Gemeente Oostzaan Beleidsplan Werk & Inkomen 2008-2011
Opgesteld door A. Meijer Augustus 2008
Inhoudsopgave 1
Algemeen 1.1
Inleiding
Waarom dit plan. Ipv beleidskader, meerjarig, ook naar aanleiding van interactieve avond. Integraal plan voor soza en inburgering 1.2 1.3 1.4
2
Beleidskader Doelstellingen Werk en Inkomen Doelstellingen armoede
Ontwikkelingen
Nieuw contract WSW WMO Inburgering ? Huisvesting asielzoekers ? Nog meer ?
3
Re-integratieplan 2008-2011 3.1 Beleid en uitvoering 3.1.1 3.1.2 3.1.3
Focus op uitstroom Activering, zorg- en hulpverlening Samenwerking en netwerken
3.2 Reïntegratie-instrumenten
3.3 Budget Werkdeel 4
Inkomen 2008-2011 4.1 Beleid 4.1.1 4.1.2
4.2
Rechtmatigheid 4.2.1 4.2.2
4.3
5
Focus op beperking instroom Sluitende aanpak
Fraudepreventie Samenwerking met de Sociale Recherche
Schuldhulpverlening
Minimabeleid
2
1 1.1
Algemeen Inleiding
Voor u ligt het beleidsplan WWB 2008-2011. Hierin willen we een toekomstvisie geven voor de WWB in Oostzaan in samenhang met verwante beleidsterreinen. Het plan is een samenvoeging van het Beleidskader WWB en de re-integratie en participatienota. Hiervoor is gekozen, omdat beide stukken veel overlap met elkaar hebben en door samenvoeging een meer samenhangend stuk ontstaat. Deze keuze is mede ingegeven als gevolg van de interactieve avond over sociale zaken die in februari 2008 heeft plaatsgevonden. In dit beleidsplan worden de beleidsuitgangspunten vastgesteld voor 2008-2011. Met een meerjarenplan willen we een duidelijke lijn uitzetten voor de toekomst. Op dit moment zijn er op veel deelterreinen ontwikkelingen gaande (b.v. bij de schuldhulpverlening, de Wet Sociale Werkvoorziening en het Minimabeleid). Het is op dit moment dan ook niet mogelijk om voor alle deelterreinen expliciete doelen te benoemen. In dit beleidsplan zijn één hoofddoel (te weten: een bestandsdaling van 6%) en hieruit voortvloeiend twee subdoelstellingen benoemd. Op basis van de bestandsanalyse (van januari 2008) is het nu mogelijk om voor dit terrein concrete doelstellingen te benoemen. Bij de uitwerking van de voornoemde zaken zal dat alsnog worden gedaan. Naar aanleiding van de uitkomsten van de bestandsanalyse zullen aanvullende doelen gesteld worden op het gebied van de re-integratie. Dit in samenspraak met de gemeente Zaanstad die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden. Samenvattend is het hoofddoel van alle werkzaamheden uitstroom van bijstandsgerechtigden naar regulier werk. Om dit doel te bereiken wordt er per klant gekeken naar het meest succesrijke reintegratie-instrument. Vanuit dit oogpunt zijn verdere SMART geformuleerde doelen voor bijvoorbeeld de re-integratie-instrumenten van minder belang.
1.2
Beleidskader
De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand zoals is opgenomen in artikel 7 lid 1 van de WWB: Het college is verantwoordelijk voor: a. het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening, en; b. het verlenen van bijstand aan personen die hier te lande zijn en in dermate omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen voorzien Het motto van de WWB is ‘Werk boven Inkomen’, waarbij twee uitgangspunten van belang zijn, namelijk: • De klant is in beginsel zelf verantwoordelijk voor de voorziening in zijn bestaan, en • De WWB is het vangnet in de sociale zekerheid De wijze waarop de WWB en aanverwante wet- en regelgeving wordt uitgevoerd is vastgelegd in diverse gemeentelijke verordeningen, beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften.
3
1.3
Doelstellingen Werk en Inkomen
Het motto ‘Werk boven Inkomen’ leidt tot het formuleren van 1 hoofddoelstelling en daaruit voortvloeiend een tweetal subdoelstellingen. Hoofddoelstelling: Het totale cliëntenbestand van de WWB onder de 65 jaar in de jaren 2008-2011 jaarlijks reduceren met 6%. Op 01-01-2008 waren er 39 bijstandspartijen onder de 65 jaar. Een daling van 6% is derhalve gelijk aan een daling met 2 à 3 partijen. • Subdoelstelling 1: maximaal ? toekenningen op aanvragen levensonderhoud per jaar • Subdoelstelling 2: minimaal ? beëindigingen van uitkeringen levensonderhoud waarvan minimaal ? personen beëindigingen met als reden uitstroom naar werk. Verhouding van de doelstelling tot het beschikbare inkomensdeel Voor 2007 is er een taakstellende bezuiniging opgelegd van € 250.000. Dit staat gelijk aan een vermindering van het bestand met circa 2%. Daarnaast is uit informatie die is opgevraagd bij het ministerie en bij A.P.E. (het bureau wat het verdeelmodel ontwikkeld) gebleken dat de verwachting is dat het macrobudget voor 2007 met circa 4% zal dalen. Derhalve is de doelstelling zo geformuleerd dat deze enerzijds aansluit bij de taakstellende bezuiniging en anderzijds bij de verwachte bijstelling van het macrobudget. Een structurele daling van ? bijstandspartijen staat gelijk aan een besparing op het Inkomensdeel van circa € ?. Deze doelstellingen zijn scherp geformuleerd en ambitieus. Het op deze wijze formuleren van de doelstellingen past echter in de werkwijze waarvoor na de herstructurering in 2005/2006 is gekozen (meer inzet op uitstroom naar werk en een verstevigde poortwachtersfunctie). Het stellen van scherpe doelstellingen in de uitvoering van de sociale zekerheid brengt met zich mee dat er sprake is van op voorhand niet te beïnvloeden of te voorspellen ontwikkelingen. De gemeente is sterk afhankelijk van de economische situatie en de doorwerking van de veranderde wetgeving die wordt uitgevoerd door het Uitkeringsorgaan Werknemersverzekeringen (Uwv). Het plaatsen van een aantal kanttekeningen kan zodoende niet achterwege blijven: - De economische situatie in Nederland laat tekenen van groei zien, echter deze groei is nog erg kwetsbaar. Het is dan nog niet te voorspellen of de nu ingezette economische groei een structurele daling van het aantal bijstandsgerechtigden tot gevolg zal hebben. Inmiddels gaat het economisch minder goed dan voorspeld. - Voor voldoende uitstroom naar werk is veelal laaggeschoolde arbeid noodzakelijk. Op lokaal en regionaal niveau is deze vorm van arbeid nog steeds onvoldoende aanwezig; Hierin is Oostzaan erg aangewezen op het werkaanbod in de grote buurgemeenten. - Vanaf 2006 zijn stapsgewijs diverse wijzigingen aangebracht in de Werkloosheidswet (WW); de eisen om voor deze uitkering in aanmerking te komen zijn verscherpt en daarnaast is de maximale uitkeringsduur verkort. Deze wetswijzigingen hebben een (vertraagde) verhoogde instroom in de WWB als gevolg; - Per 1 januari 2006 is de Wet Inkomensvoorziening bij Arbeidsongeschiktheid (WIA) ingevoerd. Deze wet kent strengere eisen om voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking te komen. Hierdoor is de instroom in de WW toegenomen en dit zal ook een (vertraagde) verhoogde instroom in de WWB betekenen; - De gemeente Oostzaan is gezien het bovenstaande ook afhankelijk van de wijze waarop het Uwv haar re-integratietaak uitvoert. Uit ervaring blijkt dat re-integratie van cliënten met een kortdurende uitkering bij het Uwv niet de eerste prioriteit heeft; - Bij het verschijnen van dit beleidsplan 2007 is de uitkomst van de in de zomer van 2006 ingezette bestandsanalyse nog onbekend. Naar verwachting zal vanuit deze bestandsanalyse duidelijk worden dat er nog een kleine groep cliënten direct bemiddelbaar is naar reguliere arbeid en daarmee op relatief korte termijn kan uitstromen uit de WWB. De verwachting is
4
echter ook dat een groot deel van het bestand ingedeeld zal worden in de groepen die pas na een langduriger (voor)traject bemiddelbaar zijn, waarvoor nog een medisch of psychologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is, die zijn aangewezen op zorg- of hulpverlening, die zijn aangewezen op activering of waarvoor een rusttraject van toepassing is. Het is dan ook van belang om stil te staan bij het feit dat een deel van het huidige bestand pas na een lang activerings-, reïntegratie- of opleidingstraject geplaatst kan worden in reguliere arbeid. De uitkomst van de bestandsanalyse zou kunnen leiden tot het bijstellen van de doelstelling omtrent uitstroom naar werk. Herschrijven o.b.v. bestandsanalyse januari 2008.
1.4
Doelstellingen armoede
Op dit moment wordt er een totale evaluatie van het minimabeleid uitgevoerd. De volgende regelingen worden geëvalueerd : de bijzondere bijstand; - het minimabeleid voor personen van 65 jaar en ouder; - de Veenendaalpas / de gemeentelijke stimuleringsregeling;Stadspas - de langdurigheidstoeslag - de collectieve ziektekostenverzekering. In de uitwerking van het onderzoek zullen deze regelingen worden geëvalueerd. Vragen die hierbij onder meer aan de orde komen zijn : - achterliggende gedachte voor het instellen van de regeling; - kent de gemeente de doelgroep ? - wordt deze doelgroep voldoende bereikt ? - in welke mate wordt er een beroep op gedaan ? - wat zijn de gevolgen voor de armoedeval ? In het eindrapport van de evaluatie zal hierop een antwoord worden gegeven. Naar verwachting zullen er in ieder geval wel wijzigingen in de uitvoering van de regelingen gaan plaatsvinden. Uitgangspunten hier bij zijn dat het voor de cliënt eenvoudiger wordt (minder formulieren door koppelingen), er binnen de regelgeving minder controles uitgevoerd worden (risicosturing) en de bestedingsmogelijkheden van de minimaregelingen verruimd worden. De doelstellingen van het armoedebeleid worden benoemd in het eindrapport van de evaluatie dat naar verwachting in de vergadering van de raadscommissie Werk in november 2006 besproken zal worden. Hier doelstellingen Oostzaan beschrijven?
5
2
Ontwikkelingen
2.1 Integraal beleid Wij streven naar het vormgeven van integraal beleid op het vlak van Werk en Inkomen en verwante wet- en regelgeving. Gezien de onduidelijke ontwikkelingen binnen de diverse aanpalende regelingen (zoals de Wet Inburgering, Wet Sociale Werkvoorziening en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning) is het echter in dit beleidsplan nog niet mogelijk om hier nu verder vorm aan te geven. Het streven is om in het beleidsplan voor 2008 wel een integraal beleidsplan op te stellen. Een dergelijk beleidsplan zal onder andere moeten ingaan op de relaties tussen diverse wetgeving zoals de WW, de WWB, de WIA, de WSW, de Wet Inburgering en de WMO en op onderwerpen als economische ontwikkelingen, jeugdwerkloosheid, arbeidsmarktbeleid en samenwerkingsverbanden. 2.2 Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) Op 1 januari 2007 treedt de Wet Maatschappelijke Ondersteuning in werking. Deze wet heeft overlappingen met de WWB. Op dit moment zijn de voorbereidingen voor de implementatie in volle gang. Vanuit Werk en Inkomen wordt er input geleverd omtrent de afwikkeling van de eigen bijdrage voor de thuiszorg (nu via de bijzondere bijstand) en de mogelijkheden van het inzetten van uitkeringsgerechtigden als vrijwilliger. Pilot Zorgboerderij noemen. Daarnaast biedt de WMO mogelijkheden om bijstandsgerechtigden aan het werk te helpen. De gemeente is verplicht de werkzaamheden voor de thuiszorg uit te besteden. Deze werkzaamheden zijn geschikt voor het inzetten van bijstandsgerechtigden met een lage opleiding. In het bestek voor het uitbesteden van de thuiszorg zullen verplichtingen worden opgenomen om een aantal bijstandsgerechtigden in dienst te nemen en het creëren van stageplaatsen. Daarnaast zullen er specifieke scholingstrajecten opgestart worden om cliënten de noodzakelijke kennis en vaardigheden bij te brengen voor het werk in de thuiszorg. Soortgelijke afspraken met Zaanstad mogelijk? HBH is al uitbesteed, contract tot 2010. 2.3 Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) De aanvraag voor een uitkering wordt in de meeste gevallen ingenomen bij het CWI. Zij controleren de volledigheid van de formulieren en zenden de aanvraag vervolgens verder naar de gemeente (Zaanstad). Op dit moment wordt gewerkt aan digitalisering van dit proces. In 2007 zal in overleg met het CWI worden bekeken of de wijze waarop de aanvraagprocedure nu is geregeld wel de meest effectieve wijze is. Een eventuele wijziging in het proces zou kunnen zijn dat de aanvraag niet langer bij het CWI wordt ingediend maar direct bij de gemeente. Indien het aanvraagproces onder verantwoording van de gemeente komt vloeit hier uit voort dat er overdracht van formatie dient plaats te vinden (inclusief het benodigde budget) en dat het CWI meer capaciteit krijgt om zich te richten op het toeleiden van werklozen naar de arbeidsmarkt. Daarnaast zal worden bekeken of er mogelijkheden zijn om te komen tot een bedrijfsverzamelgebouw waarin het CWI, de frontoffice van het Uitkeringsorgaan Werknemersverzekeringen en de gemeente vertegenwoordigd zijn. Dit tot bevordering van de ketensamenwerking (kortere lijnen / betere en directere communicatie) en de éénloketgedachte. Voor burgers die een uitkering willen aanvragen kunnen dan ook op één plaats in de gemeente terecht. Zij kunnen op deze manier beter en sneller geholpen worden zonder doorverwijzingen. 2.4 Modernisering Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) Er is lange tijd onduidelijkheid geweest over het invoeringsdatum van de hernieuwde WSW. Uiteindelijk heeft de Ministerraad op vrijdag 18 augustus 2006 besloten het wetsvoorstel modernisering Wsw naar de Tweede Kamer door te sturen. De beoogde invoeringsdatum is 1 januari 2008 in plaats van de eerder voorgestelde datum 1 januari 2007. Redenen hiervoor zijn de korte tijd
6
die resteert om het wetsvoorstel nog dit jaar te behandelen en de signalen van gemeenten en swbedrijven die aangaven meer tijd nodig te hebben om zich goed te kunnen voorbereiden op de uitvoering van een gemoderniseerde Wsw. 2007 wordt een overgangsjaar waarin gemeenten en andere partijen die zijn betrokken bij de uitvoering van de Wsw zich gezamenlijk voorbereiden op invoering van de nieuwe Wsw. De plannen voor de modernisering zijn vooralsnog alleen op hoofdlijnen bekend. Een aantal belangrijke wijzigingen op hoofdlijnen: - Mensen met een indicatie voor de WSW krijgen meer rechten. Zo krijgen ze onder meer recht op tijdige plaatsing en de mogelijkheid gebruik te maken van een persoonsgebonden budget voor begeleid werken. De gemeente moet mogelijkheden tot besteding van dit budget creëren. - Gemeenten krijgen te maken met een vereenvoudiging van de financieringssystematiek. Zo zal het WSW-budget aan individuele gemeenten worden verstrekt op basis van het aantal WSW-geïndiceerden dat woonachtig is in de gemeente in plaats van een vaste subsidie per WSW-plaats. De gemeente krijgt in tegenstelling tot voorheen dus ook de WSW subsidie voor personen die weliswaar in de gemeente wonen, maar bijvoorbeeld bij een ander werkvoorzieningsschap werken. Voor arbeidsplaatsen van personen die bij her-indicatie niet meer behoren tot de WSW-doelgroep loopt de rijkssubsidie in een periode van vijf jaar af, waarbij de gemeente financieel verantwoordelijk blijft en ook verantwoordelijk is voor herplaatsing. - De verantwoordelijkheid van de gemeente bij de uitvoering van de wet wordt versterkt. Zo moeten gemeenten meer werkplekken op maat zoeken, bij voorkeur banen bij een reguliere werkgever met extra begeleiding. Tevens moet de gemeente ervoor zorgen dat WSW’ers binnen een jaar een aanbod ontvangen van een zo goed mogelijk passende werkplek (voor zover de gemeente voldoende WSW-budget beschikbaar heeft). - Een aantal uitvoeringszaken mogen door de gemeente niet overgedragen worden aan het werkvoorzieningschap. De gemeente Oostzaan is samen met enkele andere gemeenten deelnemer in een Gemeenschappelijke Regeling (GR). Binnen deze GR wordt de sociale werkvoorziening uitgevoerd door Baanstede. Naar verwachting wordt in het najaar van 2006 een projectgroep gevormd bestaande uit ambtenaren van de deelnemende gemeenten. Vanuit deze projectgroep wordt vervolgens verder gewerkt aan visievorming, gevolgen voor de bedrijfsvoering van IW4 en de reeds gemaakte (meerjarige) afspraken, gevolgen voor het gemeentelijke reïntegratiebeleid, beleidsvorming, beleidsimplementatie etc. 2.5 Nieuwe Wet Inburgering Per 1 januari 2007 is ook de nieuwe Wet Inburgering in werking getreden. De Wet Inburgering en de WWB kennen gedeeltelijk een overeenkomstige doelgroep en uitgangspunten van de nieuwe wetgeving zijn: - een algemene inburgeringsplicht voor in beginsel alle vreemdelingen van 16 tot 65 jaar en voor enkele specifieke groepen genaturaliseerde Nederlanders, die niet gedurende minstens acht jaar van de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven. - de start van het inburgeringsproces voor nieuwkomers die op vrijwillige basis naar Nederland willen komen (gezinsvormers en gezinsherenigers) vangt aan in het land van herkomst met een basistoets; - bij de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige centraal; - inburgeringsplichtigen moeten zelf hun cursus bekostigen en hebben keuzevrijheid bij de inkoop van cursussen; - aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald.
7
-
de gemeente mag c.q. moet een aanbod van (gecombineerde) voorzieningen doen aan een aantal bijzondere groepen: de kosten voor de trajecten van deze specifieke groepen komen ten laste van de gemeente. Het Rijk stelt hiervoor budget beschikbaar, maar gaat er eveneens vanuit dat het Werkdeel WWB ook deels ingezet wordt voor deze trajecten.
De veranderingen in het inburgeringsstelstel hebben gevolgen voor de rol van de gemeente. In plaats van een regierol krijgt de gemeente een spilfunctie met betrekking tot de: - informatiefunctie, - faciliterende functie, - handhavingsfunctie. De beleidsvoorbereiding en implementatie van de Wet Inburgering is in de zomer van 2006 van start gegaan. De projectgroep wordt aangestuurd door de afdeling OZ&S. De Beleidsadviseur ‘Werk’ van de afdeling Werk en Inkomen neemt deel aan deze projectgroep. 2.6 Terugkeerbanen Naar verwachting mogen gemeenten bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt vanaf begin volgend jaar verplichten om aan de slag te gaan in een ‘terugkeerbaan’ (dit werd in eerste instantie een participatiebaan genoemd). Daarin kunnen cliënten gedurende maximaal twee jaar aan de slag met behoud van uitkering en werken aan hun terugkeer naar de arbeidsmarkt. De terugkeerbanen zijn bedoeld voor cliënten van wie de kans uiterst klein is dat ze op korte termijn zelfstandig of via een reïntegratietraject werk vinden. De oorzaak hiervan kan liggen bij allerlei soorten persoonlijke belemmeringen. De terugkeerbaan hoeft niet direct te leiden tot werk. Het belangrijkste doel is om de cliënt weer een stap verder te brengen op de reïntegratieladder. De cliënt behoudt zijn uitkering, kan een maatregel op de uitkering krijgen als hij of zij niet meewerkt, de werkzaamheden zijn niet gericht op productiviteit en gemeenten kunnen van werkgevers een vergoeding vragen. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft inmiddels een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. Vooralsnog is niet bekend wanneer het wetsvoorstel ter behandeling komt en wat de invoerdatum zal gaan worden. Vanuit de gemeente Veenendaal worden de ontwikkelingen gevolgd en wordt op termijn verder onderzocht welke mogelijkheden er bestaan om tot realisatie te komen. De eventuele inzet van terugkeerbanen zal leiden tot een andere inzet van de gelden vanuit het werkdeel. Naar verwachting zal hierdoor minder gebruik worden gemaakt van de reïntegratiebureaus maar zal er meer behoefte zijn aan jobcoaches. 2.7 Project Alleenstaande Ouders De gemeente heeft op grond van de WWB de opdracht om bij het tijdelijk ontheffen van de arbeidsverplichting bij een alleenstaande ouder een afweging te maken tussen het belang van arbeidsinschakeling en, naast andere redenen voor een ontheffing, de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgtaak. Dit laatste aspect speelt naast de perceptie van de werkhervattingskans en de opvattingen over arbeid en zaken als motivatie een belangrijke rol bij arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders. In de reïntegratieverordening van de gemeente Veenendaal wordt een ontheffing van de arbeidsplicht in verband met zorgtaken als volgt weergegeven: Het college geeft invulling aan de afweging tussen de combinatie arbeid en zorg van een alleenstaande ouder met minderjarige kinderen door: 1. de wens om zelf invulling te geven aan de zorgplicht van een alleenstaande ouder met jonge kinderen tot 5 jaar en gehandicapte kinderen tot 18 jaar te respecteren, met dien verstande dat wanneer het jongste kind de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt de ouder een (voorbereidings) traject wordt aangeboden passend binnen de onder lid 1 genoemde zorgplicht. Het
8
accepteren van een traject heeft een verplichtend karakter. 2. de alleenstaande ouder met kinderen van 5 tot 12 jaar (laatste jaar basisonderwijs afgesloten) te verplichten in ieder geval minimaal 50% (20 uur per week) van de arbeidsplicht beschikbaar te zijn. Op grond van dit artikel hebben ongeveer 300 cliënten een (gedeeltelijke) ontheffing. De arbeidsparticipatie van moeders in Nederland is in vergelijking met andere Europese landen laag. Uit een recent onderzoek (‘Hoe het werkt met kinderen’, maart 2006) blijkt echter dat steeds meer vrouwen het moederschap alleen te beperkt vinden en dat ze steeds meer waarde hechten aan betaalde arbeid. De opvattingen van vrouwen over de combinatie zorg en arbeid verschuiven. De verschuiving van de opvattingen over de combinatie zorg en arbeid biedt kansen. Deze kansen liggen met name in het feit dat veel alleenstaande ouders beroepswensen hebben, ontevreden zijn met hun huidige situatie en behoefte hebben aan sociale contacten. Voor een perspectiefrijke aanpak is aansluiting bij de interesses van de ouder, erkenning van verworven competenties en een persoonlijke begeleiding van belang. Daarnaast kan een opleiding of stage met taalondersteuning een positieve bijdrage leveren. Eind 2006/begin 2007 zal er een plan van aanpak worden geschreven voor een project voor deze doelgroep. Het uitgangspunt hierbij is dat de alleenstaande ouders op vrijwillige basis deel kunnen gaan nemen aan een reïntegratietraject. Het spreekt voor zich dat de randvoorwaarden voor een succesvol verloop van dit project goed geregeld moeten zijn alvorens met een dergelijk project te starten. Hierbij is de aanwezigheid van voldoende kinderopvang één van de eerste vereisten. 2.8 Bestandsanalyse WWB In de periode juni tot en met september 2006 wordt de in het beleidsplan 2006 aangekondigde bestandsanalyse uitgevoerd. Alle cliënten jonger dan 57,5 jaar en de cliënten tussen de 57,5 en 65 jaar met een (gedeeltelijke) arbeidsverplichting worden uitgenodigd voor een uitvoerig onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van de individuele cliënt. Het cliëntvolgsysteem voor reïntegratietrajecten wordt volledig up-to-date gebracht. Tevens wordt een advies gegeven over het meest passende traject voor de individuele cliënt. Dit advies biedt de klantmanager direct handvatten voor het inzetten van een vervolgtraject waarmee verder gestuurd kan worden op uitstroom of activering van de cliënt. De achterliggende gedachten voor het uitvoeren van de bestandsanalyse zijn: • Door diverse oorzaken (wijzigingen organisatiestructuur en wet- en regelgeving in de periode 2003-2006) is er van een aanzienlijk deel van het cliëntenbestand geen of een onvoldoende actueel beeld van de beperkingen en mogelijkheden; • Een bestandsanalyse maakt duidelijk inzichtelijk welke cliënten op korte termijn plaatsbaar zijn op de reguliere arbeidsmarkt en welke middelen daarvoor eventueel ingezet moeten worden. Het resultaat zal een hoger uitstroomcijfer zijn en daarmee schadelastbeperking voor de gemeente. • Een bestandsanalyse maakt ook duidelijk voor welke cliënten de inzet van de bestaande reïntegratie-instrumenten (om welke reden dan ook) niet wenselijk of weinig zinvol is of waarvoor juist andere instrumenten ontwikkeld moeten worden. Resultaat is een besparing op trajectkosten door meer efficiënte inzet van middelen. • Actuele, concrete en individuele resultaten genereren up-to-date management- en beleidsinformatie. Met deze informatie kan actief een vervolg worden gegeven aan de ambitieuze doelstellingen van de afdeling Werk en Inkomen. Naar verwachting volgt medio september 2006 het eindrapport. Dit totaaloverzicht van het bestand biedt naar verwachting up-to-date management- en beleidsinformatie. Hierbij valt onder andere te
9
denken aan verdergaande inzichten in de hoeveelheid en de aard van vrijstellingen van de arbeidsverplichtingen, inzicht in efficiëntie en effectiviteit van reïntegratie-instrumenten en noodzakelijke aandacht voor specifieke groepen cliënten. Wanneer het eindrapport aanleiding geeft tot wijzigingen in het beleid wordt u hierover nader geïnformeerd. 2.9 Lokale arbeidsmarkt en beroepsbevolking Uit cijfers van het CWI en het CBS over het jaar 2005 en het eerste half jaar van 2006 komen een aantal voor de afdeling Werk en Inkomen relevante gegevens naar voren. Zo blijkt onder andere uit gegevens over de participatiegraad van de beroepsbevolking in Veenendaal (afgezet tegen de cijfers van geheel Nederland en de provincies Utrecht en Gelderland) dat: - In 2002 de participatiegraad in Veenendaal met 70,1% ruim boven het landelijk gemiddelde lag van 64,8%. Waar de participatiegraad echter in zowel beide provincies als geheel Nederland in de periode 2002-2005 is gedaald met minder dan 2%, wijkt Veenendaal sterk af met een afname van 10,6% naar 59,5%. - Wanneer onderscheid wordt gemaakt naar leeftijdscategorieën blijkt vooral de groep personen van 35-44 jaar in Veenendaal met 68,4% achter te blijven ten opzichte van het landelijk en de provinciale gemiddelden (variërend van 75,6% tot 78,3%). - Wanneer onderscheid wordt gemaakt naar de herkomst blijkt dat vooral de allochtone beroepsbevolking in Veenendaal met 44,1% achterblijft ten opzichte van het landelijk en de provinciale gemiddelden (variërend van 51,9% tot 54,2%). - De arbeidsparticipatie van lager opgeleiden in Veenendaal wijkt met 35,9% sterk af van de landelijke en provinciale gemiddelden (variërend van 43,6% tot 46%). - De arbeidsparticipatie van hoger opgeleiden wijkt in Veenendaal in positieve zin af van de overige gemiddelden (85,2% ten opzichte van 80,6% en 80,9%). Uit cijfers van het CWI blijkt dat gemiddeld over een jaar genomen in Veenendaal 250 vacatures per maand open staan. Ruim 77% van deze vacatures heeft betrekking op functies van minimaal 32 uur per week. Er zijn derhalve relatief weinig parttime vacatures beschikbaar. Slechts 15% van het gemiddelde aantal openstaande vacatures heeft betrekking op elementaire beroepen (bijvoorbeeld schoonmaak- of inpakwerk), ongeveer 25% heeft betrekking op lagere beroepen (waar reeds een startkwalificatie voor nodig is) en ongeveer 35% heeft betrekking op middelbare beroepen. Vanaf begin 2006 is een toename merkbaar in het aantal openstaande vacatures. Uit kerncijfers over werkzoekenden komt naar voren dat ruim 2000 personen staan ingeschreven bij het CWI, waarvan ongeveer 57% ingedeeld in fase 3, 4 of nader te bepalen en waarvan ruim 55% naar een elementair of lager beroep zoekt. Het huidige cliëntenbestand van de afdeling Werk en Inkomen kent in grote lijnen een aantal overeenkomsten met bovenstaande gegevens en kenmerkt zich onder andere door: • een relatief groot aantal cliënten ouder dan 35 jaar, • een relatief hoog aantal cliënten van allochtone afkomst, • een groot deel van de cliënten heeft geen of een verouderde startkwalificatie en heeft geen of geen recente werkervaring. • Een relatief groot deel van het bestand is op grond van bijvoorbeeld gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid of door een vrijstelling in verband met de zorg voor kinderen (gemeentelijk beleid) slechts parttime beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Bovenstaande gegevens maken het noodzakelijk om in het reïntegratiebeleid nadrukkelijk aandacht te besteden aan: • Een continue focus op duurzame uitstroom naar werk • Kritischer te (blijven) kijken naar vrijstellingen van de arbeidsverplichtingen met als doel zoveel mogelijk cliënten voor zoveel mogelijk uren beschikbaar te maken voor de arbeidsmarkt.
10
• •
Het waar mogelijk en door het inzetten van diverse (o.a. activerings- en zorg-) instrumenten kwalificeren van cliënten zodat toetreding tot de arbeidsmarkt op termijn realistisch wordt. Door marktbewerking, netwerkcontacten en het opzetten van samenwerkingsovereenkomsten, projecten en instrumenten de lokale en regionale arbeidsmarkt verdergaand aansporen tot het beschikbaar stellen van arbeid voor de doelgroep.
2.10 Cliëntenraad Werk & Inkomen Sinds enige jaren is deze raad actief als adviesraad van het college van B&W. Met de invoering van de WWB zijn de taken van de Cliëntenraad vastgelegd in een verordening. Er is heeft sinds de start van deze raad nooit een daadwerkelijke evaluatie van het functioneren van deze raad plaatsgevonden. Eind 2006/begin 2007zal er een evaluatie plaatsvinden. Deze evaluatie zal worden uitgevoerd door de gemeente in overleg met de Cliëntenraad.
11
3
Reïntegratieplan 2007
3.1
Beleid en uitvoering
De in hoofdstuk 1.3 weergegeven subdoelstelling ‘ 130 personen die uitstromen naar werk’ brengt met zich mee dat op effectieve en efficiënte wijze gewerkt moet worden aan reïntegratie en activering van onze cliënten. In onderstaande paragrafen wordt verder ingegaan op de wijze waarop de afdeling Werk en Inkomen in 2007 zal werken aan de doelstelling. 3.1.1 Focus op uitstroom In 2007 zullen de reïntegratieactiviteiten van de afdeling Werk en Inkomen zich, net als in 2006, sterk richten op uitstroom van cliënten. In 2006 is inmiddels gebleken dat een deel van het cliëntenbestand via zeer korte trajecten van maximaal drie maanden in staat is om te reïntegreren op de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij met name om cliënten met een korte afstand tot de arbeidsmarkt (fase 1 en 2) die met korte intensieve ondersteuning uitstromen uit de WWB. Deze cliënten worden geselecteerd uit het bestaande cliëntenbestand of stromen rechtstreeks vanaf de intake door naar dit bemiddelingstraject. Naar verwachting zal eind 2006 dan wel medio 2007 deze huidige ‘bovenkant van het bestand’ grotendeels afgeroomd zijn en zullen deze zeer korte trajecten in eerste instantie vooral ingezet worden voor de nieuw ingestroomde cliënten. Met het zogenaamde afromen van het bestand verdwijnt echter niet de focus op uitstroom. Door het inzetten van diverse reïntegratie-instrumenten wordt de afstand tot de arbeidsmarkt verkleind totdat de cliënt alsnog in aanmerking komt voor daadwerkelijke plaatsing op de arbeidsmarkt. Een belangrijk gevolg van het afromen van het bestand is echter een langere trajectduur en daarmee naar verwachting een lagere uitstroom op korte termijn. Voorheen was het motto ‘de kortste weg naar werk’ binnen de sociale zekerheid een zeer belangrijk uitgangspunt. In de praktijk blijkt dit uitgangspunt echter vaak niet de oplossing te zijn voor duurzame reïntegratie. Steeds meer gemeenten delen deze ervaring. Daadwerkelijke duurzame reïntegratie gaat verder dan ‘de kortste weg naar werk’ en het bieden van maatwerk dekt in deze context onvoldoende de lading. De in hoofdstuk 2.9 weergegeven informatie over de arbeidsmarkt, beroepsbevolking en het cliëntenbestand maakt dat het consequent verder werken aan uitstroom van cliënten niet alleen vraagt om maatwerk maar meer nog om een concrete en aanzienlijke investering in tijd en geld. Alleen dan kan ook op langere termijn duurzaam resultaat behaald worden bij het reïntegreren van onze cliënten. 3.1.2 Activering, zorg- en hulpverlening Niet alle cliënten kunnen op korte of middellange termijn uitstromen naar betaalde arbeid en voor sommige cliënten zijn deze mogelijkheden uiterst klein of zelfs nihil. De reden hiervoor ligt vaak in een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt die veroorzaakt wordt door een verouderde of zelfs volledig ontbrekende opleidingsachtergrond of werkervaring, taalproblematiek, complexe problematiek op het gebied van wonen, zorg, hulpverlening en financiën en (al dan niet volledige) arbeidsongeschiktheid. Aan deze groep cliënten wordt een passend aanbod gedaan waarbij in eerste instantie de focus ligt op zorg- , hulpverlening, medisch en arbeidsdeskundig onderzoek, scholing, aanbodversterking en activering. De gemeente zet hiervoor speciaal ingekochte (vaak langduriger) trajecten in en werkt zo samen met de cliënt aan het verbeteren van de persoonlijke situatie. Alleen dan kan op lange termijn gewerkt worden aan participatie op de arbeidsmarkt. De groep cliënten die volledig is vrijgesteld van de arbeidsverplichting wordt gestimuleerd om verdergaand te participeren in de samenleving. Naar verwachting biedt de uitkomst van de bestandsanalyse WWB verdergaand inzicht in de daadwerkelijke grootte van bovenstaande groepen cliënten en de specifieke aandacht die zij behoeven. Op grond van die informatie wordt verder beoordeeld of inkoop van aanvullende instrumenten noodzakelijk is.
12
3.1.3 Sluitende aanpak Een sluitende aanpak voor alle klanten blijft ook in 2007 een belangrijk uitgangspunt. Het proces van begeleiding naar Werk en Inkomensvoorziening bestaat uit een doorlopend proces waarin een aantal standaardprocedures worden afgehandeld en optioneel diverse instrumenten kunnen worden ingezet. De sluitende aanpak wordt hieronder in grote lijnen weergegeven: - Werkintake (standaard, verzorgd door het CWI). - Uitkeringsintake en beoordeling (standaard, verzorgd door de intakers en fraudepreventiemedewerkers van het team ‘intake en ondersteuning’). - Interne beoordeling inzetbaarheid van en aanmelding voor zowel Direct Werk en de interne reïntegratieconsulenten (Direct Werk is per 1 april 2006 standaard voor alle cliënten, met uitzondering van cliënten zonder arbeidsverplichting, uitvoering door de Atlant Groep. Inzet van reïntegratieconsulenten is optioneel). - Interne diagnosestelling door de klantmanager (standaard). - Inzet van een vervolgtraject met optionele instrumenten waarbij de klantmanager de regievoerder is. 3.1.4 Samenwerking en netwerken In de WWB is bepaald dat bij de uitvoering wordt samengewerkt met het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Dit is vorm gegeven in het Regionaal Ketenoverleg (REKO) waar de partners periodiek overleg voeren. In 2007 wordt in het REKO onder andere verder onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van het ontwikkelen van een bedrijfsverzamelgebouw en de mogelijkheden van een gezamenlijke werkgeversbenadering. Tevens wordt aandacht besteed aan afstemming van de dienstverlening en de wettelijke taken. Om effectief en efficiënt aan uitstroom van cliënten te kunnen werken is een intensieve samenwerking met zowel werkgevers als uitzend- en detacheringsbureau’s noodzakelijk. Naast de intensieve marktbewerking om vacatures te verwerven wordt tevens overleg gevoerd over het matchen van vraag en aanbod, noodzakelijke scholing en het opzetten van kleinschalige projecten. Op regionaal niveau wordt met andere gemeenten in WERV verband samengewerkt. In hoofdstuk 2.3 is hierover meer informatie weergegeven. Het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid (RPA) ‘De Vallei’ is medio 2006 na het uittreden van VNONCW, MKB Nederland en de Kamer van Koophandel in minimale vorm voortgezet. In het beleidsverslag over het eerste half jaar van 2006 is hierover reeds gerapporteerd. Op ambtelijk niveau wordt het platform voortgezet waarbij drie tot vier keer per jaar afstemming en informatie-uitwisseling plaatsvindt over ontwikkelingen binnen de gemeenten en wet- en regelgeving. Tevens wordt binnen deze overlegvorm gezocht naar andersoortige samenwerking tussen de gemeenten. Zaken worden waar mogelijk op lokaal niveau opgepakt en indien nodig of gewenst wordt in eerste instantie samenwerking gezocht met nabije gemeenten (WERV). Het Platform Economische Zaken – Werk en Inkomen van de gemeente Veenendaal richt zich vooral op informatieoverdracht en afstemming, verdergaande samenwerking en waar mogelijk het opzetten van gezamenlijke projecten. Waar nodig of gewenst wordt samenwerking gezocht met de afdeling Onderwijs, Zorg en Samenleving. 3.1.5 ESF, IPW en overige subsidiemogelijkheden Werkgelegenheidprojecten kunnen vanaf oktober 2005 niet meer worden aangemeld bij het Ministerie van SZW; hiervoor is geen budget meer beschikbaar. De staatssecretaris van SZW heeft inmiddels plannen aangekondigd om gemeenten in de nieuwe programmaperiode (2007-2013) uit te sluiten van
13
subsidie uit het Europees Sociaal Fonds. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zal binnenkort namens de leden bezwaar aantekenen tegen de plannen. Het Innovatie Programma Werk en Inkomen (IPW) biedt gemeenten subsidiemogelijkheden voor bijvoorbeeld het opzetten van projecten gericht op werkgelegenheid. In 2006 was het aanvragen van subsidie alleen mogelijk in samenwerking met andere gemeenten. De voorwaarden voor 2007 zijn vooralsnog onbekend. De gemeente volgt de ontwikkelingen binnen dit programma en zal, wanneer de voorwaarden van het programma en het gemeentelijke beleid voldoende op elkaar aansluiten, het College van B&W een voorstel doen voor een subsidieaanvraag. 3.1.6 Inkoop, aanbestedingen en interne uitvoering Per 1 maart 2006 zijn via een Europese aanbestedingsprocedure en voor de duur van een jaar reïntegratiecontracten gegund aan vier organisaties. Deze vier organisaties voeren trajecten uit die zijn vormgegeven op grond van negen verschillende kavels, namelijk intake en diagnose, directe bemiddeling, leerwerkstage / maatwerkbaan, reïntegratie, activering, vrijwilligerswerk, psychische/psychiatrische hulpverlening, sociale activering en zorg- en hulpverlening. Voor het Werkdeel WWB is vanuit het Ministerie van SZW sinds 1 januari 2006 geen aanbestedingsverplichting meer van toepassing. Wel is het gemeentelijke inkoopbeleid van toepassing. Op grond van de resultaten van de voorgaande contracten (reeds gemeld in het beleidsverslag over 2005), de landelijke resultaten van reïntegratiebedrijven in het algemeen en wegens het feit dat in 2006 reeds succesvol is ingezet op kleinschaliger inkoop van (baangarantie)trajecten en het opzetten van projecten wordt in 2007 vooralsnog niet ingezet op inkoop voor grote aantallen trajecten via een Europese aanbestedingsprocedure. Wanneer een of meerdere van de vier gecontracteerde organisaties in 2006 en begin 2007 goede resultaten boeken (in vergelijking met zowel de landelijke als de interne resultaten en conform de gemaakte afspraken) wordt per organisatie overwogen om voor specifieke kavels de overeenkomst met een jaar te verlengen. In 2007 wordt de in 2006 ingezette lijn van zelfstandige uitvoering voortgezet. Dit betekent dat er minder reïntegratietrajecten extern worden ingekocht maar juist meer door de interne organisatie worden uitgevoerd. Met deze werkwijze wordt beoogd de reïntegratietrajecten sneller en doelgerichter te kunnen uitvoeren waarbij tevens de regievoering een nadrukkelijker en beter beheersbare rol krijgt. Om bovenstaande te kunnen realiseren wordt verder ingezet op uitvoering door zowel de klantmanagers als de reïntegratieconsulenten, de accountmanagers en een jobcoach. Concreet betekent dit dat alle klantmanagers een training zullen volgen waarin ook nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan reïntegratievaardigheden. Tevens worden, in eerste instantie voor de duur van een jaar, twee extra reïntegratieconsulenten en een tweede accountmanager aangesteld en wordt nog in het najaar van 2006 een jobcoach ingezet. De accountmanager zal in 2007 verder inzetten op het realiseren van (kleinschalige) projecten. Bij het opzetten van dergelijke projecten en de inkoop van de benodigde specifieke trajecten en instrumenten wordt in eerste instantie, door een of enkele cliënten te laten deelnemen, beoordeeld of er sprake is of kan zijn van een succesverhaal. De gecontracteerde organisaties worden gestimuleerd om het traject tot een succes te maken wat verder ondersteund wordt door scherpe prijsafspraken te maken (waar mogelijk gebaseerd op ‘no cure no pay’ of ‘no cure less pay’). De gemeente is niet in staat om alle specifieke trajecten zelf uit te voeren. Hierbij valt te denken aan medisch of arbeidsdeskundig onderzoek, psychische / psychiatrische hulpverlening, vrijwilligerswerk en zorgtrajecten. Deze trajecten worden ook in 2007 ingekocht bij externe organisaties.
14
De personeelskosten voor de accountmanagers, de reïntegratieconsulenten en de jobcoach worden volledig ten laste gebracht van het Werkdeel WWB. Het inzetten van deze interne medewerkers heeft als gevolg dat de kosten voor externe trajecten lager zullen uitvallen.
3.2
Reïntegratie-instrumenten
De gemeente hanteert diverse instrumenten voor de reïntegratie en activering van cliënten. Hieronder worden de verschillende instrumenten uiteengezet waarbij per instrument een toelichting wordt gegeven. Tevens wordt waar mogelijk een indicatie gegeven van de verwachte inzet van het instrument en de eventuele gevolgen voor het budget Werkdeel WWB. 3.2.1 Direct Werk Het instrument Direct Werk is een belangrijk onderdeel van de sluitende aanpak en met uitzondering van cliënten die vrijgesteld worden van de arbeidsverplichtingen of waarbij sprake is van bijzondere omstandigheden, nemen alle cliënten deel aan dit instrument. Gedurende een periode van 6 weken verricht de cliënt 20 uur per week, met behoud van uitkering, diverse werkzaamheden bij Kringloopcentrum ’t Veen en volgt een sollicitatietraining bij Ruimbaan. In deze periode wordt onderzocht welke mogelijkheden, beperkingen en kansen een cliënt heeft om te reïntegreren op de arbeidsmarkt. De Direct Werk periode wordt afgesloten met een rapport waarna de klantmanager een vervolgtraject uitzet. In 2007 worden de mogelijkheden onderzocht om, afhankelijk van de mogelijkheden, kansen en beperkingen van de cliënt en gerelateerd aan de huidige diagnosedoelstelling van het instrument, meer maatwerk te kunnen bieden. Hierbij valt te denken aan uitbreiding van het aantal werkuren (naar 40 uur per week) en een geleidelijke opbouw van het aantal uren per week. Dit biedt mogelijkheden om cliënten met een volledige arbeidsverplichting te laten wennen aan een fulltime arbeidsritme en om bijvoorbeeld cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een arbeidsritme te laten opbouwen door langzamerhand het aantal uren te vergroten. Voor de invulling van het Werkdeel WWB wordt vooralsnog uitgegaan van 110 trajecten in 2007. De huidige projectperiode van Direct Werk loopt af in november 2007. In de zomer van 2007 zal het instrument worden geëvalueerd. 3.2.2 Intake, diagnose, medisch onderzoek en indicatiestelling Voordat een traject wordt uitgezet vindt een intake en diagnose plaats. Dit instrument wordt met name ingezet voor het ‘zittende’ bestand, bijvoorbeeld na een wijziging in de arbeidsverplichting. In principe wordt de diagnosestelling door de klantmanager uitgevoerd. Wanneer er onvoldoende informatie beschikbaar is of wanneer er bijvoorbeeld sprake is van medische problematiek wordt een extern onderzoek ingekocht. Het gaat dan bijvoorbeeld om medische, arbeidsdeskundige, psychologische onderzoeken en taal- en dyslexietoetsen. Wanneer daartoe aanleiding bestaat wordt bij het CWI een WSW indicering aangevraagd of bijvoorbeeld een indicatiestelling voor personen met ‘structureel functionele beperkingen’ (waarna de cliënt en werkgevers in aanmerking komen voor specifieke voorzieningen). 3.2.3 Trajecten Voor externe ondersteuning kunnen cliënten aangemeld worden voor verschillende trajecten. Bij vier gecontracteerde organisaties kunnen verschillende kavels (al dan niet gecombineerd) ingezet worden. Voor de kavels worden verschillende doorlooptijden gehanteerd. Het betreft: 1. intake en diagnose, 2. directe bemiddeling reguliere arbeid, 3. bemiddeling naar leerwerkstage / maatwerkbaan, 4. reïntegratie, 5. activering, 6. vrijwilligerswerk,
15
7. psychische/psychiatrische hulpverlening, 8. sociale activering, 9. zorg- en hulpverlening Naast de trajecten die kunnen bestaan uit verschillende kavels worden ook baangarantietrajecten ingekocht (al dan niet gecombineerd met een opleiding of stage). Voorbeelden van deze baangarantietrajecten zijn: • EVO (opleiding, stage en plaatsing als heftruckchauffeur / magazijnmedewerker • Taxipoort (opleiding, stage en baangarantie als chauffeur) • SBK (opleiding, stage en baangarantie als callcentermedewerker) • Consolid (opleiding en baangarantie als buschauffeur en beveiligingsmedewerker) Wanneer vanuit bovenstaand aanbod geen passend instrument kan worden aangeboden of wanneer bijvoorbeeld trajecten worden overgenomen van andere gemeenten kan voor specifieke individuele cliënten een ander traject worden ingekocht. Trajecten voor specifieke doelgroepen komen in hoofdstuk 3.2.7 (projecten) aan de orde. In het Werkdeel WWB wordt voor de trajecten bestaande uit de kavels 1 tot en met 9 uitgegaan van 35 trajecten voor 2007. Voor de individuele en baangarantietrajecten wordt voor 2007 uitgegaan van 35 trajecten. 3.2.4 Leerwerkstage Leerwerkstages zijn onderdeel van trajecten gericht op arbeidsinschakeling en hebben als doel om de cliënt, met behoud van uitkering, werkervaring en vaardigheden te laten opdoen in een bepaald vakgebied. Waar mogelijk wordt de cliënt aansluitend bij het stagebedrijf geplaatst. 3.2.5 Proefplaatsing Proefplaatsingen zijn eveneens onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling en hebben als doel om de cliënt, met behoud van uitkering, te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid. Waar mogelijk wordt de cliënt aansluitend bij het bedrijf geplaatst. 3.2.6 Vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk is onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling of, als dat nog niet mogelijk is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk of bij een organisatie die ten behoeve van de gemeente reïntegratieactiviteiten verricht. Voor vrijwilligerswerk geldt geen maximale termijn; periodiek wordt geëvalueerd of vrijwilligerswerk nog het meest passende instrument is. 3.2.7 Projecten In 2007 wordt verder ingezet op het voortzetten, ontwikkelen en uitvoeren van diverse projecten al dan niet voor specifieke doelgroepen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: • Samenwerkingsovereenkomsten met (grotere) bedrijven waarin afspraken worden gemaakt over plaatsing van meerdere cliënten (al dan niet gecombineerd met stages, opleidingen, maatwerksubsidies en begeleiding). Bij het verschijnen van dit beleidsplan wordt reeds ingezet op samenwerking met een lokaal callcenter en een bedrijf dat Veenendaal als potentiële vestigingsplaats heeft aangewezen. • Projecten in samenwerking met diverse gemeentelijke afdelingen zoals Facilitaire Zaken, Reiniging en Groenvoorziening waarbij cliënten een leerwerktraject volgen en vervolgens een contract aangeboden krijgen (financiering van de leerwerkperiode vindt dan plaats vanuit fondsen en maatwerksubsidies) • Een project gericht op de allochtone doelgroep waarbij ingezet wordt op duale trajecten met daarin aandacht voor taalonderwijs, vakonderwijs en praktijkervaring.
16
•
Het MKB leerbanenproject waarbij in samenwerking met omliggende gemeenten en bedrijven voortijdig schooluitval wordt opgepakt door het aanbieden van leerwerkplaatsen. Hiermee worden jongeren gestimuleerd om een volwaardige leerroute naar het middelbaar beroepsonderwijs te volgen.
In de verdeling van het Werkdeel WWB wordt een apart budget opgenomen voor projecten. 3.2.8 Accountmanagement, directe interne bemiddeling en jobcoaching De accountmanager beweegt zich op allerlei facetten van de arbeidsmarkt en houdt zich onder andere bezig met het verwerven van arbeidsmarktinformatie, het aangaan en onderhouden van contacten met veelal lokale werkgevers en regionale netwerkpartners, het inkopen van en plaatsen van cliënten op specifieke opleidingen en (baangarantie)trajecten, het binnenhalen van vacatures en leerwerkplekken, het opzetten van werkgelegenheidsprojecten, enzovoort. Gezien het uitgebreide takenpakket van de accountmanager, de focus op uitstroom en de doelstellingen zal in 2007 een tweede accountmanager ingezet worden. Hierdoor kan zowel uitgebreider ingezet worden op het realiseren van projecten als op het bewerken van de markt en het verwerven van vacatures op regionaal niveau. Mede op grond van de tegenvallende resultaten in 2005 van de ingezette reïntegratiebureau’s zijn in 2006 interne reïntegratieconsulenten ingezet. Het inzetten hiervan heeft als doel het direct bemiddelen van cliënten naar reguliere arbeid. De medewerkers zetten zich in om de meest kansrijke cliënten te plaatsen bij een werkgever. De consulenten werven vacatures en plaatsen cliënten (al dan niet in combinatie met leerwerkstages, proefplaatsingen en maatwerksubsidies) bij reguliere werkgevers en via uitzendbureau’s. Gezien het succes van deze consulenten (gerapporteerd in het beleidsverslag over het eerste half jaar van 2006) zal worden onderzocht of er uitbreiding van de capaciteit mogelijk is. Naast de kortdurende bemiddeling van kansrijke cliënten zullen de reïntegratieconsulenten zich in 2007 ook gaan richten op de minder kansrijke cliënten waarvoor een langduriger traject noodzakelijk is. In deze trajecten wordt aandacht besteed aan de belemmeringen, de capaciteiten, de mogelijkheden en de kansen. Verder zal in de trajecten aandacht worden besteed aan training van sollicitatieen werknemersvaardigheden, motivatie, jobhunting, bemiddeling, plaatsing en nazorg. Per 1 september 2006 is een jobcoach ingezet die begeleiding biedt aan zowel cliënten als aan werkgevers. Het kan dan gaan om ondersteuning in de sollicitatie- en aanstellingsprocedure, het ondersteunen bij gesprekken, het coachen van specifieke werknemersvaardigheden, het voorlichten en ondersteunen van de werkgever en het anticiperen op ontstane problemen op de werkvloer. Doel daarbij is het voorkomen van uitval van cliënten in leerwerkstages, vrijwilligerswerk, maatwerkbanen en reguliere arbeid, het verlengen van aangegane arbeidsovereenkomsten en daarmee het bevorderen van duurzame uitstroom. In de zomer van 2007 wordt de inzet van deze functie geëvalueerd. De personeelskosten voor de accountmanagers, de reïntegratieconsulenten en de jobcoach worden volledig ten laste gebracht van het Werkdeel WWB. Het inzetten van deze interne medewerkers heeft als gevolg dat de kosten voor externe trajecten lager zullen uitvallen. 3.2.9 Maatwerkbanen Maatwerkbanen hebben als doel de cliënt, door betaald werk, sneller op regulier werk te plaatsen of een zodanige werkervaring te laten opdoen dat het perspectief op regulier werk vergroot wordt. De maatwerkbaan duurt maximaal 2 jaar en de hoogte van de subsidie voor de werkgever is maximaal € 10.000,- per jaar. De hoogte, duur en omvang van de maatwerkbaan wordt afgestemd op het arbeidsmarktperspectief van de cliënt en eventuele inzet van andere instrumenten als proefplaatsing,
17
leerwerkstage en scholing. In de verdeling van het Werkdeel WWB 2007 is uitgegaan van 37 maatwerkbanen met maximale subsidie. 3.2.10 Ruimbaan Het project Ruimbaan wordt ingezet als voorschakel- en activeringsinstrument. Ruimbaan biedt mogelijkheden voor vrijwilligerswerk, leerwerkstage, scholing en werkervaring. Ten tijde van het verschijnen van dit beleidsplan 2007 worden de dienstverlening en het bedrijfsplan van Ruimbaan door een extern ingeschakelde organisatie geëvalueerd. 3.2.11 Scholing Er is reeds aangegeven dat een startkwalificatie van steeds groter belang wordt om een positie te kunnen verwerven op de arbeidsmarkt. In diverse baangarantietrajecten en projecten wordt scholing ingezet om die kwalificaties te behalen. Voor de cliënten die niet deelnemen in een van deze trajecten wordt waar nodig scholing ingezet via de reguliere opleidingscentra. Tevens wordt verder ingezet op Nederlandse taallessen. In het Werkdeel WWB wordt € 30.000,- ingezet voor taallessen en andere opleidingen anders dan die reeds zijn opgenomen in projecten en baangarantietrajecten. 3.2.12 Starten eigen onderneming / BBZ In 2005 is er een speciaal project gestart om WWB-cliënten de mogelijkheid te bieden om een eigen bedrijf te starten. Het project heeft uiteindelijk geleid tot 54 trajectplannen. Deze 54 personen zijn een jaar lang intensief begeleid met als uiteindelijk doel uitkeringsonafhankelijheid door het starten van een zelfstandig bedrijf of beroep. De begeleiding is geschied door ervaren bedrijfsadviseurs. Eind 2006/begin 2007 wordt dit project herhaald. 3.2.13 overige en nieuwe instrumenten Vooralsnog is in hoofdstuk 3.4 het budget Werkdeel WWB 2007 verdeeld over de verschillende instrumenten. Het verdeelde budget is gebaseerd op het bedrag dat in de gemeentelijke meerjarenbegroting is opgenomen. In september 2006 volgt de voorlopige beschikking van het Ministerie van SZW welke naar verwachting hoger wordt vastgesteld dan het bedrag waarmee nu rekening is gehouden. Mogelijk zal een budgetoverschot over 2006 gerealiseerd worden dat op grond van de zogenaamde meeneemregeling in 2007 uitgegeven kan worden. In 2007 zal verder onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheden voor inzet van nieuwe instrumenten. Voorbeelden hiervan zijn: • het inzetten van een individuele reïntegratie overeenkomst (IRO) met daaraan gekoppeld een persoonsgebonden reïntegratie budget (PRB); • het inzetten van een no-riskpolis voor werkgevers die cliënten in dienst nemen. Hiermee vervalt het risico van hoge kosten bij ziekte van de werknemer.
3.3
Premiebeleid
3.3.1 Premie Vrijwilligerswerk Cliënten die vrijwilligerswerk verrichten komen, wanneer wordt voldaan aan specifieke voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in de ‘beleidsregels reïntegratie’, in aanmerking voor een ‘premie vrijwilligerswerk’. Met deze premie wordt beoogd de cliënt te motiveren maatschappelijk nuttige activiteiten te verrichten, te belonen voor de maatschappelijke inzet en om de cliënt te stimuleren de activiteiten uit te breiden. 3.3.2 Premie Activering Voor een ‘premie activering’ komen, onder voorwaarden, die cliënten in aanmerking die een gedeeltelijke arbeidsverplichting hebben en daarnaast inkomsten uit arbeid verwerven. Het verstrekken van deze premie heeft als doel de cliënt te stimuleren om de activiteiten uit te breiden en daarmee verder te werken aan uitstroom uit de uitkering.
18
3.3.3 Vrijlating van Inkomsten Cliënten die een volledige arbeidsverplichting hebben en daarnaast inkomsten uit arbeid verwerven komen, onder specifieke voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in de ‘beleidsregels reïntegratie’, in aanmerking voor een vrijlating van inkomsten. 3.3.4 Uitstroompremie Cliënten die gedeeltelijk uitstromen naar reguliere arbeid of vrijwilligerswerk kunnen, wanneer zij voldoen aan specifieke voorwaarden, in aanmerking komen voor een van de hierboven genoemde premies. Cliënten die vanuit de uitkeringssituatie direct zoveel uren gaan werken dat geen recht meer op een uitkering bestaat komen niet in aanmerking voor een van bovenstaande premies of de vrijlating, terwijl een dergelijke premie juist als sterke stimulans kan dienen om uit te stromen. Daarnaast heeft een uitstroompremie een ander bijkomend positief effect, namelijk het compenseren van de armoedeval. Invoering van dit instrument past binnen het uitstroombeleid en de daarbij geformuleerde doelstellingen. 3.3.5 Aanpassing Premiebeleid Op dit moment vind er onderzoek plaats naar de resultaten van het verstrekken van de verschillende premies. Er wordt bekeken of de verschillende premies daadwerkelijk een prikkelende werking hebben. Daarnaast wordt de mogelijkheid van het instellen van een uitstroompremie bekeken. Het streven is om eventuele wijzigingen in het premiebeleid in te laten gaan op 1 januari 2007. In de onderstaande verdeling van het Werkdeel 2007 is er vooruitlopend op de wijzigingen gerekend met gemiddelde bedragen voor de diverse premies. 3.4
Budget Werkdeel Budget: € 2.240.660,Activiteit 1. Direct Werk 2. Reïntegratie / activeringstrajecten aanbesteed 4. Reïntegratie / activeringstrajecten niet aanbesteed; - Baangarantietrajecten, zoals EVO, SBK, Taxipoort, etc - Overig 5. Premie activering 6. maatwerkbanen 7. Premie vrijwilligerswerk algemeen 8. Scholing, incl. NT2, excl. scholing bij baangarantietrajecten 9. Personeelskosten WERK EN INKOMEN 10. Ruimbaan 11. Accountmanager (intern) 12. Accountmanager (extern) 13. Jobcoach (extern); 8 maanden 14. Reïntegratieconsulenten (extern) 15. Reïntegratieconsulenten (intern per 1 maart 2007) 16. WERV projecten 17. BAC budgetteringscursus (onderdeel reïntegratie) 18. Projecten (zie beleidsplan) 19. Premie bij volledige uitstroom 20. overige trajectkosten (reiskosten etc) *: het betreft hier een gemiddeld bedrag per traject
Aantal 110 35 35
Prijs per eenheid 1800 3.500 * 3.500 *
37 40
10.000 2.066
Totaal
198.000 122.500 122.500
60.000 370.000 82.640 30.000 328.020 160.267 50.000 75.000 50.000 150.000 162.500
1 1 1 2 3
30 50
Totaal
3.500 1.500
50.000 30.000 105.000 75.000 19.233 2.240.660
19
Gezien de eerder in dit beleidsplan weergegeven ontwikkelingen zal naar verwachting in het voorjaar van 2007 een nadere herverdeling van de middelen moeten plaatsvinden. Het betreft onderstaande ontwikkelingen: • In het kader van de nieuwe Wet Inburgering zijn gecombineerde trajecten voor cliënten met zowel een WWB-uitkering en een inburgeringstraject aan de orde. Bij het verschijnen van dit beleidsplan zijn de grootte van de doelgroep en de kosten van de trajecten nog onbekend. • Mogelijk zal de groep cliënten die in het kader van de WMO vrijwilligerswerk gaan doen groeien met als gevolg een hogere uitgave op de post Premie Vrijwilligerswerk. • In het najaar van 2006 wordt duidelijk of de gemeente een overeenkomst kan aangaan met een groot bedrijf dat zich wil vestigen in Veenendaal. Ook wordt dan duidelijk hoeveel cliënten geplaatst kunnen worden binnen dit bedrijf en welk subsidiebedrag c.q. aantal maatwerkbanen hiervoor nodig is. • De uitkomsten van de bestandsanalyse WWB zijn naar verwachting medio september 2006 bekend. Afhankelijk van deze uitkomst zal mogelijk extra inzet op specifieke doelgroepen noodzakelijk zijn. • Mogelijk zal in 2006 een budgetoverschot gerealiseerd worden; dit overschot zal vervolgens opnieuw verdeeld moeten worden. • Bovenstaande verdeling is gebaseerd op het bedrag dat is opgenomen in de gemeentelijke meerjarenbegroting. In september 2006 wordt de voorlopige beschikking 2007 door het Ministerie van SZW vastgesteld. Naar verwachting zal de beschikking een hoger bedrag weergeven dan waarmee nu rekening is gehouden. • De uitkomst van de evaluatie van Ruimbaan kan aanleiding geven tot het herformuleren van het benodigde budget. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan budgetwijzigingen als gevolg van het herijken van de huidige dienstverlening of het inzetten van nieuwe producten.
20
4
Inkomen 2007
4.1
Beleid
4.1.1 Focus op beperking instroom Instroom in de bijstand wordt veroorzaakt door een aantal factoren, zoals de situatie op de arbeidsmarkt, beëindiging van een relatie, beëindiging van scholing, faillissement etc. De poortwachtersfunctie brengt met zich mee dat, alvorens het tot een toekenning van een uitkering komt, zorgvuldig en klantvriendelijk wordt bekeken of de klant recht heeft op een uitkering. Er zijn meerdere aspecten waar rekening mee moet worden gehouden bij het bepalen van het recht op een uitkering. Er dient gekeken te worden of er geen recht bestaat op een andere uitkering (voorliggende voorziening) en of er inderdaad een te laag inkomen/vermogen is (inkomens- en vermogenstoets). Daarnaast zijn er nog diverse andere aspecten afhankelijk van de persoon die gecontroleerd dienen te worden. Te denken valt aan juiste woonsituatie, vermeende (zwarte) neveninkomsten en eventuele niet opgegeven van waardevolle zaken (b.v. een auto of caravan). De controles die plaatsvinden aan de poort zijn erop gericht om zo snel en efficiënt mogelijk een aanvraag te beoordelen. De procedures hiervoor zijn vastgelegd in het onderzoeksplan. De versteviging van de poortwachtersfunctie heeft in 2005 en 2006 geleid tot een aanmerkelijke toename van het aantal afgewezen aanvragen. Vanzelfsprekend blijft in 2007 voorkoming van onterechte instroom het hoofddoel van de werkzaamheden in de poort. In 2007 zal via cursussen, uitbouw van de bestandskoppelingen met o.a. de belastingdienst verder worden gewerkt aan verdere professionalisering van de poortwachtersfunctie. Doorontwikkeling van de werkmethodes is noodzakelijk omdat ook de wijze waarop gefraudeerd wordt wijzigen (b.v. verkoop van goederen via internet). Daarnaast zal in 2007 verder worden gewerkt aan samenwerking met andere partners. Grootschalige fraudeonderzoeken kunnen in veel gevallen goed samen worden uitgevoerd met b.v. energiebedrijven, de belastingdienst of de arbeidsinspectie. In 2007 zullen onder coördinatie van het regionaal platform fraudebestrijding een aantal grootschalige controles c.q. onderzoeken plaatsvinden in fraudegevoelige branches. Het is niet wenselijk om hier alle controles te benoemen die gaan plaatsvinden. Een aantal voorbeelden kunnen (op hoofdlijnen) wel benoemd worden. Het betreft bestandsvergelijkingen met de rijksdienst voor het wegverkeer, bestandskoppelingen met de kamer van koophandel en controles in de bouw. Na totale afsluiting van een controle zal in de beleidsverslagen worden gerapporteerd over de uitkomsten van deze onderzoeken. Tenslotte zal in de gemeente Veenendaal ook in 2007 een aantal themaonderzoeken plaatsvinden. Deze zullen o.a. gericht zijn op het bezit van een woning buiten Nederland, seizoenswerk zonder opgave van inkomsten en controles aan de hand van vermogenssignalen van de belastingdienst. 4.1.2 Sluitende aanpak Een aanvraag voor een WWB-uitkering wordt na ontvangst gescreend door een fraudepreventiemedewerker. Aan de hand van risicoprofielen wordt bekeken of er een intensief onderzoek nodig is door een fraudemedewerker of de sociale recherche (eventueel met huisbezoek) of dat de aanvraag door een intaker behandeld kan worden. Signalen om direct tot een nader onderzoek over te gaan zijn ondermeer de woonsituatie (inwoning of kamerverhuur), het werkverleden of de aanwezigheid van een schuldenlast. Uit landelijke cijfers is gebleken dat de kans op fraude bij cliënten met schulden of met een bepaalde werkervaring (b.v. horecamedewerkers of ex-zelfstandigen) aanmerkelijk hoger is. Indien blijkt dat de er bij de aanvraag, aan de hand van de eerste screening, geen verhoogd frauderisico is handelt de intaker de aanvraag op de vastgelegde methode af. Hierbij wordt onderzoek gedaan naar het vermogen, eventuele voorliggende voorzieningen etc. Ook wordt gecontroleerd of de
21
aanvrager over een niet gemeld inkomen beschikt (via een bestandskoppeling genaamd Suwinet). Tevens wordt direct bekeken wat de reïntegratiemogelijkheden van de cliënt zijn. Als het een aanvraag met een verhoogd risico betreft wordt deze door of in samenwerking met de fraudepreventiemedewerkers afgehandeld. Hierbij wordt dan een b.v. een huisbezoek afgelegd, indien nodig onderzoek gedaan naar nevenwerkzaamheden (in samenwerking met de sociale recherche) etc. Deze werkwijze zal in 2007 worden voortgezet. De fraudepreventiemedewerkers onderzoeken ook fraudesignalen over cliënten die reeds een bijstandsuitkering hebben. Dit aan de hand van signalen van de klantmanagers of ontvangen tips. Tevens vervullen zij een grote rol bij het uitvoeren van de eerder genoemde fraudeonderzoeken c.q. themacontroles
4.2
Rechtmatigheid
4.2.1 Fraudepreventiemedewerkers In 2006 is doormiddel van de stimuleringsregeling Fraude en Opsporing één extra fraudepreventiemedewerker ingezet. De inzet van deze extra formatie heeft in 2006 tot goede resultaten geleid. Er is nog geen duidelijkheid of en hoe de stimuleringsregeling voortgezet wordt. Indien de stimuleringsregeling wordt gecontinueerd zal de gemeente Veenendaal hier zeker gebruik van maken. Tevens zullen in 2007 de mogelijkheden worden bekeken of de functie van de fraudepreventiemedewerkers in de formatie kunnen worden opgenomen. Dit is echter afhankelijk van de financiële afspraken die gemaakt gaan worden over de dienstverlening van de sociale recherche. Het uitgangspunt is dat het inzetten van een extra fraudepreventiemedewerker budgettair neutraal geschied. 4.2.2 Samenwerking met de Sociale Recherche (SR) Door de inzet van een fraudepreventiemedewerker vanaf 2005 en de extra inzet over 2006 is de rol van de SR veranderd. Alle signalen worden nu in eerste instantie opgepakt door de fraudepreventiemedewerkers. Bij een groot aantal onderzoeken wordt geen gebruik meer gemaakt van de SR. Er wordt alleen nog gebruik gemaakt van de SR bij complexe fraudeonderzoeken. De verwachting is dat deze verschuiving van taken verdere doorgang zal vinden in 2007. Gezien deze ontwikkeling zal de samenwerking met de SR worden herzien. 4.2.3 Bevorderen fraudealertheid Fraudealertheid is een eigenschap die alle medewerkers moeten bezitten. Nu de fraudepreventie in 2005 en 2006 zich heeft ontwikkeld als een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering ,wordt het tijd deze deskundigheid en kennis breder in de organisatie te verspreiden. Dit moet in 2007 leiden tot een nog hogere signalering van vermoedelijke fraude en daarmee een hogere preventieve werking. In 2007 zullen alle klantmanagers een cursus volgen die erop gericht is om de fraudealertheid te vergroten. 4.2.4 Communicatie fraudebeleid Als onderdeel van de verdere preventieve werking van het fraudebeleid willen we in 2007 een communicatieplan fraudepreventie vaststellen. Door middel van communicatie willen we laten zien wat we doen. Burgers van de gemeente Veenendaal moeten op de hoogte zijn van het te voeren fraudebeleid. Het doel hiervan is om op voorhand te voorkomen dat klanten in het fraudecircuit terecht komen.
4.3
Terugvordering en Verhaal
Op dit moment vindt er een onderzoek plaats naar eventuele wijzigingen in het terugvorderingsbeleid. Bekeken wordt of het mogelijk is om de incassoratio (totaalbedrag openstaande vorderingen / inkomsten) te verhogen. Deze ratio ligt in Veenendaal lager dan het landelijke beeld. Er zal in kaart
22
worden gebracht wat de redenen hiervoor zijn. Het uitgangspunt van het verhogen van de incassoratio is dat dit niet ten koste gaat van debiteuren die “normaal” voldoen aan hun betalingsverplichting. Gekeken wordt of er efficiënter gewerkt kan worden en of er gebruik gemaakt kan worden van externe partijen bij onwillige debiteuren. Naar verwachting zullen de resultaten van het onderzoek en de noodzakelijke wijzigingen uiterlijk oktober 2006 bekend zijn. Het is zodoende nu nog niet mogelijk om een doel voor 2007 te benoemen.
4.4
Budget Advies Centrum
Op dit moment vindt er een totaalevaluatie plaats van de werkzaamheden van het Centrum voor Maatschappelijke Dienstverlening. Het Budget Advies Centrum is hier een onderdeel van. De uitkomsten van deze evaluatie zullen naar verwachting in september bekend zijn. Het is nu zodoende nog niet mogelijk om expliciete doelstellingen te benoemen. De doelstellingen zullen aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie worden benoemd. Bij de evaluatie zullen tevens de mogelijkheden van de Tijdelijke Subsidieregeling Schuldhulpverlening worden meegenomen. Deze regeling biedt de gemeente om voor 2007 éénmalig geld in te zetten voor een project wat aanvullend is op het huidige takenpakket. De uitkomsten van de evaluatie zullen naar verwachting medio september bekend zijn.
23
5
Armoede
5.1 Evaluatie Minimabeleid We kennen in Veenendaal de volgende minimaregelingen: 1 Veenendaalpas De Veenendaalpas is een pas waarmee de houder van de pas korting kan krijgen bij b.v. diverse winkels, bioscoop en dierentuinen. 2 Het Minimabeleid 65+ Dit is een regeling waar de minima van 65 jaar en ouder een beroep kunnen doen op een tegemoetkoming in de ziektekostenpremies, een witgoed- en bruingoedregeling en een regeling voor schoolgaande kinderen. 3 Gemeentelijke Stimuleringsregeling Dit is een regeling waarvan personen van 18 jaar en ouder gebruik kunnen maken voor kosten van sociale, culturele of sportieve activiteiten. 4 Bijzondere bijstand Dit is een regeling voor noodzakelijke kosten waarin het inkomen van de cliënt niet in voorziet (b.v. vervanging duurzame gebruiksgoederen en kosten van de thuiszorg). 5 Collectieve Ziektekostenverzekering Een verzekering voor minima tot 110% van het minimumloon met als voordelen korting voor de verzekerden en een grotere dekking. 6 Langdurigheidstoeslag De langdurigheidstoeslag is een financiële tegemoetkoming voor langdurige minima zonder perspectief op de arbeidsmarkt. Onlangs zijn de wettelijke voorschriften betreffende de langdurigheidstoeslag iets verruimd. Het is nu mogelijk om in de afgelopen 5 jaar (minimale) inkomsten uit arbeid te hebben verkregen en toch recht te hebben op deze toeslag. Per 1 januari 2007 zal dit ingaan en zal er in de gemeente Veenendaal besloten zijn hoe het begrip minimale inkomsten ingevuld wordt. Zoals al aangegeven in hoofdstuk 1 vind er een totaalevaluatie plaats betreffende het minimabeleid. De doelstellingen voor 2007 van het armoedebeleid worden benoemd in het eindrapport van de evaluatie. 5.2 Voorkoming huisuitzettingen / voorkoming afsluiten gas en elektriciteit Er zijn in 2006 meerdere gesprekken gevoerd met de woningbouwverenigingen en met de Eneco. Uit deze gesprekken is gebleken dat er bij alle partijen de wil aanwezig is om uitzettingen c.q. afsluitingen te voorkomen. In het najaar van 2006 zal er een plan van aanpak gereed zijn in samenwerking met de genoemde partijen. In samenwerking met Kwintes is het de bedoeling om de huishoudens waarvan is gebleken dat zij een huurschuld of andere schuld hebben opgebouwd thuis te gaan bezoeken en een integrale regeling te treffen voor de schulden en de achterliggende problematiek.
24