KERSTPAMFLET
De scheur in ons kwetsbare weefsel
KLAAGZANG OM JONATHAN JACOB 61 jaar heeft het geduurd eer de slachtoffers van het oorlogsbombardement op Oude God officieel erkenning kregen. De bommen kwamen van de eigen alliantie, vandaar de stilte. Zal Jonathan Jacob, eveneens gevallen na ‘friendly fire’ in Mortsel, even lang weggezet worden als collateral damage? Tom Lanoye vreest ervoor.
Ouverture
OUDE GOD, NIEUWE DEMONEN
Beste Jonathan Jacob, je was zesentwintig, naakt en psychotisch toen je vier jaar geleden een dood stierf die wij nooit voor mogelijk hadden gehouden ‘bij ons’. Je werd door vijf van onze wetsdienaren letterlijk doodgeslagen in het politiekantoor van een der tuttigste voorsteden van Vlaanderen. In een cel in het hart van Mortsel: daar spatte jouw bloed op de muren. Terwijl jij al op je buik lag, op een brits, met je handen geboeid op je rug. Drie andere wetsdienaren stonden erop toe te kijken. Jouw cel was zo benepen dat ze niet met hun achten boven op jou hadden kunnen springen, anders hadden ze het misschien gedaan. Het risico voor lief nemend dat ze in het geharrewar ook op elkaars bek zouden timmeren. Achter de toekijkende wetsdienaren stond een dokter te wachten om jou een kalmeringsmiddel toe te dienen. Tegen dat hij daartoe de kans kreeg, duwde hij zijn injectiespuit leeg in een lijk. Je had een scheur van meer dan tien centimeter in jouw meest kwetsbare weefsel — je lever. Je had ook een gebarsten ader in je buik en een opzwellende kop vanwege de klappen. Het is niet bekend of je laatste woorden had, en zo ja: wat ze waren.
De grote stilstand Van alle keurig aangeharkte catacomben in het vagevuur: uitgerekend Mortsel. Daar – zo dachten wij vroeger – kon een mens hooguit verrekken van verveling, onderuitgezakt achter het stuur van zijn gezinswagen, met een stationair draaiende motor en voor eeuwig gevangen in de files die dagelijks de slagader van de gemeentekom doen dichtslibben. Die files zijn de enige claim op faam van het hedendaagse Mortsel. Misschien moeten ze er maar een betalende attractie van maken. Komt dat zien! De meest betrouwbare files van het land! Eindelijk zekerheid over íéts: stabiele stilstand, elke dag weer! De cel waarin jij stierf wordt nooit een attractie. Daarvoor refereert men niet vaak genoeg aan jou in het openbaar. Indien dat al gebeurt wordt de toon al snel fluisterend, somber, beschroomd, in het beste geval medelijdend, af en toe bedremmeld schuldbewust. Niettemin is dit, juridisch gesproken, de ontluisterende balans, vier jaar na jouw dood: stabiele stilstand over de hele lijn. Een verstikkende file van moedwil, mistgordijnen en getalm, alle vragen om opheldering ten spijt. Die worden inmiddels zelfs afgevuurd door de Raad van Europa en de Verenigde Naties, via hun respectieve Comités ter Preventie van Foltering. ‘Foltering’, jawel. Want dat was het. Misschien niet in intentie, wel in de feiten. Wat bezielt ons, dat we nog steeds geen opheldering kunnen verschaffen? Niemand neemt jouw dood op zich, niemand is voor jouw mishandeling bestraft, veroordeeld, aansprakelijk gesteld,definitief of zelfs maar tijdelijk geschorst. Mort à Mortsel? De doodslag op jou laat zich niet alleen lezen als een kroniek van ingebakken knulligheid, maar ook als een schoolvoorbeeld van het ontlopen van gevolgtrekkingen. Postuum verspreidt jouw naam de pokken én de pest, iedere hoogwaardigheidsbekleder mijdt jouw dossier, jouw lot, jouw vloek. Zelfs in de publieke opinie lok jij onthutsend weinig verontwaardiging uit, zeker vergeleken bij de zielige deining rond een koning die het aandurfde om – niet eens op eigen initiatief – ouderwets gratie te verlenen aan elf sukkelachtige bedrijvers van pekelzonden in ons bijwijlen ook hectische verkeer. Hoe komt het, Jonathan? Dat jij tegelijk zoveel onbehagen en zoveel onverschilligheid inboezemt? Dat wil ik in deze essays proberen te doorgronden. Met de nodige omwegen en zonder de pretentie dat ik álle elementen en redenen zal opduikelen. Daarvoor ben ik te weinig onderlegd en daartoe is jouw zaak – buiten je wil om – te ingewikkeld en te politiek beladen.
Een Oude God Vroeger! Ja – vróéger! Tijdens de kantel-dagen van de Tweede Wereldoorlog! Toen kon een mens in Mortsel tragisch en langdurig betreurd om het leven komen, in een bijna Bijbels armageddon. Indien hij tenminste het ongeluk had om te wonen in de wijk die, wrang toepasselijk, nog steeds ‘Oude God’ heet. Toentertijd lag die wijk naast een fabriek waar de Duitse bezetter zijn
jachtvliegtuigen repareerde. De wind stond ongunstig op die prachtig-wrede lentedag in april 1943, en het afweergeschut had verwarring gezaaid, en misschien waren de geallieerde piloten domweg uitgeput van een vorige raid. Ze gooiden hoe dan ook hun lading rampzalig slordig af, tijdens een van de zwaarste bombardementen in de Benelux. De Duitse vliegtuigfabriek kreeg enkele voltreffers te verduren, de meeste projectielen troffen echter woonhuizen en scholen. Friendly fire, collateral dammage. In het Engels klinken zulke termen als verzen van W. H. Auden. In de blote cijfers echoot enkel de catastrofe na. Meer dan negenhonderd doden. Een kwart daarvan kinderen, van zuigelingen tot scholieren. Hoe plaats je zulke macabere aantallen in perspectief ? Door even macabere voorvallen te citeren. Het legendarische bombardement van Rotterdam bijvoorbeeld. Drie jaar eerder, mei 1940. Die beproeving kostte ‘slechts’ achthonderd levens. En die bommen waren dan nog gedropt door een vijand. ‘Bevriend vuur’? Niet alleen op de dag zelf van een ramp klinkt die term als ondraaglijk misplaatste poëzie. Hij woekert daarna jarenlang onderhuids voort. Subversieve etter, ijselijk gangreen dat geen behandeling mag krijgen. Want ‘bevriend vuur’ houdt een vernedering in aan het adres van de overwinnaar. Uitgerekend op het moment dat die zich almachtig waande, en gerechtigd tot het plegen van álle geweld dat hij nodig achtte om ons gezamenlijk doel te bereiken: de overwinning, onze vrijwaring, ons recht. Het bestaan van ‘vriendelijk vuur’ beschaamt het palmares van onze helden. Het is een roestende kras op het blazoen van hun rechtschapenheid en het vormt – ergst van al – een aantasting van hun legitimiteit óm te doden. In tijden van oorlog, en van elke andere ‘hoge nood’, mag een held bij het botvieren van zijn daadkracht geen twijfels ervaren. Na afloop mag hij er ook geen verwijten over ontvangen. De overwinning, zelfs als ze nog lang niet is behaald, wast bij voorbaat zijn vergissingen wit, zelfs als die vergissingen wandaden zijn. De meest intense lofzang voor een overwinnaar is dan ook de stilte die wij omtrent zijn blunders en zijn vergrijpen in stand houden. Het zingende zwijgen verbergt onze collectieve schuld. Daarom moeten onschuldige, en zelfs te vermijden, slachtoffers jarenlang en steeds hardnekkiger ‘collaterale schade’ worden genoemd. Lees: ‘een verwaarloosbaar verlies, in het licht van het groter geheel’. Voor slachtoffers is dat een belediging. Voor daders en hun opdrachtgevers is het een bezwering. Maar te vaak wordt die bezwering ook een vrijbrief om nog meer collaterale risico’s te nemen. Waarom niet? Het gaat toch maar om ‘onvermijdelijke nevenschade,’ gedekt door de omstandigheden en door een immer begripvolle leiding. ‘A la guerre comme à la guerre!’ ‘Waar gehakt wordt vallen spaanders!’ Met deze stoplappen vrijwaart een gezagsdrager zijn manschappen tegen de gedachte dat legitieme wreedheid de perken te buiten kán gaan. Zo ontslaat hij zijn voetvolk van gewetensnood, en zichzelf erbij. Semper fidelis! Voor altijd trouw! Samen ten aanval, samen ten onder! Dat eeuwenoude ritueel van verbondenheid onder krijgers kan het leed va n onopzettelijke slachtoffers decennialang overtroeven. Pas eenenzestig jaar na het bombardement van Oude God kreeg de gemeente Mortsel erkenning van zijn status als – tja,wát? Collateraal rampgebied? Haardplek van Bevriend Vuur? Om het even. In het belang van het grotere goed, en om de zielenrust van bombardeurs en piloten niet te veel te verstoren, werd er meer dan zestig jaar geallieerd gezwegen en bij herdenkingen de andere kant opgekeken. A la guerre comme à la guerre! Ook na zestig jaar vrede.
Een onverwacht gedoogbeleid Is er, beste Jonathan Jacob, in jouw dossier iets soortgelijks aan de gang? Ik vrees van wel, ofschoon uiteraard op een dwergschaal, vergeleken bij historische bombardementen en massamoorden. Al kan men die schaal ook omdraaien. Als men in Mortsel al zestig jaar officieel kan zwijgen overmeer dan negenhonderd burgerdoden, onder wie tweehonderd kinderen? Wat zou men dan zijn hand omdraaien om te zwijgen over één verrot geslagen amfetamineslikker? Kleine schaal of grote schaal – het procedé blijft hetzelfde. Dragers van een uniform bieden de maatschappij bescherming, ze lopen daarbij vaak groot gevaar,maar ze verwachten en verkrijgen in ruil daarvoor al te vaak een aparte bescherming, alleen voor zichzelf. Zulke uitzonderingsprivileges kunnen op hun beurt weer leiden tot gevoelens van onaantastbaarheid en tot het gaandeweg installeren van gemaskeerde
vormen van straffeloosheid. Is dat een uitzinnige veronderstelling, Jonathan? Na amper tienminuten surfen vond ik onderbouwing. ‘Criminele agenten krijgen zeven keer meer opschorting van straf dan burgers’, stelde Frank Schuermans in 2007. Schuermans was toen lid en raadsheer van het Comité P, dat alle Belgische politiediensten controleert. Hij schreef zijn bevindingen neer in het vakblad Panopticon. In de provincie Antwerpen, zo wees zijn onderzoek uit, liep de scheve verhouding tussen burger en wetsdienaar op tot een twintigvoud. De helft van de geüniformeerde Antwerpse veroordeelden kreeg zodoende na zijn veroordeling geen enkele straf opgelegd, ‘teneinde (hun) wederaanpassing in de samenleving niet in het gedrang te brengen.’ Zeg nu nog eens dat vaktijdschriften geen humor bevatten. Opschorting is overigens ‘een gunst’, benadrukte Schuermans, die thans advocaat-generaal is bij het hof van beroep in Gent. Wie die ‘gunst’ moge verlenen? Het werd mij niet duidelijk. Ik weet één ding zeker. Het is niet koning Filip. De publieke deining liet zich gevoelen op de schaal van Richter. Meestal echter, vervolgde Schuermans in Panopticon, komt het niet eens tot een veroordeling. Er heerst ‘een strafrechtelijk gedoogbeleid tegenover rotte appels binnen de politie’. Ook als ze wel gestraft worden, zijn de sancties immers ‘te klein,’ met ‘ernstige normvervaging’ als gevolg. ‘De meeste criminele politieambtenaren waren er kennelijk van overtuigd dat ze hun crimineel gedrag nog jaren zouden kunnen voortzetten zonder ooit tegen de lamp te lopen.’ Schuermans kaart nog andere misbruiken aan, van geknoei met overuren en ‘fietsvergoedingen’, tot en met het gebruik van ‘valse of fictieve getuigen bij zaken van vluchtmisdrijf ’. Maar ach, een beetje gesjoemel hier en daar? ‘Ook onze flikken zijn Belgen zoals u en ik!’ Zo zou men zich ervan af kunnen maken. Zo hébben enkele commentatoren er zich ook van afgemaakt, in 2007. De bevoegde politici zwegen dan weer, of richtten werkgroepen op, waarvan later niet veel meer is vernomen. Advocaat-generaal Schuermans, tot nader order een Belg, maakte zich er niet van af. ‘De politie heeft een voorbeeldfunctie, veel macht en het quasi-monopolie van geweldsuitoefening. (…) De burger mag dan ook morele onberispelijkheid verwachten. Inspecteurs mogen zwaarder gestraft worden dan gewone burgers. En als ze veroordeeld zijn, moeten ze worden verwijderd uit het korps. Er zijn kandidaat-politiemensen genoeg. Jaarlijks zo’n veertienduizend voor twaalfhonderd vacatures.’
Een onverwacht gebed Dat artikel in Panopticon dateert van eind 2007, Jonathan. Jij bent doodgeslagen in de eerste maand van 2010. Waren de straffeloosheid en de normvervaging inmiddels totaal weggewerkt? Ik hoop hartgrondig van wel. Zo niet is de waarheid nog gruwelijker. Dan ben jij niet vijf keer met de blote vuist op je bovenlichaam geslagen door een agent met de codenaam ‘Hollywood’ omdat hij leed aan angst of oververmoeidheid of stress of doorslaande stoppen. Maar omdat hij – al had hij jouw dood vast niet voor ogen – er bij voorbaat op rekende dat zijn excessief geweld hem nooit zou worden aangerekend. Als dat klopt, sloegen vijf van onze wetsdienaren niet alleen een scheur in jouw lever, maar in heel ons maatschappelijk weefsel.
KERSTPAMFLET
De scheur in ons kwetsbare weefsel
KLAAGZANG OM JONATHAN JACOB Hoewel het Bijzonder Bijstandsteam dat Jonathan Jacob moest kalmeren juridisch op wankele benen staat, is er nog niets veranderd. En waarom heeft een lokaal team zulke gewelddadige bevoegdheden? Dat spoort met onze tijdgeest, schrijft Tom Lanoye. De obsessionele vrees voor de vijand maakt dat we ons steeds meer gaan gedragen als die vijand zelf.
Deel twee
NINE ELEVEN AAN DE SCHELDE
Beste Jonathan Jacob, je vertoeft al vier jaar niet meer onder de levenden. Toch stierf je pas het afgelopen jaar, toen we je zagen sterven — op Eén, tijdens een uitzending van Panorama.We wisten tevoren wel van je dood af, maar onze verbeelding schoot tekort. Dat is niet enkel een collectieve schande, het is voor een schrijver een onthutsende constatering. Al trek ik ze niet voor de eerste keer. Het woord is wind, het beeld regeert. Het enige wat ik kan proberen te doen, in deze schamele essays, is de kracht van die beelden aanvullen met wat reflectie en research.
Een SWAT voor elke stad Ik lees mij suf over jou, maar de centrale vragen blijven als ziekte verspreidende vlaggen klapperen in de wind. Waarom was onze woede om jouw dood zo klein, klinisch en bescheten? Waarom was onze plaatsvervangende schaamte niet groter toen de Panorama uitzending door de politievakbond werd verketterd alsof ze gemaakt was door staatsgevaarlijke spionnen? Waar bleef onze homerische woede toen de bezorger van de beelden – jouw vader – werd bedreigd met een proces? En in het midden van de vragenstorm staat deze ijzig koude, verblindende zon te blinken: waarom reageerden onze politici op ieder echelon zo schutterig, zo angst-hazerig, zo honds? Het antwoord op die laatste vraag heb ik ten dele gevonden, denk ik. Jij werd – je zult het je herinneren – in Mortsel doodgeslagen door het Bijzonder Bijstandsteam (BBT) van de politie van de stad Antwerpen. Nog los van de kwestie of zo’n lokaal team wel rechtsgeldig kán optreden in een andere gemeente, opereert dat hele Antwerpse BBT al sinds zijn oprichting in 1993 in een wettelijk vacuum. Wrijf je dode ogen uit, Jonathan, lees de vorige zin opnieuw en schud je schedel in ongeloof. Er bestaat evenmin een afgelijnd kader voor soortgelijke politieteams in Brugge, Brussel, Gent, Hasselt, Kortrijk, Namen en Luik. De administratieve waanzin is daarmee keurig à la belge verdeeld, het politieke stilzwijgen misschien voor een ander deel verklaard: veel communautair buskruit viel er niet te rapen. Voor de rest? Ga het als inrichtende macht maar eens uitleggen. Bijvoorbeeld aan de Raad van Europa en de Verenigde Naties. Die vragen al een tijd opheldering omtrent jouw dood. Misschien kwam er daarom vorige week eindelijk wat schot in je zaak. ‘Juridisch gezien mag een plaatselijke politie als Antwerpen helemaal geen BBT hebben. Zijn opdrachten behoren toe aan de federale politie, omdat ze te gespecialiseerd zijn.’ Dat schreef John De Wit op 1 maart jongstleden in een prima gedocumenteerde long read op de site van Gazet van Antwerpen. Hij citeerde onder meer het besluit van een vernietigend rapport dat al in 2002 werd opgesteld door het Comité P., controleorgaan van onze politiediensten. ‘De werking van het Antwerpse BBT zal vroeg of laat fatale incidenten voor gevolg hebben.’ De Wit, elf jaar later, droogjes: ‘Dat waren helaas profetische woorden.’ Socioloog en criminoloog De Wit is justitieexpert, hij werkte voor de Liga voor de Rechten van de Mens én de Antwerpse stadspolitie en dankzij hem kwam ik advocaat-generaal Schuermans op het spoor, die ik in het vorige deel citeerde. Wie toch aan hem twijfelt, kan ik Geert Bourgeois voorschotelen. Advocaat van opleiding, thans Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme, Vlaamse Rand en Onroerend Erfgoed. In 2004, na een tweede vernietigend rapport van het Comité P, interpelleerde kamerlid Bourgeois als enige de bevoegde minister als volgt. ‘De politie van Antwerpen heeft – volkomen tegen de wet in – een BBT opgericht, terwijl de federale politie personeel tekort heeft om dit soort taken te doen.’ Bourgeois eiste een verbod op álle BBT’s. ‘Er zijn geen eenvormige normen voor het gebruik van geweld, terwijl zo’n team extra veel geweld mag gebruiken. Eenvormige normen zijn er evenmin voor de selectie van de leden, noch voor hun bewapening of het wapengebruik zelf.’ Toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael gaf in zijn antwoord Bourgeois deels gelijk en beloofde een werkgroep op te richten die advies moest uitbrengen. Een werkgroep, Jonathan. Verbaast het je dat er niets veranderde? Hoe komt dat toch? Waarom richtten acht Belgische steden elk een bij voorbaat gecontesteerde eenheid op? Een team dat meer is verankerd in het lokale korps dan in nationale of internationale
structuren, terwijl het geweld waartegen het moet optreden bijna per definitie opereert op grote schaal? Ieder zijn eigen SWAT-team! Special Weapons and Tactics tot in het hart van Mortsel! Want wat we lokaal doen, doen we beter! Was dat de filosofie? Ik vrees van wel. Het spoort met onze tijdgeest. ‘De vijand is overal!’ En niemand durft lang tegen te sputteren, zodra de troefkaart van het antiterrorisme op tafel wordt gelegd.
Een explosie in slow motion In het eerste deel van deze reeks probeerde ik aan te tonen, een oud bombardement indachtig, hoe onze dankbaarheid jegens helden kan leiden tot het verzwijgen van hun blunders en wandaden, wat op zijn beurt bijdraagt tot hun overmoed en een sfeer van straffeloosheid. Nu moet ik een uitstap maken in het heden. Na de onaantastbaarheid van de held moeten we het hebben over zijn tegendeel. De terrorist, en onze obsessionele vrees voor hem, waardoor we onze dierbaarste rechten en vrijheden zelf aantasten alvorens hij het kan doen. Misschien is dat de grootste triomf van ‘de terrorist’. Niet de burgerdoden, niet de ontplofte gebouwen, niet de uiteengereten bussen of treinstellen. Maar de angst ervoor en het feit dat wij, om die angst te bestrijden, ons steeds meer gedragen zoals we denken dat de terrorist zich gedraagt. Meedogenloos, fanatiek, toeslaand als eerste, wars van waarden als compassie of een propere rechtsgang. Indien waterboarding en elektroshocks op tepels en teelballen de enige manier lijken om informatie te verzamelen? Dan doen we dat, punt. Foltering noemen we het niet. Het is noodzaak. Preventieve retributie: ‘Zouden zij niet precies hetzelfde doen met ons?’ Opnieuw: à la guerre comme à la guerre. Een dozijn jaar na Nine Eleven – het neerhalen van een dubbele Toren van Babel in ons aller geliefde New York – heerst er steeds minder onderscheid tussen terechte vrees, aangeprate vrees en regelrecht misbruik aangaande terreurdreigingen. Het gaat allang niet meer om de leugens die dienden om Irak binnen te vallen. Zelfs niet om de gevangenen in Guantánamo van wie iedereen inmiddels goed weet dat ze onschuldig zijn, terwijl niemand ze wil opvangen. (‘Indien die gasten al geen terroristen wáren, dan zijn ze het inmiddels wel gewórden. Laat ze dus nog maar wat sudderen op Cuba. Voor alle zekerheid.’) Het codewoord is meteen gevallen. Als wij vandaag één totem hebben, één fetisj? ‘Zekerheid.’ Tenzij er ‘sociaal’ voor staat, natuurlijk. Dan mag ze worden afgebroken. Maar in alle andere gevallen? Niets is te gek om onze zekerheid en haar tweelingzus ‘veiligheid’ te versterken en te vergroten. Of toch minstens hun illusie. Want veiligheid is een gevoel, meer dan een feit. Wetten? Rechtspraak? Bondgenoten? Drones erover, tot in het hart van Pakistan. We vinden de collateral damage niet prettig, we betreuren de burgerdoden, maar we zien de morele schade door de vingers. Het is voor onze zekerheid! En iedereen die we niet durven te bombarderen met vliegende robotten, luisteren we af. Om een handvol terroristen te ontdekken luisteren we iederéén af, onze eigen burgers op kop, en daarna Angela Merkel. Waarom niet? (‘Ze heeft nog in Oost-Duitsland gewoond. Eens communist, altijd communist. Zeker is zeker!’) Onder het mom van anti-terreur wordt onze privacy in slow motion opgeblazen. Al onze bedrijven en regeringsleiders worden massaal en routinematig bespied. Toegegeven: meestal door elkaar en vaak als onderdeel van klassieke spionage, zowel industrieel als politiek. Dat levert ook zuurzoete ironie op. De republikein Jim Sensenbrenner was ooit de grote instigator van de Patriot Act, een maand na Nine Eleven ingevoerd onder George Bush. Het FBI mocht voortaan zonder gerechtelijke toestemming de post, de telefoon en het email-verkeer van alle burgers controleren,met inbegrip van zakelijk en bancair verkeer. Tegenwoordig werpt Sensenbrenner zich op als instigator van de Freedom Act, waarmee een eind zou moeten komen aan zulke praktijken, voortgezet en uitgebouwd onder president Obama – zoals tegenstanders van de Patriot Act altijd hadden voorspeld. Het belet Sensenbrenner niet om vandaag moord en brand te schreeuwen. Twee keer slachtoffer, twee keer held. Twee keer opportunistische hoer.
Nine Eleven aan de Schelde Terug naar Panorama. Naar de beelden die niet voor onze ogen waren bedoeld maar die we, dankzij jouw wanhopige vader, toch te zien kregen. Een regisseur zou ze niet beter hebben geënsceneerd. Driedubbele split screen. Ten eerste: een lege balie, op de achtergrond een straatbeeld. Twee: jij, naakt in je cel. Drie, in de gang daarnaast: acht wachtende mannen. Gehelmd, gewapend met schilden, gekleed in zwarte strijdkledij, opvallend zwaar geschoeid. Ziehier het Antwerpse Bijzonder Bijstandsteam, in de volksmond en de kantine ook wel ‘de bottinekes’ genaamd. Niet eens tot hun ongenoegen. (‘We zijn wel super-flik, maar we lopen niet naast onze bottinekes.’) Het verkleinwoord is de pasmunt van de provinciaal. Hij geeft ermee te kennen dat hij zijn kleinheid erkent, maar dat hij daarom de grootsheid van zijn dromen niet afzweert. Integendeel. Internationale terrorisme bestrijding, dát is het doel, het ideaal. De site van het BBT stond bol van de dadendrang. Actie en suspense, in opperste dienstbaarheid. Desnoods door het vermijden van een Nine Eleven aan de Schelde. Per slot van rekening hééft ’t Stad een toren of twee waartegen het goed vliegen is. Tegelijk geeft een bottineke door zijn smakelijke zelfspot aan dat hij zich bewust is van de meer alledaagse, minder heroïsche taken die hem ook in de schoot vallen. Vandaag ook weer, bijvoorbeeld. Aan de andere kant van de deur, die de bottinekes zo dadelijk met een knal en een lichtflits zullen openen als om een Mexicaanse drugsbende te verrassen, bevindt zich alweer niet de lokale afdeling van Al Qaeda – zes baarden met een bomgordel. Ook geen voortvluchtige Tsjetsjeen die een bus wenende schoolkinderen onder vuur houdt. Jij bevindt je daar, Jonathan. In je eentje. Een amfetamine-slikker in crisis. Je hebt zojuist, in al je gekte en wanhoop, van dichtbij in de bewakingscamera gekeken. Dat bood, ondanks de smart op je gezicht, geen prettige aanblik. Je bent vandaag, tegen de wet in, tot twee keer toe geweigerd in het Psychiatrisch Centrum van de Broeders Alexianen in Boechout. Je was te agressief. En je bent nog steeds niet uitgeraasd. Dus is er, tegen de wet in, besloten dat je moet worden ‘platgespoten’. Daartoe wordt, wellicht niet eens wettelijk, een beroep gedaan op het BBT van een aanpalende stad. Wie dat bevel heeft gegeven? Dat is al jaren ‘voorwerp van onderzoek’. De bottinekes zijn met de helft van hun hele team uitgerukt. Ze zullen zo dadelijk binnenvallen zoals ze, jarenlang, getraind hebben. Wat schuilt er in het uitzinnige geweld waarmee zo dadelijk jouw lever wordt kapotgeslagen? Routine? Of woede om de vernedering? Omdat er na al die jaren training en suspense nog steeds geen echte terrorist is opgedoken om zich mee te meten? Doch enkel deze bedwelmde, schreeuw-lelijke krachtpatser? In jouw lot, Jonathan, toont zich de terreur van de anti-terreur. Bij een verkeerde samenloop van omstandigheden worden we doodgeslagen door hen die we betalen om ons te beschermen. Vanwege een dreiging die inmiddels minder reëel is dan hún aanwezigheid. En dat alles in een verbijsterend mager juridisch kader. We willen nu eenmaal op het ergste voorbereid zijn. Overal en te allen tijde. En dan steekt het niet zo nauw.
KERSTPAMFLET
De scheur in ons kwetsbare weefsel
KLAAGZANG OM JONATHAN JACOB Als er ooit een proces-Jacob komt, reken dan maar dat de schuld ook in de schoenen van Jonathan geschoven zal worden, schrijft TOM LANOYE. Wie slikt, heeft het zelf gezocht, die redenering. Waarom wordt de ‘war on drugs’ toch zo op de gebruiker toegespitst, en bivakkeert een zwaarbewapend achtkoppig team niet in de haven van Antwerpen, draaischijf ter zake?
Deel drie
EEN SPERVUUR VAN VOOROORDELEN
Beste Jonathan Jacob, in het eerste deel van deze reeks over jouw dood heb ik proberen aan te tonen dat wij onze helden vaak bij voorbaat pardonneren voor de bokken die ze schieten en de misdaden die ze begaan. In het tweede deel probeerde ik aan te tonen dat de draak die wij bestrijden – de terrorist – soms van onszelf een draak maakt. In dit derde en voorlaatste deelmoeten we ons buigen over de gênantste materie. Jouw persoon, jouw uitstraling. Hoewel niemand de doodslag op jou goedkeurt, leggen velen – vrees ik – de schuld ten dele bij jou. Het is een eeuwenoud verschijnsel. Het slachtoffer ‘heeft het zelf gezocht’.
De kern van de tragedie Het begint natuurlijk met die amfetamines, Jonathan. Had je die nu eens niet geslikt? Je had een karrenvracht problemen vermeden. Voor jezelf, je ouders, de Broeders Alexianen van Boechout, de ‘bottinekes’ van de stad Antwerpen, het parket en zijn rivaliserende fracties, een burgemeester of drie van diverse partijen, een minister of twee van elk weer een andere partij, een eskadron juristen, een leger journalisten dat zich snel een ingewikkelde materie moest zien eigen te maken, een politievakbond die de materie geen lor kon schelen zolang zijn leden maar buiten schot bleven – en tot slot: de Raad van Europa en de Verenigde Naties, die na maanden aandringen nog steeds geen gedetailleerd uitsluitsel hebben gekregen over de rechtsgang in een land dat rond uitgerekend de Europese hoofdstad ligt gegoten, als een praline rond een hazelnoot. Het merkwaardige van zo’n homerische opsomming is dat jij – onderaan liggend, steeds meer geplet, zoals destijds in je cel – bij elke bijkomende betrokkene inderdaad steeds meer de dader lijkt, of minstens de aanstoker, van de tragedie die jou overkwam. Omdat ze uitgaat van een geïsoleerd en plompverloren feit waar geen kruid tegen gewassen lijkt. Had jij niets geslikt? Dan was er niets gebeurd. Dat ook andere dingen zomaar hadden kunnen gebeuren? Het speelt geen rol meer. Men had jou nochtans met gemak, en met een juridisch veel sterkere basis, nog zes uur langer kunnen laten uitrazen in je cel. Desnoods nóg langer, totdat die amfetamines waren uitgewerkt. Waarom niet? Je zat er nu ook een hele poos. Men had je vader kunnen optrommelen alvorens een soldatesk interventie-team op jou werd losgelaten. Hij had jou misschien kunnen kalmeren. Nu werd hem alleen meegedeeld dat jij van de cel naar de psychiatrie zou worden overgebracht, waar je thuishoorde. De tweede keer werd hij gebeld met de mededeling dat men jou niet aan het verhuizen, maar aan het reanimeren was. Had men jou dat uitstel toegestaan? En had men uitgerekend de ‘bottinekes’ niet opgeroepen? Dan was jij wellicht nog in leven. Ook dat is een gegeven waar geen speld valt tussen te krijgen. Geïsoleerd of plompverloren is het niet. Het vindt zijn oorzaak in een kluwen van structureel gehannes, jarenlange bestuurlijke veronachtzaming en het ad hoc gestuntel van een resem zogenaamde specialisten. Dát vormt de kern van de tragedie. Niet jouw slikgedrag. Wie het tegenovergestelde beweert, begaat een tweede moord op jou.
‘Who will miss him?’ Bewijzen kan ik het niet, Jonathan, maar ik maak mij sterk dat er geen Bijzonder Bijstandsteam zou zijn opgeroepen indien jij je strontzat had gezopen. Trappist, brandy, citroenjenever – de satiricus in mij fluistert bitter: ‘Mort Subite.’ Die middelen zijn gekend er en dus meer geaccepteerd in de kringen die over jou moesten oordelen. Door hun vertrouwdheid ogen ze ook sympathieker. Ik ben, in een vorig leven, lang genoeg garçon geweest om te weten hoe prettig maar fanatiek wij zijn verslingerd aan ons traditionele natje en droogje. Maar ik weet uit ervaring ook hoe agressief bijvoorbeeld een cognac-verslaafde kan zijn. Stel dat ik gedwongen werd om te beslissen welk roesmiddel als enige legaal mag zijn? Op basis van mijn twaalfjarige ervaring als kelner zou ik cannabis aanbevelen. Met blowers heb ik nooit mot gehad, lol des te meer. Toegegeven: gaandeweg kreeg ik ook steeds meer deernis en ruzie met de lethargische zombies die ooit vrienden waren.
Ik zal geen enkel roesmiddel van tevoren verheerlijken. Ik zal wel de gemeenschap voor zot verklaren die van tevoren denkt dat ze de zoektocht naar beroezing aan banden kán leggen. En die daartoe ‘een oorlog’ begint, lukraak de ene groep gebruikers totaal criminaliserend, en de andere helemaal niet. Begrijp me niet verkeerd. Tegen bepaalde roesmiddelen lijkt een optreden mij niet misplaatst, al zou ik eerlijkheidshalve niet weten wélk. Alles wat een overheid doet blijkt contraproductief, van intensief afraden tot hard vervolgen tot negeren. Ik denk nu aan ‘tik’, in heel zuidelijk Afrika. Tik is een extreem verslavende vorm van speed. Iets als crystal meth – trouwens ook een vorm van amfetamine. De gebruiker ervan riskeert, behalve tand-uitval en huidziektes, aanvallen van agressie, achtervolgingswaan en psychose, net als jij. En hij vermagert er ook door. Vandaar, naar verluidt, de bizarre populariteit van crystal meth bij modemodellen (m/v), de uithangborden van ons westerse schoonheidsideaal. Snel gewichtsverlies was, volgens jouw vader, wat ook jij zocht, als herbeginnend bodybuilder en als onzekere jonge bink. Moeten we hem geloven? Gaat het hier niet om een doorzichtige rechtvaardiging vanwege een ouder die zijn kind niet publiekelijk wil afgeschilderd zien als junkie? Wie de interviews met jouw vader heeft gezien of gelezen, weet dat hij de onprettige waarheden over jou niet uit de weg gaat. En ikzelf herinner me, uit mijn jeugd en directe omgeving, inderdaad verhalen van verre familieleden die, toentertijd volkomen legaal, door kwakzalvers met een doktersdiploma amfetamines kregen voorgeschreven als vermageringsmiddel. Vermageren deden ze, de schimmen uit mijn jeugd. Verslaafd werden ze ook. Met alle gevolgen van dien. Tot in het extreme. En ze waren niet alleen. Toen Tom Simpson in 1967 tijdens de Tour de France dood van zijn fiets neerviel op de Mont Ventoux, had hij een ampul amfetamines bij zich. Hij zou de eerste worden van een serie sporters die het spul gebruikten in de hoop hun gewicht op peil te houden en hun prestaties op te vijzelen. Niemand heeft ooit Tom Simpson of mijn verre familielid een junkie genoemd. Jou zal de term worden opgekleefd van bij de eerste dag van een proces – indien het er ooit komt. ‘Junkie!’ Het etiket volstaat, als vooruitgeschoven veroordeling. Ik las het nu al een paar keer, op het net. (‘Just another junkie. Who will miss him?’) Een derde moord is dat misschien niet. Een karaktermoord des te meer. Ze suggereert niet enkel dat jij een junkie wás. Maar dat een junkie minder rechten bezit dan een andere burger.
Een paardenmiddel Wellicht wás de psychose waaraan je leed gerelateerd aan stimulerende middelen. Dan nog is het onbegrijpelijk dat de Broeders Alexianen jou het recht ontzegden te worden opgenomen in hun Psychiatrisch Centrum in Boechout. Ze zijn daartoe wettelijk verplicht en ze zouden de nodige infrastructuur moeten bezitten. Per slot had je ook zonder stimulerend spul psychotisch kunnen zijn. Hun verdediging luidt wellicht dat jij al eens eerder bij hen terechtkwam, en dat jij ook toen onhoudbaar agressief tekeerging. Is dat een verdediging? Vanwege een Centrum dat mensen opvangt die door het lint kúnnen gaan? Dat jij in een politiecel terechtkwam, was dus op zijn zachtst gezegd al onorthodox. Wie stuurde vervolgens dat achtkoppige team op je af ? Gemaskerd, gelaarsd, gespoord en klaar voor zwaar geweld. Is dat de standaardprocedure bij ieder individu dat over zijn toeren gaat? Ik kan aanvaarden dat ‘bottinekes’ goed voorbereid in actie komen tegen uitwassen van de drugshandel, zoals bendevorming, paramilitaire geweldpleging, gedwongen trafiek en grootschalige corruptie. In een narcoticarapport van het Amerikaanse State Department – toevallig een paar maanden na jouw dood verschenen – werd dienaangaande geen fraai beeld geschetst van onze contreien. Een kwart van alle drugs die Europa bereiken vanuit Zuid-Amerika passeert via België, vooral de draaischijf Antwerpen. Corruptie bij dokwerkers en havenbedrijven ‘blijft een probleem’. Je zou dus denken dat zo’n Bijzonder Bijstandsteam dag en nacht bivakkéért in onze haven. Mis. De helft ervan krijgt de tijd om naar een belendende gemeente te trekken. Niet om een zwaarbewapende boevenbende op te rollen, maar om één naakte, psychotisch geworden slikker – o ironie – ‘plat te spuiten’. Met een paardenmiddel waarvan jij, zoals ik in een artikel las,
pas goed in een crisis had kunnen verzeilen. Gelukkig wás je al dood – zo sneert de satiricus in mij – toen het jou werd ingespoten.
Red het land Er zijn eminente stemmen die oproepen om de drugshandel te bestrijden door hem te legaliseren. Bij ons econoom Paul De Grauwe, in Nederland de liberale politicus Frits Bolkestein. Hij schreef – eveneens kort na jouw dood, maar volledig ervan losstaand – in NRC Handelsblad een stuk met als titel: ‘Red het land: sta drugs toe!’ Zo stond het er echt, in al zijn hysterie. Een land kan worden gered door de legalisering van zijn drugshandel. Dapper is zo’n stelling wel. Schreef ik ze neer? Ik werd door de Vlaamse fans van Bolkestein verketterd als een hopeloos wereldvreemde en politiek correcte softie. Een discussie ten gronde wil ik hier niet voeren over onze war on drugs. Het gaat mij om de gevolgen. Er is, vanwege die aanzwellende oorlog, een eveneens aanzwellende stigmatisering van iedereen die niet traditionele roesmiddelen gebruikt. Ook al gaat het om toxicomanen. Dat zijn zieke mensen, zou je denken. Zoals er gok-, game- en eetverslaafden bestaan. Ze lijden ook aan psychologische verslaving, die volgens specialisten het moeilijkst te bestrijden is. Niet zo volgens Theodore Dalrymple, een conservatieve charlatan die hier te lande – en bijna uitsluitend hier – kan rekenen op een respect dat in de buurt komt van aanbidding. Volgens Dalrymple heeft iedereen die slikt, spuit of snuift ‘een carrière’ doorlopen. Een loopbaan, zonder dollen. Zoals iemand die violist of stukadoor is geworden. ‘Je moet behoorlijk je best doen om een geloofwaardige heroïneverslaafde te worden.’ Dat schreef Dalrymple op 7 oktober 2006 in deze krant, in een artikel met als titel ‘Wie verslaafd is, heeft het zelf gezocht’. Verwondering wekken zijn woorden niet. Voor hem en zijn acolieten heeft iedereen altijd alles zelf gezocht. Je hoort ze zelden over belastingfraudeurs, malafide bankiers en dito investeerders. Des te meer over iedereen die het aandurft om te leven van een uitkering. Van alleenstaande moeder tot langdurig werkloze: ook zij zijn verantwoordelijk voor de penarie waarin ze zich bevinden. Kansarmoede? Uitsluiting? Racisme? Eigen schuld, dikke bult. (‘Je had je kansen maar moeten grijpen toen ze zich aandienden. Dan had je wat meer geleken op ons – de succesvollen, de arrivés.’) Agressief narcisme. Zo heet de morele party-drug van dit tijdsgewricht en deze maatschappij.
De vuurlinie Ik hoop dat jouw proces er komt, Jonathan. De Antwerpse kamer van inbeschuldigingstelling besliste twee weken geleden – vier jaar na datum – dat er tien bijkomende onderzoeken komen. Tíen. Dat moge hoopvol klinken. Ik kan maar denken aan één partij. Jouw ouders. Er zijn weinig tragedies zo bitter als die van de ouders van verslaafden. Ik ken er die hun kinderen zelf dienden aan te geven als dieven. Ik ken er die hun huizen barricadeerden om zich te beschermen tegen hun voormalige oogappels. Ik ken er die zich ruïneerden om een verslaving mee te bekostigen en het kind niet te verliezen dat ze al lang verloren hadden. Jouw ouders verlangen naar een proces, naar rechtvaardigheid. Het is het laatste wat ze kunnen doen voor jou, en ze hebben groot gelijk. Maar ze zullen zelf in de vuurlinie komen te liggen. En jij erbij. Ik wens ze stalen zenuwen toe. En jou een bovenmenselijk welbespraakte advocaat.
KERSTPAMFLET
De scheur in ons kwetsbare weefsel
KLAAGZANG OM JONATHAN JACOB In het slot van zijn kerstpamflet richt Tom Lanoye zich tot agent Hollywood, de man die Jonathan Jacob vijf keer op het bovenlichaam sloeg toen hij al gevloerd was. Met een vraag aan Hollywood: dat hij van achter zijn schuilnaam komt, en een gezicht aanneemt. Maar tegelijk met de hoop dat de agent niet gemakzuchtig als enige pion geslachtofferd wordt.
Slot
APOLOGIE ZONDER AUREOOL
Beste agent Hollywood, in de vorige drie delen heb ik een gezicht willen geven aan Jonathan Jacob, de jonge knul die stierf na een interventie van jou en je collega’s. Hij was naakt, alleen, psychotisch, mogelijk agressief en in paniek. Jullie van het Antwerpse Bijzonder Bijstandsteam (BBT) waren met z’n achten, in gevechtskledij, gemaskerd en verbijsterend gewelddadig. Vooral viel jij op, Hollywood. Je ramde tot vijf keer met je volle vuist op het bovenlichaam van iemand die al gevloerd was. Ik heb geprobeerd ruimere kaders te schetsen, tegelijk een apologie schrijvend voor Jonathan Jacob, zonder hem een aureool aan te passen. Dat verdien jij nu ook, hoe weinig geloofwaardig je mij wellicht zult vinden. Schrijvers en ordehandhavers? Gescheiden werelden. Vandaag hoop ik, als besluit, een smalle brug te slaan.
Mister Black or Mister Pink? Maar eerst moet het gaan over jouw codenaam. Iets anders weten we niet van jou. Voorlopig toch. Een dikke week geleden besliste de Antwerpse kamer van inbeschuldigingstelling dat de identiteit van jou en je collega’s vier jaar na de feiten bekend mag worden gemaakt. Jullie advocaat overweegt beroep aan te tekenen. ‘De leden van het BBT werken met een schuilnaam en dragen maskers om hun eigen veiligheid en die van hun familie te vrijwaren.’ (Gazet van Antwerpen) Jullie hebben vast vijanden uit het verleden en jullie anonimiteit is ongetwijfeld nodig bij het schaduwen van tuig in de toekomst. Maar indien een doodslag als deze niet zwaarwegend genoeg is om in alle openheid een rechtszaak te beginnen – wat dan wel? Maar goed, jij heet dus Hollywood en een van je collega’s Vegas. Als team is jullie roepnaam ‘de bottinekes’. Dat laatste klinkt smakelijk, niet zonder zelfspot, bijna sympathiek. Als individu kozen jullie voor namen die niet zouden misstaan in gewelddadige videogames en in de narcoticabendes die jullie moeten bekampen. Ik heb het moeilijk met die schizofrenie. Ze legt een andere bloot. Jullie slachtoffer deed aan bodybuilding. Een sport die teert op theatraal machismo en de glans van een geweldscultuur. Voor zíjn imago is die sport zo bezwarend als het slikken van amfetamines. (‘Pep én halters? Geen kleine jongen, meer een halve crimineel.’) Stel dat zo’n slikkende bodybuilder zich ‘Rambo’ noemt, desnoods als grap? Niemand die ooit nog wil geloven dat het zijn grote droom was, dixit zijn vader, hoefsmid te worden. (‘Halters, pep én Rambo? Dat is een drugskoerier.’) Als jullie er afgetraind bijlopen, bewijst dat viriliteit en toewijding. Jullie schuilnamen moeten dat beeld nog vergroten. Ze verhullen niet alleen de identiteit van hun drager, ze scheppen er een nieuwe bovenop. Roemruchte misdaadbestrijder, glorieuze wreker. Zelfverheerlijking die zich laaft aan bedenkelijke rolmodellen uit pulpseries en actiefilms. Ze doet ronduit denken aan de aanvangsscène van míjn gewelddadige lievelingsfilm. Reservoir Dogs van Quentin Tarantino. ‘Why must I be Mister Pink again? Doe mij deze keer Miami. Of nee! Doe toch maar Hollywood.’
Octopussy zonder 007 Al sinds het ontstaan van BBT’s – zo’n twintig jaar geleden – pleit iedere deskundige ervoor om ze van het gemeentelijk naar het landelijk niveau op te tillen en te doen fuseren met de Speciale Eenheden van de federale politie. Die houden zich nu eenmaal bezig met dezelfde klussen. John DeWit, die ik eerder citeerde, vat dat werk zo samen: ‘Het schaduwen en arresteren van gevaarlijke personen, (alsook) interventies in extreme crisissituaties zoals gijzelingen en ontvoeringen.’ Men moet niet beschikken over de codenaam Madame Soleil om te voorspellen dat het bestaan van twee soorten speciale eenheden – elk met een eigen opleiding en vaak gelegerd in dezelfde stad – tot hommeles leidt ‘op het terrein’. Concurrentie, kortsluiting en tijdverlies. Het Comité P schreef in zijn beruchte rapport van 2004: ‘Sommige lokale politiezones denken dat ze problemen alleen moeten oplossen, zonder rekening te houden met het Octopus-akkoord.’ Dát akkoord kwam er in 1998, als een verlaat gevolg van de affaire Dutroux. Rijkswacht, Gemeentepolitie en Gerechtelijke
Politie versmolten tot één geïntegreerde dienst met slechts twee niveaus, lokaal en federaal. ‘Het moest een einde maken aan de zogenaamde politieoorlog’, weet zelfs Wikipedia te melden. O ja? Waarom bestaan die acht BBT’s dan nog? Het antwoord is niet eenduidig. This is Belgium. Dat een bevoegdheid kán worden overgeheveld van een lager echelon naar het federale? Het is vloeken in de communautaire kerkfabrieken. En dat zoiets de efficiëntie en controle zelfs ten goede kan komen? Je kunt evengoed een communist het nut aanpraten van aandelen of een marktfundamentalist het nut van een sociaal vangnet. Geen blindheid zo schrijnend als die van ideologen en separatisten. Met deze zelfcorrectie, evenwel. De BBT’s kunnen ook in het leven zijn geroepen om alvast te beschikken over zulke teams terwijl de discussie aansleepte tussen de betrokken politieke partijen – acht, vandaar die octopus. Acht armen? Eén gordiaanse knoop. Ook dat is België. Gedoe, getalm, gehannes. En een politieke realiteit die mijlenver staat van, in dit geval, de continuïteit op het terrein. Daar staan dan weer de kwatongen tegenover, Hollywood, die al sinds het ontstaan van de BBT’s wijzen op lokale machtsverstrengeling. Resulterend in gesjoemel met overuren, onkosten en verzekeringen, oogluikend geduld door een burgemeester die niet de les wil worden gespeld door alleen maar federale surveillanten. De trouwste waakhond geeft men zelf te eten, men kent hem bij de naam en legt hem eigenhandig aan de ketting. Een verhouding waarbij de rollen soms gewisseld kunnen worden, als het er om gaat elkaar dekking te bieden in de buitenwereld. De vaudeville was het grootst rond vier klokkenluiders in de politiezone Hasselt. Zij lagen in 2011 aan de basis van een andere geruchtmakende reportage van Panorama. Ze werden uiteindelijk zelf aangeklaagd voor de verrijking die ze hadden aangekaart. Totdat die klachten werden ingetrokken en de Limburgse stilte opnieuw alleen verbroken werd door zondagsklokken. ‘Een eeuwig welles-nietes’, concludeerde deze krant op 29 september 2012. Geen winnaars, alleen verliezers –maar vooral een ongewijzigde structuur. Lessen worden niet gemakkelijk getrokken als het gaat om politiek, bij uitstek in gemeentes. Ligt ook jullie hardnekkige voortbestaan in zo’n balans, Hollywood? Een grotere lokale controle in de ene schaal, administratieve douceurtjes in de andere. Een evenwichtsoefening in gezapig ons-kent-ons.
De amputatie van tentakels Indien ze ooit plaatsvindt wordt de rechtszaak rond Jonathan Jacob ingewikkelder dan een gordiaanse knoop. De inktvissen zijn te talrijk, hun armen te lang en sommige liggen onderling al jaren overhoop, ook zonder dit proces. Het Antwerpse parket lijkt dienaangaande eerder op een film van Louis de Funès dan van James Bond. Ik had alle betrokkenen hier willen oplijsten, maar het voert te ver. Wie ze wil kennen, kan zelf hun namen en functies bij elkaar surfen, van de Broeders Alexianen in Boechout tot de twee toenmalige burgemeesters – Ingrid Pira voor Mortsel, Patrick Janssens voor Antwerpen. Ik kan maar niet geloven dat zij, uit hoofde van hun functie, de schokkende bewakingsbeelden niet hebben opgevraagd en bekeken, en dat ze nooit hebben aangedrongen op vervolging, zelfs maar een tuchtstraf. Zou hetzelfde zijn gebeurd indien ze níét zelf politiebazen waren? Hun opvolgers stralen inmiddels niet uit dat zij de zaak anders hadden aangepakt. Een tricolore sjerp komt nooit alleen. Bij de erfenis hoort een vaste waakhond en diens precaire trouw. Geen enkele burgemeester zet met plezier zijn troepen in de wind. Toch is het daar, Hollywood, waar jij en jouw collega’s bij zo’n proces dreigen te belanden. In de baan van de orkaan. De kans is niet denkbeeldig dat jullie – jij vooral – dit keer de zwaarste klappen te verduren krijgen, door de wild rondvliegende brokstukken. De uitvluchten die golden voor Jonathan Jacob – ‘Had hij niet geslikt? Dan was er niets gebeurd!’ – zullen opeens gelden voor jou. (‘Had hij niet zo hard geslagen? Dan was er niets gebeurd!’) Jij en die dode knul… In hoeverre zijn jullie niet gedoemd elkaars vervormde spiegelbeeld te worden? Allebei gefascineerd door een cultuur van krachtpatserij. Allebei opduikend in een cel waar jullie geen van beiden hadden mogen zijn. Allebei in één dramatische sequens veroordeeld om een bedroevende sleutelrol te spelen in het leven van de ander. En straks mogelijkerwijs allebei de zondebok waarmee een hele gemeenschap haar langdurige structurele falen kan bezweren. Ook dat is een cliché uit iedere driestuiver-misdaadfilm.
De dappere, goedgelovige cop die een trap in de kont krijgt van ‘de administratie’ die hem in de vuurlinie heeft gestuurd omdat niemand anders durfde, niemand anders wilde. Ieder machtsapparaat beschermt de eigen tentakels. Totdat de schade van het beschermen groter wordt dan die van het genadeloze amputeren. Opnieuw collateral dammage. Opnieuw de cynische poëzie, die schuilgaat in een term als friendly fire.
De preventieve aanval De vooroordelen omtrent een amfetamine-slikker vervangen door de vooroordelen omtrent een flik? En twee keer een enkeling blameren voor gezamenlijke rampspoed? Ik zou dat laf, ondankbaar en wraakroepend vinden. Ik zou er even verontwaardigd over schrijven als ik deed in de voorgaande delen van dit pamflet. Ik zou met klembetogen dat het procesJacob moet leiden tot het opdoeken van alle BBT’s, niet tot het gemakzuchtig opofferen van één pion. Maar iemand als ik kan het verschil niet maken. Jullie wel. Jíj wel. Luister niet naar die advocaat. Leg die potsierlijke naam af, samen met de gevechtskledij, de soldatenschoenen, het masker – die hele boerka van het geweldsmonopolie. Krijg een gezicht, word mens van vlees en bloed en doe ons je verhaal. Vertel wat je ambities waren, je dromen en – liefst toch ook – je spijt. Ik geloof het graag, dat je een gezin hebt. Een vrouw en een kroost die je wilt beschermen, en die jouw zorgen en jouw woede delen. Maar Jonathan Jacob heeft een vader, en een moeder die op de achtergrond blijft, ziek van ellende. Probeer ook eens met hen te praten, als ze willen. Gemoedsrust is een kostbaar goed. Misschien werkt het ook voor jou? Reken niet op kwijtschelding, maar op mogelijk begrip.Want we zúllen ze in rekening brengen, de diensten en de toewijding die jij ons bewezen hebt, wellicht al vele jaren. We zúllen ze ons voor de geest halen, de gewelddadige realiteit van ons tijdvak – vijfenzeventig procent van jouw collega’s, onze wetsdienaren, wordt geconfronteerd met steeds harder geweld. Dat werkt ongevallen en, jazeker, opgekropte frustratie in de hand. We zullen luisteren naar je hele pleidooi. Met alle verzachtende omstandigheden, en met de bekentenis dat je deze tragedie uiteraard nooit hebt gewild. Verlang slechts één ding niet. Dat er geen rechtsgang komt. Dat we zelfs de kans niet krijgen om een afweging te maken tussen kwijtschelding en straf. Dat zou onacceptabel zijn. Zolang zijn proces niet plaatsvindt, bestaat er voor de dood van Jonathan Jacob maar één term. Individueel en collectief. Jij en wij. Vluchtmisdrijf in uniform.