steun en alle onvergetelijke momenten van de voorbije jaren. Dankzij hen zal ik altijd met veel plezier terugdenken aan mijn studententijd in Gent. Ook een speciaal woord van dank aan alle mensen die mij het voorbije jaar gesteund en gemotiveerd hebben om te blijven doorzetten bij het opstellen van deze masterproef. Zonder hun steun zou ik het zeker en vast veel moeilijker gehad hebben. Tot slot wil ik ook mijn promotor Wouter Vanderplasschen bedanken voor zijn deskundig advies en geboden hulp bij het volbrengen van mijn masterproefonderzoek.
5
6
Inhoudstafel Inleiding ................................................................................................................................. 9 1.1. Onderzoeksvragen ................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 1: Literatuurstudie ...............................................................................................11 2.1 Verslaving .................................................................................................................................. 11 2.1.1. Een omschrijving............................................................................................................. 11 2.1.2. Gevolgen voor de opvoeding.......................................................................................... 11 2.1.3. Gevolgen voor het kind ................................................................................................. 12 2.2 Intergenerationele overdracht ................................................................................................ 13 2.2.1 Erfelijke factoren ............................................................................................................. 13 2.2.1.1. Adoptiestudies en tweelingenonderzoek ................................................................ 13 2.2.1.2. Hersenziektemodel van verslaving .......................................................................... 14 2.2.1.3. Dopamineregulering ................................................................................................ 14 2.2.2 Opvoeding ....................................................................................................................... 15 2.2.2.1. Steun en controle .................................................................................................... 15 2.2.2.2. Ouderlijke warmte ................................................................................................... 15 2.2.2.3. Vicieuze cirkel (Keller, 2005).................................................................................... 16 2.2.3. Sociaal-ecologische modellen......................................................................................... 16 2.2.3.1. Sociale leertheorie ................................................................................................... 16 2.2.3.2. Meervoudig risicomodel .......................................................................................... 17 2.2.4. Gevaren in adolescentie ................................................................................................. 18 2.3. Veerkracht................................................................................................................................ 18 Hoofdstuk 2: Methodologie ..................................................................................................21 3.1. Onderzoeksdesign.................................................................................................................... 21 3.2. Dataverzameling ...................................................................................................................... 21 3.3. Respondenten .......................................................................................................................... 22 3.4. Data-analyse ............................................................................................................................ 24 Hoofdstuk 3: Resultaten ........................................................................................................25 4.1 Inleiding..................................................................................................................................... 25 4.2 Opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek ...................................................... 25 4.2.1 Relatie met alcoholafhankelijke ouder ........................................................................... 25 4.2.2 Gezinsklimaat .................................................................................................................. 26 4.2.2.1 Beleving .................................................................................................................... 26 7
4.2.2.2 Periodes van gecontroleerd gebruik ........................................................................ 26 4.2.2.3 Openheid .................................................................................................................. 27 4.2.3 Parentificatie ................................................................................................................... 27 4.2.3.1 Co-afhankelijke ouder............................................................................................... 27 4.2.3.2 Leeftijdsadequate ontwikkeling ............................................................................... 28 4.2.3.3 Verantwoordelijkheid ............................................................................................... 29 4.2.3.4 Zorgrol ...................................................................................................................... 29 4.2.4 Negatieve opvoedingspredictoren .................................................................................. 30 4.2.4.1 Geweld ...................................................................................................................... 30 4.2.4.2 Vriendengroep .......................................................................................................... 30 4.2.4.3 Ouderlijke insensitiviteit en negativiteit................................................................... 30 4.2.4.4 Psychologische controle ........................................................................................... 31 4.2.5 Protectieve factoren ........................................................................................................ 31 4.2.5.1 Ouderlijke steun en monitoring ............................................................................... 31 4.2.5.2 Sociaal vangnet ......................................................................................................... 32 4.3 Huidige gezinssituatie ............................................................................................................... 33 4.3.1 Relaties ............................................................................................................................ 33 4.3.2 Visie op alcohol ................................................................................................................ 33 4.3.3 Voorbeeldfiguren............................................................................................................. 34 4.3.4 Opvoeding eigen kinderen .............................................................................................. 34 Hoofdstuk 4: Discussie ...........................................................................................................35 5.1 Belangrijkste bevindingen ......................................................................................................... 35 5.1.1 Terugblik en beleving kindertijd ...................................................................................... 35 5.1.2 Parentificatie: beleving en mogelijke gevolgen ............................................................... 36 5.1.3 Intergenerationele impact: huidig gezinsleven ............................................................... 37 5.2 Sterktes en belemmeringen...................................................................................................... 38 5.3 Implicaties voor beleid en praktijk............................................................................................ 39 5.4 Aanbevelingen verder onderzoek ............................................................................................. 39 Conclusie ..............................................................................................................................41 Referenties ...........................................................................................................................43 Bijlagen .................................................................................................................................47
8
Inleiding “Ook het percentage personen dat ooit een problematisch alcoholgebruik vertoonde, blijft in 2013 op 10%, zoals in 2008. De proportie dagelijkse drinkers is echter toegenomen sinds de laatste enquête: van 12% in 2008 naar 14% in 2013.” (Gisle & Demarest, 2014, p. 8) Verslavingsproblemen vormen vandaag een druk bediscussieerd onderwerp in zowel de wetenschappelijke literatuur als de media. De doorwerking ervan in het dagelijkse leven is niet te onderschatten. Zo veroorzaakt een verslavingsprobleem naast lichamelijke, psychische en emotionele schade bij de persoon met een verslavingsproblematiek ook schade bij naasten en de ruimere sociale omgeving. Aangezien een verslavingsprobleem een niet te onderschatten impact heeft op de persoon en zijn naaste omgeving, was ik onmiddellijk geïnteresseerd in wat de intergenerationele effecten van een verslavingsprobleem binnen een gezin betekenen. Ervaren volwassen kinderen van verslaafde ouders later binnen het eigen gezin effecten van vroegere ervaringen uit hun jeugd? Het belang van een goede, veilige en consequente opvoeding voor de ontwikkeling van de komende generatie vormde gedurende mijn opleiding aan de universiteit een belangrijk thema. Reeds vanaf de 17e eeuw ontstaat belangstelling voor de opvoeding onder invloed van denkers zoals Comenius (1592-1670) en Rousseau (1712-1778). Door de hoge kindersterfte is het echter pas sinds de 19e eeuw dat het pedagogische opvoeden ook aan aandacht wint binnen de publieke ruimte. Er ontstaan tal van instituties voor jongeren zoals scholen en jeugdbewegingen. Daarnaast blijft ook het belang van de opvoeding binnen de privéruimte een rol spelen. Kinderen worden doorheen de jaren steeds vaker gezien als kapitaal waarin geïnvesteerd moet worden, vaak in het belang van de toekomstige samenleving. Binnen wetenschappelijke literatuur wordt gesteld dat kinderen die opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek een aantal leeftijdsgerelateerde ontwikkelingen dreigen te mislopen onder invloed van de afhankelijkheidsproblematiek van hun ouder(s). Recent onderzoek toont echter dat men allesbehalve kan concluderen dat kinderen van verslaafde ouders gedoemd zijn hier littekens aan over te houden. Er spelen tal van andere omgevings- en kindkenmerken mee in dit verhaal. Gezien er niet algemeen geconcludeerd kan worden dat verslavingsproblemen binnen het gezin een onoverkomelijke invloed uitoefenen op het leven van volwassen kinderen later, is het de bedoeling van dit onderzoek om de intergenerationele impact van het opgroeien in een gezin met één of meerdere alcoholafhankelijke ouders van dichterbij te bestuderen. Uit een onderzoek van Kelley et. al (2007) blijkt dat volwassen dochters van alcoholverslaafde ouders vaak noodgedwongen een ouderrol in dit gezin innemen tijdens hun jeugd. Doordat ze een groter verantwoordelijkheidsgevoel hebben tegenover hun ouders en vaak geen leeftijdsadequate ontwikkeling gekend hebben, ontwikkelen ze ook hogere verwachtingen tegenover hun eigen kinderen later. Ze verwachten ook van deze kinderen een volwassen en verantwoordelijke houding en belemmeren daarbij dus ook hun leeftijdsadequate ontwikkeling. De doorwerking van een verslavingsprobleem gaat dus veel dieper dan enkel de verslaving op zich. Intergenerationele effecten van een verslavingsprobleem op de opvoedingsstijl, meer specifiek op de verwachtingen van volwassen kinderen van verslaafde ouders tegenover hun eigen kinderen later, vormen aldus een interessant onderzoeksopzet. 9
De onderzoeksvraag die hiermee gepaard gaat is in hoeverre de verwachtingen van volwassen kinderen van verslaafde ouders tegenover hun eigen kinderen later beïnvloed worden door deze verslavingsproblematiek. Wat zijn de concrete gevolgen van parentificatie in de latere levensloop? Het begrip ‘parentificatie’, dat slaat op het aannemen van een volwassen rol door een kind, moet echter in zijn ruimere context begrepen worden. Zo wordt er ook doorheen de jaren anders gekeken naar opvoeding van kinderen, waarbij kinderen vroeger van nature al vaker een volwassen rol op zich moesten nemen. Daarnaast kan parentificatie ook voorkomen in andere gezinssituaties, bijvoorbeeld bij het overlijden van één van de ouders. 1.1. Onderzoeksvragen De hierboven weergegeven probleemstelling spitst zich toe op volgende onderzoeksvragen: 1) Hoe blikken volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders terug op hun jeugd en meer specifiek op de opvoeding die ze gekregen hebben? 2) Hebben zij parentificatie ervaren, kunnen zij indien mogelijk weergeven hoe zij dit beleefd hebben en zijn er concrete gevolgen hiervan te merken in hun latere levensloop? 3) Hebben volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders andere verwachtingen tegenover hun eigen kinderen later, ten gevolge van eigen ervaringen in hun jeugd?
In een eerste hoofdstuk van deze scriptie zal ik, via wetenschappelijke literatuur, dieper ingaan op concepten omtrent de verslavingsproblematiek. Zo worden onder andere termen als verslaving, intergenerationele overdracht en veerkracht nader toegelicht. Een tweede onderdeel binnen deze masterproef vormt de aangewende methodologie om tot de onderzoeksresultaten te komen. Er werd gekozen om een secundaire analyse toe te passen op reeds bestaande data. De database behelst 46 interviews afgenomen binnen drie afzonderlijke onderzoeken omtrent de beleving van volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders. Vervolgens wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van de resultatenanalyse. In een laatste onderdeel, de discussie, zal de link tussen de reeds bestaande literatuur en het eigen onderzoek gelegd worden en wordt er ruimte gemaakt om beperkingen van het gevoerde onderzoek te bespreken. Dit onderdeel bevat ook aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Voor de verwijzingen in deze masterproef werd gebruik gemaakt van de APA-referentiemethode ontwikkeld door de American Psychological Association.
10
Hoofdstuk 1: Literatuurstudie 2.1 Verslaving 2.1.1
Een omschrijving
Verslavingsproblemen zijn de voorbije jaren druk onderzocht door verscheidene auteurs. Om het onderwerp van mijn masterproef voldoende duidelijk af te bakenen, wordt een verslavingsprobleem geïnterpreteerd volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders V (American Psychiatric Association, 2013). In de DSM V wordt de omschrijving stoornis in het gebruik van middelen gehanteerd met drie te onderscheiden ernstniveaus. Een stoornis in het gebruik van middelen omvat hier dan het problematisch gebruik van alcohol dat leidt tot beperkingen in het dagelijkse leven. Daarnaast zal de persoon die afhankelijkheid vertoont dit gedrag in de meeste gevallen verderzetten, ondanks de gevolgen op zowel persoonlijk (lichamelijk, emotioneel, craving, …) als interpersoonlijk niveau (relationele problemen, verzeild geraken in gevaarlijke situaties, …) (American Psychiatric Association, 2013). 2.1.2
Gevolgen voor de opvoeding
Met deze omschrijving in het achterhoofd, kunnen we al meteen opmerken dat het opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek verregaande gevolgen heeft voor adolescenten in hun verdere levensloop. Uit onderzoek van Beesley & Stoltenberg (2002) blijkt dat volwassen kinderen van alcoholverslaafde ouders een groter risico lopen op een reeks negatieve uitkomsten in hun latere levensloop. Zo hebben ze meer kans op het ontwikkelen van een verslavingsprobleem, scoren ze hoger op antisociaal gedrag en stemmingsstoornissen, lopen ze meer risico op onderpresteren op school, hebben ze vaak minder zelfvertrouwen en scoren ze hoger op relationele problemen. Verslaafde ouders voelen zich echter wel degelijk in grote mate verantwoordelijk voor hun kinderen (Vanderplasschen e.a., 2006). Een verslaving dient gezien te worden als een chronische, recidiverende aandoening, die naast periodes van excessief gebruik ook periodes van gecontroleerd gebruik of zelfs abstinentie zal omvatten (Barnard & McKeganey, 2004). Vaak proberen ouders, in de mate van het mogelijke, manieren te vinden om goed ouderschap te combineren met hun gebruik. De negatieve gevolgen van het opgroeien in een verslaafd gezin mogen dus niet eenduidig geïnterpreteerd worden als direct gevolg van het verslaafd zijn. Er is evidentie voor het feit dat schadelijke uitkomsten eerder het gevolg zijn van een verslaafde levensstijl dan van het gebruik zelf. Indirect worden kinderen van verslaafde ouders namelijk vaker blootgesteld aan inadequaat ouderschap ten gevolge van de verslavingsproblematiek. Ouderschap wordt in dit geval vaak als problematisch beschouwd omdat het verwerven en gebruik van een middel centraal staat in hun dagelijkse leven (Vanderplasschen e.a., 2002). Zo stellen Tweed & Ryff (1996) dat alcoholafhankelijke ouders minder emotioneel beschikbaar zijn voor hun kinderen en bijgevolg minder consistent zijn in hun opvoeding. Daarnaast spelen ook andere factoren een belangrijke invloed op de doorgave van verslavingsproblemen binnen een gezin, of ruimer, de familie. Bijgevolg speelt het hebben van een sociaal vangnet, de veerkracht van het kind en de aanwezigheid van andere protectieve factoren een prominente rol in het al dan niet doorgeven van problemen van generatie op generatie.
11
2.1.3
Gevolgen voor het kind
Kinderen van verslaafde ouders lopen het gevaar om niet op elk moment een veilige basis te hebben waarop kan worden teruggevallen. Dit zorgt ervoor dat kinderen deels hun onbezorgde jeugd kwijtraken en kan een impact hebben op een aantal domeinen. Zo geraken velen van hen stilaan geïsoleerd; ze zijn sneller volwassen in vergelijking met leeftijdsgenoten en dit wordt al snel voelbaar. Contact met leeftijdsgenoten is echter een belangrijke voorwaarde om tot een goede sociale en emotionele ontwikkeling te komen (Struyven, 2003). Leeftijdsgenoten kunnen niet alleen een belangrijke vorm van steun bieden in moeilijke tijden en bij het ontwikkelen van een gevoel van zelfwaarde, adolescenten identificeren zich vaak ook ten opzichte van hun vrienden. Daarnaast worden tal van sociale vaardigheden aangeleerd in het contact met peers. Zo leren ze omgaan met hun emoties, trainen ze assertieve vaardigheden en leren ze in contact komen met mensen van het andere geslacht. Dit laatste heeft een doorwerking in het latere relationele leven van de adolescenten in kwestie. Naast een verminderd contact met leeftijdsgenoten, lopen kinderen van verslaafde ouders in sommige gevallen ook meer kans op schoolse achterstand. Doordat ze vaak een grotere verantwoordelijkheid dragen in het huishouden, komen ze er soms niet toe hun huiswerk te maken. Ten slotte kan er ook een rolomkering tussen ouder en kind plaatsvinden binnen gezinnen met een afhankelijkheidsproblematiek. Een term om dit te duiden is parentificatie. Kelley (2007) stelt dat parentificatie een belangrijk probleem is tijdens het opgroeien van kinderen in een gezin met een verslavingsprobleem. Door de verslaving van de ouder wordt het kind gedwongen een volwassen rol in te nemen. Kinderen zorgen als het ware voor hun ouders. Het zorg dragen voor de ouders met een alcoholproblematiek kan op verschillende manieren tot uiting komen. Zichtbare vormen van parentificatie zijn: fysiek zorg dragen voor de ouders, overnemen van het huishouden, zorg voor (jongere) gezinsleden, enzovoort. Een term om dit te duiden is child-as-parent zoals beschreven in onderzoeken van Goglia, Jurkovic, Burt & BurgeCallaway (1992) en Walsh (1979). Minder zichtbare vormen van parentificatie zijn het emotioneel zorg dragen voor gezinsleden, en meer specifiek de ouder met alcoholproblematiek, door te luisteren naar bezorgdheden en hen emotioneel gerust te stellen (Chase, Deming & Wells, 1998). Een term die hiervoor gebruikt wordt door Goglia et al. (1992) en Walsh (1979) is child-as-friend en slaat op het feit dat kinderen de rol van verzoener in het gezin op zich nemen. Binnen parentificatie wordt ook gesproken over co-afhankelijkheid. Wanneer slechts één van de ouders een verslavingsprobleem heeft, is de andere ouder vaak gepreoccupeerd met de noden van de verslaafde ouder en heeft deze bijgevolg minder aandacht voor de noden van de kinderen (Kelley, 2007). Door de preoccupatie met hun verslaafde ouder(s) mislopen kinderen in het gezin leeftijdsgerelateerde ontwikkelingskansen. Parentificatie heeft verscheidene gevolgen voor de latere levensloop. Zo zal het overmatig zorg dragen door het kind er in latere relaties toe leiden dat er een gebrek aan individualiteit en autonomie is. Uit onderzoek van Kelley (2007) blijkt dat het voornamelijk vrouwen zijn die de rol van zorgdrager op zich nemen. Dochters zullen vaker zorg dragen en hebben de neiging overmatig bezig te zijn met het emotioneel welbevinden binnen het gezin. Hoewel er lange tijd vanuit is gegaan dat er geen genderverschillen zijn binnen de effecten van een verslavingsprobleem, kan het geslacht van de verslaafde ouder toch een invloed uitoefenen op parentificatie en de rol van zorgdragers binnen het gezin. Wanneer vaders een verslavingsprobleem 12
hebben, neigen dochters naar overbezorgdheid. Wanneer de moeder geen verslavingsprobleem heeft, blijkt dat zij in vele gevallen een buffer kan vormen. Wanneer moeders echter wel een verslavingsprobleem hebben, wordt de rolomkering kind-ouder als groter ervaren. Van moeders wordt namelijk verwacht dat ze van nature meer zorg dragen.
2.2 Intergenerationele overdracht Een verdere verdieping betreft de intergenerationele overdracht van een verslaving. Ook dit begrip zou ik verder willen duiden. In het boek Risk and Resilience van Richard Velleman (1999) worden een aantal mechanismen van continuïteit van een verslavingsprobleem binnen een gezin aangehaald. Onderzoek toont aan dat vele problemen gerelateerd aan een verslaving, vaak van generatie op generatie worden doorgegeven. De mechanismen daartoe zijn complex en hebben zowel een erfelijke, als een persoonsgebonden en een omgevingsverklaring. 2.2.1
Erfelijke factoren
Plutarchus, een Griekse historicus, biograaf en essayist die leefde tussen 44 en 113 na Christus zei ooit ‘Ebrii gignunt ebrios’, oftewel ‘één dronkaard brengt een andere met zich mee.’ De familiale bijdrage aan een verslavingsprobleem wordt bijgevolg reeds lange tijd als vanzelfsprekend gezien. De verhoudingen waarin deze erfelijke factoren een rol spelen zitten echter veel complexer in elkaar. Verschillende genen interageren met omgevingsfactoren, in de verschillende fases van het ontwikkelen van een verslaving. Het klopt dat het risico op het ontwikkelen van een verslaving mede bepaald wordt door de nabijheid en het aantal naasten met deze problematiek. Deze clustering is echter geen bewijs voor een genetische overdracht. Hoewel erfelijke factoren een niet te miskennen rol spelen, zal ik deze slechts kort toelichten met het oog op mijn eigen onderzoeksopzet. 2.2.1.1. Adoptiestudies en tweelingenonderzoek Op het vlak van erfelijkheid zijn er twee grote soorten onderzoek gevoerd naar hoe een verslavingsprobleem van generatie op generatie zou kunnen worden doorgegeven, namelijk adoptiestudies en tweelingenonderzoek. Bij adoptie worden kinderen die geboren worden in een gezin met een verslavingsproblematiek, weggehaald uit deze ‘risicovolle’ omgeving en geplaatst binnen een gezin waar deze problematiek de ontwikkeling van het kind niet bedreigt. Uit onderzoek van Ball (2008) blijkt echter dat adoptiekinderen evenveel kans hebben op het ontwikkelen van een verslavingsprobleem als hun verwanten die wel opgroeien in het gezin met een verslavingsprobleem. Het verplaatsen naar een minder risicovolle omgeving heeft volgens deze bevindingen dus geen effect. Nog volgens Ball (2008) bleek dat het risico op het ontwikkelen van een verslavingsprobleem groter is bij mono-zygotische (identieke) tweelingen, dan bij dizygotische (niet-identieke) tweelingen. Als gekeken wordt naar concrete cijfers binnen dit onderzoek, kan met enige zekerheid gesteld worden dat mannen 50% meer kans lopen en vrouwen 25% meer kans op het ontwikkelen van een alcoholverslaving.
13
De erfelijke factor betreft hier niet één specifiek gen, maar zit verspreid over verscheidene genen die samen bijdragen aan een hoger risico op verslaving. Deze kwetsbaarheid uit zich voornamelijk in het hebben van een gebrekkige inhibitie. Men stelt namelijk dat kinderen die opgroeien in een verslaafd gezin genetisch gezien meer moeite hebben met ‘neen’ zeggen tegen aantrekkelijke voorstellen. Zo lopen ze meer kans op het ontwikkelen van een verslaving. 2.2.1.2. Hersenziektemodel van verslaving Sinds eind de 20e eeuw is er opnieuw meer en meer aandacht voor de biologische basis van een verslaving. De oorzaak hiervan wordt dan gevonden in verslaving als een chronisch recidiverende hersenziekte, een term ontwikkeld door Van den Brink (2005). Verslaving ontstaat in interactie tussen een genetische kwetsbaarheid, aanleg en negatieve gebeurtenissen in de persoon zijn omgeving. Verslaafden hebben volgens dit model een verminderde gevoeligheid voor beloning en slechte impulscontrole. Binnen het hersenziektemodel zien therapeuten de verslaafde persoon als een medische patiënt die via geneesmiddelen en cognitieve gedragstherapie geholpen dient te worden (Blaauw & Roozen, 2012). Uit onderzoek blijkt dat middelen inwerken op de hersenen en dat het verslaafde brein anders functioneert dan niet-verslaafde hersenen. 2.2.1.3 Dopamineregulering In lijn met het voorgaande is er evidentie voor het feit dat een verslaving inwerkt op de dopamineregulering in de hersenen. Dopamine staat in voor de plezierbeleving van mensen en is bijgevolg een soort biologisch overlevingsmechanisme. Een middel zorgt voor een verhoogd gehalte aan dopamine in de hersenen. De hersenen associëren het middelengebruik met overleving en zien het dus als ‘noodzakelijk’. Sommige mensen hebben meer genetische aanleg voor het ontwikkelen van een verslaving en ervaren meer aangename effecten van het middelengebruik. Dit zijn voornamelijk personen met weinig dopaminerge receptoren. Onderzoek van Volkow (2004) heeft geleid tot het I-RISA-model waarbij een verslaving enerzijds wordt verklaard vanuit het feit dat het gebruik van een middel steeds belangrijker wordt voor de verslaafde in vergelijking met andere (natuurlijke) beloningsvormen. Anderzijds vermindert bij verslaafden de mogelijkheid om neen te zeggen tegen deze middelen. Het is mogelijk dat verslaafden van nature minder plezier beleven aan beloningen (anhedonie) en dat ze plezier dus zoeken in psychoactieve middelen. Voortgezet gebruik van deze middelen zorgt er dan voor dat de hersenen transformeren en steeds minder reageren op natuurlijke beloningen, bijgevolg geraken mensen verslaafd.
14
2.2.2
Opvoeding
Met het oog op mijn eigen onderzoeksopzet is de opvoeding die een kind gekend heeft in zijn jeugd een andere belangrijke predictor voor intergenerationele overdracht van een verslavingsprobleem. Een kind heeft van bij zijn geboorte bepaalde kenmerken eigen aan zichzelf. Vaak speelt echter ook de opvoeding die een kind kent gedurende zijn jeugd een niet te onderschatten rol in zijn ontwikkeling tot volwassen persoon. Opgroeien in een verslaafd gezin heeft hoe dan ook een bepaalde invloed op hoe het kind zichzelf zal ontwikkelen. Zoals reeds hiervoor vernoemd zijn ouders namelijk vaak gepreoccupeerd met het verkrijgen van hun verslavingsmiddel en komt de opvoeding daardoor in zekere mate in het gedrang. 2.2.2.1. Steun en controle Twee opvoedingspredictoren die een belangrijke invloed uitoefenen op de ouder-kind relatie en op de harmonieuze ontwikkeling van adolescenten later zijn volgens Barnes, Reifman, Farrell & Dintcheff (2000) ouderlijke steun en controle. Steun wordt door de onderzoekers geïnterpreteerd als ouderlijk gedrag tegenover het kind waaruit blijkt dat het kind geliefd en aanvaard wordt. Voorbeelden hiervan zijn prijzen, aanmoedigen en het geven van affectie. Daarnaast interpreteren ze monitoring als een onderdeel van ouderlijke controle. Monitoring slaat in dit geval op het feit dat de ouders op de hoogte zijn van het doen en laten van hun kind. De resultaten van hun longitudinaal onderzoek bevestigen de hypothese dat ouderlijke steun en monitoring belangrijke voorwaarden zijn om de start van alcoholmisbruik en meer algemeen afwijkend gedrag bij adolescenten te voorkomen. Daarbij wordt gesteld dat monitoring sequentieel volgt op ouderlijke steun. Wanneer ouders dus van in het begin steun geven aan hun kinderen, zijn deze laatsten in de latere levensloop meer ontvankelijk voor ouderlijke monitoring. Binnen het onderzoek werd ook alcoholgebruik bij ouders afgetoetst aan later alcoholmisbruik door adolescenten. Daarbij viel op dat er geen directe link tussen deze beiden terug te vinden is, al is er wel evidentie voor het feit dat ouderlijke alcoholafhankelijkheid een invloed uitoefent op opvoeding en meer specifiek op ouderlijke steun en monitoring. Een belangrijke opmerking die de auteurs hierbij maken is dat de gezinssamenstelling vandaag veel complexer evolueert dan vroeger. Een generalisatie van deze bevindingen kan slechts gemaakt worden indien het onderzoek aan deze verschillende contexten wordt afgetoetst. 2.2.2.2. Ouderlijke warmte Ook Keller, Cummings, Davies & Mitchell (2008) bekwamen met hun onderzoek gelijkaardige resultaten. Uit hun onderzoek bleek dat ouderlijke warmte een belangrijke bijdrage levert aan de emotionele en gedragsontwikkeling van jonge kinderen. Onder warmte wordt ouderlijke sensitiviteit, positieve bekrachtiging en het bieden van affectie verstaan. Bij een alcoholverslaving wordt echter ouderlijke negativiteit en insensitiviteit gestimuleerd. Meer specifiek blijkt dat problematisch alcoholgebruik bij vaders ervoor kan zorgen dat moeders minder ouderlijke warmte tonen ten opzichte van hun kinderen (Edwards, Eiden, & Leonard, 2004; Eiden & Leonard, 1996). Ouders zijn daarenboven meer geneigd psychologische controle zoals manipulatie, toe te passen in de opvoeding van hun kinderen.
15
Daarnaast stellen Keller et al. (2008) eveneens dat monitoring een belangrijk aspect kan zijn van ouderlijke controle. Wanneer ouders van dichtbij hun kind in het oog houden, kan middelengebruik, delinquentie en ander risicogedrag deels vermeden worden. 2.2.2.3. Vicieuze cirkel Een andere indirecte invloed die een verslavingsprobleem heeft op de opvoeding die kinderen binnen dit gezin krijgen, is de vicieuze cirkel van Keller (2005). Zij merkte hier een ander mechanisme op. Een alcoholprobleem zorgt voor grotere onvrede in de relatie en bijkomend ontwikkelen zich relatieproblemen. Deze relatieproblemen resulteerden in vele gevallen in inadequaat ouderschap. Dit had op zijn beurt een invloed op geïnternaliseerde en geëxternaliseerde problemen bij kinderen in dit gezin. Hierbij moet wel de vraag gesteld worden of een alcoholprobleem in de eerste plaats de oorzaak is van onvrede in de relatie en of er mogelijks ook geen omgekeerd verband is tussen relatieproblemen en een verslavingsprobleem. 2.2.3. Sociaal-ecologische modellen Via deze benadering worden verslavingsproblemen gekoppeld aan een groot aantal variabelen. Een leefsituatie bestaat uit verschillende factoren die onderling met elkaar verbonden zijn. Zo speelt, naast persoonskenmerken, ook de context een belangrijke rol in het doorgeven van verslavingsproblemen. 2.2.3.1. Sociale leertheorie In het artikel van Cranford, Zucker, Jester, Puttler & Fitzgerald (2010) wordt de sociale leertheorie aangehaald. Blootstelling aan ouders die alcohol gebruiken staat in een directe relatie met de houding van adolescenten ten opzichte van alcohol. Deze houding voorspelt op zijn beurt het alcoholgebruik van de adolescent zelf. Wanneer ouders plezier beleven aan hun alcoholgebruik, associëren kinderen op hun beurt het drinken van alcohol met vermaak. Hetzelfde geldt voor stress, indien ouders drinken gedurende stresssituaties zijn adolescenten later geneigd hun voorbeeld te volgen. Het alcoholgebruik evolueert dan naar een copingmechanisme. Deze bevinding wordt ook bevestigd in het boek Risk and Resilience van Velleman (1999). Ook daar wordt gedragsmodeling aangehaald als een mogelijke verklaring voor de overdracht van een alcoholverslaving. Mensen worden beïnvloed door het gedrag dat ze zien bij anderen. De ouder-kind relatie vormt volgens hem een ideale grond voor imitatie. Het kind kijkt in vele gevallen op naar de ouder en zal zich ook aan zijn gedrag spiegelen. Modeling zit echter complexer in elkaar dan het zuiver ‘imiteren’ van geobserveerd gedrag. Kalmuss (1984) definieert modeling als een specifieke inname van een bepaalde rol. Zo zouden adolescenten volgens haar zelf agressieproblemen ontwikkelen in die specifieke situaties waarin ze zich in dezelfde rol bevinden als hun agressieve ouder. Deze visie op modeling kan ook verder veralgemeend worden naar de intergenerationele overdracht van verslaving, waarbij een adolescent dus het gevaar loopt een verslavingsprobleem te ontwikkelen in die situaties waarin hij of zij zichzelf in dezelfde rol bevindt als die van zijn of haar verslaafde ouder(s).
16
2.2.3.2. Meervoudig risicomodel In ‘Handboek verslaving: hulpverlening, preventie en beleid’ (2002) wordt verwezen naar het meervoudig risicomodel van Van der Ploeg en Scholte (1990). Zij maken een onderscheid tussen structurele beïnvloedende factoren en veranderbare factoren. Structurele factoren vormen constanten doorheen de opvoeding en zijn moeilijk veranderbaar, intelligentie is bijvoorbeeld een relatief stabiele factor. Veranderbare factoren zijn makkelijker aan te passen. Zo kan het veranderen van vriendengroep gezien worden als een variabele factor. Beïnvloedende factoren kunnen het ontwikkelen van probleemgedrag ondersteunen (risicofactoren) of remmen (protectieve factoren). Volgens hen doen de belangrijkste risico’s zich voor in de gezinssituatie, schoolsituatie, de vriendensituatie en de persoonlijkheid. Een kind dat opgroeit in een gezin met een verslavingsproblematiek loopt dus een verhoogd risico op tal van problemen. Zo groeit het in de meeste gevallen op in een risicovolle gezinssituatie waar het verslavingsprobleem van de ouder een prominente plaats inneemt. Zoals reeds hiervoor vermeld werd, is de ouder vaak gepreoccupeerd met het verwerven van zijn verslavingsmiddel en heeft hij of zij op die manier minder aandacht voor de noden van het kind. Daarnaast kan het onder invloed zijn een negatieve impact hebben op het gedrag van de ouder ten aanzien van de andere gezinsleden. Een ander gevaar is dat het kind zich meer gaat richten op leeftijdsgenoten en in slechte vriendengroepen terechtkomt, waar ook risicogedrag voorkomt. Ten slotte kan ook het slechter presteren op school een gevolg zijn van het opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek. Uit onderzoek van Carle & Chassin (2004) blijkt dat voor het aanvaarden van regels en academisch presteren kinderen van alcoholverslaafde ouders lager scoren dan de controlegroep. Op vlak van sociale competentie is er echter geen significante negatieve invloed ontdekt. Deze bevinding ondersteunt de gedachte dat een verslavingsprobleem bij de ouder interfereert met het ontwikkelen van de mogelijkheid tot het opvolgen van regels, het stellen van niet-afwijkend gedrag en academisch goed presteren, maar dat het geen invloed uitoefent op het kind zijn mogelijkheid tot het maken van vrienden en het deelnemen aan sociale activiteiten. Deze omgevingskenmerken in combinatie met persoonlijkheidskenmerken kunnen resulteren in internaliserend of externaliserend probleemgedrag bij het kind in kwestie. Internaliserend probleemgedrag is bijvoorbeeld teruggetrokkenheid, depressie, angst en komt vaker voor bij meisjes. Kinderen van alcoholverslaafde ouders lopen een groter risico op het ontwikkelen van problemen met emotionele regulatie, negatieve affectiviteit en internaliserende symptomatologie (Colder & Chassin, 1997; Sher, 1991; West & Prinz, 1987). Deze internaliserende symptomatologie kan ervoor zorgen dat de kinderen later zelf ook kwetsbaarder zijn voor het ontwikkelen van een verslavingsprobleem. Ze hebben sneller de neiging via zelfmedicatie verslaafd te geraken of zoeken steun bij een afwijkende peergroep (Kaplan, 1980). Externaliserend probleemgedrag zoals agressie, gebrekkige impulscontrole, antisociaal gedrag komt vaker voor bij jongens die opgroeien in deze gezinnen (Gunning, 1998). Onderstaande figuur geeft het meervoudig risicomodel van Scholte (1999) schematisch weer:
17
Structurele factoren Omgeving
Aanleg
Risicovolle gezinssituatie
Risicovolle schoolsituatie
Risicovolle vriendensituatie
2.2.4
Internaliseren - Somberheid - Angsten - Sociale angsten
Risicovolle persoonlijkheid
Probleemgedrag
Externaliseren - Overbeweeglijk - Agressief - Antisociaal
Gevaren in adolescentie
Adolescentie wordt gekenmerkt door karakteristiek gedrag zoals het nemen van risico's, exploratie, het zoeken van sensatie en nieuwe ervaringen, sociale interactie en speels gedrag (Crews, He & Hodge, 2007). Het is bovendien een periode waarin een aantal laatste hersengebieden rijpen, zoals het gebied voor impulscontrole en het evalueren van korte- en langetermijngevolgen van gedrag. Wanneer adolescenten tijdens deze periode overmatig alcohol consumeren heeft dit gevolgen voor hun latere leven. Alcoholgebruik verstoort namelijk de corticale ontwikkeling waardoor de hogere executieve functies niet tot ontwikkeling komen. Op deze manier wordt impulsief gedrag onvoldoende gecontroleerd en lopen adolescenten risico op het voortzetten van hun drinkgedrag. De adolescentie is dus een belangrijke periode waarin kinderen risico lopen op het ontwikkelen van verslavingsproblemen.
2.3 Veerkracht Niet alle kinderen ervaren echter negatieve gevolgen van het opgroeien in een gezin met een afhankelijkheidsproblematiek. Sommigen slagen er wonderwel in krachten te bundelen om met tegenslagen om te gaan. Een term om dit te duiden is veerkracht. Veerkracht wordt over het algemeen gezien als een succesvolle aanpassing aan de problemen die een verslavingsprobleem met zich meebrengt tijdens het opgroeien. Risicofactoren vormen onder andere ouderlijke onvrede, geweld, beide ouders die problematisch drinken, het feit dat dit drinken in de thuissituatie gebeurt en problemen in de ontwikkelingen van het kind (Velleman & Templeton, 2003).
18
In hun onderzoek bekwamen Wolin & Wolin (1995) zeven grote vormen van veerkracht: inzicht in de verslaving van de ouders, onafhankelijkheid tegenover het gezin, intieme en bevredigende relaties, initiatief nemen, creativiteit, humor en moraliteit (Vanderplasschen, 2002). Wanneer we vergelijken met andere klinische controlegroepen, scoren kinderen van verslaafde ouders vaak relatief laag op het vlak van ontwikkelingsproblemen (Barnard & McKeganey, 2004). Dit wordt deels verklaard vanuit het feit dat kinderen van nature een enorme veerkracht hebben om met moeilijke situaties om te gaan. Hier spelen individuele kenmerken, eigen aan het kind, zoals bijvoorbeeld persoonlijkheid, zelfbeeld, alertheid, responsiviteit, verantwoordelijkheid en autonomie een belangrijke rol. Daarnaast zijn ook omgevingskenmerken zoals de aanwezigheid van familierituelen, positieve rolmodellen en de steun van naaste omgeving van belang (Cosden e.a., 1997). Over het algemeen tonen competente kinderen minder internaliserende problemen en hebben ze een hoger level van positieve gevoelens. Veerkracht kan geassocieerd worden met een verhoogd effect op positieve mentale gezondheid. Dit suggereert dat kinderen van alcoholverslaafde ouders baat hebben bij hulpverlening die competent gedrag bevordert en dat deze preventie en interventie dus niet ten koste gaat van de mentale gezondheid van het kind. Competent gedrag van risicokinderen aanmoedigen kan leiden tot verhoogde emotionele aanpassing en verminderd internaliseren van problemen (Carle e.a., 2004). Eén van de belangrijkste veerkrachtfactoren is het hebben van een sociaal vangnet. Wanneer een gezin ondanks de verslavingsproblemen op een positieve manier functioneert, het kind steun kan vinden binnen en buiten de familie (via bijvoorbeeld een stabiel volwassen familielid of bij een leerkracht) of wanneer het kind zelf beslist om zijn leven in eigen handen te nemen, kunnen de gevolgen van het opgroeien in een gezin met een verslavingsprobleem en bijbehorende risicofactoren ingeperkt worden. Een belangrijke opmerking die Scarr (1992) hierbij maakt is dat men niet moet kijken naar objectief meetbaar gedrag van de ouders of de concrete risicofactoren, maar dat de manier waarop het kind beslist er mee om te gaan bepaalt of hij of zij al dan niet ontwikkelingsproblemen vormt. Het kind is namelijk eindverantwoordelijke over zijn eigen ontwikkeling (Vanderplasschen, 2002).
19
20
Hoofstuk 2: Methodologie In mijn literatuurstudie kwamen enkele belangrijke concepten zoals ‘verslaving’, ‘intergenerationele overdracht’ en ‘veerkracht’ aan bod. Deze werden aan de hand van gevoerde onderzoeken en bevindingen in de wetenschappelijke wereld toegelicht. In een volgend onderdeel volgt een uiteenzetting van de methodologie van mijn onderzoek betreffende Masterproef II. 3.1. Onderzoeksdesign De keuze voor kwantitatief dan wel kwalitatief onderzoek is niet eenduidig en hangt af van verschillende factoren. Hoewel niet simpelweg kan worden geopteerd voor het ene, dan wel het andere, zal er altijd één methode zijn die meer aangewezen is om een bepaald onderzoeksopzet van naderbij te analyseren (Silverman, 2000). Binnen deze masterproef werd gekozen om te werken aan de hand van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Dit voornamelijk omdat binnen de gestelde probleemstelling en onderzoeksvragen de beleving van volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders onderzocht wordt. Binnen kwalitatief onderzoek is het mogelijk nadruk te leggen op de stem en betekenisverlening van de onderzochte subjecten, naast het weergeven van objectieve feiten (Silverman, 2000). Meer specifiek zal de methodologie van mijn onderzoek zich toespitsen op een secundaire analyse van bestaande interviews. Onder een secundaire analyse verstaat men de analyse van door andere onderzoekers en met een ander doel verzameld materiaal (Billiet, 1995). Door reeds bestaand materiaal aan nieuwe probleemstelling en onderzoeksvragen te onderwerpen, kunnen nieuwe conclusies bekomen worden. Er werd voor dit onderzoeksopzet gekozen omwille van verschillende redenen. Zo waren reeds een groot aantal interviews beschikbaar die in lijn lagen met mijn onderzoeksopzet. Drie voorgaande masterproeven werden uitgekozen, waardoor in totaal 46 bestaande interviews geanalyseerd konden worden. Daarnaast zijn er economische redenen die maken dat een secundaire analyse aangewezen is. Veel materiaal blijft na onderzoek verder onbenut, terwijl het juist verrijkend kan zijn dit materiaal ook voor andere onderzoeksvragen te benutten. Daarnaast voorkomt een secundaire analyse overbevraging van de doelgroep en het professionele werkveld van de verslavingszorg. Een knelpunt aan secundaire analyse is dat de interviews met het oog op een specifieke invalshoek afgenomen werden waardoor diepgang rond de eigen onderzoeksvragen niet in elk interview voldoende aanwezig is. Daarnaast zal de gebruikte steekproef enigszins afwijken van de beoogde onderzoeksgroep.
3.2. Dataverzameling De gekozen methodologie impliceert dat gewerkt wordt met reeds bestaande data. Bijgevolg hield de dataverzameling in de masterproeven en betrokken interviews te raadplegen via mijn promotor.
21
Een eerste masterproef die deel uit maakt van mijn onderzoek is die van Van der Heyden & Geeraerts (2011). Zij hanteerden verschillende rekruteringsmethodieken om aan participanten voor hun onderzoek te komen. Zo rekruteerden ze mensen via snowball sampling, startend vanuit hun eigen kennissenkring. Daarnaast zochten ze participanten via flyers en het contacteren van gespecialiseerde organisaties. De tweede masterproef waarop mijn onderzoek dieper ingaat is deze van Lavaert (2011). Ook zij maakte gebruik van snowball sampling om participanten te rekruteren. Bijkomend werd via de dienst Communicatie van de Universiteit Gent een introductiemail verstuurd die gepubliceerd werd in de studentennieuwsbrief om aan voldoende deelnemers te komen. Een laatste onderzoek dat gebruikt werd voor mijn eigen onderzoeksopzet is dat van Raman (2011). Zij stelde een participatiebrief op die uitgedeeld werd in vijf verschillende dokterspraktijken gelegen in de regio Gent. Daarnaast plaatste zij een oproep op het forum van het vrouwenblad Flair en maakte ze eveneens gebruik van snowball sampling om deelnemers te vinden. Ten slotte maakte zij van het Minervaforum van vier studierichtingen (pedagogische- en psychologische wetenschappen, kinesitherapie en geneeskunde, farmacie en rechten) gebruik om studenten voor haar onderzoek te rekruteren.
3.3 Respondenten Om de intergenerationele impact van een verslaving voldoende in de diepte te kunnen onderzoeken, werd voor dit onderzoek geopteerd om de doelgroep af te bakenen als zijnde volwassenen vanaf 18 jaar die opgegroeid zijn binnen een gezin waar één of meerdere ouders alcoholafhankelijk zijn. Er werd gekozen voor volwassen kinderen om de effecten van parentificatie ook in de volgende generatie te bekijken. Zo spitst het onderzoek zich daarnaast toe op hoe volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders de opvoeding van hun eigen kinderen organiseren en of hierin een effect van parentificatie in de eigen jeugd op te merken valt. Er werd gekozen een secundaire analyse te doen, gebruik makend van de masterproeven van Lavaert (2011), Raman (2011) en Van der Heyden & Geeraerts (2011). Hun respondenten vormen dan ook de afbakening van mijn eigen onderzoeksdoelgroep. De doelgroep waarop Lavaert (2011) zich toespitste wordt als volgt omschreven: ‘volwassen kinderen van ouders met een alcoholprobleem tussen de 18 en 65’. Raman (2011) hanteerde volgende omschrijving: ‘jongvolwassen kinderen van ouders met een alcoholafhankelijkheid tussen 18 en 25 jaar’. Van der Heyden & Geeraerts ten slotte hanteerden volgende afbakening: ‘volwassen personen (ouder dan de leeftijd van 18 jaar) die als kind zijn opgegroeid bij ouders met een alcoholverslaving’. De database bestaat uit 11 interviews van Lavaert (2011), 10 interviews afgenomen door Raman (2011) en 25 interviews afgenomen door Van der Heyden & Geeraerts (2011). Als we kijken naar de verhouding man-vrouw, kan gesteld worden dat van de 46 geïnterviewden 31 van het vrouwelijke geslacht waren tegenover 15 mannen. Dit komt overeen met 67,39% vrouwelijke deelnemers tegenover 32,60% mannelijke participanten. Bijgevolg kan geconcludeerd worden dat er meer vrouwen bereid waren mee te werken aan het onderzoek in vergelijking met mannen.
22
GESLACHTSRATIO Man
Vrouw
18 6 5
7 3
LAVAERT (2011)
RAMAN (2011)
7 VAN DER HEYDEN & GEERAERTS (2011)
De gemiddelde leeftijd van de respondenten bedraagt 28,64 jaar en dient mee in rekening genomen te worden. Er wordt gewerkt met een relatief jonge onderzoeksgroep, wat zeker implicaties zal hebben voor het intergenerationele aspect van dit onderzoek.
10
11
15
PLAATS IN DE KINDERRIJ
2
8
Slechts 8 participanten gaven aan enig kind te zijn, tegenover 38 participanten die broers of zussen hadden om op terug te vallen enerzijds of waar ze zorg voor moesten dragen anderzijds. Ook de plaats die zij innemen in de kinderrij zal een invloed uitoefenen op de beleving van hun kindertijd.
ENIG KIND
OUDSTE KIND
JONGSTE MIDDELSTE ONBEKEND KIND KIND
Omdat het onderzoek dieper ingaat op de intergenerationele impact van het opgroeien in een gezin waar één of meerdere ouders alcoholafhankelijk is, wordt ook de gezinssituatie op het moment dat de interviews werden afgenomen besproken. Van de 46 participanten zijn er slechts 9 vrouwen en 4 mannen ondertussen reeds zelf ouder. Van één participant zijn deze gegevens onbekend. De overige 21 vrouwelijke participanten hebben op het moment van afname geen kinderen, net zoals 11 mannelijke participanten. Hier dient echter rekening gehouden te worden met het feit dat de gebruikte onderzoeken reeds enkele jaren geleden werden afgenomen en de gezinssituatie opgenomen in deze masterproef in sommige gevallen zal verschillen van de actuele gezinssituatie waarin de participanten zich momenteel bevinden. Een laatste onderscheid om mijn respondenten te duiden is het geslacht van de alcoholafhankelijke ouder. Dit vooral om ook genderverschillen binnen de impact van een verslavingsprobleem mee in rekening te nemen. Bij 10 participanten is de alcoholafhankelijke ouder de moeder, tegenover 28 participanten waarbij enkel de vader de alcoholafhankelijke ouder is. Bij 8 participanten ten slotte zijn beide ouders alcoholafhankelijk.
23
3.4. Data-analyse Er werd gekozen om de secundaire analyse van de interviews te doen aan de hand van een thematische analyse via Nvivo10. Nvivo10 is een softwareprogramma dat ongeorganiseerde data op een overzichtelijke manier structureert en visueel kan weergeven (QSR International, 2014). Deze analysemethode werd voornamelijk geprefereerd omwille van het feit dat het onderzoek een groot aantal interviews betreft. De datacodering en opslag van 46 omvangrijke interviews wordt via Nvivo10 vergemakkelijkt (Raman, 2011). Daarnaast wordt ook de wetenschappelijke integriteit gegarandeerd door te werken met dergelijke softwareprogramma. Ten slotte wordt ook tegemoetgekomen aan de vereiste dat er transparantie is over de manier waarop de data geanalyseerd werden. Een thematische analyse is daarenboven een theoretisch relatief ongesofisticeerde methode die het mogelijk maakt door een leek te worden uitgevoerd (Daeyaert, 2013). De thematische analyse gebeurde in verschillende stappen. Zo werden de verschillende interviews eerst als individuele gevallen doorgenomen tot deze grondig gekend waren door de onderzoeker. Daaropvolgend werden de verschillende interviews vergeleken door middel van de a-priori benadering waarbij een codeboek werd opgesteld door de onderzoeker zelf op basis van de reeds gevoerde literatuurstudie (Ersie, Orien & Ooy, 2009). De thema’s zijn dus theorie-gebaseerde codes, dit wilt zeggen dat er vertrokken werd van reeds bestaande concepten uit literatuuronderzoek waaraan de interviews werden afgetoetst. Zo wordt onder andere gebruik gemaakt van de opvoedingspredictoren ‘ouderlijke steun’ en ‘ouderlijke monitoring’, het begrip ‘parentificatie’, termen uit het meervoudig risicomodel van Van der Ploeg en Scholte (1990) en de sociale leertheorie. Daarnaast werden via de inductieve methode ook nieuwe nodes toegevoegd die door de participanten zelf aangegeven werden doorheen de interviews. Voorbeelden hiervan zijn hun eigen alcoholgebruik, visie op opvoeding en waarden die voor hen belangrijk zijn. Een combinatie van deze termen vormt de boomstructuur, opgesteld door de onderzoeker. Deze boomstructuur vormt het frame om data te analyseren en is terug te vinden in bijlage. De codes werden daaropvolgend gelinkt aan verschillende tekstsegmenten. Vervolgens werd er op basis van de nodes gezocht naar terugkerende patronen in het kader van de door het onderzoek vooropgestelde onderzoeksvragen. De bespreking van de resultaten werd daaropvolgend gedaan met de boomstructuur als leidraad.
24
Hoofdstuk 3: Resultaten 4.1 Inleiding Doorheen de verschillende interviews met kinderen van ouders met een afhankelijkheidsprobleem, hierna KOAP genoemd, kwamen allerhande boeiende thema’s aan bod omtrent de beleving van hun kindertijd. In dit hoofdstuk wordt getracht een weergave te geven van de kwesties die binnen het gevoerde onderzoek belangrijk worden geacht. Eerst wordt een weergave gegeven van de beleving van hun kindertijd. Daarbij wordt specifiek gefocust op de steunfiguren die ze in deze periode hadden, of er parentificatie aanwezig was en hoe deze door hen ervaren werd. Om aan het intergenerationele aspect van dit onderzoek te voldoen wordt daarenboven gepoogd de huidige gezinssituatie in kaart te brengen en na te gaan of er een impact is van de eigen kindertijd op de huidige opvoeding die ze aan eigen kinderen geven. 4.2 Opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek Een eerste onderdeel binnen de resultatenanalyse handelt over hoe KOAP het opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek ervaren en hoe ze hierop terugblikken. De relatie met de alcoholafhankelijke ouder wordt besproken, het gezinsklimaat waarin ze opgroeiden en het begrip parentificatie worden van naderbij geanalyseerd. Binnen het gevoerde onderzoek is het de bedoeling om de impact van een verslavingsproblematiek dieper te bestuderen gericht op opvoeding. De resultatenanalyse zal zich bijgevolg ook toespitsen op negatieve opvoedingspredictoren. Daarnaast worden enkele protectieve factoren besproken die maken dat de veerkracht van deze volwassenen ondersteund werd. 4.2.1 Relatie met alcoholafhankelijke ouder De relatie met de alcoholafhankelijke ouder wordt heel uiteenlopend beschreven. Een eerste deel van geïnterviewde KOAP geeft aan weinig tot geen binding te voelen met zijn alcoholafhankelijke ouder. Wanneer de alcoholafhankelijke ouder mannelijk is dan worden moeilijkheden als verbaal en fysiek geweld aangehaald. Bij moeders met een alcoholafhankelijkheid spelen vooral een gebrek aan moederlijke warmte en het niet opnemen van een zorgrol mee. Voor velen is de band met hun alcoholafhankelijke ouder echter niet zo eenduidig en zijn er naast negatieve periodes ook momenten waarin wel verbinding terug te vinden is. Op bepaalde momenten kon/kan ik echt heel goed met hem praten. Ik merk wel dat hij alles voor mij zou doen. Hij is zo’n lieve man, eigenlijk kan je daar geen slecht woord over zeggen behalve zijn probleem. (Vrouw, 23 jaar)
Deze verbinding wordt vooral gevonden op momenten dat de alcoholafhankelijke ouder beschikbaar is om mee te praten, interesse toont in het doen en laten van hun kind, in het feit dat deze ouder verantwoordelijkheden opneemt ondanks zijn of haar verslavingsprobleem of uit loyaliteit naar de ouders toe. Zo gaven verschillende KOAP aan dat ondanks alles de band tussen een ouder en kind niet te ontkennen is en dat er altijd een zekere loyaliteit zal zijn naar de alcoholafhankelijke ouder toe. 25
Daarnaast werd aan enkele participanten de vraag gesteld of ze de afhankelijkheidsproblematiek van hun desbetreffende ouder anders ervaren zouden hebben mocht deze ouder de moeder zijn. Zes van de acht participanten gaven aan dat ze de rolomkering wel degelijk als erger zouden ervaren indien de alcoholafhankelijke ouder moeder was geweest. Dit voornamelijk omdat ze van mening zijn dat een moeder meer verantwoordelijk is voor de zorg en warmte in een gezin. Het zou moeilijker geweest zijn moest mijn moeder drinken. Ik ben van mening dat voor kinderen tot 9-12 jaar bemoedering belangrijker is dan bevadering. Ik denk dat het dan ook erger zou zijn voor kinderen als de moederfiguur zou wegvallen. (Man, 40 jaar)
4.2.2 Gezinsklimaat 4.2.2.1 Beleving Wanneer KOAP terugblikken op hun jeugd, valt het op dat velen gevoelens van onzekerheid en onvoorspelbaarheid rapporteren. Zo geven ze aan dat ze als kind vaak moesten raden naar de toestand waarin de alcoholafhankelijke ouder zich zou bevinden bij thuiskomst. Afhankelijk hiervan konden ze voorspellen of het een leuke dan wel onaangename avond zou worden. Ik weet dat ik vaak door het raam stond te kijken of mijn vader er aan kwam. Ik was altijd blij als ik hem zag. Ik was blij dat hij naar huis kwam. Als hij dan thuis kwam moesten we raden naar zijn toestand. Als hij dan dronken was voelde ik me echt machteloos. (Vrouw, 53 jaar)
Daarnaast geven verschillende participanten aan dat de beleving binnen het gezin verschilt van kind tot kind. In sommige gevallen hebben ze het gevoel de alcoholverslaving bewuster meegemaakt te hebben dan andere broers of zussen, in andere gevallen waren de participanten jonger en gaven ze aan dat oudere broers of zussen de problemen veel bewuster hebben doorgemaakt. Leeftijd, plaats in de kinderrij en kindkenmerken (vermijding vs. confrontatie) spelen schijnbaar een rol in de beleving van de afhankelijkheidsproblematiek binnen het gezin. Toen we jong waren heeft zij ook meer gezien, hij is tijdelijk gestopt wanneer zij 6 jaar was. We hebben dezelfde ervaring, maar zij is op een totaal andere manier met de situatie omgegaan. Ze heeft ook een heel ander karakter dan mij, ik ben meer een bemiddelaar. (Vrouw, 31 jaar)
4.2.2.2 Periodes van gecontroleerd gebruik Een afhankelijkheidsprobleem is echter geen stabiel gegeven en kent naast piekperiodes ook periodes waarin de ouder mindert of zelfs tijdelijk stopt met het gebruik van een middel. KOAP geven dan ook aan dat hun kindertijd niet enkel gekenmerkt werd door periodes van alcoholmisbruik, maar dat de ouder in vele gevallen pogingen ondernomen heeft om dit gebruik af te bouwen. KOAP rapporteren hierover dat tijdens deze periodes de rust in het gezin deels terugkeerde, maar dat het er wel voor zorgde dat de confrontatie met hoe het zou kunnen zijn des te groter was.
26
Die periodes wisselden elkaar echt systematisch af, een goeie periode en dan een slechte, enz. De overgang was altijd heel bruusk. In de goede perioden was alles heel goed en de volgende dag kon het dan heel slecht zijn. (Vrouw, 31 jaar)
4.2.2.3 Openheid Een laatste onderdeel binnen de gezinssituatie is de mate waarin er openheid is om te spreken over de afhankelijkheidsproblematiek binnen het gezin. 18 van de 22 participanten die spraken over openheid geven aan dat de alcoholafhankelijkheid binnen het gezin absoluut niet bespreekbaar was. Zowel tegenover familie als tegenover de buitenwereld werden de kinderen verplicht de problemen binnen het gezin te verzwijgen. Een aantal participanten geeft aan dat ze hier zelf ook niet graag over spraken uit schaamte. Maar hij liep mama’s probleem steeds uit de weg. Ik kon er met hem niet over praten omdat het taboe was thuis. (Vrouw, 42 jaar)
Een minderheid (n=4) geeft aan dat ze binnen het gezin wel over de alcoholafhankelijkheid konden spreken en dit werd door allen als ondersteunend ervaren. Zo zorgde het praten ervoor dat geventileerd kon worden over gevoelens, vinden gezinsleden steun bij elkaar en hadden KOAP het gevoel betrokken te worden in de situatie. In ons gezin hebben wij daar altijd openlijk over kunnen over praten. Ik kan er zelfs over praten met hem. Dat helpt wel. (Vrouw, 23 jaar)
4.2.3 Parentificatie Het begrip parentificatie werd voor het eerst beschreven door Boszormenyi-Nagy en Spark in 1973 en slaat op het feit dat cross-generationeel van familieleden, in vele gevallen kinderen, verwacht wordt dat ze noden van de vorige generatie vervullen. Met andere woorden slaat parentificatie op het feit dat er emotioneel en functioneel rolomkering plaatsvindt tussen ouder en kind (Chase e.a., 1998). Parentificatie is een gelaagd begrip en moet dus in een ruimere context begrepen worden. Zo kan parentificatie opgevangen worden door de niet-afhankelijke ouder, heeft het een invloed op leeftijdsgerelateerde ontwikkelingen en kan parentificatie op verschillende manieren tot uiting komen. 4.2.3.1 Co-afhankelijke ouder Hoewel slechts in acht van de 46 gezinnen beide ouders een alcoholproblematiek hebben, is ook in andere gezinnen de niet-afhankelijke ouder vaak onvoldoende beschikbaar om de ouderrol ten volle op zich te nemen. Een term om dit te omschrijven is co-afhankelijkheid. Vaak is de niet-afhankelijke ouder onvoldoende aanwezig voor de kinderen binnen het gezin omdat hij of zij gepreoccupeerd is met de noden van de alcoholafhankelijke ouder. 14 participanten geven gedurende het interview aan dat ze weinig steun hebben aan de nietafhankelijke ouder. Twee participanten menen zelfs dat de niet-afhankelijke ouder zelf begon te drinken uit onmacht niets te kunnen veranderen aan de situatie. Vaak wordt aangehaald dat de co27
afhankelijke ouder niet tegen de afhankelijke ouder durft ingaan, zelf veel afwezig is omwille van het werk of niet omtrent de alcoholproblematiek wilt spreken. Ik vond dat mijn vader voor hulpverlening voor mijn moeder moest zorgen. Maar hij bracht zelf drank binnen. Dat vind ik nog steeds erg. Ik vind ook dat hij zijn kinderen had moeten helpen, maar moeder had te veel macht over hem. Hij heeft het nooit opgenomen voor zijn kinderen. (Vrouw, 57 jaar)
Slechts vijf van de 19 participanten die over de co-afhankelijke ouder spreken geven aan dat deze ouder veel voor hen heeft opgevangen en een enorme steun betekende. Bij vier van deze vijf personen was de niet-afhankelijke ouder de moeder en werd vooral het feit dat zij de kinderen beschermde en afschermde van de alcoholproblematiek als steunend ervaren. Ik heb eigenlijk als kind nooit beseft dat vader een probleem had. Moeder heeft ook heel erg haar best gedaan om ons hiervoor te beschermen. (Vrouw, 55 jaar)
4.2.3.2 Leeftijdsadequate ontwikkeling Zoals in de literatuurstudie besproken is een leeftijdsadequate ontwikkeling één van de zaken die in het gedrang komt wanneer een kind opgroeit in een gezin met een afhankelijkheidsproblematiek (Kelley, 2007). Aansluiting bij de peergroep is echter belangrijk voor het ontwikkelen van tal van sociale competenties. Vijf participanten geven tijdens het interview aan dat ze sneller volwassen waren in vergelijking met leeftijdsgenoten. Hierin schuilt het gevaar dat KOAP voor problemen niet terecht kunnen bij leeftijdsgenoten, omdat de kloof met hen als te groot ervaren wordt. Ook schoolse achterstand wordt aangegeven als een van de dreigingen van het opgroeien bij alcoholafhankelijke ouders. In de interviews werd enerzijds aangegeven dat op jonge leeftijd gestopt moest worden met school omwille van het geldtekort binnen het gezin. Anderzijds wordt het schools functioneren belemmerd door het gezinsklimaat waarin kinderen opgroeien. Mijn broer en ik konden ‘s avonds vaak niet slapen. Hij besefte niet dat wij naar school moesten. Na een jaar op die manier geleefd te hebben, word je echt zot! (Man, 22 jaar)
Een alcoholproblematiek heeft echter niet enkel negatieve implicaties voor het schools functioneren. Zo presteerden een aantal geïnterviewde KOAP zeer goed op school om bevestiging en aandacht te krijgen. Daarnaast bepaalde hun verleden voor een aantal KOAP ook de studiekeuze die ze later maakten. Zo kozen sommigen ervoor hun ervaringsdeskundigheid te gebruiken door een professionele carrière in de zorg uit te bouwen. Ik wou altijd blijven voldoen aan zijn verwachtingen. Goed studeren zodat ik hem gelukkig kon maken. (Vrouw, 20 jaar)
28
4.2.3.3 Verantwoordelijkheid Een specifieke vorm van parentificatie is dat kinderen in het gezin de ouderrol op zich nemen en de alcoholafhankelijke ouder wijzen op zijn of haar verantwoordelijkheid. Daarbij proberen ze op verschillende manieren de ouder inzicht te bezorgen in de ernst van de problematiek en trachten ze hem of haar te overtuigen in behandeling te gaan. 18 participanten hebben het in de gesprekken over de moeilijkheden en tegenwerking die ze hieromtrent ondervonden in hun kindertijd. Vaak gaat het gevoel van verantwoordelijkheid gepaard met machteloosheid als de ouder weigert te luisteren naar de raad van de kinderen. Ik voelde mij vaak machteloos als kind. Je kan er niets aan doen en aan veranderen. Je kan hem wel proberen zeggen en hem smeken te stoppen maar dat hielp niets uit… (Man, 24 jaar)
4.2.3.4 Zorgrol Bij parentificatie worden kinderen vaak gedwongen een zorgende rol op te nemen binnen het gezin. Bij child-as-parent wordt van het kind vooral praktische steun verwacht zoals overnemen van het huishouden, zorg voor andere kinderen, enzovoort. Wanneer het kind gezien wordt als child-asfriend wordt vooral een beroep gedaan op emotionele steun. Ten opzichte van de alcoholafhankelijke ouder rapporteerden 14 vrouwelijke participanten dat ze doorheen hun jeugd praktische hulp moesten bieden. Dit ging in vele gevallen over het doen van het huishouden en boodschappen of het geven van een financiële bijdrage. Zes vrouwelijke participanten boden daarnaast ook emotionele steun aan de alcoholafhankelijke ouder. Als kind moest ik 4 tot 5 maal per dag naar de winkel achter pintjes voor moeder. Ik was toen ongeveer 8 of 9 jaar. (Vrouw, 51 jaar)
Slechts vier mannelijke participanten gaven tijdens het interview weer praktische hulp te hebben geboden aan de alcoholafhankelijke ouder, naast twee mannelijke participanten die ook als emotionele vertrouwenspersoon fungeerden. Een kanttekening die hier gemaakt dient te worden is dat er slechts 15 mannelijke participanten deelnamen aan het interview. Dan kwam hij wenen bij u en was hij extreem fatalistisch. Het was net een klein kind die je moest troosten. Hij legde hem vaak op de grond en begon dan hij te wenen. (Man, 22 jaar)
Als we kijken naar de zorg voor andere gezinsleden, rapporteren tien vrouwelijke participanten dat ze op een bepaald moment de child-as-parent rol moesten opnemen tegenover de niet-afhankelijke ouder of broers/zussen. Daarnaast geven zes vrouwelijke participanten aan dat ze child-as-friend waren voor de niet-afhankelijke ouder. Twee mannelijke participanten rapporteren dat ze praktische hulp boden aan andere gezinsleden en drie mannelijke participanten boden ook emotionele steun. Thuis lag de was in dikke hopen op de vloer. Moeder kocht zelfs geen wc-papier, we moesten van haar krantenpapier gebruiken. Ik voelde mezelf moederkloek voor de kinderen en dat gevoel om voor iedereen te moeten zorgen is er nog steeds. (Vrouw, 57 jaar)
29
4.2.4 Negatieve opvoedingspredictoren Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat er in een gezin met een afhankelijkheidsproblematiek tal van negatieve opvoedingspredictoren aanwezig kunnen zijn die een harmonieuze ontwikkeling van kinderen in het gedrang brengen. Een aantal van deze negatieve opvoedingspredictoren werden bijgevolg aan de gebruikte interviews afgetoetst. 4.2.4.1 Geweld Een eerste negatieve opvoedingspredictor is de mate waarin er verbale en fysieke agressie aanwezig is binnen het gezin. Tijdens de interviews werd aangegeven dat er onder invloed van alcohol vaak ruzies ontstonden binnen het gezin die escaleerden in verbaal en fysiek geweld. In bijna de helft van de gevallen (n=22) werd fysiek geweld gerapporteerd. Meestal ging het om agressief gedrag gesteld door de alcoholafhankelijke ouder ten opzichte van alle op dat moment aanwezige gezinsleden. In geval van agressief gedrag tegenover de partner en niet tegenover de kinderen, voelden deze laatsten zich echter vaak verantwoordelijk om tussen te komen en de betrokken ouder te beschermen. Hoewel het minder sterk in de interviews naar boven kwam, geven acht KOAP daarenboven aan dat er verbale agressie binnen het gezin was. 4.2.4.2 Vriendengroep Zoals het meervoudig risicomodel van Van der Ploeg en Scholte (1990) aangeeft zijn er zowel aan de gezinssituatie, persoonlijkheid, schoolsituatie als vriendengroep risico’s verbonden tijdens het opgroeien tot een volwassen persoon. Daar de gezinssituatie en schoolsituatie hierboven reeds besproken werden, wordt ervoor gekozen hier slechts kort de vriendengroep van KOAP aan te halen. KOAP die opgroeien in een negatief gezinsklimaat hebben de neiging voor steun hun toevlucht te zoeken bij peergroepen. Het gevaar schuilt er in dat ze zich identificeren met een peergroep die zelf middelen gebruikt en dat de negatieve spiraal van afhankelijkheid bijgevolg verdergezet wordt. Tijdens de interviews geven slechts vier participanten aan op een bepaald moment in hun leven zelf op het slechte pad te zijn geraakt omwille van het ontvluchten van hun thuissituatie. Ik ben zelf ook even op het verkeerde pad gegaan. Ik had heel wat slechte vrienden en ontsnapte thuis altijd om uit te gaan. (Vrouw, 24 jaar)
4.2.4.3 Ouderlijke insensitiviteit en negativiteit Bowlby (1969) stelt dat ouderlijke sensitiviteit slaat op het feit dat ouders in staat zijn de signalen en behoeften van hun kinderen op te vangen. Bijgevolg is dit een belangrijke determinant voor hechting. Opvoeding door ouders met een afhankelijkheidsproblematiek wordt echter vaak gekenmerkt door ouderlijke insensitiviteit ten gevolge van preoccupatie met het verkrijgen van hun middel. Tijdens de interviews wordt door zes participanten vooral onvoorspelbaarheid en een gebrek aan liefde aangehaald als kenmerkend voor de relatie met de alcoholafhankelijke ouder.
30
Dat is een van de ergste dingen dat je iemand kan aandoen, volgens mij. Hij gaf me de boodschap: “Ik zie u graag, maar ik weet het toch niet zeker, misschien zie ik u zus toch liever,…”. Make up your mind please. (Man, 21 jaar)
Bij ouderlijke negativiteit is de ouder vervallen in een patroon van negatieve gedachten die hij of zij projecteert op andere aanwezige gezinsleden. Het gevaar schuilt hem in de effecten hiervan op het zelfbeeld van de volgende generatie. Acht participanten rapporteren dat de alcoholafhankelijke ouder soms last had van negatieve gedachten en deze aan hen uitte. Als klein kind is dat niet normaal dat je jouw vader in de zetel aantreft als een hoopje miserie. Jouw vader moet een persoon zijn waar je naar kan opkijken en die stevig achter jou staat. (Man, 23 jaar)
4.2.4.4 Psychologische controle Een laatste negatieve opvoedingspredictor is de mate waarin binnen het gezin psychologische controle zoals manipulatie gebruikt wordt tijdens de opvoeding. Uit negen gesprekken met KOAP blijkt dat psychologische controle vooral werd toegepast op het stilzwijgen van de problemen thuis, wanneer het kind de stap zet om alleen te gaan wonen of op momenten van ruzie. Vlak voordat ik vertrok zei mijn vader dat ik mijn leven aan het verpesten was door in de psychiatrie te gaan zitten. En mijn mama zei dat als het zo slecht bleef gaan met mij dat mijn papa hem ging dood drinken en dat zij zichzelf iets zou aandoen. (Vrouw, 20 jaar)
4.2.5 Protectieve factoren Binnen een gezin met een afhankelijkheidsproblematiek zijn echter niet enkel negatieve opvoedingspredictoren aanwezig. Vaak zijn er tijdens de kindertijd belangrijke steunfiguren of veerkrachtfactoren die maken dat de harmonieuze ontwikkeling tot volwassene niet geheel in het gedrang komt. Ook binnen de interviews werden tal van protectieve factoren aangehaald die maakten dat de meeste volwassenen de dag van vandaag goed functioneren, ondanks ervaringen uit hun kindertijd. 4.2.5.1 Ouderlijke steun en monitoring Ouderlijke steun en monitoring slaat enerzijds op het feit dat ouders gedrag stellen waaruit het kind kan afleiden dat het geliefd en aanvaard wordt, anderzijds slaat monitoring op het feit dat ouders tot op zekere hoogte weet hebben van het doen en laten van hun kinderen en dit doen en laten ook opvolgen. Hoewel goed ouderschap door de afhankelijkheidsproblematiek in het gedrang kan komen, wordt tijdens de interviews door zeven participanten aangegeven dat de ouder op nuchtere momenten vaak veel liefde en aandacht geeft.
31
Ik heb nooit het gevoel gehad dat onze ouders ons niet graag zagen. Er was dus altijd wel een beschermende en liefdevolle, open en vertrouwelijke band. (Vrouw, 31 jaar)
De mate waarin de ouders beschikbaar waren voor de KOAP wordt minder positief ervaren. Termen als ‘verwaarlozing’ en ‘onvoorspelbaarheid’ komen hier meerdere malen aan bod. Deze beschikbaarheid ontbrak zowel lichamelijk, zo geven twee participanten aan dat hun ouders hen soms vergaten af te halen op school, als emotioneel. Emotioneel zijn zowel de afhankelijke als nietafhankelijke ouder vaak onvoldoende beschikbaar om steun bij te vinden. Daarnaast is ook bevestiging een gegeven dat doorheen de interviews als negatief wordt ervaren. Zo geven acht participanten aan weinig tot geen bevestiging gekregen te hebben tijdens hun kindertijd, hoewel ze hier wel nood aan hadden. Ik heb ook een enorm tekort aan bevestiging. Ik heb als kind nooit eens gehoord: “je hebt dat goed gedaan op school”. Het zou echt zo een deugd gedaan hebben om eens bevestiging te krijgen. (Vrouw, 23 jaar)
Ouderlijke monitoring kwam tijdens de kindertijd van de participanten het meeste in het gedrang omdat de ouder in dronken toestand geen zicht had op wat zijn of haar kinderen deden. Zes participanten geven aan vaak van huis weg te zijn gelopen en geen uur te krijgen wanneer ze uit gingen. Bij mijn papa kregen wij, al vanaf wij klein waren, alle vrijheid. Wij mochten naar de Gentse feesten wanneer we wouden, we mochten veel uitgaan, feestje houden bij ons thuis. Dat was wel tof maar we hadden geen grenzen. Mijn kleine zus kon daar niet mee omgaan. (Vrouw, 23 jaar)
4.2.5.3 Sociaal vangnet Het hebben van een sociaal vangnet is één van de belangrijkste protectieve factoren tijdens het opgroeien in een gezin met een afhankelijkheidsproblematiek. Doorheen de interviews werd het meeste aangegeven dat steun gevonden werd bij broers of zussen (n=15). Daaromtrent gaven vijf participanten aan dat ze menen dat de verwerking moeilijker zou lopen indien ze geen broers of zussen zouden hebben om op terug te vallen. Een tweede belangrijke steunfiguur was voor velen de moeder (n=14), gevolgd door de grootouders (n=10) en de partner (n=9). 11 participanten geven daarnaast aan steun te vinden bij andere familieleden zoals nichten, nonkels, tantes, stiefvader, meter, … Slechts twee participanten zeggen ook steun te hebben gevonden bij hun vader. Vrienden vormen een ander belangrijk deel van het sociale vangnet, al valt het op dat tegenover hen toch een zekere drempel ervaren wordt voordat KOAP openlijk hun verhaal vertellen. Gevoelens van schaamte en het hen niet willen belasten worden aangegeven als redenen om niet op hen terug te vallen voor steun. 10 participanten geven aan dat ze een aantal goede vrienden hebben waarvan ze weten dat ze er altijd bij terecht kunnen. Ook het amuseren en vergeten van zorgen wordt een aantal keer (n=3) vermeld als steunend.
32
4.3 Huidige gezinssituatie Een tweede onderdeel binnen de resultatenanalyse behelst de huidige gezinssituatie en de impact die het opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek hierop heeft. Eerst wordt nagegaan of binnen het relationele leven van KOAP effecten van de kindertijd gerapporteerd worden. Daarnaast zal ook de visie op zowel het eigen alcoholgebruik als het alcoholgebruik van partner en eventuele kinderen geanalyseerd worden. Specifiek gericht op opvoeding wordt gekeken naar voorbeeldfiguren die de KOAP gekend hebben gedurende hun jeugd en nu nog in hun volwassen leven. Een laatste analyse die wordt gemaakt is of er een impact is van het verleden op de opvoeding die georganiseerd wordt voor het nageslacht. 4.3.1 Relaties Wetenschappelijke literatuur stelt dat bepaalde gebeurtenissen uit de kindertijd van KOAP mogelijks zorgen voor een impact op het aangaan van latere relaties. Binnen dit onderdeel wordt nagegaan of er effectief implicaties gerapporteerd worden voor het relationele leven van kinderen van alcoholafhankelijke ouders. Het belang van het vinden van een goede partner wordt door een aantal KOAP (n=6) aangehaald omdat deze vaak één van de belangrijkste steunfiguren vormt in het latere leven. Dit is echter geen evident gegeven wetende dat zes participanten aangeven problemen te hebben met het vertrouwen van nieuwe mensen en vaak een teruggetrokken houding aannemen. Andere opvallende kenmerken die KOAP aangeven is dat ze in een relatie vaak (n=7) opnieuw een zorgende rol op zich nemen en een groot verantwoordelijkheidsgevoel ervaren. Ook de gevolgen van een tekort aan bevestiging worden een aantal keren aangehaald, zo zijn enkele KOAP perfectionistisch, geven ze aan weinig reserves te hebben opgebouwd (n=3) en hebben ze in huidige relaties veel bevestiging nodig. 4.3.2. Visie op alcohol Het eigen alcoholgebruik is een gevoelig thema voor de meeste KOAP. 14 participanten geven aan een moeilijke relatie te hebben met alcohol, voornamelijk uit schrik om zelf verslaafd te worden. Acht participanten hebben in het verleden zelf een periode gekend waarin ze een bepaald middel (alcohol of drugs) overmatig consumeerden. Zeven participanten zeggen een evenwicht gevonden te hebben in hun alcoholgebruik, tegenover zes participanten die nooit drinken. Het is veel moeilijker om te zeggen ‘ik doe het met mate’. Ik heb schrik dat als er iets ergs zou gebeuren dat ik naar alcohol ga grijpen. Dat is mijn grootste angst hé, dat ik of mijn lief alcoholieker gaan worden. (Man, 24 jaar)
Van de negen participanten die praten over het alcoholgebruik van hun partner of kinderen, geven er vijf personen toe dat ze regels opleggen omtrent het alcoholgebruik van hun partner of het er op z’n minst moeilijk mee hebben wanneer deze alcohol consumeert. Eén participant heeft momenteel een relatie met een persoon die zelf alcoholafhankelijk is. Drie participanten geven aan dat ze het enorm moeilijk zouden hebben indien hun kinderen alcohol zouden consumeren. 33
Als mijn kinderen drinken heb ik het ook wel moeilijk. Ik kan er niet tegen en zal er altijd iets over zeggen. (Vrouw, 53 jaar)
4.3.3 Voorbeeldfiguren Wanneer de opvoeding door de eigen ouders voor een stuk wegvalt, zoeken KOAP andere voorbeeldfiguren aan wie ze zich spiegelen. De belangrijkste voorbeeldfiguren waren voor de participanten de schoonouders (n=7), gezinnen van vrienden of familie (n=7) en de niet-afhankelijke ouder (n=4). Drie participanten geven aan dat het hebben van een stiefvader hun toonde hoe het anders kan en twee participanten vonden ook een voorbeeldfiguur in een oudere broer of zus. Van schoonouders leerden KOAP vooral hoe ze bepaalde huishoudelijke taken of verzorging moesten doen. Schoonouders hielpen daarnaast bij het zoeken naar werk of boden ondersteuning op momenten dat het moeilijk liep. Gezinnen van vrienden en familie werden vooral als confronterend ervaren omdat deze toonden hoe het er in andere gezinnen aan toegaat. Als ik bij vrienden thuis blijf mee-eten en zie wat een echt gezin functioneert dan ben ik wel jaloers. Ik ben jaloers op het geluk dat sommige mensen hebben, op hun normale gezinssituatie. (Man, 23 jaar)
4.3.4 Opvoeding eigen kinderen Als we ons in een laatste onderdeel toespitsen op de opvoeding die KOAP geven aan hun eigen kinderen dan zien we dat zes participanten aangeven dat ze het met hun eigen kinderen anders willen aanpakken. Twee van deze zes personen zeggen daarbij hulp nodig te hebben van hulpverleners. Andere belangrijke aspecten zijn een goede band hebben met de kinderen, openheid en over alles kunnen spreken binnen het gezin, het feit dat de kinderen niet voor de ouders moeten zorgen en dat KOAP vaak heel veel hulp willen bieden aan hun kinderen omdat ze deze hulp vaak zelf niet gekend hebben gedurende hun jeugd. Drie participanten vermelden bewust geen kinderen te willen, uit schrik om opnieuw zorg te moeten dragen voor iemand. Bescherming is een ander gegeven dat veel naar voor komt. Zo geven zes participanten aan dat ze hun kinderen beschermend opvoeden en hen liever niet bij de eigen ouders achterlaten. Twee participanten merken daarbij op dat ze het moeilijk hebben om open te zijn over de alcoholproblematiek van hun eigen ouders en dat ze dit bijgevolg verzwijgen. Eén participant zegt tijdens het interview dat zijn eigen zoon momenteel middelenafhankelijk is. Niet elke participant is echter negatief over de gekregen opvoeding en zegt daarentegen het met de eigen kinderen geheel op dezelfde wijze aan te zullen pakken. Ik ben nog altijd heel enthousiast over de manier waarop mijn ouders ons hebben opgevoed. Die waarden als openheid en vertrouwen en praten met je kinderen. Ik zou mijn kinderen op exact dezelfde manier willen opvoeden als mijn ouders ons hebben opgevoed. (Vrouw, 31 jaar)
34
Hoofdstuk 4: Discussie Aan de hand van de thematische analyse van het onderzoeksmateriaal wordt in dit laatste hoofdstuk een terugkoppeling gemaakt naar wetenschappelijke literatuur en de vooropgestelde onderzoeksvragen. Daarbij worden sterktes en belemmeringen aan het onderzoek alsook aanbevelingen voor de toekomst geformuleerd.
5.1. Belangrijkste bevindingen 5.1.1. Terugblik en beleving kindertijd Bij de analyse van de interviews werd aandacht geschonken aan de individuele beleving van de kindertijd van KOAP. Een extra toevoeging van deze scriptie aan de masterproefonderzoeken waarop verder werd gebouwd, is dat hier bij de beleving van de kindertijd eerder wordt gefocust op de beleving van opvoeding dan de beleving van de alcoholproblematiek. Het opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek brengt een aantal gevaren met zich mee voor de harmonieuze ontwikkeling tot volwassen persoon. Bij een terugblik op de kindertijd rapporteren participanten gevoelens van onvoorspelbaarheid en onzekerheid ten opzichte van de alcoholafhankelijke ouder. Deze bevinding is in lijn met deze van Tweed & Ryff (1996) die stellen dat alcoholafhankelijke ouders minder emotioneel beschikbaar zijn en bijgevolg minder consistent zijn in hun opvoeding. Deze ouderlijke insensitiviteit impliceert een negatieve impact op de hechting van KOAP (Bowlby, 1969). Bij moeders wordt vooral ouderlijke warmte en het niet opnemen van zorg als een gemis ervaren. Ouderlijke warmte is echter een belangrijke predictor voor een evenwichtige emotionele en gedragsontwikkeling bij jonge kinderen (Keller, et. al., 2008). In lijn met onderzoek van Keller, et. al. (2008) blijkt uit de interviews dat psychologische controle zoals manipulatie door ouders aangewend wordt tijdens de opvoeding van KOAP. Daarnaast ondersteunt deze scriptie de veronderstelling dat sommige ouders met een afhankelijkheidsproblematiek vervallen in een patroon van negatieve gedachten wat op zijn beurt resulteert in effecten op het zelfbeeld van de volgende generatie. (Edwards, Eiden, & Leonard, 2004; Eiden & Leonard, 1996). Ouderlijke monitoring is daarnaast een belangrijke protectieve factor om alcoholmisbruik bij de volgende generatie te vermijden (Keller, et. al., 2008; Barnes, et. al. 2000). Huidige scriptie toont echter aan dat deze vorm van ouderlijke controle in het gedrang komt door de afhankelijkheidsproblematiek van de ouder. KOAP vluchten weg uit de thuissituatie en ontwikkelen in sommige gevallen ook in de latere levensloop een weerstand om hun ouders te informeren omtrent hun doen en laten. Vaak hangt deze weerstand samen met een onverschillige houding van de ouder. Een zorgwekkende conclusie die uit het onderzoeksmateriaal getrokken kan worden is dat fysiek geweld eerder regel dan uitzondering is. Deze bevinding gelinkt aan het feit dat er weinig openheid is om over de gezinsproblematiek te spreken met derden, vormt bijgevolg een belangrijke implicatie voor hulpverlening.
35
Desalniettemin zijn er ook momenten waarop het gezin ondanks de afhankelijkheidsproblematiek goed functioneert. Een verslaving is een chronisch recidiverende hersenziekte die naast periodes van excessief gebruik ook periodes van gecontroleerd gebruik of abstinentie kent (Barnard & McKeganey, 2004). Binnen het gevoerde onderzoek worden deze periodes aangegeven als rustmomenten in het gezin. De band met de alcoholafhankelijke ouder wordt bovendien niet zuiver negatief beschreven. Zo is er wel verbinding op momenten dat de ouder beschikbaar is en interesse toont. Net zoals Vanderplasschen, et. al. (2006) aangeven voelen ouders zich wel degelijk verantwoordelijk en proberen ze vaak in de mate van het mogelijke manieren te vinden om goed ouderschap te combineren met hun gebruik. Geïnterviewde KOAP rapporteren dan ook dat de alcoholafhankelijke ouder op nuchtere momenten veel liefde en zorg bood. Daarenboven vormt er zich doorheen de kindertijd een sociaal vangnet. Deze steunfiguren maken in vele gevallen dat het opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek niet louter negatief ervaren wordt. Het belang van positieve rolmodellen en steun van de naaste omgeving werd ook door Cosden et. al. (1997) bevestigd. De belangrijkste steunfiguren zijn volgens huidig onderzoek voornamelijk terug te vinden binnen de familie en worden onder andere gevormd door brussen, de niet-afhankelijke ouder (in vele gevallen de moeder) en grootouders. 5.1.2.
Parentificatie: beleving en mogelijke gevolgen
Huidige scriptie toont aan dat er binnen een meerderheid van de gezinnen met een afhankelijkheidsproblematiek vormen van parentificatie aanwezig zijn. Kelley (2007) stelt hieromtrent dat kinderen gedwongen worden een volwassen rol in te nemen waarbij zij zorg dragen voor hun ouders. In lijn met de opdeling van Goglia, et. al. (1992) en Walsh (1979) toont huidig onderzoek dat KOAP zowel in de rol van child-as-parent als in de rol van child-as-friend geduwd worden. In vele gevallen wordt deze rol zowel ingenomen tegenover de alcoholafhankelijke ouder als tegenover andere gezinsleden. Vooral de oudste KOAP heeft vanuit zichzelf de neiging deze rol op zich te nemen vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel tegenover andere gezinsleden. Uit dit onderzoek kan verondersteld worden dat vooral vrouwelijke KOAP deze zorgrol opnemen, wat in lijn zou liggen met de bevinding van Kelley (2007) die aantoont dat dochters vaker een ouderrol in het gezin opnemen. Deze onderzoeksresultaten kunnen echter geen sluitende conclusies aantonen omdat mannelijke respondenten ondervertegenwoordigd waren. Een specifieke vorm van parentificatie is de rol die KOAP innemen om hun ouder te wijzen op zijn of haar verantwoordelijkheid. De meest gerapporteerde gevoelens hieromtrent waren onmacht en frustratie. Dit staaft de veronderstelling dat ontgoochelingen, loze beloften en wisselende leefomstandigheden vaak deel uitmaken van hun leefwereld, wat kan leiden tot problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling (Bancroft & Wilson, 2007). Een ander gevaar van parentificatie dat binnen dit onderzoek terug te vinden is, is dat kinderen een aantal leeftijdsgerelateerde ontwikkelingen mislopen en zich sneller volwassen voelen tegenover leeftijdsgenoten. Net dit contact met leeftijdsgenoten is echter een belangrijke voorwaarde om tot een goede sociale en emotionele ontwikkeling te komen (Struyven, 2003). Huidig onderzoek staaft daarenboven de bevinding van Carle & Chassin (2004) dat het opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek een negatieve impact uitoefent op het aanvaarden van regels en academisch presteren. Zo kan geconcludeerd worden dat KOAP omwille van het gezinsklimaat er niet toe komen huiswerk te maken of hun schoolcarrière vroegtijdig moesten beëindigen. Deze conclusie kan echter niet gegeneraliseerd worden omdat ook positieve effecten op schools functioneren gerapporteerd werden, vaak als middel om bevestiging en aandacht te krijgen. 36
Hoewel parentificatie vermeden kan worden door aanwezigheid van de niet-afhankelijke ouder, blijkt uit de onderzoeksresultaten dat ook deze ouder doorheen de kindertijd onvoldoende beschikbaar is. Deze ouder wordt dan co-afhankelijk genoemd en heeft omwille van preoccupatie met de noden van de afhankelijke ouder minder aandacht voor de noden van het nageslacht (Kelley, 2007). Parentificatie heeft verscheidene gevolgen voor de latere levensloop; zo wordt het overmatig zorg dragen vaak doorgezet in latere relaties en wordt een gebrek aan autonomie en individualiteit gerapporteerd. Uit dit onderzoek blijkt ten slotte dat de rolomkering ouder-kind groter zou ervaren worden indien de moeder diegene is met de afhankelijkheidsproblematiek. Dit bevestigt het onderzoek van Kelley (2007) waarin gesteld wordt dat geslacht wel degelijk een invloed uitoefent op parentificatie. De rolomkering kind-ouder wordt groter ervaren in die gevallen waar de moeder een afhankelijkheidsproblematiek vertoont, daar hen van nature sneller een zorgrol wordt toegekend 5.1.3. Intergenerationele impact: huidig gezinsleven In lijn met de aanbeveling van Van der Heyden & Geeraerts (2011) om de impact op het volwassen leven van KOAP na te gaan, wordt in huidig onderzoek de doorwerking van de problematiek op de latere levensloop bekeken. Allereerst blijkt uit de onderzoeksresultaten dat het hebben van een partner voor velen een grote steun betekent. De zoektocht naar een goeie partner is echter niet evident als mee in rekening wordt genomen dat een meerderheid van de respondenten vertrouwensproblemen en teruggetrokkenheid rapporteert. Een implicatie van parentificatie is dat ook in latere relaties een zorgrol opgenomen wordt. Het gebrek aan ouderlijke steun en meer specifiek een tekort aan bevestiging zorgt ervoor dat KOAP perfectionistisch zijn, weinig reserves hebben opgebouwd en een gebrek aan individualiteit vertonen tegenover hun partner. Deze bevindingen bevestigen onderzoek van Beesley & Stoltenbergen (2002) waaruit blijkt dat KOAP hoger scoren op antisociaal gedrag, stemmingsstoornissen en relationele problemen en daarnaast vaak minder zelfvertrouwen hebben. Ook in de latere levensloop wordt het belang van een sociaal vangnet aangehaald. Zo vinden KOAP steun bij de partner en spelen vaak ook schoonouders een belangrijke rol als voorbeeldfiguren. Intergenerationeel kan ook geconcludeerd worden dat een opmerkelijk deel van de respondenten gedurende een bepaalde periode in de levensloop zelf problematisch alcoholgebruik vertoonde. Daarbij stellen ze dat ze merkten hetzelfde pad op te gaan als de alcoholafhankelijke ouder. Onderzoek van Cranford, et. al. (2010) rapporteert gelijkaardige resultaten. De ouder-kind relatie vormt een ideale grond voor imitatie. Wanneer ouders drinken in stresssituaties, neigen volwassen kinderen later ook naar eenzelfde copingsmechanisme. De onderzoeksresultaten tonen anderzijds aan dat velen in hun volwassen leven een zeer moeizame verhouding hebben met alcohol en dit dan ook waar mogelijk gaan vermijden uit schrik om het gebruik van de alcoholafhankelijke ouder verder te zetten. Als toevoeging op de masterproeven van Lavaert (2011), Raman (2011) en Van der Heyden & Geeraerts (2011) biedt huidig onderzoek naast impact op het relationele leven van KOAP ook inzicht in de intergenerationele impact op het eigen gezin later. Hoewel slechts een minderheid van de participanten reeds zelf nageslacht heeft, kan geconcludeerd worden dat het voornemen gemaakt 37
wordt om het met de eigen kinderen anders aan te pakken. Waarden die hierbij primeren zijn openheid, een liefdevolle band ontwikkelen en hulp en ondersteuning bieden. Bescherming is een ander gegeven dat veel naar voor komt. Niet alle KOAP blikken echter negatief terug op de gekregen opvoeding en willen hun nageslacht in dezelfde lijn opvoeden. Indicatoren die hiertoe bijgedragen hebben werden echter onvoldoende teruggevonden in huidig onderzoek, wat conclusies hieromtrent onmogelijk maakt.
5.2. Sterktes en belemmeringen In wetenschappelijke literatuur is reeds veel onderzoek terug te vinden omtrent de gevolgen van het opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek. De specifieke invalshoek gericht op de intergenerationele impact op latere relaties en opvoeding van eigen kinderen is echter nog niet vaak onderzocht en dit is dan ook een sterkte van huidige scriptie. De verkozen methodologie hield in dat een secundaire analyse gedaan werd van bestaande interviews. Een sterkte hier is dat bestaande interviews dieper onderzocht werden waardoor er nieuwe informatie uit bestaand materiaal verkregen kon worden. Daarnaast was het mogelijk een grotere database te raadplegen wat de betrouwbaarheid van het onderzoek ten goede komt. Er kunnen echter ook een aantal bedenkingen geformuleerd worden. Een secundaire analyse houdt eerst en vooral in dat de interviews niet door de onderzoeker zelf werden afgenomen. Hierin schuilt het gevaar dat de vertrouwdheid met het onderzoeksmateriaal in het gedrang komt. Hoewel er op een objectieve manier met de data wordt omgesprongen, heeft het feit dat de interviews niet door de onderzoeker zelf zijn afgenomen ook het nadeel dat de beleving van het verhaal van de participanten minder aanwezig was. Daarnaast werden de interviews met het oog op andere doeleinden verzameld, waardoor huidig onderzoeksopzet in zekere zin in het gedrang kwam en niet alle gezochte informatie gevonden werd binnen de gesprekken die voorhanden waren. De gevarieerde steekproef is zowel een sterkte als een zwakte binnen deze scriptie. Het is een sterkte omwille van de mogelijkheid een ruim beeld te vormen omtrent de beleving van KOAP. De moeilijkheid om een generalisatie te maken omtrent gegevens van een gevarieerde participantengroep is dan weer een zwakte. Daarnaast komt het intergenerationele aspect van het onderzoek in het gedrang door de relatief jonge gemiddelde leeftijd van de participanten. Hoewel een specifieke focus gelegd werd op de opvoeding van eigen kinderen, heeft de meerderheid van de participanten op het moment van afname zelf nog geen nageslacht. Het feit dat de database bestaat uit semigestructureerde interviews maakt dat de verkregen informatie gekleurd zal zijn door de subjectiviteit van de participant bij wie het interview werd afgenomen. Daarnaast gebeurden de interviews op vrijwillige basis, wat de veronderstelling inhoudt dat enkel diegenen participeerden die openlijk over de afhankelijkheidsproblematiek willen spreken en dat een belangrijk deelpubliek bijgevolg niet bereikt werd. Bovendien schuilt er binnen een semigestructureerd interview het gevaar dat participanten sociaal wenselijk antwoorden. In veel gezinnen is het nog steeds taboe om met derden over de afhankelijkheidsproblematiek te spreken. Ten slotte moet rekening gehouden worden met het feit dat een groot stuk van de interviews peilde naar de beleving van de kindertijd. Voor KOAP zal het terugroepen van deze herinneringen niet altijd evident verlopen en zal een deel van deze beleving gekleurd zijn door latere ervaringen.
38
5.3. Implicaties voor beleid en praktijk Een eerste suggestie voor beleid en praktijk is dat de overheid een belangrijke rol kan spelen in de sensibilisering omtrent de problematiek van KOAP. Aangezien uit de onderzoeksresultaten geconcludeerd kan worden dat er nog steeds een groot taboe heerst rond de alcoholproblematiek binnen een gezin, moeten vanuit de overheid campagnes ontwikkeld worden om deze problematiek bespreekbaar te maken. Dit zeker met de prevalentie van fysiek geweld binnen deze gezinssituaties in het achterhoofd. Deze campagnes moeten zich niet enkel focussen op het bespreekbaar maken van de problematiek, maar moeten zich ook focussen op het alcoholgebruik op zich. Met alcohol als een sociaal aanvaard middel, dient de samenleving meer gesensibiliseerd te worden voor de gevaren die dit middel met zich meebrengt. Campagnes omtrent de gevaren van alcoholgebruik lijken mij dan ook geen sinecure. Zo blijkt uit de Gezondheidsenquête 2013 uitgevoerd door Gisle & Demarest (2014) dat 82% van de Belgische bevolking (vanaf 15 jaar) alcohol consumeert. Een alarmerende conclusie die binnen dit onderzoek getrokken wordt is dat jongeren tussen 15 en 24 jaar kwetsbaar zijn voor een aantal indicatoren zoals overmatig alcoholgebruik (14%), wekelijks drinken van minstens zes glazen alcohol bij dezelfde gelegenheid (14%) en piekdrinken (20%). Bij verderzetting van dit drinkgedrag lopen jongeren risico op het ontwikkelen van een afhankelijkheidsproblematiek. Het vermijden hiervan is dan ook deels een taak van de overheid. Hulpverlening dient, naast ondersteuning van de alcoholafhankelijke persoon, ook ondersteuning te bieden aan andere betrokken gezinsleden. Daarbij moeten risicofactoren binnen het gezin zoveel mogelijk ingeperkt worden, maar moet ook gezocht worden naar wegen om veerkrachtfactoren en sterktes die inherent zijn aan deze personen aan te spreken. Uit huidig onderzoek blijkt daarenboven dat KOAP een verwrongen beeld hebben van alcohol. Daarbij zweren sommigen elke vorm van alcohol af, uit schrik vanaf het eerste glas zelf een afhankelijkheidsproblematiek te ontwikkelen. Informatie omtrent een gecontroleerd en aanvaardbaar alcoholgebruik kan KOAP helpen hun verstoorde houding omtrent alcohol bij te stellen. Ten slotte dient hulpverlening zich ook te richten op KOAP die zelf een gezin stichten. Huidig onderzoek ondersteunt de veronderstelling dat een deel van deze KOAP gebaat is bij ondersteuning in de opvoeding van hun nageslacht. In sommige gevallen hebben deze laatsten namelijk weinig tot geen voorbeeldfiguren en moeten ze volledig zelf op zoek naar welke elementen een goede opvoeding bepalen.
5.4. Aanbevelingen verder onderzoek Met de besproken belemmeringen van huidig onderzoek in het achterhoofd kunnen een aantal specifieke aanbevelingen geformuleerd worden voor vervolgonderzoek. Eerst en vooral kan het voor verder onderzoek interessant zijn de doelgroep meer gericht te selecteren. Zo kan de intergenerationele impact van een verslavingsprobleem op opvoeding van de volgende generatie dieper onderzocht worden door gericht KOAP met een eigen gezin te selecteren als participantengroep. Daarbij kan in toekomstig onderzoek rekening gehouden worden met genderverschillen. Organiseren vrouwelijke KOAP de opvoeding van hun eigen kinderen anders dan
39
mannelijke KOAP en zijn deze verschillen te wijten aan de beleving van de afhankelijkheidsproblematiek in de eigen kindertijd? Daarnaast kunnen genderverschillen ook mee in rekening genomen worden met betrekking tot de alcoholafhankelijke ouder. Zo kwam in huidig onderzoek naar boven dat de rolomkering ouder-kind als erger zou ervaren worden indien de moeder de afhankelijkheidsproblematiek vertoonde. Dit is in lijn met onderzoek van Kelley et. al (2007), maar dient verder onderzocht te worden voor hieromtrent gegronde conclusies kunnen worden getrokken. Ten slotte is ook verder onderzoek nodig naar beschermende factoren die maken dat er weinig negatieve effecten van de afhankelijkheidsproblematiek op te merken vallen in de latere levensloop. Zo geven zeker niet alle KOAP aan de opvoeding van eigen kinderen volledig anders aan te pakken. Vervolgonderzoek naar wat maakt dat ze op een positieve manier de eigen opvoeding ervaren hebben, vormt dan ook een interessant onderzoeksopzet.
40
Conclusie Dit masterproefonderzoek ging na of verslavingsproblemen binnen een gezin een invloed uitoefenen op de latere levensloop van volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders. Meer specifiek werd gekeken of er parentificatie gerapporteerd werd bij een terugblik op de eigen kindertijd en of er intergenerationele effecten hiervan terug te vinden waren op de opvoedingsstijl en verwachtingen van volwassen kinderen tegenover hun eigen nageslacht. De stelling die hiermee onderzocht werd is in hoeverre de verwachtingen van volwassen kinderen van verslaafde ouders tegenover hun eigen kinderen later beïnvloed worden door deze verslavingsproblematiek. Wat zijn de concrete gevolgen van parentificatie in de latere levensloop? Voorliggend onderzoek toont aan dat kinderen die opgroeien binnen een gezin met een afhankelijkheidsproblematiek veelal te maken krijgen met vormen van parentificatie. Daarbij vindt een rolomkering tussen ouder en kind plaats en bieden kinderen zowel praktische als emotionele ondersteuning binnen het gezin. De mate waarin teruggevallen kan worden op steunfiguren, gezinsen persoonlijkheidskenmerken maken echter dat dit door elke participant anders beleefd wordt. Hoewel de beleving van parentificatie dus een individueel gegeven is, heeft deze wel degelijk een invloed op de latere levensloop. Zo ondersteunt deze scriptie de veronderstelling dat overmatig zorgdragen gedurende de kindertijd dreigt voortgezet te worden in het latere relationele leven. Daarenboven wordt de opvoeding van eigen kinderen beïnvloed door de gekregen opvoeding tijdens hun eigen jeugd. Huidig onderzoek staaft de veronderstelling dat volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders de opvoeding van eigen kinderen beschermend organiseren en veel aandacht hebben voor het zorg dragen en ondersteunen van eigen nageslacht. De eigen opvoeding wordt echter niet louter negatief ervaren aangezien een verslavingsproblematiek geen vaststaand gegeven is en er ook periodes van gecontroleerd gebruik binnen de gezinnen voorkwamen. KOAP geven dan ook aan dat ze bepaalde aspecten uit hun eigen jeugd waarderen en willen doorgeven aan de volgende generatie. Vervolgonderzoek dat verder bouwt op huidige probleemstelling is echter aanbevolen om gegronde veralgemeningen te kunnen vormen.
41
42
Referenties Achenbach, T. (1978). The Child Behaviour Profile I: Boys aged 6-11. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 46, 478-488. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed., text rev.). Washington, DC: Author Baeijaert, L. & Stellamans, A. (2009). Vergroot de veerkracht in jezelf en je team. Leuven: Lannoo Campus . Ball, D. (2008). Addiction science and its genetics. Addiction, 103(3), 360–7. Bancroft, A. & Wilson, S. (2007). The ‘risk gradient’ in policy on children of drug and alcohol users: framing young people as risky. Health, risk and society, 9(3), 311-322. Barnard, M. & McKeganey, N. (2004). The impact of parental problem drug use on children: what is the problem and what can be done to help. Addiction, 99, 552-559. Barnes, G.M., Reifman, A.S., Farrell, M.P. & Dintcheff, B.A. (2000). The effects of parenting on the development of adolescent alcohol misuse: a six-wave latent growth model. Journal of Marriage and the Family, 62, 175-186. Beesley, D. & Stoltenberg, C. D. (2002). Control, attachment style, and relationship satisfaction among adult children of alcoholics. Journal of Mental Health Counseling, 24, 281–298. Billiet, J. (1995). Methoden van sociaal-wetenschappelijk dataverzameling. 6e dr. Leuven: Acco.
onderzoek
:
ontwerp
en
Blaauw, R.W. & Roozen, H.G. (2012). Handboek forensische verslavingszorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Black, C. (1982). It will never happen to me . Denver: MCA Bowlby, J. (1969). Attachment. Attachment and loss: Vol. 1. Loss. New York: Basic Books Carle, A. C., & Chassin, L. (2004). Resilience in a community sample of children of alcoholics: Its prevalence and relation to internalizing symptomatology and positive affect. Journal of Applied Developmental Psychology, 25(5), 577–595. Chase, N.D., Deming, M.P. & Wells, M.C. (1998). Parentification, parental alcoholism, and academic status among young adults. The American Journal of Family Therapy, 26 (2), 105-114. Colder, C.R. & Chassin, L. (1997). Affectivity and impulsivity: Temperamental risk for adolescent alcohol involvement. Psychology of Addictive Behaviors, 11, 83-97. Cosden, M., Peerson, S. & Elliott, K. (1997). Effects of prenatal drug exposure on birth outcomes and early child development. Journal of Drug Issues, 27, (3), 525-539.
43
Cranford, J. a., Zucker, R. a., Jester, J. M., Puttler, L. I. & Fitzgerald, H. E. (2010). Parental alcohol involvement and adolescent alcohol expectancies predict alcohol involvement in male adolescents. Psychology of Addictive Behaviors, 24(3), 386–396. Crews, F., He, J., & Hodge, C. (2007). Adolescent cortical development: a critical period of vulnerability for addiction. Pharmacology, Biochemistry, and Behavior, 86(2), 189–99. Daeyaert, S. (2013). Retrospectief onderzoek naar veerkrachtfactoren bij volwassen kinderen van alcoholafhankelijke ouders. (Ongepubliceerde masterproef). Universiteit Gent, België. Eiden, R. D., Edwards, E. P. & Leonard, K. E. (2004). Predictors of effortful control among children of alcoholic and nonalcoholic fathers. Journal of Studies on Alcohol, 65, 309–319. Eiden, R. D. & Leonard, K. E. (1996). Paternal alcohol use and the mother–infant relationship. Development and Psychopathology, 8 (2), 307-323. Eisenhardt, K. M. (2007). Building Theories from Case Study Research. The Academy of Management Review, 14(4), 532–550. Ersie, N., Orien, M. & Ooy, V. (2009). Nvivo (Versie 8): een inleiding. Universiteit Antwerpen: Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Gisle, L. & Demarest, S. (2014). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 2: Gezondheidsgedrag en leefstijl. Samenvatting van de onderzoeksresultaten D/2014/2505/71 Gunning, W. (1998). “Je bent moeder, verslaafd en onder behandeling van Brijder/KVO: vind je daar wat je nodig hebt? “ (voordracht op de conferentie over verslaafde ouders en hun kinderen, 5 maart 1998). Alkmaar: Triversum, Bijder Stichting en Academisch Medisch Centrum. Kalmuss, D. (1984). The Intergenerational Transmission of Marital Aggression. Journal of Marriage and the Family, 46, 11-19. Keller, P. S., Cummings, E. M. & Davies, P. T. (2005). The role of marital discord and parenting in relations between parental problem drinking and child adjustment. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 46, 943–951. Keller, P. S., Cummings, E. M., Davies, P. T., & Mitchell, P. M. (2008). Longitudinal relations between parental drinking problems, family functioning, and child adjustment. Development and Psychopathology, 20(1), 195–212. Lavaert, N. (2011). Kinderen van ouders met een alcoholprobleem. Een retrospectieve studie bij volwassenen. (Ongepubliceerde masterproef). Universiteit Gent, België. QSR International. (2014). Nvivo 10 for Windows. Geraadpleegd op 11 april 2015, via http://www.qsrinternational.com/products_nvivo.aspx Raman, J. (2011). Belevingsonderzoek bij jongvolwassen kinderen met een alcoholafhankelijke ouder (Ongepubliceerde masterproef). Universiteit Gent, België. Ruijssenaars, A.J.J.M., van den Bergh, P.M. & van Drenth, J.M.L. (2012). Orthopedagogiek. Ontwikkelingen, theorieën en modellen. Antwerpen – Apeldoorn: Garant. 44
Sher, K.J. (1991). Children of alcoholics: A critical appraisal of theory and research. Chicago: University of Chicago Press. Silverman, D. (2000). Doing Qualitative Research: A Practical Handbook. London, Thousand Oaks, New Dehli: Sage Publications. Struyven, K. (2003). Groot worden. De ontwikkeling van baby tot adolescent. Tielt: Centrum voor Opleidingsdidactiek, K.U. Leuven & Uitgeverij Lannoo. Tweed, S. H., & Ryff, C. D. (1996). Family climate and parent–child relationships: Recollections from a nonclinical sample of adult children of alcoholic fathers. Research in Nursing and Health, 19, 311–321. Van der Heyden, L. & Geeraerts, E. (2011). Belevingsonderzoek bij volwassen kinderen uit alcoholafhankelijke gezinnen (Ongepubliceerde masterproef). Universiteit Gent, België. Vanderplasschen, W., Autrique, A. & De Wilde, J. (2006). Drugverslaafde ouders. In: Handboek Kinderen & Adolescenten. F 090 1-16. Vanderplasschen, W., Derluyn, I. & Broekaert, E. (2002). Opvoedingsondersteuning van drugverslaafde ouders en hun jonge kinderen. In W.R. Buisman e.a. (red.). Handboek verslaving: hulpverlening, preventie en beleid (C3130). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. van den Brink, W. (2005). Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte. Verslaving , 1, 47-53. Van Hoecke, E. (2013). Belevingsonderzoek over de intergenerationele verslavingsproblematiek bij drugsverslaafde jongvolwassenen [masterproef]. Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Velleman, R. & Orford, J. (1999). Risk and Resilience: Adults who were the children of problem drinkers. Amsterdam: Harwood Academic Publishers . Velleman, R., & Templeton, L. (2003). Alcohol, Drugs and the Family: Results from a Long-Running Research Programme within the UK. European Addiction Research, 9(3), 103–112. Vereniging voor alcohol – en andere drugproblemen vzw. (2014). Feiten en cijfers over alcohol. Geraadpleegd op 13 april 2014, van http://www.vad.be/alcohol-en-andere-drugs/feiten-encijfers/alcohol.aspx Vereniging voor alcohol – en andere drugproblemen vzw. (2014). Feiten en cijfers over illegale drugs. Geraadpleegd op 13 april 2014, van http://www.vad.be/alcohol-en-andere-drugs/feiten-encijfers/illegale-drugs.aspx Volkov, N., Fowler, J., Wang, G.-G., & Swanson, J. (2004). Dopamine in drug abuse and addiction: results from imaging studies and treatment implications. Molecular Psychiatry , 9, 557-568. West, M. O. & Prinz, R. J. (1987). Parental alcoholism and childhood psychopathology. Psychological Bulletin, 102, 204–218. Yin, R. K. (2009). Case Study Research: Design and Methods. Essential guide to qualitative methods in organizational research. California: SAGE Publications, Inc. 45
46
Bijlagen Name
Sources
References
Created On
Created By
Modified On
Modified By
Huidige gezinssituatie
8
14
STK
15
54
9
21
Relaties
23
48
Visie op alcohol
1
1
9
12
19
31
15
33
0
0
18/04/2015 11:04 18/04/2015 11:59 18/04/2015 11:57 18/04/2015 12:01 17/04/2015 20:00 18/04/2015 11:58 18/04/2015 11:58 18/04/2015 11:55 17/04/2015 13:30
STK
Opvoeding eigen kinderen Waarden
17/04/2015 14:47 17/04/2015 12:42 17/04/2015 15:38 17/04/2015 16:39 17/04/2015 14:47 17/04/2015 14:48 17/04/2015 14:48 17/04/2015 15:22 17/04/2015 13:30
1
1
STK
8
9
Genderverschillen alcoholafhankelijke ouder Genderverschillen verwerking Openheid
8
8
18/04/2015 10:31 18/04/2015 11:53 18/04/2015 11:43
STK
Gedragsmodeling
17/04/2015 13:56 17/04/2015 15:11 17/04/2015 13:57
2
2
STK
34
Periodes van gecontroleerd gebruik
9
12
22/04/2015 13:38 18/04/2015 12:00 18/04/2015 11:30
STK
20
18/04/2015 10:07 17/04/2015 15:25 17/04/2015 12:58
Alcoholgebruik partner en kinderen Eigen alcoholgebruik Voorbeeldfiguren Opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek Alcoholproblematiek
Memo Link
STK STK STK STK STK STK STK STK
STK STK
STK STK
STK STK STK STK STK STK STK STK
STK STK
STK STK
47
Relatie met alcoholafhankelijke ouder Beleving
28
52
17/04/2015 15:35
STK
18/04/2015 12:02
STK
16
28
STK
11
17
Vroegere beleving
8
11
Negatieve opvoedingspredictoren Geweld
1
1
5
5
Fysiek geweld
17
27
Verbaal geweld
8
12
Meervoudig risicomodel Vriendengroep
0
0
4
4
Ouderlijke insensitiviteit Ouderlijke negativiteit
4
9
7
14
9
13
2
2
17
31
2
4
5
6
10
14
17/04/2015 12:25 18/04/2015 11:59 18/04/2015 10:47 17/04/2015 16:14 18/04/2015 10:17 18/04/2015 11:57 18/04/2015 10:55 17/04/2015 18:16 18/04/2015 11:30 18/04/2015 10:50 18/04/2015 10:31 18/04/2015 10:58 18/04/2015 10:53 18/04/2015 11:57 17/04/2015 19:46 18/04/2015 11:40 18/04/2015 12:01
STK
Huidige beleving
17/04/2015 12:23 17/04/2015 12:26 17/04/2015 12:26 17/04/2015 12:34 17/04/2015 12:38 17/04/2015 12:39 17/04/2015 12:38 17/04/2015 18:14 17/04/2015 18:15 17/04/2015 12:36 17/04/2015 12:35 17/04/2015 12:36 17/04/2015 12:50 17/04/2015 12:50 17/04/2015 12:54 17/04/2015 12:55 17/04/2015 12:55
Psychologische controle Parentificatie Co-afhankelijke ouder Leeftijdsgerelateerde ontwikkeling Aansluiting leeftijdsgenoten Schools functioneren
STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK
STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK
48
Verantwoordelijkheid
14
31
Zorgrol
7
9
13
46
15
38
1
1
1
1
Huidig
6
8
Vroeger
10
12
6
8
Affectie
8
15
Beschikbaarheid
11
27
Bevestiging
10
11
Sociaal vangnet
0
0
Familie
27
78
Vrienden
14
21
Veerkracht
0
0
Individu
2
3
Omgeving
1
2
Zorg voor alcoholafhankelijke ouder Zorg voor andere gezinsleden Protectieve factoren Ouderlijke monitoring
Ouderlijke steun
17/04/2015 12:52 17/04/2015 12:51 17/04/2015 14:51
STK
17/04/2015 14:52 17/04/2015 12:43 17/04/2015 12:31 17/04/2015 12:33 17/04/2015 12:32 17/04/2015 12:29 17/04/2015 12:31 17/04/2015 13:58 17/04/2015 12:30 17/04/2015 12:43 17/04/2015 12:44 17/04/2015 12:44 17/04/2015 12:45 17/04/2015 12:46 17/04/2015 12:46
STK
STK STK
STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK
18/04/2015 11:54 19/04/2015 15:42 18/04/2015 12:02
STK
18/04/2015 12:01 17/04/2015 15:37 18/04/2015 11:11 18/04/2015 11:46 18/04/2015 11:51 18/04/2015 11:11 18/04/2015 10:16 18/04/2015 11:51 18/04/2015 11:55 17/04/2015 12:43 18/04/2015 12:01 18/04/2015 11:44 17/04/2015 12:45 17/04/2015 19:29 18/04/2015 10:16
STK
STK STK
STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK STK
49
50