Opleiden, trainen en oefenen sleutelfuncties crisiscommunicatie Project ‘GROOTER’
Model voor ‘Proeven van bekwaamheid’
1
Colofon Dit document beschrijft het model voor de proeven van bekwaamheid, in het verlengde van de kwalificatieprofielen en opleidingskaders die binnen het project GROOTER zijn ontwikkeld voor zeven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie. Opdrachtgever Landelijk Overleg Coördinerend Gemeentesecretarissen (Veiligheidsberaad) Ministerie van Veiligheid en Justitie Opdrachtnemer Dhr. M. Dewachter, adjunct coördinerend gemeentesecretaris, Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant Onderwijskundige ondersteuning Mw. M. Dekker-Regelink en mw. A. Zonneveld, PLATO (Universiteit Leiden) Expertteam m.b.t. de kwalificatieprofielen Mw. M. Delfgaauw, coördinator risico- en crisiscommunicatie, NCC, Ministerie van Veiligheid en Justitie Mw. M. Draisma, communicatieadviseur, gemeente Sittard-Geleen Mw. D. Leppens, communicatieadviseur, Brandweer Brabant-Noord Dhr. P. Niekerk, communicatieadviseur, gemeente Almere Mw. S. van Petten, coördinerend ambtenaar openbare veiligheid, Veiligheidsregio Gelderland-Zuid Mw. M. Post, senior communicatieadviseur, Politie Gelderland-Zuid Mw. L. Schotman, senior communicatieadviseur, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond Mw. C. Smeets, teammanager Communicatie, gemeente Maastricht Expertteam m.b.t. de opleidingskaders en het model voor ‘proeven van bekwaamheid’ Mw. M. Delfgaauw, coördinator risico- en crisiscommunicatie, NCC, Ministerie van Veiligheid en Justitie Mw. D. Leppens, communicatieadviseur, Brandweer Brabant-Noord Mw. S. van Petten, coördinerend ambtenaar openbare veiligheid, Veiligheidsregio Gelderland-Zuid Mw. L. Schotman, senior communicatieadviseur, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond Adres www.veiligheidsberaad.nl/groot.html www.linkedin.com/e/vgh/1968218 Waar in dit document ‘hij’ staat geschreven wordt bedoeld: ‘hij/zij’. Waar ‘zijn’ staat wordt bedoeld ‘zijn/haar’. Waar ‘hem’ staat wordt bedoeld ‘hem/haar’. Voor de leesbaarheid is steeds voor de verkorte vorm gekozen. Datum: Versie: Status:
September 2012 1.0 Definitief
© Projectgroep ‘GROOTER’
2
Inhoudsopgave Inleiding
4
Deel A. Kader voor de proeven van bekwaamheid
6
1.
6 6 6 7
2.
Kwaliteitseisen aan toetsen / proeven van bekwaamheid 1.1. Competentiegericht 1.2. Valide, betrouwbaar, representatief Het toetsen bij de functiegerichte opleidingen
Deel B. Toelichting op de toetsvormen
8
1.
8 8 9 9 10 10 10 10 11 11
2.
3. 4.
Toetsvormen specifiek geschikt bij competentiegericht onderwijs 1.1. Arbeidsproef in een reële werksituatie (+ reflectie) 1.2. Simulatietoets 1.3. Casustoets 1.4. Werkstuk of presentatie Toetsvormen bij alle soorten onderwijs 2.1. Schriftelijke toets 2.2. Mondelinge toets Toetskaart Portfolio-analyse
Deel C. Het kiezen van toetsvormen
12
1. 2. 3. 4.
12 12 13 13
Toetsvormen bij proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen Toetsvormen bij proeve van blijvende bekwaamheid Toetsvormen bij proeve van EVC’s Overwegingen bij het kiezen van toetsvormen
Deel D. Model voor proeven van bekwaamheid (toetsvormen en inhoud) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
14
Overzicht van PvB’s (m.b.t. de eindtermen) voor zeven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie PvB voor de communicatieadviseur BT PvB voor de communicatieadviseur ROT PvB voor de communicatieadviseur CoPI PvB voor het hoofd taakorganisatie Communicatie PvB voor de teamleider Pers- en publieksvoorlichting PvB voor de omgevingsanalist PvB voor de redacteur web en social media
14 15 17 19 22 24 26 28
Bijlage 1. Lijst met afkortingen
31
3
Inleiding In dit document wordt een model geschetst voor de proeven van bekwaamheid (PvB’s), behorend bij de kwali1 2 ficatiedossiers en opleidingskaders die binnen het project GROOTER zijn opgesteld voor zeven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie. Het gaat hierbij om proeven van bekwaamheid, waarmee inzicht wordt verkregen in de beoogde competenties van deelnemers aan de functiegerichte opleiding voor respectievelijk: communicatieadviseur BT; communicatieadviseur ROT; communicatieadviseur CoPI; hoofd taakorganisatie Communicatie; teamleider Pers- en publieksvoorlichting; omgevingsanalist; redacteur web en social media. Om de beoogde competenties te ontwikkelen, wordt een opleidingsstructuur voorgesteld. De (voorlopige) opleidingsstructuur voor crisiscommunicatiefunctionarissen onder bevolkingszorg is weergegeven op de volgende bladzijde. Om de beoogde competenties te toetsen, vindt een proeve van bekwaamheid plaats. Een proeve van bekwaamheid is een (mix van) toetsvorm(en), waarmee inzicht wordt gegeven in het individueel functioneren / de competenties van de deelnemers aan de opleidingen, in relatie tot het kwalificatieprofiel. Hierbij maken we onderscheid in het meten van: de directe leerresultaten na afloop van de opleiding (in een proeve van bekwaamheid ten aanzien van de eindtermen); de mate waarin leerresultaten op termijn beklijven (in een proeve van blijvende bekwaamheid); de eerder verworven competenties (in een proeve van EVC’s). In deel A van dit document wordt het kader voor de proeven van bekwaamheid beschreven. Vervolgens worden in deel B de genoemde toetsvormen nader toegelicht, en worden in deel C de overwegingen bij het kiezen van de toetsvormen beschreven. In deel D wordt voor de genoemde sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie aangegeven, welke proeven van bekwaamheid op de verschillende meetmomenten passend zijn (toetsvormen en toetsinhoud). Dit deel is zodanig opgebouwd, dat de modellen voor proeven van bekwaamheid bij alle beschreven opleidingskaders/functies afzonderlijk zijn te lezen en te gebruiken: ze bevatten elk de volledige informatie. Dit bevordert het gebruiksgemak van dit document bij het ontwikkelen van de afzonderlijke proeven van bekwaamheid. Door deze werkwijze is het echter onvermijdelijk, dat er herhalingen in de tekst voorkomen. Tot slot is in de bijlage een lijst met gebruikte afkortingen opgenomen. Op basis van dit document en de eraan voorafgaande documenten uit het project GROOTER m.b.t. sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie (kwalificatieprofielen en opleidingskaders), kan de toetsende instantie per opleidingskader/functie een keuze maken voor een (mix van) toetsvorm(en) en deze verder inhoudelijk uitwerken in een proeve van bekwaamheid. De proeven van bekwaamheid worden dus opgesteld op basis van de documenten van het project GROOTER, en niet op basis van door opleidingsinstituten te ontwikkelen opleidingen. In de proeven van bekwaamheid worden dus niet de opleidingen getoetst, maar de beoogd te ontwikkelen competenties. Het uitgangspunt is uiteraard wel, dat in de opleidingen de beoogde competenties worden ontwikkeld.
1
‘Opleiden, trainen en oefenen sleutelfuncties crisiscommunicatie – Kwalificatieprofielen’ van het project GROOTER (september 2012). 2 ‘Opleiden, trainen en oefenen sleutelfuncties crisiscommunicatie – Opleidingskaders’ van het project GROOTER (september 2012).
4
Noot: Dit betreft de Basisopleiding Bevolkingszorg uit GROOT. Is de functionaris niet afkomstig uit de gemeentelijke kolom maar uit een hulpverleningsdienst, dan betreft dit de Basisopleiding Crisisbeheersing uit CENS2.
5
Deel A. Kader voor de proeven van bekwaamheid3 1. Kwaliteitseisen aan toetsvormen / proeven van bekwaamheid 1.1. Competentiegericht In de documenten ‘Kwalificatieprofielen’ en ‘Opleidingskaders’ is aangegeven, wat de competenties voor zeven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie zijn: er is aangegeven welke taken, in welke context en met welke kwaliteiten de functionarissen geïntegreerd moeten kunnen uitvoeren. De opleidingen dienen competentiegericht te worden opgezet. Om de beoogde competenties te ontwikkelen is in de opleiding een mix van theoretische en praktische werkvormen nodig, waarbij de beroepspraktijk als uitgangspunt dient. In het verlengde hiervan moeten ook de proeven van bekwaamheid competentiegericht worden opgezet. Bij competentiegericht toetsen worden de competenties in onderlinge relatie met elkaar beproefd, in een zo natuurlijk mogelijke context. De toetssituaties doen dus geheel of op onderdelen denken aan en zijn vergelijkbaar met de daadwerkelijke werksituatie.
1.2. Valide, betrouwbaar, representatief De proeven van bekwaamheid zijn een (mix van) toetsvorm(en), waarmee inzicht wordt gegeven in het individueel functioneren / de competenties van de deelnemers aan de opleidingen in relatie tot het kwalificatieprofiel. Het is belangrijk dat de toetsen zo eerlijk mogelijk zijn, dat wil zeggen dat deelnemers die wel voldoen aan de criteria ‘slagen’ en dat deelnemers die niet voldoen aan de criteria ‘zakken’. In dit kader zijn met name de volgende eisen aan toetsvormen van belang: Validiteit Dit betekent dat een toets moet meten wat hij beoogt te meten. Het kan hierbij gaan om eerder verworven competenties, de mate waarin een deelnemer de eindtermen beheerst, of de mate waarin leerresultaten op termijn beklijven. Een valide toets is een toets die relevant is (begripsvaliditeit) en die evenwichtig is, zodat alle doelstellingen getoetst worden (inhoudsvaliditeit). Betrouwbaarheid Hierbij gaat het om de mate waarin de resultaten van de toets echt ‘waar’ zijn en niet door het toeval zo zijn ontstaan. Een toets is betrouwbaar als deze: o de ‘goede’ van de ‘slechte’ deelnemers onderscheidt; o bij scoring door verschillende beoordelaars tot dezelfde uitslag zal leiden; o van voldoende lengte is om toevalstreffers uit te sluiten; o qua niveau is afgestemd op het niveau van de deelnemers. Verder is het bij competentiegericht toetsen van belang, dat de toetsen (in combinatie met de andere kwaliteitseisen) zo realistisch en representatief mogelijk zijn. Vaak kan echter niet aan alle kwaliteitseisen tegelijk tegemoet gekomen worden. Zo zijn bijvoorbeeld heel representatieve toetsen over het algemeen minder betrouwbaar, en omgekeerd. Dit wordt verder toegelicht in deel B. In deel C wordt vervolgens beschreven, hoe tot een keuze van toetsvormen kan worden gekomen.
3
Deel A en deel B zijn mede gebaseerd op: J. van Diggele & G. Straetmans (Cito), Competentiegericht beoordelen (artikel op basis van de Citobrochure Anders opleiden, anders toetsen (2001). Nbbe-presentatie en toelichting Competentiegericht toetsen (m.b.t. proeven van bekwaamheid) en toelichting Onderwijskundige achtergrond methodenmix. J. Nedermeijer & A. Pilot (2000). Beroepscompetenties en academische vorming in het hoger onderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff.
6
2. Het toetsen bij de functiegerichte opleidingen Bij de functiegerichte opleidingen gaat het om het toetsen van de in de opleidingskaders bij ‘Eindtermen’ aangegeven competenties, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Dat wil zeggen: er moet getoetst worden of de functionaris in staat is de aangegeven kerntaken in de aangegeven context uit te voeren met de daarvoor benodigde aangegeven kwaliteiten, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Voor dit competentiegerichte toetsen kunnen, in zijn algemeenheid, met name de volgende toetsvormen worden ingezet: Arbeidsproef in een reële werksituatie (+ reflectie) Simulatietoets Casustoets In combinatie met andere toetsvormen: werkstuk of presentatie Desgewenst kunnen bovenstaande toetsvormen (voor bepaalde onderdelen/competenties) worden aangevuld met een schriftelijke of mondelinge toets. In deel D wordt per functie een specifiek advies gegeven voor de toetsvorm(en) in de proeve van bekwaamheid. Toetsing van de beheersing van de lokale en regionale invulling kan niet plaatsvinden vanuit een centrale proeve van bekwaamheid. Het beheersen van de lokale/regionale invulling dient tijdens de opleiding door de docent zelf te worden getoetst. Hiervoor gebruikt hij een toetskaart. De docent dient vervolgens aan de toetsende instantie door te geven, of de deelnemer voldoet aan de lokale/regionale eisen. Is dit het geval, dan kan de deelnemer de centrale proeve van bekwaamheid afleggen.
7
Deel B. Toelichting op de toetsvormen In dit deel worden de afzonderlijke toetsvormen die onderdeel kunnen uitmaken van de proeven van bekwaamheid toegelicht. Allereerst worden de toetsvormen die specifiek bij competentiegericht onderwijs worden ingezet toegelicht. Daarna volgen de toetsvormen die bij alle soorten onderwijs gebruikt worden. Tot slot worden de toetskaart en de portfolio-analyse toegelicht.
1.
Toetsvormen specifiek geschikt bij competentiegericht onderwijs
Competentiegerichte toetsvormen nemen de beroepspraktijk als uitgangspunt. Onderstaand worden de mogelijke toetsvormen hierbij toegelicht. De eerstgenoemde toetsen zijn het meest authentiek en representatief voor de beroepspraktijk, de laatstgenoemde toetsen het minst authentiek en representatief. Daar staat tegenover dat de laatstgenoemde toetsen het meest betrouwbaar zijn, terwijl de eerstgenoemde toetsen het minst betrouwbaar zijn (omdat deze meer contextgevoelig zijn).
1.1. Arbeidsproef in een reële werksituatie (+ reflectie) De arbeidsproef is een ‘hands-on-toets’, waarbij de kandidaat een realistische opdracht uitvoert in de praktijk van een reële werksituatie. Hierdoor heeft men bij uitstek de gelegenheid om de beoogde competenties te beoordelen. De opdracht voor de kandidaat moet vanuit het competentieperspectief geformuleerd worden, zodat het een integratieve, authentieke/representatieve en contextrijke opdracht is. Voordelen van de arbeidsproef in een reële werksituatie: o erg realistisch; o representatief; o hoge acceptatiegraad door kandidaat. Nadelen van de arbeidsproef in een reële werksituatie: o minder betrouwbaar (want moeilijk te standaardiseren); o kan moeilijk uitvoerbaar kan zijn, omdat er steeds reële werksituaties nodig zijn en omdat de toets veel tijd in beslag neemt. Voor wat betreft het beoordelen van de arbeidsproef in de reële werksituatie zijn er twee mogelijkheden: 1. De kandidaat voert de te beoordelen taken uit in de werksituatie op een vastgestelde datum/tijdstip. Hij wordt bij het uitvoeren van de taken geobserveerd door beoordelaars. Het voordeel in deze situatie is dat met zelf in te zetten beoordelaars kan worden gewerkt. Het nadeel is dat de beoordeling wordt gebaseerd op een momentopname. 2. De kandidaat voert de te beoordelen taken uit in de werksituatie gedurende een bepaalde periode. De kandidaat zelf, maar ook andere personen op de werkplek en de beoordelaar vullen vragenlijsten in over het functioneren (360⁰-feedback). Op basis daarvan wordt een oordeel gevormd over de beoogde competenties van de kandidaat. Het voordeel in deze situatie is dat dit geen momentopname betreft. Het nadeel is dat medewerking van personen op de werkplek (voor feedback) nodig is. Het is aan te bevelen de arbeidsproef gepaard te laten gaan met een reflectiegesprek. Dit is een verdiepend gesprek, waarin de kandidaat reflecteert op het eigen gedrag. De bevindingen uit het reflectiegesprek tellen mee in de eindbeoordeling van de arbeidsproef.
8
1.2. Simulatietoets De simulatietoets is een toets met daarin een aantal gesimuleerde onderdelen. De simulatie vindt plaats met behulp van bijvoorbeeld modellen, acteurs of een computersimulatie. De kandidaat voert onder die gesimuleerde omstandigheden een realistische opdracht uit. De beoogde competenties moeten dus in een bepaalde nagebootste situatie worden geplaatst. Er wordt bij de beoordeling niet alleen gekeken naar hoe de kandidaat de opdracht instrumenteel/technisch uitvoert, maar ook naar kennis- en houdingscomponenten. De opdracht in de simulatietoets vraagt van de kandidaat een reactie in de vorm van waarneembaar gedrag. In aanvulling daarop wordt de kandidaat (tussentijds of na afloop) mondeling of schriftelijk bevraagd over het getoonde handelen. Zo wordt nagegaan of de kandidaat de beslissingen op basis van de juiste kennis/afwegingen heeft gemaakt. Ook kan zo beoordeeld worden in hoeverre er sprake is van ‘transfer’, dat wil zeggen: in hoeverre de kandidaat de getoonde competenties ook in andere situaties kan aanwenden. Voordelen van de simulatietoets: o realistisch; o redelijk betrouwbaar (want te standaardiseren); o efficiënt. Nadelen van de simulatietoets: o enigszins representatief; o veel voorbereidingstijd nodig voor ontwikkelen simulatie.
1.3. Casustoets Een casustoets is een ‘hands-off-toets’, waarbij het gaat om een van de beroepspraktijk afgeleide probleemsituatie, die met behulp van kennis en competenties moet worden opgelost. De casustoets bestaat uit een casus (beschrijving van de praktijksituatie of probleemstelling) en daarbij specifieke informatie die nodig is voor de analyse en de opdracht. De casustoets kan bijvoorbeeld bestaan uit de opdracht om een probleemanalyse te maken en alternatieve oplossingen voor het probleem aan te geven, of het beantwoorden van een aantal handelingsgerichte vragen. De casustoets kan dus meer of minder uitgebreid zijn: 1.
Complexe casuïstiek (ook wel ‘authentieke opdracht’ genoemd) Dit betreft complexe en van de beroepspraktijk afgeleide probleemsituaties. De kandidaat moet acties ondernemen die resulteren in een product, bijvoorbeeld een plan van aanpak schrijven aan de hand van complexe casuïstiek rondom een calamiteit of ramp.
2.
Korte, handelingsgerichte casus Hierbij wordt een situatie geschetst, waarover vervolgens vragen worden gesteld. Het is van belang dat in de casus en de vragen een beroep wordt gedaan op de handelingsgerichte en/of probleemoplossende competenties. In de casus moet echt iets gebeuren en de kandidaat moet worden uitgenodigd om te reageren. Een casus die slechts een decor schetst, zal al snel leiden tot vragen die gericht zijn op alleen kennis en feiten.
3.
Casusopdracht Deze opdracht heeft een wat langere looptijd en kan eventueel door een aantal kandidaten samen worden uitgevoerd. Ten behoeve van de opdracht moeten de kandidaten diverse soorten informatie verzamelen en verschillende acties ondernemen (bijvoorbeeld stukken schrijven, interviews afnemen, observaties uitvoeren). Hierbij is het van belang dat de opdracht een authentieke taak betreft: deze moet in een reële situatie van het werkveld worden geplaatst.
De voor- en nadelen zijn als volgt: Voordelen van de casustoets: o betrouwbaar (want te standaardiseren); o (beroeps)praktijkgericht.
9
-
Nadelen van de casustoets: o beperkt representatief; o tijdrovend voor kandidaten.
1.4. Werkstuk of presentatie Een werkstuk of presentatie kan voor bepaalde competenties een geschikte (aanvullende) toetsvorm zijn. Dit is met name het geval bij competenties die betrekking hebben op het uitvoeren van analyses of het leveren van een bijdrage aan kwaliteitszorg of deskundigheidsbevordering. Voordelen van werkstuk/presentatie: o betrouwbaar (want te standaardiseren). Nadelen van werkstuk/presentatie: o minst representatief.
2.
Toetsvormen bij alle soorten onderwijs
Hieronder worden twee bekende toetsvormen toegelicht, die bij alle soorten onderwijs worden gebruikt: de schriftelijke toets en de mondelinge toets. Ze zijn dus niet specifiek geschikt bij competentiegericht onderwijs; er zijn andere toetsvormen die dichter bij de beroepspraktijk staan. Onderstaande toetsvormen kunnen desgewenst echter wel aanvullend worden gebruikt voor het toetsen van bepaalde (onderdelen van) competenties.
2.1. Schriftelijke toets Schriftelijke toets met open vragen Schriftelijke toetsen met open vragen zijn relatief eenvoudig samen te stellen. Nadeel is dat het nakijken ervan veel tijd kan kosten. Om de betrouwbaarheid van deze toets te vergroten, is het aan te bevelen voor elke vraag een antwoordmodel te maken met daarin: de componenten van het ideale antwoord; de puntenverdeling over die componenten. Schriftelijke toets met gesloten vragen Schriftelijke toetsen met gesloten vragen zijn gemakkelijk na te kijken. Het ontwikkelen van goede toetsen met gesloten vragen vergt echter veel tijd en ook vaardigheid, zowel in het formuleren van de vragen als in het formuleren van de antwoorden. Een risico bij het opstellen van gesloten vragen is dat deze in de praktijk tenderen naar de gemakkelijker te formuleren kennisvragen. Er zijn echter ook gesloten vragen denkbaar voor een toets gericht op (onderdelen van) competenties. Voorbeelden hiervan zijn: aangeven of een oplossing voor een bepaald probleem juist of onjuist is; aangeven of een bepaalde verklaring voor een bepaalde situatie juist of onjuist is; conclusies op basis van aangegeven informatiebronnen/input op hun juistheid laten beoordelen. Een toets met gesloten vragen moet uit een voldoende aantal vragen bestaan, om te kunnen corrigeren voor gokken. Het is daarom wenselijk een toetsbank te ontwikkelen, waaruit vragen geput kunnen worden.
2.2. Mondelinge toets Bij de mondelinge toets stelt de beoordelaar/examinator vragen, waarop de kandidaat mondeling antwoord moet geven. De mondelinge toets is redelijk eenvoudig te construeren. De afname kost relatief veel tijd, omdat dit vaak per kandidaat plaatsvindt; daar staat tegenover dat er geen extra tijd meer nodig is voor het nakijken. Voor de validiteit van de mondelinge toets is het van groot belang, dat de beoordelaar/examinator vooraf goed overweegt welke onderwerpen hij aan de orde gaat stellen. Hij dient hiertoe een lijst met te bevragen onderwerpen/competenties vast te leggen en zich hieraan te houden.
10
Voor de betrouwbaarheid van de mondelinge toets is het aan te bevelen, dat deze door twee beoordelaars/examinatoren wordt afgenomen.
3.
Toetskaart (voor lokale en regionale invulling tijdens de opleiding)
Tijdens de opleiding zelf kan de docent ook al bepaalde onderdelen van de eindtermen toetsen, met name de beheersing van de lokale/regionale invulling van de eindtermen. De docent gebruikt een toetskaart om de kennis/vaardigheden/verrichtingen van de deelnemers met betrekking tot deze aspecten te toetsen en vast te leggen. De docent dient vervolgens aan de toetsende instantie door te geven, of de deelnemer voldoet aan de lokale/regionale eisen. Is dit het geval, dan kan de deelnemer de centrale proeve van bekwaamheid afleggen.
4.
Portfolio-analyse (voor beoordelen EVC’s en blijvende bekwaamheid)
In een portfolio verzamelt de functionaris alle evaluatieve informatie over wat hij geleerd heeft. Die informatie bestaat uit bijvoorbeeld producten, evaluaties van optreden bij incidenten/oefeningen (plus reflectie daarop) en andere praktijkbewijzen, competentiedemonstraties, verslagen van gesprekken en zelfbeoordelingen, verklaringen van derden of diploma’s. Vooraf moet worden vastgesteld welke informatie als ‘bewijs’ in het portfolio kan gelden. Een portfolio wordt gebruikt om de ontwikkeling van competenties van een functionaris in de loop der tijd te beoordelen. Gebruik van portfolio bij proeve van eerder verworven competenties (EVC’s) Bij de proeve van EVC’s wil de functionaris met het portfolio (en zijn zelfevaluatie daarbij) bewijzen dat hij de eindtermen (geheel of gedeeltelijk) beheerst. Op basis van de portfolio-analyse vindt een assessmentgesprek plaats en kan een EVC-certificaat worden toegekend. Gebruik van portfolio bij proeve van blijvende bekwaamheid Bij de proeve van blijvende bekwaamheid analyseert de werkgever de inhoud van het portfolio en komt op basis daarvan tot een oordeel over de blijvende bekwaamheid (blijvende beheersing van de competenties) door de functionaris. Aanvullend op het portfolio kan ook een self-, peer- of co-assessment plaatsvinden (zie verder in deel D).
11
Deel C. Het kiezen van toetsvormen In dit deel wordt in zijn algemeenheid beschreven, hoe het kiezen van toetsvormen bij de aangegeven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie plaatsvindt en welke overwegingen daarbij een rol spelen.
1. Toetsvormen bij proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen Het uitgangspunt bij de beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie is, dat er competentiegericht wordt opgeleid en getoetst. Dat betekent dat alle proeven van bekwaamheid de beroepspraktijk als uitgangspunt moeten nemen. Een competentiegerichte toets is een integratietoets, waarin de beheersing van de genoemde kerntaken in de genoemde context met de genoemde kwaliteiten in samenhang aan de orde komt. In deel B zijn de toetsvormen genoemd, die specifiek geschikt zijn bij competentiegericht onderwijs. Eén of meer van deze toetsvormen dienen in elk geval onderdeel uit te maken van elke proeve van bekwaamheid. In principe heeft de arbeidsproef daarbij steeds de voorkeur, omdat de kandidaat daarbij zijn competenties kan demonstreren in de reële werkomgeving. Het is echter zeker niet altijd mogelijk of wenselijk om voor een arbeidsproef te kiezen, bijvoorbeeld vanwege veiligheidsaspecten, ethische afwegingen of organisatorische/praktische beperkingen. Dan wordt bekeken of een simulatietoets een goed alternatief is; zo niet, dan kan gekozen worden voor een casustoets of werkstuk/presentatie. Daarnaast kan in de proeve van bekwaamheid ook gebruik worden gemaakt van de ‘toetsvormen bij alle soorten onderwijs’; zie deel B. Deze worden over het algemeen ingezet voor het toetsen van deelcompetenties.
2. Toetsvormen bij proeve van blijvende bekwaamheid Voor de in dit document beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie geldt ten aanzien van de blijvende bekwaamheid het volgende: Na het voltooien van de opleiding en het afleggen van de proeve van bekwaamheid is het de verantwoordelijkheid van de werkgever, erop toe te zien dat de functionaris blijft voldoen aan de gestelde eindtermen (zowel de landelijke als de regionale en eventueel lokale eindtermen). De werkgever kan hiertoe aan de functionaris vragen na de opleiding en proeve van bekwaamheid een portfolio bij te houden. De functionaris dient in dat portfolio evaluatieve informatie te verzamelen over wat hij (na de opleiding en proeve van bekwaamheid) op dit terrein heeft gedaan en geleerd. Die informatie bestaat uit bijvoorbeeld producten, evaluaties van optreden bij incidenten/oefeningen (plus reflectie daarop) en andere praktijkbewijzen, competentiedemonstraties, verslagen van gesprekken en zelfbeoordelingen, verklaringen van derden of diploma’s. Vooraf moet worden vastgesteld welke informatie als ‘bewijs’ kan gelden. De werkgever analyseert de inhoud van het portfolio en komt op basis daarvan tot een oordeel over de blijvende bekwaamheid (blijvende beheersing van de competenties) door de functionaris. Aanvullend op het portfolio kan ook self-, peer- of co-assessment plaatsvinden: Bij self-assessment geeft een functionaris een oordeel over zichzelf. Over het algemeen neemt de motivatie van een functionaris toe, wanneer hij zichzelf moet beoordelen. Feedback van de werkgever verbetert het self-assessment en het beeld van de functionaris van wat hij werkelijk waard is. Bij peer-assesment geven functionarissen een oordeel over hun collega. Hiermee kan de voortgang van een functionaris worden bepaald. De motivatie van functionarissen verbetert, wanneer zij elkaar moeten beoordelen. Bij co-assessment beoordelen functionarissen zichzelf en elkaar, maar heeft de werkgever de mogelijkheid om het oordeel te beïnvloeden. Er vinden niet standaard ‘herhalingscursussen’ van de opleiding plaats. In geval van externe veranderingen dient de werkgever erop toe te zien dat zo nodig aanvullende opleiding plaatsvindt.
12
3. Toetsvormen bij proeve van EVC’s Voor de in dit document beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie geldt ten aanzien van EVC’s het volgende: Soms heeft een functionaris wel relevante werkervaring en kennis voor een functie, maar niet de diploma’s van de opleidingen die daarbij horen. In een proeve van eerder verworven competenties (proeve van EVC’s) kan een deskundige deze werkervaring en kennis op zijn waarde schatten. De proeve van EVC’s kan de volgende stappen omvatten: Samenstellen van een portfolio De functionaris stelt zijn portfolio samen, aan de hand van richtlijnen die zijn opgesteld vanuit de eindtermen van de opleiding. Het portfolio bevat een verzameling bewijzen waarmee de functionaris wil aantonen dat hij de eindtermen (geheel of gedeeltelijk) beheerst, en een zelfevaluatie daarbij. Assessmentgesprek Op basis van het portfolio wordt een gesprek gevoerd met één of meer assessoren. Deze zijn werkzaam in de opleiding en/of de beroepspraktijk. De assessoren beoordelen of de functionaris de in kaart gebrachte kennis en ervaring ook werkelijk heeft. Ervaringscertificaat De resultaten van het assessmentgesprek worden vastgelegd in een ervaringscertificaat. Het ervaringscertificaat geeft weer, van welke competenties erkend is dat de functionaris deze op basis van ervaring en kennis heeft verworven. Op basis hiervan wordt vastgesteld voor welke onderdelen uit de opleiding de functionaris vrijstelling kan krijgen.
4. Overwegingen bij het kiezen van toetsvormen Bij het kiezen van toetsvormen voor de proeven van bekwaamheid spelen onder andere de volgende overwegingen een rol: De toets moet zo competentiegericht mogelijk zijn. De toets moet zo valide mogelijk zijn. De toets moet zo betrouwbaar mogelijk zijn. De toets moet zo representatief mogelijk zijn. In deel B is beschreven, dat er wat dit betreft geen ‘ideale’ toetsvorm is. De verschillende toetsvormen scoren verschillend op bovengenoemde eisen. Om aan meerdere eisen tegemoet te komen, kunnen verschillende toetsvormen aanvullend op elkaar worden gebruikt. Dit is met name relevant wanneer complexe competenties worden aangeleerd. Worden meerdere toetsvormen ingezet, dan is het van belang vooraf precies te bepalen welke competenties met welke toetsvorm worden gemeten. Zo kunnen schriftelijke en mondelinge toetsen gebruikt worden in aanvulling op meer praktische toetsvormen, die vooral gericht zijn op waarneembaar gedrag. Schriftelijke en mondelinge toetsen kunnen zich in dit geval richten op kennis van en inzicht in het domein, waaruit voor de gedragstoetsen een scala van handelingen wordt geselecteerd. Andere overwegingen bij het kiezen van toetsvormen zijn: de tijd die de kandidaat nodig heeft voor het maken van de toets; de tijd die de ontwikkelaar/beoordelaar/examinator nodig heeft voor het maken, afnemen, nakijken en feedback geven op de toets; de tijd die nodig is voor het maken van nieuwe toetsen voor hetzelfde opleidingskader / dezelfde functie (bijvoorbeeld voor herkansingen of eventuele nieuwe versies); de kosten voor het maken, afnemen, nakijken et cetera van de toets; veiligheidsaspecten; ethische overwegingen; organisatorische (on)mogelijkheden.
13
Deel D. Model voor proeven van bekwaamheid (toetsvormen en inhoud) In dit deel wordt per opleidingskader/functie een model aangegeven voor de verschillende proeven. We maken hierbij onderscheid in de verschillende meetmomenten, dat wil zeggen het meten van: de directe leerresultaten (in een proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen); de mate waarin kennis op termijn beklijft (in een proeve van blijvende bekwaamheid); de eerder verworven competenties (in een proeve van EVC’s).
1. Overzicht van PvB’s (m.b.t. de eindtermen) voor zeven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie In onderstaand schema wordt per functie aangegeven, welke toetsvormen worden aanbevolen voor de proeven van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen. In voorkomende gevallen is een andere (onderbouwde) mix van toetsvormen ook mogelijk. De toelichting op onderstaand advies voor toetsvormen is opgenomen in paragraaf 2 tot en met 8 van dit deel D. Toetsvormen specifiek geschikt bij competentiegericht onderwijs
Toetsvormen bij alle soorten onderwijs
Arbeidsproef in een reële werksituatie + reflectie
Schriftelijke toets
Simulatietoets
Comm.adv. BT
X
Comm.adv. ROT
X
Comm.adv. CoPI
X
HTo Comm.
X
Teamleider Pers- en publ.voorl.
X
Omgevingsanalist Redacteur web en social media
Casustoets
Werkstuk of presentatie
Mondelinge toets
Toetsing tijdens opleiding Toetskaart
(of evt. X, dan incl. mondelinge toelichting op het advies) (of evt. X, dan incl. mondelinge toelichting op het advies) (of evt. X, dan incl. mondelinge toelichting) (of evt. X, dan incl. mondelinge toelichting op inzetopdracht + gemaakte keuzes) (of evt. X, dan incl. mondelinge toelichting op inzetplan + gemaakte keuzes)
X
X
X
X
X
X
X
X
Evt. deel in X (deel m.b.t. niettechnische taken)
X
14
2. PvB voor de communicatieadviseur BT 2.1. Proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen Toetsinhoud Na afloop van de opleiding kan de deelnemer bij een toetsende instantie een proeve van bekwaamheid afleggen. Daarin wordt getoetst of de deelnemer de in de opleidingskaders aangegeven eindtermen, uitgezonderd de lokale/regionale invulling daarvan, beheerst. De proeve van bekwaamheid richt zich dus op de beheersing van de landelijk geldende aspecten. De proeve moet nagaan of de deelnemer de beoogde competenties beheerst, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Dat wil zeggen: de proeve moet nagaan of de deelnemer in staat is om de in het opleidingskader aangegeven kerntaken in de aangegeven context uit te voeren met de daarvoor benodigde aangegeven kwaliteiten, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Ten aanzien van de kerntaken geldt hierbij het volgende: Kerntaak 1, 2 en 3 en de bijbehorende competenties dienen voldoende uitgebreid aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Communicatieadviseur Beleidsteam. Deze kerntaken en bijbehorende competenties behoren dus tot de eindtermen van de functiegerichte opleiding. In de proeve van bekwaamheid worden deze eindtermen daarom sowieso getoetst. Kerntaak 4 en de bijbehorende competentie hoeven niet uitgebreid (maar slechts globaal) aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Communicatieadviseur Beleidsteam. Deze kerntaak komt al voldoende aan de orde in de (voorafgaande) procesopleiding Crisiscommunicatie. Deze kerntaak en bijbehorende competentie zijn dus geen (uitgebreid) onderdeel van de eindtermen van de functiegerichte opleiding, maar behoren tot de eindtermen van de genoemde procesopleiding. Toch dienen deze eindtermen wél getoetst te worden in de proeve van bekwaamheid voor de communicatieadviseur BT. Voor het vervullen van deze functie moeten deze eindtermen immers ook aantoonbaar en geïntegreerd beheerst worden. In de proeve van bekwaamheid na de functiegerichte opleiding moet de functionaris dus laten zien de eindtermen m.b.t. alle betreffende kerntaken te beheersen. Daarnaast zijn de in de opleidingskaders genoemde instroomeisen (m.b.t. wenselijk werk- en denkniveau, wenselijke eerder gevolgde opleidingen en overige randvoorwaarden; zie paragraaf 1.9 van de opleidingskaders) een voorwaarde voor het volgen van de opleiding, en daarmee dus ook indirect voor het afleggen van de proeve van bekwaamheid. In de proeve van bekwaamheid dient daarom ook impliciet getoetst te worden, of de functionaris aan deze instroomeisen voldoet. Toetsing van de lokale/regionale invulling kan niet plaatsvinden vanuit een centrale proeve van bekwaamheid. Het beheersen van de lokale/regionale invulling dient tijdens de opleiding door de docent zelf te worden getoetst met een toetskaart, onder verantwoordelijkheid van de regio. Hoe het toetsen van bovenstaande toetsinhoud verder in zijn werk gaat, is hieronder beschreven bij het kopje ‘Toetsvormen’. Toetsvormen Onderstaand wordt aangegeven, welke toetsvormen bij de opleiding Communicatieadviseur Beleidsteam worden aanbevolen voor de proeve van bekwaamheid: Een arbeidsproef in een reële werksituatie zou de meest realistische toetsvorm zijn om de competenties te toetsen. Echter, het gaat bij deze functie om competenties die van toepassing zijn in een crisissituatie. Zo’n situatie zal zich naar verwachting niet frequent voordoen, dus een arbeidsproef is geen geschikte toetsvorm. Daarom wordt als toetsvorm de simulatietoets aanbevolen (na de arbeidsproef de meest competentiegerichte toetsvorm). In de simulatietoets dient de reële crisissituatie zo goed mogelijk gesimuleerd te worden. Omdat menselijke interactie van belang is bij het uitvoeren van deze functie binnen een beleidsteam, wordt een simulatie met de inzet van tegenspel/acteurs aanbevolen. Mocht het niet mogelijk zijn een simulatietoets te realiseren, dan is als alternatief de casustoets mogelijk. Hierbij wordt aanbevolen dat de beoordelaar/examinator de kandidaat vraagt een mondelinge toelichting te geven op het opgestelde advies. Er kan hem gevraagd worden, wat hij in het betreffende geval de burgemeester en/of voorzitter van de veiligheidsregio zou adviseren en waarom. Ook kan de kandidaat een aantal dilemma’s worden voorgelegd, waarbij hem wordt gevraagd hoe hij daarmee om zou gaan. Het is hierbij wenselijk dat de beoordelaar/examinator de kandidaat stevig aan de tand voelt; dit omdat
15
de kwaliteit ‘overtuigend’ (en daarnaast ook de kwaliteit ‘daadkrachtig’) een belangrijke rol speelt bij deze functie. Verder kan in de casustoets, vergelijkbaar met een simulatietoets, het element ‘tijdsdruk’ worden ingebouwd. De kandidaat krijgt dan tijdens de casustoets bijvoorbeeld elke vijf minuten nieuwe relevante informatie, die tijdig verwerkt moet worden en/of die van de kandidaat een aanpassing in de gekozen aanpak verlangt. In voorkomende gevallen is een andere onderbouwde (mix van) toetsvorm(en) ook mogelijk. Bij het nemen van een besluit hierover dienen de volgende overwegingen te worden meegenomen: Ga er bij een mix van toetsvormen vanuit, dat de gekozen toetsvormen waar mogelijk aanvullend op elkaar zijn. Wordt bijvoorbeeld gekozen voor een simulatie met een groot mondeling aspect, dan zou de aanvullende toets een schriftelijke toets kunnen zijn. Wat is toetstheoretisch gezien het meest ideaal en wat is vanuit economisch oogpunt en in de beschikbare tijd mogelijk? Deze zaken kunnen soms op gespannen voet met elkaar staan, waarbij het er vervolgens om gaat een goede balans te vinden. - Verder gelden ook steeds de overige overwegingen genoemd in deel C. Niet alle aspecten van de opleiding kunnen in een centrale toetsing aan de orde komen. De lokale/regionale invulling van de eindtermen dient tijdens de opleiding zelf getoetst te worden. De docent gebruikt een toetskaart om opleidingsgebonden de kennis/vaardigheden/verrichtingen van de deelnemers met betrekking tot deze aspecten te toetsen en vast te leggen. De docent dient vervolgens aan de toetsende instantie door te geven, of de deelnemer voldoet aan de lokale/regionale eisen. Is dit het geval, dan kan de deelnemer de centrale proeve van bekwaamheid afleggen.
2.2. Proeve van blijvende bekwaamheid Na het voltooien van de opleiding en het afleggen van de proeve van bekwaamheid is het de verantwoordelijkheid van de werkgever, erop toe te zien dat de functionaris blijft voldoen aan de gestelde eindtermen (zowel de landelijke als de lokale/regionale eindtermen). De werkgever kan hiertoe aan de functionaris vragen na de opleiding en proeve van bekwaamheid een portfolio bij te houden. De functionaris dient in dat portfolio evaluatieve informatie te verzamelen over wat hij (na de opleiding en proeve van bekwaamheid) op dit terrein heeft gedaan en geleerd. Die informatie bestaat uit bijvoorbeeld producten, evaluaties van optreden bij incidenten/oefeningen (plus reflectie daarop) en andere praktijkbewijzen, competentiedemonstraties, verslagen van gesprekken en zelfbeoordelingen, verklaringen van derden of diploma’s. Vooraf moet worden vastgesteld welke informatie als ‘bewijs’ kan gelden. De werkgever analyseert de inhoud van het portfolio en komt op basis daarvan tot een oordeel over de blijvende bekwaamheid (blijvende beheersing van de competenties) door de functionaris. Aanvullend op het portfolio kan ook self-, peer- of co-assessment plaatsvinden: Bij self-assessment geeft een functionaris een oordeel over zichzelf. Over het algemeen neemt de motivatie van een functionaris toe, wanneer hij zichzelf moet beoordelen. Feedback van de werkgever verbetert het self-assessment en het beeld van de functionaris van wat hij werkelijk waard is. Bij peer-assesment geven functionarissen een oordeel over hun collega. Hiermee kan de voortgang van een functionaris worden bepaald. De motivatie van functionarissen verbetert, wanneer zij elkaar moeten beoordelen. Bij co-assessment beoordelen functionarissen zichzelf en elkaar, maar heeft de werkgever de mogelijkheid om het oordeel te beïnvloeden. Er vinden niet standaard ‘herhalingscursussen’ van de opleiding plaats. In geval van externe veranderingen dient de werkgever erop toe te zien dat zo nodig aanvullende opleiding plaatsvindt.
2.3. Proeve van eerder verworven competenties (EVC’s) Voor de in dit document beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie geldt ten aanzien van EVC’s het volgende:
16
Soms heeft een functionaris wel relevante werkervaring en kennis voor een functie, maar niet de diploma’s van de opleidingen die daarbij horen. In een proeve van eerder verworven competenties (proeve van EVC’s) kan een deskundige deze werkervaring en kennis op zijn waarde schatten. De proeve van EVC’s kan de volgende stappen omvatten: Samenstellen van een portfolio De functionaris stelt zijn portfolio samen, aan de hand van richtlijnen die zijn opgesteld vanuit de eindtermen van de opleiding. Het portfolio bevat een verzameling bewijzen waarmee de functionaris wil aantonen dat hij de eindtermen (geheel of gedeeltelijk) beheerst, en een zelfevaluatie daarbij. Assessmentgesprek Op basis van het portfolio wordt een gesprek gevoerd met één of meer assessoren. Deze zijn werkzaam in de opleiding en/of de beroepspraktijk. De assessoren beoordelen of de functionaris de in kaart gebrachte kennis en ervaring ook werkelijk heeft. Ervaringscertificaat De resultaten van het assessmentgesprek worden vastgelegd in een ervaringscertificaat. Het ervaringscertificaat geeft weer, van welke competenties erkend is dat de functionaris deze op basis van ervaring en kennis heeft verworven. Op basis hiervan wordt vastgesteld voor welke onderdelen uit de opleiding de functionaris vrijstelling kan krijgen.
3. PvB voor de communicatieadviseur ROT 3.1. Proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen Toetsinhoud Na afloop van de opleiding kan de deelnemer bij een toetsende instantie een proeve van bekwaamheid afleggen. Daarin wordt getoetst of de deelnemer de in de opleidingskaders aangegeven eindtermen, uitgezonderd de regionale invulling daarvan, beheerst. De proeve van bekwaamheid richt zich dus op de beheersing van de landelijk geldende aspecten. De proeve moet nagaan of de deelnemer de beoogde competenties beheerst, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Dat wil zeggen: de proeve moet nagaan of de deelnemer in staat is om de in het opleidingskader aangegeven kerntaken in de aangegeven context uit te voeren met de daarvoor benodigde aangegeven kwaliteiten, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Ten aanzien van de kerntaken geldt hierbij het volgende: Kerntaak 1 en 2 en de bijbehorende competenties dienen voldoende uitgebreid aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Communicatieadviseur Regionaal Operationeel Team. Deze kerntaken en bijbehorende competenties behoren dus tot de eindtermen van de functiegerichte opleiding. In de proeve van bekwaamheid worden deze eindtermen daarom sowieso getoetst. Kerntaak 3 en de bijbehorende competentie hoeven niet uitgebreid (maar slechts globaal) aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Communicatieadviseur Regionaal Operationeel Team. Deze kerntaak komt al voldoende aan de orde in de (voorafgaande) procesopleiding Crisiscommunicatie. Deze kerntaak en bijbehorende competentie zijn dus geen (uitgebreid) onderdeel van de eindtermen van de functiegerichte opleiding, maar behoren tot de eindtermen van de genoemde procesopleiding. Toch dienen deze eindtermen wél getoetst te worden in de proeve van bekwaamheid voor de communicatieadviseur ROT. Voor het vervullen van deze functie moeten deze eindtermen immers ook aantoonbaar en geïntegreerd beheerst worden. In de proeve van bekwaamheid na de functiegerichte opleiding moet de functionaris dus laten zien de eindtermen m.b.t. alle betreffende kerntaken te beheersen. Daarnaast zijn de in de opleidingskaders genoemde instroomeisen (m.b.t. wenselijk werk- en denkniveau, wenselijke eerder gevolgde opleidingen en overige randvoorwaarden; zie paragraaf 2.9 van de opleidingskaders) een voorwaarde voor het volgen van de opleiding, en daarmee dus ook indirect voor het afleggen van de proeve van bekwaamheid. In de proeve van bekwaamheid dient daarom ook impliciet getoetst te worden, of de functionaris aan deze instroomeisen voldoet. Toetsing van de regionale invulling kan niet plaatsvinden vanuit een centrale proeve van bekwaamheid. Het beheersen van de regionale invulling dient tijdens de opleiding door de docent zelf te worden getoetst met een toetskaart, onder verantwoordelijkheid van de regio.
17
Hoe het toetsen van bovenstaande toetsinhoud verder in zijn werk gaat, is hieronder beschreven bij het kopje ‘Toetsvormen’. Toetsvormen Onderstaand wordt aangegeven, welke toetsvormen bij de opleiding Communicatieadviseur Regionaal Operationeel Team worden aanbevolen voor de proeve van bekwaamheid: Een arbeidsproef in een reële werksituatie zou de meest realistische toetsvorm zijn om de competenties te toetsen. Echter, het gaat bij deze functie om competenties die van toepassing zijn in een crisissituatie. Zo’n situatie zal zich naar verwachting niet frequent voordoen, dus een arbeidsproef is geen geschikte toetsvorm. Daarom wordt als toetsvorm de simulatietoets aanbevolen (na de arbeidsproef de meest competentiegerichte toetsvorm). In de simulatietoets dient de reële crisissituatie zo goed mogelijk gesimuleerd te worden. Omdat menselijke interactie van belang is bij het uitvoeren van deze functie binnen een regionaal operationeel team, wordt een simulatie met de inzet van tegenspel/acteurs aanbevolen. Mocht het niet mogelijk zijn een simulatietoets te realiseren, dan is als alternatief de casustoets mogelijk. Hierbij wordt aanbevolen dat de beoordelaar/examinator de kandidaat vraagt een mondelinge toelichting te geven op het opgestelde advies. Er kan hem gevraagd worden, wat hij in het betreffende geval het ROT zou adviseren en waarom. Ook kan de kandidaat een aantal dilemma’s worden voorgelegd, waarbij hem wordt gevraagd hoe hij daarmee om zou gaan. Het is hierbij wenselijk dat de beoordelaar/examinator de kandidaat stevig aan de tand voelt; dit omdat de kwaliteit ‘overtuigend’ (en daarnaast ook de kwaliteit ‘daadkrachtig’) een belangrijke rol speelt bij deze functie. Verder kan in de casustoets, vergelijkbaar met een simulatietoets, het element ‘tijdsdruk’ worden ingebouwd. De kandidaat krijgt dan tijdens de casustoets bijvoorbeeld elke vijf minuten nieuwe relevante informatie, die tijdig verwerkt moet worden en/of die van de kandidaat een aanpassing in de gekozen aanpak verlangt. In voorkomende gevallen is een andere onderbouwde (mix van) toetsvorm(en) ook mogelijk. Bij het nemen van een besluit hierover dienen de volgende overwegingen te worden meegenomen: Ga er bij een mix van toetsvormen vanuit, dat de gekozen toetsvormen waar mogelijk aanvullend op elkaar zijn. Wordt bijvoorbeeld gekozen voor een simulatie met een groot mondeling aspect, dan zou de aanvullende toets een schriftelijke toets kunnen zijn. Wat is toetstheoretisch gezien het meest ideaal en wat is vanuit economisch oogpunt en in de beschikbare tijd mogelijk? Deze zaken kunnen soms op gespannen voet met elkaar staan, waarbij het er vervolgens om gaat een goede balans te vinden. - Verder gelden ook steeds de overige overwegingen genoemd in deel C. Niet alle aspecten van de opleiding kunnen in een centrale toetsing aan de orde komen. De regionale invulling van de eindtermen dient tijdens de opleiding zelf getoetst te worden. De docent gebruikt een toetskaart om opleidingsgebonden de kennis/vaardigheden/verrichtingen van de deelnemers met betrekking tot deze aspecten te toetsen en vast te leggen. De docent dient vervolgens aan de toetsende instantie door te geven, of de deelnemer voldoet aan de regionale eisen. Is dit het geval, dan kan de deelnemer de centrale proeve van bekwaamheid afleggen.
3.2. Proeve van blijvende bekwaamheid Na het voltooien van de opleiding en het afleggen van de proeve van bekwaamheid is het de verantwoordelijkheid van de werkgever, erop toe te zien dat de functionaris blijft voldoen aan de gestelde eindtermen (zowel de landelijke als de regionale eindtermen). De werkgever kan hiertoe aan de functionaris vragen na de opleiding en proeve van bekwaamheid een portfolio bij te houden. De functionaris dient in dat portfolio evaluatieve informatie te verzamelen over wat hij (na de opleiding en proeve van bekwaamheid) op dit terrein heeft gedaan en geleerd. Die informatie bestaat uit bijvoorbeeld producten, evaluaties van optreden bij incidenten/oefeningen (plus reflectie daarop) en andere praktijkbewijzen, competentiedemonstraties, verslagen van gesprekken en zelfbeoordelingen, verklaringen van derden of diploma’s. Vooraf moet worden vastgesteld welke informatie als ‘bewijs’ kan gelden. De werkgever analyseert de inhoud van het portfolio en komt op basis daarvan tot een oordeel over de blijvende bekwaamheid (blijvende beheersing van de competenties) door de functionaris. Aanvullend op het portfolio kan ook self-, peer- of co-assessment plaatsvinden:
18
-
-
-
Bij self-assessment geeft een functionaris een oordeel over zichzelf. Over het algemeen neemt de motivatie van een functionaris toe, wanneer hij zichzelf moet beoordelen. Feedback van de werkgever verbetert het self-assessment en het beeld van de functionaris van wat hij werkelijk waard is. Bij peer-assesment geven functionarissen een oordeel over hun collega. Hiermee kan de voortgang van een functionaris worden bepaald. De motivatie van functionarissen verbetert, wanneer zij elkaar moeten beoordelen. Bij co-assessment beoordelen functionarissen zichzelf en elkaar, maar heeft de werkgever de mogelijkheid om het oordeel te beïnvloeden.
Er vinden niet standaard ‘herhalingscursussen’ van de opleiding plaats. In geval van externe veranderingen dient de werkgever erop toe te zien dat zo nodig aanvullende opleiding plaatsvindt.
3.3. Proeve van eerder verworven competenties (EVC’s) Voor de in dit document beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie geldt ten aanzien van EVC’s het volgende: Soms heeft een functionaris wel relevante werkervaring en kennis voor een functie, maar niet de diploma’s van de opleidingen die daarbij horen. In een proeve van eerder verworven competenties (proeve van EVC’s) kan een deskundige deze werkervaring en kennis op zijn waarde schatten. De proeve van EVC’s kan de volgende stappen omvatten: Samenstellen van een portfolio De functionaris stelt zijn portfolio samen, aan de hand van richtlijnen die zijn opgesteld vanuit de eindtermen van de opleiding. Het portfolio bevat een verzameling bewijzen waarmee de functionaris wil aantonen dat hij de eindtermen (geheel of gedeeltelijk) beheerst, en een zelfevaluatie daarbij. Assessmentgesprek Op basis van het portfolio wordt een gesprek gevoerd met één of meer assessoren. Deze zijn werkzaam in de opleiding en/of de beroepspraktijk. De assessoren beoordelen of de functionaris de in kaart gebrachte kennis en ervaring ook werkelijk heeft. Ervaringscertificaat De resultaten van het assessmentgesprek worden vastgelegd in een ervaringscertificaat. Het ervaringscertificaat geeft weer, van welke competenties erkend is dat de functionaris deze op basis van ervaring en kennis heeft verworven. Op basis hiervan wordt vastgesteld voor welke onderdelen uit de opleiding de functionaris vrijstelling kan krijgen.
4. PvB voor de communicatieadviseur CoPI 4.1. Proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen Toetsinhoud Na afloop van de opleiding kan de deelnemer bij een toetsende instantie een proeve van bekwaamheid afleggen. Daarin wordt getoetst of de deelnemer de in de opleidingskaders aangegeven eindtermen, uitgezonderd de regionale invulling daarvan, beheerst. De proeve van bekwaamheid richt zich dus op de beheersing van de landelijk geldende aspecten. De proeve moet nagaan of de deelnemer de beoogde competenties beheerst, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Dat wil zeggen: de proeve moet nagaan of de deelnemer in staat is om de in het opleidingskader aangegeven kerntaken in de aangegeven context uit te voeren met de daarvoor benodigde aangegeven kwaliteiten, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Ten aanzien van de kerntaken geldt hierbij het volgende: Kerntaak 1 en 2 en de bijbehorende competenties dienen voldoende uitgebreid aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Communicatieadviseur Commando Plaats Incident. Deze kerntaken en bijbehorende competenties behoren dus tot de eindtermen van de functiegerichte opleiding. In de proeve van bekwaamheid worden deze eindtermen daarom sowieso getoetst.
19
-
Kerntaak 3 en de bijbehorende competentie hoeven niet uitgebreid (maar slechts globaal) aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Communicatieadviseur Commando Plaats Incident. Deze kerntaak komt al voldoende aan de orde in de (voorafgaande) procesopleiding Crisiscommunicatie. Deze kerntaak en bijbehorende competentie zijn dus geen (uitgebreid) onderdeel van de eindtermen van de functiegerichte opleiding, maar behoren tot de eindtermen van de genoemde procesopleiding. Toch dienen deze eindtermen wél getoetst te worden in de proeve van bekwaamheid voor de communicatieadviseur CoPI. Voor het vervullen van deze functie moeten deze eindtermen immers ook aantoonbaar en geïntegreerd beheerst worden. In de proeve van bekwaamheid na de functiegerichte opleiding moet de functionaris dus laten zien de eindtermen m.b.t. alle betreffende kerntaken te beheersen. Daarnaast zijn de in de opleidingskaders genoemde instroomeisen (m.b.t. wenselijk werk- en denkniveau, wenselijke eerder gevolgde opleidingen en overige randvoorwaarden; zie paragraaf 3.9 van de opleidingskaders) een voorwaarde voor het volgen van de opleiding, en daarmee dus ook indirect voor het afleggen van de proeve van bekwaamheid. In de proeve van bekwaamheid dient daarom ook impliciet getoetst te worden, of de functionaris aan deze instroomeisen voldoet. Toetsing van de regionale invulling kan niet plaatsvinden vanuit een centrale proeve van bekwaamheid. Het beheersen van de regionale invulling dient tijdens de opleiding door de docent zelf te worden getoetst met een toetskaart, onder verantwoordelijkheid van de regio. Hoe het toetsen van bovenstaande toetsinhoud verder in zijn werk gaat, is hieronder beschreven bij het kopje ‘Toetsvormen’. Toetsvormen Onderstaand wordt aangegeven, welke toetsvormen bij de opleiding Communicatieadviseur Commando Plaats Incident worden aanbevolen voor de proeve van bekwaamheid: Een arbeidsproef in een reële werksituatie zou de meest realistische toetsvorm zijn om de competenties te toetsen. Het gaat bij deze functie om competenties die van toepassing zijn in een crisissituatie, waarbij het CoPI een rol speelt. Alhoewel zo’n situatie zich in de praktijk regelmatig voordoet, is vooraf nooit bekend wanneer. Er staan derhalve in zo’n echte crisissituatie ook geen beoordelaars/examinatoren paraat, dus een arbeidsproef is geen geschikte toetsvorm. Daarom wordt als toetsvorm de simulatietoets aanbevolen (na de arbeidsproef de meest competentiegerichte toetsvorm). In de simulatietoets dient de reele crisissituatie zo goed mogelijk gesimuleerd te worden. Omdat menselijke interactie van belang is bij het uitvoeren van deze functie in een CoPI, wordt een simulatie met de inzet van tegenspel/acteurs aanbevolen. Mocht het niet mogelijk zijn een simulatietoets te realiseren, dan is als alternatief de casustoets mogelijk. Hierbij kan de beoordelaar/examinator de communicatieadviseur CoPI naar aanleiding van een casus vragen wat hij zou doen, mede aan de hand van dilemma’s: wat zou hij adviseren, wat is zijn woordvoeringslijn, welke communicatiemiddelen zet hij in? Het is hierbij wenselijk dat de beoordelaar/examinator de kandidaat stevig aan de tand voelt; dit omdat de kwaliteit ‘daadkrachtig’ (en daarnaast ook de kwaliteit ‘overtuigend’) een belangrijke rol speelt bij deze functie. In voorkomende gevallen is een andere onderbouwde (mix van) toetsvorm(en) ook mogelijk. Bij het nemen van een besluit hierover dienen de volgende overwegingen te worden meegenomen: Ga er bij een mix van toetsvormen vanuit, dat de gekozen toetsvormen waar mogelijk aanvullend op elkaar zijn. Wordt bijvoorbeeld gekozen voor een simulatie met een groot mondeling aspect, dan zou de aanvullende toets een schriftelijke toets kunnen zijn. Wat is toetstheoretisch gezien het meest ideaal en wat is vanuit economisch oogpunt en in de beschikbare tijd mogelijk? Deze zaken kunnen soms op gespannen voet met elkaar staan, waarbij het er vervolgens om gaat een goede balans te vinden. - Verder gelden ook steeds de overige overwegingen genoemd in deel C. Niet alle aspecten van de opleiding kunnen in een centrale toetsing aan de orde komen. De regionale invulling van de eindtermen dient tijdens de opleiding zelf getoetst te worden. De docent gebruikt een toetskaart om opleidingsgebonden de kennis/vaardigheden/verrichtingen van de deelnemers met betrekking tot deze aspecten te toetsen en vast te leggen. De docent dient vervolgens aan de toetsende instantie door te geven, of de deelnemer voldoet aan de regionale eisen. Is dit het geval, dan kan de deelnemer de centrale proeve van bekwaamheid afleggen.
20
4.2. Proeve van blijvende bekwaamheid Na het voltooien van de opleiding en het afleggen van de proeve van bekwaamheid is het de verantwoordelijkheid van de werkgever, erop toe te zien dat de functionaris blijft voldoen aan de gestelde eindtermen (zowel de landelijke als de egionale eindtermen). De werkgever kan hiertoe aan de functionaris vragen na de opleiding en proeve van bekwaamheid een portfolio bij te houden. De functionaris dient in dat portfolio evaluatieve informatie te verzamelen over wat hij (na de opleiding en proeve van bekwaamheid) op dit terrein heeft gedaan en geleerd. Die informatie bestaat uit bijvoorbeeld producten, evaluaties van optreden bij incidenten/oefeningen (plus reflectie daarop) en andere praktijkbewijzen, competentiedemonstraties, verslagen van gesprekken en zelfbeoordelingen, verklaringen van derden of diploma’s. Vooraf moet worden vastgesteld welke informatie als ‘bewijs’ kan gelden. De werkgever analyseert de inhoud van het portfolio en komt op basis daarvan tot een oordeel over de blijvende bekwaamheid (blijvende beheersing van de competenties) door de functionaris. Aanvullend op het portfolio kan ook self-, peer- of co-assessment plaatsvinden: Bij self-assessment geeft een functionaris een oordeel over zichzelf. Over het algemeen neemt de motivatie van een functionaris toe, wanneer hij zichzelf moet beoordelen. Feedback van de werkgever verbetert het self-assessment en het beeld van de functionaris van wat hij werkelijk waard is. Bij peer-assesment geven functionarissen een oordeel over hun collega. Hiermee kan de voortgang van een functionaris worden bepaald. De motivatie van functionarissen verbetert, wanneer zij elkaar moeten beoordelen. Bij co-assessment beoordelen functionarissen zichzelf en elkaar, maar heeft de werkgever de mogelijkheid om het oordeel te beïnvloeden. Er vinden niet standaard ‘herhalingscursussen’ van de opleiding plaats. In geval van externe veranderingen dient de werkgever erop toe te zien dat zo nodig aanvullende opleiding plaatsvindt.
4.3. Proeve van eerder verworven competenties (EVC’s) Voor de in dit document beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie geldt ten aanzien van EVC’s het volgende: Soms heeft een functionaris wel relevante werkervaring en kennis voor een functie, maar niet de diploma’s van de opleidingen die daarbij horen. In een proeve van eerder verworven competenties (proeve van EVC’s) kan een deskundige deze werkervaring en kennis op zijn waarde schatten. De proeve van EVC’s kan de volgende stappen omvatten: Samenstellen van een portfolio De functionaris stelt zijn portfolio samen, aan de hand van richtlijnen die zijn opgesteld vanuit de eindtermen van de opleiding. Het portfolio bevat een verzameling bewijzen waarmee de functionaris wil aantonen dat hij de eindtermen (geheel of gedeeltelijk) beheerst, en een zelfevaluatie daarbij. Assessmentgesprek Op basis van het portfolio wordt een gesprek gevoerd met één of meer assessoren. Deze zijn werkzaam in de opleiding en/of de beroepspraktijk. De assessoren beoordelen of de functionaris de in kaart gebrachte kennis en ervaring ook werkelijk heeft. Ervaringscertificaat De resultaten van het assessmentgesprek worden vastgelegd in een ervaringscertificaat. Het ervaringscertificaat geeft weer, van welke competenties erkend is dat de functionaris deze op basis van ervaring en kennis heeft verworven. Op basis hiervan wordt vastgesteld voor welke onderdelen uit de opleiding de functionaris vrijstelling kan krijgen.
21
5. PvB voor het hoofd taakorganisatie Communicatie 5.1. Proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen Toetsinhoud Na afloop van de opleiding kan de deelnemer bij een toetsende instantie een proeve van bekwaamheid afleggen. Daarin wordt getoetst of de deelnemer de in de opleidingskaders aangegeven eindtermen, uitgezonderd de lokale/regionale invulling daarvan, beheerst. De proeve van bekwaamheid richt zich dus op de beheersing van de landelijk geldende aspecten. De proeve moet nagaan of de deelnemer de beoogde competenties beheerst, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Dat wil zeggen: de proeve moet nagaan of de deelnemer in staat is om de in het opleidingskader aangegeven kerntaken in de aangegeven context uit te voeren met de daarvoor benodigde aangegeven kwaliteiten, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Ten aanzien van de kerntaken geldt hierbij het volgende: Kerntaak 1, 2 en 4 en de bijbehorende competenties dienen voldoende uitgebreid aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Hoofd taakorganisatie Communicatie binnen de crisiscommunicatie. Deze kerntaken en bijbehorende competenties behoren dus tot de eindtermen van de functiegerichte opleiding. In de proeve van bekwaamheid worden deze eindtermen daarom sowieso getoetst. Kerntaak 3 en de bijbehorende competentie hoeven niet uitgebreid (maar slechts globaal) aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Hoofd taakorganisatie Communicatie binnen de crisiscommunicatie. Deze kerntaak komt al voldoende aan de orde in de (voorafgaande) procesopleiding Crisiscommunicatie. Deze kerntaak en bijbehorende competentie zijn dus geen (uitgebreid) onderdeel van de eindtermen van de functiegerichte opleiding, maar behoren tot de eindtermen van de genoemde procesopleiding. Toch dienen deze eindtermen wél getoetst te worden in de proeve van bekwaamheid voor het hoofd taakorganisatie Communicatie. Voor het vervullen van deze functie moeten deze eindtermen immers ook aantoonbaar en geïntegreerd beheerst worden. In de proeve van bekwaamheid na de functiegerichte opleiding moet de functionaris dus laten zien de eindtermen m.b.t. alle betreffende kerntaken te beheersen. Daarnaast zijn de in de opleidingskaders genoemde instroomeisen (m.b.t. wenselijk werk- en denkniveau, wenselijke eerder gevolgde opleidingen en overige randvoorwaarden; zie paragraaf4.9 van de opleidingskaders) een voorwaarde voor het volgen van de opleiding, en daarmee dus ook indirect voor het afleggen van de proeve van bekwaamheid. In de proeve van bekwaamheid dient daarom ook impliciet getoetst te worden, of de functionaris aan deze instroomeisen voldoet. Toetsing van de lokale/regionale invulling kan niet plaatsvinden vanuit een centrale proeve van bekwaamheid. Het beheersen van de lokale/regionale invulling dient tijdens de opleiding door de docent zelf te worden getoetst met een toetskaart, onder verantwoordelijkheid van de regio. Hoe het toetsen van bovenstaande toetsinhoud verder in zijn werk gaat, is hieronder beschreven bij het kopje ‘Toetsvormen’. Toetsvormen Onderstaand wordt aangegeven, welke toetsvormen bij de opleiding Hoofd taakorganisatie Communicatie binnen de crisiscommunicatie worden aanbevolen voor de proeve van bekwaamheid: Een arbeidsproef in een reële werksituatie zou de meest realistische toetsvorm zijn om de competenties te toetsen. Echter, het gaat bij deze functie om competenties die van toepassing zijn in een crisissituatie. Zo’n situatie zal zich naar verwachting niet frequent voordoen, dus een arbeidsproef is geen geschikte toetsvorm. Daarom wordt als toetsvorm de simulatietoets aanbevolen (na de arbeidsproef de meest competentiegerichte toetsvorm). Mocht het niet mogelijk zijn een simulatietoets te realiseren, dan is als alternatief de casustoets mogelijk. In geval van een casustoets wordt aanbevolen, dat de beoordelaar/examinator de kandidaat een toelichting vraagt op de opgestelde inzetopdracht en de daarbij gemaakte keuzes. Verder kan in de casustoets, vergelijkbaar met een simulatietoets, het element ‘tijdsdruk’ worden ingebouwd. De kandidaat krijgt dan tijdens de casustoets bijvoorbeeld elke vijf minuten nieuwe relevante informatie, die tijdig verwerkt moet worden en/of die van de kandidaat een aanpassing in de gekozen aanpak verlangt. In voorkomende gevallen is een andere onderbouwde (mix van) toetsvorm(en) ook mogelijk. Bij het nemen van een besluit hierover dienen de volgende overwegingen te worden meegenomen:
22
-
-
-
Ga er bij een mix van toetsvormen vanuit, dat de gekozen toetsvormen waar mogelijk aanvullend op elkaar zijn. Wordt bijvoorbeeld gekozen voor een simulatie met een groot mondeling aspect, dan zou de aanvullende toets een schriftelijke toets kunnen zijn. Wat is toetstheoretisch gezien het meest ideaal en wat is vanuit economisch oogpunt en in de beschikbare tijd mogelijk? Deze zaken kunnen soms op gespannen voet met elkaar staan, waarbij het er vervolgens om gaat een goede balans te vinden. Verder gelden ook steeds de overige overwegingen genoemd in deel C.
Niet alle aspecten van de opleiding kunnen in een centrale toetsing aan de orde komen. De lokale/regionale invulling van de eindtermen dient tijdens de opleiding zelf getoetst te worden. De docent gebruikt een toetskaart om opleidingsgebonden de kennis/vaardigheden/verrichtingen van de deelnemers met betrekking tot deze aspecten te toetsen en vast te leggen. De docent dient vervolgens aan de toetsende instantie door te geven, of de deelnemer voldoet aan de lokale/regionale eisen. Is dit het geval, dan kan de deelnemer de centrale proeve van bekwaamheid afleggen.
5.2. Proeve van blijvende bekwaamheid Na het voltooien van de opleiding en het afleggen van de proeve van bekwaamheid is het de verantwoordelijkheid van de werkgever, erop toe te zien dat de functionaris blijft voldoen aan de gestelde eindtermen (zowel de landelijke als de lokale/regionale eindtermen). De werkgever kan hiertoe aan de functionaris vragen na de opleiding en proeve van bekwaamheid een portfolio bij te houden. De functionaris dient in dat portfolio evaluatieve informatie te verzamelen over wat hij (na de opleiding en proeve van bekwaamheid) op dit terrein heeft gedaan en geleerd. Die informatie bestaat uit bijvoorbeeld producten, evaluaties van optreden bij incidenten/oefeningen (plus reflectie daarop) en andere praktijkbewijzen, competentiedemonstraties, verslagen van gesprekken en zelfbeoordelingen, verklaringen van derden of diploma’s. Vooraf moet worden vastgesteld welke informatie als ‘bewijs’ kan gelden. De werkgever analyseert de inhoud van het portfolio en komt op basis daarvan tot een oordeel over de blijvende bekwaamheid (blijvende beheersing van de competenties) door de functionaris. Aanvullend op het portfolio kan ook self-, peer- of co-assessment plaatsvinden: Bij self-assessment geeft een functionaris een oordeel over zichzelf. Over het algemeen neemt de motivatie van een functionaris toe, wanneer hij zichzelf moet beoordelen. Feedback van de werkgever verbetert het self-assessment en het beeld van de functionaris van wat hij werkelijk waard is. Bij peer-assesment geven functionarissen een oordeel over hun collega. Hiermee kan de voortgang van een functionaris worden bepaald. De motivatie van functionarissen verbetert, wanneer zij elkaar moeten beoordelen. Bij co-assessment beoordelen functionarissen zichzelf en elkaar, maar heeft de werkgever de mogelijkheid om het oordeel te beïnvloeden. Er vinden niet standaard ‘herhalingscursussen’ van de opleiding plaats. In geval van externe veranderingen dient de werkgever erop toe te zien dat zo nodig aanvullende opleiding plaatsvindt.
5.3. Proeve van eerder verworven competenties (EVC’s) Voor de in dit document beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie geldt ten aanzien van EVC’s het volgende: Soms heeft een functionaris wel relevante werkervaring en kennis voor een functie, maar niet de diploma’s van de opleidingen die daarbij horen. In een proeve van eerder verworven competenties (proeve van EVC’s) kan een deskundige deze werkervaring en kennis op zijn waarde schatten. De proeve van EVC’s kan de volgende stappen omvatten: Samenstellen van een portfolio De functionaris stelt zijn portfolio samen, aan de hand van richtlijnen die zijn opgesteld vanuit de eindtermen van de opleiding. Het portfolio bevat een verzameling bewijzen waarmee de functionaris wil aantonen dat hij de eindtermen (geheel of gedeeltelijk) beheerst, en een zelfevaluatie daarbij.
23
-
-
Assessmentgesprek Op basis van het portfolio wordt een gesprek gevoerd met één of meer assessoren. Deze zijn werkzaam in de opleiding en/of de beroepspraktijk. De assessoren beoordelen of de functionaris de in kaart gebrachte kennis en ervaring ook werkelijk heeft. Ervaringscertificaat De resultaten van het assessmentgesprek worden vastgelegd in een ervaringscertificaat. Het ervaringscertificaat geeft weer, van welke competenties erkend is dat de functionaris deze op basis van ervaring en kennis heeft verworven. Op basis hiervan wordt vastgesteld voor welke onderdelen uit de opleiding de functionaris vrijstelling kan krijgen.
6. PvB voor de teamleider Pers- en publieksvoorlichting 6.1. Proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen Toetsinhoud Na afloop van de opleiding kan de deelnemer bij een toetsende instantie een proeve van bekwaamheid afleggen. Daarin wordt getoetst of de deelnemer de in de opleidingskaders aangegeven eindtermen, uitgezonderd de lokale/regionale invulling daarvan, beheerst. De proeve van bekwaamheid richt zich dus op de beheersing van de landelijk geldende aspecten. De proeve moet nagaan of de deelnemer de beoogde competenties beheerst, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Dat wil zeggen: de proeve moet nagaan of de deelnemer in staat is om de in het opleidingskader aangegeven kerntaken in de aangegeven context uit te voeren met de daarvoor benodigde aangegeven kwaliteiten, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Ten aanzien van de kerntaken geldt hierbij het volgende: Kerntaak 1 en 2 en de bijbehorende competenties dienen voldoende uitgebreid aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Teamleider Pers- en publieksvoorlichting binnen de crisiscommunicatie. Deze kerntaken en bijbehorende competenties behoren dus tot de eindtermen van de functiegerichte opleiding. In de proeve van bekwaamheid worden deze eindtermen daarom sowieso getoetst. Kerntaak 3 en de bijbehorende competentie hoeven niet uitgebreid (maar slechts globaal) aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Teamleider Pers- en publieksvoorlichting binnen de crisiscommunicatie. Deze kerntaak komt al voldoende aan de orde in de (voorafgaande) procesopleiding Crisiscommunicatie. Deze kerntaak en bijbehorende competentie zijn dus geen (uitgebreid) onderdeel van de eindtermen van de functiegerichte opleiding, maar behoren tot de eindtermen van de genoemde procesopleiding. Toch dienen deze eindtermen wél getoetst te worden in de proeve van bekwaamheid voor de teamleider Pers- en publieksvoorlichting. Voor het vervullen van deze functie moeten deze eindtermen immers ook aantoonbaar en geïntegreerd beheerst worden. In de proeve van bekwaamheid na de functiegerichte opleiding moet de functionaris dus laten zien de eindtermen m.b.t. alle betreffende kerntaken te beheersen. Daarnaast zijn de in de opleidingskaders genoemde instroomeisen (m.b.t. wenselijk werk- en denkniveau, wenselijke eerder gevolgde opleidingen en overige randvoorwaarden; zie paragraaf 5.9 van de opleidingskaders) een voorwaarde voor het volgen van de opleiding, en daarmee dus ook indirect voor het afleggen van de proeve van bekwaamheid. In de proeve van bekwaamheid dient daarom ook impliciet getoetst te worden, of de functionaris aan deze instroomeisen voldoet. Toetsing van de lokale/regionale invulling kan niet plaatsvinden vanuit een centrale proeve van bekwaamheid. Het beheersen van de lokale/regionale invulling dient tijdens de opleiding door de docent zelf te worden getoetst met een toetskaart, onder verantwoordelijkheid van de regio. Hoe het toetsen van bovenstaande toetsinhoud verder in zijn werk gaat, is hieronder beschreven bij het kopje ‘Toetsvormen’. Toetsvormen Onderstaand wordt aangegeven, welke toetsvormen bij de opleiding Teamleider Pers- en publieksvoorlichting binnen de crisiscommunicatie worden aanbevolen voor de proeve van bekwaamheid: Een arbeidsproef in een reële werksituatie zou de meest realistische toetsvorm zijn om de competenties te toetsen. Echter, het gaat bij deze functie om competenties die van toepassing zijn in een crisissituatie. Zo’n situatie zal zich naar verwachting niet frequent voordoen, dus een arbeidsproef is geen geschikte
24
toetsvorm. Daarom wordt als toetsvorm de simulatietoets aanbevolen (na de arbeidsproef de meest competentiegerichte toetsvorm). Mocht het niet mogelijk zijn een simulatietoets te realiseren, dan is als alternatief de casustoets mogelijk. In geval van een casustoets wordt aanbevolen, dat de beoordelaar/examinator de kandidaat een toelichting vraagt op het opgestelde inzetplan en de daarbij gemaakte keuzes. Verder kan in de casustoets, vergelijkbaar met een simulatietoets, het element ‘tijdsdruk’ worden ingebouwd. De kandidaat krijgt dan tijdens de casustoets bijvoorbeeld elke vijf minuten nieuwe relevante informatie, die tijdig verwerkt moet worden en/of die van de kandidaat een aanpassing in de gekozen aanpak verlangt. In voorkomende gevallen is een andere onderbouwde (mix van) toetsvorm(en) ook mogelijk. Bij het nemen van een besluit hierover dienen de volgende overwegingen te worden meegenomen: Ga er bij een mix van toetsvormen vanuit, dat de gekozen toetsvormen waar mogelijk aanvullend op elkaar zijn. Wordt bijvoorbeeld gekozen voor een simulatie met een groot mondeling aspect, dan zou de aanvullende toets een schriftelijke toets kunnen zijn. Wat is toetstheoretisch gezien het meest ideaal en wat is vanuit economisch oogpunt en in de beschikbare tijd mogelijk? Deze zaken kunnen soms op gespannen voet met elkaar staan, waarbij het er vervolgens om gaat een goede balans te vinden. - Verder gelden ook steeds de overige overwegingen genoemd in deel C. Niet alle aspecten van de opleiding kunnen in een centrale toetsing aan de orde komen. De lokale/regionale invulling van de eindtermen dient tijdens de opleiding zelf getoetst te worden. De docent gebruikt een toetskaart om opleidingsgebonden de kennis/vaardigheden/verrichtingen van de deelnemers met betrekking tot deze aspecten te toetsen en vast te leggen. De docent dient vervolgens aan de toetsende instantie door te geven, of de deelnemer voldoet aan de lokale/regionale eisen. Is dit het geval, dan kan de deelnemer de centrale proeve van bekwaamheid afleggen.
6.2. Proeve van blijvende bekwaamheid Na het voltooien van de opleiding en het afleggen van de proeve van bekwaamheid is het de verantwoordelijkheid van de werkgever, erop toe te zien dat de functionaris blijft voldoen aan de gestelde eindtermen (zowel de landelijke als de lokale/regionale eindtermen). De werkgever kan hiertoe aan de functionaris vragen na de opleiding en proeve van bekwaamheid een portfolio bij te houden. De functionaris dient in dat portfolio evaluatieve informatie te verzamelen over wat hij (na de opleiding en proeve van bekwaamheid) op dit terrein heeft gedaan en geleerd. Die informatie bestaat uit bijvoorbeeld producten, evaluaties van optreden bij incidenten/oefeningen (plus reflectie daarop) en andere praktijkbewijzen, competentiedemonstraties, verslagen van gesprekken en zelfbeoordelingen, verklaringen van derden of diploma’s. Vooraf moet worden vastgesteld welke informatie als ‘bewijs’ kan gelden. De werkgever analyseert de inhoud van het portfolio en komt op basis daarvan tot een oordeel over de blijvende bekwaamheid (blijvende beheersing van de competenties) door de functionaris. Aanvullend op het portfolio kan ook self-, peer- of co-assessment plaatsvinden: Bij self-assessment geeft een functionaris een oordeel over zichzelf. Over het algemeen neemt de motivatie van een functionaris toe, wanneer hij zichzelf moet beoordelen. Feedback van de werkgever verbetert het self-assessment en het beeld van de functionaris van wat hij werkelijk waard is. Bij peer-assesment geven functionarissen een oordeel over hun collega. Hiermee kan de voortgang van een functionaris worden bepaald. De motivatie van functionarissen verbetert, wanneer zij elkaar moeten beoordelen. Bij co-assessment beoordelen functionarissen zichzelf en elkaar, maar heeft de werkgever de mogelijkheid om het oordeel te beïnvloeden. Er vinden niet standaard ‘herhalingscursussen’ van de opleiding plaats. In geval van externe veranderingen dient de werkgever erop toe te zien dat zo nodig aanvullende opleiding plaatsvindt.
25
6.3. Proeve van eerder verworven competenties (EVC’s) Voor de in dit document beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie geldt ten aanzien van EVC’s het volgende: Soms heeft een functionaris wel relevante werkervaring en kennis voor een functie, maar niet de diploma’s van de opleidingen die daarbij horen. In een proeve van eerder verworven competenties (proeve van EVC’s) kan een deskundige deze werkervaring en kennis op zijn waarde schatten. De proeve van EVC’s kan de volgende stappen omvatten: Samenstellen van een portfolio De functionaris stelt zijn portfolio samen, aan de hand van richtlijnen die zijn opgesteld vanuit de eindtermen van de opleiding. Het portfolio bevat een verzameling bewijzen waarmee de functionaris wil aantonen dat hij de eindtermen (geheel of gedeeltelijk) beheerst, en een zelfevaluatie daarbij. Assessmentgesprek Op basis van het portfolio wordt een gesprek gevoerd met één of meer assessoren. Deze zijn werkzaam in de opleiding en/of de beroepspraktijk. De assessoren beoordelen of de functionaris de in kaart gebrachte kennis en ervaring ook werkelijk heeft. Ervaringscertificaat De resultaten van het assessmentgesprek worden vastgelegd in een ervaringscertificaat. Het ervaringscertificaat geeft weer, van welke competenties erkend is dat de functionaris deze op basis van ervaring en kennis heeft verworven. Op basis hiervan wordt vastgesteld voor welke onderdelen uit de opleiding de functionaris vrijstelling kan krijgen.
7. PvB voor de omgevingsanalist 7.1. Proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen Toetsinhoud Na afloop van de opleiding kan de deelnemer bij een toetsende instantie een proeve van bekwaamheid afleggen. Daarin wordt getoetst of de deelnemer de in de opleidingskaders aangegeven eindtermen, uitgezonderd de lokale/regionale invulling daarvan, beheerst. De proeve van bekwaamheid richt zich dus op de beheersing van de landelijk geldende aspecten. De proeve moet nagaan of de deelnemer de beoogde competenties beheerst, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Dat wil zeggen: de proeve moet nagaan of de deelnemer in staat is om de in het opleidingskader aangegeven kerntaken in de aangegeven context uit te voeren met de daarvoor benodigde aangegeven kwaliteiten, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Ten aanzien van de kerntaken geldt hierbij het volgende: Kerntaak 1, 2 en 3 en de bijbehorende competenties dienen voldoende uitgebreid aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Omgevingsanalist binnen de crisiscommunicatie. Deze kerntaken en bijbehorende competenties behoren dus tot de eindtermen van de functiegerichte opleiding. In de proeve van bekwaamheid worden deze eindtermen daarom sowieso getoetst. Kerntaak 4 en de bijbehorende competentie hoeven niet uitgebreid (maar slechts globaal) aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Omgevingsanalist binnen de crisiscommunicatie. Deze kerntaak komt al voldoende aan de orde in de (voorafgaande) procesopleiding Crisiscommunicatie. Deze kerntaak en bijbehorende competentie zijn dus geen (uitgebreid) onderdeel van de eindtermen van de functiegerichte opleiding, maar behoren tot de eindtermen van de genoemde procesopleiding. Toch dienen deze eindtermen wél getoetst te worden in de proeve van bekwaamheid voor de omgevingsanalist. Voor het vervullen van deze functie moeten deze eindtermen immers ook aantoonbaar en geïntegreerd beheerst worden. In de proeve van bekwaamheid na de functiegerichte opleiding moet de functionaris dus laten zien de eindtermen m.b.t. alle betreffende kerntaken te beheersen. Daarnaast zijn de in de opleidingskaders genoemde instroomeisen (m.b.t. wenselijk werk- en denkniveau, wenselijke eerder gevolgde opleidingen en overige randvoorwaarden; zie paragraaf 6.9 van de opleidingskaders) een voorwaarde voor het volgen van de opleiding, en daarmee dus ook indirect voor het afleggen van de proeve van
26
bekwaamheid. In de proeve van bekwaamheid dient daarom ook impliciet getoetst te worden, of de functionaris aan deze instroomeisen voldoet. Toetsing van de lokale/regionale invulling kan niet plaatsvinden vanuit een centrale proeve van bekwaamheid. Het beheersen van de lokale/regionale invulling dient tijdens de opleiding door de docent zelf te worden getoetst met een toetskaart, onder verantwoordelijkheid van de regio. Hoe het toetsen van bovenstaande toetsinhoud verder in zijn werk gaat, is hieronder beschreven bij het kopje ‘Toetsvormen’. Toetsvormen Onderstaand wordt aangegeven, welke toetsvorm bij de opleiding Omgevingsanalist binnen de crisiscommunicatie worden aanbevolen voor de proeve van bekwaamheid: Bij deze functie is de meest competentiegerichte, realistische toetsvorm mogelijk en die wordt derhalve aanbevolen: de arbeidsproef in een reële werksituatie (inclusief reflectie). Een reële werksituatie is in dit geval bijvoorbeeld een incident dat zich tijdens werktijd daadwerkelijk afspeelt, waarbij de kandidaat wordt gevraagd een omgevingsanalyse en adviesrapport omgevingsanalyse op te leveren. Ook kan het bijvoorbeeld een nieuwsfeit betreffen dat veel reacties van pers en publiek genereert, en dat zich leent voor het opleveren van een omgevingsanalyse en adviesrapport omgevingsanalyse langs de lijnen van beleving, informatiebehoefte en gedrag. Dagelijks doen zich in de praktijk zulke situaties voor. De arbeidsproef kan daarbij als volgt worden ingevuld: Er wordt uitgegaan van de reële, feitelijke situatie. De omgevingsanalist wordt gevraagd die situatie binnen een bepaald (kort) tijdsbestek te analyseren, en daarover maximaal tweemaal te rapporteren aan een fictief hoofd taakorganisatie Communicatie (ingevuld door de beoordelaar/examinator). Omdat in de reële situatie bepaalde gegevens die nodig zijn voor de analyse mogelijk niet beschikbaar zullen zijn via openbare bronnen, worden deze ten behoeve van de arbeidsproef gesimuleerd. Aanbevolen wordt de kandidaat aan de arbeidsproef te beoordelen op: o tempo en invulling van het proces; o product van het proces (rapport met adviezen); o reflectie van de kandidaat op de arbeidsproef, door de kandidaat te vragen een mondelinge toelichting te geven op het doorlopen proces en het opgeleverde product. In voorkomende gevallen is een andere onderbouwde (mix van) toetsvorm(en) ook mogelijk. Bij het nemen van een besluit hierover dienen de volgende overwegingen te worden meegenomen: Ga er bij een mix van toetsvormen vanuit, dat de gekozen toetsvormen waar mogelijk aanvullend op elkaar zijn. Wordt bijvoorbeeld gekozen voor een simulatie met een groot mondeling aspect, dan zou de aanvullende toets een schriftelijke toets kunnen zijn. Wat is toetstheoretisch gezien het meest ideaal en wat is vanuit economisch oogpunt en in de beschikbare tijd mogelijk? Deze zaken kunnen soms op gespannen voet met elkaar staan, waarbij het er vervolgens om gaat een goede balans te vinden. - Verder gelden ook steeds de overige overwegingen genoemd in deel C. Niet alle aspecten van de opleiding kunnen in een centrale toetsing aan de orde komen. De lokale/regionale invulling van de eindtermen dient tijdens de opleiding zelf getoetst te worden. De docent gebruikt een toetskaart om opleidingsgebonden de kennis/vaardigheden/verrichtingen van de deelnemers met betrekking tot deze aspecten te toetsen en vast te leggen. De docent dient vervolgens aan de toetsende instantie door te geven, of de deelnemer voldoet aan de lokale/regionale eisen. Is dit het geval, dan kan de deelnemer de centrale proeve van bekwaamheid afleggen.
7.2. Proeve van blijvende bekwaamheid Na het voltooien van de opleiding en het afleggen van de proeve van bekwaamheid is het de verantwoordelijkheid van de werkgever, erop toe te zien dat de functionaris blijft voldoen aan de gestelde eindtermen (zowel de landelijke als de lokale/regionale eindtermen). De werkgever kan hiertoe aan de functionaris vragen na de opleiding en proeve van bekwaamheid een portfolio bij te houden. De functionaris dient in dat portfolio evaluatieve informatie te verzamelen over wat hij (na de opleiding en proeve van bekwaamheid) op dit terrein heeft gedaan en geleerd. Die informatie bestaat uit bijvoorbeeld producten, evaluaties van optreden bij incidenten/oefeningen (plus reflectie daarop) en andere
27
praktijkbewijzen, competentiedemonstraties, verslagen van gesprekken en zelfbeoordelingen, verklaringen van derden of diploma’s. Vooraf moet worden vastgesteld welke informatie als ‘bewijs’ kan gelden. De werkgever analyseert de inhoud van het portfolio en komt op basis daarvan tot een oordeel over de blijvende bekwaamheid (blijvende beheersing van de competenties) door de functionaris. Aanvullend op het portfolio kan ook self-, peer- of co-assessment plaatsvinden: Bij self-assessment geeft een functionaris een oordeel over zichzelf. Over het algemeen neemt de motivatie van een functionaris toe, wanneer hij zichzelf moet beoordelen. Feedback van de werkgever verbetert het self-assessment en het beeld van de functionaris van wat hij werkelijk waard is. Bij peer-assesment geven functionarissen een oordeel over hun collega. Hiermee kan de voortgang van een functionaris worden bepaald. De motivatie van functionarissen verbetert, wanneer zij elkaar moeten beoordelen. Bij co-assessment beoordelen functionarissen zichzelf en elkaar, maar heeft de werkgever de mogelijkheid om het oordeel te beïnvloeden. Er vinden niet standaard ‘herhalingscursussen’ van de opleiding plaats. In geval van externe veranderingen dient de werkgever erop toe te zien dat zo nodig aanvullende opleiding plaatsvindt.
7.3. Proeve van eerder verworven competenties (EVC’s) Voor de in dit document beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie geldt ten aanzien van EVC’s het volgende: Soms heeft een functionaris wel relevante werkervaring en kennis voor een functie, maar niet de diploma’s van de opleidingen die daarbij horen. In een proeve van eerder verworven competenties (proeve van EVC’s) kan een deskundige deze werkervaring en kennis op zijn waarde schatten. De proeve van EVC’s kan de volgende stappen omvatten: Samenstellen van een portfolio De functionaris stelt zijn portfolio samen, aan de hand van richtlijnen die zijn opgesteld vanuit de eindtermen van de opleiding. Het portfolio bevat een verzameling bewijzen waarmee de functionaris wil aantonen dat hij de eindtermen (geheel of gedeeltelijk) beheerst, en een zelfevaluatie daarbij. Assessmentgesprek Op basis van het portfolio wordt een gesprek gevoerd met één of meer assessoren. Deze zijn werkzaam in de opleiding en/of de beroepspraktijk. De assessoren beoordelen of de functionaris de in kaart gebrachte kennis en ervaring ook werkelijk heeft. Ervaringscertificaat De resultaten van het assessmentgesprek worden vastgelegd in een ervaringscertificaat. Het ervaringscertificaat geeft weer, van welke competenties erkend is dat de functionaris deze op basis van ervaring en kennis heeft verworven. Op basis hiervan wordt vastgesteld voor welke onderdelen uit de opleiding de functionaris vrijstelling kan krijgen.
8. PvB voor de redacteur web en social media 8.1. Proeve van bekwaamheid met betrekking tot de eindtermen Toetsinhoud Na afloop van de opleiding kan de deelnemer bij een toetsende instantie een proeve van bekwaamheid afleggen. Daarin wordt getoetst of de deelnemer de in de opleidingskaders aangegeven eindtermen, uitgezonderd de lokale/regionale invulling daarvan, beheerst. De proeve van bekwaamheid richt zich dus op de beheersing van de landelijk geldende aspecten. De proeve moet nagaan of de deelnemer de beoogde competenties beheerst, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Dat wil zeggen: de proeve moet nagaan of de deelnemer in staat is om de in het opleidingskader aangegeven kerntaken in de aangegeven context uit te voeren met de daarvoor benodigde aangegeven kwaliteiten, mede in relatie tot de aangegeven keuzes en dilemma’s. Ten aanzien van de kerntaken geldt hierbij het volgende:
28
-
Kerntaak 1 en 2 en de bijbehorende competenties dienen voldoende uitgebreid aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Redacteur web en social media binnen de crisiscommunicatie. Deze kerntaken en bijbehorende competenties behoren dus tot de eindtermen van de functiegerichte opleiding. In de proeve van bekwaamheid worden deze eindtermen daarom sowieso getoetst. Kerntaak 3 en de bijbehorende competentie hoeven niet uitgebreid (maar slechts globaal) aan de orde te komen in de functiegerichte opleiding Redacteur web en social media binnen de crisiscommunicatie. Deze kerntaak komt al voldoende aan de orde in de (voorafgaande) procesopleiding Crisiscommunicatie. Deze kerntaak en bijbehorende competentie zijn dus geen (uitgebreid) onderdeel van de eindtermen van de functiegerichte opleiding, maar behoren tot de eindtermen van de genoemde procesopleiding. Toch dienen deze eindtermen wél getoetst te worden in de proeve van bekwaamheid voor de redacteur web en social media. Voor het vervullen van deze functie moeten deze eindtermen immers ook aantoonbaar en geïntegreerd beheerst worden. In de proeve van bekwaamheid na de functiegerichte opleiding moet de functionaris dus laten zien de eindtermen m.b.t. alle betreffende kerntaken te beheersen. Daarnaast zijn de in de opleidingskaders genoemde instroomeisen (m.b.t. wenselijk werk- en denkniveau, wenselijke eerder gevolgde opleidingen en overige randvoorwaarden; zie paragraaf 7.9 van de opleidingskaders) een voorwaarde voor het volgen van de opleiding, en daarmee dus ook indirect voor het afleggen van de proeve van bekwaamheid. In de proeve van bekwaamheid dient daarom ook impliciet getoetst te worden, of de functionaris aan deze instroomeisen voldoet. Toetsing van de lokale/regionale invulling kan niet plaatsvinden vanuit een centrale proeve van bekwaamheid. Het beheersen van de lokale/regionale invulling dient tijdens de opleiding door de docent zelf te worden getoetst met een toetskaart, onder verantwoordelijkheid van de regio. Hoe het toetsen van bovenstaande toetsinhoud verder in zijn werk gaat, is hieronder beschreven bij het kopje ‘Toetsvormen’. Toetsvormen Onderstaand wordt aangegeven, welke toetsvormen bij de opleiding Redacteur web en social media binnen de crisiscommunicatie worden aanbevolen voor de proeve van bekwaamheid: Een arbeidsproef in een reële werksituatie zou de meest realistische toetsvorm zijn om de competenties te toetsen. Echter, het gaat bij deze functie om competenties die van toepassing zijn in een crisissituatie. Zo’n situatie zal zich naar verwachting niet frequent voordoen, dus een arbeidsproef is geen geschikte toetsvorm. Na de arbeidsproef zijn de simulatietoets en vervolgens de casustoets de meest competentiegerichte toetsvormen. Het werk van de redacteur web en social media omvat in grote lijnen de volgende taken: o taken tot en met het schrijven van teksten en zoeken van beeldmateriaal; o technische taken met betrekking tot het publiceren van teksten/beeldmateriaal. Bij voorkeur worden alle voor deze taken beoogde competenties van de redacteur web en social media beproefd in een simulatietoets. Desgewenst kan echter het deel van de competenties dat betrekking heeft op de niet-technische taken (de taken tot en met het schrijven van teksten en zoeken van beeldmateriaal) aan de orde komen in een casustoets; aanbevolen wordt echter het deel van de competenties dat betrekking heeft op de technische taken (de taken met betrekking tot het publiceren van teksten/beeldmateriaal) altijd in de praktijk van een simulatie aan de orde te laten komen. In voorkomende gevallen is een andere onderbouwde (mix van) toetsvorm(en) ook mogelijk. Bij het nemen van een besluit hierover dienen de volgende overwegingen te worden meegenomen: Ga er bij een mix van toetsvormen vanuit, dat de gekozen toetsvormen waar mogelijk aanvullend op elkaar zijn. Wordt bijvoorbeeld gekozen voor een simulatie met een groot mondeling aspect, dan zou de aanvullende toets een schriftelijke toets kunnen zijn. Wat is toetstheoretisch gezien het meest ideaal en wat is vanuit economisch oogpunt en in de beschikbare tijd mogelijk? Deze zaken kunnen soms op gespannen voet met elkaar staan, waarbij het er vervolgens om gaat een goede balans te vinden. - Verder gelden ook steeds de overige overwegingen genoemd in deel C. Niet alle aspecten van de opleiding kunnen in een centrale toetsing aan de orde komen. De lokale/regionale invulling van de eindtermen dient tijdens de opleiding zelf getoetst te worden. De docent gebruikt een toetskaart om opleidingsgebonden de kennis/vaardigheden/verrichtingen van de deelnemers met betrekking tot deze aspecten te toetsen en vast te leggen. De docent dient vervolgens aan de toetsende instantie door te geven, of de deel-
29
nemer voldoet aan de lokale/regionale eisen. Is dit het geval, dan kan de deelnemer de centrale proeve van bekwaamheid afleggen.
8.2. Proeve van blijvende bekwaamheid Na het voltooien van de opleiding en het afleggen van de proeve van bekwaamheid is het de verantwoordelijkheid van de werkgever, erop toe te zien dat de functionaris blijft voldoen aan de gestelde eindtermen (zowel de landelijke als de lokale/regionale eindtermen). De werkgever kan hiertoe aan de functionaris vragen na de opleiding en proeve van bekwaamheid een portfolio bij te houden. De functionaris dient in dat portfolio evaluatieve informatie te verzamelen over wat hij (na de opleiding en proeve van bekwaamheid) op dit terrein heeft gedaan en geleerd. Die informatie bestaat uit bijvoorbeeld producten, evaluaties van optreden bij incidenten/oefeningen (plus reflectie daarop) en andere praktijkbewijzen, competentiedemonstraties, verslagen van gesprekken en zelfbeoordelingen, verklaringen van derden of diploma’s. Vooraf moet worden vastgesteld welke informatie als ‘bewijs’ kan gelden. De werkgever analyseert de inhoud van het portfolio en komt op basis daarvan tot een oordeel over de blijvende bekwaamheid (blijvende beheersing van de competenties) door de functionaris. Aanvullend op het portfolio kan ook self-, peer- of co-assessment plaatsvinden: Bij self-assessment geeft een functionaris een oordeel over zichzelf. Over het algemeen neemt de motivatie van een functionaris toe, wanneer hij zichzelf moet beoordelen. Feedback van de werkgever verbetert het self-assessment en het beeld van de functionaris van wat hij werkelijk waard is. Bij peer-assesment geven functionarissen een oordeel over hun collega. Hiermee kan de voortgang van een functionaris worden bepaald. De motivatie van functionarissen verbetert, wanneer zij elkaar moeten beoordelen. Bij co-assessment beoordelen functionarissen zichzelf en elkaar, maar heeft de werkgever de mogelijkheid om het oordeel te beïnvloeden. Er vinden niet standaard ‘herhalingscursussen’ van de opleiding plaats. In geval van externe veranderingen dient de werkgever erop toe te zien dat zo nodig aanvullende opleiding plaatsvindt.
8.3. Proeve van eerder verworven competenties (EVC’s) Voor de in dit document beschreven sleutelfuncties binnen de crisiscommunicatie geldt ten aanzien van EVC’s het volgende: Soms heeft een functionaris wel relevante werkervaring en kennis voor een functie, maar niet de diploma’s van de opleidingen die daarbij horen. In een proeve van eerder verworven competenties (proeve van EVC’s) kan een deskundige deze werkervaring en kennis op zijn waarde schatten. De proeve van EVC’s kan de volgende stappen omvatten: Samenstellen van een portfolio De functionaris stelt zijn portfolio samen, aan de hand van richtlijnen die zijn opgesteld vanuit de eindtermen van de opleiding. Het portfolio bevat een verzameling bewijzen waarmee de functionaris wil aantonen dat hij de eindtermen (geheel of gedeeltelijk) beheerst, en een zelfevaluatie daarbij. Assessmentgesprek Op basis van het portfolio wordt een gesprek gevoerd met één of meer assessoren. Deze zijn werkzaam in de opleiding en/of de beroepspraktijk. De assessoren beoordelen of de functionaris de in kaart gebrachte kennis en ervaring ook werkelijk heeft. Ervaringscertificaat De resultaten van het assessmentgesprek worden vastgelegd in een ervaringscertificaat. Het ervaringscertificaat geeft weer, van welke competenties erkend is dat de functionaris deze op basis van ervaring en kennis heeft verworven. Op basis hiervan wordt vastgesteld voor welke onderdelen uit de opleiding de functionaris vrijstelling kan krijgen.
30
Bijlage 1. Lijst met afkortingen BT ACBz CoPI EVC’s GBT GRIP HTo OvD–Bz PvB RBT ROT TL VR
: Beleidsteam : Algemeen Commandant Bevolkingszorg : Commando plaats incident : Eerder verworven competenties : Gemeentelijk beleidsteam : Gecoördineerde regionale incidentbestrijdings procedure : Hoofd taakorganisatie : Officier van Dienst – Bevolkingszorg : Proeve van bekwaamheid : Regionaal beleidsteam : Regionaal operationeel team : Teamleider : Veiligheidsregio
31