BEMOEIZORG OF BEMOEIZUCHT?1 Een bijdrage aan de visiediscussie over zorgvuldige hulpverlening Koen VANSEVENANT 2 Bemoeizorg is een actueel thema. Er is steeds meer sprake van straathoekwerk, vindplaatsgericht werken, ‘outreaching’ hulpverlening en andere aanverwante vormen van hulpverlenen, waarbij actief de straat wordt opgegaan om bepaalde doelgroepen met bepaalde noden te kunnen bereiken. Dit is verheugend omdat het betekent dat er in onze samenleving nog zienswijzen leven en organisaties opdracht krijgen om mensen, die op één of andere manier ernstig in de rats zitten en klaarblijkelijk op eigen houtje er niet in slagen het brede netwerk aan reguliere dienstverlening te bereiken, op te sporen en te ondersteunen. Het gaat hier om een bepaalde zorg naar ‘buiten de samenleving geplaatste doelgroepen’ als thuislozen, druggebruikers, krakers, randgroepjongeren. Anderzijds vertelt het mij iets over onze samenleving en over de meer klassieke of geïnstitutionaliseerde hulpverlening. Het doet mij vragen stellen over een samenleving waar rationaliteit, efficiëntie, economisch surplus en zakelijkheid zo centraal staan dat heel wat mensen op één of andere manier partieel of fundamenteel afhaken. Hierbij is het vooral beangstigend vast te stellen hoeveel jongeren zwaar in de miserie zitten en geen touw meer aan mekaar weten te knopen. Nog meer doet het mij vragen stellen over het klassieke, reguliere netwerk van Mutualiteit, OCMW’s, CAW’s en opvangcentra, die waarschijnlijk die trend van doelmatigheid, meetbaarheid, voorwaardelijkheid en geïndividualiseerde schuldinductie hebben overgenomen, die maakt dat een grote, heterogene groep mensen, die hebben afgehaakt, zwaar in de rats zitten, het bos tussen de bomen niet meer zien en de stap niet meer zetten om beroep te doen op die klassieke hulpverlening. Of ze kennen de weg niet (meer), of hebben ook daar na een aantal teleurstellingen afgehaakt. Als ik hierbij denk aan de mij vertrouwde OCMW-sector hoor ik uit diverse hoeken regelmatig stellen dat als de OCMW’s zo verder evolueren naar een variant op de VDAB, met zijn integratiecontract, trajectbenadering en type broodroosterhulpverlening, er waarschijnlijk diensten moeten gecreëerd worden die voor een deel de hulpverleningsrol, in concreto de zorgtaak, zullen moeten overnemen. Is de opkomst van straathoekwerk en andere vormen van vindplaatsgericht werken hier al niet de uiting van? Ook bij andere klassieke eerstelijnshulpverleningsvormen, zoals bij de sociale dienst van de mutualiteit, hoor ik van maatschappelijk werkers dat er steeds minder ruimte is voor het ‘tussendoorgesprek’, de gewone aanwezigheid, het ondersteunende werk via regelmatige huisbezoeken, enz. Anders gesteld: bij mij leeft de vraag of een aantal essentiële diensten in ons sociaal weefsel, door ééndimensionale kwaliteitszorg, beheersingsdenken, werkwijzen uit de economische wereld als management, nieuwe boekhouding en meetbaarheidsystemen, maar vooral de nieuwe visie van de activerende welvaartstaat, waarbij individuele verantwoordelijkheid voorop staat, niet met zich meebrengen dat de wederkerige zorggedachte steeds meer op de achtergrond verzeild raakt. Orde op zaken: het verschil tussen gedwongen, voorwaardelijke, outreachende hulpverlening en bemoeizorg Er is een duidelijk verschil te maken tussen deze verschillende vormen van hulpverlening en tegelijk kan in elk van deze werkwijzen sprake zijn van bemoeizorg.
1
Deze tekst is een bewerking van een lezing op een ‘blikopenerdag’ van het Centrum voor Ethiek en Zingeving in het welzijnswerk te Gent op 24 november 2000. 2 Koen Vansevenant is maatschappelijk werker in het OCMW van Oostende, Brusselstraat 20, 8400 Oostende, tel. 059-55 56 25, e-mail:
[email protected].
Bemoeizorg wordt hierbij gezien als een basishouding, waarbij binnen de specifieke hulpverleningscontext ingangen gezocht worden om de persoon in kwestie te betrekken, stil te staan en zienswijzen aan te brengen, waarmee de betrokkene de ruimte vindt om mee te stappen in het hulpverleningsproces, al is het schoorvoetend of met de nodige tegenstand. Gedwongen hulpverlening Gedwongen hulpverlening verwijst naar hulp die verleend wordt in het kader van een justitiële maatregel. Deze hulp mag of kan men niet weigeren (bv. gedwongen opname in een psychiatrische instelling, maatregelen opgelegd door de jeugdrechtbank). Gedwongen hulpverlening is ingekaderd in wetgeving waardoor de hulp ook onderhevig is aan maatschappelijke controle. Hier kunnen we spreken van een vorm van wettelijk vastgelegde, voorwaardelijke bemoeizucht. Als we de situatie van heel wat hulpvragers bekijken vanuit de zienswijze “verbintenisproblematiek” – met zichzelf, de omgeving, de samenleving, de toekomst – dan kan gedwongen hulpverlening een middel zijn om mensen te laten zien dat hun toestand van een dergelijke aard is dat de gemeenschap of omgeving niet anders kan dan tussen te komen. Ik denk hierbij aan een heel concreet voorbeeld. Een man van 48 jaar met een zeer zware alcoholproblematiek, waar het excessief gebruik zijn gezondheid zwaar belast. Naar aanleiding van een opname in het ziekenhuis tengevolge van de gezondheidsproblemen beslist de familie over te gaan tot een collocatieprocedure. Aanvankelijk is de man in kwestie heel kwaad op alles en iedereen, zeker de familie, maar de maatschappelijk werker slaagt er in om tijdens het verblijf in de instelling te laten zien hoe de familie erover denkt: deze besefte inderdaad dat ze hem, door hem te colloceren, die vrijheid, die hij zo hoog in het vaandel voert, ontneemt. Hoewel ze dit heel erg vonden, konden ze het toch niet laten uit schrik om hem te verliezen. Onrechtstreeks kon binnen deze dwangcontext toch de zorg en bezorgdheid van de familie geduid worden. De kwaadheid evolueerde stilaan tot een beperkte vorm van aanvaarding, medewerkzaamheid... Aan de andere kant van het spectrum heb je bijvoorbeeld opgelegd contact met een probatieassistent. In deze context is het belangrijk dat bv. jongeren kunnen zien dat de voorwaarden die gesteld worden gelinkt zijn aan hun vroeger gedrag, en een reflectieve bevraging inhoudt van de stappen die ze nu zetten om herval in het vroegere “criminele” gedrag te vermijden. Indien dit dan kan gebeuren vanuit het benoemen van de intentie die ook bij hen wel zal aanwezig zijn om dit gedrag in de toekomst te vermijden, dan zit je mijns inziens in een zinvolle vorm van bemoeizucht. Een bemoeizucht die een evenwicht probeert te vinden tussen de regelgeving en de zienswijzen van de samenleving enerzijds, en de perceptie, context en timing van de cliënt anderzijds. Een bemoeizucht waarbij wel grenzen gesteld worden, maar waar continu geduid wordt van waaruit dit gebeurt en waarbij samen gezocht wordt hoe die grenzen kunnen samenvallen met de stappen die de cliënt wenst te zetten, en hoe binnen die grenzen en verwachtingen een leefbaar bestaan kan opgebouwd worden. Bemoeizucht is op die manier een begrenzende dialoog, die opgelegd sleutelt aan de verbintenisproblematiek waarmee de cliënt worstelt en die een vorm van bemoeizorg inhoudt. Outreachende hulpverlening Outreachende hulpverlening staat voor een sterk naar buiten gerichte, niet-afwachtende werkwijze waarbij potentiële cliënten worden opgezocht en hulp en diensten actief worden aangeboden. De achterliggende idee hierbij is dat sommige doelgroepen zoals thuislozen, drugverslaafden, e.a. niet (altijd) meer zelf de eerste stap zetten. Wanneer potentiële cliënten echter duidelijk te kennen geven dat ze geen hulp wensen, wordt deze niet meer opgedrongen. Outreachende hupverlening wijst dus vooral naar een bepaalde hulpverleningsmethode of benaderingswijze. Hier stelt zich duidelijker het spanningsveld tussen de autonomie van de (nog) niet-hulpvrager, en de stappen die toch vanuit de hulpverlening gezet worden. Die stappen hebben veelal een dubbel
doel: enerzijds hebben ze een bepaald maatschappelijk doel voor ogen, zoals minder overlast voor de buurt, nettere straten, meer veiligheid, storende miserie vermijden, preventie betreffende criminaliteit… Anderzijds kan ook vanuit een ethisch oogpunt gehandeld worden naar de potentiële cliënt, bv. vanuit het idee van de organieke wet van het OCMW: “elkeen een leven te laten leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid”. Dit als legitimering van de bemoeienis, omdat mensen in een toestand leven die zo ver af staat van de gemiddelde maatschappelijke norm, dat we kunnen stellen dat het voor de potentiële cliënt een ernstige vorm van onwelzijn betekent, wat een vorm van bemoeienis mag inhouden. Bij deze laatste redenering zijn de twee doelen voor een deel gelijklopend: storend gedrag stellen voor de omgeving, kan niet anders dan voor diegene die het gedrag stelt ook onwelzijn inhouden. Het is een kijk die terug vertrekt vanuit een ‘verbintenisperspectief’ en ervan uitgaat dat welzijn net betekent zich ingebed en verbonden weten met een omgeving. Toch dienen we er rekening mee te houden dat indien we met de potentiële cliënt proberen contact te krijgen vanuit de insteek maatschappelijke storingen tegengaan, dat we op heel wat verzet kunnen stoten. Een basiselement van het contact met de cliënt veronderstelt dan ook een tactisch enten op de zienswijze van de cliënt zelf, vooraleer een verbredende of verbindende toevoeging kan geplaatst worden. Voorwaardelijke hulpverlening We spreken van voorwaardelijke hulpverlening als mensen door hulp te aanvaarden, iets kunnen vermijden. Denk maar aan een begeleidingscontract bij de VDAB of een trajectbegeleiding binnen het OCMW, waarmee een uitkeringssanctie kan vermeden worden. De hulpverlening weigeren is dus niet zonder gevolgen. Hier geldt dus duidelijk het motto: voor wat hoort wat. Bij het verkrijgen van een schuldsanering of een uitkering hoort respectievelijk budgetbegeleiding of integrale trajectbegeleiding. De voorwaarden worden niet gesteld door het maatschappelijk werk, maar door een andere instelling of een orgaan die boven de sociale dienst staat. Het is ook deze instelling of dit orgaan die de eventuele sanctie uitvoert. Ook bij voorwaardelijke hulpverlening is een vorm van bemoeizorg mogelijk. Precies het kader, een vorm van triade, waarbij het niet de dienst is die de voorwaarden oplegt maar een derde, kan een helpend instrument zijn. Als de hulpvrager kan horen van de hulpverlener dat ze beiden “in hetzelfde schuitje zitten”, nl. de hulpvrager komt naar de afspraken om een sanctie te vermijden of een tussenkomst te verkrijgen, en de hulpverlener zit er ook maar in opdracht van anderen en om ‘zijn brood te verdienen’, kan er ruimte komen om stil te staan bij zienswijzen, samenhangen en denkpatronen van de cliënt, kan er ook ruimte komen om te tolken en zienswijzen aan te brengen rond wat maakt dat de instelling of het bestuur denkt dat deze hulpverlening nodig en zinvol is. Voorwaardelijke hulpverlening is een mogelijk voetje tussen de deur, wat de cliënt bij aanvang niet wil, maar toch maar aanneemt om erger te vermijden. Als deze niet-vrijwillige hulpverlening kan leiden tot een dialoog, waarbij de cliënt – na het uiten van weerstand – kan zien dat die contacten toch betekenisvol zijn, kan de hulpverlening evolueren van voorwaardelijk naar vrijwillig. Op die manier groeit er meer gemeenschappelijkheid tussen wat de bredere samenleving vindt dat de cliënt nodig heeft en hoe die cliënt zelf naar de hulpverlening kan kijken. Zo zie ik veel jongeren met de nodige weerstand in een budgettering stappen (bv. als voorwaarde voor een verdere uitkering), maar na een bepaalde tijd er wel het voordeel van inzien. Ook al blijven ze stellen dat de maatregel vervelend is en ze zelfs een maandelijkse strijd aangaan om de centen zo vlug mogelijk in handen te krijgen, toch merken ze tegelijk het voordeel van langer centen te hebben en niet zo vlug op noodrantsoen te zitten. Nog belangrijker is de betrokkenheid te voelen van de hulpverlener, die het klaarblijkelijk niet doet om hem te koeioneren, maar ook rekening houdt met de jongere en vooral een dialoog aangaat over wat voor de jongere belangrijk is, zijn leefbaarheid en haalbaarheid vergroten… Bemoeizorg als niet aflatende vasthoudendheid
Bemoeizorg is net als outreachende hulpverlening een manier van werken. Beide werkwijzen lijken ook sterk op elkaar en kunnen ook samengaan. De straathoekwerker of preventiewerker, die niet alleen jongeren in problemen opspoort, maar hen ook niet loslaat. Bemoeizorg veronderstelt eigenlijk een outreachende benadering, maar vertrekt vooral van de niet-aflatende vasthoudendheid in het bereiken van mensen, ook nadat deze duidelijk hebben gemaakt dat niet te willen. De hulp wordt hier dus als het ware opgedrongen. Eventueel neemt de hulpverlener ook verantwoordelijkheden van de cliënt over, wanneer die ze tijdelijk niet zelf kan dragen. De term bemoeizorg wordt vooral gebruikt in de ambulante hulpverlening aan psychiatrische patiënten en de hulpverlening aan thuislozen en drugverslaafden. Je zou ook hier weer kunnen stellen dat het gaat om mensen met een dusdanige verbintenisbreuk dat ze niet direct een passende verantwoordelijkheid naar zichzelf of anderen, laat staan de bredere samenleving op zich kunnen nemen. Het zijn precies ook deze groepen die als ‘lastige cliënten’ worden omschreven en weerbarstig zijn voor hulpverleners, zeg maar zorgwekkende zorgvermijders. Binnen de OCMW-setting waar ik werkzaam ben, het OCMW van Oostende, werken we met een Maatzorgproject dat zich richt tot randgroepjongeren en recent ook naar multi-problemgezinnen. Deze groepen vragen veelal bij de aanvang van de hulpverlening een vorm van aanklampende hulpverlening die ze soms bij aanvang wel afwijzen, maar waar de vasthoudendheid langzaam maar zeker een besef van betrouwbaarheid met zich meebrengt. Een voorbeeld kan dit illustreren. Henri was bij de aanvang van de hulpverleningsrelatie een man van 35 die enkel een tussenkomst kreeg van de mutualiteit als niet beschermd persoon. Deze tussenkomst verkreeg de man reeds jaren, maar naar het OCMW kwam hij nooit. Ik kreeg het dossier bij een herverdeling doorgeschoven en nodigde de man uit voor een jaarlijkse herziening. Hij daagde niet op en liet niets van zich horen. Ook op een tweede briefje kwam geen reactie. Ik besprak dit met de intakester die zich gelukkig herinnerde dat dit zich al eerder had voorgedaan. Bij een bericht van stopzetting had de moeder van betrokkene gereageerd dat Henri een teruggetrokken iemand was, die geen contact met de hulpverlening wenste. Zijn inkomen (invaliditeit) bleek zelfs onder het bestaansminimum te liggen, maar de man wenste niks meer. Wat kunnen we dan doen? De mooie gedachte van het menswaardig bestaan prikkelde mij tot actie, maar de man wenste klaarblijkelijk geen bemoeienis. Hoe deze paradox oplossen? Ik schreef een briefje met de melding dat ik graag een huisbezoek wou brengen, omdat ik zijn mutualiteit in orde wilde houden, maar ook een aanvullend bestaansminimum wilde regelen. Hierbij vermeldde ik dat, indien hij bezwaar had tegen een huisbezoek, hij gerust ook op mijn bureel kon langskomen. Er kwam geen reactie. Op het huisbezoek stond ik voor een gesloten deur. Ik belde bij de benedenbuur met de vraag of Henri thuis was. Het bleek de huisbazin te zijn, die verwonderd was dat er iemand op bezoek kwam, want Henri ontving nooit bezoek. “Zo’n eenzaat in die piepkleine kamer, zei ze, maar wel een strikte betaler en behulpzaam om klusjes te doen.” Wat nu? Enerzijds bleek Henri zichzelf te beredderen wat de huur betreft, en hij bleek een plaats te hebben in de woning, anderzijds was er toch het veel te lage inkomen, de piepkleine woning en nooit bezoek. Ik schreef een tweede briefje met de melding dat ik aan de deur was geweest en het spijtig vond dat hij niet aanwezig was, omdat ik graag zijn zaken had in orde gebracht, en vroeg hem aanwezig te zijn bij het volgende bezoek of te verwittigen. Dit had meer succes. Ook de huisbazin had gezegd dat ik op bezoek geweest was, maar niet had gezegd waarvoor ik kwam. De aanhoudendheid, maar ook de prudentie en het aanhouden van mijn anonimiteit, had Henri klaarblijkelijk geprikkeld. Hij schreef een brief terug met de vraag zijn mutualiteit verder in orde te houden en de melding over geen andere inkomsten te beschikken dan zijn invaliditeitsuitkering. Ik antwoordde dat we dit zeker zouden doen, met opnieuw de melding dat hij ook recht zou hebben op een aanvullend bestaansminimum en de vraag naar een contact via huisbezoek of bureelcontact, met voorstel van een datum. Bingo! De man had het minimale vertrouwen me te willen ontvangen op zijn kamer van drie op drie met zicht op een muur, maar kraaknet en zeer handig ingericht. Een schattenkamer aan dialoogmateriaal. In een eerste, eerder formeel contact
probeerde ik ook mijn voelhorens uit te steken naar datgene waaraan de man gevoelig was, om te vermijden dat hij zich bij de minste afwijzing weer in zijn schulp zou terugtrekken. Naast het stilstaan bij pure informatie en het in orde maken van documenten, had ik toch de durf stil te staan bij de scheeps- en zeeattributen die uitgestald stonden en nieuwsgierigheid te tonen. Het was al bij al een kort bezoek, maar enkele weken later schreef ik een nieuw briefje met de vraag te mogen langskomen met de betalingslijst en medische kaart. Een foefje, wat de op zich intelligente man ook wel inschatte, maar waar hij toch akkoord mee ging. Het ijs was gebroken. Erkenning voor de koffie en een eerste uitgebreider gesprek, waren de aanzet voor een langdurig hulpverleningsproces van meerdere jaren. Veel huisbezoeken en koppen koffie leidden uiteindelijk tot een tewerkstelling in een vogelasiel en educatief centrum voor scholen over de zee. Zijn passie en gaaf terrein… Dit verhaal om aan te geven dat bemoeizorg een hulpverleningsmethodiek is voor mensen met een kwetsuur, een ballast die wantrouwen en ongeloof in zichzelf en het leven heeft meegebracht en waar een ingang dient gezocht om te komen tot een verbintenis, een subject-subject hulpverleningsrelatie, waarbij de eerste stap vanuit de hulpverlening zelf moet komen. De hulpverlening is aan de zet. Gepast, prudent en aanklampend en met een continu aftasten tussen respect voor de autonomie en de zelfbeschikking van de persoon in kwestie en de zorg die er volgens bepaalde signalen toch nodig is. Eigenlijk gaat bemoeizorg in tegen de trend die voorschrijft dat mensen zelf maar moeten uitzoeken wat zij met hun leven doen, en die zegt dat hulpverlening haaks staat op dwang en drang. Maar het staat ook haaks op de zienswijze die stelt dat mensen terug in de pas horen te lopen en hun verantwoordelijkheid dienen op te nemen, en dat we dit duidelijk dienen te stellen. Het is een aftastende tussenpositie van alertheid, afwegen, ingangen zoeken, gepaste zorg, gedeelde verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid. Het stelt zich in het midden van een evenwicht tussen verschillende ethische perspectieven. Kadering: ethische invalshoeken in het denken over hulpverlening Bemoeizorg plaatst zich in een subtiel en wankel evenwicht, een vibrerende dynamiek, tussen basisrechten, autonomie en verbondenheid. Hoe kunnen we mensen laten voelen dat, hoe marginaal hun levenswijze ook is, ze er als mens mogen zijn? Hoe het ‘neen’ van de niethulpvrager respecteren, en toch ingang zoeken om datgene waar hij recht op heeft, te verlenen? Drie ethische perspectieven die de dynamiek van de hulpverlening mee bepalen, kunnen hierbij richtinggevend zijn. Sociale grondrechtenethiek: het recht op een fundament De sociale grondrechtenethiek vertrekt van het gelijkheidsbeginsel. Het installeren van een aantal basisrechten, die aan iedereen dienen toegezegd te worden om elkeen, los van klasse, geslacht, overtuiging, persoonlijke inspanning of verdienste zijn recht te geven, als een vorm van rechtvaardigheid. Het erkennen van een basisrecht dat elkeen van doen heeft om lid te kunnen zijn van de samenleving. Doel hierbij is het geven van gelijke kansen, het tegengaan van te grote verschillen, maar ook het tegengaan van willekeur in behandeling. Zo weinig mogelijk toevalligheid, favoritisme, voordeel van afkomst, enz. mag meespelen in het ‘tot recht’ laten komen van elkeen. De sociale grondrechtenethiek als een vorm van fundamentele veiligheid voor elkeen. De grondrechten zijn vastgelegd in de grondwet, de universele verklaring van de rechten van de mens, maar ook geconcretiseerd in het sociale zekerheidsstelsel en de organieke wet van het OCMW, als een vorm van laatste vangnet. Sociale grondrechten zijn gelinkt aan het recht op inkomen, huisvesting, arbeid, gezondheid en vorming. Basics die een mens van doen heeft om zich in deze samenleving waar te maken. Het gegeven dat in onze huidige samenleving de verschillen steeds groter worden, de inkomenskloof toeneemt, maar ook de toegang tot de juiste codes en informatie om tot de maatschappelijke top te
behoren ongelijker wordt, geeft aan dat ondanks een uitgebreid rechtenstelsel en een uitgebouwde sociale wetgeving, er dynamieken zijn in die samenleving die eerder uitrafelend dan coherentiebevorderend werken. Het thema bemoeizorg plaatst zich binnen het gegeven ‘sociale grondrechten’ vanuit de vaststelling dat heel wat mensen in situaties terechtkomen waarbij hun basisrechten ontzegd zijn. Een ‘bemoei-zorgende’ samenleving heeft de opdracht op zoek te gaan naar elkeen die er op eigen kracht niet toe komt zijn basisrechten te verkrijgen. Basisrechten die een veiligheid en inbedding met zich meebrengen, die mensen terug een plaats geeft, de nodige humus, van waaruit terug verbondenheid kan groeien. Een noodzakelijke voorwaarde voor een vorm van basisvertrouwen. Het geven van mensen hun recht, installeert het fundament om te komen tot wederkerige zorg. Wederkerige zorgethiek: de relationele zorg als bron van groei Mensen enkel hun rechten geven, kan leiden tot een kille bureaucratische hulpverlening. Bemoeizorg gaat over veel meer. Het richt zich tot die groep die net afhaakt op die zakelijke behandeling. Ze dragen te weinig zorg voor zichzelf om voor hun fundamentele rechten op te komen. Er is meer nodig: wederkerige zorg. De wederkerige zorgethiek vertrekt vanuit de erkenning van de kwetsbaarheid en de wederkerigheid van de mens. We zijn relationele wezens die enkel kunnen groeien binnen wederkerige relaties van subject tot subject. De hulpverlener die stilstaat bij de bijzondere behoefte van de ander, nl. wat die ander aan zorg, erkenning en ruimte tot herstel en herverbinding nodig heeft. Bemoeizorg richt zich tot ‘beschadigde mensen’, mensen die het vertrouwen in zichzelf, de ander en de samenleving verloren zijn door pech, tegenslag, kwetsuren en/of niet beantwoorde zingevingsvragen die hen blokkeren in inzet of gepaste zorg. Wederkerige zorgethiek werkt aan het herstellen van een geschonden dialoog, het genezen door het ontmoeten, het belang van helende hechtingen. Waar gelijkheid gelinkt kan worden aan de grondrechtenethiek, staat broederlijkheid in verhouding tot wederkerige zorgethiek: het ontvangen van gepaste zorg in een vertrouwensrelatie die wederkerigheid oproept, ruimte om terug te geven aan zichzelf, de ander, de samenleving. De balans die terug in beweging wordt gebracht, na een periode van destructiviteit, verstarring, stagnatie. Bemoeizorg in deze ethische context is precies die gepaste zorg, aftastend op maat, rekening houdend met het ritme, de haalbaarheid en de context van die andere. Niet loslatend, maar aanklampend, vanuit het recht van die andere, maar ook vanuit de aanwezige nood aan contact, aan gezien en begrepen te worden. Individuele bestaansethiek: de kracht van individuen en de ruimte tot unieke herverbinding De begrippen vrijheid en autonomie staan hier centraal: het recht op zelfbeschikking, de ruimte om zelf te bepalen hoe men zijn leven uitbouwt, met wie men in contact wenst te treden, hoe men zich wil positioneren binnen en investeren in de samenleving, of men vormen van hulpverlening en bemoeienis toelaat of niet. De individuele bestaansethiek staat centraal in onze Westerse samenleving. De zelfverwezenlijking, vooral via bezit en status, is de centrale drive van de liberale, kapitalistische ideologie. Vandaar ook dat bemoeizorg zo vlug geassocieerd wordt met gemis aan respect voor de zelfbepaling. Uitvergroot wordt de individuele bestaansethiek geassocieerd met egocentrisme, zelfingenomenheid en hebzucht. Individuele bestaansethiek gaat in essentie over het recht op autonomie en zelfbeschikking, de ruimte voor het verschil, het mogen anders zijn. De erkenning voor de ruimte tot het maken van een identiteitsproces, het groeien tot een niveau van zelfafbakening, zelfzorg, zelfbeschikking… individuatie. Dit veronderstelt een bepaalde draagkracht van mensen. De capaciteit, maar ook de humus om te kunnen groeien. Hiertoe moet men inzicht kunnen krijgen in eigen noden en behoeften, zich afbakenen ten aanzien van de
ander, zicht krijgen op het eigen groeiproces, om van daaruit ook zicht te krijgen op de behoeften van de ander. Bemoeizorg houdt precies rekening met dit recht op autonomie en zelfbeschikking, maar in verhouding tot de twee andere ethische beginsels zal de hulpverlener de grenzen van die autonomie prudent aftasten. Dit vanuit de vraagstelling hoe deze autonomie in verbinding kan gebracht worden met de ander en de samenleving, en hoe daarbij mensen tot recht kunnen komen. Bemoeizorg als een hulpverleningsdynamiek waarbij uitgegaan wordt van de mens als een relationeel wezen, die zijn vrijheid slechts kan waarmaken als een vorm van verdienste naar zichzelf, de ander en de samenleving. Bemoeizorg als tegenpool voor rigiditeit, willekeur, verstikkende caritas of grenzeloze zelfbeschikking en onverschillige permissiviteit.