OUDE RIJN
DOET NIEUWE ZAKEN
O T P E C N O C
O T K
R E B
5 0 20
1
COLOFON Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door Belvedere subsidie van het Stimuleringsfonds voor Architectuur Titel Oude Rijn doet Nieuwe Zaken Uitgave oktober 2005 Opdrachtgever Provincie Zuid Holland i.s.m. Holland Rijnland en stuurgroep Oude Rijnzone Auteurs rapport Bosch Slabbers tuin- en landschapsarchitecten Steven Slabbers Wijnand Bouw Stijn Koole Bureau Lopende Zaken Steven van Schuppen Scala Architecten Mieke Bosse Met medewerking van Provincie Zuid Holland Enno Schimmel (projectleider) Emmy Schenk Holland Rijnland Willemijne Moes 2
Vormgeving en illustraties Bosch Slabbers tuin- en landschapsarchitecten Bureau Lopende Zaken Scala Architecten Copyright Provincie Zuid Holland
Provincie Zuid-Holland Dhr. E. Schimmel tel. 070-4417535 Bosch Slabbers Zwaardstraat 16 2584 TX Den Haag tel. 070-3554407 SCALA Architecten Oude Molstraat 36b 2513 BB Den Haag tel. 070-3638476 Bureau Lopende Zaken Sint Jacobsstraat 133 2512 AN Den Haag tel. 070-3621074
INHOUDSOPGAVE 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
R E B
O T K
C
C N O
O T EP
Inleiding Geogenese Occupatiegeschiedenis Kwaliteiten Ontwikkelingen Opgave Visie Pilots Epiloog
5 0 20
pag. pag. pag. pag. pag. pag. pag. pag. pag.
5 11 15 27 37 47 53 67 109
3
1611
4
H O O F D S T U K
1
INLEIDING
5
1914
6
1.1
AANLEIDING
1.2
DOEL VAN HET PROJECT
Aanvankelijk stroomde de Rijn vanaf Wijk bij Duurstede in noordelijke richting af, om bij Katwijk in de Noordzee uit te monden. Nadat in de twaalfde eeuw de monding van de rivier was dicht gestoven, en er bij Wijk een dam was gelegd (1122) werd de Lek de hoofdstroom, waardoor de Rijn nu via Rotterdam en de Nieuwe Waterweg bij Hoek van Holland in zee uitmondt. Sedertdien zijn de Kromme Rijn tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht, en de Oude Rijn tussen Utrecht en Katwijk, bescheiden riviertjes. Het westelijk deel van de Oude Rijn is nagenoeg volledig in het stedelijke weefsel van Leiden, Rijnsburg en Katwijk opgegaan. Wie over de A44 of de A4 van Den Haag naar het noorden rijdt ervaart nauwelijks meer dat bij Leiden de Oude Rijn, ooit de noordgrens van het Romeinse Rijk (de Limes), wordt gekruist.
‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ kent drie hoofddoelen. Dit project wil: 1. de Oude Rijn als belangrijke cultuurhistorische drager (structurerend element) in de regio positioneren; 2. beleidsmakers, planontwikkelaars en belangengroeperingen in de Oude Rijnzone bewust maken dat het meewegen van de vele aanwezige cultuurhistorische waarden een belangrijke kwaliteitsverbetering van (her)ontwikkeling van gebieden kan opleveren 3. aan deze partijen aangeven hoe cultuurhistorie bij de planvorming / ruimtelijke afwegingen te betrekken.
Lange tijd vormde de Oude Rijn tussen Katwijk en Utrecht de hartlijn waar alle ontwikkelingen op waren georiënteerd. Thans wordt de Oude Rijn niet meer als structuurlijn herkend. De lijn wordt genegeerd, in plaats van dat men van haar aanwezigheid profiteert. De Oude Rijnzone fragmenteert en nivelleert en is nauwelijks meer bij machte haar zo interessante verhaal over de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap te vertellen. Het gevolg hiervan is dat bewoners en gebruikers van het landschap van de Oude Rijnzone zich niet meer bewust zijn van de bijzonderheid van de plek, van de culturele dimensie die deze plek in zich heeft. Voor hen is het ‘een plek als alle anderen’. Daarmee dreigt de geest het landschap te verlaten.
‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ wil aangeven hoe met de ontwikkelingen nadrukkelijker kan worden aangesloten op de kenmerken van landschap en cultuurhistorie. In dit project staan landschap en cultuurhistorie centraal. Doordat het project een lange planhorizon (2030) kent kan het, zonder de werkelijkheid uit het oog te verliezen, over de grenzen van het bestaand beleid heen kijken. Daarbij heeft het project nadrukkelijk niet tot doel een eindbeeld of eindbeelden te genereren, een blauwdruk te leveren voor de toekomstige ontwikkeling van dit gebied. Het project beoogt andere planvormen, met andere planhorizonten, informatie aan te leveren en mogelijke denkrichtingen mee te geven. ’Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ wil eerder inspireren dan concretiseren. Het wil aangeven hoe toekomstige ontwikkelingen zodanig kunnen worden gestuurd dat de ontwikkelingsgeschiedenis in het landschap herkenbaar blijft, dat de verschillende tijdlagen in het landschap hun leesbaarheid behouden.
Tegelijkertijd staat het landschap van de Oude Rijnzone aan de vooravond van nieuwe, grootschalige ontwikkelingen. Voor het westelijk deel (Holland Rijnland) wordt gewerkt aan de Ruimtelijke Visie voor de As Leiden-Katwijk, voor het oostelijk deel (Rijnstreek) aan het opstellen van een transformatievisie. Beiden zijn kwartiermakers voor ontwikkelingen die op het gebied afkomen. Het gebied staat voor een aanzienlijke verstedelijkingsopgave. Op grote schaal moeten nieuwe woongebieden en bedrijfsterreinen worden ontwikkeld. Daarbij moet de infrastructuur worden verbeterd en liggen er opgaven op het gebied van waterberging, recreatie, natuur en landschap. Daarbij komt de landbouw, de dragende functie achter de resterende ‘open gebieden’, steeds meer in het gedrang. Vanuit het besef dat de Oude Rijnzone een gebied is met meer potenties dan thans wordt waargemaakt, en dat het gebied aan de vooravond staat van ingrijpende veranderingen is op gezamenlijk initiatief van de Provincie Zuid-Holland en de regio’s Rijnstreek en Holland Rijnland het project ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ opgestart. Hiervoor is januari 2004 Belvederesubsidie toegekend.
1.3
RELATIE MET ONTWERP TRANSFORMATIEVISIE OUDE RIJNZONE EN AS LEIDENKATWIJK
Ontwerp transformatie visie Oude Rijnzone Vrijwel synchroon aan het opstellen van deze Belvedere-studie is voor het oostelijk deel van de Oude Rijnzone de ‘Ontwerp Transformatievisie Oude Rijnzone’ opgesteld. ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ vormt een zelfstandig onderzoek naar de vraag hoe landschap en cultuurhistorie als invalshoek voor nieuwe ontwikkelingen kunnen dienen. Ofschoon het niet op voorhand de vraag was de uitkomsten van de ‘Ontwerp Transformatievisie Oude Rijnzone’ als onderlegger te gebruiken blijken beide studies tot overeenkomstige inzichten leiden. Waar sprake is van verschillen, handelt het zich om accenten die anders zijn aangezet.
7
2000
8
‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ hanteert een wat langere tijdhorizon en gaat verder in op aspecten als beeldkwaliteit en beeldregie. Het laat niet alleen zien welke gebieden al dan niet op termijn voor verstedelijking in aanmerking komen, maar ook hoe die verstedelijking vorm kan krijgen. Daartoe wordt een aantal gebieden, bij wijze van vingeroefening, voorbeeldmatig uitgewerkt. Deze voorbeelduitwerkingen zijn geen blauwdruk van hoe de ontwikkeling plaats moet gaan vinden, maar een voorbeeld van de hoe de ontwikkeling er uit zou kunnen gaan zien. Daarbij gaat ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ ook in op de functionele invulling van de gebieden welke niet worden verstedelijkt, de ‘evergreens’ als groene contramal voor de verstedelijking. De resultaten van ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ zijn op hoofdlijnen reeds verwerkt in de Ontwerp- Transformatievisie. Samen met de resultaten van ‘Focus Locus Oude Rijn’ dienen zij als input voor de verdere uitwerking van deelgebieden en als input voor het op te stellen beeldkwaliteitsplan. As Leiden-Katwijk Anders dan de ‘Ontwerp Transformatievisie Oude Rijnzone’ bevindt dit project zich nog in de startfase. Het is nu vooral nog een programmatisch / planologische verkenning. Die programmatische verkenning vormt voor ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ echter wel een belangrijke onderlegger. De resultaten van ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ dienen, samen met de resultaten van ‘Focus Locus Oude Rijn’, als input voor de Ruimtelijke visie voor de As Leiden Katwijk (Holland Rijnland). Daarnaast heeft Oude Rijn doet nieuwe zaken input geleverd voor het deelproduct ‘Groen/Blauw’ en ‘Cultuurhistorische onderlegger en opgave kaarten van het gebied As Leiden Katwijk’. 1.4
OPBOUW VAN DE GIDS
’Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ is een gids voor de cultuurhistorische planvorming in de Oude Rijnzone. De gids is opgebouwd uit drie delen: A. Inventarisatie B. Visie C. Verbeelding In het eerste deel van de gids ligt het accent op het verschaffen van informatie. Dit deel brengt de eigenheid van de plek in beeld. De gids wil bewoners, gebruikers, bestuurders en planontwikkelaars bewust maken van ‘genius loci’, in de verwachting dat vanuit dat besef van de eigenheid van de plek meer afgewogen keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van het gebied zullen worden gemaakt.
De hoofdstukken 2 en 3 beschrijven de geschiedenis van het gebied. De Oude Rijnzone kent een lange ontwikkelingsgeschiedenis, waarbij vrijwel iedere periode haar sporen heeft nagelaten. Het resultaat is een gelaagd landschap. Hoofdstuk 3 brengt deze gelaagdheid in beeld. Een tijdbalk geeft per periode de belangrijkste sociale en ruimtelijke ontwikkelingen weer. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat de Romeinse laag, die het meest tot de verbeelding spreekt, in de ontwikkeling tot het huidige landschap van een ondergeschikte betekenis is geweest. Hoofdstuk 4 brengt op verschillende schaalniveaus de voor de Oude Rijnzone onderscheidende kwaliteiten in beeld. In het tweede deel van de gids ligt het accent op de visievorming. De gids wil een leidraad bieden voor een aantal actuele vraagstukken, zoals de vraag hoe de stedelijke as Leiden - Katwijk vanuit de cultuurhistorische kwaliteiten bezien het best kan worden ontwikkeld of de vraag hoe verouderde industrie- en bedrijventerreinen aan de rivier kunnen worden getransformeerd tot nieuwe, veelzijdige gebieden waarbij de cultuurhistorische relatie met de rivier wordt versterkt of hersteld. In de visie vormen de ontwikkelingen die op het gebied afkomen de motor om tot een algehele kwaliteitsverbetering te komen. Daartoe worden in hoofdstuk 5 de ontwikkelingen beknopt in beeld gebracht. Hoofdstuk 6 definieert de centrale lange termijn opgave voor dit gebied. Hoofdstuk 7 geeft de visie op hoofdlijnen weer. Hierin wordt voor het gebied als geheel aangegeven hoe het zodanig kan worden ontwikkeld dat de ruimtelijke, recreatieve en historische potenties beter worden benut. Deze visie geeft aan hoe, met in achtneming van de verstedelijkingsopgave, een evenwicht tussen bebouwd en onbebouwd gebied kan worden bereikt. Daartoe worden de ‘evergreens’ geïntroduceerd, gebieden die bij voorkeur ook op de lange termijn bezien niet worden verstedelijkt. Voor gebieden die wel voor verstedelijking in aanmerking komen worden verschillende strategieën benoemd. Daarbij wordt aangegeven hoe met de verstedelijking meer dan thans kan worden aangesloten op de kenmerken van de plek. Het gaat daarbij niet alleen om de ruimtelijke kenmerken, maar ook om de kenmerken van de plek die men niet direct ziet, maar die wel heel bepalend zijn voor dit gebied, zoals de ontwikkelin gsgeschiedenis, de bodemgesteldheid en het watersysteem. In het derde deel staat de verbeelding centraal. Hoofdstuk 8 werkt voor een aantal gebieden en thema’s een ‘pilot’ uit. Deze pilots hebben de status van vingeroefening. Zij verbeelden de ruimtelijke doorwerking van de visie op het hogere schaalniveau naar het concrete schaalniveau. Zij laten zien wat de ruimtelijke implicaties van de visie (kunnen) zijn. Deze verbeelding vindt plaats aan de hand van schetsmatige tekeningen, en in een enkel geval aan de hand van een essay of een fictief Koninklijk Besluit. 9
10
H O O F D S T U K
2
GEOGEN ESE
11
12
Langs • • •
de Oude Rijn ontmoeten drie landschappen elkaar: het landschap van de strandwallen en –vlakten, het veengebied van Holland en Utrecht, het rivierenlandschap van de Rijnmonding.
Het startpunt van de huidige situatie ligt zo’n 15.000 jaar terug. Holland is dan nog in de greep van de laatste ijstijd. De Noordzee ligt voor een groot deel droog. Het zeeniveau ligt ruim 100 meter lager dan thans. Hierdoor ligt ook de kustlijn veel verder naar het westen. Door het barre klimaat is er weinig begroeiing. De wind heeft vrij spel. Op de bodem worden dikke, golvende zandpakketten afgezet. Vrijwel het gehele gebied van de huidige Noordzee wordt door deze dekzanden bedekt. Met het einde van de laatste ijstijd, circa 12.000 jaar geleden, eindigt het geologische tijdperk van het Pleistoceen. Met het stijgen van de temperatuur smelten de ijskappen. Dit heeft een rijzing van de zeespiegel tot gevolg waardoor de kustlijn in oostelijke richting opschuift. Vorming strandwallenkust Omstreeks 5000 voor Christus bereikt de kustlijn ongeveer haar huidige plaats. Dan breekt opnieuw een woelige periode aan, waarin perioden van transgressie en regressie elkaar opvolgen. Ten tijden van transgressie overspoelt de zee het land. Hierbij wordt het pleistocene zand opgewoeld en in strandwallen afgezet. Met iedere transgressieperiode wordt een nieuwe wal opgeworpen. Zo vormt zich in de loop der tijd een complex van strandwallen. De meest oostelijke strandwal, met daarop gesitueerd Warmond, Oegstgeest, Sassenheim en Lisse is de oudste. Deze dateert van ongeveer 2300 jaar voor Christus. De vorming van de strandwallen gaat door tot aan het begin van de jaartelling. In de laagten tussen de hogere strandwallen, de strandvlakten, stagneert de afvoer van hemelwater. In het rustige zoetwatermilieu tussen de strandwallen ontwikkelt zich veen.
Hollands-Utrechts veencomplex Met de vorming van de strandwallen, en de stijging van de zeespiegel, stagneert in het achterliggend gebied de afvoer van het water naar zee. De laagte tussen de strandwallen en de hoge zandgronden van het Gooi vult zich met water. Op het dekzandgebied achter de strandwallen ontwikkelt zich een uitgestrekt moerasgebied. Rijnmonding De strandwallenkust is niet geheel gesloten. Deze wordt onderbroken door de monding van de (Oude) Rijn. Bij hoog water en bij zware stormen dringt de zee door deze opening diep het achterland in. Hierdoor wordt het veencomplex periodiek overstroomd en wordt op het veen klei afgezet en worden in de Rijnmonding grote delen van het oorspronkelijke stelsel van strandwallen en –vlakten weggeslagen. Hier wordt een dik pakket zeeklei afgezet. Oeverwallen Ook de Oude Rijn treedt regelmatig buiten zijn oevers. Hierbij wordt het zwaarste, meest zandige materiaal direct langs de oevers van de rivier afgezet. Op deze wijze ontstaan langs de rivier hoger gelegen, zandige oeverwallen.
13
14
H O O F D S T U K
3
O C C U PATIEGESCHIEDENIS
15
������������������
�������������
��������������
���� ������������� �����������
���������
���� �����������������
������������ ����������������������
������������
��������������� ���������������� �����������
��������
���������������������������������� �������������������������������������
���� ����������� ������������������ ��������
������������������������������������ ����������������������������������������� ��������������������������������������
����������������� ��������������������������
����
�
���� �������������������������� �����������
���� ���������������
������������������������ �����������������
���� ���������������� �������������������� ���� ��������������
��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� ���� ����
����
����
����
����
Romeinse nederzetting
Romeinen
���������������������� �����������������������
���� ����������������������� ������������������ ���� ��������������������������
����
����
Jaagpad
Pijlpunt
������������� ������������������������������� �������������
����������������������������� ���������������������������������� ���������������������������������� ����������������������������
���� �������������������
��������������������������������� ���������������������������������� ���������������������������
��������
���� �������������������������
������������������� ������������
������������� ����������������������������
���� ����� ����
���� ��������������� ���������������
����������������������������� ����������������������������������
����
Wierickerschans
Cope-ontginning
Landgoed Endegeest Oude Hollandse Waterlinie
Veenderij
Aan de Hollandse Waterlinie
16
Ontwikkelingen 50 v. Chr. - 400
Ontwikkelingen 1100 - 1400
Omstreeks 1600
Ontwikkelingen 1400 - 1675
Ontwikkelingen 1675 - 1850
���������������������������������� ������������������������������������� ��������������������������������
���������� ���������������� ������������������������� ���� �����������������������������������
���� ����������������� ��������������������������
��������������������������������� ��������������������������������� ���������
����������������������
����������������������� �����������
������������������� ����������������� �������������������
����������������� ������������������
���� ��������������
����������������� ���������������
���� ������������������������ ����������
���������������������� �������������������������
���� ����������������
������������������������ ��������������������������
������������ ��������������� �������������
������������������������ ������������������
������������� ������������� ��������������
���� ���������
������������������� ��������������������
���������������������������
���� ��������������������������������� ��������������������������������������
���� ����������������������������
��������������������� ����������������������
�������������������� ��������������� ���������������� �������������������
������������������� ����������������� ����������
���������������������� �����������������
��������������� ������������������� ���� ��������������������������
����
����
Bedrijvigheid gekoppeld aan Oude Rijn
Steenfabriek
Aanleg polders
Snelweg en spoorlijn over de Oude Rijn
Atlantik-Wall Vliegbasis Valkenburg
Jachthaven
Bebouwing langs de Oude Rijn
Bedrijvigheid niet gekoppeld aan Oude Rijn
17
Omstreeks 1900
Ontwikkelingen 1850 - 1900
Ontwikkelingen 1900 - 1970
Ontwikkelingen 1970 - heden
Omstreeks 2000
18
3.1
VROEGSTE BEWONING
De eerste bewoning in de kustzone dateert uit de steentijd, zo’n 4500 jaar geleden, en vindt plaats in de oude duinen. Waarschijnlijk zijn sindsdien de hogere delen van de strandwallen permanent bewoond. 3.2
[50 voor Chr. – 400] ROMEINSE PERIODE
In de periode van circa 50 voor Christus tot 400 na Christus is de Oude Rijnzone intensief bewoond. In die tijd vormt de Oude Rijn de noordgrens van het Romeinse Rijk. De Romeinen laten bevriende Germaanse stammen aan de randen van hun rijk wonen, onder voorwaarde dat zij meehelpen met de verdediging van de grens. Langs de Oude Rijn zijn dit vooral de Canninefaten en de Bataven, twee verwante stammen uit Zuid-Duitsland. Langs de Rijn ontstaat een intensief gebruikte handelsroute. Deze voert via Maastricht, Keulen en Bologna naar Rome. Aan deze route ontstaan legerplaatsen, villa’s, boerderijen en castella. Met het wegtrekken van de Romeinen, circa 400 na Christus, trekt ook een deel van de volkeren terug naar hun oorspronkelijke herkomstgebied. Het wordt stil aan de Oude Rijn. In de periode van 400 tot 1000 is het gebied dun bewoond. 3.3
[1100 – 1600]
Dicht stuiven van de Rijnmonding Omstreeks 1100 sluiten de jonge duinen langs de kust zich aaneen. De Rijnmonding stuift dicht (1162/1163 definitief), waardoor de Oude Rijn tot een doodlopend riviertje wordt gedegradeerd. Hierdoor stagneert de waterafvoer van de Oude Rijn naar zee. Men is opnieuw gedwongen voor de bewoning de hogere delen op te zoeken: de strandwallen en de oeverwallen langs de rivier. De Oude Rijn verlegt zijn loop en stroomt parallel aan de strandwallen in noordelijke richting af. Ontginning van het Hollands Utrechts veengebied Tezelfdertijd wordt de grootschalige ontginning van het Hollandveen letterlijk ‘ter hand genomen’. Deze ontginning wordt mede mogelijk gemaakt doordat het klimaat in de loop van de 10e eeuw droger is geworden. In het Hollands Utrechts veengebied wordt het principe van de “cope-ontginning” gehanteerd. Haaks op de ontginningsbasis worden lange greppels gegraven teneinde het gebied beter te ontwateren. Hierbij ontstaan smalle en diepe kavels. Met de ontwatering klinkt het veen in waardoor de problemen met de waterafvoer wederom toenemen.
Een dam als twistappel Het dicht stuiven van de Rijnmonding en de toestroom van extra water uit de ontgonnen polders leiden tot een toenemende wateroverlast, met name in het laaggelegen Hollandse deel van het Oude Rijngebied. Dat is in 1165 voor graaf Floris III van Holland reden om nabij de grens met Utrecht een dam in de rivier te leggen, de befaamde Svadelborgdam of Zwammerdam. Een reeks van conflicten met de bisschop van Utrecht is hiervan het gevolg, waarbij uiteindelijk niemand minder dan keizer Frederik Barbarossa als arbiter optreedt. Pas in 1226 wordt een typisch poldercompromis bereikt: dan wordt definitief de breedte van de opening in de dam bepaald en wordt afgesproken wie welke kant moet onderhouden. Hoogheemraadschap Rijnland In de strijd tegen de wateroverlast worden in 1220 de krachten gebundeld. Dan wordt het Hoogheemraadschap Rijnland opgericht waarna maatregelen worden getroffen om de waterbeheersing te verbeteren. Haaks op de rivier worden weteringen en tochten gegraven om het water versneld af te voeren en er worden dijken gebouwd om het land tegen het water te beschermen. In deze periode komen de belangrijkste lijnen in het landschap haaks op de rivier te staan. De Heimanswetering en Oude/ Nieuwe Wetering (gegraven in de vroege 13e eeuw) voeren het overtollige water noordwaarts af naar het Haarlemmermeer en het IJ. Later, als dat onvoldoende soelaas biedt, zoekt men ook een zuidwaartse uitweg, naar de Hollandse IJssel met zijn relatief lage waterstand. In de 14e eeuw worden daartoe de Alphense Wetering en de beide Wierickes gegraven. In de loop van de 16e en 17e eeuw verschuift de waterhuishouding in het Oude Rijngebied. De bouw van extra sluizen in Halfweg (tussen Haarlemmermeer en IJ) maakt afwatering naar het noorden interessanter. Doordat de bedding van de Hollandsche IJssel inmiddels flink is opgeslibd, en deze rivier in 1285 bij ’t Klaphek is afgedamd, biedt de Hollandsche IJssel niet langer een adequate afwateringsmogelijkheid. Ook de polders ten zuiden van de Oude Rijn, die tot dan toe afwateren op de IJssel, lozen nu hun water op de Oude Rijn, en wel via boezemwateren als Westvaart, Oostvaart en Papenvaart. De nieuwe waterwegen dienen niet alleen de waterhuishouding maar ook het transport. De Oude Wetering, Heimanswetering en Gouwe vormen schakels in de belangrijkste binnenvaartroute van Amsterdam naar Dordrecht, Zeeland en Vlaanderen. Om een einde te maken aan de voortdurende wateroverlast wordt in 1572 de verbinding tussen de Oude Rijn en de Noordzee hersteld. Deze doorgraving naar zee, het Mallegat, welt echter weer snel dicht. Ontstaan van steden, dorpen en linten In deze periode ontstaan steden als Leiden (1266 stadsrechten). Maar veruit de meeste mensen wonen nog op het land. Het landelijk gebied is intensief bewoond. Men woont in dorpen aan de Oude Rijn en in lange linten in het achterland. 19
20
3.4
[1600 - 1795] BLOEI EN NEERGANG TEN TIJDE VAN DE REPUBLIEK.
Groei van de steden In de 17e eeuw groeien de steden, zoals Haarlem en Leiden. Leiden groeit in de 17e eeuw uit tot een stad van 70.000 inwoners en wordt daarmee de tweede stad van het land. Leiden is met zijn universiteit een intellectueel centrum van internationale betekenis, en geldt in dit opzicht als vooruitstrevend, vooral in filosofisch en theologisch opzicht (dit in tegenstelling tot het als conservatief te boek staande Utrecht). Eén en ander heeft ook zijn uitstraling op de omgeving, bijvoorbeeld op Rijnsburg als centrum van de collegianten, een zeer liberale stroming binnen de remonstranten. Spinoza heeft hier een tijd lang zijn domicilie. De hortus botanicus van Clusius legt de kiem voor de kruidenteelt, de tuinbouw en de latere bollenteelt. Noordwijk ontwikkelt zich tot het centrum van de kruidenteelt. Hermannus Boerhaave (Voorhout, 1699) wordt de grondlegger van de plantensystematiek en ontwikkelt op Oud-Poelgeest een bomencollectie. Na 1650 treedt stagnatie in, in de 18e eeuw gevolgd door neergang. In Leiden leidt dit tot grote werkloosheid en ontstaat het Leidse jeneverproletariaat. Aanleg Linies en vestingen In 1589 ontstaat het idee om grote delen van Holland gelijktijdig te verdedigen door grote stukken land onder water te zetten (inunderen). Daartoe wordt, gebruikmakend van reeds aanwezige elementen en structuren, een linie aangelegd. Deze linie, later bekend als de Oude Hollandse Waterlinie, loopt van de Zuiderzee, via Woerden en Nieuwpoort, naar de Biesbosch. In deze linie wordt ook de Eerste Wiericke, die in aanleg dateert van voor de Oude Hollandse Waterlinie, opgenomen. In de linie worden inlaatpunten voor het water aangelegd, waardoor men het achterliggend polderland zo’n 30 centimeter onder water kan zetten. Dit is onvoldoende diep om te bevaren en het doorwaden is praktisch onmogelijk, mede omdat alle sloten onzichtbaar zijn geworden. De eigen troepen kunnen zich over verhoogde wegen, de zogenaamde accessen, verplaatsen. Doordat alleen de inlaatpunten voor het water in de linie en de verhoogde wegen (accessen) hoeven te worden verdedigd kan een uitgestrekt deel van het land met betrekkelijk weinig militairen worden verdedigd. Aanvankelijk bestaat de linie uit een aaneenschakeling van bescheiden fortificaties en kleine vestingstadjes, zoals Nieuwpoort. In 1672 verhindert de Oude Hollandse Waterlinie het leger van Lodewijk de Veertiende Holland binnen te trekken. In 1673 wordt besloten het smalste en meest kwetsbare deel van de linie te versterken. Dat is de ‘flessenhals’ of ‘wespentaille’ tussen de Enkele en Dubbele Wiericke. Hier is de waterlinie niet meer dan 1.5 kilometer breed. Waar de Enkele Wiericke aansluit op de zuidelijke oever van de Oude Rijn wordt een zware fortificatie aangelegd: de Wierickerschans, kopstuk van de Oude Hollandsche Waterlinie.
Energievoorziening Met de groei van de bevolking neemt ook de vraag naar brandstof toe. In het veengebied achter de binnenste strandwal wordt hiertoe turf gewonnen. Hierdoor ontstaat een groot aantal verveningsplassen, ook ter weerszijden van de Oude Rijn. Mede door de vinding van de windmolen kunnen de kleinere plassen worden drooggelegd, evenals enkele kleinere natuurlijke meren als het Hemmeer, de Lisser Poelpolder en de Hennepoel achter Oud Poelgeest. Dit zijn die mooie, kleine droogmakerijen die zo diep verzonken liggen temidden van oud veenland. De droogmaking van grote plassen laat vaak langer op zich wachten. Hier wreekt zich het gebrek aan centraal gezag in de Nederlandse Republiek. Daarnaast gaat in de tweede helft van de 17e eeuw de Nederlandse koopman het risico mijden. De droogmaking van het immer uitdijende Haarlemmermeer komt daardoor niet van de grond. Infrastructuur Naarmate de steden in betekenis toenemen, neemt ook het belang van goede verbindingen tussen de steden toe. In de loop van de 17e eeuw worden de belangrijkste Hollandse steden door trekvaarten met elkaar verbonden. In 1657 wordt de Leidse Trekvaart gegraven, waarmee de verbinding tussen Leiden, Amsterdam en Haarlem aanzienlijk verbetert. In 1664 komt het jaagpad tussen Utrecht en Leiden langs de Oude Rijn gereed. Tot aan de komst van het spoor gelden de Hollandse trekvaarten internationaal als een zeer moderne transportinfrastructuur. Zanderijen Inherent aan de groei van de steden is de honger naar zand. Grote delen van het duinlandschap worden vergraven voor zandwinning ten behoeve van de wegaanleg en de stadsuitbreidingen. Over grote lengten maakt hierdoor de glooiende, geleidelijke overgang van duinen naar achterland plaats voor een messcherpe overgang met een steile binnenduinrand. Voorbeeld van een ruim bemeten 17e-eeuwse zandafgraving is de Katwijkse zanderij, waar thans een woonwijk verrijst. Polders, boezems, molens De voortzettende bodemdaling heeft in de late middeleeuwen een dusdanige vernatting van de veenontginningen tot gevolg dat hier alleen nog veeteelt mogelijk is. Met het verder dalen van de bodem komt ook deze vorm van grondgebruik in gevaar. Om de vernatting tegen te gaan wordt uitmalen van het water noodzakelijk. De eerste molens verschijnen in de late 15e eeuw; in de loop van de daarop volgende eeuwen groeit het polderland ten noorden van de Oude Rijn uit tot één van de molenrijkste gebieden van Nederland. Dat houdt ook verband met de droogmakerijen die extra eisen aan de bemaling stellen. 21
22
Buitenplaatsen In de steden wordt met de handel (eerst op het Oostzeegebied, de zogeheten moedernegotie, later ook met de handel van de Verenigde Oostindische Compagnie) en in Leiden vooral met de textielnijverheid, veel geld verdiend. Het verkregen kapitaal wordt mede geïnvesteerd in de ontwikkeling van buitenplaatsen en landwinning. De bovenlaag van de bevolking brengt de zomermaanden in een landelijke omgeving buiten de stad door. Tussen Den Haag en Haarlem ontstaat op de strandwallen een nagenoeg aaneengesloten keten van buitenplaatsen, zoals thans bij de Horsten (Wassenaar) nog herkenbaar is. Favoriete plekken zijn in dit opzicht ook de uiteinden van de strandwallen bij Leiden, waar deze overgaan in de zeeklei die is afgezet in het voedingsgebied van de Oude Rijn: Rijngeest en Endegeest bij Oegstgeest en Berbice/ Allemansgeest bij Voorschoten. De Oude Rijn is geen Vecht. De oevers van de rivier zijn nooit in trek geraakt als vestigingsplaats voor buitenplaatsen. Meestal is het niet verder gekomen dan een deftige opkamer bij een boerderij waar de bemiddelde stedeling ’s zomers kond vertoeven. Een uitzondering hierop vormt de directe omgeving van Leiden, met de buitenplaatsen Rijnhof en Ter Wadding. Tweede helft 18e eeuw bereikt de buitenplaatscultuur zijn hoogtepunt. De toegenomen vraag naar hout maakt bosaanleg tot een renderende investering. Na een periode van ontbossing wordt opnieuw bos aangeplant. Bij de landgoederen en buitenplaatsen ontstaan aanzienlijke bossen met monumentale lanenstelsels en hakhoutpercelen. 3.5
[1795 - 1890] HERSTEL EN OPMAAT TOT INDUSTRIALISATIE
De Franse Tijd (1795-1813) brengt het centralisme in het Nederlandse staatsbestel en legt de basis voor belangrijke ingrepen in de infrastructuur van wegen en waterhuishouding. In 1807 wordt bij Katwijk het ontwateringskanaal gegraven, waarmee de Oude Rijn zijn overtollig nat eindelijk weer op het zilte nat kan lozen. Tussen 1799 en 1809 worden de enorme verveningsplassen ten noorden van Nieuwkoop drooggelegd. Koopman-(en -kanalen)koning Willem I (1772-1843) bouwt dankbaar voort op de Franse erfenis, evenals als zijn opvolgers. Rijkswegen worden aangelegd, nieuwe kanalen gegraven. De Haarlemmermeer wordt drooggelegd. De aanleg van spoorwegen komt in Nederland maar langzaam op gang. Tot de eerste spoorweg behoort de Hollands IJzeren Spoorweg van Amsterdam via Haarlem, Leiden naar Den Haag, aangelegd tussen 1839 en 1843, in 1847 doorgetrokken tot Rotterdam. Pas als het Rijk in de jaren 1860 besluit de kosten voor de aanleg van spoorwegen voor zijn rekening te nemen, komt er schot in de zaak. In de decennia die volgen krijgt het land eindelijk een volwassen spoorwegnet, inclusief secundaire lijnen als het lijntje parallel aan de Oude Rijn van Leiden naar Woerden (en Utrecht) uit 1878.
Na 1850 komt er nieuw leven in de nijverheid, ook in de Leidse wolnijverheid. Aarzelend wordt een begin gemaakt met stoomkracht en mechanisering. Pas na 1890 komt de industrialisatie in een beslissende stroomversnelling, gelijkoplopend met een lange opgaande conjunctuurgolf die tot de Eerste Wereldoorlog duurt. Andere sectoren volgen de ‘leading sector’ van de textielindustrie op enige afstand. Nederland is een laatbloeier op industrieel gebied. Dat geldt ook voor de daarmee verbonden verstedelijking. Leiden blijft tot het eind van de 19e eeuw gevangen binnen zijn omwalling uit het midden van de 17e eeuw, een enkel buitenpoorts buurtje daar gelaten. Pas na de annexatie van enig ommeland in 1896 ontstaat ruimte voor een systematische stadsuitleg. De toepassing van stroomtractie vindt ook zijn toepassing de waterbeheersing in het polderland aan weerszijden van de Oude Rijn. Molens worden vervangen door stoomgemalen. Een betere bemalingstechniek met grotere capaciteit maakt het mogelijk het polderland gedurende het jaar langer droog te houden, ook de lagere delen. Hiermee wordt de basis gelegd voor de versnelde bodemdaling die heeft geleid tot de huidige (grond)waterproblemen in Rijnland. 3.6
[1890 - 1940] EERSTE INDUSTRIALISATIE
Industrialisatie Leiden groeit uit tot een belangrijke industriestad. De textiel is de belangrijkste sector; daarnaast ontwikkelen zich takken als de metaal- (‘De Grof‘) en levensmiddelennijverheid (meelfabriek). Veel van de fabrieken nestelen zich op of binnen de historische stadswallen. Aan de oevers van de Oude Rijn ontwikkelen zich vormen van industriële bedrijvigheid, zoals steenfabrieken, beton- en cementfabrieken en houtverwerkende industrie, waarbij de ligging aan diep vaarwater essentieel is. Deze gaan terug op de steen- en pannenbakkerijen, de kalkovens en de houtzaagmolens die zich hier al in de 17e eeuw ontwikkeld hebben. Daarnaast ontwikkelt zich een breed scala aan bedrijvigheid als voortzetting van de nijverheid die in de loop van de 19e eeuw op gang is gekomen. Ook Het kaasstadje Bodegraven ontwikkelt zich tot een bescheiden centrum van levensmiddelenindustrie en zeepfabricage. Alphen heeft zijn pijpmakerijen, brouwerijen en - na de komst van het spoor in 1878 - ook zijn scheepswerven. Stedelijke expansie Pas aan het eind van de 19e eeuw bieden grenswijzigingen Leiden de mogelijkheid op grote schaal buiten zijn wallen te treden. Mede dankzij de woningwet van 1901 komt de sociale woningbouw van behoorlijke kwaliteit van de grond. De eerste projecten waarbij deze wet een rol speelt zijn vaak pas na de Eerste Wereldoorlog tot stand gekomen. Zo ook in Leiden met het wijkje De Kooi, refererend aan een oude eendenkooi. Bij Alphen aan den Rijn smelten de drie buurtschappen samen tot een stedelijke kern. In de polderdorpen treedt een verdichting en verdikking van de polderlinten op. 23
24
Nieuwe infrastructuur Het vaarwegennetwerk wordt uitgebreid met de aanleg van het Rijnschiekanaal aan het einde van de 19e eeuw, waarmee Leiden en de Oude Rijn een goede vaarverbinding met het zuiden krijgen. Leiden en Alphen worden in 1910 op het netwerk van de Haarlemmermeer-spoorwegen aangesloten. Alphen aan den Rijn is in die tijd een ’kruispunt’ van lokale en regionale lijnen. Na de Eerste Wereldoorlog komt het gebruik van de auto, de vrachtwagen en de autobus op. Dit stelt nieuwe eisen aan wegen, wegennet en wegverharding. Het Rijkswegenplan van 1927 geeft de start tot aanleg van nieuwe wegen met bijbehorende kunstwerken (bruggen). Onderdeel van dit nationale wegennet is de weg door de Haarlemmermeerpolder naar Leiden en vandaar, over het tracé van de huidige A44, naar Wassenaar en Den Haag. 3.7
[1940 - 1945]
Vliegkamp Valkenburg Vlak voor de oorlog (1939) begint Nederland met de aanleg van een militair vliegveld. In mei ‘40 zijn de hangars goeddeels nog in aanbouw en is de landingsbaan niet meer dan een strip drassige grond. In augustus 1940 begint de Duitse bezetter met de uitbouw van ‘Flugplatz Katwijk’ tot serieuze luchtmachtbasis. Een groot deel van de bebouwing wordt uitgevoerd in zogeheten Heimatschutz Architektur van de zogeheten Stuttgarter Schule (verwant aan ‘onze’ Delftse School) een sobere, landelijk ogende bouwtrant die veel gebruikt is voor (militaire) utiliteitsbouw. Vooral het legeringscomplex aan de binnenduinrand in de zogeheten ‘marinestrook’ is een goed voorbeeld van deze stijl. Atlantik-wall In 1942 begint de Duitse bezetter met de aanleg van de Atlantikwall, een stelsel van verdedigingswerken langs de Europese westkust, van Noorwegen tot Noord-Spanje. De bouw krijgt absolute prioriteit. Andere grote infrastructurele werken (als de bouw van de snelweg Emmerik Arnhem - Utrecht, het befaamde ’Hazenpad’) worden stilgelegd. Van de ‘Stützpunktgruppe Katwijk’ zijn belangrijke en tot verbeelding sprekende onderdelen overgebleven, zoals de antitankmuur die vanaf de binnenduinrand bij de Pan van Persijn westwaarts door de duinen loopt (goeddeels intact), een observatiepost op het zogeheten Vlaggeduin in de duinen meteen bezuiden Katwijk aan Zee, en een zware bunker van waaruit het telefoonverkeer met andere delen van de Atlantikwall plaats heeft gevonden, gelegen temidden van de legeringsgebouwen van het vliegveld. 3.8
[1945 – 1980] TWEEDE INDUSTRIALISATIE EN HET PRIMAAT VAN DE VOLKSHUISVESTING IN DE RUIMTELIJKE ORDENING
In de na-oorlogse periode neemt de stedelijke ontwikkeling een grote vlucht. Uitbreiding van
woningbouw en bedrijventerreinen vergt veel ruimte. Het gebied rond Leiden maakt, mede als gevolg van haar gunstige ligging ten opzichte van Schiphol, een snelle ontwikkeling door. Het oorspronkelijke patroon van strandwallen en strandvlakten, onderbroken door het zeekleigebied als gevolg van de inbraak van de zee, is nagenoeg geheel onder het stedelijke weefsel verloren gegaan. Op de oevers van de Oude Rijn groeit de as Katwijk / Leiden uit tot een nagenoeg geheel verstedelijkte zone. Vanaf de jaren zestig ontwikkelt zich in het beleid het ordeningsconcept van de Randstad en het complementaire Groene Hart. Hierbij ontwikkelen de steden zich met name langs de belangrijkste vervoersaders, waarbij het centrale deel zo veel mogelijk van verstedelijking wordt gevrijwaard. Rond een agrarisch middengebied ontwikkelt zich een keten van min of meer complementaire stadsgewesten. 3.9
[1980 – HEDEN] CRISIS, NEOLIBERALISME, BOOMING NINETIES
De scherpe economische crisis van de vroege jaren ‘80 zet een rem op het tempo van de verdere uitbreiding van woningbouw en bedrijventerreinen. De economische opleving die daarna inzet en in de tweede helft van de jaren ’90 zijn hoogtepunt vindt, zet de open ruimte ter weerszijden van de Oude Rijn weer sterk onder druk. Toch is het op tot heden gelukt een aantal poldergebieden open te houden, ook in de dynamische Leidse agglomeratie, zoals de Polder Boterhuis en de Grote Polder van Zoeterwoude. 3.10
CONCLUSIE
De Oude Rijnzone kent een bewogen geschiedenis. Het landschap van vandaag is de resultante van een lang en complex proces. De verschillende episoden hebben ieder hun eigen sporen achtergelaten. Het resultaat is een heel gelaagd landschap, een landschap dat zich laat lezen als een geschiedenisboek. Tegelijkertijd is ook het landschap van vandaag slechts een momentopname in de ontwikkelingsgeschiedenis. Het huidige landschap is het vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen. Het gegeven van de continue verandering leert dat het niet zinvol is om in eindbeelden te ontwerpen, om de eenvoudige reden dat er geen eindbeelden zijn. De samenleving is continu in ontwikkeling, stelt daarbij voortdurend andere eisen aan het landschap en zo is ook het landschap continu in ontwikkeling. De opgave is om vanuit ‘de waarheid van het heden’ een ontwikkelingsstrategie uit te zetten die enerzijds voldoende duidelijkheid verschaft over de te volgen koers, en anderzijds voldoende flexibiliteit in zich heeft om onvoorziene ontwikkelingen in zich op te kunnen nemen. Eén ding maakt de tijdbalk wel heel duidelijk: de stappen in de tijd worden steeds kleiner en de ingrepen in het landschap daarentegen steeds groter. Dat belooft wat voor de toekomst.
25
26
H O O F D S T U K
4
KWALITEITEN
27
28
4.1
LANDSCHAP IN VERSCHILLENDE VERSNELLINGEN
De Oude Rijnzone is een landschap met grote verschillen in dynamiek. Wie de kaartbeelden van begin 20e eeuw vergelijkt met de kaartbeelden van eind 20e eeuw ziet dat de ontwikkelingen in delen van de Oude Rijnzone uitzonderlijk snel zijn gegaan. De infrastructuur heeft zich ontwikkeld, er zijn bedrijventerreinen aangelegd en nieuwe woongebieden ontwikkeld. Op tal van plaatsen is het landschap grenzend aan de Oude Rijn in een relatief kort tijdsbestek getransformeerd van een zuiver landelijk gebied tot een overwegend verstedelijkt gebied. Vooral het laatste decennium heeft de dynamiek van de noordvleugel van de Randstad zijn invloed op het gebied doen gelden. Tegelijkertijd zijn de ontwikkelingen in grote delen van de Oude Rijnzone opmerkelijk beperkt gebleven, blijkt de Oude Rijnzone een landschap van relatieve traagheid, zijn de middeleeuwse structuren nagenoeg onveranderd in het landschap herkenbaar. Hele delen van de regio kennen nog een kaartbeeld dat opvallende gelijkenis vertoont met topografische kaarten uit het midden van de 19e eeuw, dus uit de tijd van vóór de industrialisatie van Nederland. 4.2
GELAAGD LANDSCHAP
De Oude Rijnzone is een gelaagd landschap. Het gebied kent een even rijke als bewogen geschiedenis. Iedere episode uit deze geschiedenis heeft haar eigen sporen achter gelaten. Dit geldt niet alleen voor de Romeinse periode, maar evenzeer voor de middeleeuwse periode met haar cope-ontginningen of voor de industriële periode. Zo is een complex en intrigerend mengsel van kleine en grote elementen en structuren uit allerlei perioden ontstaan. Zij maken dat de ontwikkelingsgeschiedenis aan het landschap afleesbaar is. Dit verschaft het landschap een sterk historisch perspectief. Het heden kan worden herkend als het resultaat van een lange ontwikkeling, en worden geïnterpreteerd als de basis voor toekomstige ontwikkelingen. Het gaat hierbij om archeologische monumenten, aardkundige elementen, landschappelijke structuren en bouwkundige elementen.
4.3
UNIEKE LIGGING
Het stroomgebied van de Oude Rijn vormt met haar directe omgeving in vele opzichten een interessant gebied. Vanuit cultureel opzicht onder meer omdat de Oude Rijn tot in de vierde eeuw de noordgrens van het Romeinse Rijk vormde. Langs de Oude Rijn komen nog tal van Romeinse vindplaatsen (variërend van mijlpalen tot resten van castella) voor. Vanuit landschappelijk oogpunt door de diversiteit aan landschapstypen waar de Oude Rijn door heen stroomt. Deze voert zowel door landelijk als door stedelijk gebied en koppelt het Utrechtse veencomplex met het Hollands duingebied, om vervolgens welhaast ongerept uit te stromen in de Noordzee. 4.4
VERSCHEIDENHEID
De Oude Rijnzone kent een grote ruimtelijke verscheidenheid. Tussen Katwijk en Leiden maakt het gebied deel uit van een verstedelijkt gebied met naast een grote hoeveelheid woningbouw ook een groot gebied glastuinbouw. Tussen Leiden en Alphen aan den Rijn is het gebied meer verrommeld. Hier grenzen veel verouderde bedrijventerreinen aan de Oude Rijn. Tussen Alphen aan den Rijn en Woerden voert de Oude Rijn nog deels door een welhaast idyllisch agrarisch landschap met boomgaarden, weilanden en oude kasteelplaatsen. Deze eenheid in verscheidenheid, waarbij de rivier de bindende factor is, maakt het gebied extra boeiend.
29
4.5
RIVIER MET VERSCHILLENDE GEZICHTEN
Levendige rivier De rivier is een ader van activiteiten, er wordt gespeeld, gevaren en gezwommen. In de stad Leiden vormt de rivier, maar dan in haar gedaante van grachten, een doorlopende parade van boten. Hier wordt geflaneerd en gepronkt. Vanaf de kade ziet men uit over de kleurrijke stoet die over het water voorbij trekt. Voorbij Leiden geniet men vanaf de rivier vergezichten diep het landschap in en passeert men culturele hoogtepunten zoals de molenviergang bij Aarlanderveen en de Wierickerschans. Jaagpaden maken het mogelijk langs delen van de rivier te fietsen en te wandelen.
30
Idyllische rivier Welke rivier in Nederland stroomt nog zo ongerept uit in de zee? Het is een prachtig gezicht hoe het zoete water zich mengt met het zilte nat. De rivier vormt de drager voor historische binnenstedelijke milieus als Oud Valkenburg of Katwijk aan de Rijn. En wat te zeggen van de binnenstad van Leiden, stedelijke allure die de rijkdom van de Gouden Eeuw met zich meedraagt. De rivier is hier de drager van de stad met haar vestingwerken en grachten. Meer naar het oosten kenmerkt de rivier zich door de aanwezigheid van uitgestrekte landerijen, fraaie boerderijlinten op de oeverwallen van de Oude Rijn, afgewisseld met verre doorzichten naar de groene weides van het Groene Hart.
Historische rivier De rivier kent een bewogen verleden. Langs de Oude Rijn passeert men de geschiedenis van Holland. Oude gebouwen, vestingen, statige herenboerderijen, monumentale villa’s, maar ook oude fabrieken en pakhuizen vertellen over vroeger. Het landschap zelf verhaalt over de ontginningen en de ontstaanswijze. Over grote lengten van de rivier zijn de authentieke jaagpaden nog aanwezig. Daarnaast zijn er de verhalen die niet op het eerste gezicht leesbaar zijn, bijvoorbeeld de Limes, de noordgrens van het Romeinse rijk, maar wel belangrijke episoden van de geschiedenis vertegenwoordigen. Deze historische aspecten, naast alle recente ontwikkelingen, geven een divers en gelaagd beeld in de tijd.
Werkrivier Nors, knoestig en chagrijnig: hier wordt gewerkt. Vele bedrijven hebben zich in het verleden gevestigd langs de Oude Rijn vanwege het transport over de rivier. Grote betoncentrales met zand en grindopslag staan aan de rivier. Buizen, kranen en pijpen steken uit over het jaagpad, werkkades bepalen hier het beeld. Hier passeren grote vrachtschepen beladen met zand en grind, en tankers vol met kerosine. In de loop der tijd neemt de knoestigheid van deze terreinen af. Autohandelaren, aannemers en tuincentra bepalen mede het beeld.
Woonrivier Aan, op en langs de Oude Rijn wordt gewoond, al lang gewoond. De oeverwallen zijn de plekken waar van oudsher gewoond wordt. Herenhuizen in Leiden en Alphen aan den Rijn, afgewisseld door pakhuizen die later zijn verbouwd tot woonhuizen, vinden er hun plek. Ook nieuwe woonvormen doen hun intrede, soms in de meest wonderlijke creaties, woonboten in twee lagen, verbouwde bollenschuren en woonwagenkampen. De Oude Rijn is een populair woonmilieu, gezien ook de vele bouwinitiatieven die gaande zijn op de oevers van de rivier.
Commerciële rivier De Oude Rijnzone ligt centraal in de Randstad en vormt een goed ontsloten gebied. De rivier zelf zorgt voor de ontsluiting over het water, de N11 zorgt voor de verbinding langs het water en de A4 maakt dat men zowel vanuit de Zuidvleugel van de Randstad als vanuit de Noordvleugel snel het gebied bereikt. De centrale ligging en de goede bereikbaarheid maken dat zich aan de rivier tal van commerciële activiteiten hebben ontwikkeld. De Rijneke boulevard was één van de eerste meubelboulevards van het land. Maar ook autohandelaren, tuincentra en kantoren dragen bij aan het beeld van een commerciële rivier.
Argeloze rivier Argeloos, terloops en per ongeluk, dat zijn uitdrukkingen die passen bij de Oude Rijn. Een rivier die aan de aandacht van de ontwerpers is ontsnapt. Hierdoor zijn situaties ‘als vanzelf’ ontstaan, gegroeid. Dat geeft toevallige plekken en ontmoetingen, onverwachts staat men aan de oever van de rivier. Deze bij toeval gegroeide situaties kunnen hele bijzondere plekken vormen die zo hun eigen charme aan de rivier toevoegen. Keerzijde van dit onbewuste is dat er kansen gemist worden, dat er veel achterzijden langs de Oude Rijn zijn ontstaan, zoals een meubelboulevard die zich van de Oude Rijn afwendt. Op dit soort plekken wordt de kwaliteit van de rivier ontkend.
31
32
4.6
KERNKWALITEITEN
Uit het voorgaande kan een aantal kernkwaliteiten worden gedefinieerd, te weten: • Het landschap van de Oude Rijnzone kent een sterk historisch perspectief. Het heden kan worden herkend als het resultaat van een lange ontwikkeling, en worden geïnterpreteerd als de basis voor toekomstige ontwikkelingen. • De Oude Rijn heeft primair het karakter van een werkrivier. Verspreid langs de rivier treft men bedrijvigheid die een rechtstreekse relatie had met de rivier. Thans vindt een verschuiving plaats van werkrivier naar woonrivier. • De dwarsrelaties van de rivier met het achterliggende landschap zijn groots, sommige doorzichten zijn meer dan 5 kilometer diep. • Over grote lengten zijn de jaagpaden langs de Oude Rijn nog aanwezig. • De diversiteit aan poldereenheden geeft de aangrenzende gebieden een eigen kleur. • Diverse unica als gemalen, molens en schansen, bepalen mede het gezicht van een plek. • Er is sprake van afwisseling tussen hoog stedelijke en uitgesproken landelijke milieus. Van west naar oost verschuift het accent van stedelijk naar landelijk, neemt het aantal doorzichten op het landelijk gebied toe en worden deze ook wijder en weidser.
33
Identiteitskaart Oude Rijn
34
35
36
H O O F D S T U K
5
ONTWIKKELINGEN
37
Programma:
38
5.1
INLEIDING
5.2
WONINGBOUW
De Oude Rijnzone is een cultuurhistorisch waardevol landschap. Een gebied met tal van kwetsbare kwaliteiten, zoals openheid, de aanwezigheid van verre doorzichten, de soms bijzondere gelaagdheid van het landschap. Tegelijkertijd is de Oude Rijnzone een vitaal gebied. Hier wordt gewoond, geleefd en gewerkt, en vanuit die functies worden steeds weer nieuwe eisen aan het landschap gesteld. Ook vanuit het beleid komen er nieuwe ontwikkelingen op het gebied af. Ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken, landschaps- en natuurontwikkeling, waterbeheer, recreatie en verkeer.
Steeds meer mensen herkennen de kwaliteiten van dit gebied. Op steenworp afstand van de grote steden en uitstekend aangesloten op het netwerk van wegen en spoorlijnen treft men kernkwaliteiten als rust, ruimte en landelijkheid. De druk op het gebied vanuit woningbouw kent drie oorzaken: • het inwoneraantal in het gebied neemt toe • het aantal huishoudens neemt toe • de ruimtebehoefte per huishouden neemt toe
De aanduiding Belvedere-gebied betekent niet dat men de Oude Rijnzone onder de glazen stolp wil plaatsen. Geenszins, ontwikkelingen moet doorgang kunnen vinden. Belvedere betekent wel dat men zich bij ontwikkelingen rekenschap geeft van de bijzondere cultuurhistorische kwaliteiten het gebied vertegenwoordigt. Belvedere staat voor ‘behoud door ontwikkeling’. De essentie van Belvedere is dat het landschap ‘haar verhaal kan blijven vertellen’. Belvedere is daarmee meer dan het opsporen en het vervolgens oppoetsen van oude elementen. De gedachte achter Belvedere is dat men bij de uitwerking van die ontwikkelingen actief zoekt naar mogelijkheden in te spelen op de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, zodanig dat historische elementen en structuren niet alleen behouden blijven, maar in het vernieuwde landschap ook een hernieuwde betekenis en zeggingskracht verkrijgen.
Daarnaast is er steeds meer ruimte gewenst voor recreatie, zoals sport en spel. Tevens kent de woningbouw een veranderend programma. Als gevolg van de vergrijzing zal naar verwachting de komende dertig jaar de vraag naar appartementen en zorg toenemen
Alvorens vanuit de Belvederegedachte een visie op de ontwikkeling van de Oude Rijnzone te kunnen ontwikkelen is het noodzakelijk de ontwikkelingen die op het gebied afkomen op hoofdlijnen in beeld te brengen.
Het plan van aanpak as Leiden – Katwijk en de Ontwerp transformatievisie Oude Rijnzone geven aan dat in de Oude Rijnzone in de periode tot 2020 mogelijk tot 45.000 woningen moeten worden bijgebouwd. ‘Mogelijk’, omdat de demografische ontwikkeling onzeker is. Aan de ene kant lijkt de curve van de bevolkingsgroei haar top te bereiken, en wordt verwacht dat het bevolkingsaantal omstreeks 2020 stabiliseert. Anderzijds zet de trend van kleinere huishoudens, en daarmee meer woningen per aantal inwoners, door. De bouw van 45.000 woningen vergt, bij een gemiddelde dichtheid van 30 woningen per ha, een ruimtebeslag van circa 1500 hectare.
39
Programma:
40
5.3
BEDRIJVENTERREINEN
Het plan van aanpak as Leiden – Katwijk en de ‘ontwerp transformatievisie Oude Rijnzone’ stellen dat in de Oude Rijnzone tussen Katwijk en Bodegraven grofweg 540 hectare bedrijventerrein moet worden gerealiseerd, naast kantoren opgave. De Oude Rijn is vanouds een werkrivier. Aan de rivier liggen bedrijventerreinen die aan de ligging aan diep vaarwater zijn verbonden. De talloze steen-, beton- en cementfabrieken zijn hiervan een voorbeeld. Een deel van deze bedrijven heeft haar functie verloren, of dreigt de komende decennia haar functie te verliezen. Voor deze terreinen is de vraag hoe zij kunnen worden herontwikkeld. 5.4
INFRASTRUCTUUR
Om ook in de toekomst alle ontwikkelingen op een goede manier te kunnen blijven ontsluiten spelen er diverse ontwikkelingen op het gebied van de infrastructuur. Spoor Teneinde verdere verstopping van het wegennet in de Randstad te voorkomen wordt het spoornet uitgebreid. Met het operationeel worden van de HSL en de Betuwelijn ontstaat op het bestaande spoornet ruimte voor de ontwikkeling van hoogfrequentie spoorverbindingen, zoals de Stedenbaan en de RijnGouweLijn. De Stedenbaan is volledig op bestaand spoor geprojecteerd, de RijnGouweLijn heeft deels een nieuw tracé. De halteplaatsen langs beide lijnen worden (hoog)stedelijk vormgegeven met een combinatie van wonen en werken. Voor de Stedenbaan geldt dat het ontwikkelen van nieuwe halteplaatsen ook een stimulans is voor de herontwikkeling van diverse gebieden.
Auto Het autoverkeer in de Randstad dreigt vast te lopen. Om mensen te bewegen meer gebruik te maken van het openbaar vervoer en de stedelijke centra te ontlasten worden transferia ontwikkeld, waar men van privaat vervoer kan overstappen op openbaar vervoer. Aanleg van de RijnGouwelijn tussen Leiden en Katwijk geeft tevens een stimulans voor verdere ontwikkeling van het transferium aan de A44. Aan de andere zijde van Leiden wordt een transferium ontwikkeld op de kruising tussen de A4 en de RijnGouwelijn oost. In het westelijk deel (het strandwallenlandschap) zijn de noord-zuid verbindingen in beginsel goed geregeld. De N44 en de A4 zorgen voor een goede noord-zuid ontsluiting, zij het dat de doorstroming in de spitsuren te wensen over laat. Om het gebied ten westen van Leiden beter te ontsluiten wordt, in verschillende varianten, een “verlengde N11” voorgesteld. In het oostelijk deel (het veengebied) zijn vooral de oost-west verbindingen, onder voorbehoud van doorstroming, goed aanwezig. Het oostelijk gedeelte van het gebied is goed ontsloten door de N11, die parallel aan de Oude Rijn verloopt. Deze wordt in de toekomst op snelwegniveau verknoopt met de A12 en de A4. In het oostelijk deel zijn de noord-zuidverbindingen daarentegen minder ontwikkeld. De N 207 vormt één van de spaarzame doorgaande noord- zuid verbindingen. In Alphen aan den Rijn wordt een nieuwe verbinding voorgesteld tussen noord- en zuidoever van de Oude Rijn; de Maximabrug. Deze ontsluit tevens de mogelijke toekomstige uitbreidingslocatie “de Gnephoek”.
41
Programma:
42
5.5
WATER
Kwelwater In het westelijk deel, in de omgeving van Valkenburg, treedt per jaar circa 1.500.000 m3 schoon kwelwater aan de oppervlakte. Het is de wens om het kwelwater, dat aan de flanken van de duinen en in de diepe droogmakerijen aan de oppervlakte komt, langer vast te houden en te benutten voor de ontwikkeling van bijzondere natuurwaarden, die aan de aanwezigheid van schoon en mineraalrijk kwelwater zijn gebonden. Waterbergen en beperking van de inlaat Met de verandering van het klimaat stijgt de temperatuur en veranderen de neerslaghoeveelheid en de neerslagverdeling. De piekbelasting neemt vooral in het voor- en najaar toe, doordat in kortere periodes grotere hoeveelheden neerslag kunnen vallen. De zomers daarentegen worden gemiddeld droger. Het waterbeheer speelt op deze ontwikkelingen in. Het is er op gericht het water langer in het gebied zelf vast te houden en op het ontwikkelen van extra ruimte om water te bergen. Met deze maatregelen kan het inlaten van gebiedsvreemd water in droge perioden worden beperkt. In de Oude Rijnzone is de wateropgaaf een belangrijk ontwerpthema. Binnen het gebied moet worden gezocht naar mogelijkheden water te bergen en naar mogelijkheden water in geval van piekbelasting versneld af te voeren. In totaal moet op termijn binnen de Oude Rijnzone circa 500 hectare aan waterberging worden ontwikkeld. Tegengaan zoute kwel Met het stijgen van de zeespiegel en het dalen van de bodem, en met het steeds meer onttrekken van water aan het gebied, neemt de druk van de zoute kwel toe. Om de zoute kwel tegen te gaan moeten maatregelen worden genomen. Deze bevinden zich echter buiten het plangebied.
5.6
LANDBOUW
Kenmerkend voor de Oude Rijnzone is het contrast tussen stedelijkheid en landelijkheid. De Oude Rijn voert zowel door hoogstedelijke gebieden, zoals de binnenstad van Leiden, als door uitgesproken landelijke gebieden, zoals tussen Alphen aan den Rijn en Bodegraven. Kenmerkend voor de landelijkheid is de openheid. Hoge wolkenluchten weerspiegelen zich in de eindeloze ritmiek van sloten en vaarten. Hier kan men ver van zich afkijken, ziet men wolkenluchten overdrijven, voelt men de wind door de haren waaien. De landbouw vormt de dragende functie achter deze zo gewaardeerde landelijke identiteit en openheid. Wil de landbouw zich als drager van het open landschap kunnen handhaven, dan moet de landbouw in de open gebieden die de steden omgeven de ruimte krijgen zich te ontwikkelen. De wijze waarop de landbouw wordt beoefend verandert. Enerzijds is er sprake van schaalvergroting, anderzijds van specialisatie. Mede als gevolg van de afbouw van (Europese) subsidies balanceert de landbouw op de rand van de economische haalbaarheid. Dat betekent dat de kosten moeten worden beperkt en waar mogelijk de efficiency moet worden verhoogd. Naast het reduceren van de kosten en het verhogen van de efficiency is ook het verwerven van aanvullende inkomsten, door het verbreden van taken en diensten, een optie. De boer als beheerder van natuur en landschap, waarbij hij in ruil voor verrichte beheersmaatregelen een vergoeding ontvangt. Ook kan de boer zijn producten en diensten afstemmen op de nabijheid van de stad. Deze genereert een kritische en koopkrachtige markt. Dit biedt kansen voor de verkoop van gespecialiseerde streekproducten aan huis, of voor het beschikbaar stellen van delen van de bedrijfsruimte voor (ontspannings)activiteiten voor de “stadsmens”. In de toekomst zal de landbouw zich verder vernieuwen. Daartoe moet de landbouw, binnen de algemeen geldende regels en normen, ook de ruimte worden geboden.
Conclusie In de toekomst zal meer ruimte moeten worden ontwikkeld ten behoeve van de waterberging en zullen de potenties die de aanwezigheid van schoon en mineraalrijk kwelwater biedt beter moeten worden benut. 43
Programma:
44
5.7
RECREATIE
Met de groei van het aantal mensen, de toename aan vrije tijd en de versterkte auto-mobiliteit neemt de druk op het buitengebied toe. Dit wordt nog versterkt door de demografische ontwikkeling. Nederland ‘ontgroent’ en ‘vergrijst’. In haar trendrapporten spreekt het Nederlands Instituut voor Recreatie en Toerisme de verwachting uit dat deze verandering in leeftijdsopbouw zal leiden tot een verandering in recreatiegedrag, waarbij de belangstelling voor individuele recreatievormen, gericht op de beleving van natuur-, cultuur- en landschapsschoon, sterk zal toenemen. Het landelijk gebied wordt in toenemende mate naast productiegebied ook uitloopgebied en gebruiksgebied voor de stedeling.
Totale programma:
5.8
NATUUR
Voor veel mensen is het landelijk gebied synoniem aan natuur. De belevingswaarde van het buitengebied wordt mede bepaald door de natuurwaarden van het buitengebied. Het feit dat men zich hier ‘in de natuur’ waant, draagt bij aan de waardering van het landelijk gebied. Met de uitbreiding van de steden en dorpen, de aanleg van snelwegen en spoorlijnen en het intensiveren van het landbouwkundig gebruik in het resterend gebied, zijn de natuurwaarden afgenomen. Dit komt niet alleen doordat het areaal aan buitengebied is afgenomen, ook is de natuur in het resterend gebied in kwaliteit achteruit gegaan. De afname aan houtwallen en –singels (met name op de oeverwallen) betekent dat er minder mogelijkheden resten voor zangvogels en insecten als vlinders, en dat er minder dekking is voor kleine zoogdieren als woelmuis, egel, hermelijn of marter. Met het verlagen van het waterpeil zijn er minder mogelijkheden voor plantensoorten die aan meer vochtige groeiplaatsen zijn gebonden. Tegelijkertijd is zichtbaar hoe met een aangepast agrarisch beheer natuurwaarden zich deels kunnen herstellen. Hiermee is bijvoorbeeld de betekenis van het open landschap (waar de houtwallen niet meer voorkomen) als weidevogelgebied toegenomen. In het open cultuurlandschap worden soorten als kieviet, scholekster, grutto en tureluur in redelijke aantallen aangetroffen. In de toekomst zal de druk om het buitengebied een natuurlijk aanzien te geven, en in het buitengebied zelf naast productiekwaliteiten ook natuurkwaliteiten tot ontwikkeling te brengen, verder toenemen. Het provinciaal beleid is gericht op het versterken van de oost-west structuren, zowel in de open polders bezuiden de N11 als in de open polders benoorden de Oude Rijn, en op het ontwikkelen van een aantal sterke noord-zuid relaties. Daarnaast werkt de Provincie van het realiseren van de groenblauwe Slinger, welke het gebied van de Oude Rijnzone koppelt met de resterende open polders benoorden Rotterdam (Oude Leede). In deze groenblauwe slinger wordt extensieve recreatie, natuurontwikkeling en waterberging gecombineerd ontwikkeld. In totaal is binnen de Oude Rijnzone, in het kader van de EHS en de PEHS, de aanleg van circa 1200 ha natuur voorgenomen.
45
46
H O O F D S T U K
6
OPGAVE
47
48
Grondhouding: Richting geven aan ontwikkelingen De Oude Rijnzone is naast een cultuurhistorisch waardevol landschap ook een dynamisch landschap. Ontwikkelingen laten zich niet stoppen, dat moet men ook niet proberen. Maar ze laten zich wel tot op zekere hoogte sturen. En daarin liggen kansen. De centrale opgave is om te laten zien hoe met die ontwikkelingen kan worden ingespeeld op de specifieke cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied, hoe cultuurhistorie als centraal thema in de planvorming kan worden ingebracht. Want alleen dan blijft de bijzondere gelaagdheid van dit landschap in stand, en kan deze zelfs worden versterkt. Oude Rijn doet Nieuwe Zaken is een Belvedereproject. De aanduiding “Belvederegebied” betekent niet dat het gebied “onder een glazen stolp” moet worden geplaatst. Geenszins, de Oude Rijn is een levend landschap waar de ontwikkelingen door moeten kunnen gaan. Waar het om gaat is dat, gezien de bijzondere waarden van het gebied, zorgvuldig met de ontwikkelingen wordt omgegaan. “Noblesse oblige, Adeldom verplicht”. De aanduiding tot Belvederegebied legt de verplichting op dat men zich bij de ontwikkelingen zoals die in het gebied spelen extra rekenschap geeft van de bijzondere waarden die dit gebied vertegenwoordigt. Het gaat bij Belvedere dan ook nadrukkelijk niet om ‘behoud’, maar om ‘behoud door ontwikkeling’. Het vizier moet niet alleen zijn gericht op het verleden (het tuinpad van mijn vader), maar vooral ook op de toekomst. Hoe kunnen wij zorgen dat de waarden van het verleden voor de toekomst behouden blijven en daarin een nieuwe betekenis kunnen krijgen, zonder het gebied ‘op slot’ te willen doen. Belvedere is meer dan het opsporen van oude relicten om die vervolgens weer op te poetsen. Dat kan het ook zijn, maar is zeker niet het enige. Belvedere is vooral het zoeken naar mogelijkheden om bij nieuwe ontwikkelingen zodanig aan te sluiten op historische structuren dat die daarmee een nieuwe betekenis, een hernieuwde zeggingskracht verkrijgen. Centrale opgave Balans ontwikkelen tussen verstedelijking en behoud landelijkheid Rond de Oude Rijn speelt een veelheid aan ontwikkelingen. Daarvan is de verstedelijking ontegenzeggelijk de meest majeure. De centrale opgave is om een balans te vinden tussen de verstedelijking en het behoud van de landelijkheid. Dat betekent dat moet worden aangegeven welke gebieden op termijn voor verstedelijking in aanmerking komen (en hoe, zie verder), en welke gebieden bij voorkeur ook op langere termijn van verstedelijking gevrijwaard moeten blijven. Binnen deze hoofdopgave zijn 3 hoofdthema’s te onderscheiden.
Hoofdthema 1 Regie voeren op verstedelijking Verstedelijking op zich is zelden het knelpunt, al zijn er wel plekken te duiden waar men op basis van argumenten verstedelijking als een minder gewenste ontwikkeling kan duiden. In de regel is de wijze waaróp de verstedelijking plaats vindt het knelpunt. Overal in land worden er gelijkvormige uitbreidingswijken of bedrijvenparken ontwikkeld die in niets reageren op de kenmerken van de plek, die kwaliteiten van het landschap afnemen zonder daar nieuwe kwaliteiten voor in de plaats te stellen. Dit heeft een sterke nivellering van het landschap tot gevolg. Te vaak genereert de verstedelijking weliswaar private kwaliteiten, maar gaat deze ontwikkeling ten koste van collectieve kwaliteiten. Voor de te verstedelijken gebieden is de opgave aan te geven hoe die verstedelijking kan plaats vinden, zodanig dat deze reageert op de kenmerken van de plek. Het gaat daarbij niet alleen om de ruimtelijke kenmerken van het gebied (zoals de maat van het landschap,de kavelstructuur, de aanwezigheid van kaden en landscheidingen, de aanwezigheid van monumentale boerderijen) maar ook om de kenmerken van de plek die men niet direct ziet, maar die wel heel bepalend zijn voor dit gebied. Dit betreft de geschiedenis van het gebied en abiotische kenmerken als de gesteldheid van de bodem en het watersysteem. De woningbouwopgave binnen de Oude Rijnzone is groot. Tegelijkertijd is de verscheidenheid aan situaties groot. Verschillende situaties vragen verschillende strategieën ten aanzien van het accommoderen van de vraag naar nieuwe woningen. Grootschalige stadsuitleg is één van die strategieën, maar zeker niet de enige. De ‘menukaart van de verstedelijking’ is veel diverser. De opgave is te laten zien hoe verschillende locaties verschillende oplossingen vergen. Oplossingen waarmee optimaal wordt ingespeeld op de eigen kenmerken van de plek en waarmee ook per plek een ander ruimtelijk beeld en daarmee een eigen identiteit wordt ontwikkeld. Daarbij moet worden aangegeven hoe bij de verstedelijking nieuwe collectieve kwaliteiten kunnen worden ontwikkeld.
49
Hoofdthema 2 Benutten ruimte voor herstructurering De Oude Rijn is vanouds een werkrivier. Aan de rivier liggen bedrijventerreinen die aan de aanwezigheid van diep vaarwater zijn verbonden. Nu de Oude Rijn zich meer ontwikkelt in de richting van een woonrivier, zit de bedrijvigheid het wonen in toenemende mate in de weg. Veel van de bedrijven zij door de stad ingehaald, liggen inmiddels in of aan de rand van het stedelijk gebied. De aanwezigheid van deze terreinen brengt de nodige overlast (transport, aanen afvoer van materialen) en milieuhinder (geluid) met zich mee. Dit roept de vraag op hoe met de zittende bedrijven binnen of aan de rand van stedelijke gebieden om te gaan. Een deel van de steen-, beton- en cementfabrieken heeft haar functie verloren, of dreigt de komende decennia haar functie te verliezen. Vaak zijn dit kenmerkende bedrijven, zoals de pannenfabriek Nieuw Werklust. Deze dragen wel essentieel bij aan de herkenbaarheid van de tijdlaag waarin de Oude Rijn vooral nog een ‘werkrivier’ was. De opgave is aan te geven hoe binnen deze karakteristieke bedrijven functies kunnen worden ontwikkeld die beter aansluiten bij de wensen van deze tijd. Tussen de N11 en de Oude Rijn hebben zich functies ontwikkeld die in niet verbonden zijn aan de aanwezigheid van diep vaarwater, maar zich veel meer richten op de auto-ontsluiting. Een voorbeeld hiervan is de Rijneke Meubelboulevard. Hiermee is het zicht op de Oude Rijn vrijwel volledig ontnomen en zijn de oevers van de Oude Rijn goeddeels geprivatiseerd. De gevels reiken tot aan de waterlijn of het jaagpad heeft plaatsgemaakt voor een parkeersteppe. Daarbij zijn dit eigenlijk de mooiste locaties om te wonen. Nu de druk op het gebied om in grote aantallen woningen te ontwikkelen toeneemt is het des te meer te betreuren dat een aantal van de meest aantrekkelijke locaties om te wonen al vergeven blijken aan relatief extensieve functies als een Meubelboulevard. Dit roept de vraag op of er mogelijkheden zijn om te komen tot een herstructurering, waarbij die functies die werkelijk aan diep vaarwater zijn gebonden worden gehandhaafd, maar voor de overige functies wordt onderzocht of zij kunnen worden uitgeplaatst ten behoeve van de woningbouw, natuurontwikkeling of recreatie.
50
Hoofdthema 3 Behoud van landelijkheid Ofschoon verstedelijking op zich zelden het knelpunt is, zijn er wel degelijk plekken te duiden die men op basis van hun cultuurhistorische, ruimtelijke of ecologische waarden eigenlijk van verstedelijking zou willen vrijwaren. De opgave is om aan te geven waar uit het oogpunt van landschap, cultuurhistorie of ecologie verstedelijking geen optie is, welke gebieden men ook op termijn als ‘evergreens’ wil behouden. De vervolgopgave is aan te geven hoe men deze ‘evergreens’ zodanig kan inrichten dat zij als ‘open’ (in de zin van ‘niet verstedelijkt’) landschap economisch duurzaam kunnen functioneren een aantoonbare meerwaarde aan de woonkwaliteiten van de Oude Rijnzone kunnen verschaffen. Met andere woorden, de opgave is aan te geven hoe deze gebieden kunnen gaan functioneren, en in het bijzonder hoe de landbouw binnen deze gebieden kan functioneren. Binnen die landelijkheid moet er ruimte zijn voorrecreatie, landbouw, natuur en water. Ruimte voor recreatie Aanvankelijk was het landelijk gebied ontsloten door een stelsel van informele paden, zoals jaagpaden, kerkenpaden, ossendriften en koedriften. Deze maakten het mogelijk het landschap ‘van binnen uit’ te beleven. Hier kon men ‘land-lopen’. In de periode direct na de oorlog lag het accent op de voedselproductie. Onder het motto ‘er zal nooit meer honger zijn’ werd het landelijk gebied heringericht, waarbij veel van deze ‘Swiebertjes-paden’ in cultuur zijn gebracht, letterlijk bij het veld met aardappelen of bij het weiland zijn gevoegd. Hiermee ging het landelijk gebied voor de niet-agrariër min of meer ‘op slot’ .
Ruimte voor landbouw De landbouw is de belangrijkste drager achter de gewaardeerde kernkwaliteiten als openheid en landelijkheid. Dit landschap kan niet zonder de landbouw. De vraag hoe de landbouw in de resterende ‘open’ gebieden kan functioneren is een belangrijk deelthema. Wanneer deze gebieden geen sterke functie kunnen vervullen, en ook op de langere termijn bezien niet economisch rendabel kunnen functioneren, dan zullen zij op termijn toch ten prooi vallen aan de verstedelijking. Voor deze gebieden kan de nabijheid van de stad zowel als een bedreiging als als een kans worden gezien. De nabijheid van de stad genereert een kritische en draagkrachtige markt, en daarmee kansen voor vormen van landbouw die naast het produceren van goederen zijn gericht op het leveren van diensten. Ruimte voor natuur Het Provinciaal beleid is gericht op het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden en op het versterken van de ecologische verbindingen tussen natuurgebieden. Onderdeel van dit programma is de aanleg van de GroenBlauwe Slinger, welke zich vanuit de Oude Rijnzone voortzet tot diep in het gebied tussen Pijnacker en Rotterdam (Oude Leede). Met name de ‘natte’ noord-zuid verbindingen, zoals tussen de Reeuwijkse Plassen en de Nieuwkoopse Plassen, dienen te worden versterkt. Ruimte voor water Zoals in hoofdstuk 5 aangegeven moet binnen de Oude Rijnzone ruimte voor waterberging worden gevonden, en moeten de mogelijkheden die de aanwezigheid van kwelwater biedt beter worden benut.
Thans neemt de druk op het buitengebied toe. Het landelijk gebied is al lang niet meer uitsluitend een productiegebied, het is in toenemende mate ook uitloopgebied en gebruiksgebied voor de stedeling. De aanwezigheid van landelijk gebied draagt bij aan de leefbaarheid van dorpen en steden. Het Ministerie van LNV en de ANWB hebben in 1999 onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid van aantrekkelijke groene ruimte om in te wandelen en te fietsen binnen een straal van 10 kilometer rond de 30 grootste steden van Nederland. Ofschoon het beeld van de Oude Rijnzone niet geheel volledig is (omdat binnen deze zone alleen Leiden tot de 30 grootste steden behoort) leert dit onderzoek dat in Oude Rijnzone de mogelijkheden voor wandelen en fietsen veel te weinig zijn (het rood aangeduide gebied). Het versterken van de mogelijkheden van wandelen en fietsen, maar in dit waterrijke gebied ook voor varen, is een belangrijk deelthema. 51
52
H O O F D S T U K
7
VISIE
53
54
7.1
INLEIDING
Vijfentwintig jaar restrictief beleid heeft niet kunnen voorkomen dat de Oude Rijnzone geleidelijk aan is verstedelijkt. De centrale ligging in het hart van de Randstad, nabij Schiphol en op korte afstand van het hoofdwegennet met uitgestrekte landelijke gebieden om de hoek, maken de Oude Rijnzone tot een aantrekkelijk vestigingsgebied. De centrale opgave is, met in acht name van het aanzienlijke ‘rode’ programma (woningbouw, bedrijventerreinen) dat op het gebied afkomt, een balans te vinden tussen verstedelijking en behoud van landelijkheid, waarbij ook het ‘groen-blauwe’ programma wordt geïncorporeerd. Zonder sturing is het niet ondenkbeeldig dat zich van Katwijk tot aan Bodegraven een uitgestrekt lint ontwikkeld: bandstad Oude Rijn. Wanneer men geen regie voert dreigt de hele band tussen N11 en rivier ongestructureerd dicht te groeien. Daarmee zou het landschap van de Oude Rijn essentiële kwaliteiten verliezen, zal het in de toekomst minder bij machte zijn haar verhaal te vertellen. Een ongedifferentieerde bandstadontwikkeling zou geen recht doen aan een aantal essentiële kwaliteiten van de Oude Rijn. • De Oude Rijn verbindt de westelijke zandgebieden (duin- en bollenstreek) met het centrale veengebied. • Daarbij koppelt de Oude Rijn de stad met het land, verbindt het de Westflank van de Randstad met de “wespentaille” (Wierickerschans en omgeving) van het Groene Hart. • Vanaf de Oude Rijn zijn er doorzichten op het aanliggend landelijk gebied. Deze nemen van west naar oost in aantal en breedte toe. Naar het oosten toe rekt de stedelijke harmonica zich uit en wordt het gebied landelijker van aard. • Het landelijk gebied met haar rust en ruimte, de verre horizonten en hoge luchten, voegt een essentiële kwaliteit aan zowel het wonen in de Westflank van de Randstad als aan het wonen in de Oude Rijnzone toe. • De Middeleeuwse polderscheidingen haaks op de Oude Rijn zijn nog gaaf in takt. • Aan de Oude Rijn ligt een aantal unica, denk aan de molenviergang van Aarlanderveen, de Romeinse resten bij de Hoge Burcht en de Wierickerschans. Deze unica behoeven een ruimtelijke context. In het westelijk deel zou men wensen dat stad en land op enerlei wijze in elkaar blijven grijpen, en dat de relatie met de ondergrond herkenbaar blijft. In het oostelijk deel zou men wensen dat een deel van de noord-zuidrelaties, van de verre doorzichten op het achterliggend polderland, behouden blijft. Voor de gehele Oude Rijnzone zou men wensen dat de Oude Rijn als collectieve kwaliteit herkenbaar en beleefbaar blijft en dat de cultuurhistorische unica binnen deze zone niet alleen behouden blijven, maar ook een ruimtelijke context verkrijgen waarbinnen deze elementen tot hun recht komen.
Aandachtspunten voor de planvorming in het westelijk deel Relatie Oude Rijn - Noordzee Er is geen rivier in Nederland die op een zo natuurlijke wijze in zee uitmondt als de Oude Rijn. Hier geen havenhoofden, industrie of opgewonden badplaatscultures. Nee, de Oude Rijn mondt bijna terloops uit in zee. De ontspannen relatie rivier-zee, met een ongestoord zicht op zee, is een oerkwaliteit. Relatie Strandwal-strandwal De Oude Rijn breekt door het systeem van strandwallen. Op de koppen van de strandwallen liggen buitenplaatsen, met even luisterrijke als verklarende namen als ‘ende-geest’ (eind van de strandwal). Deze koppen van de strandwallen zijn inmiddels geheel in het stedelijk weefsel geïntegreerd. Uit ruimtelijk oogpunt is het gewenst dat de koppen van de strandwallen als zodanig herkenbaar zijn. Uit ecologisch en recreatief oogpunt is het gewenst dat binnen het stedelijk weefsel de beide uiteinden van de strandwallen middels een doorgaande groenblauwe structuur met elkaar worden verbonden. Relatie stad-land Het is essentieel dat vanuit het stedelijk weefsel (bebouwing en infrastructuur) doorzichten op het aanliggend open polderland behouden blijven, dat er ‘vensters’ op het aanliggend landschap blijven. Aandachtspunten voor de planvorming in het oostelijk deel Voor het oostelijk deel is het van belang dat er een blijvende geleding wordt aangebracht, waarbij essentiële noord-zuid relaties behouden blijven. Deze geledingzones zijn aangeduid als ‘evergreens’. De ligging van de ‘evergreens’ is met name ingegeven door: • de aanwezigheid van ruimtelijke en / of cultuurhistorische unica • ecologische doelstellingen zoals die vanuit het nationaal en provinciaal beleid zijn geformuleerd.
55
1
2
3 4 5
56
7.2
DE EVERGREENS VERKLAARD
1. Evergreen haaks op de as Katwijk – Leiden Deze ‘evergreen’, opgebouwd uit een reeks van kleinere elementen, vormt een recreatieve en ecologische groene noord-zuidverbinding, die het uiteinde van de noordelijke strandwal koppelt met het begin van de zuidelijke strandwal. Deze ‘evergreen’ vormt een aantrekkelijke groene geleding binnen het stedelijk weefsel van Leiden / Oegstgeest. De volgende elementen maken deel uit van dit van dit parelsnoer: • Vliegveld Valkenburg • Valkenburgse Meer • Rhijnhof • Endegeest / Rijngeest • Oud Poelgeest • Klinkenberger plas • Huys te Warmont • Kagerplassen 2. Zoeterwoude Deze ‘evergreen’ biedt zowel vanaf de A4 als vanaf de N11 een venster op het landschap. Van hier ziet men op het waardevolle lint Weipoort. Het zuidelijk deel van deze evergreen is in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland aangeduid als ‘landschappelijk waardevolle contrastsituatie’. 3. Hazerswoude Kenmerkend voor deze ‘evergreen’ zijn de lange zichtlijnen. Hier ziet men vanaf de Oude Rijn zowel in noordelijke als in zuidelijke richting tot diep in het landschap, ervaart men de maat van de Middeleeuwse cope-ontginning, ziet men hoe aan het einde van de ‘slag’ een nieuwe lint werd gesticht. Daarbij is de Molengang hier een bijzonder element. De Provincie heeft binnen deze evergreen een ecologische noord-zuid verbinding, over de Oude Rijn, geduid in aansluiting op de groenblauwe slinger. Tot slot bevinden zich binnen deze ‘evergreen’ terreinen van een hoge archeologische waarde.
4. Aarlanderveen Deze ‘evergreen’ is gesitueerd om de laatste nog werkende molenviergang ter wereld. Binnen deze ‘evergreen’ liggen in totaal 7 molens. Kenmerkend voor deze ‘evergreen’ zijn de lange zichtlijnen. Hier ziet men vanaf de Oude Rijn zowel in noordelijke als in zuidelijke richting tot diep in het landschap, ervaart men de maat van de Middeleeuwse cope-ontginning, ziet men hoe aan het einde van de ‘slag’ een nieuwe lint werd gesticht. Aarlanderveen is een waardevol dorpslint en beschermd dorpsgezicht. Daarbij kent dit gebied subtiele hoogteverschillen, die verband houden met het onderscheid tussen verveend gebied en onverveend landschap, tussen droogmakerij en bovenland. De Provincie heeft binnen deze ‘evergreen’ een ecologische noord-zuidverbinding, over de Oude Rijn, geduid. 5. Wiericke De polders ten noorden van Bodegraven vormen het grootste aaneengesloten gebied in ZuidHolland dat niet door wegen is ontsloten. De wegen voeren óm de polder, langs riviertjes als de Meije, en niet dóór de polder. Kenmerkend voor deze ‘evergreen’ zijn de extreem lange zichtlijnen. Hier kan men vanaf de Oude Rijn, zowel in noordelijke als in zuidelijke richting, tot 6 kilometer diep het landschap inkijken. De Middeleeuwse cope-ontginning is hier nog vrijwel ongeschonden aanwezig. Binnen deze ‘evergreen’ liggen oude noord-zuid gerichte waterstructuren als de Enkele en Dubbele Wiericke. Een bijzonderheid is de Wierickerschans, onderdeel van de Oude Hollandse Waterlinie, met bijbehorende inundatievlakten. De Provincie heeft binnen deze ‘evergreen’ een van de belangrijkste ecologische noord-zuid verbindingen, over de Oude Rijn, gesitueerd.
57
OVER DE NOODZAAK TOT UITBREDING VAN DE WONINGBOUW EN HET VERSCHIL IN BENADERING TUSSEN STEDELIJK EN LANDELIJK GEBIED
Noodzaak tot uitbreiding woningbouw Steden als Leiden, Alphen aan den Rijn en Bodegraven hebben dringend behoefte aan ruimte voor de bouw van nieuwe woningen. Niet alleen om de lijst van woningzoekenden in te dammen, maar ook om de reconstructie van de verouderde wijken mogelijk te maken, de doorstroming van bewoners te bevorderen en hun centrumfunctie te versterken. Ook de kleinere kernen hebben, zij het op een andere schaal, behoefte aan uitbreiding van de woningvoorraad. Deze uitbreiding is tenminste bedoeld voor de opvang van de eigen aanwas, maar is daarnaast noodzakelijk om de groeiende druk van buitenaf te kunnen faciliteren. ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ stelt de noodzaak tot uitbreiding van de woningbouw niet ter discussie. Wel sluit ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ op termijn, gezien de demografische ontwikkeling, een afname van de druk om te groeien niet uit. Dit laatste pleit er voor om niet in eindbeelden, maar in strategieën te denken. Strategieën die richting geven aan de ontwikkeling, maar de omvang van de ontwikkeling niet op voorhand vastleggen.
58
INTERMEZZO Zoals gezegd stelt ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ de noodzaak tot uitbreiding van de woningbouw niet ter discussie. Maar daarbij bepleit ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ afwisseling tussen stedelijkheid en landelijkheid, waarbij in het westelijk deel de stedelijkheid domineert (Westvleugel Randstad) en in het oostelijk deel de landelijkheid het beeld bepaalt. Zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied moet een uitbreiding van de woningbouw worden gerealiseerd, zij het in andere verhoudingen. Daarbij behoeft het woningbouwvraagstuk in het stedelijk gebied een andere uitwerking dan in het landelijk gebied.
Stedelijkheid Kenmerkend voor de stedelijke gebieden zijn de hogere dichtheid waarin wordt gebouwd en de schaal waarin wordt uitgebreid. Dit zijn voornamelijk grotere projectmatige uitbreidingen. Dit zal in de toekomst niet anders zijn. Voorkomen moet worden dat hiermee uitbreidingen worden ontwikkeld die onafhankelijk van de situatie zijn uitgewerkt, die ogenschijnlijk even goed bij Heerlen, Assen of Roosendaal hadden kunnen liggen. Het is de ambitie hier uitbreidingen te ontwikkelen die optimaal inspelen op de kenmerken van de locatie. Het gaat daarbij niet alleen om de ruimtelijke kenmerken van het gebied (zoals de maat van het landschap, de kavelstructuur, de aanwezigheid van kaden en landscheidingen, de aanwezigheid van monumentale boerderijen) maar ook om de kenmerken van de plek die men niet direct ziet, maar die wel heel bepalend zijn voor dit gebied. Dit betreft de geschiedenis van het gebied en abiotische kenmerken als de gesteldheid van de bodem en het watersysteem.
Landelijkheid In het landelijk gebied danken de kernen hun dorpse karakter ook aan de schaal waarin in de loop der jaren de verschillende uitbreidingen hebben plaatsgevonden. Er zijn steeds kleine uitbreidingen gerealiseerd, waarbij het mogelijk bleek bestaande elementen, als nog aanwezige boerderijen en houtsingels, in te passen. Dit heeft geleid tot een dorpse schaal of een dorpse stedenbouw, met op kleine afstand een grote afwisseling in typologieën en architectuur. De talloze verwijzingen naar het agrarisch verleden, in de vorm van de aanwezigheid van een oud kerkenpad, een voormalige boerderij, een oude houtwal etc. maken dat het landschap, ook binnen de bebouwde kern, ‘haar verhaal’ kan blijven vertellen. Ook in de toekomst moet deze kernen zich gestaag, doch langs de weg van de geleidelijkheid, kunnen ontwikkelen. Het dorpse karakter uit zich in de volgende kenmerken: • Een verscheidenheid aan architectuur en typologieën. • Kleinschaligheid, zowel in bouwmassa als in bouwvlekken als in bouwtempo. • Een uitgesproken ‘groen’ karakter, doordat huizen op ruime kavels staan, maar ook doordat er veel openbaar groen is, in de vorm van houtwallen en singels, lanen en plantsoenen.
59
7.3
VERSTEDELIJKINGSSTRATEGIEEN
Menukaart van de verstedelijking De Oude Rijnzone kent een grote verscheidenheid aan nederzettingstypologieën: vestingstad, dorp aan de rivier, conglomeraat van dorpen en lintbebouwing. Wanneer binnen dit gebied grote aantallen woningen moeten worden gerealiseerd dan zijn verschillende strategieën denkbaar, waarbij iedere situatie zijn eigen type oplossing vergt. Wil dit gebied ‘haar verhaal kunnen blijven vertellen’ dan is ‘het uitrollen van het stedelijk tapijt’ nadrukkelijk geen optie. De “menu-kaart van de verstedelijking” kent meer gerechten dan uitsluitend de projectmatige aanleg van grootschalige nieuwe uitbreidingswijken. De aanleg van nieuwe post-VINEX wijken is slechts één van de keuzemogelijkheden. De visie bepleit om, afhankelijk van de situatie, een breder scala van verstedelijkingsopties in te zetten. De volgende strategieën kunnen worden ingezet: • Herstructureren oevers • Projectmatige uitleg van steden • Ontwikkelen nieuwe steden • Uitbreiden kleine kernen ‘op dorpse schaal’ • Opdikken van bestaande linten • Ontwikkelen van nieuwe linten • Ontwikkelen van nieuwe landgoederen
60
Herstructureren oevers Omvormen bedrijfslocaties langs de Oude Rijn tot woongebieden. Een deel van de bedrijvigheid langs de Oude Rijn is niet langer gebonden aan de ligging aan diep vaarwater, een deel van de bedrijventerreinen langs de Oude Rijn is verouderd en/of inmiddels verlaten. Een deel van de bedrijvigheid kampt, als gevolg van regelgeving en het naderbij komen van de woonbebouwing, met steeds meer beperkingen waarmee hun ruimte voor ondernemen steeds verder wordt ingeperkt. Geleidelijk aan transformeert de werkrivier Oude Rijn tot een woonrivier. Bij dit proces hoort een herstructureringsopgave van bestaande bedrijfsterreinen en gebouwen. De uitdaging in deze opgave is het karakter van de plek en de monumentale aspecten van het terrein en de gebouwen te integreren in de ontwerpen. Langs de Oude Rijn zijn veel van dergelijke locaties aanwezig. Een aansprekend voorbeeld van een dergelijk locatie is “Nieuw Werklust”. Daarbij is het wenselijk dat langs de Oude Rijn toch iets van het werkkarakter behouden blijft. Dit kan door ruimte te laten / scheppen voor kleinere vormen van bedrijvigheid en door de bouw van woon-werkwoningen. Herstructurering agrarische bedrijven De afname van het aantal boerenbedrijven maakt dat veel agrarische bebouwing vrij zal komen. Deze bebouwing kan men enerzijds inzetten voor kleine bedrijvigheid in het buitengebied, zoals campings, verkooppunten, vergaderen bij de boer of kleinschalige kantoorfuncties, anderzijds kan een ensemble van agrarische bebouwing worden omgevormd tot een woonenclave in het landschap. Uitgangspunten voor dergelijke ontwikkelingen zijn onder meer de streekeigen bebouwing, de setting van de gebouwen en de erfbeplanting.
61
Projectmatige uitleg Om de reconstructie van hun verouderde wijken mogelijk te maken, de doorstroming van bewoners te bevorderen en hun centrumfunctie te versterken moeten steden kunnen uitbreiden. In de regel vindt dit plaats in de vorm van een projectmatige uitbreiding. Dit zal ook in de toekomst plaats moeten kunnen vinden. In de Oude Rijnzone zijn drie plekken onderzocht op hun mogelijkheden voor een projectmatige uitleg: het gebied tussen Katwijk en Leiden (knooppunt Leiden-West), de Gnephoek bij Alphen aan den Rijn en een noordelijke uitbreiding bij Bodegraven. Leiden-West Voor de uitleg Leiden-West kan de Oude Rijn een kapstok vormen. Belangrijke waarden zijn de openbaarheid van de oever in combinatie met het jaagpad, de haaksheid op de rivier en de groene verbindingszone tussen de strandwallen. Eén en ander is in het Strategisch Masterplan Knooppunt Leiden-West vertaald. Gnephoek De Gnephoek is een schitterende locatie. In het huidige polderland liggen vele aanleidingen om een stedelijk weefsel te ontwikkelen. Bestaande kades, zoals de Ringdijk, en watergangen vormen een prima uitvalsbasis voor recreatieve en ecologische doeleinden. Bij dergelijke uitlegwijken kan worden overwogen de randweg te integreren in het stedelijk weefsel. Daarmee vormt de weg geen barrière tussen de stad en het land, wordt verrommeling langs de stadsranden voorkomen en vormt de aanwezigheid van de weg naar de toekomst geen argument om aan de overzijde voort te bouwen. Bodegraven-Noord Bodegraven heeft aan de noordzijde in beginsel ruimte om projectmatig uit te breiden. In combinatie met waterberging kan daar een landschappelijke afronding van Bodegraven worden gerealiseerd. Hierbij wordt de randweg dubbelzijdig gebruikt en wordt de bestaande verrommelde tussenzone opgeheven. Deze uitbreiding staat echter dusdanig op gespannen voet met het contourenbeleid van het Groene Hart dat deze variant is vervallen.
62
In de Oude Rijnzone zijn drie plekken onderzocht op hun mogelijkheden voor de ontwikkeling van een nieuwe stad: • Valkenburg • Rijnenburg • Werkstad Gouwe-oever Valkenburg Valkenburg kent naast een bewogen geschiedenis een geïsoleerde ligging. Deze stad kan, in combinatie met de opvang van schone kwel en het aanleggen van een nieuwe N206, een geheel eigen identiteit krijgen. Hier zijn mogelijkheden voor de ontwikkeling van een hoogstedelijk kern met een “Aerdenhouts milieu” tussen Valkenburg en de duinen, waar luxe woningbouw wordt gecombineerd met de ontwikkeling van duinrellen, waarin het schone kwelwater wordt opgevangen. Hierin kunnen de barakken van de Atlantikwall een nieuwe functie krijgen. Rijnenburg Onderzocht is wat de mogelijkheden zijn om bezuiden de N11 in de Rijnenburgerpolder de nieuwe stad Rijnenburg te ontwikkelen. Deze stad zou vrij liggen in het landschap en goed ontsloten zijn via de N209 en de nieuwe halte van de RijnGouweLijn. Deze stad zou omkaderd kunnen worden door een brede vernatte zone, als een groenblauwe omlijsting van de nieuwe stad. Centraal door deze nieuwe stad voert de Galgweg. Dit lint met water wordt geïntegreerd in de stad en dient als recreatieve route die de ‘groenblauwe slinger’ verbindt met de Molenwetering in Alphen aan den Rijn. Deze locatie staat echter zo zeer op gespannen voet met het huidige rijks- en provinciaal beleid dat deze locatie is vervallen.
Nieuwe steden Naast de gebruikelijk uitlegwijken is de aanleg van nieuwe steden een optie die in het onderzoeken waard is. Voorwaarde is, naast een goede ontsluiting, dat zij een vrije ligging in het landschap kennen en worden omspoeld door ruimte. Daarmee ligt het landschap, als bron van ruimtebeleving, ontspanning en recreatie, voor de nieuwe bewoners binnen handbereik. In de uitwerking kan een integraal ontwerp gemaakt worden waarin ecologie, landschap, water en de relatie met het omliggende landschap worden versterkt. De aanleg van een nieuwe stad biedt mogelijkheden de ontwikkeling van een nieuwe ruimtelijke identiteit, in aanvulling op de reeds bestaande identiteiten.
Werkstad Gouweoever Als mogelijk derde nieuwe stad is de werkstad Gouwe-oever overwogen. Alphen aan den Rijn heeft grote behoefte aan ruimte voor bedrijventerreinen. Een deel van deze ruimte is voorzien aan de noordrand van de Gnephoek. De Gnephoek biedt in potentie bovenal een aantrekkelijk woonmilieu. De locatie Gnephoek biedt meer aanleiding om wonen dan om werken tot ontwikkeling te brengen. Om toch ruimte te bieden aan nieuwe bedrijvigheid kan worden overwogen om ten zuiden van de N11 aan de Gouwe, tussen het spoor en de N209, een nieuwe werkstad te ontwikkelen. Deze locatie is goed bereikbaar over weg, spoor en water. Hier kan een bedrijventerrein worden ontwikkeld dat voor zware (hinderwet technisch) bedrijven geschikt is. Aan deze optie is vanwege strijdigheid met het huidig beleid geen verdere uitwerking gegeven. 63
Uitbreiding kleine kernen ‘op dorpse schaal’ Kleine kernen in het landelijk gebied hebben ruimte nodig voor woningbouw om de natuurlijke aanwas van een dorp te kunnen opvangen. Tevens is het van essentieel belang dat het landelijke gebied vitaal blijft en een redelijk voorzieningenniveau behoudt. Per dorp in het buitengebied moeten de mogelijkheden en wenselijkheden van uit- en inbreiding worden bezien. Dergelijke uiten inbreidingen moeten het dorpse karakter behouden en zo mogelijk versterken. Deze strategie is denkbaar voor alle dorpen in het landelijk gebied. Binnen ‘Oude Rijn doet Nieuwe Zaken’ wordt er een aantal beschreven: • het ‘eiland’ in Katwijk aan de Rijn, • uitbreidingen tussen Zoeterwoude-Rijndijk en Hazerswoude-Rijndijk, • Zwammerdam • Nieuwerbrug. Eiland Katwijk aan de Rijn Het eiland dat bij Katwijk in de Oude Rijn ligt inspireert. Voor een dergelijke opgave zijn meer modellen denkbaar. Katwijk aan de Rijn zelf vormt de referentie voor het eiland, het karakter van een oud Hollands “stadje”. De punt van het eiland klieft als het ware het water van de Rijn. Dit zou expliciet vormgegeven kunnen worden. Bebouwing van dit eiland kan een nieuw hoofdstuk aan de ontwikkeling van Katwijk aan de Rijn toevoegen. Tussen Zoeterwoude en Hazerswoude Voor het gebied tussen Zoeterwoude en Hazerswoude en de N11 en de Oude Rijn is de aanleg van woningbouw en bedrijventerreinen voorzien. Deze uitbreidingen kunnen gekarakteriseerd worden als dorpse stedenbouw en kennen derhalve een relatief lage dichtheid. Het dorpse beeld wordt mede bepaald door schaal en korrel, materiaal gebruik en gebruik van kappen. Verder is in dit gebied een aantal unica te benoemen zoals, haaksheid op de rivier, bestaande molens, Laanlust, Hoogveensevaart en de Westvaart. Zwammerdam Voor Zwammerdam zou herstructurering van de Hoge Burg voor een groot deel in de bouwopgave kunnen voorzien. Nieuwerbrug Nieuwerbrug kan in de diverse plannen uitbreiden tot aan het spoor. Binnen deze visie is dat niet bezwaarlijk. Wel is het voor Nieuwerbrug zaak ‘dorps’ te bouwen. Recente nieuwbouw in het hart van het dorp geeft aan deze landelijke kern een stedelijke uitstraling mee. 64
Opdikken bestaande linten De bestaande dorpslinten geven veelal een dwarsdoorsnede van bouwstijlen en bouwtijden te zien. Door de eeuwen heen is er bebouwing aan het lint toegevoegd, niet zelden door de zonen en dochters van de eigenaar van de grond. De linten kennen daarmee een lang proces van ‘inbreiden’ en ‘opdikken’. Het resultaat is een gemêleerd opgebouwd lint, met een heel eigen maatopbouw, ‘korrel’. Ofschoon binnen het lint veelal geen twee gebouwen aan elkaar gelijk zijn, is de bebouwing in architectonische zin bijna altijd wel ‘familie’ van elkaar. De verschillende gebouwen kennen een sterke mate van verwantschap in maat en schaal, materiaalgebruik, kleurgebruik en detaillering. Het proces van het geleidelijk inbreiden en opdikken ligt ten grondslag aan de specifieke ruimtelijke kwaliteiten (dwarsdoorsnede bouwstijlen en bouwperioden, gemêleerd beeld, mate van verwantschap, korrel) die nu juist zo worden gewaardeerd. Vanuit de waardering van de huidige kwaliteiten zou men kunnen zeggen, ‘we moeten het proces stoppen, het is mooi zo’. Daarmee wordt de situatie als het ware bevroren. Maar is het niet interessanter om aan dat proces, dat ten grondslag ligt aan de kwaliteiten, juist nieuwe ruimte te bieden, onder voorwaarden van bouwtempo en stedenbouwkundige / architectonische uitwerking? Dat biedt de mogelijkheid natuurlijke aanwas op te vangen en het voorzieningenniveau op peil te houden. Ontwikkeling van nieuwe linten Naast het opdikken en uitbreiden van bestaande linten is de mogelijkheid voor het ontwikkelen van nieuwe linten in het landschap onderzocht. Deze kunnen oude lijnen in het landschap een nieuwe betekenis geven. Tevens kunnen nieuwe linten het bestaande stedelijke weefsel verbinden met het achterliggend landelijk gebied en zo uitvalsbasis vormen voor de stedeling. Nieuwe linten mogen divers van verschijning zijn, evenals de bestaande linten. Het gebied van Zoeterwoude en Hazerswoude biedt mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe linten. Door linten te laten starten aan de noordzijde van de N11 en door te zetten tot aan de zuidzijde van de N11 wordt de barrièrewerking van de N11 verminderd. Deze nieuwe linten kunnen een nieuw en wervend woonmilieu genereren. Ontwikkelen nieuwe landgoederen Het ontwikkelen van nieuwe landgoederen kan een middel zijn om op beperkte schaal nieuwe woonmogelijkheden aan meer landelijk getinte gebieden toe te voegen. Voorwaarden hierbij zijn dat de uitwerking van het landgoedconcept is toegesneden op de ruimtelijke kenmerken van de locatie en dat met de landgoedontwikkeling collectieve kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd. 65
66
H O O F D S T U K
8
PILOTS
67
10 5 4
3 5 6
1 7
68
8.1
INLEIDING
Hoofdstuk 7 beschrijft de visie op hoofdlijnen. Deze geeft aan waar de ‘evergreens’ zijn gesitueerd en waar gebieden liggen die op termijn voor verstedelijking in aanmerking komen. Daarbij zijn verschillende verstedelijkingsstrategieën benoemd en is globaal aangegeven voor welk gebied welke strategie het meest geëigend lijkt. Dit hoofdstuk laat zien wat een schaalniveau lager de ruimtelijke implicaties van de visie zijn. Toont hoe de visie op hoofdlijnen kan doorwerken naar de concrete planvorming. Teneinde de visie op zijn concrete ruimtelijke merites te kunnen beoordelen is, bij wijze van vingeroefening, een aantal pilots uitgewerkt. Deze pilots geven inzicht in de kwaliteiten die hier kunnen ontstaan. Zij zijn opgesteld in schets en geschrift. Voor enkele onderdelen is een essay geschreven. Bij deze pilots horen twee kantekeningen. De visie op hoofdlijnen kan op verschillende manieren worden uitgewerkt. De hier getoonde uitwerking verbeeldt een mogelijke uitwerking. Dit laat onverlet dat ook andere uitwerkingen denkbaar zijn. Tweede kanttekening is dat de uitwerkingen autonoom zijn opgesteld, min of meer los lokale programma’s en lokale planhistorie. In de visie zijn de ‘evergreens’ geduid en de strategieën voor de verstedelijking benoemd. Met de pilots wordt één ‘evergreen’ uitgewerkt en wordt aan elke strategie een voorbeeldmatige uitwerking gegeven. Tot slot zijn drie extra pilots toegevoegd, het markeren van bijzondere plekken, de monding van de Rijn bij Katwijk en de jaagpaden. Daarmee zijn in dit hoofdstuk de volgende pilots aan de orde. 1 Uitwerking ‘evergreen’ 2 Herstructureren oevers 3 Projectmatige uitleg van de steden 4 Vliegkamp Valkenburg, hergebruik barakkenkamp 5 Uitbreiding kleine kernen ‘op dorpse schaal’ 6 Opdikken bestaande linten en ontwikkelen nieuwe linten 7 Ontwikkelen van nieuwe landgoederen 8 Het markeren van bijzondere plekken 9 De jaagpaden 10 De monding van de Rijn bij Katwijk
1
Als ‘evergreen’ is het gebied tussen Zoeterwoude en Hazerswoude, waar de druk van verstedelijking het sterkst speelt, uitgewerkt.
2
De strategie ‘herstructureren oevers Oude Rijn’ is uitgewerkt in tekeningen en heeft betrekking op het gebied tussen Katwijk en Leiden met de her te structureren bedrijven.
3
Ter verbeelding van de strategie ‘projectmatige uitleg van steden’ is de Gnephoek nabij Alphen aan den Rijn uitgewerkt.
4
Ter verbeelding van de strategie ‘ontwikkeling nieuwe stad’ wordt ingegaan op de locatie Valkenburg. Gezien de fase waarin in dit project zich bevindt wordt voor deze locatie geen schetsmatig uitwerking getoond, maar worden vanuit landschap en cultuurhistorie aandachtspunten voor de planvorming benoemd. Daarnaast wordt meer specifiek ingegaan op de mogelijke toekomst van het barakkenkamp.
5
De strategie ‘uitbreiding op dorpse schaal’ is uitgewerkt voor het gebied tussen Zoeterwoude Rijndijk en Hazerswoude (zie ook 1) en voor het eiland in de Rijn bij Katwijk Binnen.
6
Het ‘opdikken van bestaand linten’ en het ‘ontwikkelen van nieuwe linten’ is voorbeeldmatig uitgewerkt voor het gebied tussen Zoeterwoude Rijndijk en Hazerswoude.
7
Het ‘ontwikkelen van nieuwe landgoederen’ is gevisualiseerd voor de zone tussen Bodegraven en Zwammerdam.
8
Het ‘markeren van bijzondere plekken’ is uitgeschreven in een essayvorm.
9
De jaagpaden van de Oude Rijn zijn in essayvorm uitgewerkt, begeleid met enkele foto’s.
10 Zoals eerder aangeduid is de monding van de Rijn bij Katwijk uniek. Op deze thans “ongerepte” monding komen tal van ontwikkelingen af. Daarom is ook de mondig van de Rijn als pilot opgenomen. Niet zo zeer om ontwikkelingen te stimuleren, maar om de bestaande kwaliteiten beter voor het voetlicht te krijgen. Dit is in analytische vorm en in essayvorm gedaan.
69
70
1.
EVERGREEN HAZERSWOUDE
Motivatie De gronden tussen de Oude Rijn en de N11 staan onder grote druk. Vanuit de ontsluiting en de relatief geschikte grondslag is de verleiding om deze zone te verstedelijken groot. In hoofdstuk 7 is aangegeven dat het wenselijk is tenminste een deel van dit gebied in te richten als ‘evergreen’. Deze ‘evergreen’ is gemotiveerd vanuit: • De diepte van het landschap; Hier kan men op een aantal plaatsen uitzonderlijk ver het landschap in kijken. • De gaafheid van de verkaveling, de Middeleeuwse cope-ontginning is hier nog vrijwel ongeschonden aanwezig. • De aanwezigheid van de molens / molengang; de molengang en het zicht op de molen bij Hazerswoude karakteristiek. • Het beleidsuitgangspunt dat hier een ecologische verbinding moet worden ontwikkeld • De aansluiting op de ‘groenblauwe slinger’ zoals die door de Provincie wordt ontwikkeld. Binnen de ‘groenblauwe slinger’, die zich uitstrekt tot aan Oude Leede, moeten natuur, waterberging, recreatie en cultuurhistorie in onderlinge samenhang worden ontwikkeld. • De aanwezigheid van terreinen met een hoge archeologische verwachtingswaarde (cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland). Aandachtspunten Reliëf Het gebied kent een opvallend reliëf. De rivier ligt ingebed in de zandige oeverwal, die iets verhoogd ligt ten opzichte van de aanliggende veengronden. Daarnaast vormt de steilrand tussen het bovenland (het onvergraven veengebied) en de dieper gelegen droogmakerij een naar Hollandse maatstaven vrij spectaculaire reliëflijn. Verkaveling Kenmerkend is het verschil in verkaveling tussen bovenland en droogmakerij. Op het bovenland bepaalt de cope-ontginning, met de langgerekte slagenverkaveling en de eindeloze ritmiek van watergangen, het beeld. De droogmakerijen kennen een grofmaziger, orthogonaal opgebouwde verkaveling, met een stelselmatige indeling van noord-zuid en oost-west gerichte ontginningsassen, tochten en vaarten.
Jaagpad Langs delen van de Oude Rijn loopt het jaagpad, als ‘N11 avant la lettre’. Taille De druk op de gronden tussen de Oude Rijn en de N11 is groot. Bij een mogelijke verstedelijking van de gronden tussen de Oude Rijn en de N11 zijn twee zaken van essentieel belang: • bij de verstedelijking moeten de kenmerken van de ondergrond (ritmiek, verkavelingspatroon, watergangen) herkenbaar blijven • er moet een ‘taille’ overblijven, waarbinnen de noord-zuid relaties (ecologisch, recreatief, ruimtelijk) uitgewerkt kunnen worden. Benutten recreatieve mogelijkheden Dit landelijk gebied ligt tussen de steden Alphen aan den Rijn, Den-Haag / Zoetermeer en Leiden. De mogelijkheden voor fietsen en wandelen binnen dit gebied zijn, blijkens het onderzoek van het ministerie van LNV / ANWB (1999) ontoereikend. Met de inrichting van deze ‘evergreen’ moeten de recreatieve bereikbaarheid vanuit de steden en de recreatieve toegankelijkheid (fietsen, wandelen, varen) van het gebied zelf worden versterkt. Koppelen waterberging / recreatie / natuurontwikkeling / cultuurhistorie Binnen het gebied speelt een aantal opgaven. Naast uitbreiding van de woningbouw moet de ruimte voor waterberging worden vergroot, moeten de mogelijkheden voor recreatie worden verruimd, moet een ecologische noord-zuid verbinding worden gerealiseerd en moet met de ontwikkeling van het landschap de cultuurhistorische component van het landschap beter voor het voetlicht worden gebracht. Uitgangspunt is deze opgaven zoveel als mogelijk met elkaar te koppelen. Samengevat zijn de uitgangspunten voor de uitwerking van deze ‘evergreen’: • Aansluiten op de groenblauwe slinger, de ‘kop hoort er op’. • Koppeling waterberging, recreatie, natuurontwikkeling en cultuurhistorie • Benutten onderscheid droogmakerij / bovenland • Herstel jaagpad, N11 ‘avant la lettre’ • Benutten van de steilrand, lopen op het scherpst van de snede • Versterken ruimtelijke en ecologische dwarsrelaties, haaks op de Oude Rijn • Verbeteren recreatieve bereikbaarheid en benutbaarheid
71
72
Schetsmatige verbeelding op regionaal schaalniveau
Schetsmatige verbeelding op lokaal niveau
Recreatieve verbindingen Er worden twee onderscheidende oost-west gerichte recreatieroutes ontwikkeld: • Tussen Alphen aan den Rijn en Leiden/Katwijk wordt het jaagpad langs de Oude Rijn hersteld. • Tussen Alphen aan den Rijn en Den Haag / Zoetermeer wordt over de steilrand een eenvoudig wandelpad ontwikkeld. Tussen deze twee oost-west verbindingen worden van noord naar zuid kortsluitingen ontwikkeld. Deze worden gekoppeld aan bestaande structuren als vaarten en kaden. Het is van belang dat daarbij ook weer de mogelijkheid ontstaat de Oude Rijn te kruisen (voetveer).
Vervolgens is de schets voor de ‘taille’ verder uitgewerkt. Deze uitwerking toont hoe met de ontwikkeling van de woningbouw kan worden ingespeeld op de kenmerken van het landschap en hoe opgaven op het gebeid van woningbouw, water, recreatie en cultuurhistorie met elkaar kunnen worden gecombineerd.
Uitbreiding woningbouw met behoud van ‘taille’. De schets geeft aan dat een uitbreiding van de woonbebouwing op de oeverwallen denkbaar is, onder voorwaarde dat een taille behouden blijft. Deze taille wordt ingericht als ‘Landschapspark aan de Rijn’. De overgangszone van droogmakerij naar bovenland wordt ontwikkeld tot onderdeel van de groenblauwe slinger. Door verbreding van de watergangen wordt dit gebied ontwikkeld tot een eilandenrijk. Gekoppeld aan de hoofdstructuurlijnen (steilrand, kaden) worden fiets- en wandelpaden ontwikkeld. Op de overgang van droogmakerij naar bovenland wandelt men ‘op het scherpst van de snede’. Het naar Hollandse begrippen uitzonderlijke hoogteverschil maakt dat men vanaf deze steilrand een fraai uitzicht over de dieper gelegen droogmakerij geniet.
Belangrijker dan de uitwerking, die één van de mogelijkheden laat zien, zijn de uitgangspunten achter de uitwerking. • Bouwen in de ritmiek van de verkaveling • Westvaart als ruggengraat • Erfbeplanting als lamellen • Garanderen van openheid in noord-zuid richting • Ontwikkelen oversteek Oude Rijn • Slechten barrière N11 Aan de Hogeveensche Vaart wordt, met een vrij fors programma, een nieuw lint ontwikkeld. Doordat dit nieuwe lint de N11 oversteekt ontstaat er naast maatschappelijke noodzaak ook financiële ruimte om een nieuwe verbinding onder de N11 door te maken. Daarmee wordt het gebied ten zuiden van de N11 ontsloten voor de bewoners van het gebied tussen de Oude Rijn en de N11. Tussen de Hogeveensche Vaart en een nieuwe vaart die naar de molen aan het spoor voert, is ruimte voor nieuwe woningbouw. Deze woningbouw wordt als ‘lamellen haaks op de Rijn’ ontwikkeld, waarbij wordt ingespeeld op de ritmiek van het landschap. De bebouwing wordt, afhankelijk van de gewenste dichtheid en het programma, als vrijstaande woningen, rijwoningen of blokken in stroken haaks op de Rijn gebouwd. Tussen deze nieuwe vaart en de rand van Hazerswoude-Rijndijk wordt het ‘Landschapspark aan de Rijn’ ontwikkeld. Hier bepalen grazige landerijen en monumentale boerderijen met rijke erven het beeld. Hoogstamboomgaarden versterken het beeld van de oeverwal. Tussen deze landschappelijke elementen (boerderijen / erven / boomgaarden) blijven doorzichten tot ver in het landschap mogelijk.
73
74
2.
HERSTRUCTUREN OEVERS
Motivatie De Oude Rijn voert als een lang en veelkleurig lint door het landschap. De bebouwing is divers van vorm, kleur, grootte en functie. De Oude Rijn transformeert geleidelijk van werkrivier naar woonrivier. Voormalige werklocaties maken plaats voor toekomstige woonlocaties. Deze pilot toont hoe de functieverandering van werken naar wonen gefaseerd vorm kan krijgen. In de huidige situatie is er veel bedrijvigheid langs de Oude Rijn. Deze bedrijven geven de Oude Rijn het karakter van een noestige, soms wat nurkse werkrivier. Veel van deze bedrijven zijn verouderd en staan op het punt de bedrijfvoering te beëindigen. Daarbij is de aan- en afvoer via water, over de Oude Rijn, vervangen door de aan- en afvoer over de weg. Wanneer men dit koppelt aan de kwaliteiten die het gebied in zich heeft om een wervend woonmilieu te maken, ligt hier een kans voor de ontwikkeling van de oevers van de Oude Rijn. In de huidige situatie onttrekken deze bedrijven niet zelden over een grote afstand de aanwezigheid van de Oude Rijn aan het zicht. Over grote lengten van de A11 vermoedt men niet dat men op een steenworp afstand langs de rivier rijdt. Daarbij vormen deze bedrijven vaak volstrekt afgesloten gebieden, waardoor de oevers van de Oude Rijn onbereikbaar zijn geworden. Niet zelden vormen de bedrijventerreinen een onderbreking in het jaagpad. Uitgangspunten Met de omvorming van de bedrijventerreinen tot woongebieden moeten naast private kwaliteiten ook collectieve kwaliteiten worden ontwikkeld. Uitgangspunt is dat met de omvorming van de bedrijventerreinen: • De beleefbaarheid van het water wordt versterkt, doordat er herhaalde doorzichten op de rivier mogelijk zijn • De continuïteit van het jaagpad, als openbare structuur, wordt hersteld. • Waar mogelijk moet in de uitwerking toch iets van het karakter van een werkrivier worden behouden, bijvoorbeeld door het opnemen van kleinschalige bedrijvigheid, de ontwikkeling van woon-werkwoningen etc.
75
76
Schematische uitwerking Veel van de bestaande bedrijven zijn zo gebouwd en georiënteerd dat ze vanaf de weg geen doorzicht bieden op de Oude Rijn. Tevens zijn de jaagpaden door de tijd heen deels verdwenen. Beide facetten vormen een belangrijke input voor de planvorming. De schema’s tonen een gefaseerde aanpak waarmee verschillende kwaliteiten worden samengevoegd. De schema’s gaan uit van een gedifferentieerd programma in een gedifferentieerde stedenbouwkundige opzet. Er zijn woningen georiënteerd op de Oude Rijn, op zijwegen en op de doorgaande weg parallel aan de Oude Rijn. In alle gevallen wordt het zicht op de Oude Rijn teruggebracht en wordt het jaagpad hersteld. Vergroten van de randlengte Een fenomeen wat men veel aantreft langs de Oude Rijn is de aanwezigheid van zijarmen. Deze zijarmen dienden oorspronkelijk ter ontwatering van het achtergelegen gebied. Veel watergangen zijn inmiddels aangesloten op een gemaal en steken zodoende niet meer ver de polder in. Deze watergangen liggen op hetzelfde peil als en staan in rechtstreeks contact met de Oude Rijn. Dat verschaft percelen grenzend aan een zijarm een meerwaarde, zeker voor de waterrecreatie. Door de toepassing van zijarmen kan de oeverlengte van de Oude Rijn verlengd worden en kunnen meer mensen wonen aan de Oude Rijn. Schematisch uitwerking De schematische uitwerking toont drie varianten die verschillen in dichtheid en stedelijkheid. Daarmee wordt het mogelijk langs de Oude Rijn differentiatie aan te brengen tussen meer stedelijke en meer landelijke woonmilieus. Daarnaast is er verschil aangebracht tussen private oevers grenzend aan de achtertuin en openbare oevers haaks op de rivier. In alle gevallen zijn er bruggen nodig zijn om het jaagpad zijn continuïteit te geven. De meer stedelijke variant verbeeldt een welhaast Oud-Hollandse binnenstedelijke situatie met een hoge dichtheid en grote individuele verscheidenheid in hoogte, richting en kapvorm, gebouwd op een collectieve parkeerkelder. Deze variant wordt gekenmerkt door een meer stedelijk en stenig milieu, met kleinschalige binnenruimten, pleintjes, en water rondom waar een ieder zijn of haar boot kan aanleggen. De landelijke varianten zijn eenvoudiger van opzet, in stroken haaks op de rivier of in blokken met een opening naar de Oude Rijn. Dit carré heeft een gemeenschappelijke “vijver” in het midden die in contact staat met de Oude Rijn.
77
78
3.
PROJECTMATIGE UITBREIDING: GNEPHOEK
Motivatie De Gnephoek is een locatie die zich leent voor een planmatige uitbreiding van een bestaande stad, in dit geval Alphen aan den Rijn. Deze pilot wil, zonder op de hoogte te zijn van programmatische uitgangspunten, laten zien hoe ook met een dergelijke grootschalige planmatige ontwikkeling kan worden ingespeeld op de kenmerken van de plek, opdat er een woongebied ontstaat dat uitsluitend op deze locatie als zodanig ontwikkeld had kunnen worden. De pilot wil laten zien hoe hier een uitbreiding kan worden ontwikkeld die is toegesneden op de kenmerken van de plek. Analyse De Gnephoek steekt van de oeverwal van de Oude Rijn tot diep in het veenweidelandschap. De oeverwal kent haar eigen karakteristiek, met bedrijven, monumentale boerderijen en een enkel restant van oude hoogstamboomgaarden. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door de diepe opstrekkende verkaveling. Markant element vormt de Ringdijk, die de polder Gnephoek scheidt van de laag gelegen polder Vrouwgeest. Binnen de polder Gnephoek vormt de dwarswetering een bijzonder, oost-west gericht, element. Aan deze wetering staat langs de Heimanswetering een molen. TOELICHTING SCHETS Uitgangspunten • De oevers van de Oude Rijn ontwikkelen als een eigen identiteit, enigszins los van de nieuwe stedelijke structuur • Versterken onderscheid hoog en laag, polder Gnephoek / polder Vrouwgeest • Benutten van de steilrand als (recreatieve) structuurlijn • Ontwikkelen van lange zichtlijnen, deels samenvallend met bestaande watergangen • Ritmiek van de verkaveling als inspiratie voor de nieuw op te zetten stedenbouwkundige structuur • Zonering in bebouwingsintensiteit • Bijzondere aandacht voor de overgangen stad – polder • Ruimte voor waterberging integreren in het stedenbouwkundig plan
Verbeelding schets De schets verbeeldt, zonder op de hoogte te zijn van programmatische uitgangspunten, bij wijze van vingeroefening de mogelijkheden. De schets toont een driedeling in sfeer, dichtheid en programma: • Oeverwal-wonen • Lamel verkaveling • Waterrijk Oeverwal-wonen Op de Oeverwal wordt de sfeer van individuele woningen, royaal omspoeld door het groen, voortgezet. Deze woningen worden gebouwd aan stegen, welke haaks op de rivier zijn gesteld. Naar achteren lopen deze stegen uit in de ‘bongerd’, een collectieve boomgaard welke het oeverwal-wonen ruimtelijk ontkoppeld van de lamelverkaveling. Lamelverkaveling Op deze relatief hoog gelegen gronden wordt gewoond in hoge dichtheden. De verkaveling van dit nieuwe woongebied ‘volgt’ de verkaveling van het onderliggende landschap. De dwarswetering wordt ontwikkeld tot een collectieve groenblauwe structuur. Hierdoor blijft de molen vanaf diverse zijde goed zichtbaar en vangt voldoende wind. Een polderslootstructuur kan op verschillende manieren verbeeld worden in een stedenbouwkundige structuur. De verkaveling haaks op de Zaan in Zaandam is een voorbeeld, Den Haag Zuid West van Dudok een ander voorbeeld. Ringdijk De Ringdijk vormt de scheiding tussen hoog en laag, tussen droog en nat. De dijk wordt ontwikkeld tot een doorgaande fiets- en wandelroute. Over de grasdijk wordt daartoe een eenvoudig verhard spoor aangelegd. Waterrijk De laaggelegen polder Vrouwgeest wordt vernat. Binnen dit landschap wordt het ‘waterrijk wonen’ ontwikkeld. Hierbij woont men aan lange pieren aan het water. Markant element binnen waterrijk is het Waterslot, deze ligt als een landgoed op de overgang van Waterrijk naar polder. In tegenstelling tot de kleinschalige bebouwing aan de pieren vormt het waterslot en kloeke massa. Hierin kunnen naast grondgebonden woningen ook appartementen tot ontwikkeling worden gebracht. 79
80
4.
AANDACHTSPUNTEN VALKENBURG
Motivatie Door Rijk en Provincie is bepaald dat op vliegveld Valkenburg woningbouw kan plaats vinden. Gesproken wordt van 2000-8000 woningen. Valkenburg is een onderscheidende plek: • In haar geografische ligging, in de binnenduinrand, in het centrum van de Westflank van de Randstad. • In haar hydrologische ligging, jaarlijks kwelt hier circa 1.5 miljoen m3 schoon en kalkrijk water op. • In haar militaire geschiedenis, van Romeinse fortificatie tot onderdeel van de Atlantikwall, met de karakteristieke Marinestrook. Aandachtspunten voor de planvorming Vanuit landschap en cultuurhistorie is de centrale vraag hoe met de te ontwikkelen woonmilieus en stedenbouwkundige configuratie op deze onderscheidende kenmerken kan worden ingespeeld. Deze vraag kan worden gespecificeerd in een aantal deelvragen: • Welk specifiek woonmilieu kan hier worden ontwikkeld? • Hoe kan de bouw van het woongebied Valkenburg bijdragen aan de versterking van de ecologische en recreatieve noord-zuidverbindingen? • Hoe om te gaan met de overgang duin-polder? • Hoe om te gaan met het gegeven dat op deze locatie jaarlijks circa 1.5 miljoen m3 schoon en kalkrijk water opkwelt? • Hoe om te gaan met het militaire verleden van het gebied (Atlantikwall / barakkenkamp / vliegveld)? • Hoe om te gaan met het Valkenburgse meer? • Hoe om te gaan met de wens de oost-west verbindingen te versterken, zonder dat dit er toe leidt dat dit nieuwe woongebied op voorhand van haar omgeving wordt losgesneden? • Hoe kan deze ontwikkeling zodanig gestalte krijgen dat dit niet leidt tot een toename van de druk op het al overbelaste en kwetsbare duingebied? • Hoe kunnen binnen het plan historische structuurlijnen, zoals de aanwezigheid van een aantal noord-zuid verlopende weteringen, worden verwerkt?
Woonmilieu In de jaren dertig van de vorige eeuw zijn aan de Hollandse kust bij Wassenaar, Vogelenzang, Bloemendaal, Overveen / Heemstede en Aerdenhout tot aan Bergen grootschalige, aaneengesloten villagebieden ontwikkeld, als spin-off van de landgoederen die vanaf de 18e eeuw hier zijn ontstaan. Deze worden nu gerekend tot de meest lommerrijke binnenduinrandmilieus van Nederland. Sedertdien heeft de planmatige aanleg van villagebieden niet of nauwelijks meer plaatsgevonden. Alleen bij Kijkduin wordt thans de aanleg van een nieuw villagebied (Vroondaal, ca 1000 villa’s op kavels van circa 1000 m2) voorbereid. Overwogen kan worden om ook op deze bijzondere locatie een woongebied van bijzondere allure te ontwikkelen. Ecologische en recreatieve noord-zuid verbinding Valkenburg ligt in het zeekleigebied dat is gevormd gedurende de transgressiefase van de zee. Deze inbraak onderbreekt het systeem van strandwallen en strandvlakten. De koppen van de strandwallen steken als vingertoppen de transgressievlakte in. Op deze koppen liggen landgoederen en buitenplaatsen als Endegeest. De ontwikkeling van Valkenburg moet bijdragen aan een recreatieve en ecologische koppeling van het noordelijk en zuidelijk strandwallensysteem. Overgang duin-polder Kenmerkend voor de locatie Valkenburg is de scherpe overgang van binnenduinrand naar polder, welke is ontstaan bij het afzanden van de binnenduinrand. De natuurhistorisch interessante geleidelijke overgang van duin, via duinzoom / binnenduin, naar polder heeft daarmee plaats gemaakt voor de cultuurhistorisch interessante messcherpe overgang. Kweldruk Juist het afzanden van de binnenduinrand heeft gemaakt dat de kweldruk zich samenbalt op een beperkt oppervlak. Waar normaliter de kweldruk zich over een relatief brede zone uitspreidt, vindt deze druk nu geconcentreerd in het snijvlak plaats. Militair verleden Het militair verleden uit zich nu nog in de aanwezigheid van het barakkenkamp, gebouwd in de vorm van een burger-nederzetting waardoor het zich vanuit de lucht niet als militair object liet herkennen. Op dit moment gaan de barakken dusdanig achter en onder de beplantingen schuil dat het kamp zich nauwelijks als samenhangend dorp laat herkennen. Daarnaast herinneren de start- en landingsbanen alsmede de luchtverkeerstoren aan het recente gebruik van Valkenburg als militair vliegveld. 81
82
Valkenburgse meer Het Valkenburgse meer is één van de littekens in het landschap, ontstaan na zandwinning ten behoeve van de aanleg van infrastructuur. Dit meer ligt thans als een incident, als verloren gegaan land, in haar omgeving. Er wordt niet of nauwelijks gebruik gemaakt van de kwaliteiten die dit meer aan haar omgeving kan toevoegen (ruimte, zicht, spiegelend water). Oost-westverbinding De opgave is de N206 zodanig met de A44 en de A4 te verbinden dat een snelle oost-west doorstroming mogelijk wordt, en zonder dat het nieuwe woongebied van haar omgeving wordt geïsoleerd. Afleiden druk op binnenduinrand Ter plaatse van Valkenburg is het duingebied al overbelast. Toename van het aantal woningen mag niet leiden tot een toename van de druk op het duingebied. Bij voorkeur wordt het plan zodanig uitgewerkt dat tussen duin en woongebied een bufferzone wordt ontwikkeld, waarin een deel van de recreatieve druk kan worden opgevangen. Cultuurhistorische lijnen In vrijwel de gehele duinzoom van Wassenaar tot aan Katwijk is een aantal smalle weteringen aanwezig. Deze lijnen voeren vanuit de Wassenaarse landgoederenzone tot in het open polderland bij Valkenburg. Deze lijnen zijn vrij bescheiden, ze manifesteren zich op het lokale schaalniveau niet nadrukkelijk. Tegelijkertijd zijn het op regionaal niveau wel belangrijke structuurlijnen.
Toekomst van het barakkenkamp Het barakkenkamp vertegenwoordigt een deel van de recente geschiedenis van de Oude Rijnzone, van het militaire verleden. Overwogen kan worden het barakkenkamp te ontwikkelen tot centrum voor congressen en conferenties, waarbij de barakken worden verbouwd tot hotelappartementen, vergaderruimten en horeca. Door het verwijderen van beplantingen en het ontwikkelen van een gemeenschappelijke vloerplaat (de dorpsvloer) wordt het kamp weer als ‘dorp’ herkenbaar. Overwogen kan worden om in het barakkenkamp het ‘Museum van de Antlantikwall’ te huisvesten. Referenties hierbij zijn: • Congrescentrum Blooming in de binnenduinrand van Bergen (NH) • Het hergebruik van de militaire gebouwen / marineloodsen in Den Helder • Het hergebruik van de Torpedoloods in hoek van Holland • De ontwikkeling van de Plaats Melkema in Huisinge (Gr) Deze laatste is in zijn uitwerking, ofschoon het hier een van oorsprong agrarische setting betreft, wel het meest interessant.
Uitgangspunten vanuit landschap en cultuurhistorie • Benutten van de aanwezigheid van 1.5 miljoen kubieke meter schoon kwelwater • Betekenis geven aan de aanwezige waterplassen • Betekenis geven aan de rudimenten van het militair verleden (Atlantikwall, barakkenkamp, vliegkamp) • Versterken van de oost-west verkeersverbinding N206 – A44 • Versterken van de recreatieve en ecologische noord-zuid verbinding • Integreren van de weteringen • Versterken van de cultuurhistorisch scherpe overgang duin-polder • Zonering in het gebruik, ontlasten van de druk op de duinen.
83
Essay Barakkenkamp - de marine strook “De Atlantikwall als levend buitenmuseum”
ESSAY
Wij zijn een lange strook gebouwen, quasi nonchalant uitgestrooid langs de weg aan de binnenduinrand tussen de Pan van Persijn en Katwijk. We zijn noest, sober, recht toe recht aan. En dan te bedenken dat onze bouwmeester ons in ‘streekeigen’ stijl heeft ontworpen. Dat ‘Heimat-effect’ werkt alleen wanneer je ons vanaf een afstandje bekijkt, bij voorbeeld vanuit de lucht, zoals de RAF-vliegers ons zagen. Dan zie je onze grote lage pannendaken, waardoor we zo op boerenschuren lijken. Vanaf de grond zijn we helemaal niet Hollands, hebben meer weg van boerderijen uit het Duitse Neder-Rijnland - misschien is dat wel de Heimat van onze schepper. Duitse barakken zijn we genoemd, en later, toen ‘onze jongens’ ons kwamen bewonen, het marinekamp of de marinestrook. We zijn op goede grond gebouwd. Niet op de drab van klei en veen in de polder, niet in het woestijnzand van de duinen. Precies er tussen in, tussen hoog en laag, te nat en te droog. Aan de duinvoet welt hier schoon, zoet en kalkrijk water op. Een prima plek voor tuinbouw - die is hier flink wat jaren bedreven. Topografische kaarten uit de 19e eeuw laten hier al akkertjes en tuinbouwlandjes zien. Nadat wij gebouwd waren is onze omgeving als park ingericht. Struiken en bomen zijn in de loop der decennia flink opgeschoten, de begroeiing is wat verwilderd, maar dat stoort ons niet, integendeel daar voelen we ons wel bij. Over onze toekomst zijn de laatste jaren heel wat plannen gemaakt. Natuurbeheerders willen dat wij en ons verwilderd tuinlandschap wijkt voor de heilige oernatuur. Ausradieren alle cultuur hier. Hoezo leesbaarheid van het landschap? Niks daarvan - u maakt deel uit van de Ecologische Hoofd Structuur, en dat zult u weten ook! Cultuurhoeders hebben ons ingelijfd in hun Cultuurhistorische Hoofd Structuur. Ze hebben geprobeerd ons tot monumenten te bevorderen. Niet gelukt, we zijn te simpel en te sober, niet deftig genoeg, niet trendy genoeg en natuurlijk te Duits. Maar het cultuurhistorisch beschavingsoffensief gaat door. Men bedenkt nieuwe culturele bestemmingen voor ons. Maar wij willen helemaal geen macramécursussen, trutten met klavecimbels en spirituele séances binnen onze muren. Wij willen geen privatisering waarbij de ons omringende levensruimte onverbiddelijk verhekt en verschuttingd wordt. Wij willen vrij in het ongedeelde groen kunnen blijven staan - het liefst zouden we het hek in onze rug, aan de duinvoet, ook kwijt zijn, zodat iedereen van hier meteen omhoog kan klimmen naar de duintoppen die lokken. 84
Wij lijken heel veel op elkaar. Standaardisatie heet dat. Wij schijnen ons ’stedenbouwkundige waarde’ vooral te ontlenen op de manier waarop we ten opzichte van elkaar liggen: op onregelmatige afstanden ten opzichte van de weg en van elkaar, ieder gebouw of groepje gebouwen steeds weer met een andere oriëntatie. Wij lijken veel op elkaar. Maar dat betekent niet dat we hetzelfde zijn. Mogen enkelen van ons zich elk afzonderlijk even aan u voorstellen? -Valkenhorst [1] Ik ben het recreatiegebouw waar de manschappen hun zinnen konden verzetten. Ik ben de loop der tijd door verbouwingen op een onhandige manier zo ’gezellig’ gemaakt dat ik me zelf niet meer ben. Mij zouden ze best mogen vervangen door een gebouw dat écht goed in elkaar zit en geschikt is als centrum van ’De Atlantikwall als levend buitenmuseum‘. De administratieve functies van het museum zouden onderdak kunnen krijgen in het schuin achter mij gelegen commandementsgebouw [2] - dat is daar ook voor gebouwd. ‘De Atlantikwall als levend buitenmuseum’ speelt zich, zoals de naam al zegt, hoofdzakelijk in de open lucht af. Het hoofdgebouw dient alleen om de bezoekers wegwijs te maken, zodat ze vervolgens zélf het gebied kunnen gaan verkennen. Want daar is een baaierd aan militair erfgoed te vinden. Duits erfgoed. Ik en mijn medegebouwen zijn zo ongeveer het eerste dat de Duitsers aan militaire bouwwerken hebben neergezet. Het vliegveld Valkenburg (of Katwijk zoals de bezetter het hernoemde) was een rol toebedacht in de luchtoorlog die tot de verovering van Engeland had moeten leiden. Maar het is de Duitsers nooit gelukt ’gegen England zu fahren‘. In 1942 werd de offensieve strategie een defensieve. De Atlantikwall werd gebouwd als afgrendeling tegen het westen, zodat de meeste energie vervolgens op het oostfront gericht kon worden. De meeste militaire vliegvelden aan de kust werden opgeheven - de luchtvloot werd naar veiliger locaties landinwaarts verplaatst. Valkenburg bleef als één van de weinige luchtbases wel in functie en werd opgenomen in de Atlantikwall, werd omsingeld door bunkers en antitankmuren - en grachten.
Maar er is hier niet alleen Duits erfgoed, maar ook Nederlands militair verleden. Van de luchthaven van vlak vóór de oorlog is bijster weinig meer over, des te meer van de marinebasis van na de oorlog. Dat erfgoed kan allemaal vrij toegankelijk worden op het moment dat de marine hier vertrekt en er een woningbouwlocatie ontwikkeld wordt. Dan wordt het spannend verkennen hier in de omgeving. Te water met de allterrainboat om het poldergedeelte van Valkenburg te doorkruisen, door de sloten en de tankgracht die er voor een deel nog ligt en voor het ontbrekende gedeelte ontdempt zou kunnen worden. Te voet in de duinen direct ten westen van de marinestrook, waar nog gave bunkercomplexen liggen, deels opengelegd en dus geschikt voor bezoek. En met doorlopen naar de Pan van Persijn met zijn antitankmuur. Niet een gewoon buitenmuseum, maar een levend buitenmuseum. Het is niet bedoeling de diverse objecten musealiseren, maar om er nieuwe functies en programma’s in onder te brengen. Maar dan wel in de geest van de plek en het erfgoed. Laten we eens luisteren waar mijn mede-gebouwen van dromen. -Restaurant voor de officieren: ‘long room’ [3] Zo heet ik natuurlijk niet oorspronkelijk, maar dat is in de naoorlogse jaren mijn koosnaam geworden. Ik sta aan de zuidelijke entree van het ‘dorp’ - een plek met hoge attentiewaarde. Ik ben stijlvol verbouwd met grote raampartijen die de voorbijganger een ruime blik in de keuken gunnen. Ik word zo nu en dan nog wel eens uitverkoren voor feesten en partijen, maar ik zou wel meer willen. Vijfsterrenrestaurant, zoals in een enkel plan wel gesuggereerd wordt? Tussen rats, kuch & bonen en haute cuisine is op de culinaire jachtvelden nog een wereld te winnen. -Legeringsgebouwen met zadeldaken [4] Wij zijn heel basic en daar zijn we trots op. Wij zijn lekker in de meerderheid. We zijn her en der onregelmatig over het terrein verspreid, maar op één plek staan we met zijn vijven strak in het gelid [4a], de kopse kant naar de weg, met aan de duinkant een mooi ruim grasveld dat zich voor meer leent dan exerceren alleen. Zelf dromen we wel eens stiekem dat Hells Angels bezit van ons nemen, maar dat zal er wel niet in zitten. Padvinders? Wij dobdobdobdob woef. Mag het iets minder braaf zijn? Jawel, iets met jongere & oudere jongeren en natuur & landschap, maar dan met ruimte voor het experiment en kritiek als methode. Daar zou het duinwaterbedrijf, beheerder van het achterliggende duingebied en eigenaar van de grond waarop wij staan, hoge ogen mee kunnen gooien in natuureducatieland en inspiratie uit kunnen putten voor de omgang met de eigen terreinen.
-Legeringgebouwen met wolfsdaken [5] Wij hebben natuurlijk wel echt meer stijl dan die simpele zadeldaken. Twee van ons [5a] hebben hun bestemming gevonden. Daar huizen de Orion Motorclub en de stichting ‘Keep them landing’ die zich ontfermd heeft over het maritieme erfgoed van de marine. Mannen die praten over kisten, jagers en vegers alsof het hun geliefden zijn. -De ziekenboeg [6] en het badhuis [7] Ja ook wij hebben onze heimelijke dromen, een toekomst als relaxboerderij bijvoorbeeld. Puur in de contramine, omdat wij al snel in verband gebracht worden met zorgscenario’s voor rijke senioren op deze plek. -De kerk [8] De galm van aalmoezenier en legerpredikant klinkt hier nog na. Welke verlichte geest maakt van mij een interreligieus en intercultureel trefpunt waar de vonken van af vliegen? -Recente Nederlandse legeringgebouwen [9] Vlak vóór de ingang tot de vliegbasis. Gebouwd in de jaren ’90 nadat de dienstplicht was afgeschaft om beroepsmilitairen te lokken, deze ‘soldaten-Vinex’ met zijn turkooizen kleuren en glazen trappenhuizen. Laat ons staan als waarschuwing – zo moet de aanpalende nieuwbouwwijk Valkenburg er niet uit komen te zien. Wie wil ons adopteren? Wie kan er zorg voor dragen dat het experiment hier een kans krijgt? Wie draagt er zorg voor dat onze noeste eenvoud overeind blijft, dat onze levensruimte openbaar en ongedeeld blijft? En waar komt het geld vandaan. Een bepaald percentage of promillage van de bouwsom van elke nieuwe Valkenburgwoning als startkapitaal?
85
86
5.
EILAND VAN KATWIJK
Motivatie Katwijk-binnen kent een verrassend stedelijk centrum, waarbij woningen zowel met hun voorzijde als met de achterzijde op het water zijn georiënteerd. Dit laatste maakt het tot een ‘stedelijkheid op dorpse schaal’. Tegen het historisch centrum van Katwijk ligt ‘het Eiland van Katwijk’. Dit ‘eiland’ wordt omsloten door de oude (=westelijke) loop van de Oude Rijn (Overrijn) en een nieuwere (= oostelijke) loop. Het is een plek vol potentie, die op dit moment een extensief gebruik kent met de gemeentelijke boomkwekerij en de gemeentewerf. Hier liggen mogelijkheden woningbouw te ontwikkelen, passend bij het centrumkarakter van de locatie en passend bij de maat, schaal en ingetogenheid van Katwijk. TOELICHTING SCHETS Uitgangspunten • Creëren van een stedelijk milieu, refererend aan de stedelijkheid van Katwijk-binnen. Op deze locatie kan in een hoge dichtheid worden gebouwd. • Verschil in benadering van de ‘historische loop’ en de ‘nieuwe loop’, waarbij de historische loop stedelijker wordt uitgewerkt, en de nieuwe loop een groenere invulling verkrijgt. • Benutten van de mogelijkheden tot waterrecreatie, wonen aan het water • Ontwikkelen collectieve kwaliteiten als openbare oevers / kaden.
Schets De grote kwaliteit van Katwijk-binnen is de kleinstedelijkheid die men hier treft. Deze kleinstedelijkheid leidt tot een sterk onderscheidende identiteit. Met de ontwikkeling van ‘het eiland’ moet op die identiteit worden aangesloten. Hier zijn mogelijkheden voor inbreiden in hogere dichtheden, waarbij nieuwe stedelijke milieus worden ontwikkeld. Hierbij kunnen de oevers van de oude loop op de meest stedelijke wijze worden benaderd. Gedacht kan worden aan een aangesloten gevelwand, onderbroken door stegen of smalle dwarsgrachten, met een sterk verticale geleding. Deze wand kent geen voortuinen. De woningen staan direct aan het nieuw te ontwikkelen jaagpad. De nieuwe loop kan daarentegen een meer landschappelijke benadering krijgen, met mogelijk vrijstaande herenhuizen met tuinen grenzend aan de oude Rijn. In het tussen gelegen gebied zijn mogelijkheden voor de aanleg van een dwarsgracht en een ‘binnengracht’. Bij deze binnengracht grenzen de woningen met hun achterzijde aan het water. Met de aanleg van deze nieuwe grachten liggen nagenoeg alle woningen aan het water. In de schets is de noordelijke ‘kop’ van het eiland als stedelijk plein in te richten. Vanaf dit plein ziet men de beide Rijntakken weer samenvloeien. Turfmarkt Tussen de historische hoofdstraat van Katwijk, de Rijnstraat, en de Oude Rijn ligt een klein plein, de Turfmarkt. Dit is de enige plek waar men vanaf de Rijnstraat in potentie een doorzicht op de Oude Rijn geniet. ‘In potentie’, omdat in de praktijk het blik op de Oude Rijn door de vele geparkeerde auto’s vrijwel wordt ontnomen. Overwogen kan worden dit plein meer als verblijfsgebied dan als parkeerterrein in te richten, op te waarderen tot het sociaal en ruimtelijk centrum van Katwijk aan de Rijn. Dit vergt een herinrichting waarbij de Turfmarkt autovrij wordt gemaakt en de openbare ruimte kan worden benut voor de aanleg van terrassen.
87
88
6.
OPDIKKEN BESTAANDE LINTEN, ONTWIKKELEN NIEUWE LINTEN
Motivatie Tot diep in de negentiende eeuw woonden er aanzienlijk meer mensen op het platteland dan in de steden. In de Oude Rijnzone woonde men vooral aan de oude Rijn en in lange linten in het achterland. Deze linten vormden niet zelden de ontginningsbasis van het achterliggend veenpakket. Vanuit hier ontstonden lange opstrekkende kavels. Aan de assen van deze linten, de wegen, ontstond een verscheidenheid aan bebouwingstypen en functies. In de tijd zijn in de linten diverse huizen bijgebouwd, verbouwd, boerderijen omgevormd tot bedrijven etc. De vraag naar wonen in landelijk gebied neemt toe. De vraag is in hoeverre met het wonen in het buitengebied landschappelijke kwaliteiten kunnen worden versterkt. Daarbij zijn twee ontwikkelingen denkbaar: • Het opdikken van bestaande linten • Het ontwikkelen van nieuwe linten Bij het -
‘opdikken van bestaande linten’ spelen vragen als: tot hoever kan men gaan? hoe behoudt men de oorspronkelijke relatie tussen lint en landschap? hoe is de architectonische uitwerking? hoe ontwikkelt men dit in de tijd?
Bij ‘het ontwikkelen van nieuwe linten’ spelen vragen als: - waar kunnen deze linten worden gesitueerd? - hoe groot kunnen deze linten worden? - hoe werkt men deze ruimtelijk uit? - hoe voorkomt men geschiedvervalsing?
Analyse Tot op de dag van vandaag kent de bebouwing in het lint kent een sterke mate van samenhang in maat en schaal, in architectuur, in kleur- en materiaal gebruik. Binnen deze samenhang is er een grote mate verscheidenheid, in de regel zijn er geen twee gebouwen identiek. Deze ‘verscheidenheid binnen samenhang’ is kenmerkend voor de linten. Deze ‘verscheidenheid in samenhang’ hangt samen met de wijze waarop de linten zijn gevormd. De linten hebben zich vanouds langs de weg van geleidelijkheid ontwikkeld. Het tempo van groei lag relatief laag. Hierdoor werd nieuwe bebouwing in de regel pas toegevoegd nadat de laatste uitbreiding al helemaal in het dorpsbeeld, en belangrijker, in de beleving van de bewoners, was opgenomen. De laatste uitbreiding was niet langer een uitbreiding, maar ‘hoorde er gewoon bij’, alvorens opnieuw een uitbreiding aan de orde was. Een tweede kenmerk is de sterke relatie tussen lint en landschap. Tot op de dag van vandaag kennen deze linten, door de aanwezigheid van herhaalde doorzichten de polder in, een onlosmakelijke relatie met het achterland. In de relatie met het achterland speelt ook de uitwerking van de achterzijde een rol. De linten ‘openen zich naar het landschap’. De woningen kijken uit over de landerijen. Omgekeerd ziet men vanuit het landschap uit op het groene lint. De linten vormen daarmee prachtige ruimtevormende elementen. Een derde kenmerk van de linten is de afwisseling tussen ‘groot’ en ‘klein’, tussen ‘voornaam’ en ‘eenvoudig’. Binnen het lint komen zowel de notariswoning en de pastorie voor, als de werkplaats van de smid en de landarbeiderswoninkjes.
89
90
TOELICHTING SCHETS Uitgangspunten • Creëren nieuwe economische dragers in het landelijk gebied • Creëren van wervende woonmilieus • Verbeteren van de toegankelijkheid van het landelijk gebied • Vergroten van de leefbaarheid van het landelijk gebied • Versterken landschappelijke structuurlijnen Opdikken van bestaande linten Wil men de bestaande linten ‘levende linten’ laten zijn, dan moet men ruimte bieden aan een verdere ontwikkeling van deze linten. Daarbij past dat er ruimte is voor een geleidelijke groei. Geleidelijk, omdat de linten vanouds ook langs de weg van geleidelijkheid zijn ontstaan. Bij het verder opdikken van de bestaande linten dient men zich rekenschap te geven van de bijzondere samenhang tussen lint en achterland. In de relatie met het achterland is de aanwezigheid van herhaalde doorzichten vanuit het lint diep de polder in essentieel. Dit betekent dat er voldoende ruimte tussen de bebouwing moet zijn, eventueel gecombineerd met een watergang. In de relatie met het achterland is ook de uitwerking van de achterzijde van belang. De linten moeten zich naar het landschap openen, en vanuit het landschap bezien groene wanden vormen. Dat betekent dat omheinde tuinen, gesloten schuttingen etc op de overgang naar het land moeten worden voorkomen. De woningen zijn georiënteerd op de weg, op de as van het lint, en bij voorkeur haaks op de weg gesteld. De nieuwe woningen kunnen in architectuur eigentijds zijn, wanneer zij zich in maat, schaal, kleur en materiaal gebruik maar voegen binnen het lint. Kenmerkend voor de linten is de afwisseling tussen ‘groot’ en ‘klein’. Dit betekent dat er binnen de linten ook woningen kunnen worden ontwikkeld die worden omgeven door royale erven. Maar van deze woningen op royale erven mag worden verwacht dat zij ook landschappelijk iets toevoegen, bijvoorbeeld een boomgaard of een watergang.
Nieuwe linten In delen van de Oude Rijnzone kan worden overwogen om nieuwe linten in het landschap te introduceren. Het ontwikkelen van nieuwe linten heeft iets van geschiedvervalsing in zich. De linten in de Oude Rijnzone zijn destijds ontstaan vanuit een ontginningsprincipe en een eigendomsverhouding tot de achterliggende kavels. Dit genereerde ordeningsprincipes die vandaag de dag niet meer als uitgangspunt kunnen dienen. Het lint is een ruimtelijk kenmerkende verkavelingvorm voor de polders in dit gebied. Wanneer men een nieuw lint introduceert dan moet men dat niet alleen doen omdat dat een wervend woonmilieu oplevert, maar ook en vooral omdat met de aanleg van dat lint een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van een probleem in de huidige situatie. Als pilot is het gebied nabij Zoeterwoude uitgewerkt. Schets Vanuit de zone tussen de N11 en de Oude Rijn zijn de open polders ten zuiden van de N11 nauwelijks te bereiken. De N11 en het spoor sluiten het landschap bijna hermetisch af van de Oude Rijnzone. Slechts enkele grote viaducten geven beperkt toegang tot de zuidelijk gelegen polders. Dit is uit het oogpunt van natuur- en landschapsbeleving een onwenselijke situatie. De mensen die tussen de N11 en de Oude Rijn wonen, of daar in de toekomst gaan wonen, moeten in de polders kunnen fietsen of wandelen. Daar ervaart men de rust en ruimte van het Groene Hart. Voorgesteld wordt extra verbindingen te maken met de Polder Groenedijk. In de pilot van de evergreen is voorzien in een recreatieve ontsluiting langs de westvaart. Aanvullend hierop kan men overwegen een nieuw lint aan de Hogeveense Vaart te ontwikkelen. Dat biedt enerzijds een prachtig en wervend woonmilieu en anderzijds een prima verbinding tussen de Oude Rijn en de te ontwikkelen route langs ‘De Strook’, het grenspad. Aan weerszijde van de vaart kan op de dijken een langzaamverkeersroute worden ontwikkeld. Aan de voet van de dijk wordt de ontsluiting voor de nieuw te ontwikkelen woningen gesitueerd. Tussen de woningen en de weg ligt een sloot. Tussen elk huis of gebouw ligt een sloot. Hierdoor heeft elk gebouw zijn eigen kavel en maximale privacy. De achterzijde van de kavel richting landschap wordt ingericht met brede watergangen en rietkragen. Om de 200 meter wordt een ruim doorzicht naar het landschap gemaakt.
91
92
woonhoeve
woonerf
woonlandschap
7.
ONTWIKKELEN LAND –EN WATERGOEDEREN
Motivatie De druk om in het buitengebied te gaan wonen neemt toe. Eén van de woonvormen die daarbij in het beleid (waaronder de ‘ontwerp transformatievisie Oude Rijnzone) naar voren komt is het ontwikkelen van nieuwe landgoederen. Delen van de Oude Rijnzone lenen zich voor het ontwikkelen van nieuwe landgoederen. Daarbij moet niet in de eerste plaats worden gedacht aan de klassiek landgoederen, zoals men die kent van de binnenduinzoom of de Veluwe, met een statige toegangspoort, een monumentale oprijlaan, een uitgestrekt loofbos en een park met slingervijvers en strak geschoren glooiende gazons. Nee, langs de Oude Rijn moet eerst en vooral worden gedacht aan een polder-landgoed. Deze pilot laat zien wat de mogelijkheden zijn om een oud concept, wonen op een landgoed, op een eigentijdse wijze opnieuw toe te passen. Als polderlandgoed. Niet om te imponeren, maar om een stuk oeverwal- / veenweidelandschap veilig te stellen, om duurzaam natuurwaarden te ontwikkelen en om een aangename woonomgeving te creëren. De pilot toont hoe vanuit een privaat initiatief collectieve kwaliteiten duurzaam tot ontwikkeling kunnen komen. Smalle oeverwal op afstand van de rivier Als denkbeeldige locatie is het gebied tussen Zwammerdam en Bodegraven gekozen. Hier is, tussen de Oude Rijn en de N11, een smalle oeverwal aanwezig, waarop de belangrijkste boerderijen liggen. Landbouw in de knel De relatief smalle strook tussen Oude Rijn en spoor is te beperkt van omvang en ligt te geïsoleerd om ook op de langere termijn een economisch gezond functioneren van de landbouw mogelijk te doen zijn. Dat is zorgelijk, omdat de landbouw de dragende functie is achter de zo gewaardeerde openheid in de smalle zone tussen Zwammerdam en Bodegraven. Dankzij de landbouw zijn er in zuidelijke richting nog enkele verre doorzichten aanwezig. Spoorzicht In Nederland is een reis met de trein veelal een reis langs achterkanten. Zeker in gebieden onder stedelijke druk toont het landschap zich vanuit de trein niet op zijn aantrekkelijkst. Dat is ook hier het geval. Vanuit de trein heeft men naar het zuiden zicht op de N11, naar het noorden op een snipper Groene Hart.
Gezocht moet worden naar een alternatieve grondgebruikvorm, met behoud van een aantal essentiële kwaliteiten zoals openheid, landelijkheid en de aanwezigheid van verre doorzichten. Daarbij moet het landschap zich ook vanuit de trein bezien op een aantrekkelijke wijze aan de reiziger presenteren. TOELICHTING SCHETS Uitgangspunten • Ontwikkelen van streekeigen ‘landgoederen’, die in hun functionele en ruimtelijke opzet optimaal reageren op de kenmerken van de plek. • Landgoed als expressie van de bodemgesteld (water, beplanting, situering gebouwen). Landgoed moet tonen hoe de oeverwal op afstand van de rivier ligt. • Landgoed als beheervorm voor het landschap, onderscheid in woonhoeve / woonerf en woonlandschap • Landgoed moet als privaat initiatief ook collectieve kwaliteiten op het gebied van waterberging, natuurontwikkeling, recreatie ontwikkelen. Schets De schets verbeeldt bij wijze van vingeroefening de mogelijkheden. In de ondergrond blijkt, tussen de Oude Rijn en de N11 een smalle hoogte aanwezig. Hierop liggen de belangrijkste boerderijen. Een deel van deze boerderijen ondergaat een functieverandering, wordt herontwikkeld tot woongoed. Aanvullend hierop worden nieuwe vormen van landelijk wonen ontwikkeld. Deze ‘woongoederen’ zijn opgebouwd uit: • woonhoeve • woonerf • woonlandschap De woonhoeve wordt gevormd door de geclusterde bebouwing. Het woonerf door de gemeenschappelijke grondplaat waar deze bebouwing op is gesitueerd. Hierin is ook ruimte voor kleinere, meer individueel bepaalde tuinelementen als een moestuin, een boomgaard, een sier- en snijborder. Het woonlandschap wordt gevormd door de weilanden, moerasoevers en het open water dat bij het woongoed hoort en vanuit het woongoed wordt beheerd en onderhouden. De spoorzijde van de kavels bestaat uit een breed water. Aan de zijde van het spoor kent dit een scherpe overgang met de spoordijk. Naar het woongoed is de overgang land-water gevarieerd van opbouw, met moeraslanden, rietoevers en kleine eilanden. Woonerf en woonlandschap zijn altijd gescheiden door sloten en weteringen. In het woonlandschap komen follies voor, als theehut, gereedschapsschuur, eendenkooi en gastenschuit.
93
1
2
3
4 5 6
7 8 9
94
8.
MARKEREN BIJZONDERE PLEKKEN
Aan de Oude Rijn ligt een reeks van plekken die ieder een bijzondere episode van de geschiedenis van de Oude Rijn vertegenwoordigen. Deze plekken vertellen niet het hele verhaal, maar representeren bijna anekdotisch hun fragment van het verhaal. Deze plekken zouden moeten worden uitgedaagd / uitgenodigd om hun deelverhaal op enerlei wijze meer uit te dragen. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet, of in ieder geval niet alleen, om het oprichten van landmarks. De volgende situaties zijn onderscheiden: 1. De monding van de Rijn bij Katwijk, zie ook pilot 10. 2. Rhijnhof Ingeklemd tussen de A44 en de Haagsche Schouw ligt het in zijn huidige vorm 18e-eeuwse buiten Rhijnhof, de ovalen uitbouw bijna met de voeten in het water van de Oude Rijn. De ’tuin’ van het buiten, aan de andere kant van de weg, werd in 1910 Hervormde begraafplaats. Dit is één van de weinige buitenplaatsen aan de Oude Rijn die bewaard is gebleven. Wie het verkeer wegdenkt waant zich hier heel even aan de Vecht. Rond Leiden hebben in de Middeleeuwen tal van kastelen gestaan. Hoeksche en Kabeljauwse Twisten en het Beleg van Leiden eisten hun tol. Vaak hebben ze nadien een tweede leven gekend als buitenplaats, om weer later meedogenloos verzwolgen of omsingeld te worden door de stad. Bij de uitspanning De Haagsche Schouw kruist de oude doorgaande weg van Den Haag naar Leiden de Oude Rijn - transferium avant la lettre. Het hedendaagse transferium aan de A44 moet zich nog bewijzen. Tot op heden lijkt vooral de daar gevestigde MacDonalds een succes. Het wachten is hier niet alleen op de randstadrail, maar ook op een waterverbinding naar de Oude Rijn en vandaar door naar de nieuw te ontwikkelen wijk Valkenburg. 3. Utrechtse Veer Dit vormde het vertrekpunt van de trekschuit naar Utrecht, en daarmee het begin van het jaagpad. Eens was dit een een levendige buurt met pakhuizen, beurtvaartondernemingen en andere neringen, met koffiehuizen, logementen en hoerenkasten. Maar ook een buurt van contrasten. Schuin aan de overkant van de Nieuwe Rijn werd in de Franse Tijd een bolwerk als begraafplaats ingericht. Begraven in kerken werd inmiddels als onhygiënisch beschouwd. Op de begraafplaats aan de Groene Steeg zijn in de 19e eeuw de voorname protestanten van de stad begraven. Het romantisch verval op de dodenakker geeft de dodencultus van deftig Leiden extra cachet. De nauw op elkaar aansluitende grafstenen zijn als de stenen vloer van een openluchtkerk.
4. Groot Poelgeest Waar een noordelijk Rijnstrang terugvloeit in de bedding van de hoofdrivier verraadt een ronde gracht de vroegere aanwezigheid van een kasteel. Onmiskenbaar een plek van strategische betekenis. Hier stond Groot Poelgeest. In de 14e eeuw verhuisden de gelijknamige heren van hun stamslot Oud Poelgeest bij Oegstgeest naar de Oude Rijn bij Koudekerk. Sindsdien is het slot is meermalen verwoest tijdens Hoekse, Kabeljauwse & Andere Twisten. Zeventiende-eeuwse prenten laten een trotse burcht zien, waarbij vooral het parmantige poortgebouwtje in het oog springt. Eén hoektorentje daarvan heeft alle tanden des tijds wonderwel doorstaan. Het is niet louter wegens dit minieme relict dat deze plek aandacht verdient. Wil deze ‘power point’ zijn betekenis behouden, leesbaar blijven in zijn historisch-landschappelijke context, dan is het van belang dat wat rest van de Hogenwaardse Polder tussen Lage Waard (de weg die de lijn van de oude rivierarm volgt) en de Oude Rijn open blijft. Dat betekent dat voor deze ‘groene lens’ van Koudekerk een nieuw programma moet worden ontwikkeld. 5. Aftakking Heimans wetering De Heimans wetering is sedert de vroege 13e eeuw een essentiële schakel in: • De afwatering van het overtollig nat van de Oude Rijn naar het noorden. • Een doorgaande binnenvaartverbinding tussen Amsterdam en Haarlem enerzijds en het zuiden van Holland, Zeeland en Vlaanderen anderzijds. De belangrijkste vaarverbinding in de hoge en late middeleeuwen, waarbij met name een stad als Gouda eeuwenlang met succes wist te verhinderen dat alternatieve vaarroutes als over Delft en Leiden een te grote concurrent zouden worden. De Heimans wetering en zijn vervolg de Woudwetering brachten nieuwe vormen en gedachten in het achterland van de Oude Rijn. De scheepvaart trok volk en bedrijvigheid aan, met als gevolg dat langs de oevers van nieuw gegraven weteringen nieuwe nederzettingen ontstonden als Woubrugge en Nieuwe Wetering. De scheepvaart vervoerde niet alleen goederen en mensen, maar ook denkbeelden. Al opmerkelijk vroeg kreeg de Nieuwe Leer in deze contreien de nodige aanhang. Een gedenksteen in de NH-kerkje van Woubrugge herinnert aan het droeve lot van Jan de Bakker, pastoor van het even oostelijk gelegen Jacobswoude dat in de loop van de 17e eeuw ten onderging in de omliggende verveningspassen. De eerste martelaar voor het protestantisme in Nederland, in 1525 verbrand op het Groene Zoodje in Den Haag. ‘Protestanten wordt nu wakker, gedenkt het lot van Jan de Bakker’ lijkt tot dovemansoren gesproken. Een bedevaartsoord is Woubrugge nimmer geworden.
95
96
6. Kruising met Gouwe en Aarkanaal, Halte Gouwesluis De Gouwe maakt vanouds deel uit van eerder genoemde binnenvaartverbinding tussen Amsterdam en Vlaanderen. De in 1657 gereedgekomen Nieuwe Vaart, in de 19e eeuw verbreed tot Aarkanaal, verkortte deze route aanzienlijk. De oksel tussen Oude Rijn, Gouwe en Nieuwe Rijn ontwikkelt zich heden ten dage een belangrijk bedrijvig kruis- en knooppunt. In dit gebied verheft zich een curieuze ‘terp’ - het is de rest van het talud van een spoorweg die hier omhoogklom naar een brug over de Oude Rijn. Op de terp prijkt nog immer het stationsgebouw van Halte Gouwesluis. Ten noorden van de Oude Rijn vervolgde het spoor zijn weg zigzaggend van dorp tot dorp om zich vervolgens te vertakken in lijnen naar Nieuwersluis, Aalsmeer, Haarlem en Amsterdam. Samen vormden deze trajecten het netwerk van de Haarlemmermeer spoorlijnen. Dit stelsel wist echter nooit uit te groeien tot een levensvatbare aanvulling op het hoofdsspoorwegennet. Aangelegd tijdens en vlak na de eerste Wereld Oorlog was het voor een belangrijk deel voor de volgende oorlog al weer ter ziele of zieltogend. Heden ten dage zou er wel een basis bestaan voor een snelle en directe lightrail-verbinding naar Schiphol en Amsterdam. Laat dit verdwaalde stationnetje op zijn terp een vermaning zijn het openbaar railvervoer als alternatief voor de auto serieus te nemen. Buitenlandse stedenlandschappen vergelijkbaar met de Randstad beschikken al decennia lang over een grotemensen-stadsregiorailvervoer. 7. De Zwammerdam Het wat iele beeldje van Keizer Barbarossa moet hier de herinnering levend houden aan het waterconflict tussen ‘Holland’ en ‘Utrecht’. wat is de relevantie van dit conflict voor de wateropgaven van de 21e eeuw? Zijn de waterschappen nog wel in staat de problemen van bodemdaling, zeespiegelstijging en verbrakking het hoofd te bieden? Wie werpt zich op als de hedendaagse Barabarossa? Het Rijk, een nieuw te vormen Randstadprovincie of een GroeneHartprovincie ?
8. Put van Broekhoven De Put van Broekhoven is een zandwinplas, gelegen midden in de te inunderen strook tussen de Enkele en Dubbele Wiericke die hier -waarschijnlijk onbedoeld- de Oude Hollandse Waterlinie heeft geaccentueerd. Het is een van de oudste zandplassen van het land - het hier gewonnen zand is gebruikt voor de aanleg van de A12 van Den Haag naar Utrecht die nog net voor de Tweede Wereldoorlog gereed kwam. Zandhonger kent Holland sinds de verstedelijking in de Gouden Eeuw. Met de huidige perikelen rond waterbeheer en bodemdaling - niet in de laatste plaats in het Groene Hart – kan men zich afvragen of men nog wel op grote schaal op de klassieke ’zware’ manier, met het opbrengen van een dik zandpakket, moeten willen bouwen in het dikke water van het Hollandveen. 9. De Nieuwerbrug De van oorsprong 18e-eeuwse tolbrug geldt als hét symbool van de ontoegankelijkheid van het historische landschap. Tot na de Tweede Wereldoorlog is hier nog tol geheven - het is één van de laatste plekken waar dat nog gebeurd is. De geschiedenis van deze brug is een aansporing om de vrije en gratis toegankelijkheid van ons landschap te verbeteren - en dan vooral voor het langzame recreatieve verkeer - wandelen, fietsen, kanovaren. Niet alleen langs het jaagpad, maar ook door het polderland aan weerszijden van de Oude Rijn. Dat zit nu nog goeddeels op slot, zeker voor de wandelaar die graag onverhard door het vrije veld loopt.
97
ESSAY
9.
JAAGPADEN
Koninklijk besluit aangaande het Utrechtse Jaagpad Wij Beatrix, koningin der Nederlanden etc. etc. *Overwegende -dat het Utrechtse Jaagpad een monument van afwisseling en schoonheid is; Aanvankelijk koesterden Leiden en Utrecht het plan een kaarsrechte trekvaart tussen de steden te graven. Daar staken Gouda en Dordrecht echter een stokje voor, omdat Leiden niet veel eerder plannen voor een trekvaart tussen deze steden had weten tegen te houden. Er kwam een compromis: de aanleg van een jaagpad langs de Oude Rijn. Een stuk langer dan het directe tracé van een trekvaart, maar ook heel wat goedkoper (294.000 i.p.v. 460.000 gulden). En veel minder saai dan zo’n recht kanaal, zo hield Hendrick Stevin, Heer van Alphen en zoon van de wiskundige, ingenieur en architect Simon Stevin, de Leidse en Utrechtse stadsbestuurderen troostend voor. Zo werd Leiden-Utrecht één van de mooiste en afwisselendste trekvaarttrajecten van Nederland. Beide Rijn-oevers hebben hun schoonheid. Daarom verdienen zij alsnog elk over de volle lengte een jaagpad. -dat het Utrechtse Jaagpad, eertijds een monument van snelheid en regelmaat, thans een monument van traagheid en onthaasting is; Vóór de aanleg van het jaagpad duurde een reis per zeilschip over de Oude Rijn van Leiden naar Utrecht, afhankelijk van de luimen der winden, maarliefst 14 tot 18 uur. Nadien was dat teruggebracht tot 8 uur – en daar kon je een zandloper op gelijk zetten. Na de komst van de trein degradeerde de trekvaart tot een symbool van pre-industriële traagheid en achterlijkheid. Heden ten dage hebben we heimwee naar die traagheid, die we onthaasting zijn gaan noemen. We fietsen en wandelen over het jaagpad, staan stil als het ons uit komt en dromen wat weg over het water. We vergeten daarbij maar al te graag dat het jaagpad en de trekschuit ook de regelmaat in de samenleving hebben gebracht, de betrouwbare dienstregeling, het regime van de klok. En dat ruim een eeuw voordat in Engeland de industriële revolutie losbarstte, waarin het jaagpad en de trekschuit ook een belangrijke rol speelden. 98
-dat het Utrechtse jaagpad een onderdeel van een netwerk is; Via een heus netwerk van trekvaarten was in het westen des lands praktisch iedere stad van enige betekenis met de trekschuit bereikbaar, ook de kleinere steden. Hetzelfde gold voor Friesland en Groningen. Beide netwerken stonden met elkaar in verbinding via scheepvaart over de Zuiderzee. Heden ten dage vormt het jaagpad langs de Oude Rijn een onmisbare schakel in een –deels nog op te bouwen- netwerk van recreatieve wandel- en fiets- en vaarverbindingen. -dat het Utrechtse Jaagpad een monument van de Rijn is; Het oude jaagpad loopt van stadspoort tot stadspoort. Dat was in de tijd dat de monding van de Oude Rijn nog dicht zat. Pogingen de monding weer open te leggen waren gestrand of zouden nog stranden op het bestuurlijk onvermogen van de Republiek der Verenigde Nederlanden met zijn sterk gedecentraliseerde bestuursstructuur. Pas in de Franse Tijd werd de Rijnuitwatering bij Katwijk aangelegd. Sindsdien kan het Rijnwater weer vrijelijk zeewaarts gaan. De wandelaar en de fietser zouden graag dat voorbeeld volgen, maar in de sterk verstedelijkte zone tussen Leiden en Katwijk zijn de oevers op veel plaatsen niet toegankelijk. Er heeft daar vroeger nooit een jaagpad gelopen – wat zijn de rechten voor een nieuw aan te leggen recreatie-jaagpad? -dat het Utrechtse Jaagpad een monument van de toegankelijkheid is; De aanleg van het jaagpad ging gepaard met het openbaar toegankelijk maken en daadwerkelijk betreedbaar maken van het jaagpad. Niet alleen voor het paard, de man of vrouw in het jaaggetouw, maar ook voor de gewone wandelaar. Openbaar en dus ook gratis – wie in de 17e eeuw te voet reisde, was onderweg toch wel het (on)nodige kwijt aan tolgelden die langs menige weg geheven werden. In dit opzicht is het jaagpad ook in sociaal-economisch opzicht volop toegankelijk. Dat geldt, zij het mindere mate, voor de trekschuit. Het leeuwendeel van de Nederlanders in de 17e en 18e eeuw maakte wel eens gebruik van de trekschuit. Met uitzondering van de allerrijksten – die reisden per prive-koets of hadden hun eigen jachten, de zogeheten steden- en statenjachten. En met uitzondering van de allerarmsten – soldaten (‘oorlogsgasten’) en armen (‘bootgezellen’) konden overigens vaak voor de halve prijs mee. -dat het Utrechtse Jaagpad een monument van bestuurlijke doortastendheid is. Bestuurlijk doortastend, en dat in dat bestuurlijk zo gedecentraliseerde Nederland van
de 17e en 18e eeuw – ra ra hoe kan dat? Het westen van de republiek, het graafschap Holland, was een stedenlandschap. Enkele tamelijk grote en vooral veel kleinere steden op betrekkelijk korte afstand van elkaar. Die kleine afstanden maakten het economisch lonend trekvaarten te graven. En voor het graven van zo’n vaart waren in eerste instantie twee partijen genoeg om een ‘octrooi’ (vergunning) van de Staten van Holland te krijgen – op naam van de twee betrokken steden. Natuurlijk zaten de steden in de Staten elkaar wel eens dwars, zoals de lezer uit voorgaande heeft kunnen begrijpen, maar doorgaans begreep men toch wel dat zulks niet bijster verstandig was, omdat men later een andere stad wel weer eens nodig zou kunnen hebben. In het geval van de verbinding tussen Leiden en Utrecht is de zaak toch tamelijk vlot verlopen. Nadat het octrooi voor een trekvaart in 1661 was afgewezen, ging het toch heel snel: al in 1664 was het jaagpad klaar. En dat inclusief alle onderhandelingen met grondeigenaren (zonder octrooi op zak stond men een stuk zwakker) de aanleg van het pad zelf en de bouw van meer dan honderd vaste bruggen. Dat is van een snelheid en doortastendheid waarvan van planologen heden ten dage slechts kunnen dromen. En dan hebben wij niet alleen over de bouwers van ‘harde’ en ‘snelle’ infrastructuur, maar ook van de ‘zachte’ en ‘onthaaste’ infrastructuur. Hun tijdpad is net zelden minstens zo langdurig en moeizaam. Hoe deze recreatieve padenmakers een duwtje in de rug te geven? *besluiten hierbij: 1. dat inzake het historische jaagpad van Leiden naar Utrecht de volgende middelen voor herstel en wederopenstelling ingezet zullen worden: a. onmiddellijke effectuering van de toegankelijkheid van die trajecten die op de gemeentelijke wegenleggers staan maar op dit moment in het terrein niet beloopbaar of befietsbaar zijn; b. onverwijlde openstelling van die trajecten die gedurende de laatste drie decennia aantoonbaar door wandelaars en fietsers zijn gebruikt maar inmiddels wederrechtelijk zijn afgesloten, dit op basis van Artikel 4 van de Wegenwet; c. openstelling van die trajecten die niet onder a. of b. vallen door middel van een eerstverwervingsrecht voor een op te richten jaagpadgrondbank van de eerste zes meter uit de waterkant van alle oevergronden langs de Oude Rijn die veranderen van eigenaar, gebruiker (pachter, huurder) of bestemming/functie. 2. dat inzake de overige oevers van Oude Rijn (die oevers waarover nooit een jaagpad gelopen heeft, de beide oevers tussen Leiden en Katwijk) hetzelfde geldt als voor de trajecten genoemd onder 1c. ‘s- Gravenhage, 31 oktober 2005 99
100
10.
MONDING
Motivatie Geen rivier in Nederland mondt zo ontspannen in zee uit als de Oude Rijn. Hier geen havenhoofden, pier of kermis, geen opgeklopte toestanden. De Oude Rijn mondt welhaast op natuurhistorisch klassieke wijze, terloops, in zee uit. Hier vindt de rivier het einde van haar reis. Katwijk is een badplaats onvergelijkbaar met enig andere badplaats aan de Nederlandse kust. Dat heeft te maken met zowel de culturele als de historische setting waarin deze badplaats is ontstaan. De culturele setting wordt bepaald door de religieuze achtergrond van deze van oorsprong vissersgemeenschap. De gereformeerde geloofsovertuiging biedt beperkt ruimte voor ‘joie de vivre’, prefereert ingetogenheid boven een al te uitbundig leven. Lange tijd leidde de vissersgemeenschap een noest bestaan, het harde werken bracht geen materiele rijkdom. De economische positie was zwak. De historische setting wordt bepaald door de wederopbouw. De boulevard van Katwijk geldt als één van de fraaiste voorbeelden van de wederopbouwarchitectuur. De boulevard is vrijwel in haar geheel in één keer ontwikkeld. Het vormt een sterk ensemble. Anders dan in andere bekende wederopbouwkernen als Middelburg of Rhenen heeft de architectuur hier niet dat sacrale karakter, maar kent deze een lichtere toetst, het is veeleer een mengvorm tussen wederopbouwarchitectuur en kustarchitectuur (zie ook bijlage 1). Ook elders in Katwijk treft men pronkstukken van de wederopbouwarchitectuur. Voorbeelden hiervan zijn het hotel van Oud, aan de kop van het Mallegat, en het gemaal.
De economisch zwakke positie komt ook tot uitdrukking in de aanwezigheid van het ‘rode dorp’, de wijk met arbeiderswoningen uit de jaren dertig. Ook de typerende structuur van zomerwoningen in de achtertuin is tekenend voor de moeizame economische positie waarin de gemiddelde Katwijker zich in de na-oorlogse periode bevond. In deze zomerwoningen woonden de gezinnen gedurende de perioden dat zij hun feitelijke woning aan badgasten, niet zelden Duitsers, verhuurden. Anders dan in andere badplaatsen heeft men in Katwijk niet de gehele kuststrook aan geldelijk gewin opgeofferd. Waar elders de eerste duinenrij is volgebouwd met casino’s en hotels, is hier het duin gehandhaafd. Lange tijd werden hier de schapen geweid en de netten geboet. Ook de aanwezigheid van het duin, grenzend aan de monding van de Oude Rijn, draagt sterk bij aan het beeld van oorspronkelijkheid. Kenmerkend voor het oude Katwijk zijn soberheid en samenhang in maat en schaal. Katwijk straalt als badplaats rust en ingetogenheid uit. Tegelijkertijd neemt ook op Katwijk de druk om zich te ontwikkelen toe. Soberheid, rust en ingetogenheid zijn kwetsbare kwaliteiten, die op gespannen voet staan met het beeld dat velen van kustvertier hebben. Katwijk is daarmee misschien wel de meest onderscheidende badplaats aan de Nederlandse kust. Katwijk is als ieder levend dorp voortdurend in ontwikkeling. Maar laat het voorafgaand aan de komende ontwikkelingen eerst een eigen asociaal, ruimtelijk en cultureel-historisch profiel opstellen, dat aansluit bij haar sterke kanten. Laat dat profiel leidend zijn bij de toekomstige ontwikkeling. Onderstaand tekstfragment geeft hiertoe een aanzet.
101
Brittia
ESSAY
Kustbewoners – gewone stervelingen met niet zelden bovenmenselijke opgaven. Dat geldt niet in de laatste plaats voor vissers die zijn overgeleverd aan de grillen van de zee. De vissers van Wijk aan Zee waren in de middeleeuwen, zo gaat het verhaal, niet gehouden aan de in die tijd gebruikelijke feodale herendiensten, maar werden in ruil voor die ontheffing wél geacht de dode zielen naar het Witte Eiland Brittia te varen. De kust als intermediair tussen het rijk van de levenden en het rijk van de doden. Het Wijk-aan-Zeese verhaal illustreert de relatief onafhankelijk positie die de vrijgevochten kustbewoners bezaten ten opzichte van de feodale aanspraken van continentale landsheren. Het verhaal van het Witte Eiland wordt ook elders aan onze kusten verteld, ook aan de monding van de Oude Rijn. Maar het Rijnlandse verhaal verschilt op een belangrijk punt me het Wijk-aan-Zeese. Hier heeft inmiddels de geldeconomie zijn intrede gedaan. De visser Jan Huigen laat zich door een man die er uitziet als een ouderwetse Hollandse koopman verleiden de dode zielen naar het Witte Eiland te brengen. Hij weet een vaartarief van één dukaat per ziel te bedingen. Dat maakt drieduizend dukaten voor drieduizend zielen. Tel uit je winst. Eind goed al goed? Voor de Katwijkse schrijver Robert Haasnoot niet. In zijn laatste roman ‘De heugling’ laat hij -nog vóór de Hollandse koopman het volgend jaar met een nieuwe lading zielen terug kan keren- de Zondvloed plaatsgrijpen. De Zondvloed – een ander verhaal uit het lokale verhalenrepertoire. De Zondvloed die het dorp Persijn, de helft van Katwijk aan Zee en wat er rest van de romeinse ‘Brittenburg’ verzwelgt. Maar een zondvloed alleen is Haasnoot niet genoeg. Niet veel later betreedt de hageprediker het toneel om een hardvochtige Nieuwe Leer te prediken, met in zijn kielzog twee raven – zij spelen in het vervolg van het boek een fatale rol. Toonder-lezertjes zullen in deze figuur moeiteloos de Zwarte Zwadderneel herkennen, de belichaming van het zwartste calvinisme in de avonturen van Heer Bommel.
102
Wat leren ons deze geschiedenissen voor de toekomst van de monding van de Oude Rijn? In de allereerste plaats dat Katwijk zich niet moet laten verzoeken door de Mammon, de afgod van het geld. Dat het zijn eerstgeboorterecht niet voor een bord projectontwikkelaarslinzenmoes moet verkopen. Zo bescheiden en terloops als de Oude Rijn hier in zee stroomt – dat hoort bij de ingetogenheid van de calvinistische familiebadplaats. Op de zeereep aan de zuidoever van de uitwatering staat de weerbarstige kubus van Hotel Savoy. In 1917 werd op deze plek Villa Sigrid verbouwd tot Villa Allegonda voor de Rotterdamse theehandelaar Trousselot naar een ontwerp van niemand minder J.J.P. Oud - een piepjonge Oud dus en Menso Kamerlingh Onnes, broer van de natuurkundige en ook de architect van 2 naastgelegen villa’s de ‘Hoogcaten’ en ‘t Waerle’. Het huis was een verbouwing van de eenvoudige villa Sigrid op de kop van de boulevard. Trousselots vrouw heette Allegonda en in 1927 wil ze inmiddels weduwe met haar zoon permanent in Katwijk gaan wonen en vraagt Oud het huis nogmaals te verbouwen en uit te breiden. Dit gebeurt in 1928 en nogmaals in 1931. De zoon laat het pand in 1956 na aan de orde van de Jezuïeten die de villa in 1957 in ongewijzigde staat verkopen. Het is een van de weinige gebouwen die de Duitsers in de oorlog met de bouw van de Atlantikwall aan de boulevard hebben laten staan. Het deed toen dienst als commandopost. De tegenwoordige uitbater zou Allegonda/ Savoy het liefst grootscheeps verbouwen tot appartementenhotel, maar dat lukt niet, want het gebouw staat inmiddels op de gemeentelijke monumentenlijst. Maar er zijn grootsere plannen. Onderzoeken moeten de haalbaarheid van een jachthaven aan de Oude Rijnmonding in kaart brengen. Laat ons bidden en hopen dat die drinkbeker aan deze argeloze, onschuldige plek voorbij mag gaan. Daar lijkt overigens wel enige kans op, want er is concurrentie. Katwijk is niet de enige plek langs de Hollandse kust waarvoor dergelijke plannen bestaan. Ten tweede tonen de geschiedenissen ons de kracht van de mythe en de verbeelding. Haasnoot speelt in zijn boeken met dat gegeven, geeft haarscherp aan hoe in een gemeenschap die koste wat kost schandalen wil toedekken, in een gemeenschap die taboes en geheimen koestert de verbeelding een des te hoger vlucht neemt en zich onontwarbaar mengt met de werkelijkheid. Dichting en waarheid als siamese tweeling. Canoniek en apocrief reiken elkaar de hand, dit ondanks, nee wellicht juist dankzij alle Katwijkse rechtzinnigheid.
Wat is er mooier en toepasselijker om dit spel-tegen-wil-en-dank met fictie en nonfictie ook te spelen in het domein van de ruimtelijke orde. Door duizend tegenstrijdige verhalen over plekken, landschappen, gebouwen te laten bloeien. Robert Haasnoot laat de zoon van de theeplanter in Villa Allegonda de hand aan zichzelf slaan. Vroeger stonden er even zuidelijk van Allegonda twee villa’s op de zeereep, waar prinses Juliana tijdens haar Leidse studenttijd vertoefde. Het verhaal gaat dat na het vertrek van Juliana de villa’s door de eigenaar van Allegonda werden opgekocht en neergehaald. Ten einde zijn uitzicht te verbeteren/ op was het een stille daad van republikeins protest tegen de monarchie. Of zitten hier nog veel duisterder adders onder het helmgras? Maar verhalen die een spel met elkaar spelen krijgen geen kans als alles in ons landschap eenduidig wordt gethematiseerd. Als de terreur van het infopaneel slechts één verhaal wil vertellen en elke contradictie en meerduidigheid moedwillig verhult. Als plekken en gebouwen in deze zin worden gesacraliseerd. In de late 19e eeuw bouwde Katwijk zich een nieuwe kerk. Nadat deze in 1886 klaar was, wilde de kerkenraad de middeleeuwse dorpskerk verkopen. De allerhoogste woont immers niet in tempelen met handen gemaakt. Een actie van de kunstschilders die Katwijk bezochten, heeft er in ieder geval voor gezorgd dat de kerk uitwendig hetzelfde bleef. Binnen in bedehuis nestelde zich een scheepsrederij. In 1923 werd het gebouw opnieuw als bedehuis in gebruik genomen. De Allerhoogste woont niet in tempelen met handen gemaakt. Geen sacralisering van plekken en gebouwen, dat is een houding die past in het Katwijkse mentale landschap. Het is ook bepalend geweest voor de manier waarop na de oorlog de Wederopbouw ter hand werd genomen. Katwijk heeft extra zwaar te lijden gehad van de aanleg van Atlantikwall. Niet alleen de bebouwing op de boulevard werd afgebroken, maar ook een fors deel van het achterliggende dorp. De toren van de oude dorskerk werd afgeknot. Er kwam een wederopbouwplan dat zo goed mogelijk aansloot bij het weefsel van dat deel van het dorp dat wel was blijven staan. Bij het plan werd een aantal wensen meegenomen die al voor de oorlog leefden op het gebied van krottensanering, een betere verkeersontsluiting en een betere zonering tussen vissersdorp en badplaats. Een plan dat aansloot bij de geschiedenis en de traditie van het dorp zonder deze te sacraliseren. In tegenstelling tot vergelijkbare traditioneel ingestelde wederopbouwplannen als van Rhenen en Alblasserdam is het hier in Katwijk zeker niet alleen Delftse School dat de klok slaat.
Hoewel supervisie en het plan van traditionalisten niet anders was dan in Rhenen en Alblasserdam, is de uitwerking met meedere handschriften gedaan waarbij respect voor elkaars werk en de samenhang van het eindresultaat voorop stond. Katwijk is daarmee ontsnapt aan de polarisatie die met name door de modernen onder aanvoering van Bakema werd doorgevoerd. Diens ‘shake hands’ karakterisering krijgt in Katwijk een meerwaarde waar het de schaal van het dorp, de maat van zee en duinen, visvangst en badplaats verenigt. Sacralisering van het verleden, religieus of profaan, steekt steeds opnieuw de kop op, ook in de discussie over de monding van de Oude Rijn. Hoe vaak heeft men al niet de romeinse Brittenburg willen ‘herbouwen’, al dan niet in de gedaante van een Van-derValk-achtige Mammonstempel? In 1984 kwamen nieuwe uitwateringssluizen gereed, even ten noorden van de oude sluizen uit de Franse Tijd. De oude uitwatering werd tot de fundamenten geslecht en vervolgens met zand bedekt. Het jaar 2984. Archeologen hebben de fundamenten ontdekt van een bakstenen gebouw uit de vroege 19e eeuw. De plattegrond van die fundamenten komt precies overeen met de maquette van een gebouw met rondbogen en steunberen die bij eerdere opgravingen van het Rijnlands archief is gevonden. Even noordelijker vindt men niet veel later een soortgelijk bouwwerk, maar dan strakker, rechthoekiger van vorm - gebouwd in de jaren ‘80 van de 20e eeuw. Al gauw doet een nieuwe hypothese de ronde. Dit moeten tempels zijn geweest waarin de dode zielen werden verzameld in afwachting van hun bootreis naar het Witte Eiland Brittia. Wellicht zou dit er op kunnen wijzen dat het met die secularisatie aan het einde van de 20e eeuw toch niet zo’n vaart heeft gelopen als tot op heden is aangenomen.
103
De wederopbouw van Katwijk (uit: een geruisloze doorbraak)
BIJLAGEN
Tegenover de hooggespannen en bevlogen badplaatsambities van Zandvoort en Scheveningen tekenen de wederopbouwplannen voor het eveneens zwaar geschonden Katwijk zich bescheiden af. Katwijk behoort tot die categorie badplaatsen waar het accent van de wederopbouw vooral lag op de sanering van niet langer gewenste woontoestanden en de correcties in het wegensysteem. Hoewel voorspeld werd dat Katwijk voor Leiden maar ook voor een groot gedeelte van westelijk Zuid-Holland een belangrijke recreatiefunctie zou gaan vervullen werd het plan minder bepaald door recreatieve belangen. Van meet af aan was de badplaatsfunctie duidelijk ondergeschikt aan lokale belangen, behartigd door de oorspronkelijke bewoners van het oude vissersdorp. ‘De visschersbevolking moet haar oude dorp, waaraan men zoo zeer is gehecht, weer terugvinden. Anders dan in Zandvoort en Scheveningen, waar de wederopbouwplannen allereerst als aparte ontwerpopgaven werden beschouwd, werden de wederopbouw en de herstelwerkzaamheden in Katwijk als cosmetisch middel aangewend om de voor de oorlog in gang gezette uitbreiding evenwichtig af te ronden en beter te ontsluiten. Puur pragmatisch werden herstel, sanering en uitbreiding met elkaar gecombineerd. Om het karakter van het oude vissersdorp zoveel mogelijk te hand haven werd parallel aan het strand een dorpscentrum aangewezen, waarmee het latente dualistische karakter van vissersdorp enerzijds en moderne badplaats anderzijds, versterkt terugkeerde. Het badleven concentreerde zich rond een speciaal hiervoor ontworpen plein aan het einde van de Voorstraat, oorspronkelijk een van de belangrijkste verkeersaders van het dorp, en werd aan de zeezijde begrensd door enkele hotels en terrassen.34 Aan de zeezijde, voor de hotels, werd de strandboulevard verbreed om ruimte te creëren voor een ‘zeeplein’ dat een riant uitzicht over de kust moest bieden. Op het plein was tegenover de hotels plaats gereserveerd voor een bioscoop en een gemeentelijk gebouw met diverse openbare functies. Een overdekt busstation zou voor de gewenste levendigheid moeten zorgen. Aan de zuideinde van de boulevard, nabij de vuurtoren, werd analoog aan Friedhoffs plan voor Zandvoort een tweede ‘neven-centrum’ ontworpen. Hier was, op advies van de architect G.H.M. Holt, het niveauverschil benut om de boulevard te splitsen in een boven- en benedenweg.
104
Aan de bovenweg, genesteld in de duingrond, was een vakantiekolonie ontworpen bestaande uit enkele losse zomerhuisjes en een hotel met een appartementenvleugel. Onderaan de weg was plaats voor enkele kleine identieke paviljoenen, die het rommelige aanzien van allerlei semi-permanente bouwsels op het strand moesten maskeren. Bij de voorgenomen sanering werd het mogelijk in de oude dorpskern een nieuw centrum te vormen, gelegen op het snijpunt van twee belangrijke verkeersstraten. Daardoor kon een goede verbinding met de omliggende wijken tot stand komen. De oude kerk werd geïntegreerd in het dorpsbeeld. De plannen voor dit wederopbouwen uitbreidingsplan werden gedeeltelijk al tijdens de oorlog voorbereid door de architect H. van der Kloot Meijburg en in samenwerking met diens zoon, L. van der Kloot Meijburg, na de oorlog uitgewerkt. In 1946 werd het uitbreidingsplan voor Katwijk, waar het wederopbouwplan deel van uitmaakte, door de raad vastgesteld. De bebouwing van het plan vond gefaseerd plaats a an de hand van nader uitgewerkte partiele uitbreidings- en wederopbouwontwerpen, respectievelijk ‘Het Witte Hek’, ‘Zeehospitium’ en ‘Katwijk aan den Rijn’. Voor de coördinatie was Van der Kloot Meijburg sr. als supervisor aangesteld. Hij bedacht in overleg met het landelijke orgaan, de Dienst van de Wederopbouw (Streekbureau Rijnmond), en diens persoonlijk adviseur ir. J.A. Van der Laan uit Leiden een hiërarchisch model, waarin het plan werd onderverdeeld in ontwerpzones. Per zone werd een hoofdarchitect aangesteld die in samenspraak met de supervisor de richtlijnen voor de bebouwing bepaalde. Deze was vervolgens aansprakelijk voor de keuze van de jonge architecten die onder zijn hoede en binnen de door hem uitgezette richtlijnen moesten werken. Door een deel van het plan zelf uit te voeren kon de hoofdarchitect de architectectonische norm bepalen die hij voor dit gebied wenselijk achtte. Binnen de toegewezen zone behield de architect vrijheid van handelen die hij ‘als vrijwerkend kunstenaar behoeft’. Voor de bebouwing van Katwijk aan de Rijnmond en langs de zee waren van noord naar zuid de volgende architecten werkzaam: ir. A.J. van der Steur, ir. J.A. Kuiper, A.Komter, ir. J. Jonkman, A.P. Smits. ir. S. J. van Embden. G. H. Holt en voor ‘Het Witte Hek’: L. van der Kloot Meijburg, B.J. Koldewey en J.H.W.C. Pot. Deze bewuste menging van stromingen, persoonlijkheden en generaties moet worden gezien als een buitenkans om in een korte periode een kwalitatief hoogwaardige bebouwing te garanderen
zonder zich te hoeven compromitteren aan de stijl van één specifieke architect en diens ontwerpideeën. Het bleek een slimme ontwerpstrategie. Door verschillende soorten kwaliteit te bundelen ontstond een krachtige melange die nodig bleek om het denkproces te prikkelen. Belangrijke stedenbouwkundige vraagstukken werden op deze wijze opgehelderd, zonder dat de architectonische detaillering en de inrichting van de buitenruimte uit het oog werden verloren. Door verschillende architecten zelfstandig, maar binnen hetzelfde plan, te laten opereren werd automatisch persoonlijk narcisme uitgespeeld tegen wederzijds respect. De plannen werden in teamverband becommentarieerd. Door deze doelbewust geënsceneerde collegiale confrontatie werden in een aantal ontwerpen wijzigingen aangebracht. In het architectenteam namen de vooroorlogse badplaatsspecialisten Holt en Komter een voorname positie in. Vooral Komter die aan zijn ‘weinig uitgesproken’ (neutrale) stijl de verantwoording voor de vormgeving en bebouwing van het centrale plein had te danken, kon zich met gewetensvolle en succesvolle oplossingen voor het plein revancheren op het nooit uitgevoerde plan voor Bloemendaal aan zee. In 1952 beëindigde Van der Kloot Meijburg zijn stedebouwkundige werkzaamheden voor Katwijk. Als opvolger werd zijn jongere collega S.J. van Embden benoemd. Al in een vroeg stadium was Van Embden als hoofdarchitect betrokken bij de wederopbouw van Katwijk. In deze hoedanigheid ontwierp hij 38 woningen voor het Vuurtorenplan en etagewoningen en ruime arbeiderswoningen voor een gebied aan de Rijnmond. Zijn virtuoze schetsen zouden vooral bepalend zijn geweest voor het karakter van de doorgaande gevelbebouwing van de strandboulevard. De verloren droom Uitgangspunt voor het denken over een nieuw type badplaats was de onvrede over het gebouwde, zoals in de loop van de twintigste eeuw was ontstaan. Het clichébeeld van een frontbebouwing parallel aan de kust moest verdwijnen. Het verlangen naar landschappelijke harmonie van zee, strand en duinen vroeg om een volledig nieuw type badplaats. Voor de oorlog ontbraken de mogelijkheden om die te realiseren. Een groot deel van de kust was volgebouwd met min of meer permanente voorzieningen voor de alsmaar groeiende stroom badgasten. Dat deze muur van bebouwing verdween is te danken aan de Atlantikwall. De keiharde metamorfose die de Noordzeekust daardoor onderging werd met ambiguïteit bejegend: enerzijds werd in deze periode het strand genadeloos opgeofferd aan strategische belangen, anderzijds droeg juist deze radicale
leegte een belofte met zich mee: zelfs aan de kust kon de wetmatigheid van een harde kapitalistische exploitatie worden doorbroken. i Op deze ‘schone lei’ werden tijdens de bezetting de meest fantastische dromen (doorspekt met alle exotische clichébeelden van mondaine badplaatsen) geprojecteerd. Deze dromen hadden in ballingschap de vrije loop gekregen en gingen gepaard met verlangens naar vrijheid en geluk. Rosse’s plan voor Scheveningen en vooral ook Friedhoffs plan voor Zandvoort zijn producten uit de oorlog en tonen hoe euforisch er in tijden van de bezetting over de wederopbouw van de badplaatsen werd gedacht. Het zijn zonnige gelukzalige plekken van een onNederlandse mediterrane zinnelijkheid. De sterke droombeelden lijken, hoe haarscherp ook geschetst, veel minder specifiek een bepaalde plek. Ze overtuigen vooral door de positieve sfeer . Hoe goed de ontwerpen voor Zandvoort en Scheveningen ook passen binnen de opgetogen stemming van eerste bevrijdingsroes, tijdens de wederopbouw werden de ambitieuze plannen met argwaan ontvangen. Wat toen gebeurde is typerend voor een land dat na een kortstondige periode van euforie op de harde feiten van de wederopbouw werd gewezen. Het wederopbouwbeleid stond in het teken van de morele en maatschappelijke verplichting: het opruimen van mijnenvelden, het saneren van verwoeste stadsdelen, het herhuisvesten van de vele evacués, en het streven het volk op te heffen tot verantwoorde burgers. H. Brugmans, een van de pleitbezorgers van het personalistisch-socialisme, zag niet toevallig juist in de recreatie ongekende mogelijkheden voor de opvoeding van de massa: ‘Met de vakantie begint de mogelijkheid van het volkstoerisme. Welk een kans voor het ontwikkelingswerk! Want hier behoeft men niet de mensen op te roepen tot vergaderingbezoek e.d.; de mensen zélf hebben hier behoefte aan voorlichting en aan gemeenschappelijke reisgelegenheid, binnenlands en in het buitenland.
105
106
Conclusie monding en Katwijk De spanning is nu al voelbaar tussen het streven Katwijk mee te nemen in de vaart der volkeren, en het behoud van de eigen onderscheidende identiteit. Nu al is zichtbaar hoe zich binnen Katwijk ontwikkelingen voltrekken die op gespannen voet staan met de eigen maat en schaal, met karakteristieken als soberheid en ingetogenheid. Geef Katwijk de ruimte de badplaats te blijven die zij is. Geen opgewonden architectuur die leuk, vrolijk en hip probeert te zijn. Probeer te ontwikkelen in de lijn van de culturele identiteit zoals hiervoor geschetst. De monding van de Rijn is in haar huidige situatie een perfecte uiting van deze identiteit. Welhaast argeloos en terloops vermengd het zoete water zich met het zoute, als ware het een grote zonde waar vooral geen nadruk op moet liggen. Tevens vormt het mallegat, met de monding en villa allagonda een prima eindpunt van de boulevard, aan de overkant beginnen de duinen. De boetvelden waar vroeger de netten te drogen lagen, spelen in dit beeld een belangrijke rol.
107
108
H O O F D S T U K
9
EPILOOG
109
110
Het landschap van de Oude Rijnzone is een dynamisch landschap. Het is het resultaat van een eeuwenlang ontwikkelingsproces, waarin de verschillende episoden hun sporen hebben nagelaten, en tevens het vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen. Want zoveel is duidelijk, in de toekomst zullen de ontwikkelingen onverminderd voortgaan. De samenleving stelt telkens weer andere eisen: er moeten meer woningen worden gebouwd, bedrijventerreinen moeten uitbreiden, de infrastructuur moet worden verbeterd, de recreatiemogelijkheden moeten worden verruimd, er moet meer ruimte komen voor natuur en waterberging en ook de wijze waarop de landbouw wordt beoefend is in ontwikkeling. De veranderende eisen vinden hun weerslag in het landschapsbeeld. Oude Rijn doet Nieuwe Zaken laat zien dat niet de ontwikkelingen het probleem zijn, maar wel de wijze waarop deze ontwikkelingen ruimtelijk worden uitgewerkt. Te vaak blijkt dat met deze ontwikkelingen de leesbaarheid van het landschap verloren gaat, dat zij leiden tot een verlies aan landschappelijke identiteit en diversiteit. Dat ontwikkelingen leiden tot isolatie, fragmentatie en vervlakking. Oude Rijn doet Nieuwe zaken is een pleidooi om bij ontwikkelingen meer rekenschap te geven van de bijzondere kwaliteiten die een gebied vertegenwoordigt. In het landschap, en in de geschiedenis van het landschap, zijn tal van kenmerken aanwezig waarop met de ontwikkelingen kan worden aangesloten. Oude Rijn doet Nieuwe Zaken is een pleidooi om de ontwikkelingen zodanig te regisseren dat de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten behouden blijven, en waar mogelijk worden versterkt, en nieuwe eigentijdse kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd. Want laat daar geen misverstand over bestaan, ook de huidige tijd vormt een episode die haar sporen in het landschap mag, nee moet, achterlaten. Ook het heden moet haar eigen ‘tijdlaag’ aan de geschiedenis van het landschap toevoegen. Oude Rijn doet Nieuwe Zaken laat zien dat binnen het landschap van vandaag tal van structuren, patronen en elementen aanwezig zijn waarop met de ontwikkeling van het landschap kan worden aangesloten. Omgaan met cultuurhistorie is meer dan het opsporen en oppoetsen van patronen en structuren uit het verleden, het is vooral het zoeken naar mogelijkheden om patronen en structuren in het ontwikkelingsproces te integreren en binnen de nieuwe constellatie een nieuwe betekenis, een hernieuwde zeggingskracht te verschaffen. Alleen dan blijft het landschap bij machte haar zo interessante verhaal te vertellen. De Oude Rijnzone staat aan de vooravond van een ingrijpend en tegelijkertijd onzeker veranderingsproces. De programma’s die er nu liggen zijn ontwikkeld vanuit ‘de waarheid van het heden’. Het is niet ondenkbaar dat na 2020 een aanvullend woningbouwprogramma op het gebied afkomt, net zo min als dat het ondenkbaar is dat voor die tijd bestaande prognoses naar beneden moeten worden bijgesteld.
De onzekerheden in het programma, en het gegeven dat vanuit de samenleving telkens nieuwe eisen aan het landschap worden gesteld, maakt dat het zinvoller is om in ontwikkelingsstrategieen dan in eindbeelden te denken. Oude Rijn doet Nieuwe Zaken definieert welke gebieden ook op de langere termijn bezien niet voor verstedelijking in aanmerking komen. Deze gebieden zijn als ‘evergreen’ aangeduid. Hier is de strategie gericht op het tegengaan van verstedelijking. Deze evergreens bewerkstelligen dat er ook op de langere termijn bezien ruimtelijke, recreatieve en ecologische relaties tussen het noordelijk deel en het zuidelijk deel van Groene Hart behouden blijven. Zij vormen de koppelstukken tussen hartkamers die steeds meer van elkaar gescheiden dreigen te worden. Daarnaast laat Oude Rijn doet Nieuwe Zaken zien hoe in het overig gebied de verstedelijking zou kunnen worden uitgewerkt. Daartoe is de ‘menukaart van de verstedelijking’ geïntroduceerd. Deze geeft aan dat de ontwikkeling van grootschalige uitleglocaties slechts één van de denkbare verstedelijkingsstrategieën is. Oude Rijn doet Nieuwe Zaken geeft per type gebied aan welke verstedelijkingsstrategie kan worden ingezet, en toont aan de hand van pilots hoe hierbij kan worden aangesloten op de meer lokale kenmerken van het landschap. De pilots laten zien dat op verschillende schaalniveau’s verschillende structuren, patronen en elementen hun bijdrage leveren aan de herkenbaarheid van het landschap. Deze visie levert bouwstenen voor onder meer de uitwerking van deelgebieden uit de Ontwerp Transformatievisie Oude Rijnzone of voor de uitwerking van de As Leiden-Katwijk. Dergelijke uitwerkingen begeven zich op een ander schaalniveau. Ieder schaalniveau vergt haar eigen analyse van de kenmerken van de plek. Dit betekent dat bij deeluitwerkingen op het schaalniveau van de uitwerking moet worden onderzocht hoe het landschap zich in de loop der tijd heeft opgebouwd, wat de kenmerkende structuren en patronen zijn en wat op dat schaalniveau de onderscheidende unica zijn. Tot slot bepleit Oude Rijn doet Nieuwe Zaken een meer integrale aanpak van de ontwikkeling van de Oude Rijnzone, ook waar het de verstedelijkingsopgave is. De verstedelijkingsopgave kan niet los worden gezien van de andere opgaven binnen het gebied (de wateropgave, verruiming van de recreatiemogelijkheden, versterken van de ecologische verbindingen, behoud identiteit / herkenbaarheid van de geschiedenis, landbouwkundige vernieuwing, versterking infrastructuur). De opgave is niet om binnen dit gebied 20.000 tot 45.000 woningen te realiseren. Dat is slechts een deel van de opgave. De feitelijke opgave is veel breder. De werkelijke opgave is om hier een wervend woongebied te ontwikkelen waarin ruimte is voor natuur, recreatie en cultuurhistorie in groen-blauwe structuren. De Groenblauwe ontwikkelingen moeten ‘gelijk-op’ met de rode ontwikkelingen worden gerealiseerd, als deelaspecten van één en dezelfde opgave, het ontwikkelen van een wervend woonmilieu.
111