ACHTER HET NIEUWS Deze rubriek bevat artikelen die wat dieper graven in onderwerpen van arbeidsgerelateerde zorg. Meestal zijn deze al eerder verschenen in de nieuwsbrief, en soms van een update voorzien. De nieuwsbrief is voor KoM-leden, dus verschijnen artikelen daaruit pas na drie weken in deze rubriek. ///////////////////////////////////////////////// Uit KoM-nieuwsbrief 9 februari 2016 Verminderde inzetbaarheid van oudere werknemers ? ‘OUDE BOUWVAKKER KOST KAPITALEN’ Cobouw, dagblad voor de bouwsector, kopte dit op 2 december. Het baseerde zich op onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). Pensioenuitvoerder APG financierde dat. Zijn oudere bouwvakkers extreem duur? Wat leren we als professionals van zulk onderzoek? Het TSG, Tijdschrift voor Volksgezondheid en Wetenschap publiceert een kritische analyse, de KoMleden krijgen een voorproefje. Duurzame inzetbaarheid in euro’s uitgedrukt Het bij ouderen hogere (1) ziekteverzuim en hun grotere kans op (2) arbeidsongeschiktheid impliceren (3) productiviteitsverlies. De kosten van die drie zijn voor 2010 berekend op € 5.400 per 55-plus bouwvakker. Bij een pensioenleeftijd van 67 is het € 12.400, van een tiende naar bijna een kwart van de bruto loonkosten. Voeg daarbij toename van het aandeel 55-plussers, en er ontstaat een dramatisch beeld: het aflopen van vervroegde uittredingsregelingen en de stijgende pensioenleeftijd kunnen in 2030 een miljard meerkosten betekenen. De onderzoekers verkenden mogelijk beleid: verlichten van het werk en verbeterd gebruiken van de nog vele resterende mogelijkheden. Maar een aantal ouderen heeft al beperkingen of aandoeningen van het bewegingsapparaat. Maatregelen hebben bij hen nauwelijks effect. De onderzoekers rekenden aan de variant van uitplaatsing van dreigend arbeidsongeschikten. Er is te denken aan een collectieve voorziening als er ook voordelen zijn voor de nieuwe werkgever, zoals een ‘no risk polis’. Dat kan de kosten voor de bouwsector reduceren met 12%. Dat wordt 60% als de sector 30% van de oorspronkelijke loonkosten in die collectiviteit stopt, aldus de economen. Cobouw interviewde EIB-directeur Taco van Hoek, en Tinka van Vuuren, senior consultant bij inkomensverzekeraar APG/Loyalis. Zij zien het zo lang mogelijk aan het werk houden van mensen als het beste. Maar ze bepleiten ook een fonds om bijtijds een probleemgroep oudere, bijna versleten werknemers elders in of buiten de bouw te plaatsen. Het zou ook vervroegd uittreden mogelijk moeten maken tegen “afgebrand” raken. Tegen oneigenlijk gebruik door werknemers of ‘free-rider’ gedrag zou de werknemer zelf moeten bijdragen met inleveren van pensioen. Onderzoek moet boven twijfel staan Het artikel in het TSG bekijkt de EIB-berekeningen kritisch. Dan blijken er verbeterpunten, te beginnen met de berekende kosten bij een pensioen op 67 jaar. In 2010 was de gemiddelde leeftijd van uittreding 61,6 jaar. De onderzoekers hebben lineair geëxtrapoleerd naar de hogere pensioenleeftijd, en voor de WIA gerekend met vier resp. zes jaar uitkeringsduur. Daar valt veel op af te dingen. Dat geldt ook voor de aanname dat een nu 35-jarige bouwvakker over 20 jaar even ongunstig scoort in verzuim etc. als zijn 55-plus collega nu. Onmiskenbaar betekent inzet van oudere werknemers kosten. Voor een zuiver debat moet een onderzoek echter aan hoge eisen voldoen. Anders ontstaan sensationele uitspraken (‘dure bouwvakkers’) en onterechte verwachtingen (‘de VUT terug’). Het TSG-artikel noemt verbeterpunten voor eventueel onderzoek in andere sectoren: gebruik uitkomsten van PMO’s of Work Ability vragenlijsten, bezie gebruikelijke loopbanen van werknemers en HR-beleid om dat
1
gunstiger te maken, doordenk consequenties van het ‘healthy worker effect op beschikbare gegevens en vooruitberekeningen. De economische invalshoek is te verrijken met de insteek van arbeidsgeneeskunde en arbodienstverlening. ‘Werken maakt ook gezond’ Een verbeterpunt is ook het bezien van productiewijzen. De bouw kent meer ‘prefabricage’: in fabrieken machinaal gemaakte onderdelen worden op de bouwplaats nog slechts gemonteerd. Dat geeft minder lichamelijke belasting. Ook is er verschuiving naar meer werk aan bestaande gebouwen en relatief minder nieuwbouw. In die kleinschaliger activiteiten kunnen ouderen beter op hun plaats zijn. Kennelijk is er in de bouwsector bereidheid om geld in een collectiviteit te storten voor afvloeien van mensen. Als arboprofessional vind ik het wonderlijk dat de EIB-economen niet gerekend hebben aan de variant van behoud: oudere bouwvakkers met steun van dat fonds laten werken aan grootschalige woningisolatie in bestaande bouw. ///////////////////////////////////////////////// Uit KoM-nieuwsbrief 26 januari EVALUATIE BEZAVA NOG LANG NIET AFGEROND, ASSCHER AL AARDIG TEVREDEN Kamercommissie haalt rapporten en kabinetsopvatting feitelijk van de agenda De ‘Wet BEperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid VAngnetters’ ofwel ‘Modernisering van de Ziektewet’ werkt sinds januari 2013. Vele werkgevers ervaren de wet als onrechtvaardig. Ze blijven mogelijk jarenlang financieel verantwoordelijk voor werknemers die soms maar heel kort in dienst zijn geweest. De vakbeweging wijst op risicomijdend aannamebeleid en een verslechtering van de positie van werknemers zonder vast dienstverband. Frank Cox, bedrijfsarts-jurist bij Rienks Arbodienst, onderzocht de wet al in voorjaar 2014. Hij voerde een enquête uit onder werkgevers. Er werden 303 vragenlijsten ingevuld, merendeels door grote en middelgrote commerciële bedrijven. Er mag een zekere representativiteit worden aangenomen voor deze bedrijven, in het bijzonder voor de grote. Hij concludeert onder meer tot het bestaan van een grote overall ontevredenheid onder werkgevers, risicomijding en -selectie. Dat laatste betreft bijvoorbeeld risicosporten, verzuimhistorie, en de eigen indruk van de werkgever over de gezondheid van de kandidaat. De publicatie in augustus 2014 kreeg aandacht van onder meer VNO dat een vernietigend persbericht over de BeZaVa uitbracht. Minister Asscher heeft 17 december diverse stukken aan de Tweede Kamer gestuurd voor de wettelijk verplichte evaluatie van de BeZaVa. Dat betreft allereerst de UWV-monitor 2015. Bij grofweg één op de drie beoordeelde ZWgerechtigden wordt het ziekengeld na één jaar beëindigd. Er is echter bij de vangnetters (behalve bij uitzendkrachten) geen duidelijke daling in de instroom in de ZW. Ook stuurde de minister een onderzoek van Regioplan naar gedragsreacties op de wet. Dat omvangrijke project had een externe begeleidingscommissie met onder meer VNO. In een enquête met 1726 deelnemende werkgevers onderzocht Regioplan risicoselectie door stellingen voor te leggen. De meerderheid onderschrijft de stelling ‘dat werkgevers door de premiedifferentiatie beter letten op Ziektewetrisico’s bij het aannemen van tijdelijke werknemers’. Het toepassen van risicoselectie in de praktijk is echter moeilijk: het is volgens dezelfde werkgevers niet goed mogelijk ziektewetrisico’s in te schatten bij aanname. Verder concludeert het bureau dat de BeZaVa vooralsnog vooral werkt in de uitzendsector. De minister begeleidde dit met een brief aan de Kamer. Daarin kondigt hij voor eind 2016 een derde rapport aan: resultaten zoals werk vinden door mensen van wie de uitkering is beëindigd en
2
instroom in de WIA. Daarvoor is het nu te vroeg. Alsdan zal Asscher ook een integraal oordeel geven. Hij vindt de eerste evaluatie-uitkomsten al bemoedigend. Verder is volgens hem “.. niet duidelijk op te maken of en in hoeverre risicoselectie daadwerkelijk plaatsvindt.” Het is zinvol rapporten van Cox resp. de overheid naast elkaar te leggen, en bevindingen te delen met de kamercommissie bij haar bespreking van de brief van Asscher. Die gelegenheid blijkt verdwenen. Op 19 januari in een zgn. procedurevergadering besloot de commissie deze brief niet meer te agenderen, want deze was reeds … “betrokken bij het algemeen overleg over Loondoorbetaling bij ziekte op 14 januari 2016.” Daar stond het niet op de agenda, en er is geen woord over het onderwerp gezegd. De Kamer heeft u en mij dus de mogelijkheid ontnomen commentaar te leveren. Dit wordt vervolgd, zal ik maar zeggen. ///////////////////////////////////////////////// Uit KoM-nieuwsbrief 10 januari, update 1 februari 2016 RECHTSZAKEN ROND ‘SLAPEND DIENSTVERBAND’ NA TWEE JAAR ZIEKTE Laat dit dienstverband niet gangbaar worden! Verscheidene werkgevers zien een transitievergoeding na twee jaar ziekte als onrechtvaardig. Kosten voor re-integratie zijn niet van af te trekken van die sinds juli verplichte betaling vanuit de Wet Werk en Zekerheid. Sommigen vonden een uitweg in een ‘slapend dienstverband’. Daar is nu eerste jurisprudentie over. Op Kamervragen in september gaf Minister Asscher als indruk dat slapende dienstverbanden niet vaak voorkomen. Zijns inziens is het geen fatsoenlijk werkgeverschap wanneer vermijden van de vergoeding de enige reden is. Asscher wees er ook op dat een werkgever een werknemer in dienst kan houden bijvoorbeeld vanwege verwachte mogelijke re-integratie. En: “Van de Wwz maakt onderdeel uit dat een werknemer zich tot de rechter kan wenden ..”. Dat is nu twee keer gebeurd. Een werknemer was na twee jaar volledig arbeidsongeschikt voor het eigen werk, maar geschikt voor passend ander werk. De kantonrechter in Rotterdam wees de werknemerseis om ontbinding af. Hij sprak uit dat de werkgever op een redelijke grond kán opzeggen, maar daartoe niet verplicht is. De reden hiervoor mag ook gelegen zijn in het niet wensen te betalen van de transitievergoeding, aldus de weergave van de betrokken advocaat. In een zaak in Almere kreeg de werknemer de gevraagde ontbinding zonder vergoeding. De werkgever stelde als WIA-eigen-risicodrager verantwoordelijk te blijven voor de re-integratie. De rechter vond die inzet nu weinig realistisch, maar behoud van de arbeidsovereenkomst is daarmee nog niet te zien als ernstig verwijtbaar handelen. De rechter zag dus geen grond voor een transitievergoeding. Hij gaf de werknemer overigens de optie het ontbindingsverzoek in te trekken. Geen algemene conclusies te trekken Op een HR-website werd dit gepresenteerd onder de kop “Rechters staan slapend dienstverband toe”. De suggestie is dat de rechters in het algemeen geen ernstig verwijtbaar handelen zien bij zo’n dienstverband. En men waarschuwt dat niet zeker is of dit in hoger beroep stand houdt. Ik schat in dat dit de zaken iets opblaast. De tweede zaak is volstrekt in lijn met de WWZ. Slapende dienstverbanden waren vóór 1 juli ook al rechtmatig mogelijk in specifieke situaties. Waarschijnlijk zijn er toen geen rechtszaken geweest of in de publiciteit gekomen. De details nu doen mij denken dat hoger beroep voor deze werknemers niet zinnig is. Hoe dan ook is dit voer voor advocaten. Op de LinkedIn-pagina van de KoM geef ik links en uitgebreider informatie. Kwesties niet laten lopen De rechtszaken onderstrepen het belang om in discussies rond de WWZ aandacht te geven aan deze kwestie. In Asschers voornemens voor evaluatie van de wet is er geen woord over te vinden.
3
Naar aanleiding van de zaak in Rotterdam adviseert een advocatenkantoor aan werkgevers zich (door hen) “.. tevoren juist te laten informeren of een slapend dienstverband in een specifieke situatie tot de mogelijkheden behoort.” Dat doet je vrezen dat zo’n dienstverband vaker gangbaar wordt na mislukte re-integratie. Zoals aangegeven in de nieuwsbrief van eind augustus 2015, zijn er uiteindelijk alleen maar verliezers bij een ongedefinieerd slapend dienstverband. De vakbeweging zal werknemers alerteren. Betrokken werknemer wil en kan misschien zijn werk hervatten. De werkgever moet dan weer loon betalen, naast bijvoorbeeld loon van een ander op de functie. De transitievergoeding bij ontslag alsdan is mogelijk hoger. Een slapend dienstverband kan neerkomen op kwesties laten lopen. Goede arboprofessionals zetten zich daar tegen in. Daar heeft de werkgever geen advocaat voor nodig. //// UPDATE 1 februari 2016 INMIDDELS EEN DERDE RECHTSZAAK I.V.M. SLAPEND DIENSTVERBAND EN TRANSITIEVERGOEDING Met dank aan Igor Jansen, kan ik in vervolg op de nieuwsbrief van zondag 10 januari, melden dat er informatie is over een derde zaak. Rechtbank Rotterdam, 6 november 2015, Zaaknummer 4517329 / VV EXPL 15-507, Niet gepubliceerd op rechtspraak.nl, zie http://www.brantjesadvocaten.nl/geen-transitievergoeding-bijin-dienst-houdenwerknemerhttp://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2015:8495http:// vaan.ar-updates.nl/samenvatting/AR_2015_1302?back&q=AR+20151302https://www.rendement.nl/nieuws/id17416-rechters-staan-slapend-dienstverbandtoe.html?utm_source=Rechters+staan+slapend+dienstverband+toe&utm_medium=Nieuwsbrief&u tm_campaign=HR+Rendement+-+Prospect+week+53+-+week+01+2016
Mijn beeld is nu als volgt. De zaak in Almere is volgens mij helemaal in lijn met de WWZ. De werkgever stelde als WIA-eigen-risicodrager verantwoordelijk te blijven voor de re-integratie. De rechter vond die inzet nu weinig realistisch, maar behoud van de arbeidsovereenkomst is daarmee nog niet te zien als ernstig verwijtbaar handelen. De rechter zag dus geen grond voor een transitievergoeding. In de twee andere zaken ontbreekt in de beknopte informatie of de werkgever iets heeft uitgesproken over tenminste een intentie tot re-integratie. # Als in deze twee zaken de werkgever verantwoordelijkheid zegt te nemen voor re-integratie, of hij daartoe wordt gehouden, is er weinig nieuws onder de zon. # Als dat geen rol speelt in deze twee zaken, dan hebben we wellicht een zorgwekkende ontwikkeling: bevestiging door de rechter van een ongedefinieerd slapend dienstverband. Dat is meer dan het onfatsoenlijke werkgeverschap, waar Asscher over sprak. En het kan niemands bedoeling zijn geweest dat een slapend dienstverband alleen dient voor vermijden van de transitievergoeding. ///////////////////////////////////////////////// Uit KoM-nieuwsbrief 28 december 2015 SER-AANVRAAG LOONDOORBETALING: ASSCHER VOORTVAREND Of toch niet? “Dit dossier ligt er al heel lang. Ik heb er ook al wel een beetje een sik van gekregen.” Minister Asscher had 2 december bij de Kamerbehandeling van zijn begroting toch toegezegd de SER advies te vragen over loondoorbetaling. Nauwelijks twee weken later ligt die aanvraag bij de SER, uiterst snel. Dit in combinatie met een aanvraag over langdurige werkloosheid.
4
Wat vraagt Asscher? Het kabinet wil een advies “.. over een sluitend stelsel voor een inkomenswaarborg tijdens ziekte voor zowel werknemers als zzp’ers, inclusief de doorwerking hiervan naar arbeidsongeschiktheid ..” De SER moet hierbij in elk geval betrekken het voorstel van het CDA, een algemene basisverzekering loondoorbetaling, en aandacht geven aan kwesties als uitvoerbaarheid van een verplichting voor alle zelfstandigen, premieverdeling en de relatie met de duur van de arbeidsrelatie. Randvoorwaarden zijn aansluiting bij hoe werkgevers problematiek ervaren, draagvlak, evenwaardige wettelijke positie van werknemers en geen te grote toename van de collectieve lasten. De SER wordt gevraagd z’n voorstellen te laten doorrekenen door het CPB. Het kabinet wil het advies vóór de zomer van 2016. De LinkedIn-pagina van de KoM bevat een meer uitgebreide tekst hierover. Opmerkelijke aspecten De aanvraag is ongekend kort en open. Gewoonlijk legt het kabinet - conform voorkeur van de SER - een concrete voorstel voor, eventueel onderbouwd met een CPB-berekening. Het kabinet vraagt de SER nu het CPB de SER-voorstellen te laten doorrekenen. Het heeft nu de tijd niet willen nemen voor de gebruikelijke voorbereiding van een SER-aanvraag. Het kabinet weet heel goed dat het voor de SER nagenoeg onmogelijk zal zijn om in een half jaar tot een gezamenlijk, gedegen en doorgerekend advies te komen. Mogelijk zal deze insteek de materie over de verkiezingen van maart 2017 heen tillen. Bij de begrotingsbehandeling had Asscher gezegd tegelijkertijd ambtelijk te laten werken aan de gedachte collectieve verzekering voor het tweede ziektejaar. Die aankondiging herhaalt hij hier nu niet. In de inleidende tekst voor de SER beschrijft Asscher uitgebreid de samenhang van loondoorbetaling met de WGA en het eventuele eigen risicodragerschap daarin. In de vraagstelling aan de SER komt dat alleen in algemene, abstracte zin aan de orde. Er ontbreekt in de inleiding het veel gehoorde maar nauwelijks onderbouwde argument tegen (het tweede jaar) loondoorbetaling, dat het kleine bedrijven remt in uitbreiden. Eerder konden kabinet noch Kamer het eens worden over enigerlei maatregel wat betreft zzp-ers. Inhoudelijk bijzonder is dat nu op voorzet van het CDA een soort volksverzekering na acht weken ziekte wel een serieuze optie lijkt. Anderzijds is opmerkelijk dat minister Kamp, zeg maar portefeuillehouder zzp-zaken, deze aanvraag niet mee ondertekent. Waarschijnlijk worden in januari, als Asscher zoals hij aankondigt, met de Tweede Kamer over deze aanvraag spreekt, meer onderliggende bedoelingen en verhoudingen duidelijk. Ik krijg er overigens geen sik van, dat Asscher voortvarend in de hand werkt dat het tweede jaar loondoorbetaling nog wel twee jaar wettelijk ongewijzigd blijft. /////////////////////////////////////////////////
5
Uit KoM-nieuwsbrief 14 december 2015 ROBOTISERING, ARBODIENSTVERLENING EN HET TWEEDE SPOOR Robotisering werpt schaduw vooruit, nu al consequenties voor reintegratie Het gonst van discussies en symposia over robotisering. Ik volg dit vanwege de vraag of wij arbodienstverleners beter robotmonteur kunnen worden dan -programmeur. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ziet dat niet als urgent. Zijn rapport “De robot de baas” van 8 december adviseert een ‘inclusieve robotagenda’ “.. die zich richt op het bevorderen van complementariteit tussen mens en machine, met aandacht voor co-creatie, scholing, de kwaliteit van werk en nieuwe verdelingsvraagstukken.” Ik had mijn robotagenda al dank zij Young HR van de Algemene Werkgevers Vereniging Nederland. Die hield 26 november een conferentie over robotisering. Zo’n 70 jonge HR-managers aanhoorden lezingen en discussieerden. Robots worden snel steeds gewoner in de maakindustrie. Dé experts van Nederland, die op de TUDelft, focussen op robotisering voor de zorg. Elders gaat het vaak om ontwikkeling en toepassing van gedigitaliseerde kennis. In het algemeen blijkt complexe arbeid zonder ‘digitale’ regels moeilijk te automatiseren of robotiseren. (Dus de bedrijfsarts die effectief is door afwijking van de richtlijnen mag blijven, vermoed ik dan.) De universiteit van Oxford heeft een methode die helpt inschatten in welke mate banen te computeriseren zijn. Een opmerkelijke uitkomst: daarmee is volgens de aanwezigen 90 procent van het HR-werk door computers te doen! In de maakindustrie was gebruikelijk dat mensen vanuit eenvoudige functies doorstromen naar beter werk; de inpakker kon machinedrijver worden. De complexere machines nu sluiten zo’n loopbaan uit. Dat geeft bij ziekte vaker noodzaak tot tweede spoor trajecten die steeds lastiger worden. HR-instrumenten als strategische personeelsplanning en HR-analytics krijgen een nieuw belang. Dat betekent ook iets voor arbodienstverleners. Een grote opgave is hoe werknemers te betrekken bij de steeds sneller verlopende ontwikkeling. Die is niet per se mét hen maar kan zeker niet zonder hen. Ik bekijk nog hoe ik mijn robotagenda verder kan vullen. Ik zeg alvast dat u niet hoeft te kiezen tussen monteur of programmeur. De robots doen de klusjes zelf
Aantal ernstige ongevallen per miljoen voltijd werkdagen
///////////////////////////////////////////////// Uit KoM-nieuwsbrief 15 november 2015
1,50 1,40 1,30 1,20 1,10 1,00 0,90 0,80 0,70
ONGELIJKE KANS OP ERNSTIGE ARBEIDSONGEVALLEN Onderzoek geeft raamwerk voor analyse over beroepsziekten
Een lagere sociaal-economische status gaat samen met een mindere gezondheid. Leeftijd Ongetwijfeld geldt zo’n ongelijkheid ook voor gezondheid in relatie met arbeid. Een onderzoek over ernstige arbeidsongevallen geeft nu wat cijfers. De uitkomst is mijns inziens niet echt verontrustend. En ik zie aanknopingspunten voor een vermoedelijk zéér verhelderende analyse over beroepsziekten.
15 20 25 30 35 40 45 50 55 60
De Arbowet verplicht werkgevers ernstige arbeidsongevallen van werknemers te melden bij de Inspectie SZW. Het gaat om arbeidsongevallen met dodelijke afloop, blijvend letsel of
6
ziekenhuisopname. Het RijksInstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ging daarmee rekenen. Van 1999 tot en met 2011 zijn ruim 21.000 ongevalsslachtoffers geregistreerd. Die zijn individueel anoniem gekoppeld aan CBS-gegevens. Dat geeft uiterst harde remaakt unieke analyses mogelijk. In 1999 overkwam er werknemers 1,18 ernstig arbeidsongeval per miljoen voltijds contractdagen, in 2011 was dat 0,86. Na correctie voor de veranderde samenstelling van de groep qua leeftijd, sekse, bedrijfstak e.d., is er in die dertien jaar een daling van zo’n 20%! Het maandblad “Safety! Magazine” van 29 oktober bevat meer uitkomsten, soms anders dan de ‘common sense’. In hoogconjunctuur blijken er meer ernstige arbeidsongevallen! Elk jaar werkt ongeveer 93 procent van de ongevalsslachtoffers vroeger of later na het ongeval door, volgens check op WIA-gegevens zonder verlies van arbeidsvermogen; zo’n 4 procent kwam in WAO of WIA. (Het gelijk blijven van dit gegeven roept wel een vraag op voor arbodienstverleners: is in 13 jaar de re-integratie van ongevalsslachtoffers niet verbeterd?) Er is een opmerkelijk hoge ongevalsfrequentie van 50-plussers; de verhoging van de pensioenleeftijd kan volgens mij een stijging van ernstige arbeidsongevallen impliceren: een vervelend element in de discussie over lasten van arbeidsinschakeling van ouderen. Ongelijke verdeling, maar niet bijzonder In de tien meest risicovolle bedrijfstakken werkt 14% van de werknemers. Hen overkomt 36% van de ernstige arbeidsongevallen. De economie kent de Gini-coëfficiënt als maat voor inkomensongelijkheid. Bij een waarde 0 heeft iedereen hetzelfde inkomen, en bij 1 is de ongelijkheid ‘perfect’: één persoon heeft alle inkomen. De Gini-coëfficiënt voor de inkomensverdeling in bijvoorbeeld de VS is 0,41i. Het RIVM noemt voor Nederland 0,33 voor de inkomensverdeling, en 0,37 voor de verdeling van ernstige arbeidsongevallen. Die zijn dus ongelijker verdeeld dan de inkomens. Maar het verschil lijkt me te klein voor een ‘Piketty-debat’. Er is volop te doen voor preventie van arbeidsongevallen, het RIVM-rapport geeft daarvoor punten op de i. Preventie beroepsziekten Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten heeft door het zgn. Peilstation Intensief Melden een bestand over beroepsziekten, statistisch landelijk representatief (te maken). Daarmee is een exercitie mogelijk zoals het RIVM deed over ernstige arbeidsongevallen. Dat kan snel meer informatie opleveren dan de afgelopen 100 jaar uit de wettelijke verplichte meldingen van beroepsziekten kwam. De preventie van beroepsziekten kan met zo’n analyse heel veel gerichter worden aangepakt! /////////////////////////////////////////////////
Uit KoM-nieuwsbrief 1 november 2015 STIJGT HET AANTAL BEROEPSZIEKTEN WEL OF NIET? Pleidooi voor efficiënter en toch beter meten Het aantal bedrijfsartsen dat beroepsziekten meldt en het aantal meldingen stegen in 2014. Waarschijnlijk door onderzoek van de Inspecties SZW en Gezondheidszorg. De schatting van het totale jaarlijkse aantal nieuwe gevallen van beroepsziekten blijft echter gelijk. Aldus het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB).
7
Deze NCvB-registratie bevat al jaren onevenredig veel meldingen uit de bouw waar systematisch PMO uitgevoerd wordt. Een nog langer bestaand zwak punt is de ondermelding, ook bij de stijging in 2014. Vaak gaat een beschuldigende vinger naar de bedrijfsartsen. Deze zouden geen interesse hebben, onvoldoende weten of nalatig zijn. Anderzijds zijn er vragen over het nut: voor preventie werkt dit niet. In het septembernummer van TBV bepleit Algra afschaffen van de meldplicht en een grondige heroriëntatie. Vanuit ervaring in wetgeving stel ik dat een (meld)plicht alleen redelijk functioneert als tenminste twee partijen er een concreet belang bij hebben – dat werkt onderlinge controle in de hand. In het buitenland steunen registraties op betalen van premies en ontvangen van uitkeringen. De meldplicht in Nederland dient alleen inzicht in aantal en aard van beroepsziekten. Sinds zo’n 100 jaar is er ondermelding en discussie, en ik zie dat niet anders worden. Het NCvB werkt sinds 2009 met een Peilstation Intensief Melden (PIM) met ongeveer 200 speciaal opgeleide bedrijfsartsen. Hun ‘verzorgde populatie’ is bekend, en dus zijn meldingen om te rekenen naar incidentiecijfers voor bedrijfstakken en Nederland. De PIM-bedrijfsartsen rapporteerden 242 nieuwe beroepsziekten per 100.000 werknemers in 2014. Dat betekent landelijk 17.400 nieuwe beroepsziekten in 2014, bijna een kwart procent van de werkenden. Dit komt overeen met de eerdere vijf jaren: toen varieerde de incidentie van 237 tot 281 met een gemiddelde van 247 per 100.000 werknemers. Deze getallen zijn ruwweg in lijn met schattingen voor Nederland op basis van omrekening van buitenlandse gegevens naar onze economische structuur. NCvB-registratie Aantal meldingen door aantal bedrijfsartsen aantal arbodiensten PIM, per 100.000 werknmrs
2013 6391 732
2014 8513 1088
113
139
267
242
Kortom, heroriëntatie kan snel tot een conclusie komen. Ik meen dat het PIM een goed alternatief is. Ik durf dat ook zo publiekelijk te stellen omdat ik weet dat de KoM-bedrijfsartsen (nu dan misschien tegen beter weten in) blijven voldoen aan de meldplicht zolang die nog bestaat. Ze zijn en blijven immers toppers! ///////////////////////////////////////////////// Uit KoM-nieuwsbrief 20 september 2015 MAKEN VERZEKERAARS VERWACHTING NIET WAAR? Rapport CPB geeft vooral reden tot verdere analyse en debat Privaat verzekerde bedrijven presteren tot nu toe niet beter in preventie en re-integratie dan nietprivaat verzekerde bedrijven. Verzekeraars lieten na “.. hun toegevoegde waarde te demonstreren door werkgevers te bewegen tot betere preventie en re-integratie.” Dat was wel verwacht tien jaar geleden bij de start van de WIA. De integratie van de verzekeringsmarkten voor loondoorbetaling respectievelijk WGA is er evenmin. Dat zijn bevindingen van het Centraal Planbureau, gepubliceerd op 3 september. In de vorige nieuwsbrief stipten we dit aan, met de belofte er dieper in te duiken. Nu dus.
8
Publicatie gaf speculatie “Private verzekeraars zijn in veel gevallen minder goed” had het Financieele Dagblad in juli al eens gemeld. Het CPB concludeert nu dat ‘publiek en privaat het ongeveer even goed doen’. Haar persbericht eindigde opmerkelijk: “Als privaat verzekerde bedrijven gedurende langere tijd niet beter presteren dan niet-privaat verzekerde bedrijven, dan vervalt een van de argumenten voor de huidige opzet van de WGA-markt met een publieke verzekeraar en meerdere private verzekeraars.” Diverse bladen bouwden voort op deze zin, en zo schoot een discussie verschillende kanten op, met oproepen tot snelle actie. “Privaat verslaat UWV niet bij verzuimpreventie” kopte ArboRendement. Verzekeraars haastten zich in juli en nu te melden dat ze inmiddels beter presteren. Structurele problemen op deze markt? Een hybride markt kent uiteraard problemen. Zo is hier UWV de ‘default’ verzekeraar met acceptatieplicht. Private verzekeraars moeten concurreren om klanten, maar hebben die plicht niet. Hierdoor kunnen ze slechte risico’s weigeren of een hoge premie berekenen. Dan kunnen ze de ‘goede risico’s naar zich toe trekken’. Het CPB ziet in de praktijk geen aanwijzingen dat private verzekeraars daarin slagen! Deze hybride markt heeft een behoorlijk gelijk speelveld (door regulering als de premiehobbelopslag en de regeling van staartlasten; liefhebbers moeten zelf maar naslaan wat dat inhoudt). Het is dan opmerkelijk dat publiek en privaat verzekerde bedrijven vergelijkbare resultaten hebben in (preventie van) instroom in de WGA! Hetzelfde geldt voor re-integratie, uitstroom uit de WGA. Daar zitten mogelijke knelpunten. De verzekeraar heeft voordeel bij die uitstroom, de werknemer zelf heeft meer belang bij nietvolledige re-integratie. Private verzekeraars zouden volgens het CPB het verschil kúnnen maken, vooral bij integratie van de markten voor loondoorbetaling resp. WGA. Dan is financiële verantwoordelijkheid 12 jaar in één hand. Voor verzekeraars is realiseren van die integratie een lastige opgave. De markt voor loondoorbetaling bij ziekte trekt vooral kleine en middelgrote bedrijven, terwijl de vraag op de private markt voor de WGA vooral van grote bedrijven komt. Oplossingen stuiten vooralsnog op onverenigbaarheid van enerzijds het beschermen van kleine bedrijven tegen grote financiële risico’s, en anderzijds het hen stimuleren tot preventie en re‐integratie. Een verplichte verzekering loondoorbetaling en WGA voor alléén de allerkleinste bedrijven zou volgens het CBP een uitweg kunnen zijn. De conclusie lijkt me duidelijk: dit verdient nog nadere analyse en debat, geen overhaaste maatregelen. ///////////////////////////////////////////////// Uit KoM-nieuwsbrief 8 september 2015 ARBEIDSMARKT EN WERKGELEGENHEID DE KOMENDE JAREN Ziet de bedrijfsarts meer of minder middengroepen? In het middensegment van de arbeidsmarkt is de werkgelegenheid gedaald. Middelbaar opgeleide werknemers wijken relatief vaker uit naar banen aan de onderkant. Het Centraal Planbureau constateert dit in haar studie over “banenpolarisatie”. De trends zijn in
9
Nederland nu bescheiden in vergelijking met elders. Is er toch betekenis voor bedrijfsgezondheidszorg? Aannemelijk is dat de vraag naar laag- versus middelbaar/hoogopgeleiden zich ontwikkelt als nu. Routinematige taken worden steeds meer door technologie overgenomen. Vanuit dat toekomstscenario publiceerden het CPB en het Sociaal Cultureel Planbureau een gezamenlijk onderzoek “De onderkant van de arbeidsmarkt in 2025”. De loonongelijkheid neemt volgens hen verder toe, en er dreigt een groter werkloosheidsverschil. Overheidsbeleid wil door de Participatiewet en de Wet Werk en Zekerheid de nadelen beperken, en richt zich verder vooral op ‘de onderkant’. Het kabinet werkt een gericht loonkostenvoordeel uit zodat het aantrekkelijker is mensen met een laag inkomen in dienst te nemen. Bedrijfsartsen en andere arbodeskundigen zien waarschijnlijk al lang een minder aantal middengroepen in de spreekkamers en op de werkvloer. De vraag is wat de trend betekent voor hun inzet. De eerstkomende jaren krijgt de groep werknemers met alleen een havo- of vwo-opleiding het moeilijker, ze zakt af richting banen met een dalend toekomstperspectief. Deze mensen hebben na de middelbare school geen beroepsopleiding afgemaakt. Het gaat om 200.000 mensen in de leeftijdscategorie 25-44 jaar. Ze staan voor de opgave om hun inzetbaarheid te vergroten door ten minste een mbo-4 of zelfs een hbo-opleiding te doen of op een andere manier zo’n niveau te bereiken. Er is te beredeneren dat steun daartoe voor hun werkgever rendabel is. Er zijn ruim 800.000 mensen van 45 jaar en ouder met alleen mbo-1, havo of vwo. Deze werken vaker in beroepen die krimpen en die relatief veel routinematig werk kennen. Voor deze 45plussers zijn de uitdagingen nog groter. Dat is mooispraak voor slechtere employability van deze mensen, bezien vanuit hun omgeving én henzelf. Het concept van “een leven lang leren” is vermoedelijk niet of minder geland bij deze 45-plussers. Er bestaan voor hen minder passende voorzieningen. Waarschijnlijke uitstoot of degradatie benadeelt de gezondheid(sbeleving). Het lijkt me geen speculatie dat bedrijfsartsen de komende jaren een groter aandeel oudere middengroepers in de spreekkamers zien. De beroepsbeoefenaren kunnen nagaan of ze in hun toolbox voor preventie en re-integratie al voldoende aanmoediging en advies voor scholing hebben. /////////////////////////////////////////////////
Uit KoM-nieuwsbrief 26 augustus 2015 De motivatie van jonge bedrijfs- en verzekeringsartsen ‘Werken is belangrijk, maar het moet wel leuk blijven’ Over 10 jaar is de helft van de huidige bedrijfs- en verzekeringsartsen met pensioen. Het gebrekkige imago van de beroepen en de matige instroom in de opleiding betekenen vacatures. Ook het Capaciteitsorgaan voorziet problemen. Recent onderzoek onder jonge beroepsbeoefenaren geeft mogelijk aanknopingspunten voor werving voor de opleiding en het beroep. De SGBO, Sociaalgeneeskundige Beroepsopleidingen in Nijmegen lieten de motieven onderzoeken van jonge artsen met voorkeur voor bedrijfs- of verzekeringsgeneeskunde. Wat beweegt deze 'witte raven'? Onder meer een cultureel antropologe nam vragenlijsten af en hield focusgroepen. De 40 deelnemers waren geboren in 1980 of later, twee derde vrouw, 50-50% bedrijfs- en verzekeringsartsen, 50-50% al dan niet in opleiding, 2 studenten bedrijfsgeneeskunde.
10
UWV trekt aan een ambitieus opleidingsprogramma voor verzekeringsartsen. Ik focus op de betekenis van de onderzoeksuitkomsten voor werving en behoud van jonge bedrijfsartsen, zoals door KoM-ledenbedrijven. De jonge artsen in dit onderzoek behoren tot de ‘generatie Y’. Wanneer verwachtingen niet worden waargemaakt, wisselen ze snel van werkgever. Aantrekkelijke aspecten van het werken als bedrijfsarts zijn de tijd en aandacht voor de cliënt, de prettige arbeid: geen of weinig diensten, hectiek of werkdruk. Aantrekkelijk is ook de verscheidenheid aan medische en psychosociale problematiek en het gevoel iets te kunnen betekenen voor mensen. Als minpunt geldt dat de collega’s vaak een stuk ouder zijn, waardoor ervaringen minder makkelijk worden gedeeld. Wanneer de ruimte voor persoonlijke ontwikkeling ontbreekt is een salarisstijging geen reden om bij een arbodienst te blijven. De onderzoekers hebben de indruk dat de geïnterviewden geen bijzonder hoge eisen stellen. “In de kern willen ze als professional serieus genomen worden en voldoende zeggenschap hebben over hun eigen werk. … Een groot verloop onder de artsen die worden geworven en opgeleid kost zeker meer dan de ruimte en de faciliteiten die de deelnemers vragen om zich te blijven ontwikkelen.” ///////////////////////////////////////////////// Uit KoM-nieuwsbrief 1 juli 2015
BOUW-CAO DRUKT ANDERE VERHOUDING WERKGEVER - WERKNEMER UIT Polderinstituut Arbouw verdwijnt, activiteiten blijven, positie zzp-ers onduidelijk Cao-partijen in de bouw geven werknemers een individueel keuzebudget voor duurzame inzetbaarheid. Ook richten ze een nieuw kennis- en adviescentrum op voor preventie in arbeidsomstandigheden. Daarmee verdwijnt Arbouw, bijna 30 jaar een monument in de Nederlandse polder. Activiteiten blijven, in welke mate is nog een vraagteken. In de ochtend van 13 juni 2015 hebben cao-partijen bouw na bijna 48 uur non-stop onderhandelen een principe-akkoord bereikt. “De cao is toekomstbestendig gemaakt” zegt werkgeversorganisatie Bouwend Nederland. Aan bondszijde spreekt men over ‘een resultaat met plussen en minnen voor beide partijen’. De sector heeft na zes jaar crisis een derde minder werknemers. Over de steeds meer ingeschakelde zzp-ers zijn er nu afspraken over de definitie en voor kwaliteitseisen zoals een volledig veilligheidsdiploma. Er komt een ID-pas op de bouwplaats tegen schijnconstructies. De seniorendagen van werknemers worden afgebouwd. Elke werknemer heeft eens per vijf jaar recht op een onafhankelijk advies over mogelijke acties voor gemotiveerd en gezond blijven werken. Vrijval van diverse premies gaat naar het individueel keuzebudget van de werknemer voor scholing en andere aspecten van duurzame inzetbaarheid. De huidige paritaire instituten zoals Arbouw stoppen per juli 2016. De cao-partijen zijn het gesprek al begonnen over een nieuw en efficiënt kennis- en adviescentrum. Men denkt aan: • eerstelijns informatie en advies aan werkgevers en –nemers over activiteiten voor behoud van vakmanschap en duurzame inzetbaarheid • aanbieden van PAGO’s, de RI&E, bijhouden van de arbocatalogus en sectorspecifieke kennis van arbeidsomstandigheden zoals over asbest en fysieke belasting • voorlichting / campagnes inzake duurzame inzetbaarheid. De bouw verschuift collectieve budgetten geleidelijk aan naar individueel maatwerk. Ze sluit hiermee aan bij de tendens om werknemers meer verantwoordelijkheid én middelen te geven voor de eigen inzetbaarheid. Er lijkt géén sprake van openstelling van sectorale voorzieningen voor zzpers zoals in enkele andere bedrijfstakken. De Zelfstandigen Bouw (ZBo) heeft zich al laten horen. Het onderhandelingsresultaat leggen bonden en werkgevers voor aan de achterbannen, voor een uitkomst medio juli.
11
/////////////////////////////////////////////////
i
Wereldbank 2010-2011, dit cijfer en de uitleg over Gini-coëfficiënt: Wikipedia, geraadpleegd 24-9-2015.
12