Oplossingsgerichte benadering MBO platformdag, 9 april 2015 Joost Iserief & Ingrid Kroezen
Waarom oplossingsgerichte gespreksvoering?
• Praten over problemen leidt vaak niet tot oplossingen, praten over oplossingen wel; • Kinderen en jongeren ervaren vaak niet dat ze een probleem hebben. Ze weten wel dat ze een vaardigheid nog niet voldoende beheersen.
Grondbeginselen van het paradigma • • • • • • •
Als iets werkt, laat het dan zo Als iets ooit heeft gewerkt, doe het dan vaker Als iets niet werkt, doe dan wat anders Verandering is constant en onvermijdelijk De toekomst is onderhandelbaar en wordt geschapen Kleine oplossingen kunnen tot grote veranderingen leiden Problemen en oplossingen zijn niet altijd direct aan elkaar gerelateerd • Geen enkel probleem doet zich de hele tijd voor • Stel vragen, maar niet wat ze moeten doen • Geef complimenten
Welk perspectief kies je?
Welk perspectief kies je? probleemgericht
oplossingsgericht
• Wat gaat er niet goed? • Focus op symptomen, gebreken, schuldigen, oorzaken • Denken in bedreigingen
• Wat gaat er wel goed en wat zou je wel willen? • Focus op successen, variaties, uitzonderingen, krachtbronnen • Denken in kansen
Verken gerust het probleem; focus er niet eenzijdig op
Een oplossingsgerichte houding
De werkelijkheid van de ander staat centraal
Nieuwsgierig en onderzoekend zijn
De ander is expert van zijn eigen oplossingen
Een volgende houding
Vertrouwen op ontwikkeling van vaardigheden bij de ander
Een nieuwsgierige houding van ‘niet-weten’ - Luisteren; wie en wat is / zijn belangrijk voor de ander? - Non-verbaal gedrag; laten zien dat je luistert - Sleutelwoorden van de ander herhalen; taal is betekenisvol - Open vragen; perceptieveld vergroten, vragen naar attitudes, gedachtes, gevoelens - Samenvatten; uitnodigend effect - Parafraseren; korte samenvatting, zelfde effect - Gebruik van stilte; tijd geven om na te denken - Complimenteren; aandacht geven aan de krachten van de ander - Focus terugbrengen naar de ander; machteloosheid omzetten in energie
Een oplossingsgericht gesprek
-
Vragen naar percepties van de ander over het probleem Hoe beïnvloedt het probleem jou? Wat heb je al geprobeerd? Wat is het belangrijkste om als eerste aan te werken?
Goed geformuleerde doelen - Belangrijk voor de ander - Interactionele termen; wat zou er anders zijn tussen jou en de leerkracht, je moeder, je broer… als dit doel bereikt is? - Situationele kenmerken; prioriteiten stellen - In termen van aanwezigheid van gewenst gedrag; in plaats van de afwezigheid van problemen - Eerder een eerste stap dan een eindresultaat; wens verkleinen om het realistischer te maken - Acceptatie van eigen aandeel van de ander; meer hoop op verandering - Concreet, gedragsmatig, meetbaar, realistisch
Niet willen?
Weerstand is in oplossingsgerichte termen:
Dat wat je aanbiedt sluit niet aan bij de vraag van de ander. Accepteer dat en probeer iets anders.
Let op: problemen versus beperkingen
• beperking:
onveranderlijk – met de gevolgen kun je leren omgaan
• probleem:
iets dat op te lossen is
Geef aandacht aan wat goed gaat, zoek de positieve uitzondering
Maak van een mug een olifant!
Differentiëren
“Iedereen is tegen me” “Alles gaat altijd mis”
Is dat zo?
Zet de feiten op een rijtje. Welke uitzonderingen zijn er? Is er ook grijs naast zwart en wit?
Grote veranderingen beginnen klein
De schaalvraag
-Hoe houd je het vol? -Hoe slaag je erin om elke dag toch te komen?
- Compliment
- Hoe ziet een -3 eruit?
- En wat nog meer?
-Waar wil je op uitkomen?
-Wat zit er allemaal in dit cijfer?
-Hoe ziet dit er uit?
-Wat doe je nu al? -Wat is de kleinst denkbare stap?
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Rekening houden met tegenslag
• Wie zijn je supporters?
• Wat kunnen ze tegen je zeggen als het goed gaat en als het niet goed gaat? • Wat helpt jou eraan te denken? (visualiseren)
Veranderbehoefte: Hoe is het een probleem voor je?
Positief taalgebruik (Wat gaat beter? Wat werkt wel? Benoemen van (kleine) vorderingen
Complimenteren op proces en vooruitgang en op bijdrage van kind daarin, op de aangeleerde vaardigheid
Gewenste situatie: Wat zou je in plaats daarvan willen? Wat zou je anders willen zien?
Wat zorgde ervoor dat het er niet / minder was?
Wat kan zo blijven?
Wanneer is het probleem er niet / minder?
Wat knap! Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?
Wat niet werkt… 3. Noem de negatieve gevolgen. Dreig. 2. Beschrijf uitvoerig het probleem
1. Benoem de continuïteit van het probleem
4. Noem de oorzaken die jij ziet voor het probleemgedrag 5. Geef aan dat je dit al 100 keer hebt gezegd.