ODERHADELIG
OVERLEG
De procedureregels worden hieronder uiteengezet. Bij het volgen van die regels is, volgens de regelgeving, voldaan aan de verplichting tot onderhandelen of overleg. Het succes van de werking van de comités is echter vooral afhankelijk van de geest van het vakbondsstatuut. Belangrijk is de manier waarop de afgevaardigden van de overheid en van de vakbonden met elkaar omgaan (is er een vertrouwensrelatie of niet), de sfeer en de mentaliteit in de comités en de sociale contacten (ook informeel) tussen de partijen. Oproeping
Oproeping
Gewone termijn Mutatis mutandis van toepassing (art. 47, De secretaris zendt de oproepingen met de eerste lid). dagorde aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties ten minste tien werkdagen vóór de datum van de vergadering1. De postdatum geldt als bewijs van de verzending. (art. 27, eerste lid). Het wordt aanvaard dat er kan afgeweken worden van die minimale termijn als de partijen akkoord gaan. (Zie hieronder "elektronische verzending"). (Zie hieronder "elektronische verzending"). Volgens een letterlijke lezing van de tekst van artikel 27, eerste lid, is het mogelijk dat de “datum van de vergadering” (die de voorzitter vrij bepaalt) een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is. Het is nochtans af te raden vergaderingen op die dagen te beleggen, tenzij de vakbonden geen bezwaar hebben. %iets belet van de oproepingen te versturen op een niet-werkdag. Dat kan onder meer van belang zijn bij een elektronische verzending2. Er is sprake van “de vakorganisaties”. Dat is Mutatis mutandis van toepassing (art. 47, normaal vermits de vakbonden vrij hun eerste lid). delegatie samenstellen. Dat heeft tot gevolg dat de regelgeving niet kan voorschrijven dat de oproepingen gestuurd worden naar “de leden” van de afvaardigingen van de vakorganisaties of naar “de leden van het comité”. Meestal zijn het nochtans dezelfde personen die deel uitmaken van de vakbondsdelegatie. In dat geval is het best aan de vakbonden te vragen (liefst schriftelijk) van de namen en adressen mee te delen van de personen aan wie de oproepingen moeten gestuurd worden. En het is dan aan de vakorganisaties het bestuur te verwittigen bij een wijziging. Hetzelfde geldt
2 voor de technici, hoewel het eigenaardig is van dezelfde technici te hebben voor onverschillig welke materie. De vakbonden zijn nochtans vrij, zoals voor de afgevaardigden, hun technici aan te wijzen3. Het feit dat een vakbond vraagt om de oproepingen te sturen naar een (of meer) personen houdt niet in dat die personen in elk geval recht hebben op vakbondsverlof of dat het in elk geval die personen zijn die deel uitmaken van de afvaardigingen van de vakbonden4. Indien de overheid maatregelen wenst te nemen voor het personeel bij de oprichting van een overheidsdienst (bijvoorbeeld een autonoom gemeentebedrijf) terwijl er nog geen personeel in dienst is, kan zij niet anders dan de oproepingen te versturen naar de hoofdzetel van de vakbonden. Het is aangewezen, in het raam van het streven Idem. naar goede sociale relaties, om met de vakorganisaties af te spreken wanneer de vergaderingen plaatshebben. Dat is nochtans niet verplicht. Het is dus niet nodig een "akkoord" te verkrijgen van de vakbonden om op een datum een vergadering van het comité te houden. De regelgeving bepaalt niets over de plaats waar de vergadering plaatsheeft. De overheid beslist hierover autonoom. De voorzitter van het comité kan een oproeping voor een vergadering annuleren. Spoedtermijn In dringende gevallen, waarover de voorzitter oordeelt, kan hij de termijn verminderen tot drie werkdagen, zonder dat zulks noodzakelijkerwijze de toepassing van artikel 25, derde lid, tot gevolg heeft. (Art. 27, tweede lid). In dat geval verwijst de oproeping formeel naar artikel 27, tweede lid. De toepassing van die spoedprocedure staat los van de spoedprocedure inzake de onderhandeling (art. 25, derde lid). Het verminderen van de termijn voor het verzenden van de oproeping houdt niet in dat de onderhandelingstermijn ook
Mutatis mutandis van toepassing (art. 47, eerste lid).
3 verminderd wordt. "Tot drie werkdagen": betekent "niet minder dan drie werkdagen". "Werkdagen": alle dagen behalve zaterdag, zondag en feestdagen". “Feestdagen”:de wettelijke feestdagen bepaald bij het KB van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen. Andere dan wettelijke feestdagen (bv. 11 juli), de reglementaire feestdagen, de drie extra feestdagen die elk gemeente bestuur toekent, de dagen die in de plaats komen van de feestdagen die op een zaterdag of zondag vallen, verlengen niet de termijn. %ochtans is het aangewezen rekening te houden met die dagen bij het berekenen van de termijnen.
Wat als de overheid de oproepingstermijn vermeld in artikel 27, eerste lid. niet respecteert? Bijvoorbeeld: de oproeping wordt slechts vijf werkdagen vόόr de datum van de vergadering verzonden. 1. De vakbonden maken er geen probleem van: de onderhandeling of het overleg kunnen gewoon plaatshebben. 2. De vakbonden verwijzen naar de regelgeving (artikel 27, KB 1984) en eisen dat de overheid de termijnen respecteert: • de overheid stelt voor toch te onderhandelen of te overleggen over de materie en de beëindigingstermijn te verlengen (artikel 25, tweede lid . KB 1984): De vakbonden gaan akkoord: de vergadering kan plaatsvinden. De vakbonden gaan niet akkoord: geen onderhandeling of overleg en er wordt een nieuwe oproeping verstuurd met respect voor de termijnen. In dat geval kan de overheid wel de termijn verminderen (van drie tot negen dagen – artikel 27. tweede lid. KB 1984). Aan welke persoon of personen of naar welk Idem. adres (vakbonden) de oproepingen (en de (ontwerpen van) protocols en de notulen) sturen? Een vraag die soms rijst is "aan wie (bij de vakbonden) moet het (ontwerp van) protocol (en de notulen) gestuurd worden?". Zulks wordt best schriftelijk gevraagd aan de hoofdzetel van de vakbonden. De vakbond zal dan (normaal gezien toch) antwoorden aan welke persoon of personen de documenten moeten gezonden worden. Of die personen aanwezig zijn of niet op de vergaderingen heeft geen belang. Andere personen kunnen
4 dan niet opwerpen dat ze niets gekregen hebben. Wel moet de overheid vermijden dat een te groot aantal namen opgegeven worden5 (tenzij het bestuur daar geen bezwaar tegen heeft6 ). Documentatie Bij elke oproeping wordt de documentatie gevoegd die voor de onderhandeling nuttig is. (Art. 27, derde lid). Het gaat om de documentatie die rechtstreeks betrekking heeft op de voorgenomen maatregelen waarover onderhandeld wordt. Dagorde (te onderhandelen zaken)
Dagorde (te overleggen zaken)
Een aangelegenheid wordt onderhandeld, op initiatief van de overheid of van een representatieve vakorganisatie (art. 23, eerste lid).7 De voorzitter stelt de dagorde op rekening houdende met de voornoemde initiatieven (art. 24, eerste lid)8.
Materies die de Preventie en de Bescherming op het Werk betreffen
(Zie hieronder "elektronische verzending").
(Zie hieronder "elektronische verzending").
De voorzitter dient dus rekening te houden met de initiatieven van de vakorganisaties, maar er is geen termijn bepaald waarbinnen de vergaderingen moeten plaatshebben. Soms verbinden de overheden er zich toe, via het reglement van orde of een protocol, het comité bijeen te roepen binnen een bepaalde termijn na een vraag van een of meer vakorganisaties.
Bij het opstellen van de dagorde van de vergaderingen is de voorzitter dus verplicht om rekening te houdend met de initiatieven ter zake genomen door de vakorganisaties. Bovendien schrijft het koninklijk besluit een termijn voor waarbinnen de vergadering moet plaatshebben:
De artikels 23, eerste lid (initiatiefrecht van de vakorganisaties en van de overheid) en 24, eerste lid (opstellen van de dagorde rekening houdend met die initiatieven) zijn mutatis mutandis toepasselijk in geval het comité een Artikel 23, eerste lid, gebruikt de woorden materie inzake Preventie en Bescherming op “wordt onderhandeld”. Dat betekent dat, als het Werk behandeld (art. 47, tweede lid). een representatieve vakorganisatie een onderhandeling vraagt, die onderhandeling niet kan geweigerd worden, tenzij het comité manifest onbevoegd is. Bv. als een algemeen comité bevoegd is (en niet het bijzonder comité), als het gaat om een overlegmaterie (dan mag de onderhandelingsprocedure wel gevolgd worden) en als het gaat om een aangelegenheid waarover noch onderhandeld noch overlegd moet worden.
5 Het is tegen de geest van het vakbondsstatuut als een overheid geruime tijd na een vraag van de vakbond(en) geen vergadering bijeenroept. Het zou ook in strijd zijn met verscheidene internationale verdragen die het recht op collectief onderhandelen waarborgen (bijvoorbeeld artikel 6 van het Wanneer een representatieve vakorganisatie Europees Sociaal Handvest). aan de voorzitter van een overlegcomité schriftelijk vraagt een aangelegenheid betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk op de dagorde te plaatsen, dient hij het comité zo spoedig mogelijk bijeen te roepen, en uiterlijk dertig dagen na ontvangst van de vraag (art. 47, derde lid). (Zie hieronder "elektronische verzending"). “Dagen” = kalenderdagen9
De woorden “de overheid” betekenen niet Idem. dat de voorzitter verplicht is het comité bijeen te roepen als een of meer leden van de overheidsdelegatie dat vragen, ook al is de voorzitter er niet mee akkoord. Immers, de overheid is “één en ondeelbaar” en kan maar met de vakbonden onderhandelen als er binnen de overheidsdelegatie een eensgezind standpunt is. Elke vakorganisatie die in een overlegcomité zitting heeft kan de voorzitter schriftelijk vragen een aangelegenheid waarover overleg kan worden gepleegd op de dagorde te plaatsen. In dat geval dient hij het comité uiterlijk zestig dagen na ontvangst van de vraag bijeen te roepen. De voorzitter kan om dwingende redenen weigeren een punt op de dagorde te plaatsen. In dat geval moet hij binnen de vijftien dagen na het verzenden van de aanvraag de redenen van zijn weigering ter kennis brengen van het comité en van de betrokken vakorganisatie (Art. 46). Hier schrijft het KB 1984 dus eveneens een termijn voor in geval het initiatief uitgaat van een vakorganisatie. Van de andere kant kan de voorzitter weigeren een punt op de dagorde op te nemen "om dwingende
6 redenen". Door die mogelijkheid tot weigering werd artikel 23, eerste lid, niet mutatis mutandis toepasselijk verklaard op de overlegprocedure (behalve inzake welzijn op het werk). Het respecteren van de termijnen van 60 dagen en, in geval van materies inzake welzijn op het werk, van 30 dagen schept problemen tijdens de vakantiemaanden juli en vooral augustus. Het reglement van orde van het hoog overlegcomité Vlaamse gemeenschap en Vlaams gewest vermeldt in zijn artikel 9, § 2, laatste lid, in dat verband: “Deze termijn wordt geschorst tijdens de vakantiemaand augustus”. Die bepaling is begrijpelijk maar is een afwijking op de bepalingen van het KB 1984. Hetzelfde reglement bepaalt nochtans in artikel 2: “Luidens artikel 32, van het besluit regelt dit reglement de gevallen waarin het besluit niet heeft voorzien. De bepalingen van het besluit hebben echter steeds voorrang op deze van dit reglement”. (Zie hieronder "elektronische verzending"). Een comité kan dus gevat worden : - ofwel door een vakbondsinitiatief. Soms vermeldt een reglement van orde dat de vakbond de redenen moet vermelden waarom het comité bevoegd wordt geacht. - ofwel van overheidswege. Wie of welke instantie bevoegd is om de voorzitter te vragen om het comité te vatten, is een zaak intern aan de overheid en heeft niet rechtstreeks iets te maken met het vakbondsstatuut. Het is een zaak van bevoegdheid, van delegatie, van organisatie. De bevoegdheid tot het vatten van een comité (van overheidswege) via de voorzitter is geen zaak van de vakbonden. Het enige wat zij eventueel kunnen in vraag stellen is de bevoegdheid van het comité maar niet de instantie die, van overheidswege, een comité kan vatten.
Bevoegde comité Onderhandelingscomités Volgens het vakbondsstatuut is er maar één onderhandelingscomité bevoegd. Overlegcomités Uit het Verslag aan de Koning bij het KB van 1984 blijkt dat het principe is dat aangelegenheden worden voorgelegd aan het overlegcomité dat, volgens zijn gebied, bevoegd is. Indien het nuttig is kan een aangelegenheid evenwel aan een hoger overlegcomité worden voorgelegd. Het is de overheid die beslist of een aangelegenheid wordt voorgelegd aan een hoger overlegcomité. Het ligt in de rede dat die beslissing wordt gerechtvaardigd ten opzichte van de vakorganisaties.
Frequentie van de vergaderingen
Frequentie van de vergaderingen
Voor de onderhandelingen is er uiteraard geen opgelegde frequentie van de vergaderingen. Alles is afhankelijk van de initiatieven van de overheid en van de vakorganisaties.
Idem voor de materies die geen betrekking hebben op preventie en bescherming op het werk. Voor de materies inzake welzijn op het werk legt de regelgeving niet formeel een
7 In het protocolakkoord nr. 170/1 van 19.04.2010 van het comité A “over de wederzijdse engagementen van de overheden en vakorganisaties in de publieke sector betreffende de versterking van de sociale dialoog en de conflictbeheersing in de publieke sector engageren de overheden zich ertoe de problemen die de representatieve vakorganisaties signaleren en de initiatieven die ze aanbrengen binnen de dertig dagen te bespreken in het bevoegde onderhandelingscomité. Het gaat om een politieke verbintenis10. Met het oog op de onderhandeling ontvangen de representatieve vakorganisaties alle nodige documentatie (art. 23, tweede lid).
frequentie op van de vergaderingen van het overlegcomité. De omzendbrief van 7 juni 2002 over het welzijn op het werk in de overheidsdiensten bepaalt dat "het noodzakelijk is dat er geregeld vergaderingen worden gehouden, onder meer om de maandverslagen te bespreken". Ook wordt gesteld dat een maandelijkse vergadering "aan te raden" is (zie rubriek V, 5.3.2. (Informatie en frequentie). Soms voorziet een reglement van orde in een frequentie ter zake11 Mutatis mutandis van toepassing (art. 47, eerste lid).
Die documentatie moet niet gevoegd worden bij de oproeping. Het gaat hier over de algemene documentatie. Het kan onder meer gaan om teksten die gewijzigd worden door ontwerpen voorgelegd aan het comité. De voorzitter moet oordelen welke documentatie nodig is. Sommige reglementen van orde bepalen dat, bij een schriftelijke vraag van een vakorganisatie tot plaatsing van een punt op de dagorde, de voor de onderhandeling noodzakelijke documentatie gevoegd wordt. De dagorde vermeldt binnen welk der in Mutatis mutandis van toepassing (art. 47, artikel 25 voorziene termijnen de eerste lid). onderhandelingen moeten worden beëindigd (art. 24, derde lid). Iedere afvaardiging heeft het recht, ter vergadering, wijzigingen aan de dagorde voor te stellen. Om doorgang te vinden moeten zij door de aanwezige afvaardigingen eenparig worden aangenomen (art. 28). "Eenparig" impliceert een formeel akkoord tussen de aanwezige afvaardigingen. Het individuele akkoord van elk lid van de afvaardigingen is dus niet vereist. In de geest van de wet gaat het dan om verplichte onderhandelingsmateries. Aangenomen wordt dat een "impliciet" akkoord ook mogelijk is12.
Mutatis mutandis van toepassing, maar alleen voor de materies inzake Preventie en Bescherming op het Werk (art. 47, tweede lid)13. Volgens artikel 47, tweede lid, kunnen er geen wijzigingen aan de dagorde voorgesteld worden inzake andere materies dan Preventie en Welzijn op het Werk, zelfs met eenparig akkoord. Een eenparig akkoord om dat te doen schept nochtans geen moeilijkheden. Een afvaardiging kan moeilijk akkoord gaan om een punt bij te voegen en te bespreken en achteraf stellen dat het bijvoegen van dat
8 Vaak geeft de overheid over sommige materies punt niet kan op grond van artikel 47, informatie (stand van zaken over dossiers, tweede lid. Een afvaardiging kan natuurlijk enz.). Ook de vakbonden vragen inlichtingen wel weigeren om een punt bij te voegen. over bepaalde zaken. Het gaat dan niet echt over “wijzigingen aan de dagorde” omdat de dagorde officieel de te onderhandelen punten bevat. De stand van zaken geven over bepaalde dossiers en andere inlichtingen kunnen niet gelijkgesteld worden met onderhandelingen. Betekenis van de woorden "wijzigingen aan de dagorde". - Volgens de administratieve rechtspraak wordt een onderbreking van de onderhandeling en het verzetten ervan naar een latere vergadering niet beschouwd als een "wijziging van de dagorde". In dat geval wordt de dagorde niet gewijzigd en wordt de onderhandeling aangevat maar niet beëindigd. - Het gaat onder meer om voorstellen tot schrapping of verdaging. In dat geval is het alsof de dagorde de bedoelde punten niet bevatte. Dat houdt wel in dat de onderhandeling niet bezig is over die punten (zie ook “Protocol” als de overheid akkoord gaat overeen voorstel. - Het gaat ook over de toevoeging van punten aan de dagorde. Uit een letterlijke samenlezing van de artikels 28, tweede lid ("aanwezige" afvaardigingen) en 22 blijkt dat, als de aanwezige afvaardigingen akkoord gaan, de onderhandeling over de toevoeging een aanvang neemt op de dag van de onderhandeling. Dat is ook zo ALS alle afvaardigingen (inzonderheid van de vakbonden) aanwezig zijn. In dat geval wordt dat best opgenomen in de notulen. Een toevoeging aan de dagorde in geval niet alle vakbondsafvaardigingen aanwezig zijn is af te raden. Het is vooreerst niet zeker dat de Raad van State dat zou aanvaarden en bovendien is dat niet in de geest van het vakbondsstatuut. Inderdaad, een vakbond kan het niet nuttig vinden, op grond van de dagorde, om aanwezig te zijn op de vergadering (de vakbond heeft dat recht). Die vakbond uitsluiten van de onderhandeling over een bepaald punt dat
9 niet op de dagorde staat, maar toegevoegd werd tijdens de vergadering wordt best vermeden. Als de onderhandeling aangevat wordt, is het best ze slechts te beëindigen nadat de afwezige afvaardigingen (zie infra “afwezige afvaardigingen”) de gelegenheid gekregen hebben om aan een volgende vergadering deel te nemen. Een reglement van orde vermeldt dat soms. Opmerking: artikel 24, derde lid, dat stelt dat de dagorde de in artikel 25 voorziene termijnen vermeldt waarbinnen de onderhandelingen moeten worden beëindigd heeft steeds een voorlopig karakter (zie verder).
10 Delegaties
Delegaties
Elk onderhandelingscomité alsook afdeling en elke onderafdeling samengesteld uit:
elke Geen overeenkomstige bepaling maar uit de zijn artikels 41 tot 44 kan opgemaakt worden dat er eveneens twee delegaties zijn. Het verschil met de onderhandelingscomités ligt 1° de afvaardiging van de overheid; in het feit dat, indien het overlegcomité een aangelegenheid inzake preventie en 2° de afvaardiging van iedere representatieve bescherming op het werk behandelt, de vakorganisatie. preventieadviseur geen deel uitmaakt, noch (Art. 21, § 1). van de overheidsdelegatie noch van die van een vakorganisatie. Het koninklijk besluit van 1984 bepaalt een Het besluit bepaalt geen maximum voor de maximum aantal leden van de delegaties: leden van de overheidsdelegatie, noch voor de technici van de overheid (artikels 42, §§ • Afvaardiging van de overheid (met 4 et 5). inbegrip van de voorzitter en de ondervoorzitter) : 15 leden in de Dat maakt het de voorzitter mogelijk een algemene comités14, 10 in de afgevaardigde van elke betrokken sectorcomités en 7 in de bijzondere overheidsdienst aan te wijzen. Hij moet er comités; nochtans over waken dat zijn delegatie niet + technici (geen maximum) te talrijk is om het overleg niet te (art. 21, § 2). bemoeilijken. •
Afvaardiging van elke vakorganisatie: 7 leden in de algemene comités, 4 in de sectorcomités, 3 in de bijzondere comités. + 2 technici per punt ingeschreven op de dagorde. (art. 21, § 3).
Wat betreft de delegatie van elke vakorganisatie, die bestaat uit maximum drie leden aan wie ten hoogste twee technici per op de dagorde ingeschreven punt kunnen worden toegevoegd (art. 43)15.
Het KB 1984 bepaalt geen minimumaantal Idem. vast voor de geldigheid van de onderhandeling. Opdat die procedure rechtsgeldig zou verlopen, is het minimumaantal twee personen : de voorzitter (of zijn gemachtigde) en de secretaris (hoewel die laatste geen deel uitmaakt van een afvaardiging). Immers, met toepassing van artikel 22, KB 1984, is het mogelijk dat, behoudens de voorzitter, geen enkel lid, noch van de overheidsafvaardiging noch van de afvaardigingen van de vakorganisaties aanwezig is. Het komt uitzonderlijk voor dat geen enkele afvaardiging van de vakorganisaties aanwezig is. Dat blokkeert niet de procedure.
11 De voorzitter doet dan acteren in de notulen dat, behoudens hijzelf en de andere leden (of Idem. lid) van de overheidsafvaardiging, niemand van de vakbonden aanwezig is. Op te merken valt dat, in dat geval, een vakbond geen technici kan sturen (om én niet te onderhandelen én toch uitleg te krijgen over de voorgenomen maatregel) want artikel 21, § 3, derde lid, KB 1984, stelt dat "de afvaardiging van elke vakorganisatie" zich mag doen vergezellen door technici. Dat houdt in dat er een afvaardiging aanwezig is opdat er technici zouden kunnen zijn. Als een vakorganisatie eist dat andere pleegvormen (bv. de administratieve en begrotingscontrole) moeten beëindigd zijn vooraleer te onderhandelen, is de overheid niet verplicht daar op in te gaan. Het gaat immers om procedures intern aan de overheid. Met een beperking van het aantal afgevaardigden wil de regelgeving onder meer vermijden dat de debatten te moeizaam verlopen. Die beperking houdt ook in dat de vergaderingen van de comités niet openbaar zijn. In dat verband is het ook mogelijk de duur van de aanwezigheid van het aantal technici te beperken. Als bijvoorbeeld de dagorde 4 punten bevat en een vakbond heeft 2 technici bij dan worden zij geacht die hoedanigheid te hebben voor alle punten. Indien de vakbond het maximum aantal technici bij heeft (in dit geval 8) kan gevraagd worden, per punt, welke personen als technici aanwezig zijn. Indien de behandeling van een punt beëindigd is, kan de voorzitter vragen dat de technici de vergadering verlaten.
12 Het gaat om het maximumaantal “leden”. Elk Idem. lid, zowel van de overheid als van de vakbonden wordt geteld, ongeacht welke functie ze hebben. De afgevaardigden van de vakbond behoren noodzakelijkerwijze tot één of meer van de categorieën bepaald bij artikel 71. De functietitel die de vakbond geeft heeft geen belang (permanente secretaris, gewestelijke verantwoordelijke, enzovoorts). Idem. Het maximum aantal leden aanwezig op de vergadering staat los van het aantal personen aan wie de oproeping gestuurd wordt.
De leden van de delegaties:
De leden van de delegaties:
Overheden
Overheden
Het koninklijk besluit van 1984 bepaalt wie voorzitter en ondervoorzitter16 is van elk comité (art. 16 tot 20). De andere leden zijn enerzijds de leden van rechtswege krachtens de wet van 19 december 197417 of van het koninklijk besluit van 28 september 198418 en anderzijds de leden gekozen door de voorzitter van het comité uit de personen die, uit welken hoofde ook, bevoegd zijn om de betrokken openbare overheden te verbinden (art. 21, § 2, tweede lid).
De voorzitter van een sectorcomité is voorzitter van het overeenkomstig hoog overlegcomité. Hij wijst zijn plaatsvervanger, alsook de leden van de afvaardiging van de overheid en hun plaatsvervangers aan (artikel 42, § 1, eerste lid)19 20. De betrokken ministers wijzen de voorzitters en leden van de afvaardiging van de overheid, alsook hun plaatsvervangers, in de basisoverlegcomités en in de tussenoverlegcomités aan (artikel 42, § 1, tweede lid) 21. Het aanwijzen van de voorzitters en de leden kan geschieden door hen aan te wijzen door hun functie. Een verandering van de titularis van de functie wijzigt dan de samenstelling niet (behoudens formele wijziging van het aanwijzingsbesluit). Het aanwijzen kan ook bij naam geschieden. Een verandering van de functiehouder vereist dan telkens het aanpassen van het aanwijzingsbesluit22.
Idem. Er is slechts één voorzitter van een comité. betreft is er geen Wat de onderhandelingscomité betreft, bestaat Wat de overlegcomités 23 hierop één uitzondering: hoofdstuk III, artikel uitzondering . 33quater, KB 1984. Het gaat over het onderwijs (onderafdeling van comité C voor
13 het officieel gesubsidieerd onderwijs en het sectorcomité X. – Gemeenschapsonderwijs). Doordat de onderhandelingen louter voorbereidend zijn ten aanzien de achteraf genomen maatregel, is het mogelijk dat over een zaak wordt onderhandeld met een ontslagnemende regering, ook al wordt de maatregel genomen door de volgende regering. Er bestaat geen rechtsregel die verplicht van opnieuw te onderhandelen (arrest nr. 200.809 van 15.02.2010). Dezelfde redenering kan aangehouden worden voor het uittredend college van burgemeester en schepenen. Bij het kiezen van de leden van de overheidsafvaardiging kan de voorzitter van het onderhandelingscomité zijn keuze voorleggen aan het politiek orgaan waar hij voorzitter van is. Zo wordt de samenstelling van de algemene comités voorgelegd aan de Ministerraad. De burgemeester kan zijn voorstel voorleggen aan de gemeenteraad. Het is in bepaalde gevallen aangewezen dat de overheidsdelegatie (plaatselijke besturen) leden bevat die komen uit de gemeente (of stad) en/of uit het OCMW, maar dat is niet verplicht, zelfs als het gaat om materies die enkel het personeel van de gemeente/stad of OCMW betreffen. De regelgeving bevat geen onverenigbaarheid tussen de secretaris van het onderhandelingscomité en lid of technicus van de overheidsdelegatie. Een gemeentesecretaris die als secretaris is aangewezen van het onderhandelingscomité kan ook de hoedanigheid hebben van lid of technicus van de overheidsdelegatie van die delegatie. Of dat geschiedt is een kwestie van opportuniteit. De voorzitter beslist ter zake. Dat de voorzitter bepaalde leden kiest van de overheidsdelegatie houdt niet in dat, als die leden zich laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde (zie infra, artikel 21, § 2, derde lid, KB 1984), de voorzitter die gemachtigden ook kiest. Immers, krachtens het KB 1984 kunnen de ondervoorzitter en de leden zich laten vervangen. Een optreden van de voorzitter is niet voorgeschreven.
Idem.
De woorden "betrokken ministers" wijzen op de ministers die de overheidsdienst(en) onder hun toezicht hebben. Het gaat dus niet noodzakelijk over de voorzitters van het hoog overlegcomité (en van het sectorcomité). Verscheidene ministeriële besluiten wijzen de voorzitter aan en vermelden dat die voorzitter de “andere leden” van de delegatie van de overheid aanwijst24. Dat is strikt genomen niet in overeenstemming met artikel 42, § 1, tweede lid.
Idem.
Geldt niet voor het overleg. Daar gaat het om “plaatsvervangers”. De voorzitter wijst zowel de leden als de plaatsvervanger aan.
14
De voorzitter van een bijzonder comité is voorzitter van het overeenkomstig hoog overlegcomité. Hij wijst zijn plaatsvervanger, alsook de leden van de afvaardiging van de overheid en hun plaatsvervangers aan25. Daarenboven wijst hij de voorzitters en de leden van de afvaardiging van de overheid in de basisoverlegcomités en in de tussenoverlegcomités, alsook hun plaatsvervangers, aan 26. (Art. 42, § § 1 et 2). Volgens artikel 21, § 1, vierde lid, KB 1984, Idem: artikel 42, § 5, KB 1984. mag de “afvaardiging” van de overheid zich doen vergezellen door technici. Anders dan voor de technici van de vakorganisaties, is er geen maximum voorgeschreven voor die technici. Het gaat om de technici van de overheidsafvaardiging en niet over de technici van elk lid van die afvaardiging. Het ligt nochtans in de rede dat elk lid zijn technici aanwijst. Er kan wel overeengekomen worden tussen de leden van de overheidsafvaardiging welke technici zullen aanwezig zijn (b.v. om het aantal te beperken. In geval van betwisting beslis de voorzitter. De technici van de vakbondsafvaardiging zijn technici van die afvaardiging en niet van een bepaald lid ervan. Het gaat dus om de "voorzitter van bijzonder comité". De oprichting van basisoverlegcomité voor een rusthuis ressorteert onder het OCMW moet geschieden door de burgemeester en door de voorzitter van het OCMW.
een een dat dus niet
In geval de voorzitter van een bijzonder comité, bijvoorbeeld een burgemeester, als hij soms (als hij de punten op de dagorde belangrijk vindt )wil deelnemen aan het overleg, kan hij zich niet in de plaats stellen van de voorzitter. Hij kan wel, bij het aanwijzen van de leden van de overheidsafvaardiging, zichzelf aanwijzen als lid van die delegatie. Hij kan ook de voorzitter van het OCMW aanwijzen als lid van de overheidsdelegatie (bv. bij een
15 basisoverlegcomité voor een rusthuis). De voorzitter van het algemeen comité die een speciaal overlegcomité opricht27, vertrouwt het voorzitterschap ervan toe aan de overheid die hij aanwijst28 en die, in voorkomend geval, een provinciegouverneur is. Die voorzitter wijst op zijn beurt zijn plaatsvervanger, de leden van de afvaardiging van de overheid en hun plaatsvervangers aan. (Artikel 42, § 3, KB 1984). Het Verslag aan de Koning bij het KB 1984 vermeldt in dat verband: "Het hoeft geen betoog dat, om redenen van goed bestuur, het aanbeveling verdient de speciale overlegcomités slechts op te richten in de mate dat de betrokken overheden zich daarmee akkoord kunnen verklaren. Eisen van behoorlijk bestuur vragen eveneens dat de betrokken overheden zouden worden geraadpleegd bij de aanduiding van de voorzitter van die comités. Desgewenst kan ter zake in een beurtrol worden voorzien". De woorden "de overheid die hij aanwijst" houdt in dat een overheid kan aangewezen worden waarvan geen personeelsleden werken in het gebouw in kwestie (bv. de Regie der Gebouwen voor de gebouwen van de federale staat). Conform voornoemde tekst van het Verslag aan de Koning wijst het ministerieel oprichtingsbesluit soms een ambtenaar aan als voorzitter op verzoek van de betrokken overheid of overheden. In elk speciaal overlegcomité zijn de betrokken preventieadviseurs, belast met de leiding van de interne diensten voor Preventie en Bescherming op het werk of van de afdelingen van rechtswege lid van dit comité. (Artikel44, tweede lid). De leden van de afvaardiging van de overheid zijn personen die, uit welken hoofde ook, bevoegd zijn om de betrokken openbare overheden te verbinden. (Art. 42, § 4).
16 De voorzitter en de ondervoorzitter(s) van het comité, de afdeling of onderafdeling alsook de andere leden van de afvaardiging van de overheid kunnen zich laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde (art. 21, § 2, derde lid)29. Het is niet verplicht (“kunnen”) in die zin dat de afwezigheid van een of meer leden van de overheidsafvaardiging (zonder vervanging) de onderhandelingen niet ongeldig maken (artikel 22 - (zie verder). Dat geldt niet voor de voorzitter. Een comité kan niet functioneren zonder voorzitter. Dat kan zich bv. bij de plaatselijke besturen weinig voordoen doordat, zelfs als de voorzitter geen vervanger heeft aangewezen, het de ondervoorzitter is die optreedt. Voor het bijzonde comité van de gemeente is dat de voorzitter van de OCMW-raad (artikel 20, § 1, eerste lid, 3°) en voor de andere lokale de voorzitter een besturen moet ondervoorzitter aanwijzen (artikel 20, § 1, tweede lid30). Het besluit had per comité exhaustief kunnen bepalen wie deel uitmaakt van de overheidsafvaardiging. Dat is nochtans een complexe methode die de noodzakelijke soepelheid van het stelsel in het gedrang zou brengen. Het Verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 1984 vermeldt : "Gelet op het belang van de onderhandelingen (die uitmonden in een protocol dat de waarde heeft van een politieke verbintenis) moeten de onderhandelingscomités langs overheidszijde worden samengesteld door diegenen die werkelijk verantwoordelijk zijn voor de beleidsbepaling in de betrokken overheidsdiensten (Ministers, Staatssecretarissen, hun rechtstreekse medewerkers, leden van de beheersorganen van de parastatalen, leden van het college van burgemeester en schepenen,…").
Bij de overlegprocedure zijn er dus geen "behoorlijk gemachtigde afgevaardigden". Voor de overlegcomités moet de voorzitter van een bijzonder comité plaatsvervangers (geen “ondervoorzitters”) aanwijzen: Voor het hoog overlegcomité : - van hemzelf als voorzitter ; - van de andere leden van de afvaardiging van de overheid. Voor de tussenoverlegcomités en basisvoverlgcomtias (als er bestaan): - van voorzitters van die comités; - van de ander leden van de afvaardiging van de overheid. Het aanwijzen van voormelde voorzitters, leden en plaatsvervangers kan geschieden: - hetzij door de vermelding van een functie of graad. Dan gaat het om de personen die de functie of graad hebben, ongeacht wie dat is. Bij een wijziging van de persoon die de functie uitoefent, blijft de aanwijzing onveranderd, tenzij de voorzitter wenst te veranderen; - hetzij door een aanwijzing bij naam32. In dat geval is het vereist, bij verandering van de persoon die de functie uitoefent, de aanwijzing te wijzigen. Het verschil met de onderhandelingscomités ligt in het feit dat de ministers van Ambtenarenzaken en van Begroting niet van rechtswege lid zijn van de overheidsdelegatie. De leden van de overheidsafvaardiging kunnen zowel statutairen als contractanten zijn33. De aanwijzing van "personen die bevoegd zijn om de betrokken openbare overheden te verbinden" behoort tot de bevoegdheid van elke overheid34.
In geval de voorzitter of leden van de Idem. overheidsafvaardiging vertegenwoordigd worden door afgevaardigden, moeten die afgevaardigden behoorlijk gemachtigd zijn om politieke verbintenissen aan te gaan. Dat is
17 een zaak intern aan de overheid. De vakorganisaties kunnen wel eisen dat de voorzitter of de leden van de overheidsafvaardiging behoorlijk gemachtigd zijn maar niet dat een bepaalde politieke overheid het voorzitterschap waarneemt of aanwezig is. Het feit dat ze dat niet kunnen eisen neemt niet weg dat ze kunnen vragen dat de politieke overheid zelf onderhandelt en niet de gemachtigden31. Het feit dat de voorzitter en de andere leden van de overheidsafvaardiging behoorlijk gemachtigd moeten zijn betekent niet noodzakelijk dat zij gemachtigd zijn om de voorgelegde beslissing te nemen. Het betekent bijvoorbeeld dat de overheidsafvaardiging zich engageert om een voorgenomen maatregel voor te leggen aan de gemeenteraad. Het spreekt vanzelf dat de samenstelling van de afvaardiging van de overheid uiteraard geen onderhandelingsmaterie is en niet vooraf aan de vakorganisaties moet worden bekend gemaakt. Uiteraard kan niets de vakbonden beletten van ter zake opmerkingen te maken. De vraag rijst of die opmerkingen in het protocol moeten worden opgenomen (niets belet van ze op te nemen). Er is geen rechtspraak maar blijkbaar niet doordat de samenstelling van de overheidsdelegatie tot de uitsluitende bevoegdheid van de overheid behoort. De mogelijkheid dat, volgens artikel 21, § 2, derde lid, de overheidsafgevaardigden (onder meer de voorzitter) zich doen vervangen door behoorlijk gemachtigde afgevaardigden geldt alleen wat de samenstelling van de delegaties betreft in de comités. Trouwens, die bepaling maakt deel uit van Titel III (“De Onderhandelingscomités” - Hoofdstuk II (“Bepalingen die de onderhandelingscomités en de afdelingen en onderafdelingen die in hun midden opgericht worden gemeen hebben”). Zij geldt niet voor andere bevoegdheden van de voorzitter van een comité, bijvoorbeeld de dagorde opstellen, de datum van de vergadering bepalen (artikel 24, eerste lid) en
Idem. Volgens artikel 38, KB 1984 wordt over de voorstellen tot de oprichting of de afschaffing van basisoverlegcomités en tussenoverlegcomités en de vaststelling van hun gebied overleg overlegd in het HOC. Het gaat dus over de oprichting en het gebied of de afschaffing. De samenstelling van de overheidsdelegatie hoort daar niet bij.
Hetzelfde geldt voor de plaatsvervangers van de leden van de overheidsdelegatie. De aanwijzing van plaatsvervangers wordt geregeld in artikel 42, KB 1984 dat deel uitmaakt van Titel IV, Hoofdstuk II (“Samenstelling van de overlegcomités”). Zij geldt niet voor andere bevoegdheden van de voorzitter om bijvoorbeeld een hoog overlegcomité die tussenoverlegcomités en basisoverlegcomités kan oprichten.
18 het oprichten van basisoverlegcomités (artikel 35, tweede lid).
De voorzitter van een onderhandeling- of overlegcomité heeft vele bevoegdheden inzake de procedure (oproepingen, dagorde, debatten leiden, termijnen aanpassen, enz.). De voorzitter kan geen afstand doen van zijn bevoegdheid. Het bovenstaande betekent niet dat de voorzitter (minister, burgemeester, voorzitter van de Raad van Bestuur, 0) alles persoonlijk moet regelen, maar wel dat hij de verantwoordelijkheid ervoor opneemt. Dat heeft niet direct iets te maken met het aanwijzen van een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde (onderhandeling) of van een plaatsvervanger (overleg). Het is mogelijk dat die gemachtigde of plaatsvervanger (of iemand anders) de dagorde vaststelt en initiatieven neemt ter zake, maar dat geschiedt dan steeds “in naam van de voorzitter”. Alles hangt ervan af welke delegatie de voorzitter gegeven heeft aan een persoon (of die persoon plaatsvervanger is of niet). Dat betekent bijvoorbeeld dat, als iemand een initiatief neemt om een zaak op de dagorde te plaatsen en de delegaties bijeenroept voor een vergadering, die persoon de zekerheid moet hebben dat hij gedekt is door de voorzitter. Dus alles hangt af van het mandaat dat hij gekregen heeft. Indien dat mandaat ruim is, tekent hij best de documenten “voor de voorzitter”. Dat houdt in dat de voorzitter de volle verantwoordelijkheid opneemt voor de handelingen van de persoon die als behoorlijk gemachtigde afgevaardigde (onderhandeling) of als plaatsvervanger (overleg) de voorzitter vervangt. Wat dus niet kan is dat de voorzitter zich niet gebonden voelt voor de initiatieven van de persoon die hij mandaat gegeven heeft. De aanwijzing van een gemachtigde of plaatsvervanger kan nochtans niet zover gaan dat de reglementaire bevoegdheid wordt gedelegeerd. Zo kan een plaatsvervanger van de voorzitter optreden bij het overleg over de oprichting of afschaffing van een basisoverlegcomité of een tussenoverlegcomité (artikel 38, KB 1984), maar de oprichting of afschaffing zelf kan niet gedelegeerd 35 worden . Wat de leden van de overheidsdelegatie betreft, meer in het bijzonder de voorzitter van de basisoverlegcomités in de plaatselijke besturen, is het zo dat die voorzitter het vertrouwen moet behouden van de hogere overheid (OCMW (als bv. de rusthuisdirecteur voorzitter is van het basisoverlegcomité voor het personeel van het rusthuis), gemeente). Dat betekent niet dat de voorzitter, als hij maatregelen wil nemen en die voorlegt aan het basisoverlegcomité, telkens voor alles en nog wat een formeel mandaat moet hebben. Wel moet hij inschatten (eventueel na voorafgaand contact) of het OCMW – gemeente zijn voorstel steunt. In geval bijvoorbeeld de burgemeester of de voorzitter OCMW er niet voor te vinden zijn dat een maatregel (overlegmaterie) genomen wordt, kan de voorzitter van het basisoverlegcomité de maatregel niet nemen en het 36 basisoverlegcomité niet samenroepen . Indien er moeilijkheden zijn tussen bv. de burgemeester/ voorzitter OCMW en de voorzitter van een basisoverlegcomité, kan de burgemeester : - opdracht geven van een maatregel genomen na overleg, in te trekken; - een andere voorzitter van het basisoverlegcomité aanwijzen; - de voorgestelde maatregelen in het hoog overlegcomité doen behandelen; - de samenstelling van de overheidsdelegatie wijzigen (bv.zichzelf aanwijzen als lid ervan). Niets belet de burgemeester om bv. de voorzitter van het OCMW aan te wijzen als voorzitter van een basisoverlegcomité (bv. een rusthuis) of als lid van de overheidsdelegatie. De voorzitter van een comité is niet noodzakelijk de overheid die de beslissing neemt. Zo kan de burgemeester een comité voorzitten terwijl de gemeenteraad of het college de beslissingsbevoegde overheid is. In dat geval is een akkoordprotocol de verbintenis om het akkoord voor te leggen aan de gemeenteraad/college en desnoods te verdedigen.
Vakorganisaties
Vakorganisaties
afvaardiging van elke Elke vakorganisatie stelt vrij haar afvaardiging De vakorganisatie bestaat uit ten hoogste samen (art. 21, § 3). drie door de organisatie vrij gekozen leden aan wie technici kunnen worden toegevoegd (art. 43). Idem.
19 De bedoeling is de vakorganisaties een zo ruim mogelijke vrijheid te laten inzake de samenstelling van hun afvaardiging. De overheid kan dus niet weigeren dat een persoon deel uitmaakt van de vakbondsafvaardiging. Het enige wat ze kan doen, als het niet aangewezen is dat een persoon deelneemt aan de vergaderingen (bv. een personeelslid waartegen een tuchtprocedure loopt) , is contact nemen met de leiding van de vakbond en vragen dat ze een andere persoon aanwijzen. De vakbond is echter niet verplicht daarop in te gaan. Idem. De afvaardiging van een vakorganisatie kan zelfs worden samengesteld uit personen vreemd aan een overheidsdienst of uit personeelsleden van welke dienst ook. De vakbondsafgevaardigden moeten wel gemachtigd zijn om hun vakbond te verbinden. Als dat niet het geval is, belet dat niet om de onderhandelingsprocedure te volgen maar moet u oog hebben voor de andere procedureregels (zoals de beëindiging van de onderhandeling). De overheid is niet verplicht om na te gaan of zij die aanwezig zijn als vakbondsafgevaardigden mandaat hebben. Trouwens, volgens de regelgeving zijn ze in het bezit van een oproepingsbrief opgesteld door een verantwoordelijke leider. Het vakbondsstatuut maakt geen onderscheid tussen de hoedanigheid van de afgevaardigden. Zo is er bijvoorbeeld geen onderscheid tussen een verantwoordelijke leider en een andere (gewone) afgevaardigde. Zij maken beiden deel uit van de vakbondsdelegatie. Het is wel zo dat, bij de aanwezigheid van een verantwoordelijke leider, zijn optreden meer gewicht zal hebben dan dat van een gewone afgevaardigde. Op dat beginsel bestaan uitzonderingen: Idem. - volgens artikel 42, 5°, van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid is het elk lid van de zoneraad verboden op te treden als afgevaardigde of technicus van een vakbond in een onderhandelings- of overlegcomité van de zone. Hetzelfde geldt voor de leden van het college van de zone (artikel 62) en voor de zonecommandant (artikel 111); - volgens artikel 27, § 2, 4°, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 is het voor een gemeenteraadslid verboden op te
20 treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de gemeente37. Hetzelfde geldt voor de vertrouwenspersoon van een gehandicapt gemeenteraadslid (artikel 27, § 3), de leden van het college van burgemeester en schepenen (artikel 51, derde lid) en de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris en de financieel beheerder (artikel 85, eerste lid). Het wijzigende decreet van 23 januari 2009 voegt een tweede lid toe aan artikel 85 : “De gemeentesecretaris en, in voorkomend geval, de adjunct-gemeentesecretaris kunnen geen vakbondsafgevaardigde zijn in de lokale besturen van de gemeente waar zij zijn tewerkgesteld”38. Het OCMW-decreet van 19 december 2008 bevat identieke bepalingen voor de leden van de OCMWraad (artikels 37, § 2, 4° en 84). Het Waalse Gemeentedecreet (Code de la Démocratie et de la Décentralisation) bevat identieke bepalingen (artikel L1125-10, 4°); - volgens artikel 37, 5°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in Wallonië is het de leden van de raad en de personen, die krachtens de wet de vergaderingen van de raad mogen bijwonen, verboden tussen te komen in een onderhandelings- of overlegcomité van de gemeente of het OCMW. Die bepaling werd ingevoegd bij decreet van de Waalse Gewestraad van 6 april 1995. - besluit van 1 december 2006 van de regering van de Franse Gemeenschap tot instelling van een mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het comité van sector XVII ressorteren: krachtens artikel 25, 9°, is het verkrijgen van vakbondsverlof onverenigbaar met het ambt van mandaathouder39. De regelgeving vereist niet, zoals in de privésector, Idem. dat de afgevaardigden lid zijn van de vakbond. Preventieadviseur
21 De preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst voor Preventie en Bescherming op het werk of van de afdeling is van rechtswege lid van elk van de in artikel 39 bedoelde overlegcomités voor de vergaderingen over aangelegenheden die in particuliere bedrijven zijn opgedragen aan de comités voor Preventie en Bescherming op het werk. In elk speciaal overlegcomité zijn de betrokken preventieadviseurs, belast met de leiding van de interne diensten voor Preventie en Bescherming op het werk of van de afdelingen, van rechtswege lid van dat comité. (Art. 44). De preventieadviseur is van rechtswege lid van het comité, doch enkel "voor de vergaderingen handelend over welzijn op het werk". Zulks betekent dat, als er na de bespreking van een punt dat handelt over welzijn op het werk, de bespreking over een ander punt wordt aangevat, hij in principe de vergadering moet verlaten. Het is reeds voorgevallen dat een vakorganisatie dat eist.
22 De debatten
De debatten
De voorzitter leidt de debatten en handhaaft de orde Mutatis Mutandis van toepassing (art. 47). in de vergaderingen (art. 24, tweede lid )40. De voorzitter kan maatregelen nemen bij het Mutatis Mutandis van toepassing (art. verstoren van de orde. Er bestaat natuurlijk geen 47). lijst van gedragingen die ordeverstorend zijn. Voorbeelden: beletten dat iemand het woord neemt, scheldwoorden, beledigende uitdrukkingen en persoonlijke aantijgingen uiten. Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de overheid, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afvaardigingen van vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig (art. 22)41 42
Het is immers ondenkbaar dat de al dan niet gewilde afwezigheid van een lid van de overheidsafvaardiging of van een vakbond zou leiden tot een blokkering van het volledige %ochtans is het onderhandelingsstelsel43. aangewezen met het standpunt van de afwezige vakorganisatie rekening te houden, bijvoorbeeld als een vakbond meedeelt dat hij achteraf zijn standpunt zal meedelen44. Uit de voorbereidende werkzaamheden van de wet blijkt dat de onderhandelingsprocedure bestaat in een grondige discussie tussen de afvaardiging van de overheid en de afvaardigingen van de representatieve vakorganisaties omtrent elk voorstel komende hetzij van de overheid, hetzij van de vakbonden45 De wet zelf en haar uitvoeringsbesluiten bepalen nochtans niets in dat verband. Een vergadering waar de afvaardigingen bepaalde punten of onderdelen van een maatregel niet bespreken heeft weinig belang. Zelfs als de vakbonden zich beperken tot een akkoordbetuiging met de voorstellen zonder “onderhandeling” aanvaardt de Raad van State niet als middel om de nietigverklaring uit te spreken van de maatregel46. De Raad van State gaat nog verder en stelt dat geen enkele wettelijke of reglementaire bepaling uitsluit dat in het protocol van de onderhandeling melding wordt gemaakt van het standpunt dat schriftelijk
23 werd medegedeeld door een vakorganisatie die niet aan de onderhandeling heeft deelgenomen47. "De voorzitter leidt de debatten". Dat geeft hem onder meer het recht om de vergaderingen te onderbreken, al dan niet op verzoek van een afvaardiging48. Het standpunt dat de afgevaardigden van de vakorganisaties uiteenzetten en het feit dat ze al dan niet akkoord gaan met de voorgestelde maatregelen worden geacht het standpunt van de vakbond te zijn. Met andere woorden: de vakbondsafgevaardigden nemen niet deel aan de onderhandelingen in hun persoonlijke naam maar vertegenwoordigen de vakbond. Beëindiging van de onderhandeling
Beëindiging van het overleg
De onderhandeling wordt beëindigd binnen de Mutatis Mutandis van toepassing (art. termijn van dertig dagen sedert de dag van de eerste 47, eerste lid). vergadering waarop het punt ter sprake werd gebracht (art. 25, eerste lid). Nochtans : • Bij onderlinge overeenkomst tussen de aanwezige afvaardigingen kan de termijn worden verlengd (art. 25, tweede lid); • De voorzitter kan de termijn beperken tot tien dagen wanneer hij oordeelt dat een punt dringend moet worden behandeld (art. 25, derde lid). Samenlezing van artikel 24, derde lid, artikel 25, tweede en derde lid en artikel 27, eerste lid. Artikel 24, derde lid, bepaalt dat de dagorde de termijn vermeldt waarbinnen de in artikel 25 voorziene termijnen de onderhandelingen worden beëindigd (idem voor het overleg). Die bepaling heeft, althans volgens de regelgeving, een voorlopig karakter vermits, krachtens artikel 25, tweede lid, de termijn kan verlengd worden bij onderlinge overeenkomst tussen de aanwezige afvaardigingen. In dat geval vervalt natuurlijk de vermelding in de dagorde inzake de termijn van beëindiging van de onderhandeling/overleg. De woorden "aanwezige afvaardigingen" betekenen immers dat zulks ter zitting geschiedt. De woorden "onderlinge overeenkomst" wijzen er uiteraard op dat zowel de overheidsafvaardiging als de vakbondsafvaardigingen akkoord gaan ter zake. Het is wel zo dat, als de overheid de vakbonden oproept voor een tweede, derde,…vergadering met overschrijding van de beëindigingtermijn (zonder voorafgaande onderlinge overeenkomst), een vakbondsafvaardiging die aanwezig is op die vergadering, formeel moet opwerpen dat zij niet akkoord gaan met de termijnverlenging. Als zij dat niet doet, wordt zij geacht stilzwijgend akkoord te gaan met de verlenging (arrest nr. 210.652 van 24 januari 2011)49. De beëindigingstermijn kan ook impliciet verlengd worden. Als een of meer partijen
24 opmerkingen hebben over het ontwerp van protocol en die opmerkingen worden besproken tijdens een volgende vergadering, gaat het niet over een nieuwe onderhandeling (zie infra) tenzij alle partijen het daarmee eens zijn. De omzendbrief nr. 270 van 19.11.1985 bevestigt dat trouwens. Indien de voorzitter de termijn beperkt tot tien dagen dient hij of zij dat in principe te vermelden in de dagorde die met de oproeping verzonden wordt aan de afvaardigingen50. (artikel 27, eerste lid). Het KB 1984 bepaalt niet dat de voorzitter de onderhandelingstermijn kan beperken ter zitting. Dat is nochtans mogelijk met het akkoord van al de afvaardigingen. Inderdaad, in dat geval zal niemand bezwaar hebben tegen een beperking. Het is best in de notulen melding te maken van dat akkoord. Anderzijds kan de termijn ter zitting niet beperkt worden indien een vakbondsafvaardiging niet akkoord gaat. Oproeping – dagorde – ondertekening Er is een verschil tussen de oproeping en de dagorde. De voorzitter stelt de dagorde op (art. 24, eerste lid, KB 1984). Dat betekent dat hij of zij beslist welke punten op de dagorde staan. De oproeping is de brief (of de mail) die meedeelt dat de vergadering zal plaatshebben op…(datum) te….(uur) in….(gebouw en lokaal). De oproeping met de dagorde wordt door de secretaris toegezonden aan de afvaardigingen (art. 27, KB 1984). De regelgeving schrijft geen ondertekening voor van de dagorde als dusdanig. Bij de oproeping wordt de dagorde gevoegd (niet ondertekend). Het kan ook dat één brief de oproepingen de dagorde bevat (geen twee documenten). De regelgeving vermeldt niets over de ondertekening van oproeping (waarbij steeds de dagorde moet gevoegd zijn of waarvan de dagorde deel uitmaakt). Ofwel beslist de voorzitter dat hij of zij zelf ondertekent ofwel beslist hij of zij dat de ondertekening geschiedt door de voorzitter én de secretaris ofwel geeft hij of zij delegatie aan de secretaris om te ondertekenen. Om betwistingen te vermijden is het best dat de voorzitter, in geval van delegatie, dat schriftelijk (nota of besluit van de burgemeester) bevestigt.
Wanneer de te behandelen materie omvangrijk is (intersectorale programmaties, nieuwe rechtspositieregeling, …) is het mogelijk dat de termijn van 30 dagen niet haalbaar is. Vaak is het nochtans niet mogelijk om vooraf de periode van verlenging van de onderhandelingstermijn te voorzien. In dat geval kan de materie behandeld worden in een of meer werkgroepen (overheid + vakorganisaties). In feite gaat het om informele onderhandelingen. Wanneer de werkgroepen de materie behandeld hebben (wat niet noodzakelijk inhoudt dat er over alles een akkoord is) volgt een officiële vergadering om het vakbondsstatuut te respecteren. De behandeling van de materie door werkgroepen valt buiten de procedures van het vakbondsstatuut. Er kan ter zake dan ook geen sprake zijn van het verplicht respecteren van termijnen, oproepingen, enzovoorts. Het is best de nadere regels inzake de werkgroepen (aantal, vergaderingen, verslag, enz.) niet op te nemen in een protocol (zie infra). De Raad van State vernietigt een maatregel als Idem: de voornoemde termijn niet werd gerespecteerd: Arrest nr. 40.163 van 23.09.1992 (F). arrest nr. 77.199 van 25.11.1998 (F). In dat geval werd de onderhandeling vroeger beëindigd dan de termijn van 30 dagen, hoewel
25 een vakorganisatie een nieuwe vergadering vroeg. %a een onderhandeling kan de overheid het initiatief nemen om een nieuwe vergadering bijeen ter roepen binnen de termijn van 30 (10) dagen. Zij moet dat doen als een of meer vakbonden dat vragen. Zij kan ook gewoon wachten tot de 30 (of 10) dagen voorbij zijn. Vraagt geen enkele vakorganisatie binnen die termijn een nieuwe onderhandeling, is de procedure beëindigd. Hier is er wel een "grijze zone". Wanneer bijvoorbeeld een vakorganisatie op de 28ste (of de 10de) dag een nieuwe vergadering vraagt. Een nieuwe vergadering houdt in : nieuwe oproepingen, enz. Zelfs met toepassing van artikel 27, tweede lid, kan soms die termijn van 30 (10) dagen niet gehaald worden. Op te merken dat het niet nodig is de termijn van 30 (10) dagen telkens te volgen. Als de onderhandeling werkelijk beëindigd is (bijvoorbeeld bij een unaniem akkoord met al de representatieve vakbonden), heeft het geen zin om te wachten tot die termijn verlopen is. De beëindiging van de onderhandeling blijkt uit de notulen (artikel 29, 6°). Het is nochtans enkel de voorzitter en de secretaris (en niet de vakbonden) die de notulen ondertekenen (artikel 29, derde lid). Om betwistingen achteraf te vermijden en in geval de vakbondsdelegaties akkoord zijn dat de onderhandeling beëindigd is, is het mogelijk maar niet gebruikelijk van hun te vragen een document te ondertekenen waarin zij verklaren akkoord te gaan met het feit dat de onderhandeling over een punt beëindigd is. De mogelijke beperking "tot tien dagen" geeft vaak aanleiding tot misverstanden in die zin dat vaak gedacht wordt dat die beperking juist tien dagen bedraagt. De beperking "tot tien dagen" betekent dat de onderhandelingstermijn "niet minder dan tien dagen" mag bedragen.
26
De bedoeling van een beëindigingstermijn is, bij Idem. een niet-akkoord, te trachten binnen die termijn, tijdens een nieuwe vergadering, een akkoord te bereiken. Dat betekent dat de onderhandeling over de materie aangevat werd. De woorden “ter sprake werd gebracht” in artikel 25, eerste lid, KB 1984, betekenen dus “erover onderhandeld werd”. Een akkoord tussen de overheid en de vakorganisaties om een punt te behandelen tijdens een volgende vergadering heeft tot gevolg dat de beëindigingstermijn begint te lopen vanaf die vergadering. Er werd immers tijdens de geplande vergadering over dat punt niet onderhandeld.
Protocol
Met redenen omkleed advies
(Zie als bijlage: “verplichte vermeldingen van het protocol”). Dat aan de onderhandelingsvereiste voldaan werd moet blijken uit het protocol (en niet uit de notulen – zie verder). Na het verstrijken van de termijn voorgeschreven bij artikel 25 (zie supra "Beëindiging van de onderhandeling"), maakt de voorzitter het ontwerp van protocol op overeenkomstig artikel 9 van de wet van 19 december 1974 en legt het, binnen vijftien dagen na de beëindiging van de onderhandeling voor akkoord voor aan de andere leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties (art. 25, vierde lid en art. 30, eerste lid).
In tegenstelling met de onderhandeling waar het protocol en de notulen twee onderscheiden stukken zijn, maakt het met redenen omkleed advies deel uit van de notulen krachtens artikel 48, 6°.
De woorden “na de beëindiging van de onderhandeling” houden in dat de voorzitter een protocol slechts na de termijn van 30 (of van 10 tot 29) dagen of na meer dan 30 dagen (bij een verlenging van die termijn) opstelt (logisch want die termijn dient om eventueel een bijkomende vergadering te houden). Bij een unaniem akkoord is het respecteren van die termijn niet vereist op voorwaarde dat al de vakbonden aanwezig waren op de onderhandeling of als de niet aanwezige vakbonden meedelen dat ze akkoord gaan. De woorden “voor akkoord” betekenen akkoord over het verwoorden van het standpunt van de partijen, niet over de voorgestelde maatregel(en) op zich.
Soms bevatten de conclusies van het overleg de woorden “akkoord” of “overeenstemming” of derg. Dat is uiteraard af te raden, maar doet geen afbreuk aan het feit dat het om een advies gaat52.
Een afschrift van de notulen wordt binnen vijftien dagen na de vergadering bij een ter post aangetekende brief gezonden aan de werkende en aan de plaatsvervangende leden van de afvaardiging van de overheid, aan de betrokken vakorganisaties en, in voorkomend geval, aan het personeelslid bedoeld in artikel 44 (preventieadviseur). (Artikel 49, § 1). (Zie infra: "elektronische verzending").
27 Artikel 30, eerste lid, vermeldt niets over een verlenging van die termijn van 15 dagen. Een beperking zou in elk geval weinig zin hebben vermits de regelgeving spreekt van “binnen vijftien dagen”. Soms komt de overheid met de vakbondsdelegaties overeen van onmiddellijk na de vergadering het protocol op te stellen en te ondertekenen. Soms bevatten de notulen het akkoord om die werkwijze te volgen of om het ontwerpprotocol “zo vlug mogelijk op te stellen”51. (Zie hieronder "elektronische verzending").
Opmerking 1. Procedurezaken of werkmethodes overeengekomen met de vakbonden. Onderhandelen geldt voor maatregelen over de in de wet vermelde materies (grondregelingen, personeelsformatie, arbeidsduur,…) en niet voor het voorbereiden van de onderhandelingen. Het is aangewezen dat te vermelden in de notulen (hoewel de regelgeving ter zake niets bepaalt) of in een ander document en niet in een protocol of een met redenen omkleed advies. Het is b.v. af te raden van in een protocol melding te maken van een akkoord om werkgroepen op te richten om materies of eisen te bespreken. 2. Standpunt van de vakbonden over maatregelen die geen onderhandelingsmateries zijn. Soms geeft een vakbond zijn standpunt over een zaak die geen onderhandelingsmaterie is, bijvoorbeeld over de samenstelling van de overheidsdelegatie. Hoewel dat niet verplicht is, kan in dat geval het protocol melding maken van dat standpunt. Het gaat hier immers over een standpunt en niet over een aangelegenheid overeengekomen met de vakbonden. (Het bovenstaande geldt ook voor het overleg). Het ontwerp van protocol wordt voor akkoord voorgelegd aan o.m. “de vakorganisaties”: - de tekst preciseert niet dat het gaat om vakorganisaties waarvan een afvaardiging aanwezig was op de vergadering. Het is dus aangewezen het ontwerp van protocol aan al de representatieve vakorganisaties voor te leggen; - doordat het meestal dezelfde personen zijn die deel uitmaken van de vakbondsdelegaties is het best het ontwerp toe te zenden aan de in artikel 29, 3°, vermelde “aanwezige en met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die vakorganisaties”.
Idem. Het met redenen omkleed advies kan het standpunt van een afwezige vakorganisatie bevatten.
Idem. Artikel 48, 3°, spreekt ook van “aanwezige en met kennisgeving afwezige leden van de vakorganisaties”.
In het (ontwerp van) protocol worden de Geen identieke bepaling. conclusies vermeld waarin worden opgetekend: Het gaat enkel om het "met redenen omkleed advies". Dat advies kan, hetzij
28 1° ofwel het eenparig akkoord van al de eenparig zijn (eenparig advies van elke vakorganisatie en van de overheid), hetzij afvaardigingen; niet-eenparig zijn. De woorden "eenparig 2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging met redenen omkleed advies" worden niet van de overheid53 en de afvaardiging van een of tekstueel vermeld in het KB 1984, maar het meer vakorganisaties alsook het standpunt van de is evident dat een advies eenparig is of niet. Als het niet eenparig is, worden de delegatie van een of meer vakorganisaties; "uiteenlopende standpunten" in de notulen 3° ofwel het respectieve standpunt van elke aangetekend"(artikel 49, § 2, vierde lid, KB 1984). afvaardiging. (art. 9 van de wet van 19.12.1974). Die tekst spreekt van “afvaardiging(en)”. Dat Idem. houdt in dat de overheidsafvaardiging slechts één standpunt kan innemen. Hetzelfde geldt voor elke vakbondsafvaardiging. De afgevaardigden van een vakbond vertegenwoordigen niet zichzelf maar de vakbond. Het standpunt dat zij innemen wordt beschouwd als het standpunt van de vakbond. Ook als b.v. de afgevaardigde(n) een standpunt innemen dat niet in goede aarde valt bij (een gedeelte van) de leden van de vakbond, gaat het over het standpunt van de vakorganisatie. Als de leden van een vakbondsafvaardiging geen eensgezind standpunt innemen, kan de overheid met de ingenomen standpunten geen rekening houden en ervan uitgaan dat de vakbond geen standpunt heeft ingenomen. Ook de leden van de overheidsdelegatie moeten een eensgezind standpunt innemen tegenover de vakbonden. Wat wel frequent geschiedt, is dat de partijen Geldt niet voor het overleg. weliswaar tot een akkoordprotocol komen en dat de vakorganisaties het protocol ondertekenen maar toch opmerkingen hebben die opgenomen worden in het protocol. Dat betekent dat een of meer vakbonden, ondanks het feit dat ze niet akkoord gaan met een of meer punten, met de meeste bepalingen akkoord gaan en om die reden toch akkoord gaan met de totaliteit van het voorstel. Dat betekent dat een vakorganisatie die opmerkingen maakt (die opgetekend worden in het protocol) kan beslissen: - dat het protocol vermeldt dat zij akkoord gaat met de maatregel(en) (zelfs als ze niet met alle elementen akkoord gaat); - dat het protocol vermeldt dat zij niet akkoord gaat met de maatregel(en) (zelfs
29 als ze met een aantal bepalingen akkoord gaat). De reden daartoe is dat de wet niet voorziet in een partieel akkoord in de zin van een gedeeltelijk akkoord met de voorgenomen maatregelen. Het is dus aangewezen, in geval van twijfel, ter zitting te vragen aan elke vakorganisatie of het gaat om een protocol van akkoord of van niet-akkoord. De in het protocol vermelde opmerkingen van een vakorganisatie hebben soms niet rechtstreeks te maken met de voorgenomen maatregel maar wel onrechtstreeks. Het standpunt van de vakorganisaties en hun eventuele opmerkingen worden in het protocol zelf opgetekend. Indien de redenen waarom een vakbond niet akkoord gaat of de opmerkingen van die vakbond over het voorstel omvangrijk zijn, kan het standpunt wel in een afzonderlijk document opgetekend worden. Dat document maakt deel uit van het protocol en dat wordt best formeel vermeld54. Als geen enkele afvaardiging van de vakorganisaties aanwezig is (zie supra), dient de secretaris in het ontwerp van protocol te verwijzen naar de notulen (die de naam van de aanwezigen en afwezigen bevat) of eventueel te vermelden dat geen enkel lid van de afvaardiging van de vakorganisaties aanwezig is. Indien alle delegaties overeenkomen tijdens de onderhandeling om een acte (besluit, nota, enz.) te wijzigen, wordt dat opgenomen in het protocol. Het is niet verplicht van de aangepaste versie van die acte toe te zenden aan alle afvaardigingen of leden ervan. Wat als, tijdens de onderhandeling over een voorgenomen maatregel van de overheid, vastgesteld wordt dat de vakbonden helemaal niet akkoord gaan en de overheid trekt de maatregel in, m.a.w. gaat akkoord om die maatregel niet te nemen? In dat geval is het niet-nemen van de maatregel de conclusie (unaniem akkoord) van de onderhandeling. Het protocol moet dat akkoord vermelden. Bij het niet-vermelden ervan in het protocol, kunnen de vakbonden moeilijk verwijzen naar het engagement van de overheid om die maatregel niet te nemen als ze achteraf
30 die maatregel opnieuw voorlegt. Het vermelden in het protocol vormt voor de overheid een engagement (politiek. niet juridisch) om de maatregel niet te nemen. Het is dus, vooral voor de vakbonden, van belang om in dat geval het engagement van de overheid niet te beschouwen als een loutere wijziging van de dagorde. Wat als een of meer vakorganisaties geen standpunt innemen? Dat is uiteraard niet in de geest van het vakbondsstatuut, het komt niet veel voor maar gebeurt soms55 Geen standpunt innemen wordt niet gelijkgesteld Idem : vermelden in de notulen of in het met een akkoord noch met een niet-akkoord. De met redenen omkleed advies. enigste mogelijkheid is melding te maken van het niet innemen van een standpunt in de notulen of in het protocol. Wat als een vakorganisatie achteraf terugkomtop een standpunt, bijvoorbeeld een akkoord? De afgevaardigden van de vakbonden moeten gemandateerd zijn. De voorzitter (die het protocol opmaakt) is niet verplicht rekening te houden met het terugkomen op een akkoord. De moeilijkheid is daarvan het bewijs te leveren. Het protocol opgesteld door de voorzitter wordt verondersteld van waarheidsgetrouw te zijn, tenzij bewijs van het tegendeel. Toch kunnen dergelijke toestanden vermeden worden als ze frequent voorkomen: - Onmiddellijk na de vergadering een protocol opmaken en de vakorganisaties uitnodigen het te tekenen; - De vakorganisaties uitnodigen een document te tekenen waarin ze bevestigen dat de onderhandeling beëindigd is of dat er een akkoord bereikt werd. Het spreekt vanzelf dat de overheidsdelegatie ook niet kan terugkomen op een akkoordbetuiging.
Hetzelfde geldt als het bijvoorbeeld gaat om een eenparig gunstig advies waarop wordt teruggekomen. Doordat het vakbondsstatuut niet voorziet in het ondertekenen van de notulen (waarvan het advies een onderdeel is) door de vakorganisaties, kan in dat geval enkel gevraagd worden aan de vakbonden een document te ondertekenen waarin ze bevestigen dat zij een gunstig advies geven.
De leden van de afvaardiging van de overheid, de vakorganisaties en, in voorkomend geval, het personeelslid
31 bedoeld in artikel 44 beschikken na de verzending van de notulen over een termijn van vijftien werkdagen om hun opmerkingen ter kennis te brengen van de voorzitter. De postdatum geldt als bewijs van de verzending. (Hier is geen aangetekende brief vereist). De voorzitter kan evenwel op voorstel van een afvaardiging en na de andere betrokken afvaardigingen binnen de voormelde termijn van vijftien dagen gehoord te hebben, die termijn wijzigen. (Artikel 49, §§ 1 en 2, eerste lid). Anders dan voor de onderhandeling worden de notulen (en niet enkel het met redenen omkleed advies) toegezonden aan de partijen. Dat houdt in dat opmerkingen kunnen gemaakt worden, niet enkel over het advies, maar ook over de andere elementen van de notulen. Idem.
De Raad van State vernietigt een maatregel als de voorzitter unilateraal die termijn vermindert (arrest nr. 40.463 van 23.09.1992).
Wordt geen tekstwijziging voorgesteld dan wordt het ontwerp de definitieve tekst van het protocol. In het tegengestelde geval worden de opmerkingen onderzocht tijdens een volgende vergadering. Aan de hand van dat onderzoek stelt de voorzitter de definitieve tekst van het protocol op. (Artikel 30, derde lid).
Wordt binnen die termijn geen tekstwijziging voorgesteld, dan worden de notulen definitief. De voorzitter legt op de eerstvolgende vergadering de vraag om rechtzetting aan het overlegcomité voor. Wordt geen overeenstemming bereikt dan worden de uiteenlopende standpunten in de notulen aangetekend. (Artikel 49, § 2, derde en vierde lid).
32 (Verschil met de onderhandeling: het gaat hier over de eerstvolgende vergadering en niet, zoals voor de onderhandeling, over "een" volgende vergadering). Het woord “overeenstemming” verwijst naar het verwoorden van het standpunt. In feite heeft die bepaling weinig zin. Inderdaad, of er een akkoord is of niet (over het verwoorden van het advies), in elk geval worden de “uiteenlopende standpunten” opgenomen. De tekst kan ook niet inhouden dat de partijen opnieuw trachten tot een eenparig standpunt te komen want dan begint het overleg opnieuw en het is beëindigd. Conclusie: gewoon het standpunt of de voorgestelde wijzigingen opnemen in de notulen, met namen in het met redenen omkleed advies.
Een letterlijke lezing van de eerste zin, zonder Idem. rekening te houden met het tweede lid van artikel 30, zou erop neerkomen dat het ontwerp niet meer kan gewijzigd worden bij gemis van opmerkingen. De voorzitter is ook uiteraard lid van de overheidsdelegatie en kan dus, na het verzenden van het ontwerp van protocol, nog wijzigingen voorstellen. In dat geval is natuurlijk de tweede zin toepasselijk (volgende 56 vergadering) .
Opdat de totstandkoming van een protocol niet te lang zou duren is het aan te raden, als de onderhandeling over een bepaald punt gedaan is, onmiddellijk tijdens de vergadering overeen te komen: - over de termijn waarbinnen de opmerkingen over het ontwerp van protocol moeten worden geformuleerd; -
over de datum van de vergadering tijdens welke de opmerkingen zullen onderzocht worden.
Op te merken valt dat een definitief protocol Idem. De vakorganisaties hebben het recht slechts opgesteld kan worden nadat de hun opmerkingen over de notulen mee te gesprekspartners de mogelijk hebben gehad om delen. hun opmerkingen mede te delen. De
33 omstandigheid dat de overheid reeds sinds de vergadering van het comité wist dat een of meer vakorganisaties niet akkoord gingen belet niet dat de overheid de maatregel slechts kan treffen nadat de vakorganisaties de mogelijkheid hadden gekregen om hun bemerkingen op het ontwerpprotocol over te maken (arrest nr. 164.343 van 06.11.2006). De opmerkingen van een afvaardiging kunnen betrekking hebben op het in het ontwerpprotocol vermelde standpunt van andere delegaties. Het gaat dus niet noodzakelijk alleen over de formulering van het eigen standpunt. De praktijk dat de vakorganisaties hun Idem. opmerkingen toesturen die dan letterlijk worden opgenomen in het protocol vindt meer en meer ingang. In dat geval wordt meestal geen nieuwe vergadering belegd om de opmerkingen te bespreken. “Meestal” omdat een delegatie kan eisen dat er een vergadering wordt bijeengeroepen. Het standpunt van de vakorganisaties wordt in de grote meerderheid van de gevallen gegeven ter zitting. Toch aanvaardt de Raad van State dat achteraf een vakbond schriftelijk bevestigt dat hij akkoord gaat (arrest nr. 170.188 van 19 april 2007). De RvS gaat wel niet zover van te stellen dat het een recht is voor de vakbonden en een verplichting voor de overheid om, na de onderhandeling, te wachten op het al dan niet akkoord van een vakorganisatie. Maar vanuit louter procedureel standpunt bekeken, is het best dat de overheid akkoord gaat met het achteraf (na de onderhandeling) geven van het standpunt (akkoord of niet) van de vakbond. En dat om volgende redenen: - de overheid moet sowieso wachten tot de beëindigingstermijn verlopen is (artikel 25, KB 1984); - een vakbond kan een bijkomende vergadering vragen binnen de beëindigingstermijn. Een afschrift van de definitieve tekst van het protocol wordt toegezonden aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties (artikel 30, vierde lid).
Geen overeenkomstige bepaling. Artikel 49, § 3, bepaalt dat de notulen (waarvan het met redenen omkleed advies deel uitmaakt) gezonden wordt aan "de betrokken overheden".
34 Hier wordt geen termijn bepaald. Het is nochtans normaal dat die toezending binnen een redelijke termijn geschiedt. Er is geen aangetekende brief vereist. (“De vakorganisaties” : zie supra). (Zie hieronder "elektronische verzending").
In geen enkele bepaling wordt het afzonderlijk toesturen van een “definitieve en volledige” tekst van het met redenen omkleed advies aan de leden van de afvaardigingen en aan de vakorganisaties voorgeschreven. Ze zullen echter de notulen ontvangen van de vergadering waarop de opmerkingen zijn onderzocht en zullen dus steeds (door de opeenvolging van de aanvullende notulen) over de definitieve tekst van het met redenen omkleed advies beschikken.
Aan welke persoon of personen of aan welk adres Idem. (vakbonden) de (ontwerpen van) protocols sturen? : idem voor de oproepingen (zie supra).
Ondertekening (Zie in fine ook “verplichte vermeldingen van het protocol”). De voorzitter verzoekt de leden van de afvaardigingen en de vakorganisaties die het protocol wensen te ondertekenen, dat te doen binnen de termijn die hij, na de betrokken vakorganisaties te hebben gehoord, bepaalt. (Art. 30, leden 2 tot 5). Het is dus de voorzitter die de termijn bepaalt (na het horen van de delegaties). Het akkoord van hen is niet nodig. Het is niet vereist het protocol te sturen naar de vakbonden. Dat kan, maar de voorzitter kan ook meedelen dat zij het protocol kunnen ondertekenen in een lokaal van het bestuur gedurende een bepaalde termijn. Voor de ondertekening gelden geen vormvereisten. Het is dus niet vereist dat de voorzitter of de secretaris aanwezig zijn bij de ondertekening. Elke vakorganisatie wijst vrij de persoon of personen aan die het protocol ondertekenen. Die pers(o)on(en) zullen in de regel afgevaardigden zijn die de materie hebben onderhandeld met de overheid. Zij moeten geen schriftelijke delegatie voorleggen en de overheid is niet verplicht controle daarop uit te oefenen. Als de overheid twijfel heeft of de pers(o)on(en) die zich aanbieden om het protocol te ondertekenen
Geldt niet voor het overleg.
35 gemandateerd zijn door de vakbond kan zij uitsluitsel vragen aan de vakbondsleiding (bijvoorbeeld bij onenigheid tussen twee afgevaardigden over wie het protocol kan ondertekenen of indien een technicus beweert gemandateerd te zijn (wat mogelijk maar niet de regel is) om het protocol te ondertekenen. De overheid kan ook vragen aan de vakbonden om schriftelijk mee te delen welke pers(o)on(en) gemachtigd zijn het protocol te ondertekenen. Het is nochtans niet aangewezen van ter zake op te treden tenzij in uitzonderlijke omstandigheden. Het gaat immers om een zaak intern aan de vakbond. De overheid is ook vrij de pers(o)on(en aan te wijzen die het protocol ondertekenen. Dat kan de Minister zijn, een kabinetslid, een hoge ambtenaar. Wel moet die persoon delegatie hebben van de voorzitter of van de regering (bij een intersectoraal akkoord bijvoorbeeld) om het protocol te ondertekenen. Die delegatie kan vereist zijn door de regelgeving57. Op te merken dat een delegatie van ondertekeningsbevoegdheid in de regel niet de bevoegdheid inhoudt, voor degene aan wie ze wordt verleend, om zelf de beslissingen te nemen. Als bijvoorbeeld de gemeentesecretaris die bevoegdheid heeft, houdt dat niet in dat hij de maatregelen waarover het protocol handelt, mag nemen of ze voor te leggen aan het college of de gemeenteraad. De datum van het protocol dient voornamelijk om het protocol te identificeren. Meestal wordt de datum genomen waarop de voorzitter het protocol ondertekent.
Het is nuttig te preciseren dat de conclusies van een onderhandeling geen juridische waarde hebben. Het gaat om een politiek akkoord. De verplichte onderhandelingen doen geen afbreuk aan het bestaande politiek-administratief stelsel. Bij een akkoordprotocol verbindt de overheid zich ertoe het akkoord uit te voeren of aan de beslissingsbevoegde overheid (gemeenteraad, …) voor te stellen (zie de arresten van de RvS nr. 109.497 van 22.07.2002 (F), 161.079 van 07.07.2006). Een protocol is bovendien geen rechtsnorm op basis waarvan een individuele overheidsbeslissing kan worden genomen (arrest nr. 198.869 van 14 december 2009)58. Bij een
Het met redenen omkleed advies heeft uiteraard ook geen juridische waarde. Maar het heeft, in tegenstelling tot het protocol, ook geen politieke waarde want het gaat om een “advies” aan de overheid. Het benadert de adviesprocedure van het oude vakbondsstatuut (KB van 20 juni 195559) Dat de overheid zich politiek niet engageert blijkt ook uit artikel 50, KB 1984: de met het advies afwijkende beslissing wordt “medegedeeld” aan de partijen. De woorden “de met het advies afwijkende beslissing” houden ook in dat, bij een wijziging van de maatregel conform
36 protocol van niet-akkoord tussen de overheid en een of meer vakorganisaties verbindt de overheid zich tegenover die vakorganisaties uiteraard niet tot iets. Het protocol is dan enkel het bewijs dat de substantiële vormvereiste van de onderhandeling gevolgd werd.
De ondertekening van het protocol is - met uitzondering van die van de voorzitter61 facultatief. Zij geschiedt binnen de termijn die de voorzitter vaststelt na het advies te hebben gevraagd (bij voorkeur tijdens de vergadering) van de betrokken organisaties. De ondertekening hoeft niet te geschieden tijdens een vergadering. Drie opmerkingen ter zake: - indien de vakorganisaties een protocol ondertekenen kunnen zij, volgens de Raad van State (arresten nrs. 45.871 tot 45.898 van 28 januari 1994 (RTBF) en nr. 91.921 van 27.12.200062) achteraf de beslissing niet aanvechten op grond van het niet naleven van de nadere regels van de werking van de bevoegde comités (termijnen,…). De vraag rijst of, bij akkoord van de vakorganisaties om op een bepaalde datum het protocol te ondertekenen (wat impliciet inhoudt dat de onderhandeling beëindigd is), een vakorganisatie achteraf het niet respecteren van de termijn voor het beëindigen van de onderhandeling kan inroepen. Wij menen van niet omdat een engagement om het protocol te ondertekenen inhoudt dat de vakorganisatie akkoord is met het beëindigen van de onderhandeling. Het is daarbij van geen belang of zij het protocol al dan niet effectief ondertekent omdat de ondertekening facultatief is;
-
de ondertekening van een protocol heeft vaak een politieke waarde. Het is ondenkbaar dat een intersectoraal akkoord niet ondertekend wordt. Anderzijds gebeurt het dat de vakorganisaties weigeren een protocol te ondertekenen in geval van niet-akkoord om hun ongenoegen te benadrukken
het advies of het standpunt van een60 of meer vakorganisaties, er geen nieuw overleg meer vereist is (arrest nr. 202.461 van 29 maart 2010).
37 hoewel de ondertekening volgens de regelgeving facultatief is; - het ondertekenen geschiedt op de definitieve tekst van het protocol. Het is dus niet de ondertekening die het protocol definitief maakt. Immers, artikel 30, vijfde lid, KB 1984 spreekt van de ondertekening van “het protocol” (en niet van “het ontwerp van protocol”). De voorzitter kan, bij weigering van te ondertekenen of als het niet geschiedt binnen de termijn, dat acteren in het protocol. Arrest 172.352 van 18.06.2007 dat bepaalt dat het protocol het standpunt van een afwezige vakbond kan bevatten, zegt ook dat de bepalingen van het vakbondsstatuut “niet uitsluiten” dat het protocol ondertekend wordt door een vakorganisatie waarvan de vertegenwoordigers niet aan de onderhandeling hebben deelgenomen. Anders dan voor de notulen (artikel 29, derde lid, KB 1984, ondertekent de secretaris niet het protocol. De secretaris stuurt een afschrift van de Geldt niet voor het overleg. protocollen aan elke overheid die: - bevoegd is om de voorgestelde maatregelen uit te voeren; - optreedt in het raam van de administratieve- en begrotingscontrole; - de algemene bepalingen vaststelt binnen de perken waarvan de voorgestelde maatregelen mogen worden genomen; - het toezicht uitoefent op de voorgestelde maatregelen (Art. 31, § 2). (Zie hieronder "elektronische verzending"). De notulen De secretaris stelt de notulen van vergaderingen op (artikel 29, eerste lid).
De notulen de De secretaris stelt de notulen van de vergaderingen op.
De notulen van elke vergadering vermelden De notulen van elke vergadering vermelden: uitsluitend:
38
1° de dagorde;
1° de dagorde;
2° de naam van de aanwezige en van de al of niet 2° de naam van de aanwezige, en van de al met kennisgeving afwezige leden van de of niet met kennisgeving afwezige leden van de afvaardiging van de overheid; afvaardiging van de overheid; 3° de benaming van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige vakorganisaties63, alsmede de naam van de aanwezige en van de met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die vakorganisaties64;
3° de benaming van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige vakorganisaties, alsmede de naam van de aanwezige en van de met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die vakorganisaties;
4° de naam van de technici; 3°bis in voorkomend geval, de naam van het aanwezige of al of niet met 5° de behandelde punten; kennisgeving afwezige personeelslid 6° de punten waarvoor de onderhandeling is bedoeld in artikel 44; beëindigd (zie commentaar infra). 4° de naam van de technici; (Artikel 29, tweede lid). 5° de beknopte uiteenzetting van de besprekingen; 6° het met redenen omkleed advies. (Artikel 48, KB 1984). Artikel 26, 6° (punten waarvoor de onderhandeling beëindigd is) : daaruit volgt dat de overheid de notulen slechts kan opstellen als de beëindigingstermijn van de onderhandeling verlopen is, tenzij al de vakbonden aanwezig waren én er een unaniem akkoord was. Het woord “uitsluitend” doet veronderstellen dat, buiten voornoemde punten, de notulen in principe geen andere vermeldingen bevatten. Toch moet dat gerelativeerd worden. Het woord "uitsluitend" beoogde te vermijden dat de notulen te veel vermeldingen bevatten (verslag van de besprekingen, standpunt van elke afgevaardigde,…) en een bron van betwisting zouden vormen. Toch bevatten zij vaak vermeldingen die niet beoogd worden door artikel 29, tweede lid, KB 1984 65. Daar is weinig bezwaar tegen, te meer daar er geen ander document is waar die kunnen worden opgetekend. Maar wat zeker niet kan is het vermelden in de notulen dat er een akkoord of
Er is een substantieel verschil met de notulen van de onderhandeling. Het gaat om een korte beschrijving (en geen gedetailleerd verslag) van de discussies. Uit de praktijk blijkt dat die rubriek vaak dubbel gebruik uitmaakt met het met redenen omkleed advies en geen enkele meerwaarde heeft. Daarom vermelden sommige notulen onder de rubriek “beknopte uiteenzetting…”: “Het overleg heeft tot het hiernavolgende advies geleid:” (volgt dan het advies).
Het met redenen omkleed advies is voor het
39 geen akkoord is over bepaalde punten. Ook de motivering van het standpunt van de vakorganisatie hoort niet thuis in de notulen. Artikel 29, tweede lid, 6°, schrijft wel voor dat de notulen moeten melding maken van de punten waarvoor de onderhandeling is beëindigd maar, zoals reeds gezegd, is enkel het protocol het bewijs dat aan de onderhandelingsvereiste is voldaan. Samengevat: de notulen kunnen andere vermeldingen bevatten op voorwaarde dat : - zij geen dubbel gebruik vormen met het protocol; - zij alleszins de verplichte vermeldingen bevatten. -
overleg wat het protocol is voor de onderhandeling. Zoals uit zijn bewoording blijkt moet het met redenen omkleed advies bondig de redenen vermelden van de ingenomen standpunten 66 . Het moet dus niet gaan om een eenparig gemotiveerd advies. Hier bestaan uitzonderingen op die, als het advies niet eenparig is, een bijkomende procedure instellen 67. Het gaat om het met redenen omkleed advies van het overlegcomité, dus met inbegrip van de overheidsdelegatie. Het gaat dus niet alleen over het advies van de vakbonden68. Zoals vermeld maakt het met redenen omkleed advies deel uit van de notulen. Geen enkele bepaling schrijft het afzonderlijk toesturen van een "definitieve en volledige" tekst van het advies aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties voor. Ze zullen echter de notulen ontvangen en dus over de definitieve tekst van het met redenen omkleed advies beschikken.
Voor de notulen geldt niet dezelfde procedure als voor het protocol (opmerkingen, standpunten, enz.). De reden daartoe is dat artikel 29 opsomt wat er in de notulen moet staan. Bij het vermelden van die zaken is er geen enkele appreciatie of keuze te doen: dagorde, namen, enz. Als er al opmerkingen gemaakt worden, kan het enkel gaan over materiële vergissingen. Het volstaat van die vergissingen recht te zetten. Het probleem is als de notulen vermeldingen bevatten die niet in artikel voorkomen Als er b.v. ter zitting overeengekomen wordt dat de vakbonden hun opmerkingen binnen x dagen zullen opsturen of een andere overeenkomst, is het moeilijk, om bij betwisting, daar geen aandacht aan te besteden.
Opmerking: Bij het overleg hebben de leden van de overheidsafvaardiging, de vakorganisaties en de preventieadviseur wel de mogelijkheid om opmerkingen over de notulen (en niet enkel over het gemotiveerd advies) te maken. Dat volgt uit de tekst van artikel 49 waar voor de procedure van opmerkingen telkens sprake is van "de notulen" en niet van "het met redenen omkleed advies". Het is nochtans evident dat de opmerkingen zelden zullen gaan over andere vermeldingen dan over het "met redenen omkleed advies" en eventueel over "de beknopte uiteenzetting van de besprekingen". Artikel 48 gebruikt, wat de vermeldingen in de notulen betreft, het woord "uitsluitend" niet. De
“beknopte
uiteenzetting
van
de
40 besprekingen “ (art. 48, 5°) en “het met redenen omkleed advies” (art. 48, 6°) maken eigenlijk dubbel gebruik uit. Daarom vermelden vaak de notulen onder de rubriek “Beknopte uiteenzetting van de besprekingen” de tekst “Het overleg heeft tot de hierna volgende adviezen geleid” (volgt dan het advies onder de rubriek “Het met redenen omkleed advies” (unaniem of standpunten).
Sommige reglementen van orde schrijven voor Geldt niet voor het overleg. dat de leden van de afvaardigingen hun opmerkingen over de notulen aan de secretaris kunnen toezenden en dat de voorzitter beslist over het gevolg dat eraan gegeven wordt. Een afschrift ervan wordt toegezonden aan de Een afschrift van de notulen wordt binnen leden van de afvaardigingen69 en aan de vijftien dagen na de vergadering bij een ter vakorganisaties. post aangetekende brief gezonden aan de (art. 29, vierde lid). werkende en aan de plaatsvervangende leden van de afvaardiging van de overheid, In tegenstelling tot de oproepingen is het aan de betrokken vakorganisaties en aan de verplicht de notulen aan de leden van de preventieadviseur. vakbondsafvaardigingen en aan de leden van de (artikel 49, § 1). overheidsdelegatie te sturen. De notulen worden dus ook gezonden aan Het gaat hier over de leden die aanwezig waren de plaatsvervangende leden van de op de vergadering. Doordat de vakbonden vrij overheidsdelegatie. Zij worden niet hun delegatie samenstellen, kan er immers niet (verplicht) gezonden aan de leden van de op algemene wijze sprake zijn van "leden" (in de vakbondsafvaardigingen. zin van "vaste leden" zoals in de privé-sector in de ondernemingsraden). Bij de overheid ligt dat gedeeltelijk anders doordat de leden van de overheidsdelegatie "leden van rechtswege" kunnen zijn. Laatstgenoemde leden moeten niet noodzakelijk aanwezig zijn op de vergadering om als "lid" beschouwd te worden. De informaties die de notulen moeten bevatten worden limitatief opgesomd. Het is dus niet mogelijk dat de notulen een verslag, zij het beknopt, van de debatten, bevatten. Zulks zou trouwens van die aard zijn om onnuttige discussies uit te lokken. Geen enkele bepaling van het vakbondsstatuut maakt het mogelijk voor te schrijven (bijvoorbeeld in een reglement van orde), dat de notulen ter goedkeuring worden voorgelegd aan
41 de delegaties. %ergens wordt voorgeschreven dat de vakorganisaties opmerkingen kunnen maken over de notulen. Maar het is niet verboden. Trouwens, gelet op de inhoud van de notulen, zal het, in dat geval, vaak gaan om materiële fouten. De regelgeving vermeldt geen termijn voor de toezending van de notulen. Er is nochtans geen enkele reden om daarmee lang te wachten. Voor die toezending is geen aangetekende brief vereist. (Zie hieronder "elektronische verzending"). De notulen worden ondertekend door de De notulen worden door de voorzitter en de voorzitter en de secretaris. secretaris ondertekend. (Art. 29, derde lid). (Art. 48). De ondertekening door de vakorganisaties is dus Idem. niet voorgeschreven70
Geldt niet voor het overleg vermits het met De voorzitter moet de notulen ondertekenen. Hij kan redenen omkleed advies deel uitmaakt van delegatie geven aan de gemeentesecretaris om het de notulen. De voorzitter en de secretaris protocol in zijn plaats te ondertekenen. Maar dan moeten ondertekenen. ondertekent de gemeentesecretaris niet als secretaris van het onderhandelingscomité maar als overheid. Immers, anders dan voor de notulen is een protocol een politieke verbintenis. De gemeentesecretaris ondertekent dan “voor de voorzitter” of “voor de burgemeester”. De andere leden van de overheidsafvaardiging kunnen ook ondertekenen. Ook de vakorganisaties moeten de mogelijkheid hebben om het protocol te ondertekenen. De secretaris van het comité ondertekent niet het protocol in die hoedanigheid.
Anders dan voor het protocol moet de voorzitter zelf de notulen ondertekenen. In geval van overmacht volstaat de handtekening van één van beiden. In geval van overmacht voor de twee kunnen andere leden van de overheidsafvaardiging ondertekenen maar het is best dat te vermijden (geen rechtspraak ter zake). De redenen waarom de beslissing van een overheid afwijkt van het met redenen omkleed advies dat door het overlegcomité is uitgebracht, worden binnen één maand medegedeeld aan de leden van de
42 afvaardiging van de overheid, aan de vakorganisaties en, in voorkomend geval, aan het personeelslid bedoeld in artikel 44 (preventieadviseur). (Artikel 50). (Zie infra "elektronische verzending"). Het gaat zowel om het advies uitgebracht over een overheidsvoorstel, een voorstel van een of meer vakbonden of van het comité zelf (bijvoorbeeld over zaken van welzijn op het werk). Een beslissing die "afwijkt van het met redenen omkleed advies" is een beslissing die afwijkt van het eenparig advies of die afwijkt van het standpunt van een of meer afvaardigingen (zowel de afvaardigingen van een of meer vakbonden of die van de overheidsdelegatie). Een beslissing kan afwijken van het standpunt van de overheidsdelegatie vermits het gaat om een advies aan de overheid die de beslissing neemt. Soms wordt ervan uitgegaan dat de mededeling waarvan sprake in artikel 50 enkel in dat geval verplicht is. Uit de tekst van dat artikel blijkt duidelijk dat de redenen worden meegedeeld aan de leden van de overheidsafvaardiging (de leden die aanwezig waren op de vergadering(en) en aan de vakorganisaties. Dus bijvoorbeeld ook aan een vakorganisatie die akkoord ging met de voorgenomen maatregel. Artikel 50 bepaalt niet welke overheid die mededeling moet uitvoeren. Dat heeft nochtans minder belang. %ormaal is het de voorzitter van het overlegcomité. Van belang is dat de vakbonden weten om welke redenen de beslissing afwijkt van het advies.
De vraag rijst of derden (niet betrokken bij het overleg) recht hebben op een afschrift van de notulen van een overlegcomité, op grond van de wet van 11.04.1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. Volgens de commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten (FOD Binnenlandse
43 Zaken) is het antwoord bevestigend. Elektronische verzending
Elektronische verzending
Bij KB van 21.01.2009 werd een artikel 31bis Bij KB van 21.01.2009 werd een artikel 50bis ingevoegd in het KB 1984 : ingevoegd in het KB 1984 : "Elke voorzitter van een comité zoals bedoeld in artikel 3, § 1, en artikel 4, § 1, van de wet, kan, in afwijking van de artikelen 23, 27, 29, laatste lid, 30, eerste, tweede en vierde lid, en 31, § 2, beslissen dat de te onderhandelen aangelegenheden en de erbij horende documenten elektronisch worden ingediend en dat het ter beschikking stellen van de dagorde en alle nodige documentatie, de afschriften van de notulen, de ontwerpen van protocol en de definitieve protocollen eveneens via elektronische weg geschiedt. De in het eerste lid bedoelde beslissing wordt genomen mits zij het voorwerp uitmaakt van een protocol van eenparig akkoord zoals bedoeld in artikel 9, 1°, van de wet. Elke voorzitter bepaalt de nadere regels inzake het elektronisch ter beschikking stellen van de in het eerste lid bedoelde documenten".
Elke voorzitter van een comité zoals bedoeld in artikel 10, § 1, van de wet, kan, in afwijking van de artikelen 23, 27, 46, 47, derde lid, 49 en 50, beslissen dat de aangelegenheden die aan overleg worden onderworpen en de erbij horende documenten elektronisch worden ingediend en dat het ter beschikking stellen van de dagorde en alle nodige documentatie en de afschriften van de notulen eveneens elektronisch geschiedt. De in het eerste lid bedoelde beslissing wordt genomen mits zij het voorwerp uitmaakt van een unaniem gunstig advies. Elke voorzitter bepaalt de nadere regels inzake het elektronisch ter beschikking stellen van de in het eerste lid bedoelde documenten.
Bij een letterlijke lezing van (enkel) artikel 31bis, tweede lid, valt het op dat het eenparige akkoord alleen geldt voor de elektronische indiening op zichzelf en niet voor de nadere regels waarvan Idem (artikel 50). sprake in het derde lid. De principiële beslissing daartoe is onderhandelingsmaterie. De nadere regels niet omdat zij normaal gezien opgenomen worden in het reglement van orde. Het reglement van orde is geen onderhandelingsmaterie maar komt wel tot stand bij consensus, m.a.w. met het akkoord van de vakbonden. . Het ligt in de rede het vaststellen van de nadere regels geschiedt bij consensus. Dat houdt wel in dat alle afvaardigingen moeten akkoord gaan met een wijziging ervan (zei hieronder: “reglement van orde”). Artikel 31bis beoogt onder meer een snellere verzending en een vermindering van het papierverbruik. Het is uiteraard niet verboden nog één of een beperkt aantal documenten per post te versturen (maakt deel uit van de “nadere regels”).
44
Werking. - Secretariaat De voorzitter waakt over de goede werking het comité, van de afdeling of van onderafdeling en wijst de secretaris ervan alsmede de administratieve dienst die secretariaat organiseert. (Art. 26).
Werking. - Secretariaat van Mutatis Mutandis van toepassing (artikel de 47, eerste lid). aan het
De secretaris maakt geen deel uit van het comité noch van de delegaties. Hij is dus niet gemachtigd deel te nemen aan de onderhandeling. De aanwijzing van de secretaris of de aanwijzing van een andere secretaris is noch onderhandelings- noch overlegmaterie. De dagorde, met de bijgevoegde documentatie, de notulen en de protocollen worden op het secretariaat neergelegd en bewaard. (Art. 31, § 1). Thans worden die documenten ook vaak via een elektronische versie ter beschikking gesteld. Hoewel dat niet bepaald is in het vakbondsstatuut, is het logisch dat de vakbonden op het secretariaat van het comité kennis kunnen nemen van de documenten. De reglementen van orde vermelden soms de documenten die uitgesloten zijn van de kennisneming, onder meer: "de documenten en opmerkingen die van de overheid uitgaan of van een andere vakbond en die niet verstuurd zijn naar alle delegaties die van het comité deel uitmaken". Dat artikel vermeldt niet hoelang die documenten moeten bewaard worden. De subwerkgroep Selectielijst OCMW's binnen de werkgroep Lokaal Overheidsarchief heeft een selectielijst voor OCMW’s opgesteld (goedgekeurd op 17.08.2009 door het Rijksarchief). De “Verslagen van de overlegorganen” (Syndicaal
De (Vlaamse) Beroepsinstantie inzake de openbaarheid van bestuur heeft, met haar beslissing van 30 augustus 2004, beslist dat derden recht hebben om op aanvraag een kopie te krijgen van het “afschrift van het verslag van het basisoverlegcomité omtrent de goedkeuring van het proces- en Overlegcomité, Syndicaal Onderhandelingscomité, personeelsplan (de instantie bedoelt met Basisoverlegcomité) vermelden geen “verslag”wellicht “het met redenen 71 “geadviseerde vernietigingstermijn” . omkleed advies”). Het gaat om de toepassing van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.
45
De werkingskosten van ieder comité, van iedere Idem. afdeling of onderafdeling komen ten laste van het bestuur of van de publiekrechtelijke persoon waarvan de voorzitter van het comité, de afdeling of de onderafdeling de leiding heeft (art. 33). Reglement van orde
Reglement van orde
Het reglement van orde van elk comité, van elke Idem (art. 47, eerste lid). afdeling of onderafdeling regelt de gevallen waarin dit besluit niet voorziet (art. 32). Het gaat om bijkomende regels en gevallen die Idem. niet geregeld worden door het besluit aangezien het reglement van orde geen afbreuk kan doen aan de tekst van het besluit. Het is dus af te raden de tekst van bepaalde artikels letterlijk en zonder meer op te nemen in het reglement van orde want dat geeft de indruk dat het reglement die procedureregels regelt. Het kan wel nuttig zijn om die regels te vermelden in het reglement. In dat geval is het best na de tekst een verwijzing naar het artikel of de onderverdeling ervan van het KB 1984 te vermelden. De uiteenzetting hierboven vermeldt soms welke bepalingen een reglement van orde kan bevatten. Afgezien daarvan, kan het reglement de volgende punten bevatten: - het adres van het secretariaat van het comité; - het adres van de voorzitter (waarnaar alle correspondentie moet gestuurd worden); - dat de leden van de afvaardiging van de overheid en de vakorganisaties het adres meedelen waarnaar de correspondentie moet gestuurd worden; - het aantal exemplaren van de documentatie die wordt toegezonden; - dat elk punt op de dagorde een volgnummer draagt dat ook vermeld
46
-
-
-
wordt op alle betrokken documenten en dat die documenten zelf een reeksnummer dragen; dat de discussie geschiedt in de volgorde waarop de punten in de dagorde opgenomen zijn en wanneer van die volgorde kan afgeweken worden; volgens welke wijze de voorzitter van een comité de delegaties moet horen vooraleer de termijn bepaald bij artikel 30, tweede lid, te wijzigen (termijn waarbinnen de opmerkingen over het ontwerp van protocol moeten meegedeeld worden aan de voorzitter); de regels over het onderbreken van de vergadering72.
Het reglement van orde is noch een Idem. onderhandelings- noch een overlegmaterie. De aanneming ervan moet niet in een protocol noch in een gemotiveerd advies geconcretiseerd worden. Het gaat niet om een maatregel van de overheid maar om een akte van het comité. De aanneming vereist de unanimiteit van de afvaardigingen in het comité. Bij gebrek aan akkoord, is er geen RO of bij gebrek aan akkoord over een wijziging bestaat die wijziging niet. Alle afvaardigingen dienen inderdaad hun Idem. akkoord te geven. Dat wordt niet als dusdanig vermeld in het KB. Artikel 32 spreekt van het reglement van orde "van elk comité". Daaruit volgt dat alle afvaardigingen akkoord moeten gaan. Het feit dat een vakorganisatie niet aanwezig was doet daar geen afbreuk aan doordat artikel 22, KB 1984 niet toepasselijk is. Het gaat immers niet om een onderhandeling of overleg. Hieruit volgt dat, als een RO na te volgen regels bevat voor de overheid, het achteraf afschaffen of aanpassen ervan, niet kan zonder het eenparig akkoord van de afvaardigingen73. De vraag rijst of een overheid, in geval van nietakkoord over een RO of een wijziging ervan, unilateraal en buiten het RO kan beslissen ter zake. Er bestaat geen rechtspraak in dat verband. In elk geval is die werkwijze af te raden.
47
Het is dus geen onderhandelingsmaterie. De procedure daartoe moet dus niet gevolgd worden. In de praktijk komt het wel neer op een onderhandeling met dien verstande dat er een unaniem akkoord moet zijn. Het is best nochtans van niet te spreken van “onderhandeling” bij het vaststellen of wijzigen van het RO om verwarring te vermijden. Het respecteren van de termijnen van 60 dagen en, in geval van materies inzake welzijn op het werk, van 30 dagen schept problemen tijdens de vakantiemaanden juli en vooral augustus. Het reglement van orde van het hoog overlegcomité Vlaamse gemeenschap en Vlaams gewest vermeldt in dat verband: “Deze termijn wordt geschorst tijdens de vakantiemaand augustus”. Dat is begrijpelijk maar het is een afwijking op de bepalingen van het KB 1984. Hetzelfde reglement bepaalt nochtans in artikel 2: “Luidens artikel 32, van het besluit regelt dit reglement de gevallen waarin het besluit niet heeft voorzien. De bepalingen van het besluit hebben echter steeds voorrang op deze van dit reglement”.
De woorden "van elk comité" houden in dat de delegaties bvb. een RO voor een basisoverlegcomité of een tussenoverlegcomité in dat basisoverlegcomité of tussenoverlegcomité bespreken en niet in het hoog overlegcomité. Laatstgenoemd comité is ook niet bevoegd om het RO voor een lager overlegcomité goed te keuren of te bekrachtigen. Doordat de overlegcomités de materies bespreken inzake welzijn op het werk, is het in principe niet mogelijk voor één overlegcomité twee reglementen van orde te hebben, naar gelang het comité vergadert over die materies of over andere materies. Het is nochtans mogelijk in het RO afzonderlijke bepalingen op te nemen naar gelang de materie. De maatregelen die na onderhandeling worden Idem wat betreft het met redenen omkleed
48 genomen, vermelden de datum van het protocol advies. bedoeld in artikel 9 van de wet. (Artikels 6 en 47, KB 1984). (Artikel 6, KB 1984). Meestal heeft het protocol de datum van de dag dat de onderhandeling plaatsheeft, ook als pas achteraf de standpunten worden bijgevoegd of gewijzigd. Een protocol heeft geen datum van inwerkingtreding. De datum van inwerkingtreding van de onderhandelde materies kan wel belang hebben. Het protocol moet gedateerd zijn als controle op het vervullen van de voorafgaande formaliteiten door de Raad van State. De Raad eist bijvoorbeeld dat de ministerraad (als het ontwerp aan dat orgaan moet voorgelegd worden) op de hoogte moet zijn van het standpunt van de partijen alvorens te beslissen.
Verplichte vermeldingen van het protocol 1. De conclusies van de onderhandeling (artikel 9 van de wet van 19.12.1974): 2. De datum van het protocol (artikel 6, KB 28.09.1984). 3. Voorts bevat het protocol nog de ondertekening van de voorzitter (bv. de burgemeester74 of een andere persoon (gemeentesecretaris, schepen,…) die dan tekent “voor de voorzitter”. De regelgeving vermeldt dat niet formeel, maar de voorzitter stelt zowel het ontwerp van protocol als het definitief protocol op – artikel 30, KB 1984). De niet-ondertekening door de voorzitter of door iemand anders (“voor de voorzitter”) zou erop neerkomen dat hij niet achter het protocol staat dat hij zelf heeft opgesteld of doen opstellen. De ondertekening door de voorzitter staat los van het feit dat hij al dan niet aanwezig was op de vergadering. Met de ondertekening bevestigt hij dat hij achter het protocol staat. Het is om die reden dat de protocols, althans die van de centrale diensten, een onderscheid maken tussen: - de vertegenwoordigers van de overheid en van de vakbonden die aanwezig waren op de vergadering en die tot een akkoord, gedeeltelijk akkoord of niet-akkoord kwamen; - de personen die het protocol ondertekenen namens de overheid en de vakbonden.
49 Vaak gaat het om dezelfde personen maar niet altijd. Als de burgemeester niet aanwezig is op het onderhandelingscomité kan hij vanzelfsprekend niet vermeld worden als aanwezige onderhandelaar maar dat belet hem niet van het protocol te ondertekenen.
50
Afwezige afvaardigingen Alles wat in het proceduredocument vermeld is inzake afwezige afvaardigingen en hoe daar procedureel mee om te gaan, vertrekken van het standpunt dat al de representatieve vakbonden meer of minder actief zijn in het bestuur en minstens soms deelnemen aan de vergaderingen van de comités. Als een of meer vakbonden geruime tijd, bv. meerdere jaren aan geen enkele vergadering deelnemen, kan de overheid als handelwijze aannemen van met die vakbond geen rekening houden op procedureel vlak. Het gaat om een kwestie van inschatten van de plaatselijke overheid. Als het met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is dat een vakbond, gelet op zijn activiteit, geen opmerkingen zal maken of procedureel een handelwijze zal betwisten, is het niet nodig wat in het document over de afwezige afvaardigingen van een vakbond vermeld is, te volgen.
Welzijn op het werk (Preventie en bescherming op het werk) Artikel 11, § 2, van de wet 1974 luidt als volgt : “De Koning verleent aan de overlegcomités welke Hij aanwijst, de bevoegdheden, die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor preventie en bescherming op het werk”. Die bepaling werd uitgevoerd door artikel 39, KB 28.09.1984: “Alle bevoegdheden die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor Preventie en Bescherming op het werk, worden uitgeoefend door de krachtens de artikelen 37 en 40 bevoegde overlegcomités”.
Het gaat dus over “alle” bevoegdheden. De regelgeving voor de privésector voorziet in een adviesopdracht van het CPBW. In dat geval wordt de adviesprocedure van het KB 1984 gevolgd. Die regelgeving geeft aan het CPBW ook specifieke bevoegdheden heeft waarvoor de adviesprocedure in het KB 1984 niet kan gevolgd worden 75. In dat geval wordt de procedure gevolgd van de privésector tenzij het vakbondsstatuut een andere regeling voorschrijft. Een voorbeeld: artikel 23, eerste lid, van het KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk :
“Het secretariaat van het comité wordt verzekerd door de interne dienst, wanneer bij de werkgeer één comité moet opgericht worden”.
51
Die bepaling kan niet gevolgd worden want ze is in strijd met artikel 26 van het KB 1984 : “De voorzitter waakt over de goede werking van het comité…en wijst de secretaris ervan aan alsmede de administratieve dienstdienst die het secretariaat organiseert”. Artikel 26, KB 1984 moet gevolgd worden.
1
De woorden "vakorganisaties" betekenen dat het volstaat dat de oproeping verzonden wordt naar de vakorganisaties. In de meeste gevallen verzendt de overheid een kopie naar sommige leden van de vakorganisaties om praktische redenen. 2
Indien de oproeping verstuurd wordt op zaterdag of zondag (via een postpunt bv.), begint de termijn te lopen vanaf de eerstvolgende maandag. 3
Die technici worden trouwens beschouwd als vakbondsafgevaardigden volgens artikel 71, 4°, van het KB 1984.
4
De overheid moet vermijden de indruk te geven van een personeelslid persoonlijk op te roepen voor een vergadering van een comité. In dat geval is het alsof de overheid en niet de vakorganisatie het personeelslid oproept. Dat heeft soms ongewenste gevolgen. Bijvoorbeeld als het personeelslid met ziekteverlof is (zelfs met toestemming om de woning te verlaten) of met vakantieverlof is. De betrokkene kan vragen van de tijd van de vergadering te recupereren of om de betaling van zijn verplaatsingskosten. Nogmaals : het zijn de "vakorganisaties" die beslissen wie deel uitmaakt van de afvaardiging. Best is, in geval de vakbonden vragen van de oproepingen naar een persoon te zenden, te vragen van een andere persoon aan te wijzen in geval de betrokkene verhinderd is (ziekte, verlof, ….). 5
Sommige reglementen van orde bekrachtigen het feit dat het aantal exemplaren van de toe te sturen documenten niet te groot mag zijn, bijvoorbeeld: "Een beperkt aantal bijkomende exemplaren wordt, ter informatie, gestuurd naar de vakbonden die daar schriftelijk om verzoeken. Deze aanvraag wordt aan de voorzitter gericht".
6
Vele reglementen van orde bevatten een bepaling in die zin. Bijvoorbeeld : "De delegaties delen schriftelijk aan de voorzitter het adres mee waarnaar alle voor hen bestemde briefwisseling met betrekking tot het comité moet worden gestuurd".
7
Die bepaling is taalkundig onjuist. Onderhandelen is geen overgankelijk werkwoord: we kunnen niet iets onderhandelen. We kunnen wel ergens over onderhandelen.
8
De woorden "wordt aan onderhandeling onderworpen" betekenen dat de onderhandeling niet kan geweigerd worden (behalve als het gaat om een aangelegenheid die geen onderhandelingsmaterie is of als het onderhandelingscomité niet bevoegd is). Van de andere kant is de voorzitter vrij om te oordelen over het
52
geschikte moment om de materie te onderhandelen. Het koninklijk besluit schrijft geen termijn voor waarbinnen de onderhandeling moet plaatshebben (in tegenstelling met het overleg). Het verslag aan de Koning bij het KB van 1984 bepaalt ter zake: “Hij (de voorzitter) bepaalt de datum van de vergaderingen; het spreekt vanzelf dat om redenen van behoorlijk bestuur, de voorzitter daartoe vooraf de betrokken overheden en de vakorganisaties die zitting hebben in het comité zal horen”. Die laatste zin is geen verplichting en wordt trouwens ook niet steeds gevolgd. 9
De Raad van State bepaalt ter zake: “Het spreekt immers vanzelf dat wanneer geen precisering wordt verstrekt, onder het begrip “dagen” kalenderdagen worden verstaan” (Advies 46.498/4 van 18 mei 2009 van de afdeling wetgeving over een ontwerp van KB houdende vaststelling van het regime en de werkingsmaatregelen, toepasbaar op welbepaalde plaatsen, gesitueerd in het grensgebied, voorzien in artikel 74/5, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, dat het KB van 8 juni 2009 is geworden). 10
Dat protocol bevat ook de volgende bepaling: “De regeringen en de vakorganisaties stellen zich garant voor de correcte toepassing van dit akkoord door de onderscheiden overheden afhangend van hun bevoegdheidsdomein”. 11
De Waalse Minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken heeft de provinciale en plaatselijke besturen aangeraden ten minste een driemaandelijkse vergadering te houden: circulaire du 2 avril 2009 relative à la convention sectorielle 2005-2006 – Bien-être au travail (BS van 28.10.2009). 12
Bijvoorbeeld bij de aanvang van de vergadering zegt de voorzitter dat een zaak van de dagorde wordt verwijderd. Indien geen enkele vakbondsdelegatie bezwaar maakt, kan aangenomen worden dat het gaat om een "eenparig akkoord". 13
Het eerste lid van artikel 47 bepaalt dat de artikelen 22 tot 28, ….van overeenkomstige toepassing zijn op de overlegcomités. De woorden "tot 28" betekenen: "met inbegrip van artikel 28". 14
Het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten (comité A), het comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten (comité B) en het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten (comité C). 15
Vóór het wijzigingsbesluit van 20.12.2007 (BS 23.012008) bevatte artikel 43 geen beperking van het aantal technici van de vakbondsdelegaties. Doordat bij de onderhandelingscomités wel een beperking geldt, werd die anomalie rechtgezet. Artikel 43 komt in feite overeen met de samenstelling van een vakobndsdelegatie in een bijzonder comité (artikel 21, § 3, tweede lid, derde streepje en derde lid, KB 1984). 16
Het ondervoorzitterschap van een comité betekent niet dat, bij afwezigheid of verhindering van de voorzitter, in elk geval de ondervoorzitter het voorzitterschap uitoefent. Immers, krachtens artikel 21, § 2, derde lid, van het KB van 1984, kunnen de voorzitter en de ondervoorzitter(s) zich laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde. Die afgevaardigde kan een andere persoon zijn dan de ondervoorzitter. Inzake het ondervoorzitterschap kunnen de volgende punten benadrukt worden: - Als er geen behoorlijk gemachtigde afgevaardigde aangewezen is of als de voorzitter en die afgevaardigde belet zijn, neemt de ondervoorzitter het voorzitterschap waar (en alleen in die gevallen); - de ondervoorzitter(s) van het comité maken van rechtswege deel uit van de overheidsafvaardiging (artikel 21, § 2, KB 1984); - in afwachting dat een na 1 oktober 1990 opgerichte overheidsdienst vermeld wordt in het gebied van een sectorcomité (bijlage I van KB 1984) behoort die dienst tot het sectorcomité met als voorzitter of ondervoorzitter de overheid die haar gezag, toezicht of voogdij uitoefent op die overheidsdienst (artikel 97bis); De ondervoorzitters maken van rechtswege deel uit van de overheidsdelegatie. Het feit dat een voorzitter een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde aanwijst impliceert niet dat die gemachtigde van rechtswege deel uitmaakt van de overheidsdelegatie. Uit wat voorafgaat blijkt dat het niet juist is van, bij een delegatiebesluit van de voorzitter van een onderhandelingscomité, een "ondervoorzitter (of "vice-voorzitter") aan te wijzen, vermits de voorzitters en ondervoorzitters bij KB worden aangewezen. Zie in dat verband bv. het ministerieel besluit van 23.02.2009 dat delegatie van bevoegdheden en handtekeningen toekent binnen de Pensioendienst voor de Overheidssector, artikel 4, § 2, 2°. Afgezien van het feit dat die bepaling overbodig is (een minister kan zich steeds laten
53
vertegenwoordigen), kan een leidend ambtenaar niet het "vice-voorzitterschap" uitoefenen van een onderhandelingscomité. De voorzitter van de OCMW-raad is ondervoorzitter van het bijzonder comité van de gemeente (artikel 20, § 1, 3°). Voor de andere bijzondere comités op provinciaal of plaatselijk vlak wijst de voorzitter van het bijzonder comité een ondervoorzitter aan (artikel 20, § 1, tweede lid). Dat is een verplichting. 17
De Ministers van Ambtenarenzaken en van Begroting zijn bijvoorbeeld leden van rechtswege van het comité A (artikel 5, § 4, van de wet van 19.12.1974) en van de sectorcomités (artikel 5, § 5, van de wet). 18
Krachtens artikel 21, § 2, vijfde lid, van het KB van 1984, zijn twee vertegenwoordigers van het College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid van rechtswege lid van de afvaardiging van de overheid van het sectorcomité waarvan de openbare instellingen van sociale zekerheid afhangen. 19
De voorzitter van een sectorcomité is altijd een Minister. Het voorzitterschap en het ondervoorzitterschap van de sectorcomités waartoe de federale overheidsdiensten behoren worden, ter uitvoering van artikel 19, tweede lid, van het KB van 28.09.1984, vastgesteld bij KB. Laatstgenoemd KB wordt opgesteld aan de hand van de bevoegdheden van de ministers en staatssecretarissen. Thans wordt die aangelegenheid geregeld bij KB van 4 maart 2008 (BS van 28.03.2008). Dat KB heft het vroegere besluit van 20.09.2003, gewijzigd bij het KB van 09.03.2003, op. 20
Het gaat hier over de bevoegdheid van de betrokken minister, niet om een verplichting. Als de minister geen plaatsvervanger aanwijst, dient hijzelf uiteraard het HOC voor te zitten en als hij geen leden aanwijst, vertegenwoordigt hij alleen de overheid. 21
Zie voetnoot 18. Het is uiteraard zinloos van geen voorzitter aan te wijzen voor een basisoverlegcomité. Dat is trouwens nog niet voorgevallen. 22
Een voorbeeld van het aanwijzen bij naam is het ministerieel besluit van 20 oktober 2006 tot aanwijzing van de leden van de overheidsdelegatie en hun plaatsvervangers in het basisoverlegcomité van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België, gewijzigd bij ministerieel besluit van 15 maart 2010. 23
Wat de politiediensten betreft, waarop de wet 1974 niet van toepassing is, maar die een grotendeels gelijkaardig stelsel kenen inzake procedure, is er wel een uitzondering : het hoog overlegcomité waarvan het voorzitterschap gezamenlijk wordt uitgeoefend door de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie (artikel 27, § 2, eerste lid, van het KB van 08.02.2001 tot uitvoering van de wet van 24.03.1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten. 24
Zie bijvoorbeeld het ministerieel besluit van 4 februari 2003 houdende oprichting van een basisoverlegcomité voor het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers, artikel 4 : “…bestaat de vertegenwoordiging van de overheid, naast het voorzitterschap, uit 3 definitieve personeelsleden van niveau A die vrij door de voorzitter voor elke vergadering worden aangewezen in functie van haar agenda”. 25
Zie voetnoten 18 en 19.
26
Zie voetnoten 18 en 19.
27
Speciale overlegcomités kunnen opgericht worden krachtens artikel 40, KB 1984 "wanneer personeelsleden van overheidsdiensten die ressorteren onder verscheidene sectorcomités, onder verscheidene bijzondere comités van beide categorieën dezelfde gebouwen betrekken”. Zij zijn alleen bevoegd voor zaken inzake welzijn op het werk en worden opgericht door de voorzitters van de algemene comités, naar gelang het geval. Het oprichten van een speciaal overlegcomité geschiedt niet zo veel, onder meer doordat in de praktijk het akkoord van alle betrokken overheden vereist is. De woorden "dezelfde gebouwen" moeten ruim geïnterpreteerd worden. Het kan gaan om verschillende gebouwen die verbonden zijn via ondergrondse gangen, parkeergarages, … De volgende speciale overlegcomités werden opgericht: - ministerieel besluit van 8 juli 2009 tot oprichting van een speciaal overlegcomité voor het Centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd in Kortenberg, gewijzigd bij ministerieel besluit van 16 juli 2010;
54
-
ministerieel besluit van 10 december 2009 tot oprichting van een speciaal overlegcomité voor de personeelsleden werkzaam in Tongeren in het gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, gewijzigd bij ministerieel besluit van 16 juli 2010; - ministerieel besluit van 7 mei 2010 tot oprichting van een speciaal overlegcomité voor de personeelsleden werkzaam in Saint-Hubert in het gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, gewijzigd bij ministerieel besluit van 16 juli 2010; De wijzigingen aan die drie MB’s bij de MB’s van 16.07.2010 beogen van de directeur-generaal van het directoraat-generaak EPI Penitentiaire Inrichtingen aan te wijzen als voorzitter van het speciaal overlegcomité in plaats van de minister van Justitie. Die wijziging werd doorgevoerd op vraag van de minister van Justitie. - ministerieel besluit van 17 september 2009 tot oprichting van een speciaal overlegcomité voor het gebouw EUROSTATION in Brussel; - ministerieel besluit van 17 september 2009 tot oprichting van een speciaal overlegcomité voor het administratief centrum in Brussel gevormd door de gebouwen FINTO en DOOR BUILDING; 28
Het aanwijzen door de voorzitter van een algemeen comité van het voorzitterschap van een speciaal overlegcomité“ aan de overheid die hij aanwijst” (artikel 42, § 2, KB 1984) wordt ruim geïnterpreteerd in die zin dat de voornoemde voorzitter een overheid kan aanwijzen die belast is om de voorzitter aan te wijzen. Hierbij kan de voorzitter wel een voorwaarde vermelden, bijvoorbeeld dat de voorzitter een personeelslid moet zijn van een bepaalde overheidsdienst. De sub 20 vermelde ministeriële besluiten van 17 september 2009 vermelden in artikel 3: “Het comité bedoeld in artikel 1 wordt voorgezeten door een personeelslid van de Regie der Gebouwen aangewezen door het lid van de Regering dat bevoegd is voor die overheidsdienst”. 29
De rol van de ondervoorzitter en de aanwijzing van een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde ter vervanging van de voorzitter van een onderhandelingscomité zijn twee verschillende aangelegenheden die los van elkaar moeten worden gezien. De rol van de ondervoorzitter verandert immers niet wanneer de voorzitter zich heeft laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde. Bij afwezigheid én van de voorzitter én van zij behoorlijk gemachtigde afgevaardigde, zal bijgevolg de ondervoorzitter het voorzitterschap waarnemen. Ook kan de ondervoorzitter steeds als behoorlijk gemachtigde afgevaardigde van de voorzitter worden aangewezen. Met een omzendbrief van 13.07.2006 (zie voetnoot 8) bepaalt de Waalse Minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken dat de provinciegriffier geen voorzitter kan zijn van het onderhandelingscomité of een overlegcomité omdat hij, krachtens artikel L 2212-61, laatste lid, van de "Code Wallon de la Démocratie locale et de la Décentralisation" weliswaar de werkzaamheden van de diensten leidt, maar dat slechts doet "overeenkomstig de richtlijnen van het provinciecollege voor het provinciepersoneel". De omzendbrief bepaalt niet formeel dat de provinciegriffier geen lid meer kan zijn van de overheidsdelegatie maar de verwijzing naar laatstgenoemd artikel laat daar geen twijfel over bestaan. 30
Die bepaling luidt als volgt: “De voorzitter van elk niet gemeentelijk bijzonder comité wijst een ondervoorzitter aan”. Hiermee wordt niet het aanwijzen van een ondervoorzitter voor elke vergadering bedoeld. Het gaat over een permanente aanwijzing (die de voorzitter uiteraard kan wijzigen). 31
In het protocolakkoord van het comité A van 19.04.2010 “over de wederzijdse engagementen van de overheden en vakorganisaties in de publieke sector betreffende de versterking van de sociale dialoog en de conflictbeheersing in de publieke sector”engageren de overheden (federaal + deelstaten) er zich toe de sociale dialoog in het comité A te versterken door (onder meer) te voorzien in “een regelmatige aanwezigheid van de Eerste Minister en de Minister van Ambtenarenzaken op de vergaderingen van het comité”.
32
Zie bijvoorbeeld het ministerieel besluit van 15 juli 2009. tot wijziging van het ministerieel besluit van 23 oktober 1986 houdende oprichting van een Basisoverlegcomité bij het Nationaal Geografisch Instituut (BS van .3.12.2009). 33
Vóór de wijziging van het KB 1984 door het KB van 20.12.2007 bevatte artikel 42, § 4 een anomalie. Konden lid zijn van een overlegcomité : - de personen die bevoegd zijn om de openbare overheden te verbinden (dus onverschillig de rechtspositie (statutair of contractueel); - de leden van het leidend personeel die in vast verband benoemd zijn en sedert ten minste een jaar tewerkgesteld zijn in de betrokken overheidsdienst.
55
Dat betekende dat onverschillig wie lid kon zijn van de overheidsdelegatie behalve een leidinggevende die vast benoemd moest zijn. Het KB van 20.12.2007 heeft die tweede categorie geschrapt. Het gaat nu nog enkel over “personen” die bevoegd zijn om de openbare overheden te verbinden. 34
Met een omzendbrief van 13 juli 2006 (installatie van de provincieraad en het provinciecollege als gevolg van de verkiezingen van 8 oktober 2006. – Rol van de gouverneur 2006 (BS van 08.08.2006) bepaalt de Waalse minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken dat de gouverneur, doordat hij geen lid meer is van provinciecollege, de overheid niet meer kan verbinden. Hij kan dus geen lid meer zijn van de overheidsdelegatie noch het onderhandelingscomité of een overlegcomité voorzitten. 35
Zie bijvoorbeeld artikel 35, tweede lid, KB 1984 : "De voorzitter van het hoog overlegcomité (bv. de burgemeester) kan basis- en tussenoverlegcomités oprichten waarvan hij het gebied bepaalt". Het is enkel een besluit van de voorzitter dat bv. een basisoverlegcomité kan oprichten en niet een besluit van zijn plaatsvervanger. 36
Strikt genomen kan hij dat wel, maar dat heeft geen zin als hijzelf de maatregel niet kan nemen of als de maatregel achteraf ongedaan gemaakt wordt door de hogere overheid.
37
In het gemeentedecreet van 15 juli 2005 luidde de tekst van artikel 27, 4°, als volgt : “op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in een onderhandelings- of overlegcomité van de gemeente” (tekst overgenomen uit artikel 92, 6°, van de Nieuwe Gemeentewet). Het wijzigend decreet van 23 anrui 2009 wijzigt de woorden “een onderhandelings- of overlegcomité” door de woorden “het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité”. Letterlijk gelezen zou die wijziging inhouden dat de verbodsbepaling geen betrekking heeft op de basisoverlegcomités en de tussenoverlegcomités. Volgens het Agentschap Binnenlands Bestuur zijn laatstgenoemde comités slechts een uitvloeisel van het hoog overlegcomité en geldt de verbodsbepaling ook voor die comités. 38
Die toevoeging van dat tweede lid heeft tot gevolg dat het eerste lid overbodig is. Inderdaad, als die personen geen vakbondsafgevaardigde kunnen zijn, kunnen zij uiteraard niet optreden als vakbondsafgevaardigde in een onderhandelings- of overlegcomité.
39
De onverenigbaarheid gaat niet formeel over het optreden als vakbondsafgevaardigde in een comité. Maar door ontzeggen van vakbondsverlof beoogt de overheid dat optreden uit te sluiten (samen met de mogelijkheden tot het krijgen van vakbondsverlof kan krijgen). Doordat het vakbondsstatuut federale bevoegdheid is én de impliciete bevoegdheden (artikel 10, Grondwet) enkel gelden voor de decretale wetgevers, heeft de Raad van State een prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof in dat verband (arrest 198.078 van 20.11.2009). 40
Dat de voorzitter de debatten leidt is de evidentie zelf. Het is zelfs overbodig van dat in de regelgeving te vermelden. Zie het advies van de Raad van State over een ontwerp van decreet (Waals Gewest) créant un Conseil de la Fiscalité et des Finances de Wallonie : « Il va de soi que « Le président dirige les débats ». Il n’est donc pas nécessaire d’en faire état dans la disposition en projet » (Parlement Wallon, session 2009-2010, 202 (2009-2010) — N° 1, 22 juin 2010). 41
De tekst spreekt van "afvaardigingen van "de vakorganisaties" (en niet van "afgevaardigden"). Dat is normaal doordat de vakorganisaties vrij hun delegatie samenstellen (artikel 21, § 3, eerste lid). Een afgevaardigde van een vakorganisatie kan dus niet ten persoonlijke titel afwezig zijn maar als lid van een delegatie. 42
Als er geen leden van de overheidsafvaardiging werden aangewezen kunnen zij vanzelfsprekend niet afwezig zijn. Het niet-aanwijzen van die leden is geen beletsel om de onderhandelingen te doen plaatshebben, eventueel vertegenwoordigt enkel de voorzitter de overheid. 43
Het vakbondsstatuut van het militair personeel bevat een gelijkaardige bepaling (artikel 39, eerste lid, van het KB van 3 december 2006 tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van het militair personeel). Hier is er echter een tweede oproeping vereist. Bij afwezigheid van de vakbondsafvaardigingen op die tweede vergadering wordt de onderhandeling als afgehandeld beschouwd. Het tweede lid van voornoemd artikel 39 bepaalt : “Indien geen enkele afvaardiging van de representatieve vakorganisaties aanwezig is, zendt de secretaris een tweede oproeping die de vergadering vastlegt binnen een termijn die niet minder dan zeven dagen mag bedragen”.
56
44
Immers , die vakbond kan als volgt redeneren : “Vermits de onderhandeling wordt beëindigd binnen 30 dagen (artikel 25, eerste lid, KB 1984), vragen we een nieuwe vergadering en dan kunnen we ons standpunt uiteenzetten.
45
Zie de omzendbrief nr. 304 van 9 augustus 1988 (B.S. van 13.8.1988). - Goede werking van de onderhandelingscomités opgericht door of ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. 46
Arrest nr. 198.829 van 11.12.2009: “qu’il importe peu que la question particulière de la suppression des emplois de chef de garde n’ait pas été discutée”. Arrest 170.188 van 19 april 2007: “Voorts schrijven noch de reeds vermelde wet van 19 december 1974, noch haar uitvoeringsbesluiten, voor hoe de overheid en de afgevaardigden van de vakorganisaties die zetelen in een onderhandelingscomité, in concreto, dienen te onderhandelen over een aangelegenheid die aan onderhandeling is onderworpen”. Dat geldt ook in de privésector. Patrick Namotte, zelfstandig consultant human resources, gespecialiseerd in sociale aangelegenheden vermeldt in zijna artikel “Doeltreffende sociale betrekkingen” : “Al is het juridisch kader van de sociale betrekkingen volledig en dwingend, dat zegt niets over de kwaliteit van de betrekkingen. Het is immers niet voldoende om de reglementeringen naar de letter toe te passen om de geest ervan in acht te nemen. De wettelijke verplichting om bijzondere structuren op te richten, leidt niet automatisch tot respect, luisterbereidheid, uitwisseling, debat, raadpleging of onderhandelingen”. 47
Arrest nr. 69.320 van 31.10.1997: de omstandigheid dat een definitief protocol een standpunt bevat dat schriftelijk in plaats van tijdens de vergadering te kennen is gegeven heeft de genomen beslissing niet kunnen beïnvloeden en kan het bestreden besluit niet onwettig maken. . Idem: arrest nr. 172.352 van 18 juni 2007. In het laatstgenoemde arrest bepaalt het Hoge rechtscollege dat de regelgeving “niet uitsluit” dat het protocol melding maakt van het standpunt van een afwezige vakbond. Hieruit kan afgeleid worden dat de overheid dus de mogelijkheid heeft geen melding te maken van dat standpunt. 48
Tekst van een reglement van orde ter zake: "De voorzitter kan, op verzoek van een afvaardiging en na raadpleging ter vergadering van de andere afvaardigingen, de vergaderingen onderbreken voor de door hem bepaalde duur". 49
Toch roept dat arrest vragen op. Vooreerst stelt de Raad van State vast dat de vakbond op de tweede en derde vergadering (met overschrijding van de termijn) aanwezig was. En wat als de vakbond niet aanwezig was? Een tweede vraag die rijst is: wat als de vakbond wel formeel op de tweede of derde vergadering stelde van niet akkoord te zijn? Naar onze mening zou de overheid dan in de twee gevallen de procedure opnieuw moeten beginnen. 50
Als het gaat om een dringende zaak, wordt de volgende formule aangeraden in de oproeping: “Er wordt toepassing gemaakt van artikel 25, derde lid, van het koninklijk besluit van 28 september 1984… en de termijn wordt beperkt tot ….dagen”. Dat houdt niet in dat de oproepingstermijn ook verminderd wordt (artikel 27, tweede lid). Als het zeer dringend is, wordt aangeraden de voormelde formule aan te vullen als volgt : “Tevens wordt toepassing gemaakt van artikel 27, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 september 1984…” of de volgende formule te gebruiken: “Er wordt een beroep gedaan op de termijn bepaald bij artikel 27, tweede lid en op een termijn van ….dagen overeenkomstig artikel 25, derde lid, van het koninklijk besluit van 28 september 1984…”. 51
In de notulen van comité A en van sectorcomité I (algemeen bestuur) wordt soms de volgende tekst gezet: “Zoals overeengekomen tijdens de vergadering, gelet op de hoogdringendheid en overeenkomstig de bepalingen van artikel 30…, zullen de protocollen …zo vlug mogelijk worden opgesteld en aan de representatieve vakorganisaties worden overgemaakt met het oog op de ondertekening”. Tekst vermeld in de notulen inzake een sectorcomité : “Zoals overeengekomen tijdens de vergadering, gelet op de hoogdringendheid en overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 wordt het protocol onmiddellijk na de vergadering opgesteld en ondertekend”. Die formuleringen spreken van “protocol” terwijl het gaat om het “ontwerp van protocol” maar vermits de afvaardigingen onmiddellijk na de onderhandeling ondertekenen vermeldt de tekst het woord “protocol”..
57
52
Zie het arrest nr. 203.569 van 3 mei 2010: “Hoewel de conclusies van het basisoverlegcomité niet expliciet als een “advies” worden omschreven, kunnen zij bezwaarlijk anders gekwalificeerd worden” (het gaat om het vakbondsstatuut van de politiediensten maar de redenering geldt ook in het raam van de wet 1974). 53
De overheidsdelegatie moet met een eensgezind standpunt tegen de vakorganisaties staan. In geval van onenigheid tussen de leden van de overheidsafvaardiging (vóór de vergadering van het comité uiteraard) dient de politiek verantwoordelijke overheid te beslissen over het overheidsstandpunt. Dat geldt ook voor het overleg. 54
Bijvoorbeeld: "De afvaardiging van [benaming vakbond] gaat niet akkoord om redenen uiteengezet in bijgaand document. Dit document maakt integrerend deel uit van dit protocol" Die formule werd onder meer gebruikt in het protocol van 01.02.2008 van sectorcomité XVIII (Vlaamse Gemeenschap) over het voorontwerp van decreet tot regeling van overdracht van personeelsleden binnen diensten van de Vlaamse overheid in geval van verschuiving van taken of bevoegdheden (Vlaams Parlement, stuk 1707 (2007-2008) – Nr. 1, 23 mei 2008). Of nog : “De afvaardiging van [benaming vakbond] zet in bijgaande brief d.d.…haar standpunt uiteen. Deze brief maakt integraal deel uit van dit protocol”. 55
Bijvoorbeeld als het gaat over een maatregel waarbij een deel van het personeel zich kan vinden en een ander deel niet. 56
Dat komt zelden voor omdat het de voorzitter zelf is die het ontwerp heeft opgesteld. Het is toch niet onmogelijk : de voorzitter kan bijvoorbeeld een vergissing vaststellen in de tekst van het ontwerp als hij het reeds heeft verstuurd. 57
Zo bepaalt de “Code de la Démocratie locale et de la Décentralisation“ (Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie) : “Le bourgmestre peut déléguer par écrit la signature de certains documents à un ou plusieurs membres du collège communal. Il peut révoquer cette délégation à tout moment “. 58
De afdeling wetgeving van de RvS formuleert het als volgt: “Waar de collectieve arbeidsovereenkomst een bron is van recht, waardoor rechten en verplichtingen in hoofde van de partijen worden gecreëerd, en waarvan de plaats in de rechtsorde uitdrukkelijk wordt geregeld (zie met name de artikelen 9, 11 en 51 van de wet van 5 december 1968), is het protocol van akkoord slechts de weergave van de conclusies van het vervullen van een vormvereiste voorafgaand aan het vaststellen van bepaalde regelingen in de overheidssector” (Kamer, DOC 20 1435/001, 9 oktober 2001, wetsontwerp tot wijziging van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector). 59
Het Verslag aan de Koning bij het KB van 28.09.1984 bepaalt in dat verband: “Vermits onderhandelingen redelijkerwijze enkel worden gevoerd over belangrijke aangelegenheden, worden de andere aangelegenheden die de personeelsleden aanbelangen, onderworpen aan een overlegprocedure die uitmondt in een gemotiveerd advies. Deze overlegregeling benadert vrij dicht het thans bestaande stelsel van syndicale raadpleging (artikel 11 van de wet”). 60
In het arrest nr. 202.461 ging het om een gezamenlijke vergadering van het hoog overlegcomité voor de militairen en het hoog overlegcomité voor het burgerpersoneel. De wijziging van het advies vloeide voort uit een vraag van één vakbond (van de militairen). Volgens De Raad is het dus niet vereist dat het de wijziging het gevolg was van een vraag van al de representatieve vakbonden. 61
Indien bijvoorbeeld de burgemeester het protocol ondertekent, heeft het geen belang of hij ondertekent in zijn hoedanigheid van burgemeester of van voorzitter. Immers, de burgmeester is voorzitter van het bijzonder comité (artikel 20, § 1, 3°, KB 1984). 62
De Raad van State bepaalt in dat arrest : “qu'il est sans intérêt d'examiner si les modalités de fonctionnement des comités compétents ont été méconnues dès lors que les membres de ceux-ci ont signé le protocole”.
63
Het gaat om vakorganisaties waarvan geen afvaardiging (dus geen enkele afgevaardigde) aanwezig is.
58
64
De vakbonden kiezen vrij de leden van hun delegatie. Om beschouwd te worden als "afwezige" van een delegatie, moet hij of zij zich laten verontschuldigen. Als dat laatste niet geschiedt, kan hij of zij niet als "afwezige" beschouwd worden. 65
Zo vermelden de notulen van comité A van 31.01.2008 (eerste vergadering tijdens de interim-regering Verhofstadt) onder de rubriek “Varia”: 1. Het comité A heeft akte genomen van de ter zitting gedane uiteenzettingen door de delegaties van de representatieve vakorganisaties betreffende: - de opvolging van de uitvoering van voorgaande intersectorale akkoorden; - het opstarten van de onderhandelingen voor het intersectoraal akkoord 2007-2008; - de verbetering van de sociale relaties; - de continuïteit van de dienstverlening in de openbare sector. 2. Met betrekking tot voorbaande punten deelt de Eerste Minister mee dat er overleg zal gepleegd worden tussen de Eerste Minister, de federale Minister van Ambtenarenzaken en de representatieve vakorganisaties. Hij benadrukt dat een sereen klimaat en een constructieve houding van de vakorganisaties noodzakelijk zijn om tot oplossingen te kunnen komen. 66
Het arrest nr. 109.285 van 15.07.2002 vernietigt een beslissing omdat de notulen “noch een beknopte uiteenzetting van de besprekingen, noch een met redenen omkleed advies bevatten”. 67
Het gaat onder meer over volgende materies : - voor bepaalde materies die in het arbeidsreglement moeten opgenomen worden en die niet, krachtens de wet 1974, moeten onderhandeld of overlegd worden. Dan is, krachtens de wet van 8 april 1965, de overlegprocedure vereist (hoewel dat zelden voorkomt); -
voor de aanwijzing, in voorkomend geval, van de vertrouwenspersonen die de preventieadviseur bijstaan: advies arbeidsinspecteur en dan beslist de overheid (artikel 32sexies, § 2, wet 4.08.1996, vervangen bij wet van 10 januari 2007);
-
voor de aanwijzing van een preventieadviseur gespecialiseerd in de psycho-sociale aspecten van het werk en van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk : in geval van niet eenparig gemotiveerd advies in het comité, moet er een beroep gedaan worden op een preventieadviseur van een externe dienst (wet van 11 juni 2002 betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk die een nieuw artikel 32sexies in de wet van 4 augustus 1996 invoegt en vervangen bij wet van 10 januari 2007). Hier wordt aan het unilaterale karakter van overheidsbeslissingen afbreuk gedaan omdat, bij gemis van een eenparig gemotiveerd advies, de overheid een beroep moet doen op een preventieadviseur van een externe dienst. Het begrip psychosociale belasting veroorzaakt door het werk kwam reeds voor in de wet van 4 augustus 1996 die het echter niet nader definieerde. Sinds de hervorming van 2007 beschouwt de wet de psychosociale belasting veroorzaakt door het werk als een globaal concept dat expliciet geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk behelst.
68
Soms gaan overheden ervan uit dat het enkel gaat om het advies van de vakorganisaties. Dat is niet zo, maar het is wel begrijpelijk. Inderdaad, volgens artikel 42, § 4, KB 1984 moeten de leden van overheidsafvaardiging de overheden kunnen verbinden. Het komt er dan eigenlijk op neer dat de overheid een advies aan zichzelf geeft. De volgende vermelding in de aanhef van een besluit is dus af te raden: "Gelet op de met redenen omklede adviezen van de representatieve vakorganisaties uitgebracht in het basisoverlegcomité van …." (aanhef van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de personeelsformatie van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid – BS van 29.01.2009). 69
Met “leden van de afvaardigingen” worden de leden van de overheidsafvaardiging en de leden van vakbondsafvaardigingen bedoeld. 70
Bij de politiediensten bestaat hierop één uitzondering, namelijk de procedure in geval van stakingsaanzegging. Die procedure voorziet in een voorafgaande onderhandeling. De regelgeving (KB van 2312.1998) bepaalt: “Bij het afsluiten van de onderhandeling stelt de voorzitter, zo vlug mogelijk, het proces-verbaal van de vergadering en het protocol op. Deze twee documenten worden onverwijld door alle partijen ondertekend. De staking kan slechts aanvangen ten vroegste 48 uur na de ondertekening van het protocol” (artikel 3, derde lid).
59
71
Zie VVSG-week (week van 12 tot 18 januari 2010, nr. 2).
72
Bijvoorbeeld (comité B) : "Op verzoek van een afvaardiging kan de voorzitter voor de door hem bepaalde duur de vergadering onderbreken, nadat hij de andere afvaardigingen daaromtrent ter vergadering heeft geraadpleegd".
73
Bijvoorbeeld: “De voorzitter stelt de datum van de vergaderingen vast, na raadpleging van de betrokken overheden en de vakorganisaties”. Die bepaling houdt in, dat zelfs als het dringend is geen vergadering kan bijeengeroepen worden dan na raadpleging van onder meer de vakorganisaties. Daarom zou het beter zijn te vermelden: “De voorzitter….., na eventuele raadpleging van…”). 74
Vermits de burgemeester voorzitter is van het bijzonder comité, heeft het geen belang of hij ondertekent als voorzitter of als burgemeester.
75
Bijvoorbeeld de artikels 5 tot en met 8 van het KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk: Art. 5. Het comité is er mee belast in de hem eigen domeinen de propagandamiddelen en de maatregelen in verband met het onthaal van de werknemers, de informatie en de opleiding op het vlak van de preventie en bescherming op het werk uit te werken en in toepassing te brengen. Art. 6. Het comité stimuleert de activiteiten van de interne dienst en volgt de werking van de interne dienst op. Art. 7. Het comité onderzoekt de door de werknemers geuite klachten met betrekking tot het welzijn op het werk, evenals de klachten die betrekking hebben op de manier waarop de diensten, waarop in toepassing van de arbeidsongevallenwetten een beroep wordt gedaan, hun opdracht vervullen. Art. 8. Het comité werkt voorstellen uit om de arbeidsplaats en de omgeving ervan te verfraaien.