Gastdocent: Drs. Fernando Cunha (Child Support Europe) Ontwikkelingspsycholoog Gezondheidspsycholoog (BIG) Kinder- en Jeugdpsycholoog (NIP) Onderwijsspecialist
http://www.child-support-europe.com
In dienst van kinderen, jongeren en hun ouders 1
2
3
Het denken steunt op de neurobiologische ontwikkeling (rijping) en de invloed daarop van de omgeving en het maatschappelijk milieu.
De capaciteiten en de beperkingen van het kind zijn direct gerelateerd aan zijn leeftijd en aan de kwaliteit van de omgeving en het milieu waarin hij is opgegroeid.
4
Wanneer er verwachtingen zijn over een kind, is het zeker van belang om te weten wat realistisch is. Dat hangt af van zijn leeftijd en voorgeschiedenis (is er sprake van ‘medische of psychische’ problemen, wat is de kwaliteit van de omgeving en het milieu waarin hij is opgegroeid?).
5
Het denken kent ontwikkelingsstadia.
Verschillende onderzoekers hebben stadia geformuleerd in de ontwikkeling van het denken.
“Piaget was ervan overtuigd dat pas door eigen ervaringen en ontdekkingen kennis en inzicht ontstaan en het tempo waarin dat gebeurt, kan amper door anderen beïnvloed worden.” Open university, Piaget mms://stream.inholland.nl/videopoort/Bibliotheek/CFXVHKIIORWBHOQCNXQWP.wmv
6
Piaget en zijn model De vier stadia van cognitieve ontwikkeling van Piaget
1. Sensomotorische (0 tot 2 jaar)
2. Preoperationele (2 tot 6/7 jaar)
3. Concreet operationele (6/7 tot 11/12 jaar)
4. Formeel operationele (vanaf 11/12 jaar)
(zie boek, blz 91, …)
7
Piaget spreekt over ‘cognitieve ontwikkeling’ ontwikkeling’ of wel de ontwikkeling in het vermogen iets te leren.
De ontwikkeling in het vermogen iets te leren, noemen wij cognitieve ontwikkeling.
Opmerking: Het vermogen iets te leren is direct gerelateerd aan de neurobiologische ontwikkeling (de hersenen) en de sociaalsociaalemotionele ontwikkeling. ontwikkeling 8
Intelligentie wordt vaak, ook in het boek van Liesbeth van Beemen, uitgelegd als de prestaties op een intelligentietest.
Een bekend testontwikkelaar is ook bekend geworden door te stellen dat ‘intelligentie is wat mijn test meet.’
Intelligentie
is beslist niet wat een intelligentietest meet. 9
Wanneer een genormeerde intelligentietest bij een mens (kind of volwassene) wordt gebruikt, ontstaan scores die het niveau van de ontwikkeling van bepaalde vaardigheden aangeven, vergeleken met dezelfde leeftijdsgroep. Zie: WISC-III (W Wechsler Intelligence Scale for Children Derde Editie NL)
10
De
totale IQ score (T IQ) bij de WISC-III geeft het niveau aan van de ‘intelligentie ontwikkeling’ van de desbetreffende persoon.
Let
wel: Een score (IQ) is niet de intelligentie van iemand. ‘Niemand is zijn score of zijn schoenmaat.’ 11
Al generaties lang worden in Nederland duizenden kinderen per jaar gemarginaliseerd en geïnstitutionaliseerd
(geplaatst in het Speciaal Onderwijs) op basis van niet veel meer dan een score op een intelligentietest. http://www.child-support-europe.com/index.php Zwakbegaafd? Dus niet.
Of wel, kinderen worden aan de marge van de samenleving gezet en komen daar nooit meer vandaan. Dat is een wel bekend fenomeen: “Social exclusion” 12
Intelligentie, onafhankelijk van wat wij daaronder verstaan, is een levenslang ontwikkelingsproces. (vraag)
13
De score op een intelligentietest geeft het niveau van de prestatie aan en ook niets meer dan dat.
Eventueel kun je die vergelijken met bijvoorbeeld de gemiddelde scores van een groep van dezelfde leeftijd, een groep uit hetzelfde sociaal milieu (SES), een groep van verwaarloosde en mishandelde kinderen, een groep met ernstige psychische klachten of stoornis(sen), etc.
Vervolgens kun je hypothesen formuleren.
14
Een onderzoek bij mishandelde en verstoten kinderen die in een instelling op adoptie wachten. (Gemiddelde score op een intelligentietest: T IQ = 100)
15
Twee vergelijkbare groepen van deze kinderen (A A en B) zijn geadopteerd in de leeftijd tussen 4 en 6 jaar. De gemiddelde IQ-score van de kinderen op een intelligentietest was toen: T IQ = 77 (DSM Nederlandse/Amerikaanse terminologie: /Zwakbegaafdheid/Borderline Intellectual Functioning)
In Nederland worden deze kinderen ingedeeld als ‘moeilijk moeilijk lerende kinderen’ kinderen (Struiskma) en meestal verwezen naar het speciaal onderwijs waar zij verblijven tot het eind van de leerplichtige leeftijd.
16
Groep A is geadopteerd door gezinnen met een hoog SES.
Groep B is geadopteerd door gezinnen met een laag SES.
Gemiddeld niveau van intelligentieontwikkeling bij 13,5 jaar Groep A
T IQ = 98 (+21 punten)
Groep B
T IQ = 85 (+ 8 punten)
(P IQ/V IQ uitleg, +) “How can we boost IQs of ‘dull children’: A late adoption study?”
Proc. Natl. Acad. Sci.USA
Vol. 96, pp89790-8794, July 1999
17
PAROOL Binnenland, vrijdag 13 juli 2007
Amsterdam doet het gemiddeld beter dan rest van het land
Scholen in West scoren slecht in Cito-toets Van een verslaggeefster
18
AMSTERDAM - De basisscholen in AmsterdamWest scoren slecht met de Cito-eindtoets. En dat terwijl een flink percentage van hun leerlingen niet mee hoefde te doen wegens een te laag schooladvies.
De scholen in De Baarsjes bungelen onderaan het Amsterdamse lijstje, met een gemiddelde van 532,8 punten op een maximale score van 550.
Dertig procent van de leerlingen deed niet mee aan de toets omdat ze een advies hadden voor praktijkonderwijs of vmbo en leerwegondersteuning (lwoo). 19
Iets minder slecht scoren Bos en Lommer en Geuzenveld-Slotermeer. In Bos en Lommer staan alleen maar 'zwarte' basisscholen. Op alle tien scholen heeft meer dan driekwart van de kinderen extra zorg nodig.
Wethouder Hennah Buyne (Onderwijs) wil extra investeren in het onderwijs in deze wijken. "De laagste Cito-scores zien we terug in de stadsdelen die ook kampen met achterstand op het gebied van werk en inkomen. Dit is al jaren een trend die mij grote zorgen baart. Deze kinderen verdienen beter."
20
Het beste scoren de basisscholen in OudOud-Zuid.
Centrum en Zuideramstel staan tweede en derde.
21
(Nu en toen!)
Ongelijke onderwijskansen? Tabel 5.4 Het advies voor voortgezet onderwijs naar sociale status Advies VO SES 1 – laag 2– 3– 4– 5– 6 – hoog
IBO 35% 5% 3% 1% 0% 0%
LBO 54% 44% 27% 15% 8% 0%
MAVO 12% 38% 38% 39% 18% 13%
HAVO 0% 6% 23% 28% 29% 13%
VWO 0% 7% 10% 18% 45% 74%
22
Bron: “Sociale Herkomst en Schoolsucces. Het effect van culturele en sociale hulpbronnen op de schoolloopbaan”
Door: Rudolf Karel Wilhelm van der Velden Academisch Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan de Universiteit van Amsterdam. Amsterdam 1991
(gegevens uit de jaren 70 en 80)
23
Niemand beweert dat de samenleving de kennis of de middelen niet heeft om een halt toe te roepen aan het uitstoten uit de samenleving of marginaliseren van individuen en groepen (“Social exclusion” (*)). (*) Groepen en individuen die verhoudingsgewijs heel marginale invloed hebben op de samenleving en er ook marginaal van profiteren.
24
‘Social exclusion’ is geenszins gelijkmatig verdeeld. Hoe lager de sociaal-economische status van de persoon of groep, hoe hoger het risico uitgestoten te worden of gemarginaliseerd. (vraag)
25
Als psychologen, … en … hebben wij een enorme maatschappelijke verantwoordelijkheid bij wat wij doen en zeggen, of juist niet zeggen. zeggen Ik vind dat wij als beroepsgroep, ook op dat gebied, heel zwak scoren.
26
Kennis
Betrokkenheid
Maatschappelijk verantwoord handelen
Het gaat om het welzijn en het welbevinden van mensen! Mijn dank voor uw aandacht 27