ORIENTERENDE GEDACHTEN VOOR OVERWEGINGEN VOOR HET 21E ALGEMENE KAPITTEL Voorbereidingscommissie voor het 21e Algemene Kapittel Rome, 30 januari 2009
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
INLEIDING ..................................................................................... 5
DEEL I Overzicht van de reacties uit de eerste vragenronde............................................................................6
DEEL II Suggesties om uw overwegingen te verdiepen..................................................................................13
DEEL III Plan van aanpak ................................................................ 25
TOT SLOT .................................................................................... 27
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
INLEIDING Beste broeders, leken-Maristen en jongeren, Van 28 november t/m 3 december 2008 is de Voorbereidingscommissie voor het 21e Algemene Kapittel bijeengekomen om kennis te nemen en een analyse te maken van de reacties die u ons aan het eind van de eerste fase in de voorbereidingstijd hebt toegestuurd. Hartelijk dank voor uw bijdrage aan dit belangrijke werk. Als we een snelle berekening maken, zien we dat er bijna 6000 mensen hebben deelgenomen aan het proces van onderscheiding (discernement) waartoe u was uitgenodigd (2500 broeders, 2100 leken-Maristen, 550 personen uit Maristenorganisaties en 820 jongeren). Deze cijfers geven aan hoeveel belangstelling er is voor het komende Algemene Kapittel. Ze zijn bemoedigend voor iedereen. Eveneens danken we u voor de variatie in de reacties die we mochten ontvangen. Bij elkaar opgeteld vormen alle documenten uit de verschillende provincies – die zelf al een samenvatting zijn – een dossier van bijna 400 pagina’s. Voor de tweede fase van voorbereiding op het Algemene Kapittel hebben we drie documenten aangekondigd die u kunt gebruiken als instrument voor reflectie. Het document dat voor u ligt, is daar een van. De andere twee zijn de circulaire van br. Seán (Nieuwe harten voor een nieuwe wereld) en het verslag van de Algemene Raad. De indeling van dit document is als volgt: •
Deel I is een synthese van de reacties uit de eerste vragenronde.
•
In deel II geven we enkele mogelijkheden voor reflectie. Daarmee kunt u uw overwegingen verdiepen en met elkaar in gesprek komen op basis van de gedachten die te vinden zijn in de synthese.
•
In deel III vindt u een plan van aanpak voor de tweede fase, die loopt van februari 2009 tot aan het Algemene Kapittel.
Tijdens de eerste fase hebt u deelgenomen aan de reflectie door groepsgesprekken te voeren, waarvan op provinciaal niveau een synthese is gemaakt. In de tweede fase is er voor de leden van het Algemene Kapittel een specifiekere rol: namens het instituut gaan zij naar ieder van u luisteren. We laten het aan elke provincie en regio zelf over om daar regelingen voor te treffen in samenspraak met de regiocoördinator, die ook lid is van de Voorbereidingscommissie. We nodigen u uit om overeenkomstig de aanwijzingen van uw provincie deel te nemen aan de tweede fase. Met de publicatie van de resultaten van de eerste vragenronde en de verkiezing van de Kapittelafgevaardigden komen we steeds verder in het dynamische gebeuren rond het Algemene Kapittel. Moge dit voor ons allemaal een tijd worden waarin we luisteren naar de Geest, en mogen Maria en Marcellinus ons begeleiden op deze weg. Namens de Voorbereidingscommissie, Br. Maurice Berquet, lid van de Algemene Raad – coördinator
Br. Teodoro Grageda – secretaris
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
DEEL I Overzicht van de reacties uit de eerste vragenronde
Deel I geeft een synthese van de reacties uit de eerste vragenronde, die van juli t/m oktober 2008 in het gehele instituut plaatsvond.
Methode * De eerste vragenronde is onder vier verschillende groepen gehouden, die ieder een eigen lijst met vragen kregen: broeders / communiteiten, leken-Maristen, Maristenorganisaties en groepen van Maristenjongeren. In elke provincie zijn de resultaten hiervan geanalyseerd en samengevoegd door een door de Provinciaal Overste aangewezen persoon of commissie, en vervolgens doorgestuurd naar br. Teodoro Grageda, secretaris van de Voorbereidingscommissie.
vanuit de provincies en het maken een synthese voor de bijeenkomst van de Commissie (28 november t/m 3 december). Bij het maken van de synthese zijn we als volgt te werk gegaan. Allereerst werd vastgesteld wat de vier belangrijkste thema’s waren voor elke afzonderlijke groep in elke bestuurseenheid. We hebben geteld hoeveel mensen of groepen dezelfde mening te kennen gaven. Als twee gedachten dicht bij elkaar lagen, hebben we ze samengevoegd onder hetzelfde kopje. Een laatste lezing gaf ons de mogelijkheid ook de punten die op de vijfde of zesde plaats (of verder) stonden op te nemen.
* Half november is een kleine groep binnen de Voorbereidingscommissie begonnen met het lezen van de reacties
* Tijdens het maken van deze synthese op instituutsniveau werden zeven hoofdthema’s vastgesteld. We hebben er daar
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
bij goed op gelet dat elk continent zijn stem kon laten horen. We vonden het zeer belangrijk dat het hele instituut in onze feedback vertegenwoordigd was. Het internationale karakter van het instituut is een kernpunt dat door br. Seán al vaak is benadrukt. Het resultaat is:
leiderschap, herstructurering; daarnaast werd er aan deze groep nog speciaal een vraag gesteld over structuren met betrekking tot de leiding en begeleiding (animation) van het instituut; •
•
een lijst van 7 onderwerpen vanuit de broeders / communiteiten: identiteit en roeping van de broeder, zending, leken-Maristen en partnerschap, spiritualiteit, broederleven en communiteit, leiderschap, financiële onafhankelijkheid;
•
een lijst van 4 onderwerpen vanuit de leken-Maristen: roeping van de broeder, zending, partnerschap, spiritualiteit;
•
een lijst van 6 onderwerpen vanuit de Maristenorganisaties: identiteit, zending, leken-Maristen, broederleven,
een lijst van 5 onderwerpen vanuit de groepen van Maristenjongeren: identiteit, leken-Maristen, zending, spiritualiteit, broederleven.
Hieronder gaan we gedetailleerd op de afzonderlijke onderwerpen in. De vragen 1 (thema’s / uitdagingen) en 2 (concrete voorstellen) waren voor alle groepen hetzelfde. We hebben de antwoorden van de broeders / communiteiten, Maristenorganisaties, leken-Maristen en Maristenjongeren allemaal bij elkaar gevoegd. De redenen die werden gegeven voor zowel de thema’s als de voorstellen zijn niet opgenomen in de synthese. Ze hebben ons vooral geholpen om te begrijpen wat er met bepaalde uitdagingen of actieplannen werd bedoeld.
A. Evaluatie van vraag 1 en 2: UITDAGINGEN en ACTIEPLANNEN In deze paragraaf vindt u een synthese van de bijdragen aan de eerste vragenronde, afkomstig uit de verschillende provincies. Ze kunnen onder verschillende kopjes of “thema’s” worden ingedeeld: identiteit en roeping van de broeders, zending, leken-Maristen en partnerschap, spiritualiteit, broederleven en communiteit, leiderschap, en financiële autonomie. 1. IDENTITEIT EN ROEPING VAN DE BROEDERS
degelijk iets te bieden hebben.
1.1. Er bestaat enige verwarring tussen elementen die broeders en leken gemeenschappelijk hebben en die specifiek zijn voor de ene groep of de andere. Er is behoefte aan een definitie van de identiteit van de Broeder Marist, aan het verduidelijken van de roeping als broeder of leek. Deze gedachte is verwoord door broeders, leken en Maristenorganisaties in Latijns-Amerika, Afrika, Europa en Oceanië.
1.4. De eerste vorming in haar huidige vorm is geen antwoord op de uitdagingen van het religieuze leven van nu. Het groeiende aantal leken houdt ons bijvoorbeeld zeer bezig. Er wordt voorgesteld de Guide de Formation te moderniseren. Hierop wordt gewezen door broeders, leken en jongeren in LatijnsAmerika en Afrika.
2. ZENDING
1.2. Broeders uit Afrika en Azië noemen het dalende aantal roepingen in het instituut. Sommigen stellen voor opnieuw een roepingenjaar in het instituut te houden, en de volgende suggesties worden gedaan: dat meer mensen zich fulltime bezighouden met het bevorderen van roepingen, dat meer broeders in aanraking komen met jongeren, en dat communiteiten opener worden. Broeders en leken in Afrika en Latijns-Amerika zien trouw en volharding als sleutelbegrippen met betrekking tot de roepingencrisis. Er wordt geopperd de begeleiding van broeders te verbeteren en vernieuwingsprogramma’s voor broeders en leken aan te bieden.
2.1. In Europa wordt vastgesteld dat er meer behoefte aan is het vleesgeworden Evangelie aan te bieden dan een bepaalde leer. De uitdaging is om aandacht te hebben voor waarden in een wereld die materialistisch is, om echt voor evangelisatie te werken. In Latijns-Amerika en Azië wordt vastgesteld dat er behoefte is aan nieuwe evangelisatie in een nieuwe wereld. Evenzo is er de uitnodiging om ervaringen van kerk-zijn te bieden, volgens reacties uit Noord- en Latijns-Amerika. Azië voegt daaraan toe Jezus Christus aanwezig te laten zijn. Al deze reacties zijn afkomstig van broeders en jongeren.
1.3. Volgens broeders en Maristenorganisaties in Oceanië, Azië en Afrika heeft de roeping tot een broederleven weinig aansluiting bij de Kerk en de wereld. Broeders in Noord-Amerika zijn echter van mening dat de Broeders Maristen de Kerk wel
2.2. Iedereen (broeders, leken, Maristenorganisaties en jongeren) is het eens over het belang van solidariteit voor de zending. In Noord- en Latijns-Amerika spreekt men van de “voorliefde voor de armen”, terwijl Azië broeders en leken op
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
roept aanwezig te zijn voor de minstbedeelden. Europa stelt voor jeugdbewegingen te betrekken bij sociale activiteiten. Op de agenda van Latijns-Amerika en Europa staat ook de zorg voor mensen in nood.
ook met name de behoefte aan beter betaalbaar Maristenonderwijs. 2.11. Het Maristencharisma levend houden in onze projecten is voor velen een punt van zorg. Veelal wordt voorgesteld om cursussen over Maristenspiritualiteit en -charisma voor onze medewerkers verder te ontwikkelen. Sommigen stellen voor een internationaal bureau voor Maristenonderwijs op te richten, anderen om in elke bestuurseenheid een “Champagnat-centrum” te voorzien.
2.3. Door broeders, Maristenorganisaties en jongeren in Europa wordt aangedragen nieuwe, gedurfde middelen in te zetten voor de ontwikkeling van aanwezigheid in informeel onderwijs. Latijns-Amerika is sterk van mening dat er meer behoefte is aan nieuwe vormen van aanwezigheid dan aan nieuwe plaatsen van aanwezigheid. Volgens Azië moet deze aanwezigheid rekening houden met bestaande maatschappelijke situaties.
3. LEKEN-MARISTEN EN PARTNERSCHAP
2.4. Broeders, leken en jongeren in Latijns-Amerika en Azië zeggen dat er behoefte is aan nabijheid (proximité). Net zoals Latijns-Amerika is Europa van mening dat broeders nabij de jeugd moeten zijn. In Azië wordt dit aanwezigheid op de wijze van Marcellinus genoemd: op basis van vriendschap. Het gevaar is niet te weten wat de problemen van de jeugd zijn.
3.1. De identiteit van de leken-Marist moet net zo goed worden gedefinieerd als die van de broeder, wordt gezegd door broeders en leken uit Afrika en Latijns-Amerika. Europa stelt voor om daartoe juridische erkenning te verkrijgen. 3.2. Vanuit Europa en Latijns-Amerika wordt gesuggereerd nieuwe vormen van verbondenheid voor leken-Maristen te definiëren, terwijl Afrika oppert om nieuwe manieren om leven en zending te delen te verkennen. Azië vraagt om een studie naar de vraag of niet-christenen bij het instituut kunnen horen.
2.5. Lekengroepen en Maristenorganisaties in Latijns-Amerika en Azië leggen de nadruk op meer zichtbaarheid in de Maristenzending en de Maristeninstellingen. Noord-Amerika zegt ook dat we niet mogen vergeten de Maristenidentiteit zichtbaar te maken in onze projecten.
3.3. Broeders, leken en jongeren in Latijns-Amerika en Afrika hebben het over opheldering omtrent de vraag in hoeverre leken mogen deelnemen aan het nemen van beslissingen. Oceanië spreekt van een evaluatie van de huidige structuren, terwijl Europa open wil staan voor het idee van gedeelde verantwoordelijkheid. In Latijns-Amerika en Oceanië is men het erover eens dat er tussen broeders en leken problemen zijn voor wat betreft het nemen van beslissingen.
2.6. Broeders, leken en Maristenorganisaties in Europa, LatijnsAmerika, Oceanië en Azië zijn het erover eens dat er meer pleitbezorging voor kinderen moet komen. 2.7. Met betrekking tot het verleggen van grenzen geven broeders, leken en jongeren in Europa, Azië, Noord- en Latijns-Amerika aan dat er behoefte is aan uitbreiding van missio ad gentes. Vanuit Noord- en Latijns-Amerika wordt voorgesteld jongeren en leken daarbij te betrekken. Afrika vraagt om een evaluatie van het huidige programma.
3.4. Alle groepen in Latijns-Amerika, Afrika, Noord-Amerika en Azië vinden dat er plannen moeten komen voor gezamenlijke vorming, vooral op het gebied van spiritualiteit. De mogelijkheid een Gids voor betere vorming van broeders en leken samen te stellen wordt geopperd. Daarin zou ook speciale aandacht moeten worden besteed aan vorming voor mensen die een leidinggevende functie gaan bekleden.
2.8. Broeders, leken en jongeren in Latijns- en Noord-Amerika stellen voor het bereik van onze zending uit te breiden naar gezinnen toe. Azië vindt het een goed idee personeel uit te wisselen.
3.5. Het idee van gemengde communiteiten vormt een uitdaging voor ons. Het is een discussiepunt bij alle groepen in Latijns-Amerika en Oceanië. Maar men is het erover eens dat deze gemengde communiteiten moeten worden gesteund en uitgebreid, vooral degene met een specifieke zendingstaak.
2.9. In Latijns-Amerika en Azië vinden alle vier de groepen dat broeders en leken een gezamenlijke visie van de Maristenzending moeten uitwerken om tot een betere samenwerking te komen. 2.10. Formeel onderwijs is een deel van de zending. Broeders, leken en jongeren in Afrika en Latijns-Amerika bevestigen dat de school de beste plek voor zending is en zeggen dat er goede universiteiten en jeugdcentra moeten komen waar kritisch onderwijs met een nieuwe onderrichtmethode wordt gegeven. Verder zeggen stemmen uit Afrika dat scholen moeten worden gemoderniseerd wat betreft informatietechnologie. Azië acht het gunstig het Maristenonderwijs te promoten. Ook wordt geopperd ons onderwijsprogramma te verrijken met vakken als “milieu” en “vrede”. In Noord-Amerika vindt men dat Maristenscholen speciale aandacht moeten hebben voor jongeren uit probleemgezinnen. Afrika, Noord-Amerika en Azië noemen
3.6. Broeders en jongeren in Azië en Europa stellen vast dat er behoefte aan is de Champagnat-beweging te versterken en haar verantwoordelijkheden te geven. 3.7. Volgens broeders, leken en jongeren in Latijns-Amerika, Oceanië en Azië zijn er verschillende manieren om het charisma te leven en te verwezenlijken. In Afrika wordt de wens geuit het te leven. In Oceanië wordt ook gesproken van het belang van het gebedsleven en vanuit Azië wordt herhaald dat we ons leven op Jezus moeten richten. 3.8. Leken in Latijns-Amerika stellen vast dat er behoefte is aan
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
een roepingenapostolaat voor leken, want volgens hen lijken de roeping van de broeders en die van de leken zich weinig van elkaar te onderscheiden.
een geïntegreerd communiteitsleven. Men spreekt ook van het persoonlijke element, waarbij de nadruk ligt op eenvoud en Jezus in het middelpunt. Latijns-Amerika en Oceanië noemen allebei het idee van zichtbaar zijn, broederlijk ingesteld, vertrouwelijk met elkaar en profetisch. Het gaat om een communiteit met een nieuwe stijl, die in de Kerk en in de maatschappij wordt opgenomen, zoals Latijns-Amerika voorstelt. Azië herinnert ons eraan dat dit betekent dat oude tradities niet meer van toepassing zijn. Waarom geen “jaar van de communiteit” in het instituut? Dit is een voorstel uit Europa. Amerika stelt voor om op alle niveaus een onderscheidingsproces in te voeren.
3.9. Solidariteit is een belangrijk punt voor de broeders in Latijns-Amerika, vooral als ze broeders en leken samenbrengt in projecten voor de minstbedeelden.
4. SPIRITUALITEIT 4.1. Volgens de broeders in Oceanië komt de plaats van Maria maar zelden aan de orde. Vanuit Noord-Amerika en Azië horen we dat de Maristengeest de bron van inspiratie moet zijn in alles wat we doen.
5.5. Onze broeders hebben nieuwe vormingsprocessen nodig, vooral in de zin van beroepsopleiding en verdere vorming. Dit wordt door broeders en leken in Latijns-Amerika aangekaart. Azië en Europa onderstrepen de behoefte aan vormingsprogramma’s voor communiteitsleiders en voor het invullen van het communiteitsleven.
4.2. Broeders uit Noord-Amerika en Latijns-Amerika spreken van geleidelijke groei op het gebied van Maristenspiritualiteit. Daarom moeten we beginnen met een groeiproces met een moderne benadering. Structuren en middelen die broeders en leken op dit vlak vooruithelpen, moeten gegarandeerd worden. Bovendien moeten we ernaar streven dat spiritualiteit en leven een geïntegreerd geheel vormen.
5.6. Broeders in Azië geven aan dat het niet raadzaam is vast te houden aan tradities als we ons religieuze leven vandaag willen leiden in een nieuwe wereld.
6. LEIDERSCHAP
4.3. Europa en Latijns-Amerika stellen voor om via forumdiscussies, bijeenkomsten et cetera tot een beter begrip van Water uit de rots te komen.
6.1. Broeders en Maristenorganisaties in Afrika en Azië zeggen met nadruk dat ze maar weinig leiders hebben en dat het hard nodig is leven-gevend leiderschap te bevorderen. In Europa ziet men de leiders van nu als mensen die de daad bij het woord voegen en die een voorbeeld zijn. Azië is van mening dat we meer leken moeten stimuleren om verantwoordelijkheden op zich te nemen.
4.4. Maristenkenmerken die leken in Azië belangrijk vinden, zijn eenvoud, esprit de famille en het volgen van Jezus op de wijze van Maria. 4.5. Volgens jongeren in Latijns-Amerika moet er aandacht worden besteed aan vorming in Maristenspiritualiteit.
6.2. Europa stelt voor door te gaan met de uitgebreide vergaderingen van de Algemene Raad, maar vraagt om eenvoudiger en zuiniger structuren.
5. HET BROEDERLEVEN EN DE COMMUNITEIT 5.1. Het onderwerp gebedsleven wordt door broeders en Maristenorganisaties in Afrika en Azië aangesneden. Verder wijzen reacties uit Afrika op de kwestie van een verzwakt geloof. Jezus in het middelpunt plaatsen is een onderwerp voor zowel Latijns-Amerika als Azië. Er wordt opgeroepen tot meer persoonlijke en gezamenlijke zorg voor het gebedsleven.
6.3. Managementstructuren moeten worden geactualiseerd en er moet worden gekeken naar het voortbestaan van Maristenprojecten. Dit punt wordt aangedragen door Maristenorganisaties in Latijns-Amerika en Afrika. 6.4. Met betrekking tot de structuur van het algemene bestuur stellen leken en Maristenorganisaties in Europa en Oceanië vast dat de Algemene Raad niet genoeg aanwezig is in de regio’s. Er is een nieuw model van algemeen bestuur nodig. Europa en Latijns-Amerika noemen ook allebei de mogelijkheid nieuwe secretariaten te creëren (bijvoorbeeld voor onderwijs en jongeren).
5.2. Door broeders en Maristenorganisaties in Europa wordt de oproep om te getuigen van het Evangelie genoemd. Daarnaast spreekt Latijns-Amerika over de behoefte aan eenvoudig leven en mensen van God worden. 5.3. Begeleiding bij roepingen is een belangrijke kwestie om aandacht aan te besteden, zo vinden leken, Maristenorganisaties en jongeren uit Afrika, die broeders het instituut zien verlaten. In Latijns-Amerika en Azië ziet men de noodzaak de roeping van de broeder te versterken; er is immers een toenemende behoefte aan broeders. Er moet een nieuwe vorm van het begeleiden van roepingen worden bedacht. Zo ook horen we uit Latijns-Amerika en Afrika dat de roeping tot het broederleven aantrekkelijker moet worden gemaakt. Afrika voegt daaraan toe dat formateurs bijgeschoold moeten worden.
6.5. Oceanië stelt voor het leiderschap op het vlak van zending / charisma te scheiden van dat van het religieuze leven; dit ter verduidelijking van de verantwoordelijkheden en besluitvorming tussen broeders en leken-Maristen. 6.6. Volgens Maristenorganisaties in Afrika heeft de herstructurering ertoe geleid dat Provinciaal Oversten minder bereikbaar zijn. Afstanden zijn enorm geworden en slechte communicatie zorgt op veel plekken voor problemen. Azië wijst erop dat nieuwe structuren de Provinciaal Oversten niet meer moeten belasten maar juist meer tijd moeten geven. Vanuit Latijns-Amerika, Afrika en Europa wordt voorgesteld het herstructureringsproces
5.4. Broeders, leken en Maristenorganisaties in Afrika zien in de communiteiten een toenemend individualisme en materialisme, wat de onderlinge relaties verzwakt. In Latijns-Amerika en Azië spreekt men van een nieuw religieus Maristenleven met
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
en de uitwerking daarvan te evalueren.
zelffinancierende projecten op te zetten ter ondersteuning van de Maristenzending of projecten die geld opbrengen om te voorzien in de behoeften van de provincie.
7. FINANCIËLE AUTONOMIE Dit is een punt dat zowel in Afrika als Azië grote nadruk krijgt.
7.2. Maristenorganisaties in Azië en Afrika onderstrepen de behoefte aan stabilisatie op het financiële vlak. Door de herstructurering zijn de bestuurseenheden enorm geworden, en daarmee zijn ook de kosten omhoog geschoten.
7.1. Maristenorganisaties en een aantal communiteiten in Afrika geven aan dat het moeilijk is financieel autonoom te worden. Ze zeggen dat ze te afhankelijk zijn. Sommigen stellen voor om
B. Evaluatie van vraag 3 (voor elke groep anders) Vraag 3 van de eerste vragenronde was voor iedere groep anders. Hieronder geven we een samenvatting van de antwoorden per regio. 1. BROEDERS
2. MARISTENORGANISATIES
Wat stimuleert ons om elke dag ons leven te geven als Broeder Marist?
Deze vraag is niet in alle provincies besproken. Daarom is het onderstaande overzicht geen weergave van de inbreng vanuit het hele instituut. De antwoorden zijn per regio gegroepeerd.
Afgaande op de reacties die we hebben ontvangen, was deze vraag er een om dieper op in te gaan met medebroeders. We geven hier aan welke drie punten het meeste genoemd worden in elke regio van het instituut.
We stellen veranderingen in de structuren van begeleiding en bestuur van het instituut vast die volgens ons geschikt zijn om beter te kunnen antwoorden op de genoemde onderwerpen of uitdagingen en om de actieplannen te kunnen uitvoeren.
In Europa leggen de broeders de nadruk op het woord trouw: trouw aan de roep van God, God houdt van mij en ik wil daar gehoor aan geven. Ik ben ervan overtuigd dat God altijd trouw is geweest. Als religieus geef ik mezelf aan mijn communiteit en aan andere mensen.
2.1. Algemene organisatie Europa en Latijns-Amerika achten het noodzakelijk de leiding te decentraliseren door de regio’s sterker te maken, door in elke regio een lid van de Algemene Raad te laten wonen. Er wordt voorgesteld de grotere Algemene Raad te institutionaliseren. Europa vindt het nodig opnieuw te kijken naar de bezoeken van de Algemene Raad qua duur en inhoud.
In Afrika zijn de drie meest gegeven antwoorden: Jezus doen kennen en beminnen via onze onderwijs- en solidariteitsprojecten voor jongeren en armen. De liefde van God, van Jezus en Maria beantwoorden door wat we op geestelijk vlak doen: gebed, sacramenten (Eucharistie), toewijding aan Maria, recollectio, retraites. We voelen ons gestimuleerd door het getuigenis van onze oudere broeders en martelaren, en ook door de steun die we vinden in het communiteitsleven als broeders onder elkaar.
2.2. Algemeen Bestuur Met betrekking tot het Algemene Bestuur zijn er verschillende benaderingen. Europa vindt het nodig het bestuur te vereenvoudigen en het aantal secretariaten te reduceren. Twee sleutelwoorden voor deze reorganisatie: besparen en eenvoud. Eén provincie stelt voor om meer AlgemeneRaadsleden te benoemen en minder secretariaten te creëren, of anders internationale teams voor een specifiek onderwerp aan te stellen.
In Azië en Oceanië is een diepgeworteld geloof de belangrijkste reden die de broeders stimuleert; de overtuiging dat ik ben waar God me wil hebben. De mogelijkheid tot evangelisatie is een andere reden. En ten slotte is er de vreugde van een vervullend leven, een zinvol leven.
Latijns-Amerika daarentegen stelt voor de bestaande kantoren en secretariaten te behouden, zeker degene voor zending en leken. Twee andere secretariaten worden voorgesteld: een voor jongeren en een voor vorming.
In Noord- en Latijns-Amerika is het belangrijkste punt de liefde voor Jezus Christus en Zijn Evangelie – net zoals Maria, Marcellinus en Jozef. Onze zending Jezus te doen kennen en beminnen bij arme kinderen en jongeren door middel van het onderwijs. Ons geloof en ons antwoord op Gods roep om het Evangelie als Broeder Marist te leven.
2.3. De plaats van de leken Volgens Latijns-Amerika leidt de sterkere plaats van leken in 10
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
het instituut ertoe dat er sprake is van meer medeverantwoordelijkheid en dat leken worden gevormd in de structuren van begeleiding en leiderschap. Daarom moeten we onze Constituties ons eigenrecht aan deze realiteit aanpassen. Latijns-Amerika en Europa vinden dat de leken geïntegreerd moeten worden in de structuren van begeleiding en leiderschap. Eén provincie in Oceanië stelt voor structuren te creëren die een groter onderscheid maken tussen wat samenhangt met charisma en zending enerzijds en het religieuze leven anderzijds. 2.4. Roepingenapostolaat Latijns-Amerika en Azië stellen voor we op zoek gaan naar middelen en structuren om een roepingencultuur en nieuwe wegen daarin te creëren.
3. LEKEN-MARISTEN EN JONGEREN
Maristen op alle niveaus van het instituut worden erkend en bevorderd. Daarvoor moeten er ruimtes voor persoonlijke en geestelijke vorming worden gecreëerd, om het charisma te verdiepen. Er wordt specifiek om financiële steun voor de Champagnat-beweging verzocht. Er wordt voorgesteld een guide de la formation voor leken-Maristen te maken. Leken in Afrika benadrukken dat het noodzakelijk is dat broeders openstaan voor jongeren en leken. Oceanië vindt het belangrijk in positieve zin te blijven werken met leken. Jongeren in Europa willen dat Maristenjeugdbewegingen een sterke impuls krijgen. Jongeren in Latijns-Amerika stellen voor het jeugdapostolaat uit te breiden naar alle bestuurseenheden en een internationale vergadering van Maristenjeugd te realiseren. Daartoe moet er gestimuleerd worden dat alle Maristenorganisaties bij de jeugdbewegingen betrokken zijn. Verder wordt het wenselijk geacht al deze Maristenjeugdbewegingen internationaal of regionaal te coördineren.
Deze vraag werd zowel aan de jongeren als aan de leken-Maristen gesteld. De reële situatie van deze groepen verschilt echter aanzienlijk van regio tot regio. De samenvatting van de antwoorden van de beide groepen wordt per regio geordend.
3.3. Religieus leven
Wat vragen wij vandaag van het instituut van de Broeders Maristen?
Jongeren in Azië en Europa verwachten dat de broeders oprecht getuigen van een leven naar het Evangelie in de wereld van vandaag, dat zij hun leven op Jezus richten, zoals Maria dat deed, dat zij er niet voor terugschrikken hun zekerheden daarvoor op te offeren. Jongeren in Latijns-Amerika en Azië vinden het noodzakelijk dat er in de religieuze roeping van de broeder wordt geïnvesteerd; dit om weer betekenis te geven aan een leven op basis van geloften dat in een open communiteit wordt geleefd. Daarnaast is het nodig te kijken naar nieuwe manieren om roepingen te wekken.
3.1. Delen met leken Voor de leken-Maristen in Latijns-Amerika rijst de vraag naar de plaats van de leken in de structuren van begeleiding en leiderschap van het instituut. Zij geven de volgende wensen te kennen: dat de leken mogen deelnemen aan besluitvorming, dat ze leidinggevende rollen mogen uitoefenen, dat bepaalde taken aan leken worden toevertrouwd en gedelegeerd. Dit veronderstelt vorming in Maristenleiderschap (Azië) en meer duidelijkheid over het niveau van lekenparticipatie al naargelang hun verbondenheid met het instituut. Leken en jongeren in Latijns-Amerika stellen voor meer ruimtes open te stellen om uitwisselingen te bevorderen, het soort ervaring dat vóór het oprichten van gemengde communiteiten is. Meer in het algemeen willen zij graag meer deelname van leken en jongeren aan het leven van het instituut. Sommigen stellen voor pelgrimages van broeders en leken naar de Maristenplaatsen te promoten. Leken in Oceanië stellen voor om mogelijkheden voor nieuwe vormen van Maristencommuniteiten, van roepingen tot het broederleven te onderzoeken. In het verlengde daarvan stellen sommige leken in Latijns-Amerika voor een vorm van “geëngageerd lekenleven” te creëren. Leken in Europa stellen voor om, als er nieuwe scholen of communiteiten worden gecreëerd, dit samen met de hele Maristenfamilie te doen. Jongeren in Latijns-Amerika stellen voor communiteitservaringen voor broeders, leken en jongeren aan te bieden. 3.2. Het bevorderen van de leken-Marist In Europa en Latijns-Amerika willen leken graag dat de leken-
Jongeren in Afrika en Latijns-Amerika vinden het belangrijk dat de broeders in Marcellinus’ voetsporen volgen, dat ze een voorbeeld voor anderen zijn.
3.4. Maristenzending Jongeren in Afrika geven aan dat zij behoefte hebben aan steun en aanwezigheid in het onderwijs van de broeders. Leken in Azië vragen de broeders op hun beurt om kwalitatieve aanwezigheid en nabijheid. Daartoe moeten de broeders worden vrijgesteld van administratieve taken, zodat ze contact kunnen hebben met jongeren en hen begeleiding kunnen geven. Er wordt gevraagd dat de communiteiten aansluiten bij de plaatselijke realiteit. Leken in Latijns-Amerika zouden graag zien dat het Maristenonderwijs toegankelijker is voor de armen. Leken in Oceanië willen dat de Broeders Maristen zinvol aanwezig blijven op de Maristenscholen door er te zijn, deel te nemen en begeleiding te geven. Leken in Azië nodigen het instituut uit zich te wijden aan jongeren in risicosituaties, om nog meer broeders naar arme landen uit te zenden en zelfs om andere onderwijsvormen te onderzoeken waarmee kan worden ingespeeld op dringende sociale behoeften. In het verlengde daarvan wensen jongeren in Latijns-Amerika een aanwezigheid op plekken aan de rand van de samenleving. Daarmee sluiten zij zich aan bij de leken in diezelfde regio, die om een meer profetisch getuigenis vragen en meer actieve inzet voor gerechtigheid 11
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
en armen.
Daarom is het hun advies om leken-Maristen te stimuleren vrijwillig dingen te doen, om ruimtes voor jonge mensen te creëren waar zij met kinderen en adolescenten kunnen werken die ze anders niet zouden tegenkomen.
Sommige leken in Europa vragen om een duidelijker definitie van het concept evangelisatie, om een nieuwe visie van het instituut in de context van de Kerk. Zij zouden graag zien dat er achter elk project een Maristencommuniteit staat.
Tot slot vragen jongeren in Latijns-Amerika betrokken te mogen zijn in de vorming van de broeders en leken met het oog op de zending.
Bij jongeren en leken in Latijns-Amerika leeft heel sterk de wens om het Maristenleven en de Maristenzending te delen.
C. Evaluatie van vraag 4: een GEBEURTENIS uit ONS VERLEDEN (instituut) of een BIJBELTEKST Opmerking: In dit overzicht beperken we ons tot de twee meest voorkomende antwoorden uit elke regio.
1. We zoeken een GEBEURTENIS UIT ONS VERLEDEN (instituut) die ons vandaag het meeste inspireert in onze betrokkenheid en die ons aanzet ons hart te vernieuwen voor een nieuwe wereld.
kinderen te onderwijzen, moet je van hen houden”. Voor jongeren in Noord- en Latijns-Amerika staat het “memorare” op de tweede plaats.
2. We zoeken een BIJBELTEKST die ons vandaag het meeste inspireert in onze betrokkenheid en die ons aanzet ons hart te vernieuwen voor een nieuwe wereld.
1.1. Broeders De gebeurtenis uit ons verleden die het vaakst wordt genoemd, is de “Montagne-ervaring”. Deze staat in elke regio op de eerste of tweede plaats. De tweede gebeurtenis, de “tafel van La Valla”, wordt genoemd door Noord-Amerika, Latijns-Amerika en Europa. Dit beeld wordt gezien als een symbool van ons leven als een familie. Azië en Oceanië hebben ook een dergelijk beeld, maar net iets anders: zij noemen Marcellinus en de eerste broeders die l’Hermitage bouwen. Afrika heeft het hoofdzakelijk over het Geestelijke Testament van Marcellinus.
2.1. Broeders De bruiloft in Kana wordt door de broeders in Azië, NoordAmerika, Latijns-Amerika en Oceanië genoemd. Ook noemen de broeders in Noord-Amerika, Latijns-Amerika en Afrika deze woorden van Jezus: “Laat de kinderen tot mij komen.” De barmhartige Samaritaan wordt door de broeders in Europa genoemd, en de broeders in Afrika citeren een zendingsgerelateerde tekst: “Ga de wijde wereld in en maak discipelen…”
1.2. Leken-Maristen
2.2. Leken-Maristen
Leken-Maristen over de hele wereld noemen dezelfde gebeurtenis: de “Montagne-ervaring”. Daarnaast wordt ook La Valla genoemd door leken-Maristen uit Europa, terwijl men in Noord- en Latijns-Amerika de voorkeur geeft aan het beeld van Marcellinus die samen met de eerste broeders l’Hermitage bouwt.
Leken-Maristen in Europa noemen de Emmaüsgangers. In Afrika is het het citaat uit Ezechiël: “Ik zal het stenen hart uit uw lichaam verwijderen en u een hart van vlees geven”; in Azië en Oceanië de bruiloft te Kana, en in Noord- en LatijnsAmerika de verkondiging van Jezus’ geboorte.
1.3. Jongeren 2.3. Jongeren Voor jongeren in Noord- en Latijns-Amerika komt de “Montagne-ervaring” op de eerste plaats; voor de Europeanen op de tweede plaats. Voor hen is de eerste keus br. Sylvestre die op Marcellinus’ schouders springt. In Azië en Oceanië noemen jonge Maristen deze woorden van Marcellinus: “Om
In Azië en Oceanië noemen de jongeren de Zaligsprekingen en deze opdracht van Jezus: “Zoek eerst het koninkrijk”. In Noord- en Latijns-Amerika noemen ze de scène van de rijke jongeman en deze zin van Paulus: “Liefde is geduldig”.
12
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
DEEL II Suggesties om uw overwegingen te verdiepen
INLEIDING Toen een man eens op bezoek was bij zijn dochter, vroeg zij hem of hij op zijn twee kleinkinderen wilde letten als zij boodschappen ging doen. Ze waren op de computer hun huiswerk aan het maken. Opa wilde zich graag nuttig maken en hij gunde de kleinkinderen een pauze, dus bood hij aan de tekst uit te typen die zijn kleinzoon aan het overnemen was uit een naslagboek. “Als je me laat zien hoe die computer werkt,” zei hij, “dan kan ik je helpen met wat je aan het doen bent.” En zo begon zijn eerste computerles. Bijna een uur lang legde de jongen hem uit hoe Word werkt, en toen hij met zijn zus buiten ging spelen, ging opa binnen alleen aan de slag. Later, bij het avondeten, kon hij er maar niet over uit: “Wat is
die computer een slim ding!” Toen men hem nieuwsgierig aankeek, zei hij: “Hij zei me zelfs het venster te sluiten!” Iedereen schoot in de lach en probeerde uit te leggen dat de computer geen echt raam bedoelde maar een virtueel venster, en dat hij de temperatuur niet kan meten. Maar opa hield voet bij stuk en zei dat de opdracht van het scherm was verdwenen zodra hij het raam dicht had gedaan. Dat was zijn bewijs. Hij had niet door dat dergelijke boodschappen maar kort in beeld blijven staan. Wat ze ook zeiden, het hielp allemaal niets. Twee toevalligheden – het open raam en de opdracht in beeld – hadden hem er volledig van overtuigd dat zijn verklaring de juiste was. Hij was er zeker van! Ja, we bevinden ons in een snel veranderende “nieuwe wereld”. Nieuwe situaties vragen om nieuwe manieren van 13
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
aanwezig zijn om Jezus te doen kennen en beminnen. Het Algemene Kapittel is een genade van God, een gelegenheid tot vernieuwing die bedoeld is om ons te helpen ons in de nieuwe realiteit te vinden en die beter te begrijpen: “jonge wijn in nieuwe zakken” (Mc 2,22). De veranderingen zijn zo universeel dat eenvoudige middelen niet meer volstaan (zie Mc 2,21). We vermoeden dat de nieuwe wereld waar God ons voor uitnodigt zich niet laat vinden in boeken of in gemoderniseerde theologie, hoe behulpzaam die ook mogen zijn. De echte antwoorden zijn in ons hart te vinden, in de kern van waar we werkelijk wonen. De dingen anders indelen zal weinig verschil maken. We hebben “nieuwe harten” nodig die ervoor openstaan om deze nieuwe weg die voor ons ligt te volgen. Het is zinloos je einddoel te willen bereiken zonder eerst de reis er naartoe te hebben gemaakt. Het is de reis die je hart en ziel vernieuwt, niet de finish. Die laat alleen het resultaat zien; hij voegt niets toe. Daarom zou het geen verrassing moeten zijn dat br. Seán ons steeds weer uitnodigt tot een “revolutie van het hart”: op weg te gaan naar een diepe bekering, zowel individueel als ook als instituut. We hebben nog een hele reis voor de boeg!
plan van aanpak. De ideeën die er vanuit het Algemene Kapittel zullen komen over de eerste vier deelgebieden, die volgens ons boven aan de prioriteitenlijst staan, zullen de basis vormen voor een actieplan voor de zes andere punten. Het is onze bedoeling hiermee weer een stap verder te komen in de voorbereiding op het Kapittel. We nodigen u allen uit om over deze onderwerpen na te denken, te praten en ze mee te nemen in uw gebed, samen en alleen. Dat zal ons helpen bij onze gesprekken met de Kapittelleden in onze provincie. Zij zijn nu immers de oren van het instituut voor ons allemaal. Wat wij hen zeggen, zal in hun eigen voorbereiding richtinggevend zijn. En hoewel zij volledig vrij zijn om naar eigen goeddunken met deze onderwerpen om te gaan, zullen zij veel hebben aan wat er vooraf al is gedaan. We benaderen de reflecties over elk van de eerste vier onderwerpen vanuit vijf invalshoeken: - Achtergrond: waarom het onderwerp werd gekozen. - Historische context en huidige situatie: aanknopingspunten aan de hand waarvan we de realiteit van vandaag in historisch perspectief kunnen zien.
Op de volgende bladzijden vindt u een gids die u kunt gebruiken voor persoonlijke en gezamenlijke overweging. Door de realiteit van ons leven op tafel te leggen, hebben we de gelegenheid te vinden waarnaar we echt op zoek zijn. Als we dat dan gevonden hebben, kunnen we ons hart zodanig vernieuwen dat deze veranderende wereld in ons een levendig getuigenis kan zien dat haar de ogen zal openen voor de kracht van het Evangelie.
- Wat mogen we verwachten als we géén vooruitgang boeken op dit vlak: dit is bedoeld om reflectie en gesprek te stimuleren. Sommige situaties zijn afkomstig uit de bijdragen die we in de eerste vragenronde hebben ontvangen. Ook als wij ons zelf niet vooruit bewegen, doet het leven dat wel, en het blijft zich in zijn eigen tempo ontwikkelen. Door te bedenken hoe de uiteindelijke situatie zal zijn, kunnen we een idee krijgen van wat ons nu te doen staat.
We gaan ons in dit proces op vier deelgebieden richten die we – op basis van de feedback die we uit de provincies en districten hebben gekregen – als prioriteiten voor het instituut beschouwen: • • • •
- De weg die voor ons ligt: hierin vinden we mogelijke wegen om vooruit te gaan. Sommige daarvan komen eveneens uit de eerste vragenronde, andere uit de ervaringen van andere groepen in de Kerk. Een waarschuwing: sommige suggesties kunnen alternatieven bieden die elkaar tegenspreken. Omdat ze zo divers zijn, zijn ze niet altijd even logisch als ze als geheel worden bekeken.
de identiteit van de broeder de leken-Marist Maristenzending Maristenspiritualiteit
Deze vier deelgebieden vragen om speciale aandacht en diepgaande reflectie, zodat we tot een duidelijk begrip en een consensus over de betekenis en concrete gevolgen ervan kunnen komen. Ook is het de bedoeling dat ze de aandacht van de meerderheid van de broeders en leken krijgen. Aan het eind van dit deel noemen we zes andere punten die veel voorkwamen in de syntheses die ons in oktober zijn toegestuurd vanuit de provincies en districten: • • • • • •
- De doorslaggevende factor: we proberen het centrale element (of elementen) te benoemen dat de kern van de zaak raakt, dat wil zeggen, dat ene punt dat alles op dit moment lijkt te beïnvloeden en dat, met de juiste aanpak, een oplossing op vele andere vlakken zal opleveren. Opmerking: Tot slot onderstrepen we dat we hebben gezocht naar een benadering die u tot nadenken en gesprek zal aanzetten. Wat er op de volgende bladzijden wordt gezegd en voorgesteld is géén weergave van het denken van de Voorbereidingscommissie noch de Algemene Raad noch de Algemeen Overste. Het is eenvoudigweg een handreiking ter bevordering van meditatie en, voor zover mogelijk, gesprekken op communiteits- of provincieniveau. Elke communiteit en provincie is vrij om zelf te beslissen hoe ze die gesprekken wil voeren – al naargelang de tijd die eraan besteed kan worden –, met wat voor groepen etc.
structuren van begeleiding en leiderschap communiteit vorming roepingenpastoraat jeugdapostolaat missio ad gentes
Deze zes onderwerpen zijn in de Kerk en het instituut al uitgebreid aan de orde gekomen en vragen nu om een duidelijk
14
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
A. De vier hoofdonderwerpen voor reflectie 1. DE IDENTITEIT VAN DE BROEDER
•
Het decreet Perfectae Caritatis beschouwde het religieuze leven als zijnde aan de kantlijn van de hiërarchische structuur van de Kerk.
Voor de eerste vragenronde, die tussen juni en oktober 2008 in alle bestuurseenheden is gehouden, werd het werkboek Op weg naar het 21e Algemene Kapittel gebruikt. Aan het einde van deze eerste vragenronde werd een samenvatting naar de Voorbereidingscommissie gestuurd met daarin de belangrijkste gedachten over enkele traditionele en, zo blijkt, zeer uiteenlopende thema’s: het religieuze leven, het gewijde leven, geloften, trouw, volharding, roepingencrisis, communiteit, vorming, roepingenpastoraat et cetera. Bij elkaar genomen verwezen deze thema’s naar hetzelfde fundamentele onderwerp, dat op dit moment in het leven van het instituut actueel en van groot belang is: de identiteit van de broeder. Alle hierboven genoemde punten, en onze toekomst nog meer, zijn afhankelijk van het antwoord dat we zullen geven.
•
Als antwoord op de twijfels en verwarring die na het Concilie ontstonden, zochten de priesterordes hun toevlucht in hun priesterwijding; vrouwelijke religieuzen werden in de kou gezet en gingen elkaar als vrouwen steunen; en religieuze broeders leken nergens meer bij te horen (ze waren noch vrouw noch gewijd).
•
De congressen van de Unie van Algemene Oversten en het apostolische document Vita Consecrata (1996) hebben een nieuwe poging ondernomen om het religieuze leven in het hart van een Kerk van “communio” te plaatsen, die eerder de vorm van een cirkel dan van een piramide had.
Twee factoren – de opkomst van de leken en het besef dat we onze zending werkelijk met elkaar delen – brengen ons tot de kern van het leven als religieuze broeder: hoe vullen het leven en de zending van de Broeder Marist en het leven en de zending van de leken-Marist elkaar aan, hoe versterken en verrijken ze elkaar? Het antwoord over identiteit wordt onontkoombaar, vooral nu er gemengde communiteiten van broeders en leken ontstaan en andere min of meer formele manieren van onderlinge verbondenheid.
De Kapittels die op het Concilie volgden (1968, 1976 en 1985) begonnen met overwegingen over de positie van de “broeder” (bijvoorbeeld Frères Maristes aujourd’hui en de nieuwe Constituties), maar beetje bij beetje verschoof de aandacht steeds meer naar een nieuwe opvatting van zending in termen van solidariteit en inzet samen met leken. We zien deze tendens op het Kapittel van 1976 met het document Pauvreté et Justice, en verder in 1985 en 1993. Met de ontdekking dat we de zending delen, kwam wederom de vraag naar de bestaansreden van de broeder. De oproep om te “kiezen voor het leven” van het laatste Kapittel (2001) was een aanzet om op zoek te gaan naar de bronnen van onze “inzet”, en opnieuw worden we geconfronteerd met de kwestie van ons “zijn”.
1.1. Achtergrond
Aan de andere kant kan de plaats van de religieuze broeder in de kerkgemeenschap en de manier waarop mensen die zien, verwarrend zijn in een Kerk die steeds meer aandacht heeft voor apostolaat en dat vaak verbindt aan een functie die anderen niet kunnen vervullen. Wat heeft de roeping van de religieuze broeder de Kerk te bieden? 1.2. Historische context en huidige situatie In de Kerk Voor het tweede Vaticaanse Concilie: •
Het religieuze leven verkreeg zijn identiteit uit dehiërarchische structuur van de Kerk.
•
Deze identiteit was gegrond in verschil, in klassenbewustzijn of in de positie “heilig” in tegenstelling tot wereldlijk.
•
Niet-gewijde religieuzen benadrukten vooral dat ze deel uitmaakten van het religieuze leven en niet zozeer dat ze broeder waren, omdat ze van mening waren dat hun identiteit beter gegarandeerd was als ze geklasseerd waren als horende bij het religieuze leven.
Sinds het tweede Vaticaanse Concilie:
In het instituut
1.3. Wat te verwachten als we géén vooruitgang boeken op dit vlak Als we zonder een heldere identiteit verdergaan, betekent dat dat er wat roepingen betreft verwarring zal blijven bestaan, dat vooral de roeping van de broeder schade zal lijden, omdat ze enerzijds de leken toegenegen is – die qua aantallen en aanwezigheid een grote invloed zijn geworden – en anderzijds de priesterdiensten. Deze verwarring en het verlies van wat de broeder uniek maakt kan de volgende gevolgen hebben: •
De inzet voor meer roepingen verliest haar gronden: “Waarom zou ik broeder worden? Ik kan een volledig Maristenleven leiden, zonder de geloften, die het alleen maar ingewikkelder maken.”
•
De persoonlijke crisis van sommige broeders kan verergeren in de zin van wie ze zijn en wat ze doen.
•
Het risico bestaat dat de identiteit van de broeder
15
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
dezelfde wordt als die van de leek; er wordt iets overgenomen van de ander en iets afgezwakt wat specifiek is voor jezelf. •
•
dialoog met andere roepingen in de Kerk, omdat elke identiteit wordt geleefd en groeit in relatie met anderen. Hoe kunnen we komen tot een kerkelijke dialoog over het religieuze leven waarin de roeping van de broeder haar bijzondere en vitale rol speelt binnen de kerkgemeenschap?
Het religieuze leven verliest het profetische aspect en ook de bijzondere manier waarop het “de levende herinnering van wat de Kerk zou moeten zijn” (br. Seán Sammon) tot uitdrukking brengt;
•
Tot slot zal het de Kerk armer maken als een roeping verdwijnt die anders is maar andere roepingen aanvult.
Als we de fundamentele betekenis van onze doop niet opnieuw creëren, dan zal de identiteit van de broeder •
•
1.5. De doorslaggevende factor
ertoe neigen klerikaler te worden door klassenprivileges te zoeken die haar scheiden van de rest van de kerk- en wereldgemeenschap,
De roeping van de broeder had voor de 19e eeuw een duidelijk gedefinieerd profiel in de religieuze ordes, maar visies zoals allereerst die van Jean-Baptiste de la Salle en daarna van Marcellinus Champagnat en andere stichters uit die tijd hebben tot een wezenlijke verandering van dat profiel bijgedragen door het ons mogelijk te maken de waarden in opkomst (zoals vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid) te herlezen vanuit een christelijk standpunt.
of juist naar secularisatie neigen door haar bestaansgrond te vervangen door meer actie, efficiëntie, beschikbaarheid of relaties.
1.4. De weg die voor ons ligt Door te kijken naar de reële tendensen van instellingen en religieuze bewegingen, zouden we verschillende wegen kunnen zien die we kunnen volgen op onze zoektocht naar die nog onontdekte, of verzwakte, identiteit:
Vandaag zien we een culturele verandering van enorme proporties, vergelijkbaar met de verandering die plaatsvond rond het ontstaan van ons instituut. Niets kan aan die verandering ontkomen; veel dingen zullen eraan ten onder gaan en andere zullen erdoor ontstaan; weer andere dingen zullen het overleven maar in een heel nieuwe vorm. We stellen onszelf de vraag: Welk profiel van de broeder heeft toekomstmogelijkheden?
1. De communiteit, als het referentiepunt dat haar leden een gevoel van thuishoren geeft door kwalitatief sterke onderlinge relaties. 2. Een intensief gebedsleven en meditatie op het Woord, waardoor we gestaag en oprecht mensen van God worden.
In tijden van verandering zijn de zwakste dingen het meest kwetsbaar, maar juist daardoor kunnen ze ook de meest flexibele zijn. Dit aanpassingsvermogen is van doorslaggevend belang om te kunnen overleven. We staan voor de uitdaging om het “gezicht” van de broeder te ontdekken dat de Kerk en de wereld die aan het ontstaan is nodig hebben. Het spreekt daarbij voor zich dat we ons meer op het “zijn” moeten concentreren dan op het “doen”, maar tegelijkertijd beseffen we ook dat er niets kan “zijn” zonder dat er iets wordt “gedaan”.
3. Een zending die steeds meer in het teken van solidariteit staat, waarin we bereid zijn grenzen te overschrijden en vooraan staan om te werken in extreme en risicovolle situaties. 4. De radicaliteit van een eenvoudig, sober leven die zichtbaar is in de manier van kleden, eten, werken en wonen, en waarvan het getuigenis de mensen wakker schudt. 5. Zichtbaarheid in het openbaar door uiterlijke signalen die duiden op een verbinding met het transcendente: kledij, symbolen, gebruiken, gebaren, speciale ruimtes en tijden.
De wetenschap dat we allen gedoopt zijn mag een solide basis vormen voor onze verbondenheid met de leken en tegelijkertijd het essentiële referentiepunt zijn voor het feit dat we religieuze broeders zijn, dat wil zeggen, de bron waar we naartoe gaan om de vitaliteit en de specifieke betekenis van onze geloften te vernieuwen.
6. Vereenzelviging met modellen van ons eigen instituut zoals de stichter, de eerste broeders en de martelaren, en het geestelijke erfgoed in zijn geheel. •
Mogelijk is dit allemaal nodig, maar waar kunnen we het beste mee beginnen?
•
Elk van deze aspecten kan worden geleefd met de wens zichzelf te bevestigen ten opzichte van anderen, en daarom kan de waarde ervan voor de identiteit in twijfel worden getrokken. Kunnen we zelfbevestigende houdingen in onszelf zien en daar met anderen over praten?
•
Het fenomeen van de broeder als man die God gewijd is in armoede, kuisheid en gehoorzaamheid strekt veel verder dan de katholieke Kerk. Het komt in verschillende christelijke kerken en in de grote wereldreligies voor. Welke angsten heb ik ten opzichte van mensen met een andere religie? Wat zegt mijn hart me bij het zien van zo veel boeddhistische en orthodoxe monniken die zich volledig overgeven aan contemplatie en solidariteit met de lijdende medemens?
Anders gezegd, is er een specifieke manier van broeder-zijn om elk van de religieuze geloften te leven? of: Is de manier waarop de broeder de geloften leeft minder waard dan die van een priester? Zo ja, dan zou een broeder in mindere mate religieus zijn en minder bekwaamheden hebben. Welke keus hebben we in deze interpretatie? Zien we, naast de geloften, andere aspecten die horen bij de specifieke identiteit van de broeder? We zullen de antwoorden daarop niet alleen in boeken vinden, maar vooral door onze geleefde ervaring van het broeder-zijn te verwoorden en te delen. Zo zullen we de
We weten dat het een must is om open te staan voor de 16
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
antwoorden vinden waarnaar we op zoek zijn.
2. DE LEKEN-MARIST 2.1. Achtergrond Ondanks dat de situatie van leken-Maristen zeer verscheiden is in het instituut, blijkt uit de eerste vragenronde dat dit een onderwerp is dat steeds meer ter sprake komt en urgenter wordt. Het eerste punt van aandacht is identiteit, die niet alleen wordt gedefinieerd op basis van haar aard maar ook van de relaties die het ze anderen aanknoopt. In dit opzicht valt reflectie op de identiteit van de broeder direct samen met die van de leek, en vullen ze elkaar aan. Het feit dat de roeping van de leken-Marist nauw verbonden is met het Maristencharisma nodigt ons uit een nieuwe kijk op het charisma te ontdekken – het is een geschenk voor de hele Kerk – en de leken-Maristen te begeleiden in hun zending, hun spiritualiteit en de manier waarop zij broederschap leven. Met de heiligverklaring van Marcellinus erkende de Kerk hem als iemand die deel uitmaakt van haar universele erfgoed en die niet voorbehouden is aan een kleine cirkel van mannelijke religieuzen. Leken-Maristen willen graag op een dieper niveau delen met de broeders. De aard van dit delen hangt in grote mate af van de persoonlijkheid van degenen die met elkaar delen en van hun verwachtingen. Er zijn broeders en leken die enige afstand willen bewaren, maar de meerderheid wil op elkaars aanwezigheid rekenen, ook als die symbolisch is, of op elkaars steun en actieve deelname als gelijken; ten slotte zijn er broeders die leken het liefste zien in een begeleidende, adviserende of organisatorische functie. Een andere factor is het zoeken naar een soort formele verbintenis voor de leken-Maristen waaruit bepaalde officiële vormen kunnen ontstaan, zoals de Champagnat-beweging van de Maristenfamilie. Als zo iets gebeurt, is het wel de uitdaging om te bedenken hoe zo’n groepering kan passen in de vele aspecten van het leven van de broeders, zoals vorming, hun communiteiten, roepingenpastoraat, gedeelde verantwoordelijkheid. 2.2. Historische context en huidige situatie In de Kerk Voor het tweede Vaticaanse Concilie werd de Kerk vooral gezien als hiërarchisch en klerikaal. Als basis gold het priesterschap, en de leken werden naar de laatste plaats verwezen. Hun roeping en zending was slecht gedefinieerd en verwarrend, en als ze al een functie toevertrouwd kregen, dan was dat onder strikte supervisie van de hiërarchische autoriteit. Na het tweede Concilie zien we de opkomst van een communio-Kerk, die de doop en de universele oproep tot heiligheid als het fundament van elke christelijke roeping beschouwt, met inbegrip van die van de leken. Als voorbeeld citeren we in de volgende paragraaf enkele recente processen in het katholieke Westen. Uiteraard zijn er in andere delen van de wereld ook veranderingen, die in hun eigen tempo verlopen.
Een van de vruchten van deze eerste postconciliaire periode is dat de leken het initiatief nemen om hun eigen “bewegingen” op te richten, die openstaan voor de hele kerkgemeenschap (zoals Focolare, Sant’Egidio, Taizé, Emmanuel en diocesaan-groepen). De wereld wordt gezien als het specifieke veld voor de lekenroeping. Tegelijkertijd stelt het religieuze leven zich open voor het erkennen van leken als mensen met wie ze samenwerken in de zending. In de vroege jaren 90 wordt er harder aan gewerkt om niet alleen in de wereld maar ook in de Kerk een eigen plek te zoeken voor de leken. Roepingen en apostolaatprojecten beginnen hun exclusieve plaats te verliezen en worden voor het eerst gezien in relatie tot elkaar, als een netwerk, zodat de kerkgemeenschap niet langer het competentiegebied van een enkeling is maar van iedereen, en niet alleen voor de financiële ondersteuning. Christifidelis Laici (Johannes Paulus II, december 1988) waagt zich aan een antwoord op deze situatie. Het religieuze leven begint de leek als een compagnon of “partner” te zien, op gelijke voet, in eerste instantie in de zending, maar geleidelijk aan worden ook andere facetten van het charisma gedeeld, zoals spiritualiteit en broederschap. De laatste jaren is er steeds meer sprake van een zoektocht naar de unieke bijdrage van ieder in dit “kerkelijke netwerk” van roepingen en apostolaat. De nadruk ligt op de pluraliteit van de kerkgemeenschap, die wordt verrijkt door de uiteenlopende en elkaar aanvullende bijdragen. Niet alleen de zending, maar het charisma als geheel wordt een plaats van ontmoeting tussen religieuzen en leken, een plaats die ze met elkaar delen. In het instituut De klassieke manieren om in contact te komen met de “Maristenwereld” waren een direct resultaat van ons werk op school: leerlingen, ouders en oud-leerlingen. Het aannemen van leken als leraren werd in eerste instantie gezien als een onontkoombare uitzondering of een tijdelijke situatie. Onze ervaring van directe samenwerking met hen en de richting die de Kerk de afgelopen jaren ingeslagen is, hebben ons de ogen geopend voor het onverwachte geschenk dat hun aanwezigheid voor ons is. Halverwege de jaren 80 ontstond de Champagnat-beweging van de Maristenfamilie. In 1993 werden leken voor het eerst uitgenodigd voor het Algemene Kapittel en ook voor vele Provinciale Kapittels. Niets ten nadele van het aantal broeders die l’Hermitage bezoeken, maar het aantal lekenbezoekers groeit en overtreft het aantal broeders zelfs. Het Algemene Kapittel van 2001 lanceerde de oproep om “de tent wijd te openen”. In het kader van het project “één hart, één zending”, dat tot de bijeenkomst in Mendes leidde, hebben broeders en leken als gelijken deelgenomen aan gesprekken over de Maristenzending. En tot slot hebben we gepoogd onze gezamenlijke spiritualiteit op papier te zetten met het document Water uit de rots. 2.3. Wat te verwachten als we géén vooruitgang boeken op dit vlak We vermoeden dat er al naargelang de regio en de situatie van de leken daar verschillende ontwikkelingen te verwach17
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
ten zijn.
de Maristentraditie en -spiritualiteit;
Als we naar de toekomst kijken, zien we duidelijk hoe urgent en belangrijk het is om leken-Maristen te hebben die sterk geankerd zijn in Marcellinus’ spiritualiteit en het charisma. Dit is een noodzaak die de komende jaren gegarandeerd zal moeten worden.
•
vorming die zich vooral richt op de menselijke en spirituele ervaring die de apostolische inzet voedt;
•
vorming die zich vooral richt op de vooruitgang en kwaliteit van ons werk in het onderwijs.
Ondernemen we geen actie op dit gebied, dan kan dat heel betreurenswaardige gevolgen hebben:
2.4.3. De oproep om onze zending, spiritualiteit en ons leven met elkaar te delen, zet ons aan om op zoek te gaan naar verschillende activiteiten voor onze communiteiten:
In sommige regio’s nemen leken functies over omdat er geen beschikbare broeders zijn, maar deze leken hebben alleen oog voor het feit dat zij een organisatie met een prestigieuze academische traditie erven. Administratieve beslommeringen zullen de laatste energie van deze generatie broeders en leken-Maristen opslokken en uiteindelijk komt het zover dat de betreffende scholen lucratieve instellingen zijn. Waar dat het geval is, zullen de broeders bijna tegelijk met de leken-Maristen verdwijnen, en met hen verdwijnt dan ook het Maristencharisma en de Maristenaanwezigheid. In andere regio’s zal het ontbreken van een visie die mensen stimuleert om te werken aan een sterkere verbintenis, gecombineerd met sleur en uitputting, ertoe leiden dat leken elders gaan zoeken naar de warmte van een spiritualiteit en nieuwe vormen van engagement. De broeders raken dan geïsoleerd in hun kleine wereldje, zonder contact met de wereld om hen heen. Dit is de laatste etappe voor de hierboven beschreven situatie, maar ze is minder snel merkbaar doordat er momenteel meer mankracht beschikbaar is.
Onze identiteit hangt samen met de relaties die we hebben. Zolang we niet tot een expliciete beschrijving van de relatie tussen broeders en leken-Maristen komen, blijft het moeilijk om onze identiteit helder voor ogen te hebben, de relevantie ervan te zien en de aanwezigheid ervan in onze structuren te verwoorden.
2.4.1. Veel religieuze instituten praten over de plaats van de leek in hun charisma.
Andere leggen juist de nadruk op de overeenkomsten en noemen de unieke aspecten van elke roeping als een vorm van hetzelfde charisma.
Wat tegenwoordig veel gemakkelijker is, is het creëren van een gemeenschappelijke omgeving waar we iets met elkaar delen (gebed, ontspanning, viering, maaltijd). Dit als een soort vorming waar we samen voor kiezen om elkaar te helpen onze identiteit opnieuw vorm te geven in een geest van communio en respect.
2.5. De doorslaggevende factor
2.4. De weg die voor ons ligt
•
•
Bij elk van deze manieren van zoeken zijn er alternatieven. Welke heeft mijn voorkeur en waarom?
Kunnen we vaststellen hoe de situatie in onze provincie is? Zijn er alternatieven voor de situaties die hier worden beschreven?
Sommige geven er de voorkeur aan de verschillen in levenswijze te respecteren, de overeenkomsten duidelijk te definiëren, zoals zending of een ander aspect van de spiritualiteit, en gescheiden van elkaar te leven.
Een communiteit waar broeders en leken-Maristen samen onder één dak leven lijkt een tijdelijke ervaring met het doel bepaalde competenties te ontdekken, te leven en te verwerven. Door allerlei verschillende ervaringen op te doen, goed voorbereid en goed geëvalueerd, krijgen we een solide basis om op lange termijn op te bouwen, levende communiteiten van broeders en leken.
2.4.4. Tot slot moeten we bekijken hoe we extra steun kunnen geven aan vlakken waar deze ontwikkeling nog in de kinderschoenen staat en moeizaam vorderingen maakt. Sommigen zijn van mening dat we niets moeten forceren en het zelf zijn gang moeten laten gaan, terwijl anderen vinden dat we dan de genade van het moment aan ons voorbij laten gaan.
En ten slotte voorzien we dat de afwezigheid en terughoudendheid van autochtone leken in bepaalde regio’s van het instituut sterk gaat contrasteren met het grote aantal leken uit andere landen die betrokken zijn bij internationale samenwerkingsprojecten. Als daar geen geschikt antwoord op komt, dan zullen die regio’s het verhaal van andere plaatsen herhalen, misschien zelfs wel een stuk sneller.
•
•
Ons antwoord op deze uitdaging is bepalend voor de manier waarop we de vorming van leken-Maristen moeten steunen, de omgeving die we creëren, de aard van de gedeelde verantwoordelijkheid, en de vorm en invulling van gemengde communiteiten van broeders en leken-Maristen. Vandaag is het dan niet alleen noodzakelijk dat we onze kennis van elkaar blijven uitbreiden en dat er gezamenlijke vorming is, maar ook dat we beginnen na te denken over de vormen van verbondenheid. De ervaring tot nu toe heeft geleerd dat er verschillende modellen zijn:
2.4.2. Ongeacht het profiel dat wordt gekozen voor de identiteit van de leken-Marist, vorming lijkt een onderdeel dat absoluut noodzakelijk is. Men gaat hierbij altijd uit van de basisinhoud van het christelijke geloof, maar de specifieke Maristenvorming kan verschillende richtingen hebben: • vorming die zich vooral richt op een grondige kennis van
•
18
In hetzelfde huis wonen en aan dezelfde tafel eten, dat wil zeggen dat broeders en leken in één communiteit wonen, elkaars verschillen respecteren maar alles delen wat ze met elkaar gemeen hebben met als doel een gedeeld communiteitsleven.
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
•
•
Aparte tafels in hetzelfde huis, dat wil zeggen dat broeders en leken op basis van dezelfde spiritualiteit en hetzelfde charisma in communio leven en dezelfde zending delen, maar dat ze niet gemengd wonen: de broeders hebben hun eigen communiteit en de leken hebben hun eigen fraterniteit of zelfs communiteit. Aparte huizen inrichten maar met een ontmoetingsplaats voor iedereen, dat wil zeggen dat broeders en leken wel dezelfde zending delen maar niet per se hun leven met elkaar delen in een fraterniteit, communiteit of andere samenlevingsvorm.
een zekere spanning bestaat tussen bepaalde elementen van onze zending; hoewel er wordt gezocht naar een balans daartussen, is die nog niet gevonden. •
Het streven naar kwaliteit tegenover evangelisatie en armoede: de wens om aan huidige pedagogische eisen te voldoen en de verantwoordelijkheid om kwaliteitsonderwijs te bieden botst wel eens met de kwaliteit van de evangelisatie, het getuigenis van armoede of onze roeping ons voor de armen in te zetten.
•
De diversiteit van onze activiteiten tegenover de zichtbaarheid en Maristenidentiteit in die activiteiten: als onze projecten, die zeer verscheiden zijn, geen duidelijk vastgelegde richtlijnen en doelstellingen volgen, dan kan dat zeer schadelijk zijn voor de zichtbaarheid en de identiteit van onze Maristenzending, ook al vinden we wellicht bewonderenswaardige voorbeelden van mensen die zichzelf in zulke projecten geven.
•
De realiteit op het vlak van roepingen tegenover de leefbaarheid van onze projecten: de situatie van het aantal roepingen tot het broederleven is een bron van zorg met betrekking tot de leefbaarheid van onze projecten, ook als daar sprake is van een sterk team van leken. Als we broeders in nieuwe activiteiten inzetten, dan onderstreept dat de benarde situatie van sommige projecten, en het is niet gemakkelijk om daar een evenwicht in te vinden.
Welk model spreekt mij aan en waarom? Als we iets samen willen leven, dan moet dat natuurlijk op harmonieuze wijze gebeuren. Het is geen beslissing die de broeders nemen zonder de leken daarin te kennen of andersom. Soms ontstaat er twijfel over wie het initiatief moet nemen en wat de rol van het instituut moet zijn in dit proces. Voorlopig blijft het instituut de historische en spirituele connectie met Marcellinus’ charisma en de formele uiting van het voortbestaan daarvan. De deelname van het instituut is nodig om de authenticiteit te garanderen van andere uitingsvormen van dit charisma, zonder dat het daarin per se een leidinggevende rol speelt. Desalniettemin kan er sprake zijn van nieuwe, door de Maristentraditie geïnspireerde uitingsvormen, die geheel los van het instituut ontstaan. In dat geval is Marcellinus’ charisma één element dat bijdraagt aan het ontstaan van een nieuw charisma in de Kerk. Het is een bekend fenomeen in de geschiedenis van de spiritualiteit en het religieuze leven.
3. IN HET HART VAN HET CHARISMA: DE MARISTENZENDING 3.1. Achtergrond Dit onderwerp combineert vergelijkbare ideeën en bijdragen van alle groepen en alle regio’s, zoals we hebben gezien in Deel I van dit document. De achtergrond ervan is de overtuiging dat onze reden om deel uit te maken van een zending die een gemeenschap bij elkaar brengt een bepaalde spiritualiteit doet ontstaan. We zullen kijken naar aspecten van de eerste vragenronde die onze aandacht hebben getrokken, misschien door de manier waarop ze vanbinnen weerklinken of door het vuur waarmee ze worden beschreven. 3.1.1. Allereerst staan we stil bij enkele gevoelige punten die voor een groot aantal deelnemers in de eerste vragenronde belangrijk zijn, die hun grootste zorg omtrent de zending weergeven: • • • •
toewijding aan de armen en minstbedeelden echte aanwezigheid bij de jeugd van vandaag gedeelde verantwoordelijkheid met de leken-Maristen voor onze zending de aanwezigheid van Evangelische waarden in onze projecten en apostolische activiteiten
3.1.2. Ten tweede zijn er bijdragen die erop wijzen dat er
3.1.3. Ten slotte zijn er reacties die van “nieuwe grenzen” spreken en nieuwe referentiepunten bieden voor een evaluatie van onze Maristenzending vandaag, nu we daarover nadenken en haar op de toekomst richten. Sommige van deze punten sluiten aan bij onderwerpen die steeds actueler worden in onze samenleving, en ze leiden tot een nieuw taalgebruik en een nieuwe opvatting van zending: • • • • • • • •
kinderen in risicosituaties vluchtelingen en ontheemden immigranten in ontwikkelingslanden slachtoffers van milieurampen kinderen met psychische problemen uit ontwrichte gezinnen mensen die op hun werk worden uitgebuit rechten van het kind gerechtigheid voor kinderen
De Maristenzending is in het verleden tot stand gekomen met naastenliefde of catechese als uitgangspunt. Vandaag wordt ze gepresenteerd als een dienst, een project, een charisma. Desalniettemin verschijnen de vlakken gerechtigheid en mensenrechten aan de horizon; deze geven ons nieuwe referentiepunten, en vanuit deze invalshoeken krijgt onze hele zending nieuwe betekenisnuances. 3.2. Historische context en huidige situatie In de Kerk Laten we eens kort kijken naar de veranderde opvattingen van vier woorden die samenhangen met de christelijke zending. 19
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
3.2.1. Zending. Vroeger had alleen de clerus een zending, terwijl alle aangelegenheden op wereldlijk gebied door de leken werden uitgevoerd en niet door religieuzen werden overwogen. Het tweede Vaticaanse Concilie heeft de rechten van leken als onderdeel van de christelijke zending ten volle bevestigd.
gevormd en gevoed door ons rijke spirituele erfgoed, zal veranderingen noodzakelijk maken die een verrijking zijn voor onze verschillende, maar elkaar aanvullende roepingen als leken-Marist en broeder.” (p. 1) 3.3. Wat te verwachten als we op dit vlak stil blijven staan
3.2.2. Onderwijs. Eeuwenlang werd het onderwijs beschouwd als iets wat bij het werk van de clerus hoorde. De Kerk gaf onderwijs aanvankelijk als een middel om catechese te geven, maar vandaag de dag geldt het eenvoudig als een mensenrecht, niet meer en niet minder.
De passie voor de Maristenzending – Jezus doen kennen en beminnen bij arme kinderen en jongeren – dát was het vuur dat tot onze oprichting heeft geleid. Onze zending zal vol leven zijn als ze vanuit eenzelfde passie en vuur wordt geleefd. Als ons geloof verzwakt en als de vitaliteit van onze spiritualiteit en ons Maristencharisma verdwijnt uit ons leven en onze zending, dan zullen we niet langer het licht en het zout der aarde zijn voor de jeugd van vandaag.
3.2.3. Evangelisatie. In eerste instantie werd evangelisatie strikt verbonden met bekering – een verandering van religie – en het dopen van heidenen. Vandaag roept ze de uitnodiging uit het Evangelie in ons wakker die zich vooral laat overbrengen door een toegewijd getuigenis, door ervoor open te staan om het bijzondere geschenk dat we hebben gekregen te delen met anderen. Dit alles krijgt een nieuwe betekenis als het wordt geplaatst in de context van de interreligieuze en interculturele dialoog.
Hoe kunnen we dit vuur elke dag doen oplaaien in ons leven en onze zending? De oproep van Marcellinus, “We hebben broeders nodig!”, is er een die we vandaag vaak horen, vooral van onze lekenMaristen.
3.2.4. Apostolaatsprojecten. Deze kregen een aanvullende functie voor ons toen de maatschappij nog niet wist hoe deze diensten konden worden aangeboden aan de mensen. Nu de samenleving inziet dat er behoefte is aan maatschappelijke diensten en daar haar eigen netwerk voor heeft gecreëerd, ontstaat er concurrentie met de apostolaatsprojecten, die hun recht van bestaan in een pluralistische democratische maatschappij moeten claimen. Vandaag begint de kerkgemeenschap zich echter af te vragen welke profetische uitdaging deze projecten de samenleving zouden moeten bieden voor zich te storten in een strijd om te overleven, waartoe ze worden gedreven door de markteconomie en consumptiemaatschappij.
Hoewel de roepingensituatie niet overal in het instituut dezelfde is, is het wel in alle delen zo dat er maar nauwelijks genoeg broeders zijn voor het werk dat we willen doen. Deze realiteit wordt geaccentueerd door de versnelde vergrijzing van sommige regio’s. Als we geen duidelijke, moedige beslissingen nemen, zal het onvermijdelijk tot de volgende situaties komen voor wat betreft onze mensen en projecten: •
Gepensioneerde broeders. Veel broeders die hun pensioensleeftijd bereiken, zijn niet klaar voor die stap en hebben grote moeite met hun vertrek uit het onderwijs. Sommigen ervaren het zelfs als “weg uit de zending”. Door naar de samenleving te kijken, zien ze welke mogelijkheden er ontstaan met deze stap en hoeveel vrije tijd er dan is om naar eigen believen in te delen. Maar niet iedereen gebruikt die vrijheid eender. Hoe kunnen we elkaar helpen ons pensioen te zien als een nieuwe gelegenheid om een Maristenapostel te zijn die de jeugd van vandaag aantrekt en inspireert?
•
Actieve broeders. Als we de huidige tendens niet corrigeren, kan het zover komen dat we gevangenen van het management worden, constant bezig zijn met het regelen van zorgplekken voor zieken, ieder met zijn eigen persoonlijke zending zonder dat er een collectief project is, vervreemd van kinderen, jongeren en armen. Een dergelijk scenario ontkracht elk argument voor een roepingenpastoraat.
In het instituut Laten we eens kijken naar twee voorbeelden van de evolutie die we in het instituut hebben meegemaakt. •
•
Het is interessant dat een zo gangbaar woord als “zending” of “missie” praktisch onbekend was bij onze oudere broeders en niet voorkwam in de gebruikelijke vormen van reflectie voor het tweede Vaticaanse Concilie. In plaats van “zending” werden termen als “apostolaatswerk” of “pastorale activiteit” gebruikt; “zending” of “missie” en “zendelingen” of “missionarissen” waren termen die alleen betrekking hadden op de uitbreiding van het geloof in nieuwe landen. Ons eerste Algemene Kapittel dat na het Concilie werd gehouden (1968), wijdde een document aan het “apostolaatsleven” – waarin er nauwelijks aandacht was voor “zending” – en nog een aan de “missie”.
Een situatie om eens over na te denken: vrouwelijke religieuzen op leeftijd besloten eens om zich allemaal aan te melden in een regulier bejaardentehuis, zodat hun jongere medezusters vrij waren om zich te concentreren op de zending die zij, de oudere zusters, voorheen altijd hadden gedaan.
Om een idee te krijgen van de enorme ontwikkeling in ons instituut volstaat het om een aantal van onze officiële teksten te noemen: Avis, Leçons, Sentences (1927), Vie apostolique (1968), Prière-Apostolat-Communauté (1976). In In the Footsteps of Marcellin Champagnat (1998) lezen we: “Wij broeders en leken, die samenwerken in de zending, zaaien het zaad van het Evangelie” (p. 5). In het slotdocument van de bijeenkomst in Mendes (2007) staat: “Onze zending,
•
20
Leken. Als leken slechts mensen blijven die de broeders “helpen”, wordt het moeilijk het Maristenleven in een project te laten voortbestaan. Een prothese rekt het leven niet omdat ze zelf geen leven heeft.
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
Verschillende vormen van aanwezigheid. De productiviteit van het Maristenleven is gericht op nieuwe grenzen. Zonder criteria voor onze oriëntatie kunnen we al snel problemen krijgen met betrekking tot hoe we onze mankracht inzetten. Als onze diversiteit niet in een collectief, gezamenlijk project wordt ingezet, kunnen de identiteit en het publieke imago van de zending uiteindelijk verzwakken of zelfs verloren gaan. •
•
Prioriteiten in onze projecten. Zonder duidelijke definitie van het doel van ons werk lijkt het moeilijk zich los te maken uit de concurrentiespiraal. Het is de educatieve kwaliteit die uiteindelijk de rechtvaardiging is van een project; evangelisatie en het solidariteitsgevoel zijn dan slechts één “vrome” reden die men wel kan missen. De kwaliteit van onze projecten. Als we alleen meegaan in onze routine en zeker zijn van ons prestige, zullen onze educatieve, sociale en pastorale diensten hun actualiteit verliezen.
•
De leiding van onze projecten. Als we in het huidige patroon doorgaan, zullen sommige broeders of leken de leiding van meer dan één project op zich moeten nemen. Zo ontstaat een model van toezicht op afstand of virtueel management dat ons steeds meer vervreemdt van de mensen en de situatie ter plaatse.
•
De leefbaarheid van onze projecten. Op sommige plaatsen kan het instituut beetje bij beetje het effectieve management van projecten kwijtraken, maar blijft het wel alle juridische verantwoordelijkheden dragen. Dit scenario leidt vaak tot onverantwoord gedrag bij degene die het management voert, waardoor het voortbestaan van het project in kwestie in gevaar komt.
3.4. De weg die voor ons ligt Binnen de context van de zending hebben we verschillende opties ter overweging. Op de eerste plaats is het nodig aandachtig te luisteren naar wat de bijeenkomst in Mendes heeft opgeleverd, zowel op provincie- als op instituutsniveau. Een dergelijk proces zou ons iets moeten zeggen. Wat zien we erin dat de komende acht jaar richtinggevend kan zijn? Als broeders en leken kunnen we samen verder op zoek naar nieuwe openingen waarmee we de vitaliteit van de Maristenzending voortdurend kunnen doen herleven. De “zending” is niet vreemd aan het onderwerp van de identiteit van de broeder. Uit de moeilijkheden met betrekking tot de zending die veel broeders ervaren als ze (bijna) met pensioen gaan, blijkt dat er iets ontbreekt in onze opvatting van de “Maristenzending”. Hoe kunnen we ertoe komen dat we “zending” gaan zien als iets wat het hele leven omvat? Welke alternatieven kunnen we bieden? Een ander belangrijk aspect met betrekking tot de broeders is hoe zij zich verhouden tot de projecten. Van begin af aan waren deze de uitdrukking van de apostolische vitaliteit van het instituut. Het was duidelijk dat er eerst het leven van de broeders was en dat de projecten daar het logische gevolg van waren. Geleidelijk aan zijn we als instituut verplichtingen op ons gaan nemen die zoveel van ons eisen dat het leven
van de broeders tot in het extreme ondergeschikt raakt aan hun plichten. Hoe vaak komt het niet voor dat we een situatie in onze communiteit zien die hoogst ongezond is maar die we laten voortbestaan omwille van het project? Wat zijn de prioriteiten als we iemand een zending toevertrouwen, met name onze jongste broeders? Het is duidelijk dat we ons verantwoordelijk voelen voor onze projecten, maar we moeten ons wel bewust zijn van onze grenzen en een zekere balans vinden als we niet puur en alleen de manager van een project willen zijn. We moeten uitkijken naar een alternatief voor het feit dat steeds meer verantwoordelijkheden in steeds minder handen terechtkomen. We delegeren tussenfuncties, maar reserveren de uiteindelijke besluitvorming meestal voor onszelf, ook op plaatselijk niveau. Zijn er geen manieren om die verantwoordelijkheden en alles wat daaruit voortvloeit als gelijken te delen met onze leken? Sommige reacties uit de eerste vragenronde wijzen erop dat velen van ons en veel van onze instellingen het moeilijk vinden om onze zending te leven met een gevoel van verbondenheid met de Kerk. Ook wordt er gezegd dat het moeilijk is om ons efficiënt en naar tevredenheid in te passen in de pastorale plannen van het bisdom en andere kerkelijke structuren. Is de tijd niet gekomen voor een analyse van deze situatie, die zo velen van ons tot zorg is? Begrijpen we wel echt de aard van onze Kerk en het wezenlijke belang van dat wij daarbij horen? 3.5. De doorslaggevende factor De vragen die we zojuist hebben gesteld en vele andere die ermee samenhangen zijn te belangrijk om er kant-enklare oplossingen voor te vinden waarmee we weer acht jaar verder kunnen. Waar te beginnen als er zoveel en zo uiteenlopende vragen zijn? Daar zit het hem nu net in: die verscheidenheid laat zien dat er in de kern een “werkelijk gedeelde visie” ontbreekt. Uit vruchteloze discussies over zending blijkt dat de visie die we hebben niet samenhangend is en gevormd wordt door het persoonlijke blikveld van de persoon en het werk dat hij of zij doet. Door onze kortzichtigheid nemen de efficiëntie en het belang van wat we samen doen af, wat ons allemaal verzwakt. Daarom moeten we dringend een gedeelde visie ontwikkelen die de vele verschillende vormen van aanwezigheid die het Maristenleven voortbrengt sterker, betekenisvoller en doeltreffender maakt. Het is niet de bedoeling om zonder meer van alles toe te voegen, maar eerder om te zoeken naar de dragende kracht die dat wat we al doen ondersteunt en rechtvaardigt. Vanuit die gedeelde visie zullen we dan beter kunnen zien hoe we de eerder genoemde uitdagingen coherent kunnen benaderen: leken en broeders in de zending, de plaats van broeders, gepensioneerde broeders, houding ten opzichte van onze projecten, de toekomst daarvan, managementstructuren, gedeelde verantwoordelijkheid, en zelfs projecten als ad gentes. Het spreekt voor zich dat deze gedeelde visie veel verder moet gaan dan traditionele formules zoals menselijke ontplooiing via het onderwijs, of evangelisatie via catechese. De nieuwe wereld die aan het ontstaan is, vraagt om nieuwe 21
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
antwoorden. Zijn wij in staat haar een koers voor te stellen?
belangrijker is dan structuren en groepen. In zogenaamde “vooruitstrevende” samenlevingen zien we dat er een einde komt aan atheïsme en zelfs agnosticisme en dat er in plaats daarvan sprake is van een discrete maar resolute heropleving van de zoektocht naar spiritualiteit, met name de niet-institutionele soort.
4. NAAR DE BRONNEN VAN ONS CHARISMA: MARISTENSPIRITUALITEIT 4.1. Achtergrond
In het instituut
Naast de vele elementen die worden genoemd als reactie op vraag 1 en 2 (uitdagingen en actieplannen) noemen de broeders in hun gesprekken over vraag 3 expliciet hun geestelijke bronnen. Vraag 3 luidde als volgt: We staan stil bij wat ons stimuleert om elke dag ons leven te geven als Broeder Marist. (Op weg naar het 21e Algemeen Kapittel, p. 49)
Wij broeders zijn zonen van onze tijd en we zien dezelfde gevoeligheden bij elkaar. Onze teksten getuigen hiervan. Van Avis, Leçons, Sentences – een sprekend voorbeeld van een eerste fase – en de règles communes (1852) die het leven van de broeders ruim honderd jaar lang hebben beïnvloed, maken we een sprong naar de Kapitteldocumenten van 1968 en 1976, waar we reflecties op het gebedsleven vinden als ruimte van persoonlijke relatie en integratie. Het begrip “Maristenspiritualiteit” was vrijwel onbekend tot het verschijnen van de circulaires The Champagnat Movement of the Marist Family (1991) en Marist Apostolic Spirituality (1992) van br. Charles Howard. Ze werd vervangen door de term “spiritualiteit van het instituut”, waaraan ook een Kapitteldocument uit het jaar 1968 was gewijd en een circulaire van br. Basilio Rueda in 1975.
We beseffen dat het Maristenleven zonder spirituele wortels geen bestaansreden zou hebben. Dit ligt in de lijn van wat André Malraux eens heeft gezegd: “De 21e eeuw is of religieus of hij is niet”, of Karl Rahner: “De christen van de 21e eeuw is een mysticus of hij is niet.” We kunnen het niet langer uitstellen om ons innerlijke leven nieuwe kracht te geven; om de vreugde weer te krijgen van een leven dat echt in het geloof is gegrond. Dit komt terug in de gegeven reacties; men staat open voor een breed spectrum aan roepingen tot de Maristenspiritualiteit: het geschenk van de doop en van Maria herontdekken, persoonlijke begeleiding als onvervangbaar middel in een onpersoonlijke samenleving, de gemeenschapsgerichte en apostolische dimensie van onze spiritualiteit, deelname aan het geloofsleven van de kerkgemeenschap, vorming, et cetera. Al deze aspecten van ons Marist-zijn met een solide spiritualiteit vragen om doorlopende processen – een periodieke spiritualiteit zal ons geen goed doen, wat eveneens geldt voor korte periodes van intensieve vorming of sporadisch bidden.
Op het Algemene Kapittel van 2001 weergalmde de luide oproep om Jezus Christus centraal te stellen in ons leven. Kort geleden hebben we het Jaar van de Spiritualiteit gehad, en we hebben het document Water uit de rots (2007), dat zowel aan broeders als aan leken-Maristen is gericht. In deze korte periode vallen vooral twee gebeurtenissen van recente datum op die het leven van veel broeders hebben geraakt:
Ten slotte zijn wij ons door de aanwezigheid van de lekenMarist beter bewust van de energie, de rijkdom en de aantrekkingskracht van de Maristenspiritualiteit ondanks haar nederige verschijningsvorm. Het lijkt er daarom niet op dat de innerlijke kracht van een spiritualiteit afhankelijk is van het publieke prestige dat ze geniet.
•
De terugkeer naar de oorsprong, waarop het tweede Vaticaanse Concilie aandrong, heeft geleid tot een verrassend sterke herontdekking van de stichter en de eerste broeders.
•
Door de aansluiting bij spirituele bewegingen binnen de Kerk hebben veel broeders impulsen voor hun innerlijke leven gevonden: onder andere de beweging voor een betere wereld (mondo migliore) van Pater Lombardi, Taizé, Focolare en de charismatische beweging.
4.2. Historische context en huidige situatie In de Kerk
4.3. Wat te verwachten als we op dit vlak stil blijven staan
Er zijn drie gevoeligheden die naast elkaar bestaan en drie stadia weergeven: •
de traditionele gevoeligheid, gericht op religieuze praktijken, vrome handelingen, individuele gebeden, et cetera;
•
de moderne gevoeligheid, waarin het verstand domineert; spiritualiteit wordt geleefd als een een-op-eenrelatie met God, en het engagement voor mens en maatschappij is een geïntegreerd onderdeel;
•
de postmoderne gevoeligheid, waarin men aan de rationaliteit voorbijgaat en naar een nieuwe innerlijke ruimte zoekt, waar gevoeligheid, het emotionele en het intuïtieve dominant zijn en waarin aandacht voor de ander 22
•
Zonder ruimte om onze spiritualiteit te delen wordt de communiteit steeds meer een huis waar alles om werk draait, en na verloop van tijd is ze slechts een bejaardentehuis.
•
Zonder dingen die we met elkaar gemeen hebben in onze geleefde spiritualiteit zullen de broeders steeds meer verspreid raken en elders naar spirituele inspiratie gaan zoeken, ieder voor zich, zonder iets vanuit de Maristenroeping te bieden te hebben.
•
Zonder verbondenheid met de zending en met wat we van dag tot dag leven, zal onze spiritualiteit leeg raken; ondanks onze sterke principes zullen onze woor-
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
den dan nietszeggend zijn. •
•
Zonder Maria die bij ons is op onze innerlijke reis en zonder onze voorbeelden van heiligheid – zoals onze stichter, de eerste broeders en onze martelaren – heeft dat wij op het spirituele vlak aanbieden weinig te bieden wat ook niet elders te vinden is. Zonder essentiële en radicale aansluiting bij het geloof of, anders gezegd, bij de dimensie van de doop, zal onze spiritualiteit zich gaan richten op een gevoel van welbehagen, een persoonlijke balans – op zich is daar niets mis mee, maar het zijn lege aspecten; in de praktijk zijn ze niet meer dan een substituut voor een persoonlijke ontmoeting met Jezus. Sommige vormen van zoeken, van weerstand of van vluchten zijn slechts de weerspiegeling van een latente maar aanhoudende “geloofscrisis”.
4.4. De weg die voor ons ligt 4.4.1. Moeten we de nadruk leggen op een generieke christelijke spiritualiteit die vooral aandacht heeft voor wat de plaatselijke en universele Kerk voorstelt, of moeten we juist de wortels van ons geestelijke Maristenerfgoed op de voorgrond stellen? 4.4.2. We kunnen ons afvragen wanneer het goed is ideeën voor het geestelijke leven over te nemen van andere christelijke spiritualiteiten, en wanneer dat alleen maar een vlucht is waaruit blijkt dat we niet in staat zijn terug te keren naar de spirituele bronnen uit onze eigen Maristentraditie. 4.4.3. Het is interessant om te benoemen welke houdingen in de communiteit een obstakel vormen als we zoeken naar gezamenlijke mogelijkheden voor geestelijke groei voor de communiteitsleden. Herkennen we zulke houdingen in onze eigen communiteit? 4.4.4. Maria’s aanwezigheid bij ons beperkt zich niet tot het bevorderen van een bepaalde toewijding aan haar, een bepaald gebruik of beeld, maar het heeft meer van doen met een vitale houding en een manier van kerk-zijn. Kunnen we dit uitleggen aan de hand van voorbeelden?
4.4.5. Er zijn zeer spiritueel ingestelde broeders onder ons die een bron van ergernis zijn voor hun communiteit, en ook zijn er heel toegewijde broeders die hun activisme verbergen in een apostolische spiritualiteit. Hoe kunnen we elkaar helpen onze spirituele “afwijkingen” te herkennen? 4.5. De doorslaggevende factor Door de diversiteit van al deze ingrediënten is het moeilijk te zien wat essentieel is, datgene wat, als het er niet is, al het andere zinloos maakt. Hoe vinden we de essentie te midden van zoveel aspecten die we allemaal belangrijk en noodzakelijk achten? De globale wereld nodigt ons uit om elk zaadje dat God in het hart van welke religieuze of culturele traditie dan ook heeft geplant zonder vooroordeel te respecteren. Spiritualiteit kan geen oefening van zelfbevestiging ten opzichte van anderen worden. We moeten dringend aan de slag om een levende, “holistische” Maristenspiritualiteit te ontwikkelen (omvattend en integrerend), gebaseerd op een serieuze geloofskeuze (option de foi) voor Jezus. In ons geval heeft die keuze een speciaal stempel: “op de wijze van Maria”. Het zou dan interessant zijn om met elkaar te delen wat de kenmerken van “de wijze van Maria” zijn, omdat daar nu precies de essentie van onze mariale aard ligt. Veronderstellen dat een geloofskeuze de motivatie is voor onze keuzes op dieper niveau, dat wordt steeds problematischer. Er zijn externe tekens die ons aan het twijfelen zetten. Zouden we die kunnen benoemen en met elkaar delen? Het Evangelie zegt dit met de eenvoudigste bewoordingen: “Al had je maar een geloof ter grootte van een mosterdzaadje…!” Zijn we bereid dat risico werkelijk te nemen? Wat zijn uiteindelijk de substituten achter onze keuzes en rechtvaardigingen? De komende jaren ontdekken we waarschijnlijk nieuwe en betere gaven in onze spirituele traditie als we deze zoektocht samen met onze leken-Maristen ondernemen. Samen zullen we leren hoe we de verschillende aspecten beter kunnen integreren. Als we sommige aspecten benadrukken ten koste van andere, heeft immers alles daaronder te lijden. En samen zullen we ook duidelijker voor ogen krijgen wat specifiek is voor elk van ons.
B. Andere onderwerpen voor reflectie en gesprek In de eerste vragenronde zijn ook andere belangrijke punten duidelijk naar voren gekomen. We noemen ze hieronder samen en we erkennen het belang ervan, maar we beschouwen ze als kwesties die moeten worden aangepakt op basis van de vier hoofdthema’s die hierboven zijn besproken. • • • •
Het gaat om de volgende punten: structuren van begeleiding (animation) en bestuur communiteit vorming
• • •
roepingenpastoraat jeugdpastoraat missio ad gentes
We nodigen u uit om ook over deze uiterst concrete onderwerpen na te denken, te praten en te bidden. Als u ze niet allemaal kunt behandelen, dan kunt u natuurlijk kiezen voor de punten die het meeste op uw situatie van toepassing zijn, of anders voor onderwerpen die ook belangrijk zijn maar niet in de lijst staan omdat ze door de 6000 deelnemers aan de 23
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
eerste vragenronde niet besproken zijn. In het bijzonder zouden we aanbevelen dat de onderwerpen worden besproken door groepen die ermee te maken hebben, zoals teams van vormingscentra, “animatieteams”, bijeenkomsten van communiteitsoversten, de Provinciale Raad.
• • • • •
Ter verdieping van de gesprekken kunt u het schema aanhouden dat we bij de bespreking van de vier hoofdthema’s hebben gebruikt:
Dit is slechts één mogelijke methode. Uiteraard bent u vrij om al naargelang uw eigen situatie anders te werk gaan.
24
Achtergrond Historische context en huidige situatie Wat te verwachten als we op dit vlak stil blijven staan De weg die voor ons ligt De doorslaggevende factor
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
DEEL III Plan van aanpak
Het onderstaande plan van aanpak geeft aan hoe de tweede fase in de voorbereiding op ons 21e Algemene Kapittel er uitziet. Deze fase is opgedeeld in vier periodes van elk twee maanden. Deze periodes zijn: voorbereiden, luisteren, terugkoppelen en verslag doen.
Periode 1: Voorbereiden (januari – februari 2009) De eerste periode is een proces op zich. Daarom is het noodzakelijk dat die tijd wordt vrijgemaakt voor zowel de leden van het Kapittel als de broeders in onze communiteiten, de leken-Maristen en de Maristenjongeren. Er zijn drie documenten die van pas zullen komen: Nieuwe harten voor een nieuwe wereld (de convocatiecirculaire van br. Seán Sammon); Oriënterende gedachten voor overwegingen voor het 21e Algemene Kapittel (het huidige document, opgesteld door de Voorbereidingscommissie); en het verslag van de Algemene Raad. De provincies bepalen zelf hoe ze te werk gaan in de tweede
fase. We willen echter wel onderstrepen dat dit proces gericht is op het informeren van de Kapittelleden. De regionale coördinatoren, die lid zijn van de Voorbereidingscommissie, gaan bijeenkomsten met de Kapittelleden in hun regio plannen, zo mogelijk aan het begin en einde van het proces, om hen te helpen bij de aanpak in deze fase. Ook kunt u veel hebben aan onze website, waar we materiaal voor vieringen, meditaties, bijeenkomsten en dergelijke op zullen zetten. De communiteiten van broeders, de leken-Maristen en de Maristenjongeren ontvangen de genoemde documenten. Ook zij gaan beginnen aan deze voorbereidingsperiode, die zal plaatsvinden in een sfeer van gebed en gesprek. 25
21e Algemene Kapittel
Orienterende Gedachten...
Periode 2: Luisteren (maart-april 2009)
Als er regionale bijeenkomsten worden gehouden, dan kunnen die een goede plek zijn voor dit luisterproces. Het zou ook interessant zijn om binnen een regio een bijeenkomst van groepen met een sleutelpositie te organiseren, zodat zij in gesprek kunnen komen met de Kapittelleden. De mogelijkheden zijn legio.
Na de voorbereidende periode ontmoeten de Kapittelleden de broeders, leken-Maristen en Maristenjongeren in hun provincie om te horen hoe zij denken over de documenten die ze hebben gekregen.
Periode 3: Terugkoppelen (mei – juni 2009)
In deze periode is het de taak van de Kapittelleden om te luisteren. We laten het aan henzelf over om bijeenkomsten met de verschillende groepen te organiseren, maar dringen erop aan dat ze met zoveel mogelijk, zo niet alle groepen in contact komen. Zo kunnen ze elk weekend naar een communiteit of project gaan of per land een bijeenkomst plannen. Ook kan er tijdens bijeenkomsten die al gepland zijn in de provincie tijd voor deze gesprekken worden ingeruimd. Dit luisterproces is niet beperkt tot bijeenkomsten, maar kan ook in de vorm van een retraite of viering plaatsvinden.
Na de periode waarin de Kapittelleden zich op het luisteren concentreren, koppelen zij terug naar de broeders, lekenMaristen en Maristenjongeren in hun provincie. We stellen voor dat elk Kapittellid een open brief verstuurt waarin hij opschrijft wat hij van de verschillende groepen in zijn provincie heeft gehoord. Daarna komen per regio alle Kapittelleden bij elkaar om te
Wat
Hoe
Waarmee
Periode 1: voorbereiden
- drie documenten lezen en erover nadenken - de Kapittelleden informeren
- persoonlijke reflectie - communiteitsbijeenkomsten - recollectio
- Nieuwe harten voor een nieuwe wereld - Oriënterende gedachten voor overwegingen voor het 21e Algemene Kapittel - verslag van de Algemene Raad - website
Periode 2: uisteren
- luisteren naar de gedachten en ideeën van broeders, leken-Maristen en Maristenjongeren
- communiteitsbijeen- Faciliteiten van de prokomsten vincie of regio - bijeenkomsten per land - tijdens andere bijeenkomsten in provincie - tijdens regionale bijeenkomsten - retraites - vieringen
- Kapittelleden Maart – april - broeders 2009 - leken-Maristen - Maristenjongeren
Periode 3: - terugkoppelen terugkoppe- naar broeders, len leken-Maristen en Maristenjongeren - bepalen wat de belangrijkste punten en prioriteiten zijn
- open brief van elk Kapittellid persoonlijk - regionale bijeenkomst om open brieven uit te wisselen - regiobrief voor Rome
Bovengenoemde documenten
Kapittelleden
Mei – juni 2009
Periode 4: verslag doen
Bijeenkomst
Regiobrieven
Voorbereidingscommissie
Juli – augustus 2009
- regiobrieven verzamelen - slotdocument schrijven
26
Wie
Wanneer
- regionale coJanuari – februördinatoren ari 2009 - Kapittelleden - broeders - leken-Maristen - Maristenjongeren
21e Algemene Kapittel
30 januari 2009
vertellen wat ze te horen hebben gekregen. Dit wordt dan een uitwisseling van hun open brieven, waarmee ze op een rijtje zetten wat de broeders, leken-Maristen en jongeren zeggen. Het resultaat van deze regionale bijeenkomst van Kapittelleden is een brief die de stem van de betreffende regio moet zijn. In die brief staan de belangrijkste punten met betrekking tot elk van de onderwerpen uit dit document, Oriënterende gedachten. De regionale brief wordt voor eind juni 2009 naar de Voorbereidingscommissie gestuurd.
Periode 4: Verslag doen (juli – augustus 2009) Uitgaande van de brieven uit de regio’s stelt de Voorbereidingscommissie een slotdocument op. Daarin worden de belangrijkste punten voor elk van de onderwerpen in dit document, Oriënterende gedachten, genoemd. Daarbij zullen de prioriteiten duidelijk worden aangegeven. Dit levert een algemeen feedbackdocument op dat een globaal beeld schetst van de situatie in het instituut. De Kapittelleden ontvangen dat document, dat hopelijk een belangrijke inbreng voor het 21e Algemene Kapittel zal zijn.
TOT SLOT Als de Heer het huis niet bouwt, zwoegen de bouwers vergeefs.
(Ps. 126)
De woorden van deze psalm zijn ons zeer vertrouwd. Ze waren de heilige Marcellinus Champagnat zeer dierbaar, en hij herhaalde ze vaak. Net zoals Maria’s Magnificat zijn het woorden die het hart doen overlopen, omdat ze zo rijk van betekenis en een echte inspiratie voor de toekomst zijn. We weten dat Marcellinus alles wat hij tijdens zijn leven ondernam eerst lange tijd in zijn gebed meenam en aan God voorlegde. Een voorbeeld daarvan is de bouw van l’Hermitage. Veel van zijn tijdgenoten vonden hem aanmatigend, maar voor hemzelf was dit project eerst en vooral iets wat hij vanuit zijn geloof moest doen. Vandaag is het onze Hermitage. We zijn trots op wat hij begonnen is, en we willen het ter meerdere eer en glorie van God laten voortbestaan. Notre Dame de l’Hermitage, een afgelegen plek, oorspronkelijk bedacht als een huis van vorming, een plaats om te rusten, te bidden, te werken… Het moest een plek zijn waar de stichter de broeders naartoe zou uitnodigen om ver van de menigte tot rust te komen, waar hij graag een nacht in gebed zou doorbrengen, waar hij ’s morgens vroeg zou opstaan om God de nieuwe dag toe te vertrouwen. Voor Marcellinus was Notre Dame de l’Hermitage een werk van God waarvoor hij zich met al zijn kracht en energie inzette om generaties broeders en leken een Maristenplaats te geven om nieuwe inspiratie op te doen. We vinden er nog steeds de rots die hij heeft uitgehouwen, de stilte van de omringende heuvels, het water van de Gier dat hij dronk en gebruikte. De voorbereiding op het 21e Algemene Kapittel nodigt ons uit om zelf dit moedige geloof te hebben, om ons hart te veranderen, omdat de Maristenzending altijd actueel is in onze wereld, waar de kreten van kinderen en jongeren die onderwijs en evangelisatie ontberen alsmaar dringender worden. Moge God, die in de persoon van Marcellinus Champagnat grote dingen heeft volbracht, ons hetzelfde moedige geloof geven, een geloof dat ons in staat stelt te onderscheiden waartoe we vanbinnen worden opgeroepen en onverwijld aan de slag te gaan met de voorbereiding op het 21e Algemene Kapittel voor het welzijn van de Kerk en de wereld. Laten we met br. Seán, onze Algemeen Overste, de geest van l’Hermitage terugroepen.
27