FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN ALGEMENE DIRECTIE CRISISCENTRUM
OPVOLGING SLACHTOFFERSCHAP Onderzoek naar de nazorg bij slachtoffers van rampen
Onderzoeksrapport mei 2012
Sharon Logie – Onderzoekster Evelien De Pauw – Promotor Famke Deprins – Promotor Leen Van der Vorst – Promotor Nele Cox – Promotor Anke Van Canneyt – Promotor
0
VOORWOORD Dit rapport brengt verslag uit van het onderzoek ‘Opvolging slachtofferschap. Onderzoek naar de nazorg bij slachtoffers van rampen’. Het onderzoek werd uitgevoerd door het Expertisecentrum Maatschappelijke Veiligheid, KATHO departement Ipsoc, in opdracht van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Crisiscentrum.
We beginnen dit rapport graag met een woord van dank aan alle slachtoffers van de gasramp in Gellingen, de treinramp in Buizingen en de wateroverlast in Geraardsbergen die wilden deelnemen aan dit onderzoek. Daarnaast wensen we de personen en diensten die hun spontane medewerking hebben verleend aan dit project te bedanken. Het gaat om politie- en brandweerkorpsen, Centra Algemeen Welzijnswerk, patiëntenverenigingen en brandwondencentra. Dit heeft ervoor gezorgd dat we dit rapport met tevredenheid konden finaliseren.
Tot slot wensen we de leden van het begeleidingscomité te bedanken voor hun ondersteuning en constructieve bijdrage in de loop van het onderzoek. Volgende personen maakten deel uit van het begeleidingscomité:
Voor de opdrachtgever: Dhr. Koen DE BUDT, Attaché, Algemene Directie Crisiscentrum, FOD Binnenlandse Zaken. Mevr. Monique BERNAERTS, Algemene Directie Crisiscentrum, FOD Binnenlandse Zaken. Dhr. Jacques ICKX, Onderzoekscoördinator, FOD Binnenlandse Zaken AD VP Dienst Beleid Integrale Veiligheid.
Leden begeleidingscomité: Dhr. Wauthier ROBYNS, Woordvoerder, Assuralia. Mevr. Sophie VANDECRUYS, Contactpunt Politionele Slachtofferbejegening, CommissariaatGeneraal Federale Politie. Dhr. Paul SPAENS, Adjunct-secretaris, Vaste Commissie van de Lokale Politie.
1
Dhr. Marc ADANS-DESTER, Hoofdcommissaris - Vast Secretaris, Vaste Commissie van de Lokale Politie. Dhr. Didier SORGELOOS, DOA, Federale Politie. Dhr. Pierre NEIRINCKX, Geneesheer Kolonel, Militair Hospitaal Koningin Astrid. Mevr. Antonia LE ROY, Expert, FOD Justitie. Mevr. Isabelle VANDERHOEVEN, Attaché, FOD Justitie. Mevr. Marie-Claude MAERTENS, Procureur des Konings, Parket van Doornik. Dhr. Wim HAENEN, Federaal Gezondheidsinspecteur, FOD Volksgezondheid. Mevr. Astrid FORTUIN, Psychosociaal Manager Oost- en West-Vlaanderen, FOD Volksgezondheid. Dhr. Jeroen VAN KEER, Rode Kruis-Vlaanderen.
2
LIJST MET AFKORTINGEN ANIP: Algemeen Nood- en Interventieplan ASPIC: Assistance et Soutien Pompiers Police lors d’Incidents Critique BA: Burgerlijke Aansprakelijkheid BABI: Belgian Association for Burn Injuries BBS: Belgische BrandwondenStichting BC: Begeleidingscomité BNIP: Bijzonder Nood- en Interventieplan CAW: Centrum voor Algemeen Welzijnswerk CCP: Centrum voor Crisispsychologie CSD: Coördinatie- en Steundienst CGGZ: Centra Geestelijke Gezondheidszorg CPAS: Centre Public d’Action Sociale CP-OPS: Commandopost Operaties DGGZ: Dienst Geestelijke Gezondheidszorg DIR-CO: Directeur Coördinator DIR-CP-OPS: Directeur Commandopost Operaties DIR-MED: Directeur Medische Hulpverlening DSI: Dringende Sociale Interventie ECHO: Eerste Collegiale Hulpverlening bij Ongevallen FGI: Federaal Gezondheidsinspecteur FIST: Firefighter and Medical Emergency Stress Team FOD: Federale Overheidsdienst HKZIV: Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering IAC: Informatie- en Adviescentrum IDPBW: Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk KB: Koninklijk Besluit LCM: Landsbond der Christelijke Mutualiteiten LLM: Landsbond van Liberale Mutualiteiten
3
LNZ: Landsbond van de Neutrale Ziekenfondsen LOZ: Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen MIP: Medisch Interventieplan MTGL: Multidisciplinaire Therapeutische Groep voor Littekenbehandeling MUG: Mobiele UrgentieGroep NVSM: Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten OCMW: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn PCB: Post-Crisis Balans PRIMA: Plan Risicomanifestaties PSCC: Psychosociaal Coördinatiecomité PSH: Psychosociaal Hulverleningsnetwerk PSIP: Psychosociaal Interventieplan PSM: Psychosociaal Manager PST: Politioneel Slachtofferzorg Team PTSS: Posttraumatische Stress-stoornis RIZIV: Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering SIP: Sanitair Interventieplan SISU: Service d’Interventions Psychosociale Urgente SSM: Service de Santé Mentale SST: Stedelijk Stress Team TIC: TelefoonInformatieCentrum VMP: Vooruitgeschoven Medische Post
4
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ............................................................................................................................. 1 LIJST MET AFKORTINGEN ........................................................................................................... 3 INHOUDSOPGAVE....................................................................................................................... 5 INLEIDING ................................................................................................................................. 13 1.
PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN .......................................................... 14
2.
STRUCTUUR RAPPORT .................................................................................................. 16
DEEL I: THEORETISCHE SITUERING ........................................................................................... 17 1.
RAMP VERSUS CRISIS.................................................................................................... 17
2.
SOORTEN RAMPEN ....................................................................................................... 19
3.
SLACHTOFFER GEDEFINIEERD ...................................................................................... 20
4.
NAZORG VERSUS NAFASE............................................................................................. 22
5.
DE VEILIGHEIDSKETEN EN DE PLAATS VAN DE NAFASE ............................................... 24
6.
LEIDENDE PRINCIPES BINNEN NAFASE: O.N.V.E.E. en R.E.I.M.S. ................................. 25
7.
BESLUIT ......................................................................................................................... 26
DEEL II: INVENTARISATIE HULPVERLENINGSAANBOD ............................................................. 27 1.
ONDERZOEKSMETHODOLOGIE: DOCUMENTENANALYSE EN (SEMI-)
GESTRUCTUREERDE INTERVIEWS MET EXPERTEN............................................................... 27 2.
ACUTE HULPVERLENING BIJ RAMPEN IN BELGIE ......................................................... 28 2.1.
3.
Noodplanning en crisisbeheer in België ................................................................ 28
2.1.1.
Soorten noodplannen ..................................................................................... 28
2.1.2.
Niveaus en fasering noodplanning ................................................................. 29
2.1.3.
Disciplines ....................................................................................................... 31
TUSSEN ACUTE FASE EN NAFASE ................................................................................. 32
5
3.1.
Psychosociaal Interventieplan (PSIP) ..................................................................... 32
3.1.1.
Basisstructuur Psychosociaal Interventieplan ................................................ 32
3.1.2.
Diensten en partners binnen het Psychosociaal Interventieplan .................. 34
3.1.2.1. Administratieve overheid ......................................................................... 35 3.1.2.2. Politioneel Slachtofferzorg (PST) Team op lokaal niveau ......................... 35 3.1.2.3. Psychosociaal Hulpverleningsnetwerk (PSH) op lokaal niveau ................ 35 3.1.2.4. Rode Kruis België: Dringende Sociale Interventie (DSI) in Vlaanderen en Service d’Interventions Psychosociale Urgente (SISU) in Wallonië als actoren in acute psychosociale hulp op bovenlokaal niveau .................................................... 36 4.
DIENSTEN DIE INSTAAN VOOR HULPVERLENING TIJDENS DE NAFASE ........................ 36 4.1.
Onthaal, informatie en opvang .............................................................................. 37
4.1.1.
Samenwerking tussen de Staat, de Vlaamse en Franse Gemeenschap, de
Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie inzake slachtofferzorg ....................................................... 37 4.1.1.1. Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid .................................................. 39 4.1.1.2. Arrondissementele raad voor slachtofferbeleid ...................................... 39 4.1.1.3. Welzijnsteams slachtofferzorg ................................................................. 40 4.1.2.
Slachtofferzorg: bejegening, onthaal en hulp ................................................ 40
4.1.2.1. Politionele slachtofferbejegening ............................................................ 40 4.1.2.2. Slachtofferonthaal bij parketten en rechtbanken binnen de FOD Justitie .. .................................................................................................................. 44 4.1.2.3. Slachtofferhulp België .............................................................................. 44 4.1.2.4. Kritische bemerkingen betreffende de diensten slachtofferzorg ............ 48 4.1.3.
Andere diensten waar rampslachtoffers zich op kunnen beroepen .............. 48
4.1.3.1. Slachtoffertherapie: Diensten Geestelijke Gezondheidszorg (DGGZ) in Vlaanderen en Services de Santé Mentale (SSM) in Wallonië ................................. 49 4.1.3.2. Algemene crisiscommunicatie en gerichte informatie over slachtoffers 50
6
4.1.3.3. Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) in Vlaanderen en Centre Public d’Action Sociale (CPAS) in Wallonië op lokaal niveau .................. 50 4.1.3.4. Juridische bijstand en rechtsbijstand ....................................................... 51 4.1.3.5. Tele-Onthaal in Vlaanderen en Télé-Accueil in Wallonië op bovenlokaal niveau
.................................................................................................................. 52
4.1.3.6. Ziekenhuizen............................................................................................. 53 4.1.3.7. Huisartsen ................................................................................................. 53 4.1.3.8. Lotgenotencontacten ............................................................................... 54 4.1.3.9. Mantelzorg ............................................................................................... 54 4.2.
Specifieke problemen met een specifiek antwoord .............................................. 55
4.2.1.
Brandwondenpatiënten ................................................................................. 55
4.2.1.1. De Belgian Association for Burn Injuries (BABI) en de Belgische BrandwondenStichting (BBS) ................................................................................... 55 4.2.1.2. Brandwondencentra ................................................................................. 56 4.2.1.3. Oscare: nazorgcentrum voor brandwondenpatiënten ............................ 56 4.2.1.4. Zelfhulpgroepen en patiëntengroeperingen ............................................ 57 4.2.2.
Herstel morele en materiële schade .............................................................. 57
4.2.2.1. Verzekeringen ........................................................................................... 57 4.2.2.2. Morele en materiële schade ten gevolge van een natuurramp .............. 63 4.2.2.3. Morele en materiële schade ten gevolge van een antropogene ramp: de juridische afwikkeling ............................................................................................... 65 4.2.3.
Ondersteuning voor de hulpverleners ........................................................... 70
4.2.3.1. Stressteam bij de Federale Politie en zorgteams bij de lokale politiezones .................................................................................................................. 70 4.2.3.2. Firefighter and Medical Emergency Stress Team (FIST) bij de brandweer op provinciaal niveau ............................................................................................... 71 4.2.3.3. Psychologische debriefings door DSI/SISU ............................................... 71
7
4.2.3.4. Ziekenhuizen............................................................................................. 72 5.
BESLUIT ......................................................................................................................... 72
DEEL III: BEHOEFTEBEVRAGING ............................................................................................... 74 1.
ONDERZOEKSMETHODOLOGIE .................................................................................... 74 1.1.
Kwalitatief onderzoek ............................................................................................ 74
1.2.
Selectie rampen ..................................................................................................... 75
1.2.1.
Motivering selectie rampen ........................................................................... 75
1.2.2.
Situatieschets.................................................................................................. 76
1.2.2.1. De gasexplosie in Gellingen ...................................................................... 76 1.2.2.2. De treinramp in Buizingen ........................................................................ 77 1.2.2.3. De overstromingen in Geraardsbergen .................................................... 77 1.3.
Dataverzamelingstechniek: bevraging van slachtoffers aan de hand van semi-
gestructureerde interviews .............................................................................................. 78 1.4.
De zoektocht naar slachtoffers .............................................................................. 79
1.4.1.
Medisch geheim en bescherming van de persoonlijke levenssfeer............... 79
1.4.1.1. Medisch geheim ....................................................................................... 79 1.4.1.2. Wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens . 80 1.4.2.
Rekrutering van rampslachtoffers .................................................................. 80
1.4.3.
Contactname met rampslachtoffers .............................................................. 81
1.4.4.
Wie zijn de slachtoffers?................................................................................. 81
1.5. 2.
Tabel respondenten ............................................................................................... 82
DIENSTEN DIE INSTONDEN VOOR HULPVERLENING TIJDENS DE NAFASE NA DE
GASEXPLOSIE IN GELLINGEN, DE TREINRAMP IN BUIZINGEN EN DE OVERSTROMINGEN IN GERAARDSBERGEN ............................................................................................................... 83 2.1.
De organisatie van onthaal, informatie en opvang ............................................... 84
8
2.1.1.
De Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers
van Gellingen ................................................................................................................ 84 2.1.2.
Buizingen, de rol van Henegouwen en het Parket ......................................... 84
2.1.3.
Tekorten op vlak van onthaal, informatie en opvang .................................... 85
2.2.
Specifieke problemen met specifieke antwoorden: brandwonden en herstel van
morele en materiële schade............................................................................................. 86 2.2.1.
Gellingen als scharniermoment in de behandeling van
brandwondenslachtoffers ............................................................................................ 86 2.2.2.
Herstel van morele en materiële schade tijdens de nafase ........................... 87
2.2.2.1. Verzekeringen ........................................................................................... 87 2.2.2.2. Herstel van schade door het Rampenfonds ten gevolge van de overstromingen in Geraardsbergen ......................................................................... 88 2.2.2.3. Juridische afwikkeling ............................................................................... 88 3.
RESULTATEN: WELKE BEHOEFTEN MET BETREKKING TOT ONDERSTEUNING TIJDENS
DE NAFASE ERVAREN SLACHTOFFERS VAN DE GASEXPLOSIE IN GELLINGEN, DE TREINRAMP IN BUIZINGEN EN DE OVERSTROMINGEN IN GERAARDSBERGEN? ..................................... 89 3.1.
Informatie behoeften............................................................................................. 89
3.1.1.
Algemene informatie behoeften .................................................................... 90
3.1.1.1. Behoefte aan informatie over wat er gebeurd is ..................................... 91 3.1.1.2. Behoefte aan informatie over de slachtoffers ......................................... 91 3.1.1.3. Behoefte aan correcte informatie ............................................................ 92 3.1.1.4. Behoefte aan tijdige informatie ............................................................... 93 3.1.1.5. Behoefte aan alomvattende informatie ................................................... 93 3.1.2.
Informatie behoeften naargelang het soort slachtoffer ................................ 94
3.1.2.1. Behoefte aan informatie over verzekeringen: directe slachtoffers ......... 94 3.1.2.2. Behoefte aan informatie over administratieve procedures: directe slachtoffers ............................................................................................................... 94
9
3.1.2.3. Behoefte aan informatie over eigen handelingen: hulpverleners ........... 95 3.1.2.4. Behoefte aan communicatie: hulpverleners ............................................ 95 3.1.3.
Informatie behoeften naargelang de ramp .................................................... 96
3.1.3.1. Behoefte aan informatie over wat te verwachten: Geraardsbergen....... 96 3.2.
Emotionele behoeften ........................................................................................... 97
3.2.1.
Algemene emotionele behoeften .................................................................. 98
3.2.1.1. Behoefte aan ondersteuning door het sociale netwerk .......................... 98 3.2.1.2. Behoefte aan verwerking ......................................................................... 98 3.2.1.3. Behoefte aan afsluiting............................................................................. 99 3.2.1.4. Behoefte aan inspraak ............................................................................ 100 3.2.1.5. Behoefte aan privacy en rust.................................................................. 100 3.2.1.6. Behoefte aan langdurige ondersteuning ................................................ 101 3.2.2.
Emotionele behoeften naargelang de ramp: Gellingen en Buizingen ......... 101
3.2.2.1. Behoefte om te praten ........................................................................... 101 3.2.2.2. Behoefte aan professionele ondersteuning ........................................... 103 3.2.2.3. Behoefte aan erkenning ......................................................................... 104 3.2.2.4. Behoefte aan een herdenking ................................................................ 105 3.2.2.5. Behoefte aan lotgenotencontacten ....................................................... 105 3.3.
Praktische behoeften ........................................................................................... 106
3.3.1.
Algemene praktische behoefte: veiligheid ................................................... 107
3.3.2.
Praktische behoeften naargelang het soort slachtoffers: directe slachtoffers
en nabestaanden ........................................................................................................ 108 3.3.2.1. Behoefte aan ondersteuning bij papierwerk en andere formaliteiten .. 108 3.3.2.2. Behoefte aan transport .......................................................................... 109 3.3.3.
Praktische behoeften naargelang de ramp .................................................. 109
3.3.3.1. Behoefte aan ondersteuning in de eigen taal: Gellingen en Buizingen . 109
10
3.3.3.2. Behoefte aan vluggere hulp bij opkuiswerkzaamheden: Geraardsbergen .. ................................................................................................................ 110 3.3.3.3. Behoefte aan elektriciteit: Geraardsbergen ........................................... 110 3.4.
Juridische behoeften: directe slachtoffers en nabestaanden ............................. 110
3.4.1.
Behoefte aan gerechtigheid omtrent de schuldige(n): Gellingen en Buizingen ...................................................................................................................... 111
3.4.2.
Behoefte aan een eerlijke schadevergoeding door de verantwoordelijke:
Gellingen en Buizingen ............................................................................................... 111 3.4.3.
Behoefte aan informatie en steun rondom het strafproces: Gellingen en
Buizingen .................................................................................................................... 112 3.4.4.
Behoefte aan een korter proces: Gellingen ................................................. 112
3.4.5.
Behoefte aan een respectvol proces: Gellingen ........................................... 113
3.5.
Financiële behoeften: directe slachtoffers .......................................................... 114
3.5.1.
Behoefte aan een vlugge en volledige financiële compensatie ................... 114
3.5.2.
Behoefte aan objectieve expertise met oog voor het menselijk leed:
Geraardsbergen .......................................................................................................... 115 3.6.
4.
Medische behoeften: directe slachtoffers Gellingen en Buizingen ..................... 116
3.6.1.
Langdurige medische ondersteuning ........................................................... 116
3.6.2.
Behoefte aan rehabilitatie ............................................................................ 116
BESLUIT ....................................................................................................................... 117
DEEL IV: AANBEVELINGEN VOOR HET BELEID ........................................................................ 118 1.
2.
AANBEVELINGEN VOOR DIRECTE SLACHTOFFERS EN NABESTAANDEN .................... 118 1.1.
Alomvattende, correcte en tijdige informatie ..................................................... 118
1.2.
Lotgenotencontacten ........................................................................................... 122
AANBEVELINGEN MET BETREKKING TOT ONDERSTEUNING VAN HULPVERLENERS . 122 2.1.
Deontologie omzetten in realiteit via informele, interne opvolging na rampen 122
2.2.
Debriefings voor hulpverleners ........................................................................... 124
11
3.
AANBEVELINGEN MET BETREKKING TOT ONDERSTEUNING VOOR SLACHTOFFER VAN
WATEROVERLAST ............................................................................................................... 124
4.
3.1.
Elektriciteit ........................................................................................................... 125
3.2.
Ondersteuning bij opkuiswerkzaamheden .......................................................... 125
BESLUIT ....................................................................................................................... 126
DEEL V: EINDCONCLUSIES ...................................................................................................... 127 1.
SAMENVATTEND ........................................................................................................ 127
2.
NAAR DE TOEKOMST TOE… ........................................................................................ 129 2.1.
Methodologische tekorten: representativiteit .................................................... 129
2.2.
Inhoudelijke tekorten en mogelijkheden: “kleine ramp” en zelfredzaamheid ... 129
REFERENTIELIJST..................................................................................................................... 130 WETGEVING........................................................................................................................ 130 LITERATUUR........................................................................................................................ 132 BIJLAGE 1: GLOBALE TIJDSLIJN PSIP ....................................................................................... 144 BIJLAGE 2: TOPICLIJST............................................................................................................. 145 BIJLAGE 3: LIJST BEVRAAGDE EXPERTEN ................................................................................ 155 BIJLAGE 4: BOOMSTRUUCTUUR BEHOEFTEN MET BETREKKING TOT ONDERSTEUNING TIJDENS DE NAFASE ................................................................................................................ 156
12
INLEIDING Rampen zijn van alle tijden maar worden sinds de terroristische aanslagen op 11 september 2001 weer volop in de kijker geplaatst (Havenaar & Bromet, 2003). Naast 9/11 zijn er nog andere buitenlandse voorbeelden - de vuurwerkramp in Enschede, de Tsunami’s in Thailand en Japan, de vliegtuigcrash in Libië - die uitgebreid in de media kwamen. Ook binnen de eigen landsgrenzen kunnen we een reeks rampen opsommen die in ons geheugen gegrift staan: het kapseizen van de Herald of Free Enterprise in 1987, de crash tijdens de vliegmeeting te Oostende in 1997, de gasexplosie te Gellingen in 2004, de treinramp te Buizingen in 2010, de overstromingen in het najaar van 2010…
Rampen kunnen een ware ravage aanrichten en traumatische effecten hebben op de betrokken personen: mensen raken gewond of sterven, infrastructuren raken vernield, er heerst chaos, wanhoop en verdriet om het verlies van dierbaren. Om al deze gevolgen van een ramp in te perken, is een georganiseerd en vlot ingrijpen van overheden noodzakelijk. De Belgische overheid heeft zich de laatste jaren vooral toegespitst op hulpverlening de eerste 48 uur na de ramp, de zogenaamde acute fase. Aan de hand van het KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen1 wordt toegezien op een inhoudelijke uniformiteit van alle nood- en interventieplannen. Zonder tekort te doen aan het belang van een dergelijke gestructureerde en gefundeerde noodplanning, mag ook de nafase, die doorgaans na 48 uur aanvangt, niet uit het oog worden verloren. Deze fase, die dus plaatsvindt na de bestrijding van de crisissituatie, moet net zoals de acute fase goed worden georganiseerd (Van Duin & Zannoni, 2005).
Recent is er een tendens waar te nemen waarbij men steeds meer oog heeft voor de nafase, zij het hoofdzakelijk vanuit een psychosociale invalshoek2. Rampen kunnen inderdaad een
1
KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen, Belgische Staatsblad, 15 maart 2006.
2
Zie deel II punt 3.1. Psychosociaal Interventieplan (PSIP). Hierbij verwijzen we ondermeer naar het
psychosociaal interventieplan (PSIP) dat zowel de psychosociale acties in de acute als nafase in kaart brengt (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006).
13
effect hebben op het psychisch functioneren van slachtoffers, maar we moeten er ons tegelijkertijd ook bewust van zijn dat het daar vaak niet stopt. Ze kunnen bijvoorbeeld ook gepaard gaan met het verlies aan basisvoorzieningen zoals voedsel, onderdak en materiële schade… Daarnaast reageert ieder slachtoffer anders op de schok van de ramp met als gevolg dat een standaard aanbod aan diensten die op uniforme wijze verplicht moet worden doorlopen door elk slachtoffer, niet voldoet (Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2012a).
In dit onderzoek vertrekken we vanuit de idee dat rampen een omvattende nafase vereisen dat met alle mogelijke noden van de slachtoffers rekening houdt en dat zich naast de psychosociale component focust op juridische, financiële en materiële aspecten om te komen tot een volledig herstel.
1. PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN Afhankelijk van de specifieke kenmerken van de ramp, zal ofwel de burgemeester (gemeente), de gouverneur (provincie) of de minister van Binnenlandse Zaken (federaal) het rampenplan afkondigen. Hierbij wordt het medisch interventieplan (MIP) en het psychosociaal
interventieplan
(PSIP)
automatisch
geactiveerd
door
de
federaal
gezondheidsinspecteur (FGI) en wordt de psychosociaal manager (PSM) op de hoogte gebracht. Na de acute fase wordt een post-crisis balans (PCB)3 opgesteld - waarna de PSM, indien nodig, een psychosociaal coördinatiecomité (PSCC) samenbrengt, bestaande uit psychosociale actoren uit de acute en de nafase, om de acties voor de nafase te bepalen (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006). Het is met andere woorden aan de PSM om verschillende partners - o.a. medische diensten, dienst slachtofferbejegening van politie, dienst slachtofferhulp van Centra Algemeen Welzijnswerk - rond de tafel te brengen en een concreet zorgaanbod op maat voor de nafase uit te bouwen. Zij maken in eerste instantie een studie van de psychosociale impact op de verschillende doelgroepen, evalueren de behoeften van de slachtoffers, werken samen met de betrokken psychosociale actoren, 3
Aan de hand van de PCB wordt ofwel beslist welke acties noodzakelijk zijn met betrekking tot de nazorg ofwel
beslist het PSIP te beëindigen. Het is als het ware een stand van zaken aan de hand waarvan het verdere verloop van nazorg wordt bepaald. De PCB vormt het einde van de acute fase en meteen het begin van de nazorgfase (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006).
14
werken interventiestrategieën uit en gaan na of de hulpverlening de capaciteit heeft om aan de behoeften te beantwoorden (Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2005). Hoe en door wie de nafase wordt georganiseerd en welke diensten hierin een rol spelen, komt verder in dit rapport aan bod en vormt het voorwerp van de eerste onderzoeksvraag, namelijk ‘welk aanbod is er momenteel voor handen in België om tegemoet te komen aan de verschillende noden en behoeften (psychosociaal, materieel, financieel, juridisch…) tijdens de nafase inzake zorg van de slachtoffers van rampen?’
Tijdens de nafase wordt verwacht dat men aandacht besteedt aan het leed en de schade die is ontstaan door de ramp, dat men de mate waarin beroep wordt gedaan op diensten die actief zijn tijdens de nafase evalueert, dat de verantwoordelijken verantwoording afleggen en dat herstelmaatregelen worden getroffen (Liebregts, 2006). Nazorg tijdens de nafase bestaat uit drie elementen. Ten eerste is er het menselijke element. Dit bestaat hoofdzakelijk uit de opvang van slachtoffers en hulpverleners en concentreert zich op het beperken van de geestelijke schade (Liebregts, 2006). Rampen kunnen namelijk gepaard gaan met psychische aandoeningen op lange termijn zoals angststoornissen, depressieve stoornissen, psychosomatische klachten, de post-traumatische stressstoornis… Een tweede element is het economische element. Dit aspect omvat de schadereductie zoals het regelen van vergoedingen, uitkeringen, het heropbouwen van huizen… Vaak roept een ramp heel wat vragen op bij de slachtoffers: komt mijn verzekering tussen? Is er een tussenkomst van het rampenfonds? Welke administratie dien ik in orde te brengen? Ook dit element van de nafase mag niet worden verwaarloosd. Een derde element is het leerelement en verwijst naar het evalueren van de gebeurtenis en de hele hulpverlening er rond. Ervaringen bij de ene ramp kunnen leerpunten bieden voor de voorbereiding op een nieuw incident. Dit leerelement is als het ware het voorwerp van de tweede onderzoeksvraag, zijnde ‘welke noden en behoeften hebben slachtoffers van een ramp?’ Hierbij kunnen we ons ook de vraag stellen of het aanbod dat momenteel in België aanwezig is, voldoet aan de behoeften en noden van de slachtoffers. Met deze informatie kunnen beleidsmaatregelen, indien nodig, een betere aansluiting vinden bij de werkelijke noden in de nafase.
15
2. STRUCTUUR RAPPORT Dit onderzoeksrapport is opgebouwd uit vier delen.
Deel I: Theoretische situering. In dit deel worden de belangrijkste concepten van het onderzoek uitgewerkt en gesitueerd. Volgende concepten komen aan bod: ramp, slachtoffer, nafase en de veiligheidsketen. Deel II: Inventarisatie hulpverleningsaanbod. In dit deel wordt een beschrijving gegeven van de verschillende diensten waarop rampslachtoffers zich kunnen beroepen tijdens de acute fase; tijdens de nafase van een ramp en dit voor wat betreft onthaal, informatie en opvang en specifieke problematieken zoals brandwonden en herstel van morele en materiële schade. Er wordt geëindigd met een beschrijving van de ondersteuning voor hulpverleners. Deel III: Behoeftebevraging. In dit deel volgt een beschrijving van drie rampen die zich op Belgisch grondgebied hebben voorgedaan en die het kader vormen voor de bevraging van slachtoffers aan de hand van semigestructureerde interviews. Er wordt geëindigd met een kritische bespreking van de noden en behoeften van deze slachtoffers met als doel knelpunten en lacunes op te sporen in het bestaande aanbod aan diensten tijdens de nafase. Deel IV: Beleidsaanbevelingen. In dit deel worden, aan de hand van de informatie in deel II en III, aanbevelingen gedaan aan het beleid.
16
DEEL I: THEORETISCHE SITUERING Deel I beoogt een theoretische situering van het onderzoek en zal een beschrijving geven van de concepten ramp, slachtoffer, nafase en de veiligheidsketen.
1. RAMP VERSUS CRISIS Net zoals rampen erg verscheiden kunnen zijn van aard, (Lust & Luypaers, 2006) kan ook de definiëring van dit concept erg variëren. Algemeen wordt aangenomen dat een ramp ‘een gebeurtenis [is] waardoor een ernstige verstoring van de openbare veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen, het milieu en/of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken’ (Van Duin, 2006). Doordat deze definitie de klemtoon legt op de bedreigde veiligheid en de hulpverlening die noodzakelijk is om deze toestand van onveiligheid op te heffen (Van der Velden, Eland, & Kleber, 1997) is ze erg toepasselijk binnen dit onderzoek. Daarom zal deze definitie dan ook als leidraad dienen om de cases – die in deel III worden besproken - te selecteren. Rampen mogen niet verward worden met crises4. Een crisis wordt gedefinieerd als ‘een situatie waarin een vitaal belang – zijnde de territoriale, fysieke, ecologische en/of economische veiligheid en /of de sociale en politieke stabiliteit - van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast’ (Van Duin, 2011,p.26). Daar waar bij een ramp er per definitie altijd sprake is van een bedreiging van de fysieke veiligheid, hoeft daar bij een crisis niet altijd sprake van te zijn. In het geval van een crisis kan daar sprake van zijn. Bovendien gaat het bij een crisis, anders dan bij een ramp, meestal niet over één gebeurtenis maar over een reeks gebeurtenissen die in de tijd gespreid zijn en dus een langere periode van verstoring met zich meebrengen. De oorsprong van een crisis is met andere woorden vaak diffuser dan bij een ramp en er kunnen meerdere factoren een rol 4
Denk bijvoorbeeld aan de economische crisis, niet alleen in België maar in de rest van de wereld, waarbij de
economische veiligheid in het gedrang komt.
17
spelen. Een ramp kan echter wel overgaan in een crisis. Een ramp is in dat opzicht een verschijnsel en een crisis is wat door het verschijnsel kan worden teweeg gebracht. Vast staat dat zowel een ramp als een crisis een ernstige aantasting van de normale gang van zaken met zich mee brengt, waardoor actie steeds vereist is (Van Duin, 2011). Ondanks de verdienstelijke poging om beide begrippen op een algemene manier te omschrijven, is het belangrijk aan te geven dat ze steeds voor interpretatie vatbaar blijven. Objectieve criteria voor wat nu precies een ‘ernstige verstoring’ of ‘ernstige bedreiging’ is, bestaan immers niet, wat ertoe leidt dat de afkondiging van een noodplan zal afhangen van de subjectieve interpretatie van de betrokken actoren, zijnde de burgemeester, de gouverneur of de minister van Binnenlandse Zaken. Zij kondigen een noodplan af indien er volgens hen sprake is van een noodsituatie te begrijpen als ‘elke gebeurtenis die schadelijke gevolgen voor het maatschappelijk leven veroorzaakt of veroorzaken kan, zoals een ernstige verstoring van de openbare veiligheid, een ernstige bedreiging ten opzichte van het leven of de gezondheid van personen en/of ten opzichte van belangrijke materiële belangen, en waarbij de coördinatie van de disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of om de schadelijke gevolgen te beperken’5. Om ervoor te zorgen dat de afkondiging van een noodplan niet langer afhankelijk is van de subjectieve opinie van de zonet vermelde actoren, kan worden gewerkt met strikte criteria, zoals dit bij de afkondiging van het medische interventieplan reeds het geval is6. Deze criteria moeten echter worden genuanceerd aangezien de pragmatische medische definitie van een noodsituatie vertrekt vanuit de vaststelling dat het antwoord op een dringende situatie een optimalisatie van de beperkte middelen vereist. Het komt er op neer een aparte structuur op te zetten om het tekort aan middelen zo optimaal mogelijk in te zetten. Niet de aard van de ramp maar de ‘overflow’ van de hulpdiensten is in dat geval bepalend. Dit kan verklaren waarom in verschillende landen, met een verschillende organisatie van de hulpdiensten, een licht verschillende interpretatie en definitie van het begrip ramp wordt gebruikt (BC 23 maart 2012). 5
Koninklijk Besluit van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen, Belgisch Staatsblad, 15
maart 2006. 6
Volgens kwantitatieve criteria moet er sprake zijn van minstens vijf zwaar gekwetsten of tien gekwetsten
waarvan de graad van ernst niet gekend is. Op kwalitatief vlak moet er een grootschalige evacuatie georganiseerd worden of een risico voor de volksgezondheid bestaan vooraleer het medisch, en daarbij aansluitend het psychosociaal, interventieplan wordt afgekondigd (Bernaerts, 2010).
18
Dit is echter geen pleidooi om gebeurtenissen met vergaande psychische, sociale, materiële en/of financiële gevolgen te formaliseren en zo van hun ingrijpende en traumatiserende karakter te ontdoen. We moeten namelijk altijd rekening houden met subjectieve, nietformaliseerbare componenten die rampen met zich meebrengen. Immers, wat voor de ene persoon rampzalig is, is dat niet noodzakelijk voor de andere. Bovendien kunnen gebeurtenissen voor individuen een rampzalig effect hebben, zoals het verlies van een kind, zonder dat deze gebeurtenissen onder de noemer ‘ramp’ vallen (Van der Velden et al., 1997).
2. SOORTEN RAMPEN In het Koninklijk Besluit van 23 juni 1971 betreffende de organisatie van de opdrachten van de civiele bescherming en coördinatie van de operaties bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en schadegevallen7 wordt een onderscheid gemaakt tussen drie soorten rampen. Een rampspoedige gebeurtenis verwijst naar een ramp met een natuurlijke oorzaak. Voor rampen die worden veroorzaakt door menselijk handelen en gepaard gaan met menselijke slachtoffers en grote materiële schade, hanteert men het begrip catastrofe. Ten slotte zijn er de schadegevallen die ofwel een menselijke ofwel een natuurlijke oorzaak hebben waarbij de inzet van speciale middelen vereist is. Ondanks dit onderscheid, en mede door het feit dat de ‘overflow’ van de hulpdiensten en niet de oorzaak van de ramp de hulpverlening bepaalt, wordt er geen aparte wetgeving voorzien. Dit betekent dan ook dat de hulpverlening - vooral in de acute fase - steeds op een gelijkaardige manier verloopt, ongeacht het gaat om een rampspoedige gebeurtenis, catastrofe of schadegeval (Post, 2002). De ministeriële omzendbrief van 5 november 1971 betreffende de organisatie van de opdrachten van de civiele bescherming en coördinatie van de operaties bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en ongevallen stelt dat rampspoedige gebeurtenissen te wijten zijn aan natuurkrachten terwijl zowel catastrofen als schadegevallen een menselijke, antropogene oorsprong hebben, maar verschillen in omvang. Dit onderscheid tussen rampen van menselijk en natuurlijke oorsprong is belangrijk voor dit onderzoek, vooral wat
7
Koninklijk Besluit van 23 juni 1971 betreffende de organisatie van de opdrachten van de civiele bescherming
en coördinatie van de operaties bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en schadegevallen, Belgisch Staatsblad, 24 juli 1971.
19
betreft het herstel van geleden schade. Er lijkt namelijk een verschil te zijn in de diensten waarop rampslachtoffers kunnen beroepen afhankelijk of het gaat om een natuurramp of een antropogene ramp, hetzij intentioneel, hetzij niet-intentioneel8 (Rosenthal, 2009; H. Valcke, persoonlijke communicatie, 28 december 2011). Zo zullen slachtoffers bij natuurrampen voor zaakschade en bijstand een beroep kunnen doen op de natuurrampendekking en, indien de natuurramp officieel wordt erkend, op het Rampenfonds voor schade die niet door de standaard verzekeringen wordt gedekt. Bij een antropogene ramp zal in sommige gevallen naar een schuldige worden gezocht die de slachtoffers schadeloos moet stellen. Dit kan ondermeer gebeuren door het oprichten van een cel slachtofferzorg, zoals bijvoorbeeld opgericht door de FOD Justitie na de gasramp in Gellingen.
3. SLACHTOFFER GEDEFINIEERD De term ‘slachtoffer’ definiëren is geen sinecure en kan ongetwijfeld het thema vormen voor een aparte studie. De diverse definities van verschillende (overheids)diensten, het kluwen aan wetteksten en wetsherzieningen en de inconsistenties in gebuikte terminologie bemoeilijken een duidelijke omschrijving van het begrip slachtoffer. Zo schuift het decreet van 15 december 1998 betreffende de goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 7 april 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg 9 een exclusief justitiële definitie van de term (direct) slachtoffer naar voor, namelijk ‘de persoon, evenals zijn verwanten, aan wie materiële, fysische en/of morele schade is toegebracht als gevolg van een handeling of een verzuim dat strafbaar is gesteld door het Strafwetboek of door bijzondere strafwetten’. Zoals reeds aangetoond in het voorgaande deel, kan een ramp het
8
Het onderscheid tussen natuurramp en antropogene ramp moet worden gerelativeerd. Zo is er vandaag heel
wat discussie over het feit of natuurrampen geen rechtstreeks gevolg zijn van hoe de mens met de natuur omgaat en de beslissingen die mensen nemen (bijvoorbeeld steden bouwen in overstromingsgebieden) (Rosenthal, 2009). 9
Decreet van 15 december 1998 betreffende de goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 7 april 1998
tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 13 juli 1999. Het samenwerkingsakkoord werd niet ondertekend door de medische discipline, die onder de bevoegdheid van de FOD Volksgezondheid valt, terwijl zij conform het KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen (Belgisch Staatsblad, 15 maart 2006) bevoegd zijn voor de nazorg en nafase.
20
gevolg zijn van een (menselijke) handeling - hetzij intentioneel, hetzij niet-intentioneel - met als gevolg dat slachtoffers van dergelijke rampen binnen bovenstaande definitie passen. Er wordt echter geen rekening gehouden met individuen die ten gevolge van een natuurramp – die niet het gevolg is van een handeling maar van een natuurlijk fenomeen – gelijkaardige schade zijn toegebracht. Er kan op basis van deze definitie pas sprake zijn van een slachtoffer, als er een strafbare handeling werd gesteld. Deze omschrijving verengt dan ook de groep slachtoffers10. Hoe noem je mensen die te kampen krijgen met hevige overstromingen waardoor hun volledige woning onder water staat of die getroffen zijn door een grootschalige kettingbotsing ten gevolge van plotse mistbanken op de weg en waarbij een strafbare handeling geen enkele rol speelt? Mogen deze personen zich dan geen slachtoffer noemen? Kunnen zij beroep doen op diensten voor slachtofferzorg die bovenstaande definitie als leidraad gebruiken om te bepalen wie hulp krijgt en wie niet? En hoe zit het met hulpverleners die vaak als eersten getuige zijn van de omvang en de gruwel van een ramp? Het is niet ongewoon dat hulpverleners, zelfs jaren na een ramp, hun psychische evenwicht kwijtraken (BC, 20 januari 2012) en er niet in slagen de gebeurtenis te verwerken. Nog extremer, maar lang niet zeldzaam, kunnen er dodelijke slachtoffers vallen onder de hupverleners. Kunnen zij zich slachtoffer noemen en beroep doen op slachtofferzorg vanuit bovenstaande definitie? De exclusie van deze groep, gekoppeld aan fenomenen zoals een stille mars of een nationale minuut stilte, tonen aan dat er nood is aan een ruimere definiëring van het begrip slachtoffer en dat men niet enkel rekening kan en mag houden met direct getroffenen van strafbare handelingen.
De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid hanteert een andere, ruimere definitie van het begrip slachtoffer. Binnen het Psychosociaal Interventieplan (PSIP)11 worden slachtoffers
10
Dit kan worden geïllustreerd met een voorbeeld. Na het busongeval in Zwitserland zijn alle overlevende
kinderen, alle ouders (van zowel overlevende als gestorven kinderen) en de partners en kinderen van de begeleiders en van de chauffeurs betrokkenen volgens de FOD Justitie. Echter, uit de reacties van de bevolking, denk daarbij aan de oprichting van een rouwregister in het stadhuis van Leuven en een nationale minuut stilte, blijkt dat het ongeval op meer betrokkenen wijst dan wat de FOD Justitie als betrokkene aanduidt. Elke nieuwe ramp lokt reactie uit bij mensen die zelf voorheen in vroegere “rampsituaties” betrokken waren: ‘oude wonden worden weer nieuw’ (W. Haenen, persoonlijke communicatie, 3 april 2012). 11
Voor een beschrijving van het PSIP, zie deel II punt 3.1. Psychosociaal Interventieplan (PSIP).
21
beschouwd als getroffenen of ‘de gewonden, de niet-gewonden, de hulpverleners, de verwanten (familie, vrienden etc.), de getuigen en eventuele andere getroffen groepen’ (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006, p.15). De ministeriele omzendbrief NPU-1 betreffende de nood- en interventieplannen12 beschouwt slachtoffers als ‘doden en gewonden’ en getroffenen als een restcategorie. Deze inconsistentie in terminologie heeft te maken met het feit dat het PSIP werd geschreven vooraleer het KB van 16 februari van 2006 en de omzendbrief NPU-1 werden gepubliceerd. Desondanks, wordt het begrip slachtoffer ruimer geïnterpreteerd en wordt er met zowel directe als indirecte slachtoffers rekening gehouden. Zo werden in het kader van de nafase na de steekpartij in kinderdagverblijf Fabeltjesland in Dendermonde op 23 januari 2009, eveneens de families van kinderen die in dezelfde groep zaten en niet aanwezig waren op de dag van de steekpartij, de andere werknemers van het kinderdagverblijf en zelfs ouders en kinderen van andere groepen die ook naar Fabeltjesland gingen, als slachtoffer beschouwd.
In deze studie en in de lijn met de definitie van de FOD Volksgezondheid, wordt er een onderscheid gemaakt tussen directe slachtoffers en indirecte slachtoffers, namelijk nabestaanden en hulpverleners. Ongeacht de specifieke terminologie willen we in deze studie vooral een ruimere groep slachtoffers in rekening brengen.
4. NAZORG VERSUS NAFASE Nazorg is – samen met rampen en slachtoffers – het sleutelbegrip binnen dit onderzoek en moeten we begrijpen als ‘datgene wat nodig is om zo snel mogelijk terug te kunnen keren naar de normale verhoudingen van vóór de crisis’ (Van Duin & Zannoni, 2005). In ons geval gaat het om een terugkeer naar de verhoudingen van voor de ramp want, zoals reeds gezien, mogen we rampen en crises niet aan elkaar gelijk stellen. Nazorg is de zorg die aan de individuele persoon geboden wordt. Het heeft te maken met therapie en de reguliere zorg die iemand krijgt na een ramp, zelfs als iemand voor een vooraf bestaand probleem, die niet rechtstreeks met de ramp te maken heeft, moet worden behandeld (BC 23 maart 2012) 13. 12
Ministeriele Omzendbrief NPU-1 betreffende de nood- en interventieplannen, Belgisch Staatsblad, 10 januari
2007. 13
Stel dat een persoon doorheen zijn volwassen leven regelmatig te kampen heeft met depressieve periodes
en dat hij direct slachtoffer wordt van een ramp. De ramp kan de aanleiding zijn voor een nieuwe depressie. In
22
Volgens Van Duin en Zannoni (2005) richt de term nazorg zich in de praktijk primair en eenzijdig op sociale en psychologische aspecten waardoor het te eng is om alle acties die nodig zijn om terug te keren naar de ‘normale verhoudingen van voor de crisis’ te dekken. Een term die Van Duin en Zannoni (2005) naar voren schuiven ter vervanging van het begrip nazorg, is nafase. Dit is de fase waarin collectieve activiteiten worden ontplooid waardoor er na een ramp of crisis weer kan worden teruggekeerd naar de ‘normale’ situatie. In tegenstelling tot nazorg vergt dit een zekere structurele coördinatie en organisatie waarbij overheidsstructuren een actieve rol spelen (BC, 23 maart 2012). Omdat deze studie onder andere beoogt een inventaris te bieden van alle (overheids)diensten en instanties die na een ramp instaan voor de zorg van de slachtoffers, zal doorheen het rapport de term nafase worden gehanteerd.
Wanneer we spreken over nafase mogen we er niet van uit gaan dat het gaat om een periode met een duidelijk begin en einde. Het is niet zo dat, eenmaal de nafase afgesloten is, alle slachtoffers van een ramp weer volledig functioneren zoals voorheen. Bij rampen blijkt dit eerder de uitzondering dan de regel. Bepaalde gebeurtenissen, zoals het einde van een juridisch proces en de verjaardag van de ramp, kunnen er immers voor zorgen dat de slachtoffers opnieuw behoefte hebben aan steun en begeleiding en dat ze in toenemende mate beroep doen op hulpverlening (K. De Groof, persoonlijke communicatie, 1 december 2011). Net zoals de nafase geen duidelijk eindpunt heeft, heeft ze ook geen duidelijk begin. De acute fase – de eerste 48 uur na de ramp - en de nafase – de periode na de eerste 48 uur - zijn nauw met elkaar verweven; tijdens de acute fase wordt de basis gelegd voor de nafase en moet zo vlug mogelijk een diagnose worden gesteld van de activiteiten die moeten worden opgestart of verder gezet tijdens de nafase. Hoe groter het succes van de acute fase, hoe kleiner de omvang van de nafase (Zannoni, 2009).
dit opzicht is de ramp niet de oorzaak van depressie maar heeft de ramp een reeds bestaand probleem getriggerd. Als de persoon na de ramp in behandeling gaat voor deze depressie, valt dit eveneens onder nazorg.
23
5. DE VEILIGHEIDSKETEN EN DE PLAATS VAN DE NAFASE De veiligheidsketen is een model dat wordt gehanteerd om op systematische wijze risico’s te reduceren (Liebregts, 2006). Men probeert binnen de veiligheidsketen een fenomeen integraal te benaderen zodat men er alles aan gedaan heeft om het probleem (hier: de ramp) te voorkomen of, indien de ramp zich toch voordoet, op een gepaste manier te kunnen reageren. Dit integraal en multidisciplinair karakter is een belangrijk aspect; het zorgt ervoor dat de veiligheid gewaarborgd wordt in het gehele analyse-, besluitvormingsen actieproces.
De veiligheidsketen (zie figuur 1) bestaat uit vijf schakels. Proactie is het wegnemen van structurele oorzaken van onveiligheid. Preventie is het nemen van risicoreducerende maatregelen om onveiligheid te voorkomen. Preparatie omvat alle maatregelen, zoals het opstellen van plannen, aanbieden van opleidingen en oefenen van scenario’s, die worden genomen om goed op te kunnen treden als er ondanks proactie en preventie toch iets misgaat. Repressie is het optreden als er iets mis is gegaan en de nafase ten slotte omvat alle maatregelen die worden genomen om terug te keren naar de normale situatie (Liebregts, 2006).
1. Proactie
5. Nafase
2. Preventie
4. Repressie
3. Preparatie
Figuur 1: De veiligheidsketen
24
In dit onderzoek concentreren we ons op deze laatste schakel. We gaan uit van de veronderstelling dat alle schakels zijn doorlopen om een bepaalde risicosituatie te voorkomen maar dat er zich toch een ramp heeft voorgedaan.
6. LEIDENDE PRINCIPES BINNEN NAFASE: O.N.V.E.E. en R.E.I.M.S. Binnen de nafase moet rekening worden gehouden met een aantal leidende principes. Deze kunnen worden onthouden met de acroniemen O.N.V.E.E. en R.E.I.M.S (De Soir, 2009; Van Duin & Zannoni, 2005).
O.N.V.E.E. staat voor Onmiddellijkheid, Nabijheid, Verwachting, Eenheid en Eenvoud. Na een ramp moet Onmiddellijk (O) psychosociale steun worden ingeschakeld. Nabijheid (N) wordt begrepen als enerzijds nabijheid op geografisch vlak door hulpverlening te verzorgen op de plaats van de ramp, en anderzijds, nabijheid op sociaal vlak door contact met lotgenoten mogelijk te maken. Een derde principe is dat hulpverleners aan de slachtoffers moeten meedelen wat ze kunnen Verwachten (V)14. Ze moeten met andere woorden informatie kunnen geven over hoe de verdere hulpverlening zal verlopen en trachten de emoties en reacties van slachtoffers in te kaderen. Om chaos te voorkomen en Eenheid (E) tot stand te brengen in de nafase is het belangrijk dat één persoon, organisatie, of ploeg zich hier vanaf het begin mee bezig houdt, vandaar het belang tot het oprichten van een Psychosociaal Coördinatiecomité (PSCC). Ten slotte moet psychosociale hulp en ondersteuning Eenvoudig (E) blijven (Van Duin & Zannoni, 2005). R.E.I.M.S., ook wel de “Big Five” van victimologie15 genoemd, staat voor Rituelen, Erkenning, Informatie, Mantelzorg en Secundaire victimisatie16. Na een ramp kunnen Rituelen (R), zoals herdenkingsplechtigheden, een houvast bieden voor slachtoffers van rampen en hun nabestaanden. Erkenning (E) als slachtoffer is belangrijk voor de verwerking van het trauma van de ramp. Het krijgen van correcte en tijdige Informatie (I) over wat gebeurd is en nog te 14
Zoals uit de resultaten van de slachtofferbevraging blijkt, weten de hulpverleners vaak zelf niet wat ze
kunnen verwachten waardoor ze dit niet aan de slachtoffers kunnen meedelen. 15
Victimologie is de leer van het slachtofferschap, een vakgebied dat zich bezighoudt met de rechten van
slachtoffers, en de maatschappelijke en psychologische aspecten van slachtofferschap (Braaksma, 2007). 16
Door onhandigheden, fouten, een gebrek aan begrip, respect en erkenning tijdens de zorg na een ramp
kunnen slachtoffers een tweede keer worden getroffen (Allaert, 2011).
25
gebeuren staat is evenzeer een essentiële voorwaarde na een ramp. De zorg door naasten, familie, vrienden… vormt de Mantelzorg (M) en is minstens zo belangrijk als professionele hulp. Slachtoffers moeten op een respectvolle, ondersteunende manier worden behandeld teneinde Secundaire victimisatie (S) te voorkomen (De Soir, 2009).
7. BESLUIT In deel I werd een beschrijving gegeven van de context waarin we dit onderzoek moeten situeren. Het begrip ramp werd omschreven als ‘een gebeurtenis waardoor een ernstige verstoring van de openbare veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen, het milieu en/of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken’ (Van Duin, 2006). De gelijkenissen - maar vooral de verschillen - met crises werden verduidelijkt en er werd een onderscheid gemaakt tussen natuurrampen en antropogene, hetzij intentionele, hetzij niet-intentionele, rampen. Vervolgens werd het concept slachtoffer gedefinieerd als ‘de gewonden, de niet-gewonden, de hulpverleners, de verwanten (familie, vrienden etc.), de getuigen en eventuele andere getroffen groepen’ (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006, p.15) en werd vermeld over welk soort slachtoffers het onderzoek handelt, namelijk directe slachtoffers, nabestaanden en hulpverleners. Als afsluiter werd stilgestaan bij het concept nafase, te begrijpen als de fase waarin collectieve activiteiten worden ontplooid waardoor er na een ramp of crisis kan worden teruggekeerd naar de ‘normale’ situatie (Van Duin & Zannoni, 2005). De plaats van de nafase in de veiligheidsketen en de fundamentele principes – O.N.V.E.E. en R.E.I.M.S. - waaraan elke nafase moet voldoen, werden gespecificeerd.
26
DEEL II: INVENTARISATIE HULPVERLENINGSAANBOD Zoals reeds aangegeven in deel I van dit onderzoek, mogen de acute fase en nafase niet als twee onafhankelijke entiteiten worden beschouwd. Doorgaans, wanneer de acute fase goed wordt georganiseerd, zal er minder nood zijn aan ondersteuning tijdens de nafase (Zannoni, 2009). Omgekeerd geldt dit eveneens, als de acute zorg willekeurig en zonder organisatie verloopt, zullen veel meer slachtoffers behoefte hebben aan verdere zorg17. Daarom wordt in deel II van dit onderzoek in eerste instantie kort ingegaan op de acute hulpverlening na rampen. Daarna staan we stil bij de structuren, diensten en organisaties die de brug vormen tussen de acute hulpverlening en de nafase. Immers, om de overgang van de acute fase naar de nafase vlot te doen verlopen, is heel wat overleg en organisatie nodig. De kern van deel II bestaat uit een beschrijving van de diensten en organisaties die actief zijn tijdens de nafase, meer bepaald diensten die instaan voor onthaal, informatie en opvang van rampslachtoffers. Daarnaast wordt dieper ingegaan op specifieke doelgroepen en problematieken, namelijk brandwondenslachtoffers, herstel van morele en materiële schade en ondersteuning voor hulpverleners.
1. ONDERZOEKSMETHODOLOGIE:
DOCUMENTENANALYSE
EN
(SEMI-)
GESTRUCTUREERDE INTERVIEWS MET EXPERTEN In een eerste fase van het onderzoek werd een inventarisatie opgemaakt van het in België aanwezige hulpverleningsaanbod voor rampslachtoffers. Gezien het onderwerp van dit onderzoek, werd de meeste aandacht besteed aan de hulpverlening in de nafase, en dit zowel op federaal, gemeenschaps- als lokaal niveau. Hiertoe hebben we gebruik gemaakt van een uitgebreide bronnenstudie en documentenanalyse, aangevuld met gerichte (semi-) gestructureerde interviews met sleutelfiguren en experten18 actief tijdens de nafase, zoals psychosociaal
managers,
het
federaal
crisiscentrum
en
vertegenwoordigers
van
slachtofferzorg. 17
Dit mag niet te zwart-wit worden opgevat, er zijn namelijk steeds uitzonderingen op deze regel. Indien de
acute fase perfect wordt georganiseerd, kan het nog steeds voorvallen dat sommige slachtoffers langdurig problemen ondervinden. 18
Om te weten welke experten werden bevraagd, zie bijlage 3.
27
2. ACUTE HULPVERLENING BIJ RAMPEN IN BELGIE Hoewel de focus van dit onderzoek ligt op de hulpverlening tijdens de nafase na rampen, mag ook de hulp tijdens de acute fase niet uit het oog worden verloren. De acute fase wordt aan de hand van wettelijke bepalingen georganiseerd, dit in tegenstelling tot de nafase waarvan zowel de organisatie als het verloop afhangen van eventuele residuele behoeften van de slachtoffers. 2.1. Noodplanning en crisisbeheer in België Om de hulpverleningsacties tijdens de acute fase vlot te doen verlopen, zijn noodplannen uitgewerkt en aan de hand van wettelijke bepalingen vastgelegd. Afhankelijk van de specifieke kenmerken van een ramp zal de gemeentelijke, provinciale of federale overheid een noodplan afkondigen waarbij hulpverlening vanuit verschillende disciplines wordt georganiseerd. 2.1.1. Soorten noodplannen Als er zich in België een ramp voordoet, kan, zoals voorzien in het KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen19 en de daarbij horende Ministeriele Besluiten, een noodplan, dat gericht is op een snelle inzet en optimale coördinatie van beschikbare hulpverleningsmiddelen met als doel de bevolking en het leefmilieu te beschermen en de noodsituatie te beheren, geactiveerd worden (Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, 2008). Afhankelijk van de aard van de ramp en de specifieke risico’s die ermee gepaard gaan, wordt een algemeen nood- en interventieplan (ANIP), eventueel aangevulde met een bijzonder nood- en interventieplan (BNIP) afgekondigd. Het ANIP bevat de algemene richtlijnen en de nodige informatie om het beheer van een noodsituatie te verzekeren. Een BNIP wordt enkel geactiveerd bij specifieke risico’s zoals spoorwegongevallen, luchtvaartongevallen, milieurampen en -incidenten... en vult het ANIP aan met specifieke richtlijnen betreffende bijzondere risico’s. Naast deze multidisciplinaire nood- en interventieplannen, bestaan er monodisciplinaire nood- en interventieplannen die van toepassing zijn op één van de vijf betrokken disciplines die in het volgende deel worden uitgewerkt. Indien de ramp binnen 19
Koninklijk Besluit van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen, Belgisch Staatsblad, 15
maart 2006.
28
een bedrijf of instelling voorvalt, kan deze via een intern noodplan worden aangepakt (Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, 2008). 2.1.2. Niveaus en fasering noodplanning Het KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen20 stelt dat een ramp op gemeentelijk, provinciaal of nationaal niveau kan worden aangepakt (zie figuur 2). Dit gefaseerde verloop van noodplanning wordt in sterke mate bepaald door de omvang van de gebeurtenis, de geografische uitgestrektheid van de schadelijke gevolgen, het aantal potentiële en/of officiële slachtoffers, de nood aan coördinatie, de omvang en/of de maatschappelijke impact van de gebeurtenissen, de aard van de gebeurtenissen en de technische complexiteit, de evolutie van de gebeurtenissen en de aan te wenden middelen21. In de gemeentelijke fase speelt de beleidscoördinatie zich af op gemeentelijk niveau in hoofde van de territoriaal bevoegde burgemeester of zijn gemachtigde schepen. De provinciegouverneur wordt op de hoogte gehouden van de stand van zaken. Als de omvang van de noodsituatie het beheer door de provinciegouverneur vereist, of de directe gevolgen het grondgebied van de gemeente overschrijden, kondigt deze de provinciale fase af. De provinciegouverneur, of zijn gemachtigde arrondissementscommissaris, neemt de coördinerende taken op zich en informeert de minister van Binnenlandse Zaken. De federale fase speelt zich af op federaal niveau en wordt afgekondigd indien twee of meer provincies of de volledige natie door de ramp getroffen zijn, indien de nodige middelen de capaciteit van de provincie overschrijden, indien er veel slachtoffers (gewonden, doden) zijn, indien er (plots) een dreigend gevaar bestaat voor de omgeving of de voedselketen, indien vitale belangen van de natie worden bedreigd, indien meerdere ministeriële departementen of federale instellingen moeten worden geactiveerd en ten slotte indien er een noodzaak is tot algemene informatie aan de bevolking22. De nationale beleidscoördinatie wordt formeel gedragen door de Minister van Binnenlandse Zaken, bij delegatie kan dit ook een andere
20
Ibidem.
21
Ministeriële Omzendbrief NPU-1 betreffende nood- en interventieplannen, Belgisch Staatsblad, 10 januari
2007. 22
Koninklijk Besluit van 31 januari 2003 tot vaststelling van het noodplan voor crisisgebeurtenissen en –
situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen, Belgisch Staatsblad, 21 februari 2003.
29
minister zijn. De operationele coördinatie op de plaats van de noodsituatie berust bij de directeur van de commandopost operaties (CP-OPS), hierna de DIR-CP-OPS genoemd.
Figuur 2: de niveaus van noodplanning in België (Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, 2008)
Het KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen biedt een gedetailleerde beschrijving van deze gefaseerde aanpak en hoe dit er in theorie zou moeten uitzien.
Tijdens overleg tussen het Crisiscentrum en de provincies (Coördinatie- en crisiscentrum van de regering, 2012), kwamen een aantal tekortkomingen betreffende deze gefaseerde aanpak aan het licht. Ten eerste varieert de kwaliteit en het volume van het algemeen nood- en interventieplan over de provincies heen. Waar sommige provincies zich vooral toespitsen op het ANIP, leggen andere de nadruk op het ontwikkelen van bijzondere nood- en interventieplannen voor specifieke risico’s. Ten tweede varieert de mate van autonomie die
30
door de gouverneurs aan de gemeenten wordt toegekend. Sommige gouverneurs stellen kant-en-klare plannen ter beschikking aan de burgemeesters, terwijl anderen de uitwerking van het planningsproces volledig aan de lokale overheid overlaten. Ten derde worden gemeentelijke rampenoefeningen minder frequent georganiseerd in vergelijking met oefeningen op provinciaal niveau. 2.1.3. Disciplines Om een ramp beheersbaar te maken moet een geheel van opdrachten worden vervuld door verschillende tussenkomende diensten of disciplines. Elke discipline beschikt over een monodisciplinair interventieplan, al dan niet bestaande uit verschillende luiken23, en staat in voor specifieke taken, zoals voorzien in het KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen en de ministeriële omzendbrief NPU-4 betreffende de disciplines24. Discipline 1 slaat op de hulpverleningsoperaties uitgevoerd door de openbare brandweerdiensten en de operationele eenheden van de civiele bescherming. De taak van discipline 1 is ondermeer het beheersen van noodsituaties en het uitschakelen van de hieraan verbonden risico’s en het opsporen, bevrijden, helpen, redden en in veiligheid brengen van personen en hun goederen. Discipline 2 heeft betrekking op medische, sanitaire en psychosociale hulpverlening. Meer specifiek draait het binnen deze discipline om het opstarten van de medische keten, het toedienen van geneeskundige en psychosociale zorgen aan slachtoffers, het organiseren van het vervoer van slachtoffers en nemen van maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid. Discipline 3 betreft de politie van de plaats waar de noodsituatie zich heeft voorgedaan. Afhankelijk van de omvang van de ramp en de noodzakelijke middelen om de ramp te beheersen, kan hetzij de lokale politie, hetzij de federale politie worden ingezet. Taken van de politie zijn onder andere het handhaven en herstellen van de openbare orde, het vrijhouden van toegangs- en evacuatiewegen, het installeren van perimeters, het evacueren van de bevolking, het identificeren van overledenen, het verlenen van bijstand aan het gerechtelijk onderzoek en het garanderen van politionele slachtofferbejegening. 23
Het plan van discipline 2 bestaat uit vier luiken, met name het Medisch Interventieplan (MIP), het
Psychosociaal Interventieplan (PSIP), het Sanitair Interventieplan (SIP) en het Plan Risicomanifestaties (PRIMA). 24
Ministeriële Omzendbrief NPU-4 betreffende de disciplines, Belgisch Staatsblad, 9 september 2009.
31
Discipline 4 heeft betrekking op het verlenen van logistieke steun indien nodig en gewenst. Zowel de civiele bescherming, de openbare brandweer, gespecialiseerde openbare en private diensten kunnen hiervoor worden aangesproken. Discipline 5 heeft betrekking op het verschaffen van informatie en richtlijnen aan de bevolking en de media over onder meer de maatregelen voor terugkeer naar de normale situatie.
Tijdens de nafase speelt discipline 2, met het psychosociaal interventieplan (PSIP) als basisstructuur, de grootste rol. Hieronder lichten we het PSIP wat meer toe. Ook discipline 3, met de politionele slachtofferbejegening, en discipline 5 mogen niet over het hoofd worden gezien. Deze disciplines worden dan ook doorheen dit onderzoeksrapport dieper uitgewerkt.
Het is belangrijk om op te merken dat Justitie geen aparte discipline vormt binnen de noodplanning wat niet betekent dat ze geen rol speelt hierin. Justitie werkt echter samen met de verschillende disciplines. Ter illustratie, discipline 5 staat in voor crisiscommunicatie maar soms zal - in overleg met de procureur des Konings - worden bepaald wat wel en wat niet mag worden gecommuniceerd in het belang van het gerechtelijk onderzoek.
3. TUSSEN ACUTE FASE EN NAFASE Op het einde van de acute fase moet worden beslist of verdere ondersteuning van de slachtoffers van de ramp noodzakelijk is. Indien positief, moet dit, net zoals de hulpverlening tijdens de acute fase, op een weloverwogen en doordachte manier worden georganiseerd en dient een hulpverleningsaanbod te worden opgestart. Dit gebeurt meestal aan de hand van het opstellen van een psychosociaal interventieplan. 3.1. Psychosociaal Interventieplan (PSIP) Het Psychosociaal Interventieplan (PSIP) vormt de basisstructuur waarbinnen – afhankelijk van de specifieke kenmerken van de ramp – verschillende diensten en partners worden ingeschakeld. 3.1.1. Basisstructuur Psychosociaal Interventieplan Naast een georganiseerde en gestructureerde medische aanpak, is het belangrijk dat de psychosociale hulpverlening na een ramp vlot verloopt. Op vraag van de Federale 32
Overheidsdienst Volksgezondheid werd door het Centrum voor Crisispsychologie (CCP) van het Militair Hospitaal Koningin Astrid het Psychosociaal Interventieplan25 (PSIP) tot stand gebracht (Van Duin & Zannoni, 2005). Het is een structuur die, naast het medisch interventieplan, (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006) wordt afgekondigd bij het ontstaan van een collectieve noodsituatie (Bernaerts, 2010).
Het PSIP heeft tot doel ‘het plannen en in werking stellen van psychosociale ondersteuningsmaatregelen tijdens en na een ramp, in functie van de aard, omvang, context en de verschillende betrokken actoren…’ (Van Duin & Zannoni, 2005, p.35). Het PSIP organiseert dus de acute hulpverlening en de nazorg. De federale gezondheidsinspecteur (FGI) is verantwoordelijk voor het PSIP en wordt hierbij bijgestaan door een psychosociaal manager (PSM) die het plan coördineert.
Het PSIP onderscheidt, afhankelijk van de ernst van een ramp, drie fasen die geheel of gedeeltelijk worden doorlopen. De eerste fase is de alarmeringsfase en behelst de onmiddellijke acties die worden ondernomen in functie van de dringende psychosociale behoeften van de slachtoffers. Het doel van deze fase is het herstellen van het psychosociaal evenwicht met oog op zo weinig mogelijk negatieve gevolgen op lange termijn (Vanlaer, 2012). Op het einde van de acute fase, tussen 24 en 48 uur na de afkondiging van het PSIP, wordt een post-crisis balans (PCB) opgesteld waarna door de FGI, PSM en eventueel andere betrokken actoren wordt beslist over het al dan niet organiseren van verdere acties tijdens de nafase of het eventueel stopzetten van het PSIP (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006).
Fase 2 bestaat uit een reeks van overgangsmaatregelen. Indien uit de PCB blijkt dat het PSIP niet kan worden stopgezet, roept de PSM een Psychosociaal Coördinatiecomité (PSCC) samen met het oog op het identificeren van de behoeften van de slachtoffers op middellange en lange termijn. Hiertoe volgt het PSCC een strikte methode waarbij men stil gaat staan bij acht punten: (1) beschrijving van de gebeurtenis, (2) identificatie van de 25
De aanloop voor het ontwikkelen van het PSIP was de aangewakkerde aandacht voor de nafase na
grootschalige rampen zoals het Heizeldrama (1985) en het kapseizen van de Herald of Free Enterprise (1987) (Vanlaer, 2012)
33
slachtoffers, (3) inschatten van de psychosociale impact op de slachtoffers, (4) evaluatie van de behoeften van de slachtoffers, (5) uitwerking van interventiestrategieën, (6) nagaan van de capaciteit van de lokale structuren om aan de behoeften van de slachtoffers te voldoen, (7) evaluatie van de acties en nieuwe evaluatie van de behoeften, (8) hernemen van punten 4 tot en met 7. Binnen deze fase wordt meestal een Informatie- en Adviescentrum (IAC)26 opgericht waar alle betrokkenen van de ramp - gaande van slachtoffers, over nabestaanden, tot hulpverleners - met hun vragen terecht kunnen (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006).
In de derde en laatste fase van het PSIP, wordt, indien nodig, een programma geactiveerd dat focust op een terugkeer naar het normale leven. Om tegemoet te komen aan de geïdentificeerde en gestabiliseerde behoeften op hetzij individueel, hetzij collectief niveau, worden omkaderingsacties opgesteld die een langdurige opvolging van slachtoffers garanderen. Na volledige stabilisatie, kan het einde van het PSIP worden afgekondigd (Van Duin & Zannoni, 2005). Teneinde niet in detail te treden, verwijzen we de geïnteresseerde lezer door naar bijlage één om een beeld te krijgen op het globale verloop van het PSIP. 3.1.2. Diensten en partners binnen het Psychosociaal Interventieplan Binnen het PSIP zijn een aantal partners actief. De beleidsverantwoordelijkheid is, net zoals bij de noodplanning, afhankelijk van de ernst en de schaal van de ramp. De FGI werd aangeduid als de administratief verantwoordelijke, maar de coördinator ter plaatse is de PSM, bijgestaan door de directeur medische hulpverlening (DIR-MED) die operationeel verantwoordelijk is. Daarnaast kunnen er nog een hele reeks psychosociale actoren betrokken worden, waarbij we, niet limitatief, denken aan de dienst Dringende Sociale Interventie (DSI) van het Rode Kruis-Vlaanderen, politionele slachtofferbejegening, slachtofferonthaal (parket) en slachtofferhulp (welzijn). Dit alles hangt af van de omvang van
26
Na de gasramp in Gellingen in 2004 merkte men dat het samenstellen van een dergelijk centraal
informatiepunt lang op zich liet wachten waardoor Justitie uiteindelijk de stap nam hiervoor de Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van Gellingen op te richten. Het KB Van 16 februari 2006 (Belgisch Staatsblad, 15 maart 2006) hield hier rekening mee door de ontwikkeling van een IAC voor te stellen en in te schrijven in het PSIP. Echter, tot vandaag is hier nog geen financiering aan gekoppeld.
34
de ramp. In wat volgt staan we graag stil bij de belangrijkste partners die instaan voor de hulpverlening tijdens deze fase van de ramp. 3.1.2.1.
Administratieve overheid
Een administratieve of bestuurlijke overheid is een overheid die belast is met een openbare dienst, die niet behoort tot de rechterlijke of wetgevende macht en die erkend is door de federale overheid, de overheid van de gemeenschappen en gewesten, de provincies of gemeenten. Mogelijke administratieve overheden zijn de burgemeester, het college van burgemeester
en
schepenen,
de
gemeenteraad,
de
gouverneur,
de
arrondissementscommissaris, de bestendige deputatie, de provincieraad, het Gewest en de Regering (Geerts, 2011; Pieters, 2006). Indien de omvang van de ramp dit vereist, maakt de administratieve overheid deel uit van het PSCC waar ze dan een belangrijke rol vervult op logistiek vlak. 3.1.2.2.
Politioneel Slachtofferzorg (PST) Team op lokaal niveau
Het politioneel slachtofferzorg team (PST)27 - bestaande uit maatschappelijk assistenten, inspecteurs en hoofdinspecteurs - zorgt in crisissituaties voor de eerste opvang van slachtoffers, buiten de kantooruren of, indien de dienst politionele slachtofferbejegening niet beschikbaar is, tijdens de kantooruren (Werbrouck, 2005). Het PST maakt mogelijk deel uit van een ruimer Psychosociaal Hulpverleningsnetwerk (PSH) waar in het volgende deel dieper wordt op ingegaan. 3.1.2.3.
Psychosociaal Hulpverleningsnetwerk (PSH) op lokaal niveau
Een Psychosociaal Hulpverleningsnetwerk (PSH) - bestaande uit vrijwilligers van het OCMW, politie, mutualiteit, sociale dienst stad, sociale dienst ziekenhuis, etc. - is een lokale netwerkorganisatie, best te begrijpen als een lokale verankering van het PSIP waarbij het PSH de koepel levert waaronder de lokale actoren - afkomstig uit de politionele slachtofferbejegening, de private en openbare hulpverleningssector - kunnen interveniëren. De basistaak van een PSH is de eerste opvang van de niet-gewonden te garanderen door bijvoorbeeld het openen van een onthaalcentrum en een eerste snelle registratie. Een PSH 27
Aangezien de begrippen bejegening, onthaal en zorg te vaak door elkaar worden gehanteerd en politie
specifiek instaat voor slachtofferbejegening, zou de term Politioneel Slachtofferbejegeningsteam minder verwarring veroorzaken.
35
moet autonoom kunnen functioneren tot versterking van de Dringende Sociale Interventie (DSI) van het Rode Kruis-Vlaanderen ter plekke is, tenzij het PSH groot genoeg is (maar ook dan zal DSI ter plaatse komen). Een PSH moet een 2-3 uur kunnen overbruggen (W. Haenen, persoonlijke communicatie, 4 april 2012; Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006). 3.1.2.4.
Rode Kruis België: Dringende Sociale Interventie (DSI) in Vlaanderen en
Service d’Interventions Psychosociale Urgente (SISU) in Wallonië als actoren in acute psychosociale hulp op bovenlokaal niveau Het Rode Kruis heeft eveneens een dienst die instaat voor psychosociale interventies, namelijk Dringende Sociale Interventie Vlaanderen of Service d’Interventions Psychosociale Urgente Wallonië. Indien er na een ramp een PSH is opgericht voor de eerste dringende acties, zal dit PSH zijn bevindingen terugkoppelen met DSI/SISU om zo tot een efficiënte hulpverlening te komen. Concreet staan DSI/SISU-vrijwilligers, allen sociaal, psychologisch of pedagogisch gediplomeerden, in voor het onthaal en begeleiding van niet-(fysiek) gewonde slachtoffers tijdens de acute fase na een ramp: er wordt informatie verzameld, verwerkt en verspreid over de identiteit en de locatie van rampslachtoffers, er wordt gezocht naar antwoorden op praktische vragen die rampslachtoffers vaak hebben en voor zij die (voorlopig) niet meer naar huis kunnen, wordt tijdelijk verblijf gezocht. Ook na de acute fase van een ramp blijft in Wallonië de SISU28 actief en zorgt deze dienst voor een adequate doorverwijzing naar diensten die meer gespecialiseerd zijn in langdurige behandeling van rampslachtoffers (Croix-Rouge de Belgique, 2010; Rode Kruis Vlaanderen, 2011; Rode KruisVlaanderen, 2009). Naast de ondersteuning aan slachtoffers van rampen, biedt DSI in Vlaanderen ondersteuning aan hulpverleners onder de vorm van psychologische debriefings. Hier wordt in deel II punt 4.4.3.3 verder op ingegaan.
4. DIENSTEN DIE INSTAAN VOOR HULPVERLENING TIJDENS DE NAFASE De focus van dit onderzoek ligt zoals in de inleiding reeds aangegeven op het hulpverleningsaanbod waarop slachtoffers een beroep kunnen doen tijdens de nafase van 28
SISU doet meer acties in de nafase dan DSI. Dit verschil wordt mee ingegeven door het feit dat de aanpak op
vlak van de nafase verschillend is in Vlaanderen en Wallonië (en Brussel) (W. Haenen, Persoonlijke communicatie, 4 april 2012).
36
een ramp. Vanzelfsprekend zullen we dan ook in dit rapport de meeste aandacht besteden aan de diensten die in deze fase de hulpverlening – in de brede zin van het woord – verzorgen. In dit deel schenken we ten eerste aandacht aan diensten en organisaties die instaan voor het menselijke element, namelijk het onthaal, informatie, opvang en therapie voor rampslachtoffers. Ten tweede wordt stilgestaan bij het economische element en schenken we aandacht aan de mogelijke vergoedingen waarop slachtoffers zich kunnen beroepen. Tot slot staan we stil bij de nazorg van hulpverleners aanwezig bij de ramp. 4.1. Onthaal, informatie en opvang Volgens het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, dat op 16 juni 1994 door toenmalig minister van Justitie Wathelet is opgericht, is het bieden van onthaal, informatie en een eerste noodzakelijke opvang de eerste pijler van een goed slachtofferbeleid 29 (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 2011). Het helpt secundaire victimisatie en verlies aan vertrouwen in de autoriteiten te voorkomen. Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de diensten die zich met deze taken inlaten30. 4.1.1. Samenwerking tussen de Staat, de Vlaamse en Franse Gemeenschap, de Franse
Gemeenschapscommissie
en
de
Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie inzake slachtofferzorg Op 7 april 1998 werd een samenwerkingsakkoord afgesloten tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg31 met de bedoeling het oprichten van ‘een structurele samenwerking inzake slachtofferzorg tussen diensten van het ministerie van Justitie, van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de door de Vlaamse Gemeenschap erkende en
29
De tweede pijler heeft betrekking op het herstel van de materiële en morele schade, inclusief het herstel van
vertrouwen in anderen en in de samenleving (zie deel II punt 4.2.2. Herstel van morele en materiële schade). De derde en laatste pijler betreft de uitwerking van specifieke maatregelen ten behoeve van slachtoffers met bijzondere noden, in ons geval rampslachtoffers (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 2011). 30
Echter, dit slachtofferbeleid is gebaseerd op de enge justitiële definitie van slachtoffer. De diensten
politionele slachtofferbejegening en slachtofferonthaal houden zich niet specifiek met rampslachtoffers bezig. Onderzoek toont echter aan dat de doelgroep van de diensten die zich bezighouden met slachtofferzorg, zich vaak uitbreidt naar rampslachtoffers (Lemonne et al., 2007) 31
Decreet van 15 december 1998 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 7 april 1998
tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 13 juli 1999.
37
gesubsidieerde hulpverleningsdiensten32. Deze structurele samenwerking is noodzakelijk in functie van een kwaliteitsvolle zorg- en dienstverlening ten voordele van slachtoffers. Een optimale slachtofferbejegening door politiële en justitiële diensten en een daarop aansluitende goed uitgebouwde slachtofferhulp moet alle gevolgen van slachtofferschap in de mate van het mogelijke beperken en herstellen’. In navolging van bovengenoemd decreet zijn op 5 juni 2009 drie protocolakkoorden opgesteld met de bedoeling op een gelijkaardige manier een samenwerking inzake slachtofferzorg tot stand te brengen tussen (a) de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie33, (b) de Staat, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest34 en (c) de Staat en de Duitstalige Gemeenschap35. Daarbij is de Staat bevoegd voor het niet-justitiële beleid door politionele slachtofferbejegening en het strafrechtelijk
beleid
door
justitiële
slachtofferbejegening
(verder
benoemd
als
slachtofferonthaal), de Vlaamse Gemeenschap voor bijstand en dienstverlening aan slachtoffers en de Franse Gemeenschapscommissie voor het bieden van sociale hulp en psychologische
begeleiding
aan
slachtoffers.
De
Franse
gemeenschap
en
de
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie hebben bevoegdheden die niet meteen relevant zijn voor rampslachtoffers36. Om de samenwerking tussen lokale overheden en 32
Zoals reeds vermeld, werd dit samenwerkingsakkoord niet ondertekend door de FOD Volksgezondheid. De
activiteit van de diensten wordt gekoppeld aan de gerechtelijke procedure, wat impliceert dat eens deze procedure gedaan is, de nafase eindigt. Voor discipline 2 waarvoor de FOD Volksgezondheid verantwoordelijk is, is het beperken van de opdracht tot dit akkoord te eng aangezien de verwerking van een ramp vaak pas kan beginnen als de gerechtelijke procedure ten einde is (W. Haenen, persoonlijke communicatie, 3 april 2012). 33
Protocolakkoord van 5 juni 2009, tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de
Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 15 juli 2009. 34
Protocolakkoord van 5 juni 2009 tussen de Staat, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest inzake
slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 15 juli 2009. 35
Protocolakkoord van 5 juni 2009 tussen de Staat en de Duitstalige Gemeenschap inzake slachtofferzorg,
Belgisch Staatsblad, 15 juli 2009. 36
De Franse Gemeenschap is bevoegd om via “aide à la jeunesse” en de teams “SOS-Enfants”, aangepaste
hulpverlening te bieden aan kinderen die slachtoffer zijn van elke vorm van mishandeling en aan hun leefomgeving en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie is bevoegd voor de persoonsgebonden materies die zich richten hetzij tot personen hetzij tot instellingen die niet specifiek tot een gemeenschap behoren (Protocolakkoord van 5 juni 2009, tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse
38
actoren op elkaar af te stemmen, zijn een aantal overlegstructuren opgericht, namelijk het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, een arrondissementele raad voor slachtofferbeleid en welzijnsteams slachtofferzorg. 4.1.1.1.
Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid
Binnen het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid plegen de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en relevante diensten op vlak van slachtofferzorg overleg met de bedoeling de samenwerking tussen bovengenoemde actoren te bevorderen; advies te verstrekken aan bovengenoemde actoren over de ontwikkeling van het slachtofferbeleid; de toepassing van dit samenwerkingsakkoord te evalueren en hierover aan de bevoegde Ministers te rapporteren37. 4.1.1.2. In
ieder
Arrondissementele raad voor slachtofferbeleid
gerechtelijk
arrondissement
wordt
een
arrondissementele
raad
voor
slachtofferbeleid opgericht met als opdracht het concretiseren en implementeren van de in het samenwerkingsakkoord gemaakte afspraken in functie van een integrale slachtofferzorg en rekening houdende met de specifieke situatie van de regio en de noden van de slachtoffers, het ondersteunen en opvolgen van de samenwerking tussen de diensten van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en andere relevante diensten op vlak van slachtofferzorg door het voorstellen en uitwerken van beleidsmaatregelen, het rapporteren van moeilijkheden aan de bevoegde overheden die zich inzake slachtofferbeleid voordoen en verbetervoorstellen opmaken. In de raad zetelen alle actoren38 die een belangrijke rol spelen binnen het slachtofferbeleid39. Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 15 juli 2009). 37
Decreet van 15 december 1998 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 7 april 1998
tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 13 juli 1999 38
Deze zijn de procureur des Konings en/of de verbindingsmagistraat; een vertegenwoordiger van de door de
Franse Gemeenschapscommissie erkende hulpverleningsdiensten, een vertegenwoordiger van een door de Vlaamse Gemeenschap erkende diensten en voor de Franse Gemeenschap, een vertegenwoordiger van de publieke of private diensten « aide à la jeunesse » en van de teams « SOS-Enfants »; de korpschefs van de politiezones of hun vertegenwoordiger, eventueel vergezeld van een vertegenwoordiger van de dienst voor politionele slachtofferbejegening; de directeur-coördinator van de federale politie of zijn vertegenwoordiger, een vertegenwoordiger van de balie; de directeur van het justitiehuis van het arrondissement; een
39
4.1.1.3.
Welzijnsteams slachtofferzorg
Binnen elk gerechtelijk arrondissement worden één of meerdere welzijnsteams slachtofferzorg opgericht met als taken het tot stand brengen van de samenwerking tussen het welzijnsteam, andere diensten en personen die een bijdrage leveren aan de individuele slachtofferzorg en het informeren en adviseren van de zonet vernoemde arrondissementele raad voor slachtofferbeleid. Het team is samengesteld uit een justitieassistent van slachtofferonthaal,
een
personeelslid
van
slachtofferbejegening
en
een
hulpverleningsdienst, meestal slachtofferhulp40. Op deze diensten wordt hieronder verder ingegaan. 4.1.2. Slachtofferzorg: bejegening, onthaal en hulp Slachtofferzorg heeft betrekking op politionele slachtofferbejegening, slachtofferonthaal door het parket en slachtofferhulp binnen de Centra Algemeen Welzijnswerk. 4.1.2.1.
Politionele slachtofferbejegening
De maatschappelijke rol van de politie naar slachtoffers en na(ast)bestaanden wordt in verschillende wetteksten omschreven. Artikel 46 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt41 is de grondslag voor de politionele slachtofferbejegening en luidt als volgt: ‘De politiediensten brengen personen die hulp of bijstand behoeven in contact met gespecialiseerde diensten. Zij verlenen bijstand aan het slachtoffers van misdrijven42, inzonderheid door hun de nodige informatie te verstrekken’. Artikel 3bis van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering stelt het volgende: ‘slachtoffers van misdrijven en hun verwanten dienen zorgvuldig en correct te worden bejegend, in het bijzonder door terbeschikkingstelling van de nodige informatie en, in voorkomend geval, het bewerkstelligen van contact met de gespecialiseerde diensten en met justitieassistent van de dienst slachtofferonthaal; enige andere dienst, naargelang het onderwerp van de vergadering, uitgenodigd door de voorzitter (Protocolakkoord van 5 juni 2009, tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 15 juli 2009). 39
Decreet van 15 december 1998 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 7 april 1998
tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 13 juli 1999. 40
Ibidem.
41
Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Belgisch Staatsblad, 22 december 1992.
42
Dit is opnieuw een enge definiëring.
40
name met de justitieassistenten. (Slachtoffers ontvangen met name de nuttige informatie over de nadere regels voor de burgerlijke partijstelling en de verklaring van benadeelde persoon.)’. Ten slotte stelt artikel 123 van de kaderwet van 7 december 1998 tot organisatie van
een
geïntegreerde
politiedienst,
gestructureerd
op
twee
niveaus
dat
de
‘politieambtenaren te allen tijde en in alle omstandigheden bijdragen tot de bescherming van de medeburgers en tot de bijstand die deze laatsten mogen verwachten’. De politie, die zich situeert op de eerste lijn, heeft vaak als eerste contact met slachtoffers nadat een ramp zich heeft voorgedaan. Politieambtenaren hebben echter geen onbeperkte rol maar verlenen de eerste praktische bijstand, staan in voor een correct en respectvol onthaal, verstrekken basisinformatie en verwijzen indien nodig naar gespecialiseerde diensten. Politie staat met andere woorden enkel in voor de initiële bejegening van het slachtoffer - te begrijpen als de ‘natuurlijke persoon alsook zijn na(ast)bestaanden43 die als direct gevolg van handelen of nalaten in strijd met de wetgeving schade heeft geleden, met inbegrip van een lichamelijk of geestelijk letsel, een psychisch lijden of een economisch verlies’44. Dit is met andere woorden een federale bevoegdheid, wat betekent dat men niet kan instaan voor de langdurige hulpverlening aangezien dit door de gemeenschappen en gewesten wordt georganiseerd. Doch, de eerste opvang mag niet worden onderschat. Om secundaire victimisatie te voorkomen, en een adequate opvang, onthaal en emotionele ondersteuning van het slachtoffer te garanderen, is het belangrijk dat elke politieambtenaar hierin goed wordt getraind en ondersteund. Volgens de omzendbrief GPI 58 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus45, is de politionele slachtofferbejegening de verantwoordelijkheid van iedere politieambtenaar, zowel binnen de federale als de lokale politie. Daarom is het belangrijk dat elk personeelslid dat in contact komt met slachtoffers, beschikt over de nodige beroepsbekwaamheden (noodzakelijke kennis, vaardigheden en attitude) en zelfkennis (eigen beperkingen om, op basis hiervan, ondersteuning te bieden en al dan niet door te verwijzen). Voor langduriger 43
Na(ast)bestaanden worden door de omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele
slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus (Belgisch Staatsblad, 5 juni 2007) omschreven als de ‘rechthebbende van het slachtoffer (de wettelijke erfgenamen) of elke persoon die een bijzondere affectieve band heeft met het slachtoffer’. 44
Omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007, Belgisch Staatsblad, 5 juni 2007.
45
Ibidem.
41
ondersteuning, is de politie wettelijk verplicht de slachtoffers vooreerst door te verwijzen naar slachtofferonthaal en in bepaalde gevallen rechtstreeks naar de hulpverlenende instanties, namelijk slachtofferhulp.
Het realiseren van slachtofferbejegening in het politiekorps vergt een aantal bevoegdheden en taken op alle niveaus in de organisatie. Op niveau van de korpsleiding dienen de korpsen van de lokale politie en de operationele eenheden van de federale politie een beleid te ontwikkelen waarbij samenwerkingsverbanden met andere actoren in de slachtofferzorg de ‘rode draad’ vormen. In het overleg met de andere actoren van slachtofferzorg vertegenwoordigt de korpschef het lokale korps en Directeur-coördinator (DIR-CO) de federale politie. Deze staan ook in voor het bevorderen van de beroepsbekwaamheden van het personeel door middel van sensibilisering, opleiding en het verspreiden van de nodige informatie om slachtoffers deskundig te kunnen verwijzen; het organiseren van een systeem voor gespecialiseerde bijstand in geval van emotionele crisissituaties of bij zeer ernstig slachtofferschap; het organiseren van de interne opvang (debriefings) en nazorg van het personeel dat geconfronteerd werd met ernstige misdrijven; het ter beschikking stellen van alle nodige technische- en organisatorische middelen van het personeel (vb.: aangepaste lokalen waar de slachtoffers met de nodige privacy ontvangen kunnen worden). De korpschef moet ter ondersteuning een verantwoordelijke slachtofferbeleid aanduiden die bevoegd is voor het evalueren van de uitvoering en het formuleren van voorstellen ter verbetering en de vertegenwoordiging van het korps in het beleidsoverleg met de andere actoren en organisaties teneinde de uitvoering van de samenwerkingsakkoorden slachtofferzorg te verzekeren. Op niveau van de diensten politionele slachtofferbejegening van de lokale of federale politie zijn eveneens een aantal taken uit te voeren. Deze diensten, samengesteld uit gespecialiseerde medewerkers met bijzondere beroepsbekwaamheden46, staan enerzijds in voor de sensibilisering en permanente vorming van personeelsleden inzake politionele slachtofferbejegening, zonder de taken van het politiepersoneel over te nemen, en anderzijds voor het bieden van deze gespecialiseerde slachtofferbejegening. 46
Koninklijk Besluit van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de
lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, Belgisch Staatsblad, 12 oktober 2001.
42
Bij de lokale politie moet elke politieambtenaar, zoals geformuleerd door het KB van 17 september 200147, indien hij geconfronteerd wordt met zeer ernstig slachtofferschap beroep kunnen doen op een gespecialiseerd medewerker, zijnde een personeelslid van de politiediensten gespecialiseerd in slachtofferbejegening. Hiervoor moet minstens één gespecialiseerde medewerker per zone worden aangeduid. Volgens de Ministeriële omzendbrief PLP10 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking48 kan deze opdracht eveneens worden toevertrouwd aan een politieassistent49, aan burgerpersoneel met een relevant diploma of andere personeelsleden, dat door de ervaring gelijkaardige beroepsbekwaamheden hebben opgebouwd. De federale politie beschikt op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen over maatschappelijke assistenten die organisatorisch afhangen van de diensten van de Directeur-Coördinator. Zij kunnen, indien de lokale middelen van de zone en interzonale samenwerking niet voldoen, een steun leveren aan de politiezones. De dienst politionele slachtofferbejegening op federaal niveau staat in voor het uitvoeren van het beleid en het meewerken aan en aanleveren van relevante informatie voor de evaluatie van het beleid; het sensibiliseren en opleiden van het personeel; het meedelen van noodzakelijke informatie aangaande slachtofferbejegening aan zowel leidinggevende officieren als aan leden van het politiekorps, het verlenen van gespecialiseerde bijstand aan slachtoffers indien de politieambtenaren hier niet toe in staat zijn, indien nodig hercontactname met de slachtoffers, het onderhouden van contacten met hulpverlenende instanties en deelname aan overlegstructuren zoals het ‘welzijnsteam slachtofferzorg’50. Op niveau van de politieambtenaar zijn de taken opvang, praktische bijstand, informatieverstrekking, het opstellen van proces-verbaal en de verwijzing. De basisregel is dat men bij elke aangifte moet proberen te begrijpen wat het incident - in ons geval de ramp 47
Ibidem.
48
Ministeriële omzendbrief PLP10 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog
op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, Belgisch Staatsblad, 16 oktober 2001. 49
Ministeriële omzendbrief GPI 19 van 6 mei 2002 betreffende de functie, bevoegdheden en opdrachten van
politieassistenten, Belgisch Staatsblad, 11 juni 2002. 50
Zie deel II punt 4.1.1.3. Welzijnsteams slachtofferzorg.
43
- voor dat slachtoffer betekent en wat op dat ogenblik de behoeften en verwachtingen zijn zodanig dat de juiste houding en handelingen kunnen worden bepaald. 4.1.2.2.
Slachtofferonthaal bij parketten en rechtbanken binnen de FOD Justitie
Naast politie, staan ook de diensten slachtofferonthaal, die deel uitmaken van de justitiehuizen, in voor slachtofferzorg. Binnen deze diensten zorgen de justitieassistenten slachtofferonthaal er immers voor dat het slachtoffer en zijn na(ast)bestaanden tijdens de hele gerechtelijke procedure de nodige aandacht krijgen.
Er is een dienst slachtofferonthaal binnen elk gerechtelijk arrondissement. In de mate van het mogelijke is de dienst slachtofferonthaal gevestigd in het gerechtsgebouw of op het parket. Concreet, kan de justitieassistent slachtofferonthaal, met toestemming van de magistraat, de slachtoffers en hun na(as)bestaanden specifieke informatie geven over hun dossier en dit tijdens de hele gerechtelijke procedure (vanaf de klachtneerlegging tot de strafuitvoering). Zo kan de justitieassistent uitleg geven over de rechten van het slachtoffer, de verschillende fasen van de procedure en de beslissingen die in hun dossier worden genomen. De justitieassistent kan ook bijstand en ondersteuning bieden op verschillende momenten tijdens de gerechtelijke procedure, zoals bijvoorbeeld bij de inzage van het dossier, tijdens de zitting of bij de teruggave van de overtuigingsstukken. Indien nodig kan de justitieassistent de slachtoffers en hun na(ast)bestaanden doorverwijzen naar andere gespecialiseerde diensten, bijvoorbeeld voor psychosociale hulp of een juridisch advies. Een belangrijke voetnoot hierbij is dat justitieassistenten enkel mogen tussenkomen t.a.v. slachtoffers van misdrijven51 of hun na(ast)bestaanden, i.c. als het gaat om een antropogene ramp (Bernaerts, 2010, Federale Overheidsdienst Justitie 2011a, Federale Overheidsdienst Justitie 2011b, Federale Overheidsdienst Justitie, 2007). 4.1.2.3.
Slachtofferhulp België
In tegenstelling tot bejegening door politie en onthaal door het parket, is slachtofferhulp en verdere hulpverlening een bevoegdheid van de Gemeenschappen en Gewesten. Vlaanderen en Wallonië kennen een andere ontwikkeling wat slachtofferhulp betreft. In Vlaanderen
51
Een misdrijf is een gedraging die door de strafwet wordt verboden en waarop een straf is gesteld (Federale
Overheidsdienst Justitie, 2009).
44
worden sinds 1986 de ‘Centra voor Hulp aan Slachtoffers van Misdrijven’ erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. Hun opdracht werd omschreven als ‘materiële, morele en psychosociale hulpverlening aan personen die het slachtoffer werden van een misdrijf52, en hun naastbestaanden’. Voordien werden de diensten slachtofferhulp ondergebracht bij forensisch welzijnswerk53. In 1997 werd in Vlaanderen het Decreet betreffende het Algemeen Welzijnswerk54 afgekondigd waardoor per gerechtelijk arrondissement een dienst slachtofferhulp werd ondergebracht in het Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) (Regelbrugge, 2001; Aertsen, 2001; Van Camp & Lemonne, 2005). In Wallonië wordt slachtofferhulp per gerechtelijk arrondissement ondergebracht in het forensisch welzijnswerk55. Dit zijn diensten voor ambulante hulpverlening aan personen die in contact komen met justitie (Lemonne et al., 2007). Enkele belangrijke verschillen met Vlaanderen vinden we terug in het feit dat de centra voor forensisch welzijnswerk sociale hulp bieden aan zowel inverdenkinggestelden, veroordeelden, en ex-gedetineerden als aan slachtoffers. In Vlaanderen worden deze doelgroepen van elkaar gescheiden. Daarnaast verkiest men in Wallonië te werken met professionele hulpverleners boven vrijwilligers terwijl slachtofferhulp in Vlaanderen met beiden aan de slag gaat (Van Camp & Rubbens, 2005). Sinds januari 2002 worden de twaalf Waalse centra voor forensisch welzijnswerk gefinancierd door het Waalse Gewest (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 2011).
A. Slachtofferhulp Vlaanderen op bovenlokaal niveau als dienst binnen Steunpunt Algemeen Welzijnswerk- Centrum Algemeen Welzijnswerk Het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, de overkoepelende organisatie voor alle Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW), wordt vanuit de Vlaamse overheidsdienst Welzijn & Samenleving erkend en gesubsidieerd. Het kerndoel van deze steundienst is het aanbieden 52 53
Dit is opnieuw een kleine doelgroep. Het forensisch welzijnswerk omvat een divers aanbod van hulp- en dienstverlening naar slachtoffers,
na(ast)bestaanden van slachtoffers, verdachten, daders, geïnterneerden, na(ast)bestaanden van verdachten, mensen die dreigen met justitie of politie in aanraking te komen. Daarnaast vervult het een belangrijke opdracht op een meer structureel, maatschappelijk en preventief niveau. We streven immers naar een sociaal beleid dat uitsluiting zo veel mogelijk voorkomt en een justitieel/politoneel beleid met het oog op een rechtvaardige, humane en welzijnsgerichte aanpak van criminaliteit (Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2012). 54
Decreet betreffende het Algemeen Welzijnswerk, Belgisch Staatsblad, 17 februari 1997.
55
Services d’aide sociales aux Justiciables
45
van een kwaliteitsvol aanbod van psychosociale eerstelijnshulp en het realiseren van de grondrechten van maatschappelijk kwetsbare mensen. Hiertoe komt deze dienst niet rechtstreeks in contact met slachtoffers maar vervult, vanuit haar rol als expertisecentrum, eerder een aantal structurele taken zoals het opstellen van beleidsdossiers en -adviezen, dialoog tussen de overheid en de sector op gang brengen en spelen van een actieve rol in het bredere beleidsnetwerk (Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2012b). De Centra Algemeen Welzijnswerk zijn laagdrempelige diensten waar mensen gratis terecht kunnen met vragen en problemen. In elk gerechtelijk arrondissement beschikt het CAW over een dienst slachtofferhulp die door de Vlaamse Gemeenschap wordt gesubsidieerd. Deze dienst staat in voor de hulpverlening die aansluit op slachtofferbejegening door politie of parket en vormt zo de brug tussen politie, justitie en hulpverlening. Indien nodig verwijst slachtofferhulp door naar tweedelijnsdiensten die instaan voor langdurige therapeutische begeleiding56 (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 2011).
In zijn hulpverlenende rol spitst slachtofferhulp zich - naast slachtoffers en nabestaanden van misdrijven en zware verkeersongevallen, nabestaanden van slachtoffers van zelfdoding en mensen die – denk daarbij ook aan professionele hulpverleners- getuige zijn geweest van deze feiten - ook toe op slachtoffers en nabestaanden van rampen en getuigen hiervan. Concreet kunnen rampslachtoffers bij slachtofferhulp terecht voor individuele hulpverlening bestaande uit emotionele ondersteuning en begeleiding, praktisch hulp zoals de opvolging van een schadedossier en informatie over ondermeer het verwerkingsproces. Daarnaast voorziet
slachtofferhulp
in
groepsopvang
bestaande
uit
groepsdebriefings
en
informatievergaderingen. Als laatste kunnen rampslachtoffer gebruik maken van de slachtofferchat waar men in contact kan komen met lotgenoten (CAW Federatie, 2012). Naast de hulpverlenende taak heeft slachtofferhulp ook een structurele rol, namelijk het opsporen van structurele hiaten en knelpunten betreffende de rechten en opvang van slachtoffers van rampen. Zo toont onderzoek door de Centra Algemeen Welzijnswerk OostVlaanderen aan dat de samenwerking en informatieoverdracht tussen verschillende diensten die instaan voor de opvang van slachtoffers - zoals de Openbare Centra voor
56
Voor meer informatie omtrent tweedelijnshulpverlening, zie deel II punt 4.1.3.1. Slachtoffertherapie:
Diensten Geestelijke Gezondheidszorg (DGGZ) in Vlaanderen en Services de Santé Mentale (SSM) in Wallonië.
46
Maatschappelijk Welzijn, politie, ziekenhuizen - moeilijk verloopt en dat deze diensten soms tegenstrijdige informatie geven aan slachtoffers (CAW's Oost-Vlaanderen, 2008). Daarnaast wordt slachtofferhulp nog te vaak ingeroepen voor hulp tijdens de acute fase na een ramp terwijl deze dienst theoretisch gezien enkel de psychosociale nazorg op zich dient te nemen. Voor crisisinterventie heeft slachtofferhulp noch de tijd, noch de middelen, noch de werkkrachten waardoor het lijkt alsof slachtofferhulp te traag ingrijpt na een ramp of niet wil ingrijpen (K. De Groof, persoonlijke communicatie, 1 december 2011). Anderzijds is het belangrijk dat slachtofferhulp zo vroeg mogelijk wordt ingeschakeld zodat ze op de hoogte zijn van de te ondernemen stappen en de verhalen van de slachtoffers (A. Le Roy, persoonlijke communicatie).
B. Centra voor forensisch welzijnswerk in Wallonië op bovenlokaal niveau Sinds het decreet van 18 juli 2001 betreffende de hulpverlening aan rechtsonderhorigen zijn in Wallonië per gerechtelijk arrondissement57, centra voor forensisch welzijnswerk opgericht.
Dit
zijn
diensten
die
welzijnswerk
verrichten
ten
gunste
van
inverdenkinggestelden, veroordeelden, ex-gedetineerden, slachtoffers en hun familieleden. Ze bieden hulp aan slachtoffers van misdrijven die zijn doorverwezen door de politie, het parket of de rechtbank door specifieke dienstwaarnemingen inzake slachtofferhulp te voorzien in gespecialiseerde lokalen; door contact op te nemen met slachtoffers die de toestemming hebben gegeven aan de politiediensten om hun contactgegevens mee te delen; door slachtoffers te begeleiden die hulp nodig hebben om de gevolgen van het slachtofferschap meester te worden of een schadeloosstelling te verkrijgen; door informatie met het oog op oriëntatie in de diensten van de politie, rechterlijke macht en verzekeringsmaatschappijen te verschaffen, door psychologische hulpverlening te voorzien, door de toegang tot centra voor personenzorg of medisch-psychiatrische hulpverlening te vergemakkelijken en door het publiek en betrokken centra te sensibiliseren voor de specifieke noden van de slachtoffers.
57
Decreet van 18 juli 2001 betreffende de hulpverlening aan rechtsonderhorigen zijn in Wallonië per
gerechtelijk arrondissement, Belgisch Staatsblad, 15 augustus, 2001.
47
4.1.2.4. De
kritische
lezer
Kritische bemerkingen betreffende de diensten slachtofferzorg kan
op
dit
punt
bemerken
dat
de
diensten
politionele
slachtofferbejegening en slachtofferonthaal bij het parket zich niet specifiek met rampslachtoffers bezighouden. Onderzoek (Lemonne et al., 2007) toont echter aan dat de doelgroep van de diensten die zich bezighouden met slachtofferzorg, zich vaak uitbreidt naar rampslachtoffers58. De motivering hiervoor is dat rampslachtoffers een gelijkaardig trauma en gelijkaardige gevolgen kunnen ervaren en daarom ook ondersteuning verdienen. Om discussies te vermijden en duidelijkheid naar de slachtoffers toe te creëren, kan het zinvol zijn om rampslachtoffers officieel en bij wet op te nemen in de doelgroep van de dienst slachtofferzorg.
Een tweede kritische bemerking is dat de termen ‘onthaal’, ‘bejegening’ en ‘hulp’, door enerzijds hun ‘semantische’ nabijheid en anderzijds door de, op het eerste zicht, ‘gelijkaardige taken’, zowel bij hulpverleners als bij rampslachtoffers, voor verwarring zorgen wat een efficiënte hulpverlening belemmert of kan belemmeren. Enerzijds kan een vereenvoudiging van hetzij de structuur; hetzij de werking - door de oprichting van één dienst die zowel instaat voor politionele slachtofferbejegening, slachtofferonthaal en slachtofferhulp - leiden tot (1) een reductie van de versnippering van diensten, (2) meer overleg en (3) makkelijkere doorverwijzing (Maertens, Carton, & Le Roy, 2006; Le Roy, 2007; Lemonne et al., 2007). Anderzijds zou consequent en correct gebruik van de begrippen ‘bejegening’, ‘onthaal’ en ‘hulp’ - met een duidelijk onderscheiden inhoud, gekoppeld aan een goede attitude en plichtsbewuste zorgverstrekkers binnen elk luik van de zorg voldoende moeten zijn om de zorg kwalitatiever, effectiever en efficiënter maken. Als iedereen zijn persoonlijke verantwoordelijkheid opneemt, zal het idee van de creatie van één dienst geen zin meer hebben (P. Spaens, persoonlijke communicatie, 19 april 2012; S. Vandecruys, persoonlijke communicatie, 26 april 2012). 4.1.3. Andere diensten waar rampslachtoffers zich op kunnen beroepen In België kunnen – naast politie, parket en slachtofferhulp - nog heel wat andere diensten en organisaties worden ingeschakeld tijdens de nafase. 58
Bij rampslachtoffers zal vaak een groepsmatige, in plaats van een individuele aanpak worden gehanteerd
omdat dit vaak grote groepen mensen betreft en een individuele aanpak niet steeds haalbaar is.
48
4.1.3.1.
Slachtoffertherapie: Diensten Geestelijke Gezondheidszorg (DGGZ) in
Vlaanderen en Services de Santé Mentale (SSM) in Wallonië Rampen hebben vaak grote effecten op de levens van de betrokkenen. Stressreacties, zoals slaapstoornissen, angstdromen en herbelevingen, die zich uiten in de acute fase na de ramp, beschouwen we als normale reacties op een abnormale gebeurtenis en zijn vaak van voorbijgaande aard (Van der Velden, 2008). De mogelijkheid bestaat echter dat dergelijke reacties niet verdwijnen en uitingen vormen van een verstoorde verwerking (Kleber & Mittendorf, 2000). Dergelijke chronische gevolgen kunnen zich ondermeer vertalen in een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of depressie. Het al dan niet voorkomen van een PTSS hangt nauw samen met de gebeurtenis zelf. Onderzoek (Van Loey, n.d.) toonde bijvoorbeeld aan dat de brandwondenslachtoffers van de gasramp in Gellingen – wegens een grote traumatisering en slechte verwerking - een grotere kans hadden om PTSS te ontwikkelen (40% van de slachtoffers) dan de brandwondenslachtoffers van de cafébrand in Volendam tijdens de nieuwjaarsnacht van 2000 op 2001. Ook onverklaarde lichamelijke klachten, middelengebruik, rouw en problemen op het werk- en/of privéterrein kunnen posttraumatische reacties zijn op een ramp. In dergelijke gevallen doet de geestelijke gezondheidszorg zijn intrede door onder andere een gespecialiseerde en langdurige begeleiding, diagnostiek en behandeling aan te bieden. De focus ligt niet noodzakelijk op directe slachtoffers van rampen of hun nabestaanden maar iedereen die langdurige psychische
problemen
ondervindt,
kan
terecht
bij
diensten
in
de
geestelijke
gezondheidszorg. Uit literatuur blijkt dat slechts een minderheid van rampslachtoffer die langdurige klachten en stoornissen ontwikkelen zich hiervoor laten behandelen (Van der Velden, 2008).
De
Centra
Geestelijke
Gezondheidszorg staan
onder
de
bevoegdheid
van
de
Gemeenschappen en de Gewesten. In Vlaanderen en Nederlandstalig Brussel worden mensen met blijvende klachten ten gevolge van een ramp opgevangen in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGGZ); in Wallonië en Franstalig Brussel gebeurt dit door de Services Santé Mentale (SSM). Beide diensten behoren tot de categorie van de ambulante
49
tweedelijnsvoorzieningen59 die instaan voor geestelijke gezondheidszorg, onthaal, diagnose, psychiatrische, psychologische en psychosociale behandeling van personen (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2011). 4.1.3.2.
Algemene crisiscommunicatie en gerichte informatie over slachtoffers
Het is van het grootste belang om, naar aanleiding van een noodsituatie, gepast te communiceren, deze communicatie regelmatig te onderhouden en, in functie van het verloop en de ontwikkeling van de noodsituatie, de communicatie en informatie bij te stellen. Afhankelijk van het moment waarop informatie wordt verstrekt, kunnen drie fasen worden onderscheiden. Preventieve informatie wordt doorgaans gegeven nog voor de ramp zich heeft voorgedaan. De eigenlijke crisiscommunicatie situeert zich in de acute fase van de ramp en wordt verzorgd door discipline 560 op basis van het monodisciplinair interventieplan. Ook in de nafase is het van essentieel belang om informatie te bieden aan de bevolking en de pers (Algemene Directie Crisiscentrum, 2007), ondermeer over de maatregelen die dienen genomen te worden met oog op terugkeer naar de normale situatie (Tielt-Winge, 2010). Daarnaast is het ook belangrijk dat naar de bevolking gecommuniceerd wordt bij welke diensten men terecht kan met vragen, problemen en bemerkingen ten gevolge van de ramp. Naast de algemene crisiscommunicatie is er de gerichte informatie die via het telefooninformatiecentrum (TIC), die bij de afkondiging van het PSIP wordt opgericht, wordt gegeven aan families en vrienden van betrokkenen en slachtoffers van de ramp. Deze inlichtingen zijn cruciaal voor de gemoedsrust van zowel de getroffenen van de ramp als van hun onmiddellijke kring die niet betrokken was bij de ramp zelf. 4.1.3.3.
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) in
Vlaanderen en Centre Public d’Action Sociale (CPAS) in Wallonië op lokaal niveau Een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn Vlaanderen of Centre Public d’Action Sociale Wallonië is een openbare instelling die behoort tot de bevoegdheid van de 59
Dit betekent dat men doorgaans pas in een CGGZ/SSM terechtkomt na doorverwijzing van andere –
eerstelijns – instanties zoals een huisarts en het eerder besproken CAW. 60
Discipline 5 heeft betrekking op het verschaffen van informatie en is kort besproken in deel II punt 2.1.3.
Disciplines.
50
gemeenten. Het OCMW/CPAS zet zich in voor mensen met onvoldoende bestaansmiddelen of zonder vaste woonplaats en verzekert diensten die variëren van preventie over hulpverlening naar curatie (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2010b). Hoewel de link tussen OCMW/CPAS en slachtoffers van rampen door de meeste burgers vrij onbekend is, moeten we vaststellen dat deze stedelijke/gemeentelijke dienst een brede waaier aan hulp, advies en ondersteuning biedt voor mensen die ten gevolge van een ramp in een moeilijke situatie terecht gekomen zijn. Het OCMW/CPAS stelt bijvoorbeeld crisis- (De Bens, 2007) , nood- (OCMW Gent, 2011), en doorgangswoningen (OCMW Leuven, 2011) ter beschikking van mensen die getroffen zijn door bijvoorbeeld een brand. Net zoals bij CAW/SAV of CGGZ/SSM, kunnen mensen bij het OCMW/CPAS terecht voor psychologische hulp (De Bens, 2007) en advies (OCMW Gent, 2011). Ook indien een ramp gepaard gaat met financiële of juridische problemen kunnen slachtoffers bij het OCMW/CPAS terecht. Dit brede spectrum aan ondersteuning wordt geboden aan iedereen die er behoefte aan heeft, dus niet enkel aan directe slachtoffers maar ook aan familie, nabestaanden… Het OCMW/CPAS kan op verschillende manieren betrokken worden bij de nafase. Zo kan het een belangrijke partner zijn binnen het PSH of in sommige gemeenten deel uitmaken van de gemeentelijke veiligheidscel. Echter, het blijft een lokale invulling van een burgemeester of een OCMW-voorzitter om het OCMW/CPAS al dan niet in te schakelen. 4.1.3.4.
Juridische bijstand en rechtsbijstand
Een ramp kan voor slachtoffers heel wat juridische vragen, problemen en kosten met zich meebrengen. Voor dekking van de kosten voor rechtsbijstand kan beroep worden gedaan op de rechtsbijstandsverzekering, die verder in dit rapport nog aan bod komt 61. Verscheidene instanties proberen zo goed mogelijk in te spelen op de behoeften van de slachtoffers op vlak van rechtsbijstand. We zetten de belangrijkste begrippen even op een rij, waarbij we een onderscheid maken tussen eerste- en tweedelijnshulp (Federale Overheidsdienst Justitie, 2008). De eerstelijnswerking, die wordt verzorgd door het justitiehuis, en meer bepaald de justitieassistenten, bestaat erin een onthaal en, indien nodig, een verwijzing naar een bevoegde dienst te voorzien voor burgers die vragen of problemen hebben in verband met de activiteiten van justitie. Uit een onderzoek gevoerd door de CAW’s Oost-Vlaanderen (2008), blijkt juridische hulpverlening op eerste lijn moeilijk bereikbaar te zijn omdat de 61
Zie Deel II punt 4.2.2.1. K Rechtsbijstandsverzekering
51
juridische wetgeving zo ingewikkeld is dat hulpverleners op het algemeen onthaal de cliënt moeilijk kunnen verder helpen als zijn vraag complex is. Daarom is het belangrijk dat er een constante samenwerking is tussen het Parket en Justitie met het oog op het ontwikkelen van structurele initiatieven om aan de behoeften van rampslachtoffers tegemoet te komen (A. Le Roy, persoonlijke communicatie, 18 maart, 2012) Juridische eerstelijnsbijstand in gerechtsgebouwen en/of justitiehuizen wordt geboden door een advocaat onder de vorm van praktische inlichtingen, juridische informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een gespecialiseerde instantie of organisatie (Federale Overheidsdienst Justitie, 2008). Juridische tweedelijnsbijstand wordt hetzij in de vorm van een omstandig juridisch advies, hetzij in de vorm van juridische bijstand van een advocaat, verleend. Rechtsbijstand op zijn beurt heeft betrekking op de kosten veroorzaakt door de bijstand van een advocaat. Een persoon die kan aantonen dat hij onvoldoende inkomen heeft, kan volledig of gedeeltelijk worden vrijgesteld van de gerechtskosten en van de kosten veroorzaakt door openbare en ministeriële ambtenaren, zoals een gerechtsdeurwaarder (Federale Overheidsdienst Justitie, 2008) 62. 4.1.3.5.
Tele-Onthaal in Vlaanderen en Télé-Accueil in Wallonië op bovenlokaal
niveau Tijdens de nafase kan ook Tele-Onthaal/Télé-Accueil worden ingeschakeld voor slachtoffers en nabestaanden63. In elke Vlaamse en Waalse provincie is een dergelijke dienst gevestigd met als overkoepelende structuur de Federatie van Tele-Onthaaldiensten/Fédération des centres de Télé-Accueil. Deze dienst, die 24u op 24, 7 dagen op 7, telefonisch en via chat bereikbaar is, staat open voor personen met alle mogelijke vragen, moeilijkheden, muizenissen… die bovendien individueel en anoniem hun verhaal kunnen doen. Ook na rampen kan Tele-Onthaal/Télé-Accueil een toeverlaat zijn voor slachtoffers die hun verhaal willen doen of die op zoek zijn naar praktische hulp. Een recent voorbeeld vinden we bij het Pukkelpop-drama, waarbij Tele-Onthaal/Télé-Accueil roodgloeiend stond (Het Laatste Nieuws, 2011; Gazet van Antwerpen, 2011; Tele-Onthaal, 2011). 62
Zie deel II punt 4.2.2.1. Verzekeringen, K. Rechtsbijstandsverzekering voor meer uitleg over de verzekering
die rechtsbijstand vergoedt. 63
Jonge slachtoffertjes kunnen terecht bij de kinder- en jongerentelefoon op het nummer 102.
52
4.1.3.6.
Ziekenhuizen
Ziekenhuizen hebben een belangrijke rol bij de initiële opvang van slachtoffers van rampen maar ook in de nafase mag hun belang niet uit het oog worden verloren. Slachtoffers worden doorgaans door ziekenwagens, Mobiele UrgentieGroepen (MUG’s) of helikopters naar ziekenhuizen vervoerd. Daarnaast komen slachtoffers van een ramp ook vaak op eigen houtje in ziekenhuizen terecht, denk maar aan het fenomeen van wilde evacuaties, waardoor ze niet altijd op een initiële slachtofferlijst staan. Deze laatste groep kan echter evenzeer nood hebben aan ondersteuning tijdens de nafase. Dit zijn slechts een aantal redenen waarom ziekenhuizen dienen te worden opgenomen in de rampenplanning.
Het Koninklijk Besluit van 17 oktober 1991 betreffende de wijziging van het K.B. van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moet worden nageleefd64 stelt dat elk ziekenhuis verplicht is een actieplan te hebben om het hoofd te bieden aan grote ongevallen binnen en buiten het ziekenhuis. Het rampenplan moet er voor zorgen dat een groot aantal patiënten in een zeer korte periode kan worden opgevangen, dat aangepaste verzorging kan worden bekomen, dat de patiënten op een snelle en veilige manier kunnen worden geëvacueerd en dat de gewone dagelijkse werking van het ziekenhuis zo weinig mogelijk wordt verstoord. Het ziekenhuisnoodplan is een op zichzelf staand noodplan, maar het is wel geïntegreerd in de provinciale noodplannen en in het monodisciplinair noodplan van de medische discipline (MIP) (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2012; Gijsenbergh, 2012). 4.1.3.7.
Huisartsen
Huisartsen zijn structureel opgenomen in de Commissie voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening die onder andere in staat voor ‘het bewerkstelligen van de samenwerking van alle personen die instaan voor de dringende geneeskundige hulpverlening aan slachtoffers van collectieve noodsituaties‘ en dus een rol vervult binnen het MIP65 en zetelen in de
64
Koninklijk Besluit van 17 oktober 1991 betreffende de wijziging van het K.B. van 23 oktober 1964 tot bepaling
van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moet worden nageleefd, Belgisch Staatsblad, 6 december 1991. 65
Koninklijk Besluit van 10 augustus 1998 betreffende de oprichting van de Commissie voor Dringende
Geneeskundige Hulpverlening, Belgisch Staatsblad, 2 september 1998.
53
Nationale Raad voor dringende geneeskundige hulpverlening66. Door hun toegankelijkheid, vertrouwdheid en laagdrempeligheid, zijn huisartsen zowel in de acute als de nafase, een belangrijke partner in het kader van hulpverlening aan slachtoffers van rampen. Ze kunnen niet enkel getroffenen bijstaan, maar vervullen ook een signaalfunctie voor mensen met psychosociale klachten ten gevolge van een ramp waarbij het hun taak is slachtoffers, indien nodig, door te verwijzen naar een meer gespecialiseerde dienst. Daarnaast stellen we in de praktijk een aantal ingebedde acties vast waaruit blijkt dat huisartsen een rol krijgen toebedeeld in de nafase. Zo zien we bijvoorbeeld dat alle huisartsen van de regio waar zich een ramp heeft voorgedaan, via een brief op de hoogte worden gebracht dat zij mogelijk met mensen in contact kunnen komen die direct of indirect betrokken zijn geweest bij deze ramp (Bernaerts, 2010). 4.1.3.8.
Lotgenotencontacten
Lotgenotencontacten kunnen een heilzaam effect hebben en verzekeren de sociale nabijheid67 waar slachtoffers nood aan hebben. Dergelijke contacten kunnen verschillende vormen aannemen, gaande van een herdenkingsdienst tot een informatiebijeenkomst (Bernaerts, 2010). Voordelen van lotgenotencontacten zijn dat de slachtoffers hun ervaringen kunnen uitwisselen en zo tot de conclusie komen dat ze niet alleen zijn met hun emoties en ervaringen… Het biedt een zekere erkenning van hun problematiek en faciliteert de verwerking van een traumatische gebeurtenis. Plaatsen waar lotgenoten elkaar kunnen vinden, zijn bijvoorbeeld tijdens herdenkingsmomenten of bij de opening van monumenten ter nagedachtenis van de ramp. 4.1.3.9.
Mantelzorg
Slachtoffers van rampen kunnen veel steun vinden bij vrienden, verwanten en kennissen uit hun naaste omgeving. Om deze reden maakt mantelzorg deel uitmaakt van de ‘Big Five van de victimologie’ (R.E.I.M.S.)68. Mantelzorg stopt niet bij de beëindiging van de officiële, door overheden gefinancierde, ondersteuning. Vrienden en verwanten kunnen praktische zaken
66
Koninklijk Besluit van 5 juli 1994 betreffende de oprichting van een nationale raad voor dringende
geneeskundige hulpverlening. 67
Sociale nabijheid is een pijler in de O.N.V.E.E.-principes (zie deel I punt 6)
68
Voor een beschrijving zie deel I punt 6.
54
op zich nemen zoals het organiseren van een begrafenis, opvang bieden voor de kinderen… met de bedoeling de last van direct getroffenen te verlichten (Bernaerts, 2010). 4.2. Specifieke problemen met een specifiek antwoord Rampen kunnen gepaard gaan met specifieke problemen die bijgevolg een specifiek antwoord vereisen. Hieronder wordt kort stilgestaan bij de ondersteuning voor brandwondenslachtoffers, het proces van morele en materiële schadevergoeding en de ondersteuning voor hulpverleners. 4.2.1. Brandwondenpatiënten Medische hulpverlening, die zich net zoals psychosociale hulpverlening situeert binnen discipline 2, speelt zich primair af tijdens de acute fase na de ramp en focust zich in de eerste plaats op het lichamelijke herstel, doch heeft ook aandacht voor de psychosociale noden. Echter, een groep slachtoffers waarbij de nood aan medische hulp van chronische aard is en waarbij in sommige gevallen levenslange ondersteuning vereist is, zijn slachtoffers die ten gevolge van een ramp brandwonden hebben opgelopen. De laatste decennia wordt de medische wereld gekenmerkt door een verbetering van medische en chirurgische technieken en daaraan gekoppeld een verschuiving van ‘overleven’ naar ‘leven’. Hierdoor heeft de nafase voor brandwondenpatiënten – bestaande uit de opvolging en nabehandeling van littekens, psychische en psychosociale begeleiding en juridische hulp - steeds meer aan belang gewonnen in de nabehandeling van patiënten met brandwonden (Oscare vzw, 2011). 4.2.1.1.
De Belgian Association for Burn Injuries (BABI) en de Belgische
BrandwondenStichting (BBS) Twee organisaties spelen een belangrijke rol in het domein van de hulpverlening en de zorg voor brandwondenpatiënten. De Belgian Association for Burn Injuries, kortweg BABI, opgericht in 1987, heeft tot doel de contacten tussen de personen die de slachtoffers van brandwonden verzorgen onderling te verbeteren, de reeds verworven wetenschappelijke kennis te verspreiden, het onderwijs betreffende brandwonden te bevorderen en ten slotte brandwonden te voorkomen (Jacquemin, 2007). Daarnaast vervult de Belgische BrandwondenStichting (BBS), naast een preventieve taak, een ondersteunende rol voor brandwondenslachtoffers en hun familie. De Sociale Dienst van de BBS biedt financiële ondersteuning voor de directe behandelingskosten en de kosten voor nazorgbehandelingen
55
die niet door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) worden terugbetaald. Via juridische ondersteuning en bijstand bij het indienen van een schadeclaim tracht de Juridische Dienst van de BBS schadevergoedingen te verkrijgen van de partijen die bij de ramp betrokken zijn (Belgische Brandwondenstichting, 2012b).
Niettegenstaande de doelstellingen van de BABI en de BBS verschillend lijken, staat bij allebei de best mogelijk zorg voor de patiënt, met oog op reïntegratie in de maatschappij, centraal. Beiden werken ze aan het oprichten van ‘best practices’ voor het nafasetraject. Een gemeenschappelijk punt in hun strijd is de moeilijke terugbetaling van de kosten voor nafase door het RIZIV. De terugbetaling van de medische kosten is er op vooruit gegaan, maar de brandwondenpatiënt staat, eens deze het ziekenhuis verlaten heeft, zelf in voor het grootste deel van de kosten tijdens de nafase (Gilles, 2012). 4.2.1.2.
Brandwondencentra
De behandeling van brandwonden is de voorbije decennia, zoals hierboven reeds vermeld, in een stroomversnelling terecht gekomen. Er zijn grote vorderingen gemaakt op het gebied van
shockbestrijding,
isolatietechnieken,
lokale
wondbehandeling,
huidvervanging,
reconstructieve chirurgie, littekenbehandeling en revalidatie. In België wordt de zeer gespecialiseerde en multidisciplinaire behandeling van zwaar verbrande patiënten verstrekt in zes brandwondencentra, verspreid over het land (Belgische Brandwondenstichting, 2012a). 4.2.1.3.
Oscare: nazorgcentrum voor brandwondenpatiënten
Ontslag uit een brandwondencentrum betekent voor brandwondenslachtoffers doorgaans niet het einde van hun behoefte aan medische ondersteuning. Een goede nazorg of nabehandeling van brandwonden is noodzakelijk voor een goed eindresultaat en garandeert een hogere levenskwaliteit. Oscare, gelegen in Antwerpen, is het enige nazorgcentrum voor brandwondenslachtoffers in België. Een multidisciplinair team van zorgverstrekkers gespecialiseerd in littekenbehandeling, een Multidisciplinaire Therapeutische Groep voor Littekenbehandeling
(MTGL),
verpleegkundigen,
kinesitherapeuten,
orthopedische
specialisten, een psychologe en gezins- en relatietherapeute, staan ter beschikking voor elke patiënt. De patiënt en het zorgteam staan nauw met elkaar in contact. Er wordt niet enkel
56
gefocust op het litteken maar op de persoon in zijn totaliteit. Dit zorgt voor een gemoedelijke en vertrouwelijke sfeer (Oscare vzw, 2011). 4.2.1.4.
Zelfhulpgroepen en patiëntengroeperingen
Contact met lotgenoten, bijkomende informatie, sociale en psychologische ondersteuning, verdere begeleiding na ontslag uit het ziekenhuis en gezellig samen zijn, zijn slechts enkele zaken waar slachtoffers van brandwonden en hun familie behoefte aan kunnen hebben. Zelfhulpgroepen en patiëntengroeperingen proberen hieraan tegemoet te komen (Oscare vzw, 2011). 4.2.2. Herstel morele en materiële schade Vervolgens gaan we in op de tweede pijler van een goed slachtofferbeleid die door het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid wordt benadrukt, namelijk het herstel van de materiële en morele schade, inclusief het herstel van vertrouwen in anderen en in de samenleving. 4.2.2.1.
Verzekeringen
Indien een ramp zich voordoet kan een groot deel van de menselijke en materiële schade door de lopende verzekeringscontracten worden vergoed nog voor onderzoek wordt gedaan naar de oorzaken en eventuele aansprakelijkheden. Ten tijde van de gasramp in Gellingen werd deze manier van vergoeden reeds toegepast voor arbeidsongevallen, kettingbotsingen, brand en ontploffing in openbare gelegenheden… Verwijzend naar de wet-Marghem van 13 november 201169 die de vergoeding van lichamelijke en morele schade ingevolge een technologisch ongeval mogelijk maakt voordat aansprakelijkheid is bewezen, zal deze manier van vergoeden in de toekomst nog toenemen 70. De wetgeving over verzekeringen als economische aangelegenheid ressorteert onder de bevoegdheid van de FOD Economie. Daarnaast dienen verzekeringen zich te schikken naar sociale aspecten van de arbeidsongevallenwetgeving die valt onder de bevoegdheid van de
69
Wet van 13 november 2011 betreffende de vergoeding van de lichamelijke en morele schade ingevolge een
technologisch ongeval, Belgisch Staatsblad, 24 februari 2012. 70
Voor een uitgebreide bespreking van de vergoeding van lichamelijke en morele schade ingevolge een
technologisch ongeval, zie deel II, punt 4.2.2.3.E.
57
FOD Sociale Zekerheid, fiscaliteit onder bevoegdheid van de FOD (Financiën) en bepalingen die mede binnen de bevoegdheid van de FOD Justitie vallen (W. Robyns, persoonlijke communicatie, 17 april 2012). A. Assuralia Assuralia is de Beroepsvereniging van de Verzekeringsondernemingen die op de Belgische markt actief zijn. Het doel van Assuralia is het behartigen van de belangen van de verzekeringsondernemingen.
Indien
in
België
een
ramp
gebeurt,
zullen
verzekeringsmaatschappijen vaak optreden voor de uitbetaling van vergoedingen (Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2012c). B. Arbeidsongevallenverzekering Een ramp kan op elk moment van de dag voorvallen, ongeacht of een persoon op het werk is of thuis. De verplichte verzekering voor arbeidsongevallen geldt voor alle risico’s waaraan werknemers in de privésector tijdens het werk worden blootgesteld, mogelijke arbeidsongevallen die hierdoor worden veroorzaakt en ongevallen tijdens het woonwerktraject. De vergoeding heeft betrekking op medische, heelkundige, farmaceutische en ziekenhuiskosten,
tijdelijke
arbeidsongeschiktheid,
eventuele
blijvende
arbeidsongeschiktheid, prothesekosten, reiskosten en hulp door een derde. Indien een werkongeval een dodelijk slachtoffer tot gevolg heeft, staat de verzekering van de werkgever in voor de begrafeniskosten en de kosten voor het vervoer van de stoffelijke overschotten en
uitkeringen
aan
nabestaanden
(Assuralia
Beroepsvereniging
van
Verzekeringsondernemingen, 1995). C. Individuele en collectieve ongevallenverzekering Indien een persoon niet wordt verzekerd door een werkgever kan hij zelf een individuele ongevallenverzekering afsluiten. Deze verzekering biedt bescherming bij een ongeval in de privésfeer, ongevallen door zelfstandigen tijdens de beroepsactiviteit en ongevallen met de auto (ook als de bestuurder aansprakelijk is). Vergoedingen worden enkel uitbetaald indien er zich een ongeval heeft voorgedaan, d.i. een plotse gebeurtenis waarvan minstens één van de oorzaken buiten het eigen lichaam ligt. Een ramp voldoet aan deze criteria. Eventueel letsel moet rechtstreeks veroorzaakt zijn door het ongeval, in ons geval de ramp. Indien er sprake is van een overlijden ten gevolge van een ramp of ongeval, regelt de verzekering
58
tussenkomst voor nabestaanden als er dekking tegen overlijden voorzien is (Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2010b). In de zelfde lijn kunnen grotere instellingen zoals scholen, jeugdorganisaties, verenigingen en sportclubs beroep doen op een collectieve ongevallenverzekering zodat er ook dekking is wanneer niemand van de vereniging schuld treft voor een ongeval, en om het regelen van de schade vlotter te laten verlopen
in
afwachting
van
het
bepalen
van
de
aansprakelijkheid
(Assuralia
Beroepsvereniging voor Verzekeringsondernemingen, 2010h). D. Ziekte- en invaliditeitsverzekering Indien de slachtoffers zich niet kunnen beroepen op de arbeidsongevallenverzekering omdat de ramp zich bijvoorbeeld heeft voorgedaan terwijl de persoon thuis was – of de individuele ongevallenverzekering – omdat men deze nooit heeft afgesloten – dan kan men nog bij hun ziekfonds terecht door beroep te doen op de ziekte- en invaliditeitsverzekering. De Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV), een federale structuur onder toezicht van de Minister van Sociale Zaken, speelt hier een cruciale rol. Het RIZIV staat in voor de organisatie en het beheer van de verzekering voor geneeskundige verzorging en de uitkeringsverzekering, de informatiedoorstroming hiervan naar zorgverleners en de controle van de toepassing van de regels. Waar het RIZIV vooral instaat voor de organisatie rond bovenvermelde verzekeringen, en dus minder vaak rechtstreeks in contact komt met de burger, vervullen de ziekenfondsen een rechtstreekse taak naar de burger toe door de concrete uitvoering van de ziekte- en invaliditeitsverzekering te garanderen. Enerzijds zijn de private ziekenfondsen ondergebracht in landsbonden, namelijk de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten (LCM); het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten (NVSM); de Landsbond van de Neutrale Ziekenfondsen (LNZ); de Landsbond van Liberale Mutualiteiten (LLM) en de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen (LOZ). Anderzijds bestaan er twee publieke ziekfondsen, namelijk de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (HKZIV) en de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS). De ziekenfondsen staan in voor een tegemoetkoming in de medische kosten, een uitkering in geval van arbeidsongeschiktheid of invaliditeit ten gevolge van een ongeval in de privésfeer en een vergoeding voor de begrafeniskosten in geval van overlijden (RIZIV, 2007; RIZIV, 2010).
59
E. Verzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid (BA) Motorrijtuigen Indien personen tijdens de ramp onderweg waren met de wagen, worden ze door de arbeidsongevallenverzekering of individuele ongevallenverzekering gedekt voor persoonlijke lichamelijke letsels en materiële schade. Indien ze tijdens de ramp een derde een letsel berokkenen met de wagen71, kunnen ze beroep doen op de verplichte verzekering ‘Burgerlijke Aansprakelijkheid Motorvoertuigen’. Deze verzekering dekt zowel materiële als lichamelijke schade die de bestuurder; d.i. de eigenaar van de auto of iemand anders; door het gebruik van de auto, op privéterrein of de openbare weg, aan derden kan toebrengen. Bij letselschade worden voor de derde alle verzorgingskosten, inkomensverlies door arbeidsongeschiktheid, huishoudschade, esthetische schade en morele schade vergoed. In geval van overlijden worden de nabestaanden vergoed (Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2010b). F. Omniumverzekering In tegenstelling tot de BA Motorvoertuigen, zijn de bepalingen van de omniumverzekering niet wettelijk bepaald en dus niet verplicht. De risico’s waarvoor men zich wil verzekeren, moeten duidelijk worden omschreven. Met een omniumverzekering kan men zich dekken tegen materiële schade aan het voertuig72, brand en diefstal van het voertuig, glasbreuk, schade door natuurelementen en aanrijding van dieren. Al deze elementen kunnen bij een ramp van toepassing zijn en worden dus gedekt (Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2010a). G. Levensverzekering Rampen kunnen in veel gevallen een golf van overlijden met zich meebrengen. Overledenen die tijdens hun leven een levensverzekering hadden afgesloten, kunnen ervoor zorgen dat begunstigden een uitkering krijgen van de verzekeraar. Met dit bedrag kunnen de begunstigden onder andere maar niet uitsluitend alle kosten voor de begrafenis en uitvaart betalen (Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2010f). 71
De BA Motorvoertuigen is geldig voor alle gemotoriseerde voertuigen zoals auto’s, vrachtwagens, bussen,
motoren, bromfietsen en zelfs een voortbewegingstoestel met een motor zoals een elektrische rolstoel of een golfkarretje (Assuralia Beroepsvereniging voor Verzekeringsondernemingen, 2010b). 72
Een omniumverzekering wordt doorgaans afgesloten voor nieuwe wagens of wagens waarvoor nog een
lening openstaat en niet voor oudere wagens.
60
H. Verzekering ‘Alle Bouwplaats Risico’s’ Het kan ook interessant zijn om bouwwerven te verzekeren tegen rampen. Losliggend bouwmateriaal, dat tijdens een storm wordt opgepikt, kan schade veroorzaken aan omliggende woningen, derden of de bouwwerf zelf. De verzekering “Alle Bouwplaats Risico’s” dekt ten eerste de schade aan de werf zelf en aan gereedschappen op de werf, veroorzaakt door natuurkrachten, instorting, brand, ontploffing... Vervolgens dekt de verzekering de burgerlijke aansprakelijkheid en de schade aan de woningen van buren, als die schade het gevolg is van de bouwwerkzaamheden (Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2010d) I. Machinebreuk Machines die op het rampterrein aanwezig waren en die verzekerd zijn met de machinebreuk verzekering worden vergoed door de verzekeraar (De Roo, 2005). J. Brandverzekering Rampen, hetzij antropogeen hetzij natuurrampen, kunnen heel wat materiële schade aan woningen en hun inboedel veroorzaken. De brandverzekering biedt een standaard dekking voor schade ten gevolge van brand, ontploffing of implosie; schade aangericht door een voertuig of luchtvaartuig; blikseminslag; aanslagen; storm en hagel; sneeuw- en ijsdruk op daken; natuurrampen73, inwerking van elektriciteit of blikseminslag op elektronische toestellen; omvervallen van een boom op de woning; rook- en roetschade; waterschade door
breuk
van
leidingen,
insijpeling
door
het
dak,
sanitaire
installaties
of
huishoudapparaten; glasbreuk en stookolieschade. Daarnaast kunnen slachtoffers van een ramp, indien ze zich hiervoor extra hebben laten dekken, beroep doen op de brandverzekering voor de kosten om te voorkomen dat er nog meer schade zou optreden, kosten om bij dreigend gevaar schade te voorkomen, kosten om spullen te bewaren tijdens herstellingen aan de woning, sloopkosten en transportkosten van het puin, kosten van de huisvesting wanneer je woning onbewoonbaar is door de ramp, kosten indien je zelf aansprakelijk bent… Opzettelijk toegebrachte schade of een gebroken leiding die bijvoorbeeld waterschade heeft aangericht worden niet vergoed door de brandverzekering. Indien een ramp schade aanricht aan een woning, dan zal de eigenaar van de woning
73
Zie deel II punt 4.2.2.2. A Natuurrampendekking als uitbreiding op de brandverzekering.
61
doorgaans een vergoeding krijgen in nieuwwaarde van de beschadigde objecten, een huurder wordt de werkelijke waarde vergoed (dit is de nieuwwaarde verminderd met de slijtage) en een inboedel wordt steeds op basis van de nieuwwaarde vergoed tenzij er meer dan 30% slijtage is. Indien een ramp zich voordoet en schade veroorzaakt aan een woning, dan moet het slachtoffer verdere schade vermijden, en meteen de schade melden aan de verzekeraar. Indien nodig om ander onderkomen te zoeken, een schade-expert van de verzekeraar laten langskomen en alle bewijsstukken van gemaakte kosten die door de verzekering worden gedekt binnen brengen bij de brandverzekeraar
(Assuralia
Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2010c; Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2012a). K. Rechtsbijstandsverzekering Een rechtsbijstandsverzekering zorgt ervoor dat individuen - waarvan slachtoffers deel uitmaken maar niet de exclusieve doelgroep zijn - weten wat hun rechten zijn en dat hun rechten, indien nodig, worden verdedigd, of het individu nu zelf een klacht wil indienen of zich moet verweren. Indien een geschil optreedt, moet de verzekeraar hiervan onmiddellijk op de hoogte worden gebracht. In veel gevallen kan een minnelijke schikking worden getroffen zonder dat er moet worden overgegaan tot een vaak dure en lange gerechtelijke procedure. Zelfs indien dit laatste het geval is, zal de rechtsbijstandsverzekering instaan voor de dekking van de proceskosten en de erelonen aan advocaten en experten. De keuze voor de advocaat die ter verdediging van de verzekerde optreedt is vrij, zij het dat indien deze keuze tegen het advies van de verzekeraar ingaat, de verzekerde zelf voor de helft van de kosten instaat. Komt de verzekerde door het kiezen voor een eigen advocaat toch tot een beter resultaat dan wanneer deze de stelling van de verzekeraar was bijgetreden, dan moet de verzekeraar alsnog alle kosten dekken. De rechtsbijstandsverzekering kan samenhangen met andere polissen, namelijk de familiale verzekering, de woningverzekering, de BAautoverzekering of de bijstandsverzekering, hetzij op zichzelf staan en is in die gevallen enkel geldig voor geschillen met betrekking tot de dekking waarmee ze samenhangt. Anderzijds kan een op zichzelf staande rechtsbijstandsverzekering worden afgesloten die, in tegenstelling tot de rechtsbijstandsverzekering die samenhangt met andere polissen en afhankelijk van de afgesloten polis, een ruimer aanbod aan geschillen dekt. Zo kan de
62
rechtsbijstandsverzekering tussenkomen voor de kosten die optreden in de domeinen burgerlijke aansprakelijkheid, verdediging in strafzaken, sociaal recht, fiscaal recht…
Er zijn een aantal beperkingen aan de rechtsbijstandsverzekering. Zo zal afhankelijk van de aard van het geschil de terugbetaling van de honoraria en andere uitgaven worden beperkt. Daarnaast kan de verzekeraar beslissen een interventiedrempel, dit kan worden vergeleken met een franchise, in te schakelen. Dit houdt in dat de verzekeraar slechts vanaf een bepaald bedrag tussenkomt. Vervolgens zijn sommige risico’s verbonden aan wachtperioden wat ervoor zorgt dat de verzekeraar niet moet tussenkomen bij geschillen waarvan de situaties of feiten die aan de basis liggen reeds gekend waren toen men de rechtsbijstandverzekering afsloot. Zo voorkomt de verzekeraar dat men profiteert van de verzekering door een probleem te regelen dat al gekend was voor de sluiting van de overeenkomst. Ten slotte zal, afhankelijk van de aard van het geschil, een waarborg worden toegekend in België, Europa of wereldwijd. Gezien de moeilijkheden in sommige landen om onder andere een vonnis uit te
voeren,
kunnen
geografische
beperkingen
worden
opgelegd
aan
de
rechtsbijstandsverzekering (Assuralia Beroepsvereniging voor Verzekeringsondernemingen, 2010g; Assuralia Beroepsvereniging voor Verzekeringsondernemingen, 2012d). 4.2.2.2.
Morele en materiële schade ten gevolge van een natuurramp
Ook natuurrampen kunnen gepaard gaan met heel wat morele en vooral materiële schade en vernieling. In dergelijke gevallen kunnen de slachtoffers beroep doen op enerzijds de natuurrampendekking en anderzijds – voor schade die niet door de verzekeringen wordt vergoed – op het Rampenfonds. A. Natuurrampendekking als uitbreiding op de brandverzekering De natuurrampendekking is een verplichte uitbreiding op de brandverzekering. De term natuurramp slaat op vier gevaren, namelijk overstromingen, aardbevingen, overlopen of opstuwing van openbare riolen en aardverschuivingen of grondverzakkingen. De natuurrampenverzekering dekt standaard alle schade die rechtstreeks aan de verzekerde goederen veroorzaakt wordt door de natuurramp of door een verzekerd gevaar dat er rechtstreeks uit voortvloeit en komt tussen bij de wederopbouw van vernietigde infrastructuren en woningen. Deze verzekering komt niet tussen voor de vernieling van nietbinnengehaalde oogsten, vee buiten gebouwen, teelten, bosaanplantingen, schuurtjes,
63
verbouwingen, voertuigen… Zoals reeds vermeld, wordt door de natuurrampendekking schade door overstromingen vergoed, met uitzondering van goederen en infrastructuren die in risicozones74 worden opgetrokken (Assur Info, 2005). Er zijn echter een aantal mogelijke uitzonderingen op deze regel. Wanneer een nieuw gebouw gelegen is in een zogenaamde ‘risicozone’ - en de verzekering werd aangevraagd binnen 18 maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit dat de risicozones afbakent - is de verzekeraar verplicht de waarborg tegen overstromingsschade te verlenen. Daarnaast kan de verzekeraar een dekking bieden als de klant gebruik maakt van belangrijke preventiemaatregelen om het risico op overstromingsschade te beperken. Ten slotte blijven diegenen die in Vlaanderen al voor 23 september 2008 in een overstromingsgebied gevestigd waren de dekking tegen overstromingen genieten, nu en in de toekomst (Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2010e). B. Rampenfonds Het Rampenfonds komt enkel nog tussen voor de vergoeding van goederen die geen eenvoudig risico inhouden en dus niet door de brandverzekering worden gedekt; goederen die in principe uitgesloten zijn van de dekking door de verzekering, namelijk niet binnengehaalde oogsten, de levende veestapel buiten het gebouw, de bodem, de teelten, de bosaanplantingen; goederen die niet verzekerd zijn omwille van de financiële toestand van het slachtoffer, namelijk slachtoffers die op de dag van de ramp een leefloon of een gelijkwaardige financiële hulp ontvingen; goederen die tot het openbaar domein behoren van de rechtspersonen die opgesomd zijn in artikel 42 van de wet van 12 juli 197675 (Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, 2009a). Het Rampenfonds komt dus enkel nog in uitzonderlijke gevallen tussen voor de uitbetaling van schadevergoedingen. Daarnaast moet de schade aangericht zijn door een algemeen erkende ramp. Deze erkenning gebeurt via een lange en ingewikkelde procedure. Wil de getroffen gemeente dat de ramp erkend wordt, dan moet ze zoveel mogelijk gegevens over die ramp overdragen aan de 74
Het KB van 28 februari 2007 betreffende de afbakening van de risicozones bedoeld in artikel 68-7 van de wet
van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (Belgisch Staatsblad, 23 maart 2007) bakent de risicozones af en definieert een risicozone als een ‘plaats die aan terugkerende en belangrijke overstromingen blootgesteld werd of blootgesteld kan worden’. 75
Wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door
natuurrampen.
64
provinciegouverneur. De provinciegouverneur zal erkenning vragen voor de ramp aan de minister van Binnenlandse Zaken. Aan de hand van wetenschappelijke factoren wordt de uitzonderlijke aard van de gebeurtenis vastgesteld en voorgedragen aan de Ministerraad die beslist over de erkenning. De Koning moet de erkenning officieel maken door deze te ondertekenen. Ten slotte wordt de erkenning van de natuurramp gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad waarna men mag spreken van een officieel erkende ramp. Eenmaal dit bekomen is, en het duidelijk is dat de verzekeraar niet voor de schade kan tussenkomen, moet een aanvraagformulier tot erkenning van individueel geleden schade worden ingediend bij de provinciegouverneur. De provinciegouverneur beslist, onder toezicht van de directie Rampenschade, tot schadeloosstelling van het slachtoffer. Een herstelvergoeding wordt uitbetaald door de Nationale Kas voor Rampenschade (Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, 2009b; Belgische Federale Overheidsdiensten, 2010a). 4.2.2.3.
Morele en materiële schade ten gevolge van een antropogene ramp: de
juridische afwikkeling Rampen gaan vaak gepaard met morele en materiële schade. Indien deze schade niet door verzekeringen kan worden terugbetaald, kan het slachtoffer kiezen om via een gerechtelijke procedure een schadeloosstelling te eisen van de dader. Dit impliceert echter dat het moet gaan om een antropogene ramp waarbij de link met menselijk handelen aantoonbaar is. A. Schadeloosstelling door de verantwoordelijke of dader Er zijn verschillende manieren waarop de verantwoordelijke voor de ramp kan komen tot schadeloosstelling (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 2011). -
Vrijwillig: hiervoor moet duidelijk zijn wie de verantwoordelijke is en moet de schade op een eenvoudige objectieve wijze te bepalen zijn.
-
Lokale bemiddeling: dit kan indien de ramp het gevolg was van een strafbaar feit met materiële of morele schade tot gevolg. Lokale bemiddeling is enkel mogelijk nadat een klacht werd neergelegd en is gericht op het bekomen van een overeenkomst tussen de betrokken partijen. De lokale bemiddelaar legt een verslag voor aan de verantwoordelijke magistraat die beslist over de follow-up van het dossier.
-
Dading: alle partijen komen tot een overeenkomst betreffende de schadeloosstelling en leggen dit in een schriftelijk contract vast. Dit belet dat de slachtoffers nadien een
65
burgerlijke rechtsvordering kunnen eisen maar niet dat de zaak voor het openbaar ministerie kan komen. -
Minnelijke schikking: de procureur des Konings kan de dader verzoeken een geldsom te storten aan de Administratie van de Belasting over de Toegevoegde Waarde en de Registratie en Domeinen. Een minnelijke schikking kan alleen gebeuren bij de afhandeling van misdrijven waarop een geldboete en/of een gevangenisstraf staat van ten hoogste 5 jaar. Vooraleer een minnelijke schikking kan worden voorgesteld, moet alle schade aan anderen vergoed zijn door de verantwoordelijke of minstens het niet-betwiste deel van de schade. Voor het overige deel moet de verantwoordelijke zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit schriftelijk erkend hebben. Het aanvaarden van de minnelijke schikking door de dader is meestal een onweerlegbaar vermoeden van fout.
-
Bemiddeling in strafzaken: de procureur des Konings kan de dader van een misdrijf verzoeken de door het misdrijf veroorzaakte schade te vergoeden of te herstellen en hem het bewijs hiervan voor te leggen. Het mag echter niet gaan om een feit dat moet worden bestraft met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of zwaarder. De procureur des Konings roept daarnaast het slachtoffer op om te bemiddelen over de schadevergoeding en de regeling ervan.
-
Bemiddeling: het slachtoffer kan hier heel de strafrechtelijke procedure om vragen. Het biedt de slachtoffers en de verantwoordelijke voor de schade de kans om in dialoog te gaan met behulp van een neutrale derde. Dit gesprek kan leiden tot een akkoord over schadeloosstelling. De procedure is vrijwillig en vertrouwelijk, uitgezonderd wanneer de partijen ermee instemmen dat documenten aan de gerechtelijke instanties worden bezorgd.
-
Beslissing van een rechter: dit gebeurt bij schadeloosstelling in een strafproces. B. Burgerlijke partijstelling
Bij een burgerlijke partijstelling vraagt het slachtoffer uitdrukkelijk aan de strafrechter dat hij uitspraak doet over de straf van de dader en het herstel van de schade. Het kan gaan om materiële schade die de fysieke integriteit of het vermogen van de persoon aantast zoals medische
kosten,
verlies
aan
inkomsten,
herstellingskosten,
verplaatsingskosten,
begrafeniskosten, verlies van voorwerpen... Daarnaast kan er ook sprake zijn van morele
66
schade die de gevoelens van de persoon krenkt en fysiek of psychisch lijden veroorzaakt, zoals verdriet door het verlies van verwanten. Een mogelijk gevolg van burgerlijke partijstelling is de veroordeling van de verantwoordelijke van de ramp tot het betalen van een schadevergoeding (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 2011). Doorgaans is het zo dat een slachtoffer zich maar burgerlijke partij kan stellen, als deze er belang bij heeft. Anders geformuleerd, als een slachtoffer reeds een vergoeding heeft gekregen voor opgelopen schade – vanuit bijvoorbeeld de verzekeringen - dan kan dat slachtoffer zich geen burgerlijke partij meer stellen. Toch kunnen slachtoffers er belang bij hebben een rol te spelen in het proces, ook als ze op burgerlijk vlak reeds een vergoeding hebben ontvangen. C. Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders De Belgische staat voorziet onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, hun verwanten en occasionele redders of rechthebbenden in geval van overlijden. Wil men deze financiële hulp aanvragen, dan moet men een verzoekschrift indienen bij het secretariaat van de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders. Indien de Commissie akkoord gaat met het uitbetalen van financiële steun, kan worden beslist noodhulp (ingeval de verzoeker de door de feiten veroorzaakte kosten niet kan betalen), hoofdhulp en aanvullende hulp (ingeval binnen tien jaar na de toekenning van de hoofdhulp het nadeel kennelijk toeneemt) te bieden. Morele en esthetische schade; de medische, materiële, procedure- en begrafeniskosten; het verlies aan inkomsten of een (of meer) schooljaren en het verlies aan levensonderhoud worden in aanmerking genomen voor de toekenning van de financiële hulp (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 2011). D. Knelpunten schadevergoeding door dader Bij eenduidige aansprakelijkheidszaken trachten de arbeidsongevallenverzekering en andere door
het
slachtoffer
afgesloten
verzekeringen
doorgaans
zo
vlug
mogelijk
schadevergoedingen uit te betalen. Bij betwiste aansprakelijkheidszaken of voor slachtoffers zonder verzekering is dit niet steeds mogelijk. Uit onderzoek (CAW's Oost-Vlaanderen, 2008) blijkt dat slachtoffers soms erg lang, tot jaren, moeten wachten op ten eerste de uitspraak over de schuld van de dader en ten tweede de uitbetaling van een schadevergoeding. Daarnaast kunnen de kosten die slachtoffers moeten maken om hun schadevergoeding
67
daadwerkelijk te krijgen hoog oplopen. Deontologisch is het onterecht dat slachtoffers, die uiteindelijk de benadeelde partij zijn, hier zoveel moeite voor moeten doen. Ze raken hierdoor ontmoedigd om verdere stappen te ondernemen, wat nefast is voor de verwerking van de ramp. De wet van 13 november 2011 betreffende de vergoeding van de lichamelijke en morele schade ingevolge een technologisch ongeval76, waarop in het volgende deel dieper wordt ingegaan, tracht soelaas te brengen voor dit knelpunt. E. Vergoeding van lichamelijke en morele schade ingevolge een technologisch ongeval Zoals zonet vermeld, moeten slachtoffers en hun rechthebbenden die niet verzekerd zijn tegen de schade als gevolg van een ramp, heel vaak de afloop van de gerechtelijke aansprakelijkheidsprocedure
afwachten
vooraleer
ze
mogen
hopen
op
een
schadevergoeding. Complexe aansprakelijkheidszaken, denk maar aan de gasramp in Gellingen, kunnen soms jaren aanslepen en tijdens die periode worden slachtoffers met economische en financiële valkuilen geconfronteerd. De wet van 13 november 2011 betreffende de vergoeding van de lichamelijke en morele schade ingevolge een technologisch ongeval77 maakt het mogelijk dat de slachtoffers van een grote technologische ramp die door het Comité der wijzen wordt erkend, een voorlopige of zelfs definitieve schadevergoeding krijgen voor hun schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels78 ten gevolge van de ramp, nog voor een besluit over de aansprakelijkheid voor de ramp is genomen.
Er zijn een aantal voorwaarden waaraan een ramp moet voldoen, willen de slachtoffers zich hierop beroepen. Ten eerste moet het gaan om een ‘technologisch ongeval’ omschreven als ‘elk ongeval dat aan een menselijke fout te wijten is of een technische oorzaak heeft en dat zich voordoet in gebouwen, ruwbouwplaatsen of installaties die worden uitgebaat door of in
76
Wet van 13 november 2011 betreffende de vergoeding van de lichamelijke en morele schade ingevolge een
technologisch ongeval, Belgisch Staatsblad, 24 februari 2012. 77
Ibidem.
78
Dit betreft gezondheidszorg, mogelijk inkomensverlies, morele schade, hulp van derden, prothesekosten,
aanpassing van de woning…
68
handen zijn van natuurlijke personen of publieke dan wel private rechtspersonen, ongeacht of de plaats al dan niet voor het publiek toegankelijk is’ (art. 2.1.). Het gaat met andere woorden om een antropogene ramp. Ten tweede moet het technologisch ongeval kunnen worden bestempeld als een ‘grote technologische ramp’. Dit wil zeggen dat ‘bij minstens vijf natuurlijke personen lichamelijk letsel veroorzaakt is, in die mate dat het slachtoffer ofwel eraan overlijdt, ofwel onmiddellijk in het ziekenhuis moet worden opgenomen gedurende een onafgebroken periode van minstens vijftien dagen, ofwel over een periode van zes maanden geregeld in het ziekenhuis moet verblijven’ (art.2.2.). Ten derde moet het technologisch ongeval – net zoals een natuurramp moet worden erkend door de Koning vooraleer het rampenfonds schadevergoedingen kan uitbetalen - op verzoek van de Minister van Justitie worden erkend als een ‘uitzonderlijk schadegeval’ door het Comité der wijzen79 vooraleer het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (GMWF) de schadevergoedingen uitbetaalt. Ten slotte moet voor geldigheid van de wet het uitzonderlijk schadegeval voorgevallen zijn op Belgisch grondgebied80 en moest het slachtoffer op het moment dat hij of zij de schade opliep zich op Belgisch grondgebied bevinden81.
Wanneer zich dus een ‘grote technologische ramp’ voordoet op Belgisch grondgebied, moet het lokale parket in opdracht van de minister van Justitie een cel uitbouwen om de slachtoffers op te vangen en te begeleiden. Die cel maakt een lijst op van de slachtoffers met lichamelijke letsels, van hun rechthebbenden en hun advocaten (art. 6). Wanneer de grote technologische ramp als ‘uitzonderlijk schadegeval’ erkend wordt door het Comité van wijzen, zal de cel voor de opvang en de begeleiding van de slachtoffers het GMWF een voorlopige lijst bezorgen van de slachtoffers, hun rechthebbenden en hun advocaten, binnen de maand nadat die erkenning in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt (art. 7). Na 79
Het Comité der wijzen
79
bestaat uit vier ministeriële vertegenwoordigers (Justitie, Financiën,
Volksgezondheid en Verzekeringen), een vertegenwoordiger van de verzekeringsondernemingen, een vertegenwoordiger van de verbruikersverenigingen, een vertegenwoordiger van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (GMWF) en een vertegenwoordiger van de Nationale Bank van België (NBB); de twee laatste leden hebben een louter raadgevende stem. 80
Een ramp die zich in het buitenland voordoet met Belgische slachtoffers tot gevolg valt niet onder deze wet.
81
In Assurinfo (8 maart 2012), een weekblad van Assuralia, haalt men het volgende voorbeeld aan. Slachtoffers
van een giftige wolk die in België ontstaan is, maar zich verspreidt naar België en Frankrijk, zullen slechts vergoed worden als ze zich op het Belgische grondgebied bevonden op het ogenblik van de gebeurtenis.
69
erkenning hebben de slachtoffers zes maanden de tijd om zich hetzij bij de cel voor opvang en begeleiding, hetzij bij het GMWF aan te melden. Zodra het GMWF hun identiteit kent, neemt het onmiddellijk contact op met alle slachtoffers, hun rechthebbenden en hun advocaten om hen voor te stellen hun dossier in behandeling te nemen en hen te adviseren over de mogelijkheid een schadevergoeding in het kader van deze wet te krijgen (art. 11 §1). Het GMWF moet onderzoeken of het geval voldoet aan de door de wet vastgestelde voorwaarden. Zaken die hierbij mogelijk in rekening worden gebracht zijn: gaat het om een slachtoffer van een uitzonderlijk schadegeval?, gaat het wel om een rechthebbende van het slachtoffer?, gaat het wel degelijk om vergoedbare schade in de zin van de wet? Indien dit volgens het GMWF het geval is, biedt deze een definitieve schadeloosstelling aan (Assur Info, 2012). 4.2.3. Ondersteuning voor de hulpverleners Zoals reeds vermeld, lopen hulpverleners – brandweerlui, medische hulpverleners, politionele beambten… - een grote kans om slachtoffer te worden van rampen. Om hieraan tegemoet te komen, zijn een aantal diensten opgericht die specifiek voorzien in psychosociale begeleiding en zorg voor hulpverleners. 4.2.3.1.
Stressteam bij de Federale Politie en zorgteams bij de lokale
politiezones Het Stressteam bestaat sinds 1993, en maakt deel uit van de psychosociale dienst van de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (IDPBW) van de Federale Politie. Het is een multidisciplinair team bestaande uit maatschappelijk assistenten, psychologen, aalmoezeniers… Het stressteam biedt gratis ondersteuning aan lokale politiekorpsen bij crisissituaties. Emotionele opvang en begeleiding van politiebeambten tijdens de uitvoering van hun werk en het bevorderen van het psychosociaal welzijn van het personeel door middel van individuele gesprekken (begeleiding), geven van opleidingen (sensibiliseren), begeleiding bij emotioneel belastende opdrachten… (Federale Politie, 2012; De Soir, 2007), kan mits betaling worden georganiseerd. Het Stressteam zal echter niet bij ieder incident automatisch worden ingeschakeld. Pas als het zorgteam van de lokale politie, dat binnen ieder korps actief is en dat zowel de slachtofferbejegening als de begeleiding van collega’s op zich neemt, de taak niet aan kan door bijvoorbeeld de omvang van de ramp, dan kan het
70
stressteam worden ingeschakeld om getraumatiseerde collega’s op te vangen (BC, 23 maart 2012). 4.2.3.2.
Firefighter and Medical Emergency Stress Team (FIST) bij de brandweer
op provinciaal niveau De Firefighter and Medical Emergency Stress Teams, kortweg FIST’s, bestaan sinds 1993 en zijn opgenomen in de provinciale nood- en interventieplanning. Het is een dienst waarbij brandweerlieden of lieden van ambulancediensten - die hiervoor continu opleidingen volgen en als vertrouwenspersoon zijn verkozen en gemandateerd - proactieve82 en gesuperviseerde steun bieden aan collega’s op vlak van preventie, aanpak en nazorg van traumatische ervaringen. Naast de hulp binnen het eigen korps, zijn FIST’s inzetbaar in alle korpsen in de regio en zorgen ze voor de eerste opvang van hulpverleners bij rampsituaties. Indien
nodig
kunnen
professioneel
gevormde
begeleiders
–
psychologen,
psychotherapeuten, psychiaters… - die actief zijn in het brandweer- en spoedgevallenmilieu, worden in geschakeld. Over het algemeen verschaffen FIST’s psychosociale crisisopvang van op de tweede lijn maar door de vorming van zogenaamde ‘antennes’ binnen de korpsen – dit zijn leden van het eigen korps die signaleren aan het FIST dat er nood is aan opvang bij de manschappen – vervullen ze ook een eerstelijnsfunctie. Als uiteindelijk blijkt dat niet kan worden tegemoet gekomen aan de behoeften van de brandweerlieden, kan derdelijns hulp worden ingeschakeld83 zoals professionele hulp door daartoe opgeleide psychotherapeuten. De FIST heeft aanleiding gegeven tot de oprichting van heel wat regionale diensten voor collegiale hulpverlening waaronder Eerste Collegiale Hulpverlening bij Ongevallen (ECHO) van regio Geel, Assistance et Soutien Pompiers Police lors d’Incidents Critique (ASPIC) van regio Namen en Dinant en het Stedelijk Stress Team (SST) van regio Tielt (Van Duin & Zannoni, 2005; De Soir, 2007; De Soir, 2008). 4.2.3.3.
Psychologische debriefings door DSI/SISU
Het Rode Kruis Vlaanderen, meer specifiek de hulpverleners van de dienst Dringende Sociale Interventie, organiseert na rampen geregeld psychosociale interventies. Ook hulpverleners zitten soms in een mallemolen van allerlei gevoelens. Samen met andere hulpverleners rond
82
Dit betekent dat ze de vraag naar hulp of bijstand niet afwachten.
83
Zie www.fist.be
71
de tafel gaan zitten in een veilige omgeving waar iedereen vrij kan praten, kan helpen. Iedereen vertelt zijn deel van het verhaal en samen komt men tot een volledig beeld van de ramp. Door te luisteren naar anderen blijken de gevoelens van de hulpverleners vaak niet uitzonderlijk zijn wat een helend effect kan hebben (Rode Kruis Antwerpen, 2012). 4.2.3.4.
Ziekenhuizen
Naast hulp aan slachtoffers, worden ziekenhuizen eveneens ingeschakeld om te voorzien in hulpverlening en ondersteuning aan hun eigen MUG-equipes, hulpverleners in de spoedgevallendienst en ambulanciers (W. Haenen, persoonlijke communicatie, 3 april 2012).
5. BESLUIT In deel II werd, zonder te pretenderen limitatief te zijn, een inventaris opgemaakt van het hulpverleningsaanbod voor rampslachtoffers in België. Aangezien de acute fase en de nafase niet als twee aparte entiteiten mogen worden beschouwd, werd vooreerst ingegaan op de noodplanning en het crisisbeheer – de soorten noodplannen, de niveaus en de disciplines tijdens de acute fase. Vervolgens werd ingegaan op het Psychosociaal Interventieplan (PSIP) – de basisstructuur voor psychosociale hulpverlening – die als het ware de schakel vormt tussen de acute fase en de nafase met als doel ‘het plannen en in werking stellen van psychosociale ondersteuningsmaatregelen tijdens en na een ramp, in functie van de aard, omvang, context en de verschillende betrokken actoren…’ (Van Duin & Zannoni, 2005, p.35). Ten slotte – en dit is de focus van deel II – werd een opsomming gegeven van de diensten die een rol kunnen spelen tijdens de nafase. Enerzijds werd ingegaan op de instanties die instaan voor onthaal, informatie en opvang van rampslachtoffers en hun onderlinge samenwerking met de politionele slachtofferbejegening, slachtofferonthaal op parketniveau en slachtofferhulp bij het CAW als meest gespecialiseerde actoren. Anderzijds werd een beschrijving gegeven van een aantal specifieke problematieken, zoals herstel van morele en materiële
schade,
en
werd
stilgestaan
bij
een
aantal
doelgroepen,
zoals
brandwondenslachtoffers en hulpverleners, die we bij de nafase na rampen niet uit het oog mogen verliezen. De omvang van de inventaris illustreert dat er in België geen tekort is aan diensten an sich die tijdens de nafase kunnen worden ingezet. Het grote aantal titels en de vele onderverdelingen van het rapport vormen wel een weerspiegeling van de realiteit, van de
72
versnippering en de wirwar aan diensten waartussen rampslachtoffers hun weg moeten vinden.
73
DEEL III: BEHOEFTEBEVRAGING Het vorige deel trachtte een niet limitatieve inventaris weer te geven van de verschillende diensten waarop slachtoffers beroep kunnen doen zowel tijdens de acute als de nafase van een ramp. Of het huidige aanbod zoals het in deel II werd omschreven ook daadwerkelijk voldoet aan de noden en behoeften van slachtoffers, kan niet worden beantwoord zonder zicht te hebben op de specifieke noden en behoeften van de slachtoffers. In dit deel wensen we dan ook de focus te leggen op deze behoeftestudie. Eerst gaan we dieper in op de gehanteerde methodologie – meerbepaald het gebruik van semigestructureerde interviews binnen kwalitatief onderzoek, de selectie van de cases en de rekrutering van de slachtoffers om vervolgens een beschrijving te geven van de initiatieven die tijdens de nafase bij de geselecteerde cases werden genomen. Daarna gaan we in op de resultaten van de slachtofferbevraging. We geven een reeks noden en behoeften weer en krijgen zo tegelijkertijd ook zicht op de knelpunten.
1. ONDERZOEKSMETHODOLOGIE In dit deel zal dieper worden ingegaan op de methodologie van de behoeftebevraging bij slachtoffers. De keuze voor dataverzamelingstechnieken, de selectie van rampen en de zoektocht naar rampslachtoffers zal verder worden toegelicht. 1.1. Kwalitatief onderzoek Om een beter zicht te krijgen op de noden en behoeften van rampslachtoffers tijdens de nafase, werd beslist gebruik te maken van kwalitatief onderzoek. In kwalitatief onderzoek staat doorgaans het onderzochte centraal en niet de onderzoeker (Mortelmans, 2007b). Dit onderzoek voldoet aan deze regels aangezien er wordt stil gestaan bij de eigen belevingswereld van de slachtoffers, namelijk wat zijzelf ervaren op vlak van behoeften en als tekorten in de nafase rapporteren.
Voor de tweede onderzoeksfase – de eigenlijke bevraging van de slachtoffers van rampen werken we met case-study onderzoek. Yin (1984) definieert deze methode als ‘an empirical inquiry that investigates a contemporary phenomenon within its real-life context; when the
74
boundaries between phenomenon and context are not clearly evident; and in which multiple sources of evidence are used’(p.23). Case-study onderzoek leidt tot een beter begrip van complexe fenomenen - in ons geval de behoeften van rampslachtoffers tijdens de nafase – door een beperkt aantal gevallen in de diepte te bestuderen. Er werden drie cases geselecteerd, die nog relatief vers in het geheugen liggen, met name de gasexplosie in Gellingen op 30 juli 2004, de treinramp in Buizingen op 15 februari 2010 en de overstromingen in Geraardsbergen en omstreken op 13 november 2010. Via semi-gestructureerde interviews werden de slachtoffers bevraagd over ‘good practices’, ‘good policies’, en bestaande knelpunten of moeilijkheden. 1.2. Selectie rampen In het volgende deel wordt de keuze van de cases beargumenteerd om te besluiten met een korte situatieschets van de rampen. 1.2.1. Motivering selectie rampen De geselecteerde rampen voor de slachtofferbevraging zijn de gasexplosie in Gellingen, de treinramp in Buizingen en de overstromingen in Geraardsbergen. Oorspronkelijk hoorde de gasexplosie in Luik, die voorviel op 27 januari 2010, tot deze selectie. Wegens moeilijkheden bij het samenstellen van de slachtofferlijsten en de korte tijdslimiet van het onderzoek werd in samenspraak met de opdrachtgever, deze case vervangen door de treinramp in Buizingen. De case Gellingen is om meerdere redenen interessant. Vooreerst gaat het om een nietintentionele antropogene ramp die zowel voor de langdurige behandeling van brandwondenslachtoffers
als
arbeidsongevallenverzekering
voor
de
opgelopen
verzekeringssector, schade
moest
waarbij
vergoeden,
vooral
de
fundamentele
veranderingen heeft teweeggebracht. Een bijkomend voordeel van het gebruik van deze case, is dat de bevraging van de slachtoffers van Gellingen een blik kan werpen op eventuele residuele behoeften 8 jaar na datum. Dit is belangrijk aangezien gevoelens van desillusie, boosheid en verlatenheid doorgaans optreden naarmate de tijd verstrijkt en de rest van het land de draad weer oppikt (Gersons, Carlier, & Ijzermans, 2000). Daarnaast heeft de Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van Gellingen aanbevelingen geformuleerd en de fundamenten gelegd voor organisatie van de hulpverlening bij toekomstige incidenten.
75
De treinramp in Buizingen is een niet-intentionele antropogene ramp met slachtoffers aan beide kanten van de taalgrens. Door het bestuderen van deze case krijgen we een duidelijker beeld van de hulpverlening bij rampen in zowel Vlaanderen als Wallonië. Aangezien de ramp precies twee jaar geleden plaatsvond, konden we tijdens de rekruteringsfase van dit onderzoek, slachtoffers rechtstreeks contacteren tijdens het debat ‘Buizingen, deux ans après…’ op 15 februari 201284. De overstromingen in Geraardsbergen werden geselecteerd omdat het, in tegenstelling tot de andere rampen - die worden gekenmerkt door een grote menselijke tol - gaat om een natuurramp van grote omvang met veel materiële schade waarbij een vlot ingrijpen van de verzekeringssector een essentiële rol speelt. 1.2.2. Situatieschets Hoe zijn de gasramp in Gellingen, de treinramp in Buizingen en de overstromingen in Geraardsbergen kunnen voorvallen? Hoeveel slachtoffers hebben ze veroorzaakt? Welke waren de betrokken partijen? Op al deze vragen wordt hieronder een antwoord gegeven. 1.2.2.1.
De gasexplosie in Gellingen
Op 30 juli 2004 vond omstreeks vijf voor negen ’s morgens een explosie plaats op het industrieterrein gelegen aan de kruising van de snelweg A8 (Halle-Doornik) en de N57 (Gellingen-Lessen). Een half uur voor de ontploffing werd door een verantwoordelijke van Diamond Board, een bedrijf op het terrein, een gasreuk gerapporteerd waarna de brandweer van Aat ter plekke kwam. De explosie zorgde ervoor dat alles binnen een straal van vierhonderd meter werd weggeveegd en smolt. De ramp eiste uiteindelijk 24 doden, onder wie vijf brandweermannen, een politieagent, en 132 gewonden (Deglas, 2005; Jonas, 2005). Na de explosie werd fase 3 van het rampenplan85 afgekondigd. Naast de brandweerlui die reeds aanwezig waren ten gevolge van het eerder vastgestelde gaslek, kwamen extra brandweerlieden ter plekke. Het Rode Kruis startte de evacuatie van zwaar gewonden per 84
Dit debat werd georganiseerd door Anita Mahy – rechtstreeks slachtoffer van de treinramp in Buizingen – en
ging door op Campus de la Plaine de Nimy van de Universiteit Bergen. 85
Voor het in werking treden van het KB van 6 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen
(Belgisch Staatsblad, 15 maart 2006) sprak men nog in termen van 4 alarmfasen in de noodplanning in plaats van de gemeentelijke, provinciale en federale fase. Fase 3 in de oude opdeling kan worden gezien als het equivalent van de provinciale fase binnen de nieuwe onderverdeling.
76
ambulance en helikopter naar brandwondencentra in nabijgelegen steden; in de plaatselijke gemeenteschool werd een crisiscentrum opgericht. Tegen halfelf was de brand onder controle en gingen hulpdiensten verder met de evacuatie van slachtoffers. Er werden callcenters opgericht voor familieleden van de slachtoffers en de pers en tegen halfvijf ’s avonds werd het laatste slachtoffer naar een ziekenhuis overgebracht (Deglas, 2005; Jonas, 2005). 1.2.2.2.
De treinramp in Buizingen
Op 15 februari 2010 omstreeks 8u28 botsten de stoptrein van Leuven naar ’s Gravenbrakel, en de IC-trein van Quiévrain naar Luik op enkele honderden meters van het station van Buizingen
tegen
elkaar.
Het
rampenplan
werd
afgekondigd
en
grootschalige
reddingsoperaties werden opgestart om de ruim 250 passagiers uit de wrakken te redden. Bij het ongeval vielen 19 doden en meer dan 150 gewonden. Na de treinramp kwam de interventieploeg van de lokale politie Halle als eerste ter plaatste, gevolgd door de korpsen van Beersel en Sint-Pieters-Leeuw, de brandweer van Halle en twee ziekenwagens. Het gemeentelijk crisiscentrum werd geactiveerd en bijkomende ziekenwagens, medische teams en brandweerkorpsen werden ingeschakeld. Niet-gewonde en lichtgewonde passagiers vonden opvang in een nabijgelegen sporthal, terwijl zwaargewonden werden opgevangen in een vooruitgeschoven medische post (VMP) op het stationsplein van Halle van waaruit de definitieve triage en vervoer naar de ziekenhuizen werd georganiseerd. Verder werd versterking en hulp geboden door de Coördinatie- en Steundienst (CSD) Asse, de spoorwegpolitie, de wegpolitie en de helikopters van de federale politie. Psychologische steun werd geboden door SISU en DSI (Minister van Binnenlandse Zaken Turtelboom, 2010). 1.2.2.3.
De overstromingen in Geraardsbergen
In november 2010 kreeg België te kampen met hevig noodweer. De gevolgen waren groot: rivieren traden buiten hun oevers, spaarbekkens liepen vol en dijkbreuken ontstonden. Hoewel er geen dodelijke slachtoffers vielen, kregen heel wat gemeenten in OostVlaanderen het hard te verduren86. Geraardsbergen werd het zwaarst getroffen en de materiele schade was immens. Terwijl in de meeste gemeenten het waterpeil begon te
86
Naast Geraardsbergen kregen ook Oudenaarde, Aalst, Erpe Mere, Wetteren, Lochristi, Ninove, Zwalm,
Maarkedal, Nederzwalm, Kruibeke… te kampen met de gevolgen van de wateroverlast (De Redactie, 2010b)
77
dalen, bleef de situatie in Geraardsbergen precair omwille van de watertoevloed die via de Dender vanuit Henegouwen kwam (De Redactie, 2010b). Het provinciale rampenplan werd afgekondigd, de brandweer werd ingeschakeld om water weg te pompen en bewoners te evacueren en eenheden van de Civiele Bescherming werd ingezet om de lokale brandweerdiensten bij te staan (Het Nieuwsblad, 2011). Tot een week na het begin van de overstromingen, waren hulpdiensten bezig met het wegpompen van water (De Redactie, 2010a). 1.3. Dataverzamelingstechniek: bevraging van slachtoffers aan de hand van semigestructureerde interviews Als dataverzamelingstechniek werden semi-gestructureerde interviews gebruikt. Initieel zou de dataverzameling gebeuren aan de hand focusgroepen, maar wegens de tijdslimiet van het onderzoek, de vereiste organisatie van focusgroepen en de mogelijkheid om met individuele interviews korter op de bal te spelen, kreeg deze laatste techniek de voorkeur. Zoals reeds vermeld, is het interview de onderzoeksmethode bij uitstek binnen kwalitatief onderzoek en biedt het een aantal voordelen. Ten eerste garandeert het gebruik van interviews een zekere flexibiliteit (Mortelmans, 2007a). Zo kan de klemtoon doorheen de interviews verschillen - waar bij het ene slachtoffer bijvoorbeeld vooral aandacht wordt besteed aan psychosociale behoeften, kan bij de andere de focus liggen op financiële behoeften - en kunnen voorgaande interviews leiden tot aanpassingen van de topiclijst (zie bijlage 2). Een topiclijst wordt gebruikt bij semigestructureerd interviewen87 en per topic, of in ons geval per hoofdvraag, wordt een hele reeks van mogelijke subvragen opgesomd die, indien de respondent bepaalde belangrijke aspecten nog niet heeft beantwoord, kunnen worden gesteld. Daarnaast garandeert deze flexibiliteit dat in de diepte kan worden ingegaan op het verhaal van de geïnterviewde en dat de interviewer zich voldoende kan aanpassen teneinde een fenomeen zo grondig mogelijk te bestuderen (Mortelmans, 2007a). Ten tweede worden interviews – mede door hun flexibiliteit – gekenmerkt door een hoge mate van interactiviteit. De geïnterviewde stuurt het interview terwijl de interviewer er voor zorgt dat deze niet te ver afdwaalt van het onderwerp. De manier waarop tot een antwoord 87
Dit betekent dat de onderzoeker het interview heeft voorbereid en in grote lijnen heeft gestructureerd,
terwijl er toch voldoende plaats blijft voor de respondent om het interview in te vullen (Mortelmans, 2007a).
78
op de onderzoeksvraag wordt gekomen, is sterk afhankelijk van de interactie tussen de interviewer en de geïnterviewde (Mortelmans, 2007a). Ten slotte kunnen interviews pas rijke informatie opleveren als er een vertrouwensband ontstaat tussen de interviewer en de geïnterviewde (Mortelmans, 2007a). Deze band kan pas worden gegarandeerd als er sprake is van face-to-face contact en is essentieel in het kader van dit onderzoek gezien de gevoelige materie. 1.4. De zoektocht naar slachtoffers Het succes van dit rapport staat of valt met de zoektocht naar slachtoffers die bereid zijn deel te nemen aan het onderzoek. Om deze reden wordt hieronder kort stil gestaan bij een aantal wettelijk bepaalde limieten die deze zoektocht hebben beïnvloed, de rekrutering van en contactname met de slachtoffers en de groep slachtoffers die we uiteindelijk bereikten. 1.4.1. Medisch geheim en bescherming van de persoonlijke levenssfeer Alvorens te starten met de contactname van slachtoffers van de geselecteerde rampen, dient de onderzoeksploeg rekening te houden met een aantal wettelijke bepalingen, nl. het medisch geheim zoals omschreven door het strafwetboek en de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens 88. 1.4.1.1.
Medisch geheim
Volgens artikel 458 van het Strafwetboek (8 juni 1967) worden ‘geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken’ gestraft met een geldboete. Binnen de gezondheidszorg is het enkel mogelijk om vertrouwelijke informatie van een patiënt door te geven aan collega’s indien dit in functie van de zorg voor de patiënt gebeurt, en geen enkel ander doel dient. Deze wettelijke bepaling indachtig, was het een uitdaging om op een
88
Wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de
verwerking van persoonsgegevens, Belgisch Staatsblad, 18 maart 1993.
79
correcte manier toegang te krijgen tot slachtofferlijsten. Deze zoektocht wordt in deel III punt 1.4.2. en 1.4.3. beschreven. 1.4.1.2.
Wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de
persoonlijke
levenssfeer
ten
opzichte
van
de
verwerking
van
persoonsgegevens Volgens de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, heeft iedere persoon recht op bescherming van zijn fundamentele rechten en vrijheden waaronder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Gegevens van persoonlijke aard mogen slechts worden gebruikt voor het onderzoek indien de betreffende persoon hiertoe zijn ondubbelzinnige toestemming geeft (artikel 5, punt a; artikel 5, punt e). Daarnaast is de verwerking van persoonlijke gegevens die betrekking hebben op de gezondheid verboden, tenzij de betrokken persoon hiervoor schriftelijke toestemming geeft (artikel 7). Ook hiermee dienden we dus rekening te houden. 1.4.2. Rekrutering van rampslachtoffers Aangezien we een ruime betekenis van het begrip slachtoffer hanteren89, hebben we geprobeerd een zo divers mogelijke groep aan slachtoffers te bereiken, zijnde directe slachtoffers, nabestaanden en hulpverleners. Om de slachtofferlijsten te verzamelen hebben we verschillende instanties aangesproken. Voor de case Gellingen werd beroep gedaan op het parket van Doornik, meer specifiek het justitiehuis. Daarnaast werd contact opgenomen met brandwondenorganisaties Oscare vzw en Pinocchio. De betrokkenen bij de treinramp in Buizingen werden persoonlijk aangesproken tijdens het debat ‘Buizingen, deux ans après…’. Alle slachtoffers van Buizingen die werden bevraagd voor dit onderzoek werden via een sneeuwbaleffect bereikt. In Geraardsbergen werd Assuralia ingeschakeld aangezien deze de overkoepelende organisatie is voor alle individuele verzekeraars in België. Via deze verzekeringsmaatschappij kregen we contactgegevens van individuele verzekeringsondernemingen die schadevergoedingen hebben betaald aan slachtoffers van de overstromingen in Geraardsbergen. Om de contactgegevens van hulpverleners te bekomen, zijn de lokale politie- en brandweerkorpsen
89
Zie deel I punt 3. Slachtoffer gedefinieerd.
80
van Halle en Buizingen aangeschreven, met een oproep tot deelname aan de politieambtenaren en brandweerlui die bij respectievelijk de treinramp in Buizingen en de gasexplosie in Gellingen betrokken waren. Aangezien bij de overstromingen in Geraardsbergen vooral beroep werd gedaan op hulpverlening van de brandweer, werd het lokale brandweerkorps uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. 1.4.3. Contactname met rampslachtoffers Vooreerst werden de slachtoffers per brief aangeschreven. In deze informatiebrief werden de doelstellingen van het onderzoek en de rol van opdrachtgevers en onderzoekers nader uitgelegd. Verder bevatte de brief een vraag tot deelname. Indien ze bereid waren deel te nemen stuurden ze een bijgevoegd deelnameformulier- in een vooraf gefrankeerde omslag, terug op. Daarna werden de slachtoffers telefonisch gecontacteerd om een datum voor een interview vast te leggen. Op het moment van het interview werden eventuele residuele vragen van de slachtoffers beantwoord waarna hen werd gevraagd een ‘informed consent’ – daarin stonden de opdrachtgever, de doelstellingen van het onderzoek en de werkwijze aan de hand van semi-gestructureerde interviews beschreven - te onderteken vooraleer het interview van start ging. 1.4.4. Wie zijn de slachtoffers? Een eerste groep slachtoffers zijn de direct getroffen slachtoffers, te begrijpen als personen die op de plaats van de ramp aanwezig waren. Een tweede groep slachtoffers zijn de nabestaanden; de personen waarvan hun naaste echtgenoot, vader, moeder, dochter, zoon…- een direct getroffen slachtoffer is. Een derde groep van slachtoffers zijn de hulpverleners. Zoals reeds vermeld 90, zijn zij vaak de eersten die op de plaats van de ramp aanwezig zijn en geconfronteerd worden met de ernst en de omvang van het incident. Dit kan een grote impact hebben op hun psychisch welzijn waardoor ook zij dienen te worden ondersteund en begeleid. Daarnaast kan het hun leven in gevaar brengen. Deze onderverdeling is echter niet altijd duidelijk te maken, zo kan het voorvallen dat bepaalde slachtoffers in twee categorieën kunnen worden ondergebracht91. 90
Ibidem.
91
Bijvoorbeeld vader en zoon die allebei op de trein aanwezig waren en waarbij de zoon om het leven is
gekomen. De vader is dan zowel een direct getroffen slachtoffer als een nabestaande.
81
In de selectie van de slachtoffers, doen we een poging deze drie categorieën van slachtoffers per ramp aan bod te laten komen. 1.5. Tabel respondenten Omdat het voor de lezer duidelijk zou zijn, wie er deel nam aan de behoeftebevraging, werd een tabel opgesteld. Per slachtoffer wordt meegedeeld van welke ramp men slachtoffer is en of het gaat om een direct slachtoffer, een nabestaande of hulpverlener. Datum
Pseudoniem
Ramp
Betrokkenheid ramp
Taal
Marie
Gellingen
Direct slachtoffer met
Nederlands
27/03/2012
Frans
27/03/2012
Frans
16/03/2012
Frans
16/031012
Frans
19/03/2012
Frans
16/03/2012
Frans
16/03/2012
interview
brandwonden Dirk
Gellingen
Direct slachtoffer met brandwonden
Louis en
Gellingen
Jacqueline
Nabestaanden, ouders van om het leven gekomen brandweerman
Antoinette
Gellingen
Nabestaande, echtgenote van om het leven gekomen brandweerman
Didier
Gellingen
Hulpverlener, politieagent met brandwonden
Claude en
Gellingen
Charlotte
Hulpverlener, brandweerman met brandwonden en echtgenote
François en
Gellingen
Arlette
Hulpverlener, brandweerman met brandwonden en echtgenote
Emanuella
Buizingen
Direct slachtoffer
Nederlands
9/03/2012
Guitan
Buizingen
Direct slachtoffer
Frans
9/03/2012
Axelle
Buizingen
Direct slachtoffer
Nederlands
6/03/2012
Evert
Buizingen
Direct slachtoffer
Nederlands
6/03/2012
Sonja
Buizingen
Direct slachtoffer
Nederlands
22/02/2012
82
Geraldine
Buizingen
Nabestaande, echtgenoot en
Frans
13/03/2012
Frans
19/03/2012
zoon omgekomen Emily
Buizingen
Nabestaande, vader omgekomen
Danny
Buizingen
Hulpverlener, brandweer
Nederlands
26/03/2012
Klaas
Buizingen
Hulpverlener, brandweer
Nederlands
26/03/2012
Els
Buizingen
Hulpverlener, politie
Nederlands
22/03/2012
Frederic
Buizingen
Hulpverlener, politie
Nederlands
22/03/2012
Nathan
Buizingen
Hulpverlener, politie
Nederlands
22/03/2012
Frank
Buizingen
Hulpverlener, politie
Nederlands
22/03/2012
Siska
Buizingen
Hulpverlener, politie
Nederlands
22/03/2012
Steven
Buizingen
Hulpverlener, politie
Nederlands
22/03/2012
Anneleen
Geraardsbergen
Direct slachtoffer
Nederlands
30/03/2012
Sofie
Geraardsbergen
Direct slachtoffer
Nederlands
15/03/2012
René en
Geraardsbergen
Directe slachtoffers
Nederlands
15/03/2012
William
Geraardsbergen
Direct slachtoffer
Nederlands
15/03/2012
Clémence
Geraardsbergen
Direct slachtoffer
Nederlands
15/03/2012
Ronny
Geraardsbergen
Hulpverlener, brandweer
Nederlands
30/03/2012
Freddy
Geraardsbergen
Hulpverlener, brandweer
Nederlands
30/03/2012
Wannes
Geraardsbergen
Hulpverlener, brandweer
Nederlands
30/03/2012
Thomas
Geraardsbergen
Hulpverlener, brandweer
Nederlands
30/03/2012
Maarten
Geraardsbergen
Hulpverlener, brandweer
Nederlands
30/03/2012
Francine
2. DIENSTEN DIE INSTONDEN VOOR HULPVERLENING TIJDENS DE NAFASE NA DE GASEXPLOSIE
IN
GELLINGEN,
DE
TREINRAMP
IN
BUIZINGEN
EN
DE
OVERSTROMINGEN IN GERAARDSBERGEN In het volgende deel worden de ondernomen initiatieven tijdens de nafase bij de drie geselecteerde cases van naderbij bekeken. Aan de hand van een zoektocht doorheen de literatuur krijgen we een beeld van de daadwerkelijke hulpverlening, de organisatie daarvan en de betrokken partijen.
83
2.1. De organisatie van onthaal, informatie en opvang Hieronder wordt een korte beschrijving gegeven van de initiatieven die na de gasexplosie in Gellingen en de treinramp in Buizingen werden genomen op vlak van onthaal, informatie en opvang van de slachtoffers om vervolgens af te sluiten met de belangrijkste tekorten hieromtrent. 2.1.1. De Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van Gellingen Na de gasramp in Gellingen werd de Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van Gellingen opgericht door Laurette Onkelinx met als doel de interactie tussen slachtoffers van de gasexplosie en alle actoren betrokken in de nafase van de ramp - waaronder parket, onderzoeksrechter, politie, Justitiehuizen, psychosociale diensten, diensten slachtofferhulp, verzekeringen en de media - te faciliteren. De Coördinatiecel oriënteerde de slachtoffers naar de meest geschikte diensten, organiseerde informatievergaderingen voor de slachtoffers en hun familie en centraliseerde financiële informatie. Het succes van de Coördinatiecel leidde tot de oprichting van een interministerieel reflectieorgaan, namelijk een Cel Slachtofferzorg Rampen, die bij gelijk welke ramp zou worden geactiveerd met als hoofddoel het bevorderen van een efficiënte samenwerking tussen verschillende federale overheidsdiensten onderling - Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken, Justitie…- en binnen justitie zelf (Maertens et al., 2006; Le Roy, 2007). De Cel Slachtofferzorg Rampen werd - onder bevoegdheid van toenmalig Minister van Justitie Jo Vandeurzen - niet opgericht aangezien Justitie over een organisatie – namelijk Justitiehuizen - beschikt die perfect op slachtofferzorg is afgestemd (Belgische Federale overheidsdiensten, 2011). 2.1.2. Buizingen, de rol van Henegouwen en het Parket Op vlak van onthaal, informatie en opvang na de treinramp in Buizingen heeft vooral de provincie Henegouwen een grote rol gespeeld door de oprichting van een psychosociaal coördinatiecomité (PSCC) en een stuurgroep Volksgezondheid, die instonden voor de algemene organisatie van de post-crisisopvolging na Buizingen. Families van gewonden of overledenen werden gecontacteerd, psychosociaal ondersteund en begeleid naar militaire ziekenhuizen om gewonden te bezoeken of overledenen te identificeren. In de weken na de ramp werden infosessies georganiseerd met als doel het geven van betrouwbare informatie
84
over de feiten en gevolgen van het incident, het vergemakkelijken van de volgende stappen voor slachtoffers, het organiseren van een ontmoeting tussen slachtoffers en het geven van erkenning (Zorzi & Taminiau, 2011). Ook het Parket speelde een belangrijke rol op vlak van informatie en opvang door de oprichting van een opvolgingscel. Zo stond de cel in voor de coördinatie en uitwisseling van informatie betreffende de lopende onderzoeken en communicatie met de slachtoffers, voor de organisatie van een informatievergadering voor de Vlaamse slachtoffers, voor informatie aan de rouwende families in Henegouwen - tijdens individuele samenkomsten in het justitiehuis in Bergen - over de mogelijkheid tot gerechtelijk optreden (Het Parket, 2011). 2.1.3. Tekorten op vlak van onthaal, informatie en opvang Uit de bovenvermelde initiatieven die na de gasexplosie in Gellingen en de treinramp in Buizingen werden ondernomen, kwamen een aantal tekorten op vlak van onthaal, informatie en opvang van rampslachtoffers aan het licht. In België - zo blijkt uit het rapport van de Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van Gellingen – is er geen gebrek aan hulpverlening an sich maar een gebrek aan eenheid en afstemming van de initiatieven die door de verschillende FOD’s - Justitie, Binnenlandse Zaken, Volksgezondheid - en instellingen worden ondernomen, gecombineerd met een gebrek aan directe informatieverstrekking - via een uniek informatiekanaal - aan de slachtoffers met betrekking tot deze initiatieven (Maertens et al., 2006; Le Roy, 2007). Bij de treinramp in Buizingen bleken gelijkaardige tekorten op te treden. Zo bleek er op vlak van psychosociale opvang een gebrek aan kennis betreffende de provinciale psychosociale procedures, structuren en verwijspersonen te zijn en een noodzaak aan overleg tussen de psychosociale actoren van de verschillende disciplines te bestaan (Zorzi & Taminiau, 2011). Om eenheid en afstemming van onthaal, informatie en opvang in de toekomst te garanderen, besloot men dat na gelijkaardige incidenten het parket zo vlug mogelijk moet worden ingeschakeld, Assuralia meteen moet worden betrokken, een betere coördinatie tot stand moet komen tussen de pers en het parket en op meer regelmatige basis informatie moeten worden verschaft aan de rouwende families (Het Parket, 2011).
85
Daarbij aansluitend bleek (1) de verwarring tussen de begrippen ‘bejegening’, ‘onthaal’ en ‘hulp’92, (2) de versnippering van de diensten die zich over slachtoffers ontfermen en (3) het gebrek aan algemene coördinatie tot een inefficiënte aanpak van de slachtofferzorg te leiden. Deze zaken leiden voornamelijk bij de slachtoffers, maar ook bij de hulpverleners tot verwarring, kunnen psychosociale ondoeltreffendheid en secundaire victimisatie in de hand werken en belemmeren mogelijks een snelle, doeltreffende en multidisciplinaire aanpak (Maertens et al., 2006; Le Roy, 2007). 2.2. Specifieke problemen met specifieke antwoorden: brandwonden en herstel van morele en materiële schade. De gasramp in Gellingen, de treinramp in Buizingen en de wateroverlast in Geraardsbergen gingen gepaard met een aantal specifieke problemen die een specifiek antwoord vereisten. 2.2.1. Gellingen
als
scharniermoment
in
de
behandeling
van
brandwondenslachtoffers De gasexplosie in Gellingen vormde een scharnierpunt in de behandeling van brandwondenpatiënten. Vandaag, 8 jaar na datum, zijn sommige slachtoffers van de gasramp in Gellingen nog steeds in behandeling voor hun brandwonden in daartoe gespecialiseerde brandwondencentra (Neirinckx, BC 20 januari 2012). De nazorg die gepaard gaat met brandwonden betekent een grote kost voor de slachtoffers. Ondanks de gruwel die de slachtoffers van Gellingen hebben moeten en nog steeds moeten doorstaan, heeft de ramp tot positieve ontwikkelingen geleid voor de nazorg voor brandwondenslachtoffers. De overheid ging inzien dat de patiënten, naast medische zorg, nood hebben aan psychologische hulp en begeleiding en aan een weldoordacht nazorgtraject. Om hieraan tegemoet te komen, zijn sinds 1 juli 2005 per brandwondencentrum een psycholoog en zorgcoördinator actief93. Daarnaast werd vanaf 1 januari 2006 beslist dat de brandwondencentra de kosten voor medicijnen die niet werden terugbetaald, op zich zouden nemen waardoor de slachtoffers op financieel vlak zouden worden ontlast (Belga, 2005; Het Nieuwsblad, 2005, De Morgen, 2005; De Standaard, 2005; De Tijd, 2005a). 92
Een alternatief om deze verwarring uit de wereld te helpen, werd reeds voorgesteld, zie deel II punt 4.1.2.4
waar de klemtoon wordt gelegd op een consequent en correct gebruik van de begrippen. 93
Er werd echter geen functieomschrijving gegeven van de taken van de psycholoog en de zorgcoördinator
waardoor deze per brandwondencentrum verschillend werden ingevuld.
86
2.2.2. Herstel van morele en materiële schade tijdens de nafase De drie rampen gingen gepaard met heel wat morele en materiële schade. Er zal achtereenvolgens dieper worden ingegaan op de rol die de verzekeringen, het Rampenfonds in geval van de wateroverlast in Geraardsbergen en het juridisch proces hebben gespeeld in het proces van schadevergoeding. 2.2.2.1.
Verzekeringen
De gasexplosie in Gellingen heeft voor heel wat veranderingen gezorgd binnen de verzekeringssector:
Assuralia
ondernam
ondermeer
allerlei
maatregelen
om
verzekeringsbedrijven voor te bereiden op uitzonderlijke situaties, er werd gewerkt aan een efficiënt optreden van individuele verzekeraars in geval van rampen, de communicatie tussen de overheid en de verzekeringsbranche werd gefaciliteerd en in geval van een ramp zou Assuralia instaan voor de coördinatie van de werking van individuele verzekeraars tijdens rampen, het bieden van verzekeringsinformatie en doorstroming van aangiftes. Verder werd beslist dat voortaan één expertise – waarbij alle schade wordt gedocumenteerd en vastgelegd - zou worden afgenomen en erkend door alle aansprakelijkheidsverzekeraars met de bedoeling de slachtoffers zo min mogelijk te belasten. Dit is echter nog geen algemeen toegepaste regel. Een zeer belangrijke beslissing bestond erin dat voortaan voorschotten zouden worden uitgekeerd nog voor de aansprakelijkheid voor de ramp gekend is (Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2008). Aangezien de gasramp in Gellingen zich voorgedaan heeft op een industrieterrein en heel wat aanwezigen
aan
het
werk
waren,
is
vooral
maar
niet
uitsluitend
de
arbeidsongevallenverzekering tussen gekomen om opgelopen schade te vergoeden. In totaal werd 28,5 miljoen euro opzij gezet door de verzekeringssector voor de betaling van schadevergoedingen aan de slachtoffers (De Tijd, 2005b). In geval van Buizingen was de ramp voor de meerderheid van de inzittenden van de treinen een ongeval op weg naar het werk en voor het treinpersoneel was er sprake van een arbeidsongeval. Om deze redenen kon – naast de individuele ongevallenverzekering en de verzekering op juridische bescherming - net zoals bij Gellingen hoofdzakelijk beroep worden gedaan op de arbeidsongevallenverzekering voor vergoeding van de opgelopen schade (De Morgen, 2010).
87
Ook na de overstromingen in Geraardsbergen konden de slachtoffers beroep doen op de verzekeringen. Geraardsbergen en omstreken waren het ergst getroffen en over heel België liep de schade door de overstromingen, die gedekt is door de waarborg ‘natuurrampen’ van de brandverzekeringen, op tot gemiddeld 4.000 euro voor meer dan 12.500 woningen en 8.000 euro voor de grote ondernemingen. Die waarborg is tussenbeide gekomen voor een totaal bedrag van ongeveer 63 miljoen euro. Naast de waarborg ‘natuurrampen’ van de brandverzekeringen kwamen ook de waarborg ‘storm’ in de categorie woningen, en de omniumverzekering tussen voor schadeloosstellingen (Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen, 2012a) 2.2.2.2.
Herstel van schade door het Rampenfonds ten gevolge van de
overstromingen in Geraardsbergen Na de overstromingen in Geraardsbergen kon eveneens beroep worden gedaan op het Rampenfonds voor terugbetaling van de schade die niet door de standaard afgesloten verzekeringen werd gedekt, aangezien de watersnood van 13 tot 16 november officieel erkend werd als ramp. Concreet kregen 398 gezinnen een schadevergoeding voor de waterschade, goed voor 4,8 miljoen euro (Stad Geraardsbergen, 2011a; Stad Geraardsbergen, 2011b) 2.2.2.3.
Juridische afwikkeling
De ramp in Gellingen en Buizingen zijn, zoals reeds vermeld, antropogene rampen. In dergelijke gevallen gaat men via een gerechtelijk onderzoek op zoek naar de schuldige(n) van de ramp. Het doel daarvan in tweeërlei, op emotioneel vlak krijgen de slachtoffers een antwoord op de vraag: ‘wie is de schuldige?’ Op materieel vlak moet de veroordeelde doorgaans een schadevergoeding betalen aan de slachtoffers die zich burgerlijke partij stelden. Onderzoek naar de oorzaak van de gasramp in Gellingen toonde aan dat er onder het getroffen industrieterrein gasleidingen van gasleverancier Fluxys lagen die tijdelijk in onderhoud waren waardoor de druk in de leidingen gedurende enkele dagen 50 bar bedroeg in plaats van de gebruikelijke 80 bar. Door graafwerkzaamheden op het terrein, werd één van deze leidingen beschadigd. Op de dag van de explosie werd de gasleiding opnieuw in gebruik genomen waardoor de druk tot 80 bar werd opgedreven met het gekende gevolg (Safety Solutions Consultants BV, 2010). De gasnetbeheerder Fluxys, die door het Hof van
88
Beroep in Bergen werd veroordeeld, heeft recent een schadevergoeding van tien miljoen euro uitbetaald aan de slachtoffers (De Standaard, 2012a). In maart 2012 is de zaak Gellingen voor het Hof van Cassatie gekomen waar een zittingsdag werd bepaald waarop de zaak zou worden bepleit. Tot op vandaag is deze het proces rond de gebeurtenissen in Gellingen nog steeds lopende. In geval van Buizingen is het gerechtelijk onderzoek naar de oorzaak nog niet afgerond. Een recent rapport over de treinramp is streng voor de NMBS – die op 9 februari 2012 reeds werd veroordeeld tot de uitbetaling van een schadevergoeding van vijfduizend euro aan de treinbegeleider van de trein Leuven-’s Gravenbrakel (De Standaard, 2012b) - en spoorwegbeheerder Infrabel. Het noodsein was niet sterk genoeg verlicht, in de trein ontbrak een verplicht veiligheidssysteem en de bestuurder heeft wel het stopsein genegeerd (De Redactie, 2012).
3. RESULTATEN: WELKE BEHOEFTEN MET BETREKKING TOT ONDERSTEUNING TIJDENS DE NAFASE ERVAREN SLACHTOFFERS VAN DE GASEXPLOSIE IN GELLINGEN, DE TREINRAMP IN BUIZINGEN EN DE OVERSTROMINGEN IN GERAARDSBERGEN? In het volgende deel worden de gerapporteerde behoeften van slachtoffers uitgewerkt en geïllustreerd aan de hand van citaten. Naast algemene behoeften worden de behoeften, indien mogelijk, naargelang het soort slachtoffers die ze rapporteren - directe slachtoffers, nabestaanden en hulpverleners - en de ramp waarbij ze voorkomen - Gellingen, Buizingen en Geraardsbergen - opgesplitst. Globaal kunnen de behoeften in zes clusters worden onderverdeeld, namelijk informatie, emotionele, praktische, juridische, financiële en medische behoeften. 3.1. Informatie behoeften Figuur 3 schets de belangrijkste informatie behoeften die bij de slachtofferbevraging aan bod kwamen en reflecteert hoe deze behoeften in het volgende deel worden gerapporteerd. Er zal achtereenvolgens worden ingegaan op algemene informatie behoeften die bij alle groepen slachtoffers van alle drie de rampen aan bod komen. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van behoeften die door specifieke groepen slachtoffers – directe
89
slachtoffers en hulpverleners - worden gerapporteerd om te eindigen met behoeften die bij slachtoffers van specifieke rampen werden vermeld.
Informatie
Algemene behoeften
Behoeften naargelang het soort slachtoffers
Informatie over wat is gebeurd is
Informatie over verzekeringen: directe slachtoffers
Informatie over slachtoffers
Informatie over administratieve procedures: directe slachtoffers
Correcte informatie
Informatie over eigen handelingen: hulpverleners
Tijdige informatie
Communicatie: hulpverleners
Behoeften naargelang de ramp
Informatie over wat te verwachten: Geraardsbergen
Alomvattende informatie
Figuur 3: boomstructuur informatie behoeften 3.1.1. Algemene informatie behoeften De algemene informatie behoeften kwamen voor bij zowel directe slachtoffers, nabestaanden en hulpverleners van Gellingen, Buizingen en Geraardsbergen en verdienen dus voldoende aandacht. Alle bevraagde slachtoffers vonden het noodzakelijk te worden geïnformeerd over hoe de ramp is kunnen voorvallen en hoe het met de andere slachtoffers is afgelopen. Daarnaast benadrukten ze bijna allemaal de nood aan correcte, tijdige en alomvattende informatie. Wat in geen enkele van de rampen ingevuld bleek te zijn.
90
3.1.1.1.
Behoefte aan informatie over wat er gebeurd is
De slachtoffers van alle drie de rampen rapporteerden de behoefte aan informatie betreffende wat er precies gebeurd is op de dag van de ramp, hoe een dergelijk incident is kunnen voorvallen, welke hulpverleningsacties werden ondernomen en dergelijke meer. Onderstaande citaten illustreren deze behoefte. Ik vind persoonlijk dat het in de doofpot gestoken is want er is nog altijd niets van 'waar ligt het probleem, wat is er gebeurd?' (Emanuella, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen)
We wisten niet 'wat is er gebeurd, wat gaat er gebeuren, hoe gaat de opkuis gebeuren?' (Sofie, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen)
Au niveau de la commune, rien du tout, pas de communication, pas d'avertissement, pas un coup de téléphone pour dire, bien voila, ça c'est passé (François, brandweerman en brandwondenslachtoffer van de gasexplosie in Gellingen).
Hulpverleners die geen direct slachtoffer waren van de ramp wilden vooral weten wat er op het terrein was gebeurd, hoe de plaats van de ramp er uit zag, welke hulpverleningsacties werden ondernomen… Dan, donderdagavond was er een debriefing, ook door de stad georganiseerd, voor de brandweermannen en de politie en zo. Dat was heel boeiend omdat je ziet wat ze op het terrein hebben gedaan. Voor mij was dat ook van 'ah ja, daar lag bijvoorbeeld die zwangere vrouw, ah, daar lag die man... ‘ Ik kon dat wat plaatsen van 'ah, dat was de familie van die persoon' en 'dat was de familie van die'. Dus, voor mij was dat heel interessant. Ik was blij dat ik daar naartoe kon (Siska, slachtofferbejegenaar na de treinramp in Buizingen). 3.1.1.2.
Behoefte aan informatie over de slachtoffers
Voor alle slachtoffers was informatie over de (andere) slachtoffers erg belangrijk. Voor hulpverleners die instonden voor de interventie op het terrein, en in sommige gevallen het leven redden van directe slachtoffers, was deze behoefte aanwezig, zoals blijkt uit onderstaand citaat.
91
Je hebt nog altijd geen antwoord op je grootste vraag: Hoe zit het met de mensen die ik wel heb kunnen helpen? Hoe zit het met de nabestaanden van de mensen die gestorven zijn? Hoe zit dat daarmee? (Nathan, politieagent op het terrein van de treinramp in Buizingen).
Ook directe slachtoffers en nabestaanden hadden nood aan informatie over respectievelijk andere slachtoffers en familie die bij de ramp betrokken waren en waarvan niet steeds duidelijk was of zij de ramp hadden overleefd. Wij hadden geen enkele informatie hoe het verdere verloop geweest is, wat er met de mensen gebeurd is, of waar of hoe (Evert, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
On ne savait pas, est ce qu'il est entre les personnes qui ne sont pas encore identifiées… On ne savait rien. Donc, ça c'est difficile parce que on imagine plein de choses. […] Parce que c'est vraiment de trois jours comme ça, sans savoir. On peut imaginer plein de choses, soit il est mort, soit il est dans le coma quelque part (Emily, heeft haar vader verloren bij de treinramp in Buizingen). 3.1.1.3.
Behoefte aan correcte informatie
Niet enkel het soort informatie maar ook de manier waarop de informatie wordt gegeven, is belangrijk voor slachtoffers van rampen. Het onderstaande citaat illustreert dat dit vaak mis loopt in de realiteit. Il y avait un numéro aussi, qui était mis en place. Je ne sais plus que c'était le jour… enfin, oui, c'etait directement le jour là. On a essayé d'y appeler et en fait il n' était pas encore active. Donc, on avait un numéro par la presse mais on ne peut pas appeler. Donc, il y a un peu un sentiment de... ils nous donnent quelque chose mais en fait ils savent qu'ils ne peuvent pas nous répondre (Emily, heeft haar vader verloren bij de treinramp in Buizingen).
Bij enkele respondenten kwam er expliciet naar voor dat pijnlijke maar correcte informatie beter is dan verkeerde en verbloemde informatie maar dat het meedelen van pijnlijke informatie te vaak wordt uitgesteld.
92
‘Il est porté disparu on est pas sûr de lui retrouver vivant’, c'était la réponse qu'on fallait donner aux gens mais ne pas leur donner de l'espoir comme on a fait toute la journee (Antoinette, haar echtgenoot is bij de gasramp in Gellingen om het leven gekomen).
Ce n'est pas un accident de pare-chocs, ce n'est pas un accident de circulation, c'est complexe. Mais dès le départ, quand vous annoncez que tout sera être reglé dans les trois ans […] C'est mieux de laisser quelqu'un dans le flou mais que le dossier avance, que faire plaisir avec donner des dates (Dirk, brandwondenslachtoffer Gellingen). 3.1.1.4.
Behoefte aan tijdige informatie
Naast het krijgen van correcte informatie, willen slachtoffers tijdig op de hoogte worden gebracht ongeacht of het gaat om actuele juridische informatie betreffende de aansprakelijkheid, informatie over nabestaanden, informatie over de actuele waterstand in geval van overstromingen… Geraldine, vertelt hoe ze pas na vier dagen heeft ontdekt dat haar echtgenoot en oudste van drie zonen bij de treinramp in Buizingen waren omgekomen. Et puis, après, on a dû entendre, entendre, entendre, entendre…. on ne dort plus, on ne mange plus, on ne sait plus quoi, on est perdu… pendant quatre jours. C'est le jeudi qu'on a su qu'il était parmi les victimes (Geraldine, echtgenoot en zoon overleden bij de treinramp in Buizingen). 3.1.1.5.
Behoefte aan alomvattende informatie
Heel wat slachtoffers hadden de behoefte aan alomvattende - medisch, administratief, juridisch… - informatie, zoals Didier, politieagent en brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen, getuigt: Une information multiple, à tous niveaus. Le niveau médical, suivi administratif, suivi judiciaire, suivi professionnel (Didier, politieagent en brondwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen).
Deze informatie kan via verschillende wegen - brochure, contactpersoon, telefoonnummer – bij de slachtoffers terecht komen. Het belangrijkste is dat ze via één centraal punt worden geïnformeerd over nieuwe ontwikkelingen.
93
3.1.2. Informatie behoeften naargelang het soort slachtoffer Naast algemene informatie behoeften die bij alle groepen slachtoffers over de drie rampen heen aan bod komen, zijn er eveneens een aantal informatie behoeften die slecht door specifieke groepen slachtoffers – namelijk directe slachtoffers en hulpverleners - worden gerapporteerd. 3.1.2.1.
Behoefte aan informatie over verzekeringen: directe slachtoffers
Op welke verzekeringen moeten we beroep doen voor terugbetaling van de schade? Welk bedrag zal worden vergoed? Zal al mijn schade worden vergoed? Welke stappen moet ik zetten om in orde te zijn met mijn verzekering? Dit zijn slecht enkele vragen die doorheen de interviews aan bod kwamen. Vooral directe slachtoffer van zowel de gasramp in Gellingen, de treinramp in Buizingen als de wateroverlast in Geraardsbergen, hadden nood aan voldoende en uitgebreide informatie omtrent verzekeringen. William, een direct slachtoffer van de wateroverlast in Geraardsbergen getuigt: De verzekering dekt dat niet, die dekt enkel wat er in huis staat. Het tuinhuis ook. Al mijn werkmateriaal stond daar in, machines en zo. Dat werd allemaal niet gedekt. [...] Ze zeggen u dat niet als je gaat gaan tekenen hé. Ze zeggen ook niet dat je een hogere franchise hebt. Ik geloof dat het 1700 euro was. De eerste 1700 euro was voor ons en pas vanaf de rest wordt je vergoed. Bij een gewone brand en stormschadeverzekering is dat 250 euro. Dus dat is wel een groot verschil. Dat zeggen ze allemaal niet als je je papieren gaat ondertekenen (William, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen). 3.1.2.2.
Behoefte aan informatie over administratieve procedures: directe
slachtoffers Voor heel wat directe slachtoffers was het onduidelijk welke administratieve stappen ze moesten ondernemen, wie ze moesten aanspreken, welke documenten in orde moesten worden gebracht… Didier, politieagent en brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen getuigt over hoe het bieden van administratieve informatie voor verbetering vatbaar is. Je trouve qu’il faudrait informer vraiment les gens… procédure administrative, procédure judiciaire… là, il y a vraiment un travail à fournir parce que… moi, la procédure judiciaire, je connaissais un peu quand même puisque je travaillais depuis
94
vingt ans à la police heureusement, je connaissais un peu la procédure. Donc, je ne suis pas trop perdu à ce niveau là. Mais moi, à le niveau administratif,… euh… ce n’est pas évident (Didier, politieagent en brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen). 3.1.2.3.
Behoefte aan informatie over eigen handelingen: hulpverleners
De behoefte aan informatie omtrent het eigen handelen, aan een evaluatie, werd geuit door de hulpverleners. Heb ik het goed aangepakt? Wat kon ik beter gedaan hebben? Dit zijn slechts een aantal vragen waar hulpverleners mee te kampen hadden zoals onderstaande citaten illustreren. Dat is een vraag die mij 's avonds wel parten speelde, van 'heb ik wel goed gedaan?'. Dan ben ik eigenlijk voor mezelf een beetje een antwoord gaan zoeken van 'heb ik wel goed gedaan?. Dat is wel een beetje jammer. Er wordt les gegeven over rampenplannen op politiescholen en zo maar daar zou het volgens mij wel beter kunnen. Dat je achteraf, individueel misschien, of dat mag in groep zijn, dat je eens een gesprek met iemand hebt (Frederic, politieagent op het terrein van de treinramp in Buizingen).
Dat er iemand eens komt uitleg geven, eens een debriefing, een vergadering. Van het ministerie uit misschien, ik weet het niet. Van ‘kijk, die dag is er een vergadering'. Van 'kijk, jongens, dat hebben jullie gedaan. Dat hebben jullie goed gedaan. We zouden in de toekomst beter dat moeten doen in coördinatie met dat en dat en dat en dat.’ Een evaluatie in feite, dat zou wel eens interessant zijn (Thomas, brandweerman op het terrein tijdens de overstromingen in Geraardsbergen). 3.1.2.4.
Behoefte aan communicatie: hulpverleners
Een behoefte die vooral door de hulpverleners werd gerapporteerd, was de behoefte aan betere communicatie enerzijds tussen de hulpverleners op het terrein en de kazerne en anderzijds tussen Vlaanderen en Wallonië betreffende het openen van de sluizen van de Dender, zoals Maarten en Wannes, twee brandweermannen van Geraardsbergen, getuigen. Want hier in het crisiscentrum kunnen ze dat, volgen ze dat (waterpeil) in feite. En daar hebben we in feite weinig communicatie. Ook ik ben in Overboelare, in de Majoor Van Lierdelaan geweest. Dat was op een half uurtje tijd dertig centimeter dat
95
water en ik meld dat. En er is wel iets mee gebeurd. Achteraf ben ik dat dan te weten gekomen. Ze wisten dat dat ging aankomen. Ze wisten in feite dat dat op korte tijd serieus ging stijgen. En daar hebben we in feite geen communicatie rond gehad (Maarten, brandweerman op het terrein tijdens de wateroverlast in Geraardsbergen).
Dat die van hogerop (Wallonië) beter moeten communiceren met die van hier. Als ze zien dat ze daar een massa water hebben, dat ze afspreken met die van hier ‘hoe en wat kan er gebeuren?’ Die communicatie van ginder, ginder hebben ze gezegd van… Zonder hier te verwittigen hebben ze ginder de boel open gedaan. Dat ze afspreken met hier van 'ja, je kunt ginder lossen.’ Dat je dat hier onder controle kunt houden hé (Wannes, brandweerman op het terrein tijdens de wateroverlast in Geraardsbergen). 3.1.3. Informatie behoeften naargelang de ramp Naast de variatie in behoeften tussen verschillende groepen slachtoffers, is er variatie over de rampen heen. 3.1.3.1.
Behoefte aan informatie over wat te verwachten: Geraardsbergen
Niet enkel het krijgen van informatie over wat er gebeurd is in het verleden maar ook over wat men nog kan verwachten in de toekomst, is een behoefte die bij alle groepen slachtoffers van de overstromingen in Geraardsbergen naar voren kwam. Voor hulpverleners was dit belangrijk aangezien zij vaak door slachtoffers werden benaderd met de vraag hoe de situatie zou evolueren. We hebben contact met het kabinet van Crevits. Maar als je zelf niet erop af gaat en mails stuurt en telefoons doet, dan krijg je niet de minste informatie hé, niets hé, niet de minste hé. ‘Mensen we zijn daar mee bezig, mensen we zijn dat aan het proberen, dat zijn de mogelijkheden, dat is misschien de toekomst.’ Niks, totaal niks. Die informatie, die moeten wij zelf opvragen (René, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen).
Wat dat achteraf ook wel het probleem was, was een gebrek aan informatie over hoe lang gaat dat hier nog onder water staan, hoeveel tijd je nog hebt, hoeveel… Ja, aan wat je je mag verwachten (William, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen).
96
3.2. Emotionele behoeften Zoals figuur 4 illustreert kan op vlak van emotionele behoeften een onderscheid worden gemaakt tussen algemene behoeften die bij alle soorten slachtoffer van alle rampen voorkomen en noden die enkel door de slachtoffers van de antropogene rampen – Gellingen en Buizingen – worden aangekaart.
Emotioneel
Behoeften naargelang de ramp: Gellingen en Buizingen
Algemene behoeften
Ondersteuning door het sociale netwerk
Praten
Verwerking
Professionele ondersteuning
Afsluiting
Erkenning
Inspraak
Herdenking
Privacy en rust
Lotgenotencontacten
Langdurige ondersteuning
Figuur 4: Boomstructuur emotionele behoeften
97
3.2.1. Algemene emotionele behoeften Onderstaande emotionele behoeften worden door alle groepen slachtoffers over de drie rampen heen gerapporteerd. 3.2.1.1.
Behoefte aan ondersteuning door het sociale netwerk
Alle slachtoffers, of het nu gaat om directe slachtoffers, nabestaanden of hulpverleners van Gellingen, Buizingen of Geraardsbergen, benadrukten dat steun door het sociale netwerk – familie, vrienden, collega’s, buurtbewoners… - minstens even belangrijk was als professionele ondersteuning. Dit wordt door onderstaande citaten geïllustreerd. Quand j’étais dans une chambre isolée évidemment ou je peux recevoir plus de visites - de ma famille, de mes collègues, de mes amis et tous ça - j’ai eu tellement de visites que… de moi quelque part de soutien, de la part d’un monde incroyable que… Voila, j’ai eu cette chance la (Didier, politieagent en brandwondenslachtoffer van de gasexplosie in Gellingen).
Op de trein heb ik ook van collega's… Van collega’s moet ik ook wel zeggen dat er heel wat zijn die mij wel heel veel gesteund hebben. Ik bedoel, wat is steun? Maar die hebben mij gebeld. Ze hebben me gevraagd hoe het ging (Evert, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
Ik moet wel zeggen, de buren hebben elkaar allemaal gesteund. […] Wij hebben zowel bij de buren gaan aankloppen als zij bij ons. We zaten zonder elektriciteit. Onze ene buur heeft zijn BBQ buiten gezet. Iedereen heeft dan wat vlees genomen van hetgeen hij nog had en dan op de BBQ gelegd. Die samenhorigheid was er wel (Sofie, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen). 3.2.1.2.
Behoefte aan verwerking
Iedereen verwerkt de ramp op zijn eigen manier en heeft behoefte aan specifieke zaken, wil de verwerking een succes zijn. Informatie over de ramp, steun door het sociale netwerk en een respectvolle behandeling door hulpverleners zijn slechts een aantal factoren die door de slachtoffers werden gerapporteerd en die essentieel zijn om de gebeurtenissen op de dag van de ramp te verwerken. Voor Siska, een slachtofferbejegenaar die op de dag van de
98
treinramp in Buizingen actief was, was een bezoek aan de plaats van de ramp essentieel, hierover zegt ze het volgende: Ik had graag gaan kijken achteraf op de plek. Maar of ik dat nu nodig had voor te verwerken? Ja, misschien toch wel want ik weet, die luchtfoto uit de krant, heb ik even bij mij gehouden. Weet je wel, om die puzzel in mekaar te kunnen steken. Want je zag drie treinen en de mensen spraken maar over twee treinen. Ik verstond het eigenlijk niet (Siska, slachtofferbejegenaar in noodopvangcentrum voor slachtoffers van de treinramp in Buizingen).
In geval van de gasramp in Gellingen, rapporteerden de ouders van een overleden slachtoffer de nood aan een schuldige om een rouwproces en dus een verwerking van de ramp mogelijk te maken. Louis: À Tournai, on a dit que Fluxys n'avait rien fait. Donc, c'était choquant pour nous et c'est choquant pour les autres aussi. A Mons, on a dit que Fluxys est culpable aussi. Le procès d'appel était nettement mieux que le premier procès. [...] Bien sûr nous avons besoin d'un culpable, c'est certain. Jacqueline: C'est aussi une étape de deuil, de savoir, de connaître (Louis en Jacqueline, ouders van een brandweerman die bij de gasexplosie in Gellingen om het leven kwam).
Zonder verwerking van de ramp, kan men die periode niet afsluiten, een behoefte die meerdere malen werd gerapporteerd en die het onderwerp vormt van het volgende deel. 3.2.1.3.
Behoefte aan afsluiting
De behoefte aan afsluiting komt bij de slachtoffers van de drie rampen aan bod. Net zoals bij de verwerking, heeft iedereen behoefte aan andere zaken – een herdenking, erkenning van de ramp… - om een punt te kunnen zetten achter de gebeurtenis. Belemmerende factoren voor de afsluiting die werden vermeld zijn een aanslepend juridische proces. Het proces is voor mij nog niet afgegaan, dat is nog in loop. En zo lang als dat dat nog bezig is, leef ik nog altijd in die spanning en het minste wat er dan komt, gelijk die ramp met die kindjes, dat werkt enorm (Marie, brandwondenslachtoffer van de gasexplosie in Gellingen).
99
In geval van de overstromingen in Geraardsbergen, die in tegenstelling tot de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen van herhalende aard zijn, wordt de afsluiting belemmerd door de moeilijkheid om de woning te verkopen omdat dit in overstromingsgebied ligt. Ik zou hier zo graag een streep onder trekken maar ik zeg ‘als je geen onteigening krijgt, kun je het verkopen?’ Wel neen, want iedereen weet dat het hier onderloopt. Als 250.000 of 260.000 normaal de prijs is, wat ga ik er kunnen voor krijgen? En een ander in de miserie steken? Daar dan verder mee leven? (Francine, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen) 3.2.1.4.
Behoefte aan inspraak
De behoefte aan inspraak, specifiek in wat er als slachtoffer met je gebeurt na de ramp en waar je zal worden verzorgd, ruimer, in de globale zorg tijdens de nafase, is iets waar slachtoffers nood aan hebben, zoals blijkt uit volgende uitspraak. De begeleiding naar een ziekenhuis of ergens iets, zeggen waarom dat we daar moesten naartoe gaan, dat is nooit meegedeeld geweest. Ja, je had geen inspraak want als ik in de ziekenwagen lag, had ik nog gezegd 'nee, nee, ik ga niet naar Parijs' en dan heeft men gezegd dat er geen bedden meer vrij waren (Marie, brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen). 3.2.1.5.
Behoefte aan privacy en rust
Niet alle slachtoffers hadden behoefte aan professionele ondersteuning. Sommigen willen rust en privacy om op hun eigen manier en eigen tempo de gebeurtenissen een plaats te geven. Claude, een brandweerman en brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen, verwoord dit als volgt: Après Ghislenghien, mon besoin prioritaire c'est d'être laissé tranquille, c'est d'oublier (Claude, brandweerman en brandwondenslachtoffer van de gasexplosie in Gellingen).
Frank, een politieagent op het terrein na de treinramp in Buizingen, verwoordt dit op een treffende manier: Je moet de mensen geen hulpverlening in hun strot duwen. Zorg dat je mensen duidelijk maakt dat ze niet alleen staan. Geef ze een brochure mee en geef ze een woordje uitleg, dat is volgens mij voldoende. Dat mensen het weten. [...]
100
Hulpverleners mogen zich niet opdringen, het mag niet zijn van 'kom, ik ga u bejegenen' (Frank, politieagent op het terrein na de treinramp in Buizingen). 3.2.1.6.
Behoefte aan langdurige ondersteuning
Voor alle slachtoffers was het belangrijk dat er niet enkel ondersteuning werd geboden direct na de ramp. Ook op langere termijn hadden de slachtoffers nood aan begeleiding of ten minste de mogelijkheid om op iemand beroep te doen. Daarvoor is het ook belangrijk dat ze correcte contactgegevens krijgen, zoals reeds werd besproken. Onderstaande citaten illustreren de nood aan langdurige ondersteuning. Er is geen opvolging meer. Het is gebeurd en voila, trek uw plan nu. Dat er een beetje opvolging is van ‘hoe is het nu, kunnen we je met iets helpen of zo?’ Bij ons ook, voor de spoorwegen, dat is voorbij. Ik zeg nu niet dat ze elke dag aan je deur moeten komen kloppen, van 'zeg, hoe is het?' maar er is absoluut geen opvolging (Emanuella, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
Moi, je m'en fous de voir le ministre. Mais ce n'est pas ça le plus important, mais non. Moi, ce que j'ai envie, ce n'est pas que le ministre vient le jour même, mais c'est, six mois après, qu'il me réponde (Didier, politieagent en brandwondenslachtoffer van de gasexplosie in Gellingen). 3.2.2. Emotionele behoeften naargelang de ramp: Gellingen en Buizingen Hieronder worden een aantal emotionele behoeften gerapporteerd die bij alle groepen slachtoffers van de antropogene rampen, namelijk de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen, aan bod kwamen. 3.2.2.1.
Behoefte om te praten
De behoefte om te praten over de ramp - de persoonlijke beleving, de gevolgen en alles wat ermee gepaard gaat - werd door alle slachtoffers van de gasexplosie in Gellingen en de treinramp in Buizingen gerapporteerd; zoals volgende citaten illustreren: Je wilt dat dan ook vertellen. Ik bedoel, ik had daar toch behoefte aan om dat te vertellen of toch op een manier te verwerken dat dat ging (Evert, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
101
's Avonds om zeven uur zijn wij naar binnen gegaan en hebben we met mekaar kunnen praten en zo, dat was denk ik ook belangrijk, dat je eens je verhaal kon doen (Danny, politieagent op het terrein na de treinramp in Buizingen).
Bij hulpverleners - politie en brandweer - was praten vaak voldoende om de ramp te verwerken. Velen verkozen te praten met iemand extern aan het politie- of brandweerkorps aangezien je als individu bepaalde emoties ervaart, handelingen stelt en ervaringen opdoet die grotendeels uniek zijn en waar andere hulpverleners niet steeds mee akkoord gaan. Daarnaast bestaat de vrees binnen bepaalde politiekorpsen dat, ook als men met iemand van het Stressteam van de Federale Politie zou praten, dit in een persoonlijk dossier terecht komt en een negatief effect heeft op de loopbaan. Ten slotte wil men met een extern persoon praten omdat, volgens sommigen, de hiërarchie binnen het korps een belemmerend effect heeft op hulpverleners met een lagere graad. Dan vind ik dat je een debriefing moet houden zonder de chefs erbij en dan ook eens een moment dat de korpschef kan tonen ‘ik ben er voor u’. Maar dat mag niet samen zijn. Dat moet apart zijn want dat werkt wel belemmerend (Els, maatschappelijk assistente in opleiding bij de politie ten tijde van de treinramp in Buizingen).
Een andere manier die werd gerapporteerd om deze moeilijkheden teniet te doen, naast gesprekken met een externe persoon, was het organiseren van debriefings in kleine groepjes met korpsleden van dezelfde graad. Voor sommige hulpverleners was het zodanig belangrijk om te praten over wat gebeurd was, dat iedereen verplicht bij een extern persoon zou moeten langs gaan om zo de kans te krijgen hierover te praten. Volgens hen werkt dit drempelverlagend. Ideaal zou zijn als iedereen verplicht eens een keer in een bureautje binnenstapt en daar verplicht vijf minuten gaat zitten. Wie wil doet zijn verhaal. […] Voor die drempel misschien te verlagen. Want elk contact dat je had was sowieso in groep. En ik denk dat er wel voor sommigen een drempel gaat zijn (Klaas, brandweerman na de ramp in Buizingen).
Enerzijds rapporteerden zowel hulpverleners als directe slachtoffers de noodzaak om met collega’s, familie of vrienden, te praten over wat gebeurd was. 102
Maar echt behoeften? Nee, ik heb mijn verhaal gedaan bij collega's en voor mij was dat genoeg (Emanuella, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
Een half uur nadien ben ik eens achter de trein gaan staan en heb ik naar mijn ma gebeld. Ik wou zo echt aan iemand vertellen wat er gebeurd was (Steven, politieagent op het terrein na de treinramp in Buizingen).
Anderzijds bestond er een duidelijke behoefte om met iemand te praten die een zekere expertise had in het domein van rampen en traumaverwerking en die hier professioneel mee bezig was zoals bijvoorbeeld een psycholoog, hiermee komen we bij de behoefte aan professionele ondersteuning. 3.2.2.2.
Behoefte aan professionele ondersteuning
Vooral na de gasexplosie in Gellingen en de treinramp in Buizingen hadden sommige slachtoffers de nood aan professionele ondersteuning door een psycholoog of een psychiater om met de gevolgen van de ramp - herinneringen, flashbacks, nachtmerries, depressieve periodes en suïcidale gedachten - om te gaan, zoals onderstaande citaten illustreren. J'avais des cauchemars, je ne dormais pas bien, j'avais des idees noires, j'avais peur de prendre le train, j'avais trop peur […] j'avais besoin de l'aide psychologique (Guitan, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
Er lag daar een mens. Die lag daar met zijn benen af. Dus dat been boven zijn knie af. Dat was zo een kleine. Die had dikke bottines aan. Dus die beelden, die blijven u bij. En het minste wat er is, komt dat terug. […] Na die korte periode hadden ze meteen die professionele hulp moeten bieden en dan had je misschien één of twee maand onnozel rond gelopen of geweend als een klein kind. Maar je kunt dat niet, je hebt dat niet verwerkt. Het is heel moeilijk om dat nog te verwerken. […] De psychiater van Gasthuisberg, die heeft mij in het begin toch wel heel goed opgevangen en ik had daar wel echt behoefte aan (Evert, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
103
3.2.2.3.
Behoefte aan erkenning
Erkenning is iets waar zowel de directe slachtoffers, de nabestaanden en de hulpverleners van de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen behoefte aan hadden. Enerzijds kan dit gaan om erkenning als hulpverlener onder de vorm van appreciatie. Daar hebben we kunnen praten. Dat vond ik een goede bijeenkomst. Je voelde de appreciatie naar iedereen toe. Iedereen heeft daar zij verhaal eens kunnen doen. Daar zaten we wel op dezelfde lijn (Frederic, politieagent op het terrein na de treinramp in Buizingen).
Erkenning als slachtoffer is een behoefte die eveneens een aantal keer, vooral bij directe slachtoffers en nabestaanden, aan bod kwam. Het is moeilijk. Het is heel moeilijk want je wordt ook niet erkend als slachtoffer als je geen fysieke gevolgen hebt. Het is heel moeilijk. […] Ik heb geen bewijs van mijn “niet goed zijn” (Axelle, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
Respect en empathie zijn twee belangrijke factoren in het zich al dan niet erkend voelen als slachtoffer die meermaals werden vermeld. Principal à changer… le respect au victimes. De ne pas leur mentir et de dire les choses avec respect. D'être reconnues comme victimes et de faire preuve de bienveillance au gens qui sont victimes (Geraldine, heeft haar echtgenoot en oudste zoon verloren bij treinramp in Buizingen).
Erkenning van wat gebeurd is, van de ramp, is een behoefte die meerdere malen aan bod kwam. Ce qui m'a bien perturbé c'est que c'est un accident de roulage comme si c'est un accident de voiture. Il n' y a pas quelque chose d'apart. Symboliquement, c'est un peu… dire finalement, c'est un accident comme tous les autres… Non, ce n'est pas un accident comme tous les autres... (Emily, is haar vader verloren bij de treinramp in Buizingen).
104
3.2.2.4.
Behoefte aan een herdenking
Vooral voor directe slachtoffers en nabestaanden is de herinnering aan de ramp en aan de geliefden die ze kwijt zijn geraakt ten gevolge van de ramp erg belangrijk. Niet alleen dat de overledenen worden herinnerd, maar dat dit eveneens op een eervolle en respectvolle manier gebeurt, is van essentieel belang. Voor hulpverleners is een herdenking eveneens van belang, zij het dat een eenjarige herdenking volstaat. Het eerste jaar zo een herdenking... Die herdenking is dan wel nuttig. Het tweede jaar voor ons als hulpverleners, vind ik persoonlijk niet meer. Er is wel nog altijd een verschil tussen een hulpverlener en mensen die echt slachtoffer zijn geworden (Frederic, politieagent op het terrein na de treinramp in Buizingen). 3.2.2.5.
Behoefte aan lotgenotencontacten
Zowel voor directe slachtoffers, nabestaanden en hulpverleners van Gellingen en Buizingen, was contact met lotgenoten, met andere slachtoffers van de ramp essentieel. Lotgenoten bieden nieuwe perspectieven, geven informatie over waar je terecht kunt als slachtoffer met specifieke
problemen,
delen
ervaringen,
bieden
medeleven
en
creëren
een
samenhorigheidsgevoel zoals blijkt uit het volgende citaat. Ce que nous a fait aussi bien quand-même, c'est que dès le début - avec le CroixRouge et la province ont fait aussi un lieu à disposition - tous les mois en début, on se rencontrait en fait entre familles des victimes. Et euh… ça c'est vrai, c'est au niveau psychologique, un fort bénéfice parce qu’ on se trouve avec des gens qui ont vécu vraiment tous ça et peuvent partager des informations qu'on avait pas d’ailleurs (Emily, haar vader is om het leven gekomen bij de treinramp in Buizingen).
Voor Marie, is het voorzien van een locatie waar deze lotgenotencontacten kunnen doorgaan, de belangrijkste aanbeveling om de nazorg voor rampslachtoffers te verbeteren. Wij spreken van onze ervaringen met jongeren of met de kinderen (met brandwonden) en dat geeft een andere relatie, dat geeft een ander aanvoelen en dat is hetgeen wat nodig is. [...] Dat is iets wat in Brussel mankeert zoiets. […] Een plaats voorzien om samen te komen. Heel joviaal, dat moet niet super deluxe zijn, gewoon, waar je kunt bijeen komen om te praten over wat er gebeurd is (Marie, brandwondenslachtoffer van de gasexplosie in Gellingen).
105
Ook voor hulpverleners is contact met lotgenoten, meer specifiek een hereniging tussen directe slachtoffers, nabestaanden en hulpverleners, iets wat niet over het hoofd mag worden gezien om een volledig beeld te krijgen van de impact van de ramp. Ze moesten veel vlugger de slachtoffers en hulpverleners met elkaar herenigd hebben. Dat zij dan ook weten hoe wij dat ervaren hebben en dat we onze verhalen kunnen samenbrengen. [...] Wat ze gecreëerd hebben zijn drie groepen. Een groep overledenen, een groep nabestaanden en een groep hulpverleners. Waarom brengen we dat niet samen? Je brengt die allemaal samen en dan heb je heel de gebeurtenis en een heel proces dat je in werking kan zetten om op alles een antwoord te geven (Nathan, politieagent op het terrein na de treinramp in Buizingen). 3.3. Praktische behoeften Figuur 5 schetst de belangrijkste praktische behoeften die via de slachtofferbevraging aan bod kwamen. De behoefte aan veiligheid kwam bij alle groepen slachtoffers van de drie rampen aan bod en wordt in punt 3.3.1. in detail besproken. Vervolgens wordt dieper ingegaan op behoeften die bij specifieke groepen slachtoffers – de behoeften aan ondersteuning bij papierwerk en andere formaliteiten en transport bij directe slachtoffers en nabestaanden - aan bod kwamen. We besluiten met de noden eigen aan bepaalde rampen, namelijk de nood aan ondersteuning in de eigen taal bij de slachtoffers van de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen en de behoefte aan vlugge hulp bij opkuiswerkzaamheden en elektriciteit bij de slachtoffers van de overstromingen in Geraardsbergen.
106
Praktisch
Algemene behoefte: veiligheid
Behoeften naargelang het soort slachtoffers: directe slachtoffers en nabestaanden
Behoeften naargelang de ramp
Ondersteuning bij papierwerk en andere formaliteiten
Ondersteuning in de eigen taal: Gellingen en Buizingen
Transport
Vlugge hulp bij opkuiswerkzaamheden: Geraardsbergen
Elektriciteit: Geraardsbergen
Figuur 5: boomstructuur praktische behoeften. 3.3.1. Algemene praktische behoefte: veiligheid De behoefte aan veiligheid kwam bij alle slachtoffers over de drie rampen heen aan bod. In geval van de treinramp in Buizingen hadden slachtoffers vooral behoefte aan meer veiligheid op de spoorwegen. De behoefte is nog altijd dezelfde, dat is de veiligheid op punt stellen en dat is mijn grootste zorg en ik vrees dat ik daarmee bezig zal zijn tot dat de veiligheid er is. Want dat is primordiaal bij mij geworden. Dat wordt bijna een obsessie, dat die veiligheid moet op punt gesteld worden. Zo een ramp mag niet meer gebeuren (Sonja, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
Slachtoffers van de wateroverlast in Geraardsbergen benadrukten dat het nemen van preventieve maatregelen en het ontwikkelen van een voorkomingsbeleid noodzakelijk is om de veiligheid in over stromingsgebieden te verhogen.
107
Die (de bevolking) eisen dat er veel sneller een voorkomingsbeleid is, preventief. [...] En de gemeente is er wel mee bezig, met preventieve maatregelen, maar als je dan zegt van 'oké, we gaan een muurtje maken, een klein muurtje, een betonmuurtje aan de kant van de Dender, dat het water van de Dender niet naar die wijk kan stromen'. Ja, dan zijn er een hoop andere problemen, bouwvergunningen, een watertoets, al die zaken. Dus iedereen wil dat... maar het water van de Dender mag niet naar een andere plaats gaan want ze zouden het niet kunnen bergen, dat is de uitleg. [...] En dat frustreert me nog meer dan de ramp zelf (Ronny, brandweerman op het terrein tijdens de overstromingen in Geraardsbergen).
Volgens een aantal slachtoffers, ongeacht de ramp, is het noodzakelijk dat we leren uit onze fouten. Mon seul souci, c’est de tirer les leçons de cette catastrophe mais ça c’est un autre débat évidemment. Et là, pour moi, on est pas encore à ce niveau là, on est pas encore arrivé à un résultat probant (Didier, politieagent en brandwondenslachtoffer van de gasexplosie in Gellingen). 3.3.2. Praktische behoeften naargelang het soort slachtoffers: directe slachtoffers en nabestaanden Naast de algemene praktische behoefte aan veiligheid die door alle slachtoffer over de drie rampen heen werd gerapporteerd, is er variatie tussen de groepen slachtoffers. 3.3.2.1.
Behoefte aan ondersteuning bij papierwerk en andere formaliteiten
Niet alleen informatie over administratieve procedures, maar ook daadwerkelijke ondersteuning bij papierwerk en andere administratieve formaliteiten werd bij directe slachtoffers en nabestaanden van de drie rampen als behoefte gerapporteerd. Wat er bij ons gebeurt, als je een agressie of een werkongeval hebt, dan zijn dat buddy’s. Dat zijn dus mensen die ter plaatse komen. Die u komen helpen. Zowel moreel maar er komt ook heel veel papierwerk bij kijken. En op zo een moment, papierwerk, dat is wel het laatste waar je aan denkt en zij zijn dan degenen die een beetje de beginfase van het papierwerk beginnen opstellen (Emanuella, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
108
C'est vrai que la pression administrative était énorme. Pendant ces six mois ce serait bien d'avoir un assistant social. Quelqu'un qui puisse un peu guider de dire voila, il y a telle démarche (Emily, heeft haar vader verloren bij de treinramp in Buizingen). 3.3.2.2.
Behoefte aan transport
Zowel directe slachtoffers als nabestaanden uitten de behoefte aan transport naar herdenkingen, van en naar therapieën... Guitan vertelt bijvoorbeeld hoe hij vervoer nodig had om na zijn ontslag uit het ziekenhuis thuis te geraken. Moi, j'habite à Mons. Il me donnait un certificat et puis je peut partir de l'hôpital. Mais comment je peux partir? Ma jambe fait mal. Je ne peux pas marcher. Il m'a laissé comme ça dans la rue (Guitan, direct slachtoffer van de treinramp
in
Buizingen). 3.3.3. Praktische behoeften naargelang de ramp Afhankelijk van de ramp – enerzijds de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen en anderzijds de wateroverlast in Geraardsbergen, werden andere praktische behoeften gerapporteerd. 3.3.3.1.
Behoefte aan ondersteuning in de eigen taal: Gellingen en Buizingen
Voor rampen met een taalgrensoverschreidend karakter, in dit geval de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen, is informatie en ondersteuning in de eigen taal essentieel zoals onderstaande citaten illustreren. Parce qu’au niveau de cellule de crise de Braband Flamand, je n'ai eu aucune réponse… aucune réponse. Parce que nous étions francophones, ils ne nous répondent pas. ‘On vous passe… je vous passe mon collègue, je vous passe mon collègue’… J'ai entender pendant 45 minutes. Et pour finir, pour tomber dans le vide parce qu'ils ne nous répondent pas (Geraldine, is haar echtgenoot en oudste zoon verloren bij de treinramp in Buizingen).
Voor ons was dat makkelijk, het was iemand die Nederlands praatte, dat was al een voordeel, want het was allemaal in het Frans ginder (parket van Doornik en Bergen) te doen. Ik kan Frans maar er waren er bij die geen Frans kunnen. Dan is dat wel ambetant hé (Marie, brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen).
109
3.3.3.2.
Behoefte
aan
vluggere
hulp
bij
opkuiswerkzaamheden:
Geraardsbergen De behoefte aan vlugge hulp bij opkuiswerkzaamheden en een financiële compensatie daarvoor, is uitsluitend bij de slachtoffers van de overstromingen in Geraardsbergen naar voren gekomen. Wat een minpuntje was voor mij en voor vele van euh… is dat de hulp eigenlijk een beetje te traag op gang gekomen is. Dus achteraf qua huur van containers en zo. We hebben zelf naar mensen gebeld om een container te komen brengen voor alles wat kapot was in te smijten. Dat vond ik wel een beetje schandalig (Sofie, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen).
Ze hebben wel van de stad uit, van de ILvA dus, het afval komen ophalen maar daar hebben we wel goed mogen voor betalen (Clémence, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen). 3.3.3.3.
Behoefte aan elektriciteit: Geraardsbergen
De behoefte aan elektriciteit kwam vooral bij de slachtoffers van Geraardsbergen ter prake. Zolang er elektriciteit was, konden de slachtoffers water wegpompen en kregen ze informatie via televisie, internet, gsm… De grootste problemen traden op wanneer de stroom uitviel en men niet langer het water kon wegpompen en de informatiekanalen raadplegen. Zo lang als dat de pompen gaan, is dat geen probleem. Maar als die elektriciteit uitvalt, als dat ze vorige keer uitgevallen is, dan is dat een drama. Dat wil zeggen, het water stroomt dan door de kelder. [...] Als die pompen uitvallen, moet er direct hulp zijn want dan kun je dat niet meer onder controle houden (Anneleen, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen). 3.4. Juridische behoeften: directe slachtoffers en nabestaanden Vooral de directe slachtoffer en de nabestaanden van de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen, uitten juridische behoeften, zoals figuur 6 illustreert. De nood aan een korter en respectvol proces kwam vooral bij de slachtoffers van de gasramp in Gellingen aan bod.
110
Juridisch: directe slachtoffers en nabestaanden
Gerechtigheid omtrent de schuldige: Gellingen en Buizingen
Eerlijke schadevergoeding door de verantwoordelijke: Gellingen en Buizingen
Informatie en steun rondom het strafproces: Gellingen en Buizingen
Korter proces: Gellingen
Respectvol proces: Gellingen
Figuur 6: boomstructuur juridische behoeften 3.4.1. Behoefte aan gerechtigheid omtrent de schuldige(n): Gellingen en Buizingen Gerechtigheid en klaarheid omtrent de schuldige(n), omtrent wie de ramp heeft veroorzaakt, is voor slachtoffers van de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen noodzakelijk. Slachtoffers willen niet het gevoel hebben dat er zaken worden achtergehouden, of dat het proces op een oneerlijke manier verloopt. Het belang van duidelijkheid omtrent een schuldige wordt door onderstaande citaten geïllustreerd. Bien-sûr nous avons besoin d'un culpable, c'est certain (Louis, vader van brandweerman die bij de gasramp in Gellingen om het leven kwam).
Dat juridische hoofdstuk vind ik toch wel belangrijk. Niet dat er absoluut een schuldige moet aangeduid worden maar toch klaarheid wordt gezocht. En ik heb zo de indruk dat het, ik ga niet zeggen in de doofpot wordt gestoken, maar zo van 'ja, ja, het is de bestuurder geweest' en dat vind ik erg (Emanuella, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen). 3.4.2. Behoefte aan een eerlijke schadevergoeding door de verantwoordelijke: Gellingen en Buizingen Vooral de slachtoffers van Gellingen en Buizingen rapporteren de nood aan een eerlijke en gepaste schadevergoeding voor alle opgelopen schade en gemaakte kosten ten gevolge van de ramp. Dit blijkt uit onderstaande uitspraken. A Mons, le dossier a été très, très bien épluché et on a eu un jugement convenable (Claude, brandweerman en brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen).
111
Le minimum quand-même, c'est un dommage moral quand-même. Je voudrais aussi qu'on me rembourse mes frais de déplacement […] et rembourser mes advocats. Je pense que c'est le stricte minimum (Louis, vader van brandweerman die bij de gasramp in Gellingen om het leven kwam). 3.4.3. Behoefte aan informatie en steun rondom het strafproces: Gellingen en Buizingen Vooral bij de slachtoffers van de treinramp in Buizingen, werd de behoefte aan juridische informatie meerdere malen gerapporteerd zoals blijkt uit onderstaand citaat. Ja, dat juridische proces is verschrikkelijk…. Als ik er iets van hoor, is het uit de media. We worden niet op de hoogte gehouden van 'dit gaat er gebeuren' of 'dit kan er gebeuren' (Emanuella, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
De slachtoffers van de gasramp in Gellingen rapporteerden na de ramp eveneens de behoefte aan dergelijke informatie en steun maar werden, in tegenstelling tot de slachtoffers van de treinramp in Buizingen, langdurig geïnformeerd en gesteund door de Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal, waarover ze erg tevreden waren. Onderstaand citaat is slechts één van de vele getuigenissen hieromtrent. Antonia, die heeft echt achter de slachtoffers gestaan. Maar een geluk dat die daar waren om ons wegwijs te maken in dat juridische want als je zoiets voor hebt, dan weet je niet waar naartoe. Dat is een wereld apart, het gerecht. […] Je wist dat je kon bellen naar haar of een van de assistenten en je kon vragen stellen. Er was een persoon die daar zat, waar je terecht kon met vragen. En dat is wat je nodig hebt want je zit al met enorm veel vragen alleen voor u persoonlijk, van lichaam en hoe ga ik er uit komen en zo. Tegen als je dan, dan heb je die zorg niet meer van dat juridische waar je niets van af weet. Als je dan iemand hebt waar je terecht kunt, is dat een zorg minder dat je kunt gebruiken voor uw genezing in feite (Marie, brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen). 3.4.4. Behoefte aan een korter proces: Gellingen De factor tijd was een belangrijk thema voor de slachtoffers van de gasramp in Gellingen. Zij uitten zeer expliciet de behoefte aan een korter proces. Niet verrassend aangezien het juridische proces, 8 jaar na de ramp, nog steeds niet is afgerond.
112
En termes de reconnaissance pour les victimes de grosses catastrophes... attendre la fin de la procédure judiciaire, c'est trop... c'est long […] On ne peut pas donner des dates, voila. C'est mieux de laisser quelqu'un dans le flou mais que le dossier avance, que lui faire plaisir avec donner des dates (Dirk, direct slachtoffer van de gasramp in Gellingen).
Quand est- ce que ça serait être fini le procès? C'est déjà huit ans. Quand est-ce que ça va être fini? Un an? Deux ans? […] Je pense d'abord que ça dure trop longtemps, c'est ça que tout le monde dit. Tout les grands procès, ça dure beaucoup trop longtemps (Jacqueline, moeder van brandweerman die bij de gasramp in Gellingen om het leven kwam). 3.4.5. Behoefte aan een respectvol proces: Gellingen Vooral de slachtoffers van de gasramp in Gellingen hadden, mede door de lange duur van het juridische proces, het gevoel niet te worden gerespecteerd door de verantwoordelijk gestelde partijen. Vooral het eerste proces in Doornik werd volgens de slachtoffers gekenmerkt door een gebrek aan respect. Certaines parties inculpées, c'est dans le cas de la procédure, étaient très, très dures. C'était très dur à vivre. Un manque de… on peut défendre sa cause, c'est normal, mais je trouve que certains on été trop loin. J'avais parfois l'impression qu'ils voulaient enterrer encore dix mètres plus profond le commandant de pompier. On peut dire, 'Oui, pour nous c'est la faute de commandant de pompier' sans insulter la mémoire d'un homme qui est mort dans son travail (Didier, politieagent en direct slachtoffer van de gasramp in Gellingen).
Arlette: le premier procès a été inhumain, c'etait inhumain, le premier en Tournai avec le juge Moulard. Il ne suit que la loi. […] Il ne va pas essayer de comprendre. [...] La cour d'appel de Mons, là franchement; ils écoutent tous le monde, ils voient tous, ils sont polis. Contrairement, Moulard était grossier (Arlette, echtgenote van brandweerman en brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen).
113
3.5. Financiële behoeften: directe slachtoffers Enkel directe slachtoffers rapporteerden financiële behoeften. Over de drie rampen heen rapporteerden de directe slachtoffers de nood aan een vlugge en volledige financiële compensatie. De nood aan terugbetaling van medische kosten en de behoefte aan een objectieve expertise met oog voor het menselijk leed kwamen voor bij de directe slachtoffers van respectievelijk de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen enerzijds en de overstromingen in Geraardsbergen anderzijds.
Financieel: directe slachtoffers
Vlugge en volledige financiële compensatie
Terugbetaling medische kosten: Gellingen en Buizingen
Objectieve expertise met oog voor het menselijk leed: Geraardsbergen
Figuur 7: boomstructuur financiële behoeften 3.5.1. Behoefte aan een vlugge en volledige financiële compensatie Vooral directe slachtoffers van de drie rampen rapporteren de nood aan een financiële compensatie voor geleden schade (materiele schade ten gevolge van de overstromingen), kosten (juridische kosten, medische kosten) en inkomensverlies (door werkonbekwaamheid) - ten gevolge van de ramp, zoals Emanuella getuigt: Van vergoeding heb ik niks, niks, niks, niks…. en dat vind ik toch… Als je dat soms hoort, mensen krijgen dan geld voor dit of dat. Ik zeg nu niet dat ik verwacht dat ik daar miljoenen ontvang. Ik heb geluk gehad, ik ben niet te zwaar gewond geraakt. Maar mijn collega's die zijn voor hun leven getekend en dat is van.... het is het niet waard om er iets aan uit te geven. Ik weet dat die mensen ook nog altijd wachten op een of ander vergoeding (Emanuelle, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen).
114
Slachtoffers willen eveneens een volledige compensatie. In geval van de overstromingen in Geraardsbergen eisen de slachtoffers dat alle beschadigde voorwerpen, ook waarvoor geen factuur kan worden voorgelegd, worden gecompenseerd. De verzekeraar betaalt je uit voor wat je verzekerd bent. Dus ja, je bouwt en je komt in je huis wonen. Dus je sluit een verzekering af voor zo veel. Na een tijd zet je er een nieuwe keuken in of je koopt er een diepvriezer bij maar je denkt er niet aan om je polis te verhogen. [...] Want als je nu verzekerd bent voor je inboedel voor 20.000 euro, gaan ze je er natuurlijk geen 50.000 betalen hé (Clémence, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen).
Een vlugge compensatie is eveneens belangrijk. Slachtoffers vinden het onterecht dat ze soms jaren moeten wachten eer ze worden gecompenseerd voor financieel verlies ten gevolge van werkonbekwaamheid. Axelle getuigt over hoe ze een jaar heeft moeten wachten op een financiële tegemoetkoming. Voor het tweede werkverlet dat ik gehad heb, heb ik een jaar moeten wachten om mijn terugbetaling te krijgen van mijn geld (Axelle, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen). 3.5.2. Behoefte aan objectieve expertise met oog voor het menselijk leed: Geraardsbergen Niet alleen moeten de expertises van verzekeringen op een objectieve, onbevooroordeelde manier verlopen, slachtoffers moeten dit eveneens zo ervaren. Daarnaast is het belangrijk dat de expertise op een respectvolle en empathische manier verloopt waarbij de expert oog heeft voor het leed dat de slachtoffers op dat moment ondergaan. Vooral directe slachtoffers van de overstromingen in Geraardsbergen rapporteerden deze behoefte, zoals onderstaand citaat illustreert. De vragen die zij (expertise) moest stellen, voor ons kwam dat op dat moment slecht uit. […] Bij haar was dat zo allemaal door een protocol afgelijnd wat ze moest vragen. Maar het menselijk leed dat je op dat moment hebt, daar trok ze zich eigenlijk niks van aan. Zo kwam dat over bij ons (Sofie, direct slachtoffer van de overstromingen in Geraardsbergen).
115
3.6. Medische behoeften: directe slachtoffers Gellingen en Buizingen Medische behoeften, namelijk de nood aan een langdurige medische ondersteuning en rehabilitatie, werden enkel door directe slachtoffers van de gasramp in Gellingen en de treinramp in Buizingen gerapporteerd.
Medisch: directe slachtoffers Gellingen en Buizingen
Langdurige medische ondersteuning
Rehabilitatie
Figuur 8: boomstructuur medische behoeften 3.6.1. Langdurige medische ondersteuning Vooral directe slachtoffers die lichamelijke letsels hebben opgelopen ten gevolge van de ramp, hebben vaak behoefte aan langdurige medische ondersteuning. Emanuella, een direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen, getuigt over hoe ze twee jaar na de ramp nog steeds pijn heeft in haar been. Ik ben een paar maanden geleden nog eens op controle geweest. Toen heb ik gevraagd of er nog eens een echo zou gedaan worden. En toen was het zo van 'maar ja, waarom moet dat nu nog gedaan worden?'. Maar ik heb nog pijn, ik voel dat dat nog niet in orde is. […] Het is ook al twee jaar geleden. Ik heb daar nog pijn aan. Dat is toch niet normaal (Emanuella, direct slachtoffer van de treinramp in Buizingen). 3.6.2. Behoefte aan rehabilitatie Vooral brandwondenslachtoffers doorlopen een lange rehabilitatieperiode en moeten daarin worden ondersteund. Marie, een brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen, vertelt hoe Oscare vzw haar heeft begeleid tijdens haar rehabilitatieperiode. Ik heb alles weer moeten leren doen hé. Leren stappen, leren eten, tanden poetsen. Ik kon dat allemaal niet. Leren uw vlees snijden. En dan is de ergo daar toegekomen en hebben ze mij leren terug koken. Hoe dat ik dat kan doen. Leren strijken. Ze vroegen, 'als je thuis komt, wat zal het eerste probleem zijn?' Dat was voor mij mijn BH dicht doen maar ik had dat niet nodig want ik had dan een drukpak op dat moment maar
116
dat wist ik toen nog niet. Het koken en strijken. Dat leren ze u dan hé, in Antwerpen (Marie, brandwondenslachtoffer van de gasramp in Gellingen).
4. BESLUIT In deel III werd enerzijds een beschrijving gegeven van de stappen die van overheidswege uit specifiek tijdens de nafase van de gasramp in Gellingen, de treinramp in Buizingen en de wateroverlast in Geraardsbergen werden ondernomen. Anderzijds werden de resultaten van de behoeftebevraging aan de hand van semi-gestructureerde interviews gerapporteerd waardoor we een zicht kregen op de zaken waar de slachtoffers van de drie rampen het meest behoefte aan hadden en welke tekorten zij ervaarden in de ondersteuning tijdens de nafase. Wat we uit de bevraging kunnen besluiten is dat – hoewel de behoeften steeds een unieke invulling kregen naargelang het individu, de ramp en het soort slachtoffer – de noden in zes categorieën kunnen worden onderverdeeld, namelijk informatie, emotionele, praktische, juridische, financiële en medische behoeften en dat afhankelijk van de ramp de ene categorie meer aandacht kreeg dan de andere.
117
DEEL IV: AANBEVELINGEN VOOR HET BELEID In deel IV worden aan de hand van een inventaris en de resultaten van de behoeftebevraging een aantal aanbevelingen geformuleerd voor het beleid met als doel de hulpverlening tijdens de nafase te optimaliseren.
1. AANBEVELINGEN VOOR DIRECTE SLACHTOFFERS EN NABESTAANDEN Uit de resultaten blijkt dat de behoefte aan informatie bij alle groepen van slachtoffers over de drie rampen heen, het meest prominent aanwezig is en dat de andere behoeften doorgaans staan of vallen met correcte en tijdige informatie. Uitgaande van deze kennis worden hieronder twee aanbevelingen geformuleerd die inspelen op de informatie behoefte. 1.1. Alomvattende, correcte en tijdige informatie Eén van de grootste en meest omvangrijke behoeftes die uit de resultaten naar voor komt – en die reeds in het rapport van de Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van Gellingen werd aangestipt94 - is de behoefte van alle slachtoffers om direct te worden geïnformeerd over de stand van zaken. Het is belangrijk dat de slachtoffers niet enkel tijdens de acute fase worden geïnformeerd maar dat er bijvoorbeeld ook informatie en ondersteuning wordt geboden bij belangrijke gebeurtenissen in de nafase, denk bijvoorbeeld aan herdenkingen, een uitspraak tijdens het proces…
Een eerste vraag die we ons stellen, is: wie zijn de slachtoffers? Zoals reeds vermeld, hanteren de FOD Volksgezondheid en de FOD Justitie andere definities voor het begrip slachtoffer met als gevolg dat hun doelgroep een andere samenstelling en omvang heeft. Indien we bijvoorbeeld de slachtoffers wensen te informeren over het lopende proces en ons hiervoor baseren op de justitiële omschrijving van het begrip “slachtoffer” (inse enkel die slachtoffers die zich burgerlijke partij stellen) lopen we het risico een grote groep slachtoffers - met name zij die zich geen burgerlijke partij stellen, nabestaanden, getuigen… -
94
Zie deel III punt 2.1.3. Tekorten op vlak van onthaal, informatie en opvang.
118
uit het oog te verliezen. Het is dan ook aangeraden een ruimere conceptomschrijving te hanteren, in de lijn van de FOD Volksgezondheid, waarbij slachtoffers worden beschouwd als getroffenen of ‘de gewonden, de niet-gewonden, de hulpverleners, de verwanten (familie, vrienden etc.), de getuigen en eventuele andere getroffen groepen’ (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006, p.15). In deze definiëring worden ook de slachtoffers die zich geen burgerlijke partij stellen in rekening genomen. Daarnaast werd reeds eerder vermeld dat de diensten slachtofferzorg zich niet specifiek focussen op ondersteuning voor rampslachtoffers95 en dat - om discussies te vermijden en duidelijkheid naar de slachtoffers toe te creëren - het zinvol is om rampslachtoffers officieel en bij wet op te nemen in de doelgroep van deze diensten. Om de slachtoffers te kunnen contacteren, is het belangrijk dat zo vlug mogelijk één slachtofferlijst wordt samengesteld die voor de verschillende FOD’s, disciplines en belangrijke actoren toegankelijk is. Hierdoor kunnen de slachtoffers snel worden gecontacteerd, geïnformeerd en doorverwezen. Vervolgens kunnen we ons de vraag stellen: waarover moeten de slachtoffers worden geïnformeerd? Slachtoffers willen weten wat hun te wachten staat, hoe en of ze beroep kunnen doen op hun verzekeringen, waar ze terecht kunnen indien ze met iemand over de ramp willen praten, of er lotgenotencontacten worden georganiseerd96, hoe het juridische proces verloopt, hoe en of ze zich burgerlijke partij moeten stellen… Afhankelijk van de soort ramp zullen bepaalde aspecten uiteraard meer aandacht krijgen dan andere. Desalniettemin is het belangrijk dat alle slachtoffers allesomvattende, tijdige en correcte informatie kunnen verkrijgen via één centraal punt en van daaruit hun verder parcours kunnen uitstippelen en zelf contact kunnen opnemen om, indien ze dit wensen, hun eigen verhaal te doen, vragen te stellen… Op deze manier kan ten volle met de particuliere – informatie, emotionele, juridische, financiële, medische… - behoeften van de slachtoffers rekening worden gehouden. Om dit te kunnen garanderen, moeten we ons een andere vraag stellen, namelijk: wie zal de slachtoffers informeren? De FOD Justitie heeft deze taak op zich genomen door na de gasramp in Gellingen de Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de
95
Zie deel II punt 4.1.2.4. Kritische bemerkingen betreffende de diensten slachtofferzorg.
96
Voor de aanbeveling hieromtrent, zie deel IV punt 1.2. Lotgenotencontacten.
119
slachtoffers van Gellingen op te richten97 en na de treinramp in Buizingen een opvolgingscel98 samen te brengen. Naast de FOD Justitie heeft de FOD Volksgezondheid na de treinramp in Buizingen een Psychosociaal Coördinatiecomité (PSCC) en een stuurgroep Volksgezondheid samengebracht99. Recent heeft de FOD Volksgezondheid binnen het Psychosociaal Interventieplan (PSIP) de oprichting van een Informatie- en Adviescentrum (IAC) voorgesteld met als taak de verdere ondersteuning van alle getroffenen en het verzamelen van vragen van hulpverleners, zowel beroepskrachten als de eventueel voor deze ramp aangetrokken vrijwilligers. Tot op vandaag is een dergelijk IAC wegens gebrek aan financiering nog steeds niet in de praktijk gebracht. Dit maakt dat momenteel de gemeentelijke, provinciale of federale veiligheidscellen verantwoordelijk blijven voor de uitvoering van de interventieplannen. Het nadeel is dat deze veiligheidscellen zijn samengesteld uit actoren die vooral tijdens de acute en de overgangsfase van belang zijn, namelijk de vijf disciplines en eventueel administratieve overheden. Op die manier dreigt de nafase uit het oog te worden verloren. Aangezien deze veiligheidscellen vanaf de acute fase worden betrokken bij de
hulpverlening en ondersteuning naar slachtoffers toe, beschikken ze over heel wat nuttige informatie. De betrokken actoren weten welke stappen reeds werden ondernomen, waar de slachtoffers globaal gezien het meeste behoefte aan hebben… Het zou nuttig zijn als ook de actoren die een rol spelen tijdens de nafase deel uitmaken van deze cellen en eveneens vanaf het begin bij de hulpverlening worden betrokken teneinde de continuïteit en kwaliteit van de zorg te garanderen. De zonet opgesomde initiatieven – de Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van Gellingen, de opvolgingscel in geval van Buizingen, het PSCC, het IAC en de veiligheidscellen - hebben één voor één hun waarde en zijn zeker een stap in de goede richting. Echter, om ervoor te zorgen dat dergelijke initiatieven elkaar niet tegenwerken en zo een contraproductief effect met zich meebrengen, is het belangrijk dat de informatieverstrekking aan de slachtoffers multidisciplinair wordt gestuurd vanuit één centraal punt in plaats vanuit verschillende, los van elkaar staande overheidsdiensten. Daarom moeten na een ramp alle relevante actoren 97
Deze cel richtte zich hoofzakelijk op directe slachtoffers en slachtoffers die zich burgerlijke partij stelden.
Voor meer informatie hieromtrent, zie deel III punt 2.1.1. Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van Gellingen. 98
Zie deel III punt 2.1.2. Buizingen, de rol van Henegouwen en het Parket.
99
Ibidem.
120
die zowel tijdens de acute als de nafase een rol spelen – de FOD Volksgezondheid, de FOD Justitie, de verzekeringssector, (boven) lokale actoren, burgemeester of gouverneur – worden verenigd en samengebracht om de acties tijdens de nafase uit te stippelen. Dit sluit nauw aan bij wat reeds gebeurt wanneer een Psychosociaal Coördinatiecomité (PSCC) wordt samengebracht.100 De samenstelling van een PSCC is een vruchtbaar initiatief en moet zeker worden behouden, alleen zouden de overheden al in de acute fase de impuls moeten geven om een dergelijk comité samen te stellen en eveneens de actoren die een rol spelen tijdens de nafase te betrekken. Tijdens deze vergaderingen kunnen de actoren samen beslissen welke stappen met betrekking tot nazorg moeten worden ondernomen en welke diensten daartoe zullen worden ingezet. Deze alomvattende informatie moet via een centraal informatiepunt, eventueel een IAC, worden doorgespeeld naar de slachtoffers waarvan de gegevens op de slachtofferlijsten zijn geregistreerd. Gezien dit informatiepunt de schakel vormt tussen de overheden en de bevolking, dient hier budget en personeel voor worden voorzien. Vervolgens dienen alle bevoegdheidsniveaus – op federaal niveau de Minister van Binnenlandse zaken, op provinciaal niveau de gouverneurs en op gemeentelijk niveau de burgmeesters te worden geïnformeerd over deze aanpak en moeten ze op de hoogte worden gebracht van het aanbod aan diensten die tijdens de nafase een rol kunnen spelen en hoe deze samenwerken. Nu gebeurt het nog te vaak – vermoedelijk vanuit een gebrekkige kennis van bestaande actoren en een sterke profileringsdrang - dat burgemeesters of gouverneurs eigen middelen inzetten tijdens de nafase met als gevolg dat lokale OCMW’s of CAW’s te zwaar worden belast en geen langdurige ondersteuning kunnen bieden. Aan de hand van de inventaris van het hulpverleningsaanbod, kan een sociale kaart worden opgesteld. Punten die per dienst aan bod kunnen komen, zijn: (1) de naam, (2) de definitie van het begrip “slachtoffer”, (3) het wettelijke toepassingsgebied en de mogelijke uitbreidingen daarop, (4) de wijze waarop – van wie en hoe – de dienst zijn opdracht kan krijgen, (5) de activatietijd, (6) mogelijkheden tot inschakeling tijdens de acute fase, de nafase of beiden en ten slotte (7) de verspreiding of het gebied – Vlaanderen, Wallonië, lokaal – waar gewerkt mag worden (W. Haenen, 3 april 2012). Deze sociale kaart kan 100
In het rapport van de Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van
Gellingen werd eveneens reeds aangehaald dat er meer eenheid nodig is tussen de verschillende FOD’s (Zie deel III punt 2.1.3. Tekorten op vlak van onthaal, informatie en opvang).
121
fungeren als praktisch hulpmiddel aan de hand waarvan de burgemeesters en gouverneurs de meest geschikte diensten inschakelen om een kwaliteitsvolle ondersteuning voor rampslachtoffers te garanderen. 1.2. Lotgenotencontacten De slachtoffers die dit wensen – want niet alle slachtoffers rapporteerden deze behoefte zouden de kans moeten krijgen om ten minste één keer samen te komen. Tijdens deze samenkomsten - die afhankelijk van de omvang van de ramp en het aantal slachtoffers op gemeentelijk, provinciaal of federaal niveau kunnen worden georganiseerd en waarbij slachtofferhulp een belangrijke rol kan spelen - kan men ervaringen delen en informatie uitwisselen met personen die dezelfde ramp - of een andere gelijkaardige gebeurtenis hebben meegemaakt wat voor heel wat slachtoffers steun en een gevoel van samenhorigheid teweeg brengt. Hiervan kunnen ze eveneens via het zonet beschreven centrale informatiepunt op de hoogte worden gebracht. Het is belangrijk dat dergelijk georganiseerde ontmoetingen met lotgenoten steeds op vrijwillige basis gebeuren en dus niet worden opgedrongen aan de slachtoffers.
2. AANBEVELINGEN MET BETREKKING TOT ONDERSTEUNING VAN HULPVERLENERS Zoals blijkt uit de resultaten hebben ook hulpverleners de nood om over hun ervaringen, gevoelens en handelingen tijdens de ramp te praten. Voor sommigen vormt de aanwezigheid van een hogere in rang een belemmering om openlijk hierover te praten. Anderzijds is de steun en de betuiging van medeleven door de leidinggevenden essentieel. Om aan deze nood van hulpverleners tegemoet te komen, kan enerzijds een deontologische en anderzijds een structurele aanbeveling worden geformuleerd. 2.1. Deontologie omzetten in realiteit via informele, interne opvolging na rampen De angst dat bepaalde informatie – zoals het bezoek aan een psycholoog - in een persoonlijk dossier terecht komt en een nefaste invloed uitoefent op de loopbaan, de vrees dat de korpschef een negatieve perceptie zal krijgen over bepaalde korpsleden, de idee dat politiefunctionarissen en brandweerlieden taai moeten zijn en niet van slag mogen geraken door intense gebeurtenissen, het feit dat sommige hulpverleners afgeremd worden om openlijk in het korps over hun gevoelens en moeilijkheden ten gevolge van crisissituaties te praten, getuigt van een spanningsveld op deontologisch en menselijk interactief vlak. Deze 122
angsten en belemmeringen staan in schril contrast met de deontologische code van de politiediensten101 die schetst hoe de situatie bij de politie er zou moeten uit zien. De deontologische code stelt dat de korpschef de medewerkers en personeelsleden op een rechtvaardige en billijke manier dient te behandelen en helpen indien deze problemen ervaren ten gevolge van intense stresssituaties102. Ruimer, de professionele relaties tussen alle personeelsleden onderling moeten gebaseerd zijn op ‘wederzijds respect, solidariteit, ploeggeest, zelfdiscipline, loyauteit en billijkheid, en dit onafhankelijk van het ambt, de taak, de graad, het actuele statuut of het statuut van oorsprong, van het zogenaamde ras, de huidskleur, de afstamming, de nationale herkomst, het geslacht of de seksuele geaardheid, de burgerlijke stand, de geboorte, het patrimonium, de leeftijd, de taal, de religieuze of filosofische overtuigingen, de gezondheid, de handicap of de fysieke kenmerken’103. Ongeacht de inspanningen die reeds werden geleverd, benadrukt dit contrast op zijn minst dat er nog meer initiatieven moeten worden ondernomen om de deontologie om te zetten in de realiteit. Er is meer nodig dan een code die bijna uitsluitend vanuit een moraliserende en vermanende invalshoek wordt gehanteerd als er sprake is van inbreuken of plichtsverzuim (P. Spaens, persoonlijke communicatie, 2 mei 2012). Vooraleer het nuttig is structurele aanpassingen door te voeren - hierop is de volgende aanbeveling gebaseerd moet er een cultuurs- en mentaliteitsverandering komen waarbij politiebeamten - ruimer, alle hulpverleners - weten én voelen dat het geen schande is om het moeilijk te hebben in bepaalde situaties, dat men bij collega’s terecht kan zonder hiervoor te worden beoordeeld en veroordeeld. Er dient een culturele omwenteling tot stand te komen met focus op het fysieke en psychische welzijn en welbevinden van alle korpsleden. Naast debriefings, die voor heel wat hulpverleners belangrijk zijn voor de verwerking van een ramp en die eerder van structurele aard zijn, moet de allereerste opvang intern op de werkvloer - door collega’s en de leidinggevenden - worden gegarandeerd. Er moet plaats, tijd en middelen worden vrijgemaakt voor informele opvolging door collega’s voor collega’s. Indien men het gevoel heeft binnen het korps met zijn problemen terecht te kunnen, kan het zijn dat in een aantal gevallen de nood aan externe hulp wegvalt. In de lijn van de O.N.V.E.E.- en R.E.I.M.S.101
Koninklijk Besluit van 10 mei 2006 houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten,
Belgisch Staatsblad, 30 mei 2006. 102
Idem, artikel 9 en artikel 10.
103
Idem, artikel 14.
123
principes104, leidt deze ‘culturele switch’ tot Onmiddellijke – het eigen korps kan meteen ingrijpen - en Eenvoudige - er moeten geen externen worden ingeschakeld – ondersteuning en Erkenning door het gehele korps wat de verwerking van de ramp bevordert. Het is pas wanneer de organisatie en haar verantwoordelijken op die wijze omgaan met “het menselijk kapitaal” waarover zij beschikt, dit ook naar waarde wordt geschat. 2.2. Debriefings voor hulpverleners De volgende aanbeveling is van structurele aard en zorgt voor een fundamentele verandering in de manier waarop debriefings voor hulpverleners worden georganiseerd. Er zou onderscheid moeten worden gemaakt tussen drie soorten debriefings. Ten eerste, om zowel aan de behoeften van de korpsleden als de korpschef tegemoet te komen, kan een debriefing worden georganiseerd met alle hulpverleners van alle rangen tezamen. Tijdens die samenkomst kan de korpschef zijn steun betuigen en iedereen aanspreken, de ondernomen acties kunnen worden besproken, de handelingen van het volledige korps kunnen worden geëvalueerd en er kan uitleg worden gegeven over waar men terecht kan als men verdere ondersteuning nodig heeft. Ten tweede kunnen de hulpverleners in kleinere groepjes worden onderverdeeld - naargelang de taken die men vervulde bij de hulpverleningsacties of naargelang de rang – waar ze de kans krijgen te praten over de ramp. Zij die zich belemmerd voelden in grote groep kunnen dan hun ervaringen delen. Ten slotte kunnen zij die dit wensen bij een externe persoon langs gaan en eventueel een vervolgafspraak maken. Een andere moeilijkheid indien men deze aanbeveling wil doorvoeren, is dat men niet mag vervallen in het organiseren van ‘verplichte’ debriefings, dat men geen hulp mag en kan opdringen. Uiteindelijk moet men steeds vertrekken vanuit het welzijn van het individu en als dit betekent dat iemand geen hulp wil, dan moet dit worden gerespecteerd. Het blijft zorg op maat.
3. AANBEVELINGEN MET BETREKKING TOT ONDERSTEUNING VOOR SLACHTOFFER VAN WATEROVERLAST Naast de algemene behoeften die bij alle groepen slachtoffers van de drie rampen naar voren kwamen, werden de slachtoffers van de wateroverlast in Geraardsbergen geconfronteerd met een aantal specifieke problemen en noden, namelijk de behoefte aan 104
Zie deel I punt 6. Leidende principes binnen de nafase: O.N.V.E.E. en R.E.I.M.S.
124
informatie over wat men kan verwachten, de behoefte aan elektriciteit – indien elektriciteit wordt voorzien, kan men het water blijven wegpompen en informatiekanalen raadplegen en de nood aan vlugge ondersteuning bij de opkuiswerkzaamheden. Om aan deze behoeften tegemoet te komen, worden hieronder een aantal aanbevelingen geformuleerd. 3.1. Elektriciteit Zoals reeds vermeld, uitten een aantal slachtoffers van de overstromingen in Geraardsbergen behoefte aan informatie over wat ze konden verwachten, welk peil het water nog zou bereiken, hoe lang de wateroverlast nog zou aanslepen… Na doorvragen bleek dat deze informatie wel ter beschikking werd gesteld aan de bevolking - via allerlei websites en televisie – maar dat ze wegens de stroompanne niet kon worden geraadpleegd. Daarnaast bleken de getroffenen - door het uitvallen van de elektriciteit - niet langer in staat om pompen te gebruiken en de schade in te tomen. Een aantal slachtoffers getuigden dat de echte moeilijkheden toen begonnen. Het achterliggende probleem dat moet worden aangepakt, is het uitvallen van de elektriciteit. In plaats van het ontwikkelen van nieuwe, vaak dure en hoogtechnologische communicatiemiddelen, dienen de overheden te investeren in de aankoop van generatoren. Deze kunnen eventueel door de lokale brandweer worden beheerd en ingezet op het moment dat de stroom wegvalt. Zo kunnen de getroffenen blijven pompen, wordt de schade aan de woning binnen de perken gehouden en kunnen de slachtoffers continu via een zonet besproken IAC op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken. 3.2. Ondersteuning bij opkuiswerkzaamheden Een andere behoefte die de getroffenen van de overstromingen in Geraarsbergen rapporteerden was vlugge ondersteuning en hulp bij de opkuiswerkzaamheden na de wateroverlast. Bij rampen die gepaard gaan met grote hoeveelheden afval, kapotte toestellen en vernielde infrastructuren - overstromingen maken daar zeker deel van uit - is het aangeraden de lokale vuilnisophaaldienst vanaf het begin op te nemen als actor binnen de zonet besproken veiligheidscellen105. Vanaf het begin kan de vuilnisophaaldienst zorgen voor de distributie van afvalcontainers en ondersteuning bij de schoonmaak van openbare plaatsen.
105
Zie deel IV punt 1.1. Alomvattende, correcte en tijdige informatie.
125
4. BESLUIT In deel IV werden een aantal aanbevelingen aan het beleid geformuleerd met als doel de ondersteuning tijdens de nafase voor slachtoffers van rampen te optimaliseren. Voor directe slachtoffers en nabestaanden werd het belang benadrukt van lotgenotencontacten en tijdige, correcte en alomvattende informatie die via een centraal informatiepunt wordt verstrekt en waar de actoren van zowel de acute fase als de nafase toe bijdragen. Als de slachtoffers tijdig worden geïnformeerd over waar ze terecht kunnen, zullen hun emotionele en juridische behoeften ook vlugger worden ingevuld. Met andere woorden, de andere behoeften staan of vallen doorgaans met correcte en tijdige informatie. Op niveau van hulpverleners werd gepleit voor enerzijds een cultuursverandering binnen het korps gecombineerd met structureel georganiseerde debriefings voor alle hulpverleners die tijdens de hulpverleningsacties na rampen actief zijn. De overstromingen in Geraardsbergen hebben aangetoond dat er financiële middelen moeten worden vrijgemaakt voor de aankoop van generatoren door brandweerkorpsen in overstromingsgebieden - zodanig dat de getroffenen zich blijvend kunnen informeren en water kunnen wegpompen – en ondersteuning tijdens de opkuiswerkzaamheden.
126
DEEL V: EINDCONCLUSIES In deel V wordt een synthese weergegeven van de belangrijkste conclusies van het onderzoek, om daarna vanuit de resultaten te kijken naar de betekenis van dit onderzoek naar de toekomst toe.
1. SAMENVATTEND Het opzet van dit onderzoek bestond erin een evaluatie te maken van het bestaande Belgische hulpverleningsaanbod voor slachtoffers van rampen. Daartoe werden twee onderzoeksvragen geformuleerd.
De eerste onderzoeksvraag van dit onderzoek luidde als volgt: ‘welk aanbod is er momenteel voor handen in België om tegemoet te komen aan de verschillende noden en behoeften (psychosociaal, materieel, financieel, juridisch… ) tijdens de nafase inzake zorg van de slachtoffers van rampen?’ Er blijkt een groot en divers aanbod aan diensten en instanties te bestaan, de ene al toegankelijker en meer toegespitst op specifieke aspecten van de ondersteuning en zorg dan de andere. De moeilijkheid - die kan bijdragen tot secundaire victimisatie en belemmering van het reeds zware verwerkingsproces van rampslachtoffers - bevindt zich vooral in de versnippering op verschillende niveaus van deze diensten. Tussen bevoegdheidsniveaus zien we diensten die op federaal niveau functioneren, terwijl andere op provinciaal of lokaal niveau georganiseerd zijn. Binnen het federaal bevoegdheidsniveau hebben verschillende overheidsdiensten – de FOD Binnenlandse Zaken, de FOD Justitie, de FOD Volksgezondheid – verschillende verantwoordelijkheden, zijnde bejegening door politie, slachtofferonthaal door het parket en hulp door slachtofferhulp, en bieden ze verschillende soorten hulp naar rampslachtoffers toe. Ten slotte hebben sommige diensten, denk bijvoorbeeld aan slachtofferhulp, een andere organisatie en ontwikkeling doorlopen in het Waalse gewest, wat bij taalgrensoverschreidende rampen verwarring en onduidelijkheid kan veroorzaken.
127
De uitdaging situeert zich hoofdzakelijk in de uitwerking van samenwerkingsverbanden106 – tussen alle actoren die een rol spelen tijdens de acute fase én de nafase - en doorverwijzingsmogelijkheden tussen deze diensten, zodanig dat rampslachtoffers hiervan kunnen worden geïnformeerd en, indien ze dit wensen hun particuliere traject kunnen doorlopen.
Voor de tweede onderzoeksvraag, namelijk ‘welke noden en behoeften hebben slachtoffers van een ramp?’ werden semi-gestructureerde interviews afgenomen van hulpverleners, nabestaanden en directe slachtoffers van de gasexplosie in Gellingen, de treinramp in Buizingen en de overstromingen in Geraardsbergen. Uit de slachtofferbevraging kwamen heel wat behoeften naar voren die – los van hun particuliere invulling door ieder slachtoffer – werden onderverdeeld in informatie, emotionele, praktische, juridische, financiële en medische behoeften. Vanuit deze behoeften werden een aantal aanbevelingen geformuleerd met als doel de opvang en ondersteuning van slachtoffers tijdens de nafase na rampen
te
optimaliseren.
Naast
de
organisatie
van
lotgenotencontacten,
een
cultuursverandering gecombineerd met structureel uitgebouwde debriefings voor hulpverleners en het voorzien van generatoren in overstromingsgebieden gecombineerd met ondersteuning tijdens opkuiswerkzaamheden bij wateroverlast, dient een centraal informatiepunt te worden opgericht waarin alle relevante actoren – zowel van de acute fase als de nafase – een rol toebedeeld krijgen. De hulpverleners in dit centraal informatiepunt dienen in de eerste plaats in te spelen op de particuliere vragen van de slachtoffers, dienen hen wegwijs te maken in het juridische kluwen en moeten hen – indien de slachtoffers dit wensen - voorzien van een lijst met diensten waar men terecht kan voor emotionele ondersteuning, praktische ondersteuning en financiële hulp.
106
De FOD Justitie heeft reeds samenwerkingsverbanden met de verschillende gewesten voor wat de
ondersteuning
voor
slachtoffers
van
criminele
feiten
betreft.
Het
kan
interessant
zijn
deze
samenwerkingsverbanden uit te breiden zodanig dat ook rampslachtoffers in de doelgroep worden opgenomen.
128
2. NAAR DE TOEKOMST TOE… Ten slotte zullen we nog even aandacht besteden aan de betekenis van dit onderzoek naar de toekomst toe. We staan stil bij de methodologische tekorten van voorliggend rapport en benadrukken inhoudelijke lacunes. 2.1. Methodologische tekorten: representativiteit Gezien het beperkte tijdskader van zes maanden voor dit onderzoek en de moeilijkheden om contactgegevens van slachtoffers te verkrijgen, hebben we slechts een beperkt aantal slachtoffers kunnen bevragen wat de vraag naar de representativiteit van de resultaten doet rijzen. Niettegenstaande bieden de resultaten, ongeacht deze tekortkoming en mede door het feit dat we tot op bepaalde hoogte een saturatiepunt hadden bereikt, een duidelijke indicatie van de behoeften van rampslachtoffers waardoor ze zeker waardevol zijn. 2.2. Inhoudelijke tekorten en mogelijkheden: “kleine ramp” en zelfredzaamheid Er zijn een aantal inhoudelijke beperkingen waarmee rekening moet worden gehouden. Zo is er bij de selectie van de rampen geen aandacht gegeven aan “kleinschalige rampen” die minder media-aandacht kregen zoals bijvoorbeeld de brand in het rusthuis in Melle op 6 augustus 2009. Ondanks het feit dat dit soort ramp niet in de selectie is opgenomen, mag een goede en respectvolle bejegening, opvang en zorg tijdens de nafase niet uit het oog worden verloren. De behoefte aan privacy en rust107 en de behoefte aan ondersteuning door het sociale netwerk108 die uit de resultaten naar voren kwam, toont aan dat niet alle rampslachtoffers professionele begeleiding nodig hebben. Enerzijds onderbouwt dit het belang van zorg op maat, van ondersteuning die steeds is afgestemd op de specifieke en particuliere behoeften van het slachtoffer. Anderzijds brengt dit een andere factor aan het licht – een factor die in dit rapport relatief onderbelicht gebleven is - namelijk de weerbaarheid en zelfredzaamheid van rampslachtoffers, de capaciteit om ondanks de ernst van de ramp, de situatie op eigen kracht te boven te komen.
107
Deel III punt 3.2.1.5. Behoefte aan privacy en rust.
108
Deel III punt 3.2.1.1. Behoefte aan ondersteuning door het sociale netwerk.
129
REFERENTIELIJST WETGEVING Decreet van 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk, Belgisch Staatblad, 17 februari 1998. Decreet van 15 december 1998 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 7 april 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 13 juli 1999 Decreet van 18 juli 2001 betreffende de hulpverlening aan rechtsonderhorigen, Belgisch Staatsblad, 15 augustus 2001 Kaderwet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. KB van 23 juni 1971 betreffende
de organisatie van de opdrachten van de civiele
bescherming en coördinatie van de operaties bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en schadegevallen, Belgische Staatsblad, 24 juli 1971. KB van 17 oktober 1991 betreffende de wijziging van het K.B. van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moet worden nageleefd, Belgisch Staatsblad, 6 december 1991. KB van 5 juli 1994 betreffende de oprichting van een nationale raad voor dringende geneeskundige hulpverlening. KB van 10 augustus 1998 betreffende de oprichting van de Commissie voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening, Belgisch Staatsblad, 2 september 1998. KB van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, Belgisch Staatsblad, 12 oktober 2001.
130
KB van 31 januari 2003 tot vaststelling van het noodplan voor crisisgebeurtenissen en situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen, Belgisch Staatsblad, 21 februari 2003, blz. 8619 – 8626. KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen, Belgisch Staatsblad, 15 maart 2006, blz. 15407 – 15414. KB van 28 februari 2007 betreffende de afbakening van de risicozones bedoeld in artikel 687 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, Belgisch Staatsblad, 23 maart 2007, blz. 16332 - 16335. Ministeriële omzendbrief van 5 november 1971 betreffende de organisatie van de opdrachten van de civiele bescherming en coördinatie van de operaties bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en ongevallen. Ministeriële omzendbrief NPU-1 betreffende de nood- en interventieplannen, Belgisch Staatsblad, 10 januari 2007, blz. 882 – 898. Ministeriële omzendbrief NPU-4 betreffende de disciplines, Belgisch Staatsblad, 9 september 2009, blz. 61535- 61557. Ministeriële Omzendbrief PLP 10 van 9 oktober 2001 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, Belgisch Staatsblad, 16 oktober 2001 Ministeriële omzendbrief GPI 19 van 6 mei 2002 betreffende de functie, bevoegdheden en opdrachten van politieassistenten, Belgisch Staatsblad, 11 juni 2002. Omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, Belgisch Staatsblad, 5 juni 2007. Protocolakkoord van 5 juni 2009 tussen de Staat en de Duitstalige Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 15 juli 2009 Protocolakkoord van 5 juni 2009 tussen de Staat, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 15 juli 2009
131
Protocolakkoord van 5 juni 2009, tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap,
de
Franse
Gemeenschapscommissie
en
de
Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie inzake slachtofferzorg, Belgisch Staatsblad, 15 juli 2009 Wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering. Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Belgisch Staatsblad, 22 december 1992. Wet van 13 november 2011 betreffende de vergoeding van lichamelijke en morele schade ingevolge een technologisch ongeval, Belgisch Staatsblad, 24 februari 2012. LITERATUUR Aertsen, I. (2001). De ontwikkeling van een slachtoffergerichte aanpak in het forensische welzijnswerk . In M.Bouverne- De Bie, K. Kloeck, W. Meyvis, R. Roose, & J. Vanacker (Eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk. (pp. 483-504). Gent: Academia Press. Algemene
Directie
Crisiscentrum.
(2007).
Leidraad
Crisiscommunicatie.
http://www.crisis.ibz.be/documents/downloads/guide_crisiscomm_NL.pdf . Algemene Directie Crisiscentrum. (2011). Treinongeval 15.02.2010. (inter)nationale (pers)belangstelling. Allaert, E. (2011). Psychosociale zorg bij noodsituaties. Assur Info (2005). De natuurrampendekking. Assur Info (2012). Nieuwe schaderegeling voor slachtoffers in uitzonderlijke schadegevallen. 8 maart 2012, bijlage bij nr. 9. Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen. (1995). Het Belgisch model van de "arbeidsongevallenverzekering". Een uitzonderlijke samenloop van belangen. Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen. (2008). Vier jaar na Ghislenghien: Assuralia stelt de stand van vergoedingen op…en zet zich in voor de slachtoffers
van
rampen.
http://www.assuralia.be/fileadmin/content/documents/persberichten/080728_NL.pdf
132
Assuralia
Beroepsvereniging
Basisinformatie
van
Verzekeringsondernemingen.
Autoverzekering.
Aanvullende
(2010a).
Auto.
verzekeringen.
PrFont34Bin0BinSub0Frac0Def1Margin0Margin0Jc1Indent1440Lim0Lim1http://www.assural ia.be/index.php?id=194&L=0&tx_ttnews[tt_news]=202&cHash=22de7cb4501940cf3eadbc24 3b8cf9d9 . Assuralia
Beroepsvereniging
Basisinformatie
van
Verzekeringsondernemingen.
Autoverzekering.
De
verplichte
BA
(2010b).
Auto.
Autoverzekering.
http://www.assuralia.be/index.php?id=196&L=0&tx_ttnews%5btt_news%5d=1332&cHash= 62206dfda3abdedb4fb32b2832251b75. Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen. (2010c). Brand en diefstal. Basisinformatie
brand-
en
diefstalverzekering.
http://www.assuralia.be/index.php?id=206&L=0&tx_ttnews%5btt_news%5d=972&cHash=2 c0b703be3933afd4547236d7c8bbd5b . Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen. (2010d). Brand en diefstal. Veel
gestelde
vragen
brand-
en
diefstalverzekering.
http://www.assuralia.be/index.php?id=184&L=0&tx_ttnews%5Btt_news%5D=910 . Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen. (2010e). Brand en diefstal. Veel gestelde vragen brand- en diefstalverzekering. Kunnen wij geen brandverzekering krijgen
als
we
bouwen
in
een
overstromingsgebied?
http://www.assuralia.be/index.php?id=184&L=0&tx_ttnews[tt_news]=1869&cHash=ea6ae3 8a81e89a8216b7a9025ae64539 Assuralia
Beroepsvereniging
Basisinformatie
van
Verzekeringsondernemingen. levensverzekering.
(2010f).
Leven.
Overlijden.
PrFont34Bin0BinSub0Frac0Def1Margin0Margin0Jc1Indent1440Lim0Lim1http://www.assural ia.be/index.php?id=214&L=0&tx_ttnews[tt_news]=1283&cHash=e3ead82ec64022f6066163 94d2da25de .
133
Assuralia
Beroepsvereniging
Rechtsbijstandsverzekering.
van
Verzekeringsondernemingen.
Basisinformatie
(2010g).
rechtsbijstandsverzekering.
http://www.assuralia.be/index.php?id=216&L=0 Assuralia Beroepsvereniging voor Verzekeringsondernemingen. (2010h). Veel gestelde vragen
aansprakelijkheidsverzekering.
http://www.assuralia.be/index.php?id=189&L=0&tx_ttnews[tt_news]=898 Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen.(2012a). De Brandverzekering. Dekt veel meer dan alleen brand. Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen. (2012a). Noodweer zomer 2011: 57.862 verzekerden ontvingen gemiddeld 2.810 euro van de verzekeraars. http://www.assuralia.be/index.php?id=351&L=0&tx_ttnews[tt_news]=2179&cHash=133ea7 7b8ac3ccfe2f9787e13723b0c0 Assuralia Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen. (2012b). Over Assuralia; opdracht. http://www.assuralia.be/index.php?id=375&L=0&tx_ttnews%5btt_news%5d=593&cHash=6f 9ae686b3d8bd2a86c20a876ec8bc3f . Assuralia
Beroepsvereniging
voor
Verzekeringsondernemingen.
(2012c).
Rechtsbijstandsverzekering. Om uw rechten te doen gelden en te vrijwaren. Belga.
(2005).
Concrete
maatregelen
voor
mensen
met
zware
brandwonden.
http://www.brandwonden.be/data/File/pdf/concrete-maatregelen-voor-mensen-metzware-brandwonden.pdf Belgische
Brandwondenstichting.
(2012a).
Inleiding.
http://www.brandwonden.be/index.php/inleiding-brandwondenzorg/nl/ Belgische
Brandwondenstichting.
(2012b).
Juridisch
advies
vor
slachtoffers
brandwonden. http://www.brandwonden.be/index.php/juridischedienst/nl/
134
van
Belgische
Federale
Overheidsdiensten.
(2010a).
Het
rampenfonds.
http://www.belgium.be/nl/huisvesting/huisvestingsproblemen/natuurrampen/rampenfonds /. Belgische
Federale
Overheidsdiensten.
(2010b).
OCMW.
http://www.belgium.be/nl/familie/sociale_steun/ocmw/ . Belgische Federale Overheidsdiensten. (2011). Hulp aan de slachtoffers van de gasramp in Gellingen. http://justitie.belgium.be/nl/nieuws/persberichten/news_pers_2008-05-31.jsp Bernaerts, E. (2010). Nazorg bij collectieve noodsituaties, nader bekeken. Braaksma, W. (2007). Victimologie: de leer van het slachtofferschap. Asega, 26, 5-8. Bryant, R., A. (2011). Is peritraumatic dissociation always pathological. DSM and beyond. In P. F. Dell & J. A. O'Neill (Eds.), Dissociation and the dissociative disorders (pp. 185-195). CAW
Federatie.
(2012).
Diensten
Slachtofferhulp.
http://www.caw.be/slachtofferhulp/tabid/274/Default.aspx . CAW's Oost-Vlaanderen. (2008). Externe omgevingsanalyse: structurele knelpunten en tekorten
ACAW's
in
Oost-Vlaanderen.
http://www.cawvisserij.be/teksten/Signalen_regionale_omgevingsanalyse_acaw_ovl.pdf . Coördinatie- en crisiscentrum van de regering. (2012). Noodplanning op provinciaal niveau. http://www.crisis.ibz.be/index.php?option=com_content&task=view&id=189&Itemid=145&l ang=dutch . Croix-Rouge de Belgique. (2010). Service d'intervention psychosociale urgente (Sisu). Brussel, Sondag- Thull, D. De
Bens,
M.
(2007).
Wonen
bij
OCMW
Antwerpen.
http://www.ocmw.antwerpen.be/intro.htm . De Morgen. (2005). Demotte belooft concrete maatregelen voor mensen met zware brandwonden.
http://www.brandwonden.be/data/File/pdf/demotte-belooft-concrete-
maatregelen-voor-mensen-met-zware-brandwonden.pdf 135
De
Morgen.
(2010).
18
doden
en
162
gewonden
na
treinramp
Halle.
http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1067619/2010/02/15/18doden-en-162-gewonden-na-treinramp-Halle.dhtml De
Redactie.
(2010a).
Civiele
Bescherming
blijft
water
wegpompen.
http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.908704 . De
Redactie.
(2010b).
Nog
nooit
meegemaakt
in
20
jaar
tijd.
http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/regio/oostvlaanderen/1.904238 . De
Redactie.
(2012).
Vernietigend
rapport
over
treinramp
in
Buizingen.
http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/regio/vlaamsbrabant/120505_BuizingenRapport De Roo, A. (2005). Voordracht Crisiscentrum. De Soir, E. (2007). Preventie, aanpak en nazorg van psychotrauma in België. De
Soir,
E.
(2008).
Uitbouw
FiST
Netwerk
en
Eekhoornproject
APS.
http://www.fist.be/brochures/15jaar_FiST_brief_dienstchefs.pdf . De Soir, E. (2009). Psychosociale zorg binnen de noodplanning. De Soir, E. et al. (2011). A Phenomenological Analysis of Disaster-Related Experiences in Fire and Emergency Medical Services Personnel. De
Standaard.
(2005).
Brandwonde
is
levenslang,
http://www.brandwonden.be/data/File/pdf/brandwonde-is-levenslang.pdf De Standaard. (2012a). Fluxys betaalt 10 miljoen aan slachtoffers Ghislenghien. http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=KE3LMPP6 De
Standaard.
(2012b).
NMBS
veroordeeld
tot
schadevergoeding.
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=F93M913L De
Tijd.
(2005a).
Meer
steun
voor
zwaarverbranden.
http://www.brandwonden.be/data/File/pdf/meer-steun-voor-zwaarverbranden.pdf
136
De
Tijd.
(2005b).
Schade
ramp
Gellingen
nog
onduidelijk.
http://www.brandwonden.be/data/File/pdf/schade-ramp-gellingen-nog-onduidelijk.pdf Deglas, C. (2005). Rampen in België. Tielt: Lannoo. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken (2008). Noodplanning en crisisbeheer in België. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. (2009a). Algemene rampen: zo wordt uw dossier
sneller
afgehandeld.
http://www.securite-
civile.be/LinkClick.aspx?fileticket=41NzJ8RCOeU%3d&tabid=147&language=fr-BE Federale
Overheidsdienst
Binnenlandse
natuurverschijnsel
Zaken.
(2009b).
als
Erkenning
algemene
van
een ramp.
http://jaarverslag2009.ibz.be/default.aspx?PageId=846 Federale
Overheidsdienst
Justitie.
(2007).
Slachtofferonthaal.
http://www.wegcode.be/pdf/brochures/slachtofferonthaal-2007.pdf . Federale
Overheidsdienst
Justitie.
(2008).
Traject
van
een
slachtoffer.
http://www.droitsdesvictimes.just.fgov.be/site/victimeNl/images/Nl_36.pdf . Federale
Overheidsdienst
Justitie.
(2009).
U
bent
slachtoffer.
http://justitie.belgium.be/nl/binaries/U%20BENT%20SLACHTOFFER_tcm265-138476.pdf Federale
Overheidsdienst
Justitie.
(2011a).
De
Justitiehuizen.
http://justice.belgium.be/fr/binaries/justitiehuizen_tcm421-157368.pdf Federale
Overheidsdienst
Justitie.
(2011b).
Slachtofferonthaal:
de
Justitiehuizen.
http://justitie.belgium.be/nl/binaries/slachtofferonthaal_tcm265-138449.pdf Federale Overheidsdienst Volksgezondheid (2006). Draaiboek Psychosociaal Interventieplan (PSIP). Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. (2012).
Actoren.
137
http://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/CrisisManagement/Participants/Actors/i ndex.htm?fodnlang=nl#ZKH Federale Politie. (2012). De directie van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk. http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgs_dsw_nl.php. Gazet van Antwerpen. (2011). Veel hulpzoekenden bij Tele-Onthaal na drama Pukkelpop. http://www.gva.be/nieuws/binnenland/aid1071852/veel-hulpzoekenden-bij-tele-onthaalna-drama-pukkelpop-2.aspx Geerts,
J.
(2011).
Het
begrip
administratieve
overheid.
http://johangeerts.wordpress.com/2011/01/27/het-begrip-administratieve-overheid/ Gersons, B., Carlier, I., and Ijzermans, J. (2000). 'In de spiegel der emoties'. Onvoorziene langetermijngevolgen van de Bijlmervliegramp. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 55, 876-888. Gijsenbergh, F. (2012). Principes van Rampengeneeskunde. http://www.brevet-acutegeneeskunde.be/DOCUMENTEN/Gijsenbergh%20-%20Rampengeneeskunde%20BAG.pdf Gilles, B. (2012). Het nazorgtraject. http://www.brandwonden.be/data/File/pdf/abstractnazorgtraject-gilles.pdf . Havenaar, J. M. and Bromet, E. J. (2003). De psychiatrische gevolgen van rampen. Een overzicht van de epidemiologische literatuur. Tijdschrift voor Psychiatrie, 45, 367-376. Helsloot, I. (2009). De veiligheidsketen. In E.R.Muller, U. Rosenthal, I. Helsloot, & E. R. G. Van Dijkma (Eds.), Crisis: studies over crisis en crisisbeheersing (pp. 299-326). Deventer: Kluwer. Het Laatste Nieuws. (2011). Pukkelpop-jongeren zoeken hulp bij Tele-Onthaal. http://www.hln.be/hln/nl/1313/Muziek/article/detail/1308287/2011/08/23/Pukkelpopjongeren-zoeken-hulp-bij-Tele-Onthaal.dhtml Het
Nieuwsblad.
(2005).
Overheid
moet
brandwondenpatiënten
beter
steunen.
http://www.brandwonden.be/data/File/pdf/overheid-moet-brandwondenpatienten-betersteunen.pdf
138
Het
Nieuwsblad.
(2011).
Rampenplan
afgekondigd
in
Geraardsbergen.
http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20110113_005 . Het Parket. (2011). Ongeval in Buizingen. Tussen urgentie en geschillen. De rol van het parket, de onderzoeksrechter en het arbeidsauditoraat. Jacquemin, D. (2007). BABI 20 Years Anniversary Celebration. Historiek (1987 - 2007). http://www.brandwonden.be/index.php/babi_home/nl/ . Jonas, D. (2005). Ghislenghien July 30th 2004. Kleber, R. J. and Mittendorf, C. (2000). Opvang na schokkende gebeurtenissen. Stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 889-904. Le Roy, A. (2007). Slachtofferzorg bij rampen: coördinatie en netwerkvorming (Justitie en Binnenlandse Zaken). Lemonne, A., Van, Van Camp, T., & Vanfraechem, I. (2007). Onderzoek met betrekking tot de evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van inbreuken . Liebregts, J. (2006). De ketenbenadering. In W.Stol, J. Rijpma, C. Tielenburg, H. Veenhuysen, & T. Abbas (Eds.), Basisboek integrale veiligheid (pp. 60-70). Coutinho. Lust, S. & Luypaers, P. (2006). Rampen, noodsituaties, crisis (…). Voorkoming, beheersing en bestrijding; bevoegdheden, verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden. Brugge: Die Keure. Maertens, M.-C., Carton, D., & Le Roy, A. (2006). Coördinatiecel voor Informatie en Slachtofferonthaal voor de slachtoffers van Gellingen. Minister van Binnenlandse Zaken Turtelboom. (2010). De Werking van de hulpdiensten na de
treinramp
in
Buizingen.
http://www.micheldoomst.be/index.php/md/actualiteit_detail/de_werking_van_de_hulpdi ensten_na_de_treinramp_in_buizingen/ . Mortelmans, D. (2007a). Interviewen. In Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden (pp. 207-268). 139
Mortelmans, D. (2007b). Wat is kwalitatief onderzoek? In Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden (pp. 13-28). Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid. (2011). Aanbevelingen van het Nationaal Forum voor
Slachtofferbeleid.
http://users.telenet.be/ACODPCB-
2/Brochures/Brochures%20Justitie/aanbevelingen%20slachtofferbeleid.pdf . OCMW Gent. (2011). Noodwoningen. http://www.ocmw-leuven.be/Doorgangswoning . OCMW Leuven. (2011). Doorgangswoning. http://www.ocmw-leuven.be/Doorgangswoning . Oscare vzw. (2011). Nazorg- en onderzoekscentrum voor brandwonden en littekens. http://www.oscare.be/ Pieters, P. (2006). Burgemeester, gouverneur, minister: de tussenkomst van de (hogere) bestuurlijke overheden bij verstoring van de openbare orde. Panopticon, 2006, 2, pp. 92-97. Post, B. (2002). Rampspoed. Geneeskundige hulpverlening bij rampen in België, Duitsland en Nederland. Nijmegen: ITS. Regelbrugge, M. (2001). Forensische hulp- en dienstverlening als sociale praktijk. In M.Bouverne- De Bie, K. Kloeck, W. Meyvis, R. Roose, & J. Vanacker (Eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk (pp. 457-479). Gent: Academia Press. RIZIV. (2007). Het RIZIV in de kijker: rol, partners en ambitie. Brussel: Enschedé / Van Muysewinkel. RIZIV.
(2010).
Opdrachten
van
het
RIZIV.
http://www.riziv.be/presentation/nl/missions/index.htm Rode
Kruis
Antwerpen.
(2012).
Wat
doen
DSI-hulpverleners?
http://provincie-
antwerpen.rodekruis.be/eCache/RED/36/797.html Rode
Kruis
Vlaanderen.
(2011).
Hulp
http://www.rodekruis.be/NL/Activiteiten/Rampen/SocialeHulp/ . Rode Kruis- Vlaanderen (2009). Jaarverslag 2009 Rode Kruis- Vaanderen.
140
bij
rampen.
Rosenthal, U. (2009). Crises en crisismanagement. In E.R.Muller, U. Rosenthal, I. Helsloot, & E. R. G. Van Dijkma (Eds.), ( Kluwer). Safety Solutions Consultants BV. (2010). Hoge druk gasleiding ramp. Stad Geraardsbergen. (2011a). Aanpak wateroverlast: stand van zaken november 2011. http://www.geraardsbergen.be/content/content/record.php?ID=3138 Stad
Geraardsbergen.
(2011b).
Info
voor
slachtoffers
wateroverlast.
http://www.geraardsbergen.be/content/content/record.php?ID=2937 Stad Kortrijk. (2011). PSH. http://www.kortrijk.be/node/1818 . Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. (2012a). Als je slachtoffer wordt van een schokkende gebeurtenis. http://www.caw.be/LinkClick.aspx?fileticket=4A732B396836416559516B3D&tabid=274&sta ts=false . Steunpunt
Algemeen
Welzijnswerk.
(2012b).
Over
het
steunpunt;
is.
http://saw.communitysoft.com/over_het_steunpunt/is . Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. (2012c). Welzijn en Justitie: het Forensisch Welzijnswerk. http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-BE/4903/default.aspx Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. (2005). Draaiboek samenwerking bij rampen Antwerpen, Berchem. Tele-Onthaal. (2011). Tele-Onthaal. Praten is de
eerste stap.
http://www.tele-
onthaal.be/nl/welkom/ Tielt-Winge. (2010). Monodisciplinair Interventieplan Discipline 5 - Informatie Gemeente Tielt-Winge. Van Camp, T. & Lemonne, A. (2005). Critical reflection on the development of restorative justice
and
victim
policy
in
Belgium
http://nicc.fgov.be/upload/files/ODcriminologie/politiquealegarddesvictimes/Van%20Camp _2005_critical%20reflexion%20on%20the%20development.pdf . 141
.
Van Camp, T. and Rubbens, A. (2005). Tien jaar slachtofferbeleid in België: stand van zaken en kritische reflectie. Panopticon. Van Dale (2005). Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14 [Computer software]. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie BV. Van der Velden, P. G. (2008). Gebruik van de GGZ na rampen. Psychologie & Gezondheid, 36, 153-159. Van der Velden, P. G., Eland, J., & Kleber, R. J. (1997). Handboek voor opvang na rampen en calamiteiten. Zalthommel. Van Duin, M. J. & Zannoni, M. (2005). Leidraad nafase. Na de ramp... Den Haag: COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Van Duin, M. (2006). Rampen en andere crises. In W.Stol, J. Rijpma, C. Tielenburg, H. Veenhuysen, & T. Abbas (Eds.), Basisboek integrale veiligheid (pp. 346-357). Coutinho. Van Duin, M. (2011). Veerkrachtige crisisbeheersing: nuchter over het bijzondere. Vanlaer, J. (2012). Het Psychosociaal Interventieplan (PSIP). Van Loey, N. (n.d.) Samenvatting van tussentijdse resultaten van een onderzoek naar posttraumatische stress klachten bij mensen met brandwonden. De slachtoffers van Gellingen vergeleken met de slachtoffers van Volendam en individuele slachtoffers. Vereniging Samenwerkende Brandwondencentra Nederland. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2011). Centra voor geestelijke gezondheidszorg. http://www.zorg-en-gezondheid.be/Zorgaanbod/Geestelijke-gezondheidszorg/Centra-voorgeestelijke-gezondheidszorg/ . Werbrouck, B. (2005). Slachtofferbejegening binnen de politie. Een vergelijking tussen de zes politiezones van het gerechtelijk arrondissement Kortrijk. Yin, R. K. (1984). Case study research: Design and methods. Newbury Park, CA: Sage
142
Zannoni, M. (2009). De nafase: van onderschatting naar gerichte voorbereiding. In E.R.Muller, U. Rosenthal, I. Helsloot, & E. R. G. Van Dijkman (Eds.), Crisis: studies over crisis en crisisbeheersing (pp. 481-503). Kluwer. Zorzi, B. & Taminiau, D. (2011). 'Buizingen' gezien vanuit Henegouwen. Getuigenis van het beheer na de acute fase.
143
BIJLAGE 1: GLOBALE TIJDSLIJN PSIP
(Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, 2006)
144
BIJLAGE 2: TOPICLIJST : stukken die door de interviewer worden verteld (): stukken die afhankelijk van de ramp moeten worden aangepast ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------INTRODUCTIE Ik ben Sharon Logie en ik doe onderzoek aan de Katholieke Hogeschool Zuid-WestVlaanderen. Hebt u er een probleem mee als ons gesprek op dictafoon wordt opgenomen? Dit dient enkel en alleen om de verwerking van het interview nadien te vergemakkelijken. Alle informatie uit dit gesprek zal strikt vertrouwelijk worden behandeld en complete anonimiteit wordt verzekerd. Ook in het eindrapport van dit onderzoek zullen geen namen worden genoemd. De bedoeling van het onderzoek is om het bestaande aanbod aan diensten tijdens de nafase voor rampslachtoffers, in dit geval (de treinramp in Buizingen), in België te toetsen aan hun behoeften en noden. Met andere woorden, beantwoordt de huidige nafase voldoende aan de noden die leven? Indien nodig, zullen aanbevelingen worden gedaan aan het beleid over hoe de nafase beter kan, welke tekorten er zijn, wat goed verloopt,… Ons gesprek zal ongeveer een uur duren. De vragen die ik u ga stellen hebben tot doel jouw behoeften op vlak van de nafase te verduidelijken en hoe de nafase volgens jou beter kan. Er zijn dus geen goede of slechte antwoorden. Het is een kans om al je ideeën, meningen en persoonlijke ervaringen omtrent de periode na de ramp te delen en de vragen zo ruim mogelijk te beantwoorden. Heb je nog vragen voor we beginnen?
VRAGEN: Welke behoeften net na de ramp? Probeer voor jezelf eens terug te keren in de tijd, naar de eerste paar dagen na (de treinbotsing). Waar je was, wat deed je,…Probeer je ook vooral goed voor de geest te halen wat je gevoelens waren op dat moment, wat volgens jou op dat moment het meest steun zou bieden, waar je het meest nood aan had.
145
Hoe ging het op dat moment met u? Kunt u uw toestand beschrijven op dat moment? Waar had je op dat moment het meeste nood aan? Kun je je nog herinneren waar je in die periode het meest behoefte aan had? Wat voor effect heeft de ramp op u gehad die eerste dagen na de treinramp? Hoe heb je de hulpverlening in die periode ervaren? Kun je je nog herinneren welke zaken je het meeste bezighielden tijdens die eerste periode? Kun je je nog herinneren op welke vlakken je het meeste ondersteuning/hulp/bijstand nodig had tijdens die periode? Waarbij had je het meeste hulp/ ondersteuning/ bijstand nodig tijdens die periode? We hebben nu wat stilgestaan bij je behoeften net na de ramp. Werd er tegemoet gekomen aan die behoeften? Werden je verwachtingen ingewilligd?
Richtvragen per thema Psychosociaal Hoe voelde je je vlak na de ramp? Hoe zat het met je psychologische toestand na de ramp? Hoe zat het met je emotionele toestand na de ramp? Heb je hulp ingeschakeld om met je gevoelens om te gaan? Wat had je nodig om met je gevoelens om te gaan? Wie had je nodig om met je gevoelens om te gaan? Op wie/wat/welke overheidsdiensten heb je vooral beroep gedaan om met bepaalde emoties en gevoelens om te gaan? Welke ondersteuning had je nodig om een bepaald verlies te verwerken? Kun je daar wat meer over vertellen? Welke begeleiding/ hulp/ ondersteuning had je nodig om met je gevoelens om te gaan? Had je psychologische begeleiding nodig? Kun je daar wat meer over vertellen? Heb je nadien het gevoel gehad dat je iemand nodig had om gewoon mee te gaan praten en te vertellen over de gebeurtenissen? Om een bepaald verlies te verwerken? Kun je daar wat meer over vertellen?
146
Medisch Hoe zat het met je medische toestand na de ramp? Hoe zat het met je lichamelijke toestand na de ramp? Heeft de ramp een effect gehad op je lichamelijke toestand? Hoe zou je die terugslag beschrijven? Welke noden heb je ervaren op medisch vlak? Welke ondersteuning heb je gekregen voor lichamelijke klachten? Op welke diensten heb je beroep gedaan voor lichamelijk klachten? Welke lichamelijke klachten heb je ervaren na de ramp? Op welke diensten heb je beroep gedaan voor je brandwonden?
Financieel Hoe zat het met je financiële toestand na de ramp? Welke noden heb je ervaren op financieel vlak? Heeft de ramp een effect gehad op uw financiële toestand? Hoe zou je dat effect beschrijven? Kunt u kort beschrijven hoe de ramp een effect heeft gehad op je financiële toestand? Welke kosten hebt u vooral ervaren ten gevolge van (de treinbotsing)?
Materieel Hoe zat het met de materiële schade ten gevolge van de ramp? Welke materiële schade heeft de ramp (aan je woning, wagen…) aangericht? Welke noden heb je ervaren op materieel vlak? Voor welke schade heb je na de ramp beroep gedaan op de verzekeringen? Welke schade heeft de ramp aangericht aan je woning/ wagen?
Juridisch Welke noden heb je ervaren op vlak van juridische ondersteuning? Heb je in die periode beroep gedaan op juridische ondersteuning?
Informatief Welke noden heb je ervaren op vlak van informatieverstrekking? Hoe werd je in die periode geïnformeerd over de stand van zaken? 147
Hoe werd ja na (de botsing) geïnformeerd?
Welke behoeften 6 maand na de ramp? Ondertussen heb ik een redelijk goed beeld van hoe u die eerste dagen na de ramp hebt ervaren. Nu wil ik u vragen om opnieuw dezelfde gedachtenoefening te doen. Maar in plaats dat je je focust op die eerste periode na het incident, wil ik je vragen een sprong vooruit in de tijd te maken. De (botsing) is ondertussen een half jaar geleden gebeurd, er is al wat tijd voorbij gegaan, het is (augustus, hartje zomer). Probeer je opnieuw voor de geest te halen hoe je je toen voelde, wat je dacht, wat je deed. Probeer je ook te herinneren hoe (de botsing) een invloed op je heeft gehad en wat de gevolgen waren. Hoe ging het op dat moment met u? Kunt u uw toestand beschrijven op dat moment? Wat waren volgens jou de grootste verschillen in behoeften net na de ramp en een half jaar erna? Welke verschillen waren er in die periode, wanneer je dit vergelijkt met de behoeften die je zonet hebt beschreven (net na de ramp)? Heb je in die periode een verschuiving waargenomen in je behoeften? Hoe heb je dat ervaren? Als je de periode net na (de treinbotsing) vergelijkt met de periode die ik zonet heb beschreven, Wat waren de grootste verschillen die je je herinnert op vlak van behoeften en noden? Waar had je 6 maand na de ramp het meeste nood aan? Kun je je nog herinneren waar je in die periode het meest behoefte aan had? Wat voor effect had de ramp na al die tijd nog op u? Hoe heb je de hulpverlening in die periode ervaren? Kun je je nog herinneren welke zaken je het meeste bezighielden tijdens die periode? Kun je je nog herinneren op welke vlakken je het meeste ondersteuning/hulp/bijstand nodig had tijdens die periode? Waarbij had je het meeste hulp/ ondersteuning/ bijstand nodig tijdens die periode? We hebben u wat stilgestaan bij je behoeften 6 maanden na de ramp. Werd er tegemoet gekomen aan die behoeften? Werden je verwachtingen ingewilligd? 148
Richtvragen per thema Psychosociaal Hoe voelde u zich in die periode? Hoe zat het met je emotionele toestand in die periode? Heb je hulp ingeschakeld om met je gevoelens om te gaan? Wat had je nodig om met je gevoelens om te gaan? Wie had je nodig om met je gevoelens om te gaan? Op wie/wat/welke overheidsdiensten heb je vooral beroep gedaan om met bepaalde emoties en gevoelens om te gaan? Welke ondersteuning had je nodig om een bepaald verlies te verwerken? Kun je daar wat meer over vertellen? Welke begeleiding/ hulp/ ondersteuning had je nodig om met je gevoelens/ emoties om te gaan? Had je psychologische begeleiding nodig? Kun je daar wat meer over vertellen? Heb je nadien het gevoel gehad dat je iemand nodig had om gewoon mee te gaan praten en te vertellen over de gebeurtenissen? Om een bepaald verlies te verwerken? Kun je daar wat meer over vertellen?
Medisch Hoe zat het met je medische toestand na de ramp? Hoe zat het met je lichamelijke toestand na de ramp? Heeft de ramp een effect gehad op uw lichamelijke toestand? Hoe zou je dat effect beschrijven? Welke noden heb je ervaren op medisch vlak? Welke ondersteuning heb je gekregen voor lichamelijke klachten? Op welke diensten heb je beroep gedaan voor lichamelijk klachten? Welke lichamelijke klachten heb ja ervaren na de ramp? Op welke diensten heb je beroep gedaan voor je brandwonden? Financieel Hoe zat het met je financiële toestand na de ramp? Welke noden heb je ervaren op financieel vlak?
149
Heeft de ramp een terugslag gehad op uw financiële toestand? Hoe zou je die terugslag beschrijven? Kunt u kort beschrijven hoe de ramp een effect heeft gehad op je financiële toestand? Welke kosten hebt u vooral ervaren ten gevolge van (de treinbotsing)?
Materieel Hoe zat het met de materiële schade ten gevolge van de ramp? Welke materiële schade heeft de ramp schade (aan je woning, wagen… ) aangericht? Welke noden heb je ervaren op materieel vlak? Voor welke schade heb je na de ramp beroep gedaan op de verzekeringen? Welke schade heeft de ramp aangericht aan je woning/ wagen?
Juridisch Welke noden heb je ervaren op vlak van juridische ondersteuning? Heb je in die periode beroep gedaan op juridische ondersteuning?
Informatief Welke noden heb je ervaren op vlak van informatieverstrekking? Hoe werd je in die periode geïnformeerd over de stand van zaken? Hoe werd ja na (de botsing) geïnformeerd?
Welke behoeften 2 jaar na de ramp? Ik heb nu een beter beeld gekregen van uw belangrijkste behoeften net na en ongeveer een half jaar na (de treinramp). Nu wil ik u vragen opnieuw die situatie voor ogen te halen en de sprong te maken naar ongeveer twee jaar na de (treinramp), in vergelijking met daarnet is dit nog niet zo lang geleden, (met andere woorden, wat zijn vandaag uw behoeften). Probeer opnieuw je gevoelens, gedachten op te roepen die je vandaag ervaart. Hoe ging het op dit moment met u? Kunt u uw huidige toestand beschrijven? Wat zijn de grootste verschillen in behoeften wanneer je de vergelijkt met behoeften die je zonet, net na en 6 maand na de ramp, hebt beschreven?
150
Welke verschillen zijn er in die periode, wanneer je dit vergelijkt met de behoeften die je zonet hebt beschreven (net na de ramp en 6 maand na de ramp)? Zie je een verschuiving in je behoeften? Hoe heb je dat ervaren? Als je de periode net na (de treinbotsing) vergelijkt met de periode die ik zonet hebt beschreven, wat zijn de grootste verschillen die je je herinnert op vlak van behoeften en noden? Waar heb je 2 jaar na de ramp het meeste nood aan? Wat voor effect heeft de ramp na al die tijd nog op u? Hoe heb je de hulpverlening in die periode ervaren? Welke zaken houden je het meeste bezig? Op welke vlakken heb je het meeste ondersteuning/hulp/bijstand nodig? Waarbij had je het meeste hulp/ ondersteuning/ bijstand nodig? We hebben u wat stilgestaan bij je behoeften op dit moment. Wordt er tegemoet gekomen aan die behoeften? Worden je verwachtingen ingewilligd?
Richtvragen per thema Psychosociaal Hoe voelde u zich in die periode? Hoe heb je met je gevoelens/emoties omgegaan? Wat had je nodig om met je gevoelens om te gaan? Wie had je nodig om met je gevoelens om te gaan? Op wie/wat/welke overheidsdiensten heb je vooral beroep gedaan om met bepaalde emoties om te gaan? Op wie/wat/welke overheidsdiensten heb je vooral beroep gedaan om met bepaalde gevoelens en emoties om te gaan? Welke ondersteuning had je nodig om een bepaald verlies te verwerken? Kun je daar wat meer over vertellen? Welke begeleiding/ hulp/ ondersteuning had je nodig om met je gevoelens/ emoties om te gaan? Had je psychologische begeleiding nodig? Kun je daar wat meer over vertellen?
151
Heb je nadien het gevoel gehad dat je iemand nodig had om gewoon mee te gaan praten en te vertellen over de gebeurtenissen? Om een bepaald verlies te verwerken? Kun je daar wat meer over vertellen?
Medisch Hoe zat het met je medische toestand na de ramp? Hoe zat het met je lichamelijke toestand na de ramp? Heeft de ramp een terugslag gehad op je lichamelijke toestand? Hoe zou je die terugslag beschrijven? Welke noden heb je ervaren op medisch vlak? Welke ondersteuning heb je gekregen voor lichamelijke klachten? Op welke diensten heb je beroep gedaan voor lichamelijk klachten? Welke lichamelijke klachten heb ja ervaren na de ramp? Op welke diensten heb je beroep gedaan voor je brandwonden?
Financieel Hoe zat het met je financiële toestand na de ramp? Welke noden heb je ervaren op financieel vlak? Heeft de ramp een effect gehad op uw financiële toestand? Hoe zou je dat effect beschrijven? Kunt u kort beschrijven hoe de ramp een effect heeft gehad op je financiële toestand? Welke kosten hebt u vooral ervaren ten gevolge van (de treinbotsing)?
Materieel Hoe zat het met de materiële schade ten gevolge van de ramp? Welke materiële schade heeft de ramp schade (aan je woning, wagen… ) aangericht? Welke noden heb je ervaren op materieel vlak? Voor welke schade heb je na de ramp beroep gedaan op de verzekeringen? Welke schade heeft de ramp aangericht aan je woning/ wagen?
Juridisch Welke noden heb je ervaren op vlak van juridische ondersteuning? Heb je in die periode beroep gedaan op juridische ondersteuning? 152
Informatief Welke noden heb je ervaren op vlak van informatieverstrekking? Hoe werd je in die periode geïnformeerd over de stand van zaken? Hoe werd ja na (de botsing) geïnformeerd?
Voordelen nafase Probeer nu heel die periode die we hebben besproken te overschouwen, dus de periode net na tot ongeveer 2 jaar na (de treinbotsing). Denk aan de hulp en ondersteuning die je doorheen die periode hebt gekregen, zowel van professionele hulpverleners, van overheidswege… Denk aan de manier waarop die hulpverlening is verlopen en probeer je voor de geest te halen waar je het meest tevreden over was, waarvan je het meest steun hebt ondervonden, wat goed is verlopen doorheen die periode. Welke positieve punten kan je aanhalen betreffende de nafase? Over welke zaken was je tevreden betreffende de nafase? Welke hulp heb je allemaal gekregen? Kun je een beschrijving geven van de zaken die volgens jou goed zijn verlopen? Waarvan heb je het meeste steun ondervonden? Aan welke behoeften is er voldaan? Kun je een voorbeeld geven van een situatie waarin je goed werd geholpen?
Nadelen nafase Nu wil ik je vragen om opnieuw de volledige periode na (de treinramp) te overschouwen. Zonet heb je beschreven wat je allemaal positief vond aan de nafase en de ondersteuning die je hebt gekregen. Probeer nu het omgekeerde te doen door na te denken over wat beter kon, waar je gebreken hebt opgemerkt, waarbij je je niet ondersteund en geholpen voelde. Welke negatieve punten kun je aanhalen betreffende de nafase. Over welke zaken was je niet tevreden op vlak van de nafase? Welke hulp heb je niet gekregen? Welke zaken zijn moeilijk verlopen? Kun je een beschrijving geven van de zaken die volgens jou minder goed zijn verlopen? Waaraan heb je het meeste nadeel ondervonden? Aan welke van je behoeften was totaal niet voldaan? 153
Aan welke behoeften was er onvoldoende aandacht besteed Kun je een voorbeeld geven van een situatie waarin je slecht werd geholpen?
Eén aanbeveling aan beleid Stel, om te besluiten, je mag één aanbeveling doen naar de overheid toe, één zaak wat volgens jou het allerbelangrijkste is om aan te pakken op vlak van nazorg voor mensen die een ramp, een gelijkaardige situatie hebben meegemaakt. Wat zou je aanbevelen?
154
BIJLAGE 3: LIJST BEVRAAGDE EXPERTEN Naast de leden van het begeleidingscomité109 – met elk hun specifieke expertise – werden onderstaande personen bevraagd:
Mevr. Kris DE GROOF, Stafmedewerkster Steunpunt Algemeen Welzijnswerk vzw, Berchem Mevr. Hannelore ANDRIES, Coördinator Psychosociaal Interventieplan, Psychosociaal Manager Antwerpen en Limburg Mevr. Astrid FORTUIN, Psychosociaal Manager Oost- en West-Vlaanderen
109
Zie voorwoord.
155
BIJLAGE 4: BOOMSTRUUCTUUR BEHOEFTEN MET BETREKKING TOT ONDERSTEUNING TIJDENS DE NAFASE
156
157