Beleidsnota Werk en Inkomen Gemeente Best 2011
INHOUDSOPGAVE
1
2
3
4 5
INLEIDING ........................................................................................................................ 5
1.1 Aanleiding ................................................................................................................ 5 1.2 Proces....................................................................................................................... 5 1.3 Specifieke aandachtspunten werk en inkomen ...................................................... 6 1.3.1 Nieuwe wetgeving......................................................................................................................... 6 1.3.2 Bezuinigingen re-integratiebudget ............................................................................................. 9 1.3.3 Cijfers over het gebundelde inkomensdeel (i-deel) ............................................................... 10 1.3.4 Overzicht inburgerings (Wi) – en educatiemiddelen (Web) ................................................. 11 1.4 Leeswijzer .............................................................................................................. 11
ONTWIKKELING EN ONTPLOOIING VAN JEUGDIGEN (tot 27 jaar) ...................... 13
2.1 2.2 2.3 2.4
Waar gaat het om .................................................................................................. 13 Uitgangspunten voor beleid .................................................................................. 13 Wat willen we bereiken ......................................................................................... 13 Wat gaan we daarvoor doen ................................................................................. 14
ZELFREDZAAMHEID VOLWASSENEN EN MAATSCHAPPELIJKE PATICIPATIE...... 16
3.1 Waar gaat het om .................................................................................................. 16 3.2 Uitgangspunten voor beleid .................................................................................. 16 3.3 Wat willen we bereiken ......................................................................................... 16 3.4 Wat gaan we daarvoor doen ................................................................................. 17 3.4.1 Doelgroep..................................................................................................................................... 17 a. Differentiatie in de doelgroep............................................................................................... 18 b. Keuzes in ondersteuning: het doelgroepenbeleid ............................................................. 19 3.4.2 Re-integratie-instrumenten ....................................................................................................... 20 a. Afwegingskader m.b.t. re-integratiemiddelen uit participatiebudget ............................. 20 b. Afbouw financiering voormalige ID- en WIW-banen ........................................................ 21 c. Afbouw financiering loonkosten klantmanagers ................................................................ 21 d. Wederkerigheid en participatie naar vermogen................................................................. 21 e. Basismodel re-integratie........................................................................................................ 22 f. Inburgering ............................................................................................................................. 24 g. Volwasseneneducatie ............................................................................................................ 24 h. Handhaving ............................................................................................................................. 24 3.4.3 Inkomensbeleid ........................................................................................................................... 24 3.4.4 Rol, functie, verantwoordelijkheden en competenties klantmanagers re-integratie......... 25 3.4.5 Samenwerking............................................................................................................................. 26 a. Overige gemeentelijke afdelingen ....................................................................................... 26 b. Werkplein ................................................................................................................................ 27 c. Sociaal domein........................................................................................................................ 28 d. Werkgever ............................................................................................................................... 28 e. Leerwerkbedrijven.................................................................................................................. 29 f. Positionering van de vakgroep Sociale Zaken in de samenwerking ............................... 29 3.4.6 Verordeningen en beleidsregels................................................................................................ 29
ADVISERING OP HET GEBIED VAN WERK EN INKOMEN........................................ 31 OVERZICHT ACTIEPUNTEN .......................................................................................... 32
2
SAMENVATTING In deze nota worden keuzes vastgelegd op het terrein van werk en inkomen. Deze keuzes zijn een vervolg op de kaders en de visie zoals die zijn vastgelegd in de Nota maatschappelijke ondersteuning en participatie, de zogenaamde Visienota. Deze Nota Werk en Inkomen 2011 wordt in de loop van 2013 geëvalueerd. Met de taken op het gebied van werk en inkomen wordt gezorgd dat zoveel mogelijk mensen voldoende inkomen kunnen verwerven. Niet iedereen kan dit op eigen kracht. Voor die mensen hebben gemeenten taken op grond van een aantal wetten zoals de Wet werk en bijstand. De taken zijn met name gericht op het verstrekken van een inkomen en op het bieden van ondersteuning bij het weer vinden van werk. De komende jaren verandert er veel op het gebied van werk en inkomen. Er worden verschillende wetten samengevoegd tot één wet. De nieuwe wet heet de Wet Werken Naar Vermogen (WWNV). Bij het schrijven van deze nota is deze wet overigens nog niet openbaar. Wel weten wij dat deze nieuwe wet moet worden uitgevoerd met minder geld dan nu beschikbaar is. Het uitgangspunt van de nieuwe wet is dat iedereen die een beroep op een uitkering doet zoveel als mogelijk werkt en juist zo min mogelijk een beroep doet op een uitkering. Zo zal iemand die 50% kan werken ook daadwerkelijk voor minimaal 50% moeten gaan werken om zo zelf zoveel als mogelijk een inkomen te verwerven. In deze nota wordt geanticipeerd op deze nieuwe wetgeving. Ook de Wet Inburgering, de Vreemdelingenwet en de Wet educatie beroepsonderwijs worden gewijzigd: meer eigen verantwoordelijkheid en minder middelen voor de gemeente om inwoners te ondersteunen. Sommige wetswijzigingen moet de gemeente invoeren zonder dat er beleidsvrijheid is. Als er iets te kiezen valt, zal de gemeente Best dat doen op grond van de visienota en deze nota. Er zijn ook inwoners van wie niet verwacht kan worden dat zij zelf voor een inkomen kunnen zorgen. Dat kan tijdelijk zijn, maar ook in de toekomst. Sommige inwoners hebben bijvoorbeeld ernstige beperkingen die hen verhinderen regulier werk te verrichten. De gemeente Best vindt dat ook die mensen recht hebben op een zinvolle dagbesteding. Dit kan in de vorm van aangepast werk, maar ook andere activiteiten zijn denkbaar zoals het verrichten van vrijwilligerswerk. Ook het aanbieden van dagbesteding zoals dat nu nog op grond van de AWBZ gebeurt, behoort tot de mogelijkheden. Dit betreft de zogenaamde AWBZ-begeleiding welke wordt overgeheveld naar de gemeente en opgenomen wordt in de Wet maatschappelijke ondersteuning. In deze nota staan voorstellen om deze groep uitkeringsgerechtigden met de beschikbare middelen zo goed mogelijk te ondersteunen. De effecten en doelstellingen die de gemeente Best met en voor haar inwoners wil bereiken, staan in deze nota centraal. Uitgaande van de behoefte van de inwoners zal de gemeente Best de haar ten dienste staande middelen op elkaar afgestemd inzetten. Via de doelen op het terrein van werk en inkomen wordt ook een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en ontplooiing van jeugdigen. Deze doelen zijn samengevat: - het behalen van een startkwalificatie (het minimale onderwijsniveau dat nodig is om serieus kans te maken op duurzaam geschoold werk); - het hebben van zinvolle (vrije)tijdsbesteding; - het ontwikkelen van verantwoordelijkheidsgevoel voor anderen en de maatschappij; - voorkomen van gezondheidsbedreigingen. Deze doelen probeert de gemeente vooral te bereiken vanuit het jeugdbeleid, maar ook de activiteiten op het terrein van werk en inkomen kunnen een bijdrage leveren. De activiteiten die de gemeente daarvoor gaat doen zijn ten eerste gericht op jongeren zelf, namelijk op degenen die een uitkering komen aanvragen of ondersteuning vragen bij het vinden van werk. Met deze jongeren worden afspraken gemaakt over het behalen van een startkwalificatie. Als zij niet weer naar school gaan, is het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten een tweede doel. Ten tweede richt de gemeente zich op uitkeringsgerechtigde gezinnen met kinderen. De gemeente stimuleert de actieve deelname aan de samenleving van jeugdigen uit uitkeringsgerechtigde gezinnen. Het grootste deel van de nota gaat over de doelen ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie van uitkeringsgerechtigden én wat de gemeente daarvoor gaat doen. Uiteraard verzorgt de gemeente 3
voor uitkeringsgerechtigden een uitkering conform de landelijke normering en voert het minimabeleid uit. De gemeente maakt ondermeer de volgende keuzes om te zorgen dat uitkeringsgerechtigden zelfredzaam worden en participeren in de samenleving: a. Wij maken onderscheid in verschillende groepen uitkeringsgerechtigden. Dit doen we omdat we er vanuit gaan dat bij iedere groep een bepaalde benadering waarbij uiteraard maatwerk mogelijk is, past. Het onderscheid wordt enerzijds gemaakt door te bepalen wat de afstand van de uitkeringsgerechtigde is tot de arbeidsmarkt is en anderzijds door voor iedere uitkeringsgerechtigde een risico – en kansenprofiel op te stellen. Dit profiel geeft weer welke risico’s tot fraude de uitkeringsgerechtigde kent en welke kansen op het vinden van een baan. Dit alles vormt de grondslag voor het opstellen van een trajectplan wat de basis is voor de begeleiding van de uitkeringsgerechtigde. b. Ondersteuning bij het vinden van werk wordt met name geboden aan uitkeringsgerechtigden die een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben, maar die nog wel ondersteuning nodig hebben. Dit betekent dat mensen die gemakkelijk zelf werk kunnen vinden geen ondersteuning vanuit het participatiebudget krijgen. Ook mensen die niet in staat zijn te werken, zullen geen ondersteuning vanuit het participatiebudget krijgen. Uiteraard zijn er wel andere ondersteuningsmogelijkheden voor deze mensen beschikbaar. Zie hiervoor ook de Wmo – nota. c. Er zullen nieuwe contracten worden gesloten voor re-integratieproducten. d. De volgende criteria gelden bij de inzet van participatiemiddelen: - een traject is altijd arbeidsmarktgericht; - het behalen van een startkwalificatie is zo nodig onderdeel van het traject waarbij mensen worden aangesproken op eigen verantwoordelijkheid voor het behalen van een startkwalificatie; - het nut van een traject wordt afgezet tegenover een gratis of goedkoper alternatief; - de looptijd en het aantal re-integratietrajecten wordt gelimiteerd. e. Van uitkeringsgerechtigden wordt een tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering gevraagd. Dit kan vrijwilligerswerk zijn. f. Direct na elke aanvraag voor een bijstandsuitkering gaat in principe iedere klant verplicht aan de slag in een werkleersituatie. Hierbij wordt wel rekening gehouden met het feit dat voor enkele mensen werken en / of leren zeer problematisch is. g. Als regulier werk nog niet mogelijk is, is een aantal andere werksituaties mogelijk: een opstapbaan of een participatieplaats. Een opstapbaan is een gesubsidieerde werkplek waarbij ook de werkgever een flink aandeel van de kosten voor zijn rekening neemt. Op een participatieplaats wordt met behoud van uitkering gewerkt. h. Zodra de WWNV is ingegaan, is werken met loondispensatie mogelijk. Bij een baan met loondispensatie betaalt de werkgever voor de verdiencapaciteit en betaalt de gemeente de rest van de loonsom. In de nota staan maatregelen om het beperkte re-integratiebudget zoveel mogelijk te behouden voor de re-integratietaak. Belangrijke maatregelen hiertoe zijn ondermeer: - De financiering van gesubsidieerde arbeid (voormalige ID– en WIW–banen ondermeer bij De Omslag) uit het participatiebudget wordt afgebouwd. Onderzocht wordt of het werk in stand kan blijven en uitgevoerd kan blijven worden door de huidige medewerkers. - De financiering van een deel van de loonkosten van klantmanagers uit het participatiebudget wordt afgebouwd (bij besluit Kaderbrief 2012). - De premieregeling op grond waarvan uitkeringsgerechtigden die een betaalde baan accepteren én behouden, wordt ingetrokken. De nieuwe uitgangspunten in deze nota vragen om een andere manier van werken en andere competenties van klantmanagers werk en inkomen. Ook zal er beter en anders moeten worden samengewerkt met andere gemeentelijke afdelingen, met de Uitvoeringsinstelling Werknemersverzekering (UWV) op het zogenaamde Werkplein in Eindhoven, met organisaties in het Sociale Domein (als maatschappelijk werk, Voedselbank e.a.) en met werkgevers. In de nota is een groot aantal acties opgenomen om de doelstellingen te verwezenlijken. 4
1
1.1
INLEIDING
Aanleiding
Er is behoefte om de inzet van de gemeente Best op het terrein van werk en inkomen van een nieuw kader en nieuwe regels te voorzien. Maatschappelijke ontwikkelingen als begrotingstekorten en de roep om een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen burgers en overheid vragen hier om. Daarnaast zijn er ontwikkelingen in wetgeving zoals de decentralisatie van taken van de rijksoverheid naar de gemeente met minder middelen. Maar ook de al langer bestaande situatie dat middelen op het terrein van werk en inkomen worden ingezet op grond van verschillende wetten is een reden voor aanpassing van beleid. Het verhindert een goede afstemming en efficiëntie in de uitvoering. Denk hierbij aan de Wet inburgering (Wi) naast de Wet werk en bijstand (Wwb) met ieder zijn eigen uitvoeringsregels maar ook de inzet van subsidiemiddelen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In deze nota worden keuzes vastgelegd op het terrein van werk en inkomen. Het gaat over de inzet van instrumenten en middelen die de gemeente op het gebied van werk en inkomen ten dienste staan om de zelfredzaamheid en participatie van burgers te bevorderen en ze daarbij ondersteuning te bieden. Hierbij moet rekening gehouden worden met de bezuinigingstaakstelling en teruglopende budgetten. 1.2
Proces
Deze nota volgt op de nota Maatschappelijke ondersteuning en participatie 2012 – 2015, hierna genoemd visienota, die op 26 september 2011 door de raad is vastgesteld. In die nota is op basis van een visie aangegeven wat de gemeente Best wil bereiken op de thema’s: Ontwikkeling en ontplooiing van jeugdigen Zelfredzaamheid volwassenen Maatschappelijke participatie Maatschappelijke inzet Sociale samenhang en leefbaarheid De visienota vormt de grondslag voor deze nota Werk en Inkomen, maar ook voor nota’s op het gebied van de Wmo, kunst en cultuur (ten dele) en gezondheid. In deze nota werken we de doelstellingen uit de visienota uit in concrete resultaten en geven we aan wat we in het kader van de Wwb en aanverwante regelingen gaan doen om de resultaten bij de thema’s te behalen, met name de thema’s over jeugdigen, zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Op het werkterrein werk en inkomen ligt niet de opdracht om een bijdrage te leveren aan de doelen op de thema’s maatschappelijke inzet en sociale samenhang & leefbaarheid. Deze worden daarom in deze nota niet behandeld. Vrijwilligerswerk, dat onder het thema maatschappelijke inzet valt, komt wel aan bod in deze nota maar dan als middel om doelen te bereiken op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Het stramien van de visienota zal dus niet geheel worden gevolgd. Waar voor het overige nog afgeweken wordt van de visienota, wordt dat in de tekst vermeld. Vervolgens is de bedoeling dat er begin 2012 een implementatie c.q. uitvoeringsnota wordt geschreven waarbij we de acties die we in dit plan benoemen concretiseren. Ook worden de resultaten en de acties uit deze nota jaarlijks verwerkt in de programmabegroting. Dit proces wordt hieronder schematisch weergegeven: Visienota
Maatschappelijke ondersteuning en participatie 2012-2015
Beleidsnota’s
(o.a. Nota Werk en Inkomen)
Uitvoeringsnota’s P&C Cyclus (o.a. programmabegroting en tussentijdse rapportages)
5
De komende wetgeving en de bezuinigingen maken een wijziging van het beleid op het gebied van werk en inkomen urgent. Hoewel zeker is dat de wijzigingen binnen de sociale zekerheid drastisch zullen zijn, is op dit moment nog niet geheel duidelijk wat de precieze consequenties zullen zijn. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat uitgangspunten die met onderhavige nota geformuleerd worden, naderhand moeten worden aangepast. 1.3
Specifieke aandachtspunten werk en inkomen
Waar de Wmo gericht is op zeer verschillende vormen van maatschappelijke ondersteuning en participatie heeft het terrein werk en inkomen een meer specifiek karakter. Werk en inkomen is er op gericht dat zoveel mogelijk mensen zelfstandig in voldoende inkomen moeten kunnen voorzien. Voor het grootste gedeelte realiseren mensen dit zelf. Voor diegenen die daar hulp of stimulering bij nodig hebben voert de gemeente de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet investeren in jongeren (WIJ), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en aanverwante regelgeving uit1. Algemeen doel van de Wwb, de Wij en de Wsw is ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het (tijdelijk) verstrekken van een (aanvullend) inkomen door de gemeente. Op het terrein van werk en inkomen speelt een aantal ontwikkelingen die van invloed zullen zijn op de mogelijkheden die de gemeente heeft. Zie hiervoor 1.3.1., 1.3.2 en 1.3.3. In deze paragrafen worden ook veranderingen ten aanzien van de Wet inburgering (Wi) en de Wet educatie beroepsonderwijs (Web) behandeld. Beide wetten bieden (nu nog) instrumenten die de doelstellingen van de gemeente op het terrein van werk en inkomen ondersteunen. Voor een deel van de inwoners die een beroep doen op de gemeente voor ondersteuning bij werk en inkomen, bieden de ondersteuningsmogelijkheden op grond van andere wetten extra kansen. Denk hierbij aan de Wmo taken inclusief de begeleiding op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) die onder de Wmo komt te vallen, ondersteuning bij opvoeden en opgroeien (Beste Betsy – Centrum Jeugd en Gezin (CJG) en de nieuwe mogelijkheden na de transitie jeugdzorg2. Verbinding van de taken op het gebied van werk en inkomen en voornoemde taken is van belang voor zowel de inwoners van Best als voor de begroting van de gemeente. De inzet van de middelen moet goed op elkaar worden afgestemd, zeker na de verwachte invoering van de nieuwe wetgeving op het gebied van werk en inkomen (zie hierna). De afstemming kan de intake betreffen, de cliëntondersteuning en / of het hulpverleningsaanbod. 1.3.1
Nieuwe wetgeving
“Om de solidariteit, het draagvlak en de betaalbaarheid voor de toekomst veilig te stellen”3, komt het kabinet met de Wet werken naar vermogen (WWNV). Deze wet betreft de (gedeeltelijke) integratie van de bestaande regelingen Wsw, Wwb, WIJ en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Naar verwachting treedt de wet per 1 januari 2013 in werking. De kernpunten zijn: Mensen werken naar vermogen, bij voorkeur bij een reguliere werkgever. Mensen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het vinden en behouden van werk, maar krijgen ondersteuning of begeleiding waar dat nodig is. Voor de mensen in de WWNV gelden de wettelijke regels van de Wwb. Re-integratiebudgetten (Wsw, Wwb, WIJ, Wajong) worden ontschot. 1 Naast deze wetten voert de gemeente ook uit het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) uit. 2 Zie hiervoor de Nota Wmo 2012 – 1015. 3 Bron: Hoofdlijnennotitie “Werken naar Vermogen” zoals op 21 april 2011 door staatssecretaris De Krom aan het parlement is aangeboden.
6
Invoering van het instrument van loondispensatie maakt het mogelijk dat werkgevers mensen betalen naar de geleverde productiviteit. Voor jonggehandicapten die echt niet kunnen werken blijft de Wajong bestaan. Gedeeltelijk gehandicapte jongeren moeten naar vermogen werken. Voor mensen, die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken, blijft beschut werken beschikbaar.
Door de WWNV wordt een hele andere werkwijze van de gemeente verwacht. De wet gaat er vanuit dat mensen veel directer en sneller dan nu op een werkplek geplaatst worden. Daarbij zullen quota bij werkgevers overigens niet aan de orde zijn. Niet onvermeld kan blijven dat het nog niet zo gemakkelijk is om daar invulling aan te geven. Dit is een ervaringsgegeven daar nu al extra aandacht wordt gegeven aan snelle plaatsing. Bij de implementatie van de nieuwe wetgeving zal aan dit aspect aandacht worden gegeven. Daarnaast dwingt de WWNV gemeenten om over schaalgrootte en samenwerking met andere gemeenten na te denken zodat voldoende uitvoeringskracht wordt georganiseerd. Gemeenten moeten binnen één jaar na invoering komen met een voorstel voor een landsdekkende invulling van de bovenlokale uitvoering. Indien gemeenten binnen het jaar geen passende invulling geven aan de bovenlokale uitvoering, zal het Rijk bepalen hoe dit wordt georganiseerd. Vooruitlopend op deze nieuwe wet en ter invulling van dit onderdeel is er reeds een regionale werkgroep actief waaraan de gemeente Best deelneemt. De gemeente wordt verantwoordelijk voor de voormalige Wajong-populatie. Mensen die in de Wajong zijn ingestroomd vóór 2012 blijven in de Wajong, maar vanaf 2014 wordt van degenen die arbeidsvermogen hebben (na herindicering), de uitkering verlaagd naar 70% van het Wettelijk Minimumloon (WML). Mensen die in 2012 instromen in de Wajong en arbeidsvermogen hebben, vallen vanaf 2014 volledig onder de WWNV. Mensen die in 2012 instromen in de Wajong en die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, blijven in de Wajong en houden een uitkering van 75% WML. Daarnaast is op 17 juni 2011 het wetsvoorstel tot wijziging van de Wwb en samenvoeging van de WIJ met die wet ingediend. Dit wetsvoorstel werd tot voor kort aangekondigd als een technische wijziging. Nader beschouwd is er echter weinig technisch aan de voorgestelde omzettingen. Zoals de WWNV om een cultuuromslag op het vlak van re-integratie vraagt, vraagt de aanscherping Wwb eigenlijk een vergelijkbare omslag op het vlak van uitkeringverstrekking. Het belangrijkste kernpunt van de wetswijziging is dat de eigen verantwoordelijkheid van de burger meer centraal komt te staan. De belangrijkste wijzigingen zijn: Voor jongeren onder de 27 jaar geldt een wachtperiode, dat wil zeggen dat de jongere die zich meldt bij het UWV met de intentie om een aanvraag in te dienen, verplicht is om eerst zelf vier weken naar werk of reguliere scholing te zoeken. De afzonderlijke bijstand voor inwonende meerderjarige kinderen wordt afgeschaft en ze worden opgenomen in de gezinsbijstand. De plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden wordt aangevuld met de plicht om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. De tegenprestatie kent geen verplichte samenloop met een re-integratietraject. De werkzaamheden kunnen qua inhoud lijken op vrijwilligerswerk, maar zo kan het niet worden genoemd want er is geen sprake van vrijwilligheid. De specifieke ontheffing van de arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar wordt afgeschaft. De maximale verblijfsduur in het buitenland wordt beperkt tot maximaal vier weken per jaar voor iedereen tussen de 18 en 65 jaar. Het gemeentelijk minimabeleid wordt genormeerd op maximaal 110% van het voor het huishoudtype toepasselijke sociaal minimum. Er komt een verplichting voor de gemeenteraad om een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Het kabinet stuurt aan op invoering van de eerste onderdelen ingaande 1 januari 2012.
7
De aanpassingen in het uitkeringssysteem vanwege de wettelijke wijzigingen blijken niet gemakkelijk uitvoerbaar. Bij samenvoeging van de Wwb en de WIJ moeten de uitkeringen betaalbaar worden gesteld aan meer dan twee personen. Blijkens de Impactanalyse ICT voor Wwb Maatregelen van King, d.d. 7 maart 2011, is de doorlooptijd van deze aanpassing circa 12 maanden, exclusief de implementatie bij gemeenten. Omdat de wijziging zo ingrijpend is en zoveel kosten met zich mee brengt wordt alleen met de bouw begonnen op het moment dat de wetswijziging definitief is aangenomen en alle benodigde specificaties aanwezig zijn. De verwachting is dat dit wetgevingsproces rond november 2011 is afgerond. Daarnaast heeft deze wijziging ook gevolgen voor het Digitaal Klantdossier, dat hier ook op aangepast zal moeten worden. De aanschaf van een nieuw c.q. aangepast systeem is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Over de kosten daarvan in relatie tot de bijdrage van het Rijk in de uitvoeringskosten is nog geen informatie beschikbaar. Daarnaast heeft de ministerraad in juni 2011 ingestemd met wijziging van de Wet inburgering en de Vreemdelingenwet. Iedereen die moet inburgeren in Nederland, is daar voortaan zelf verantwoordelijk voor. Dat geldt ook voor het betalen van een eventuele cursus. Wie daar niet meteen geld voor heeft, kan gebruikmaken van een sociaal leenstelsel. Het niet voldoen aan de inburgeringplicht binnen drie jaar kan leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning. De rol van de gemeente verdwijnt geheel. De gewijzigde Wet Inburgering treedt op 1 januari 2013 in werking. De huidige plicht van de gemeente op grond van de Wet inburgering (Art. 19, onder 6) om het eerste jaar na verkrijgen van de vluchtelingenstatus maatschappelijke begeleiding te bieden, zal vermoedelijk eveneens komen te vervallen. Ook ten aanzien van de Wet educatie beroepsonderwijs (Web) staan er veranderingen op stapel onder de noemer Actieplan Focus op vakmanschap 2011 / 2015. In het actieplan wordt voorgesteld om het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo) budgetneutraal (50% van de Webmiddelen) onder rechtstreekse aansturing van het Rijk te brengen. Van ‘moedermavo’ is het vavo inmiddels een onderwijsvoorziening voor jongeren geworden en het Rijk wil voor samenhang met het reguliere onderwijs zorg dragen. De resterende 50% van de middelen voor overige educatie, dienen volgens het Rijk met name voor de aanpak van laaggeletterdheid van o.a. volwassenen. De middelen mogen ook worden ingezet voor alfabetisering ter voorbereiding op opleidingen Nederlands als Tweede Taal (NT2). De gemeenten blijven voor dit budget leidend. Alle genoemde wetwijzigingen zullen aanpassingen vergen op het gebied van de huidige werkprocessen, de geldende verordeningen, het uitkeringssysteem en handhaving. Voor de wetswijzigingen die niet uitsluitend technisch zijn, zullen te maken beleidskeuzes gegrond worden op de visienota en in het verlengde liggen van de in deze nota gemaakte keuzes. Het valt echter niet uit te sluiten dat het huidige beleidsproces voor het terrein werk en inkomen zowel inhoudelijk als qua planning doorkruist wordt door de nieuwe wetgeving. Invoering van de nieuwe wetgeving kan tot gevolg hebben dat voornemens moeten wijzigen en dat geplande acties zowel op de inhoud als op het tijdstip van uitvoering aangepast moeten worden. Waar dat nu al wordt voorzien, wordt daar melding van gemaakt c.q. rekening mee gehouden. Vanwege de onzekerheden in de toekomst geldt deze nota niet voor een bepaalde periode. Bij de invoering van nieuwe wetgeving zal de nodige aandacht zijn voor noodzakelijke wijzigingen op de inhoud van deze nota. Eind 2013 zal de nota in zijn geheel zijn geëvalueerd en wordt besloten of een herziene nota wordt geschreven, of dat er bijvoorbeeld een nieuw actieplan komt. De begeleiding in de AWBZ (die naar de Wmo overgaat) is voor een deel van de doelgroep van de wetten op het terrein van werk en inkomen van groot belang. Vandaar dat we de wetswijziging in deze nota ook kort behandelen. Begeleiding is hulp bij het aanbrengen van structuur, het voeren van regie, ondersteuning bij praktische vaardigheden en het bieden van toezicht. Het gaat hierbij zowel om individuele begeleiding als om dagbesteding. In 2013 worden wij verantwoordelijk voor nieuwe cliënten en vanaf 2014 voor alle cliënten. Het gaat hier om complexe zorg en ondersteuning voor (relatief) kwetsbare mensen. Er gaan geen verzekerde rechten over. Voor meer informatie verwijzen wij u naar het Wmo – beleidsplan 2012 – 2015. 8
Uitkeringsgerechtigden die nu geïndiceerd zijn voor begeleiding op grond van de AWBZ kunnen met veranderingen te maken krijgen. Het wordt eerder ‘minder dan meer’. Anderzijds kunnen de nieuwe mogelijkheden van de Wmo lokaal zo goed mogelijk worden georganiseerd voor de inwoners die dat nodig hebben, ook voor de doelgroep van de nota werk en inkomen. Uiterlijk in 2016 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de totale provinciale jeugdzorg (jeugdreclassering, jeugdbescherming, gespecialiseerde /gesloten jeugdzorg), jeugd GGZ, zorg aan licht verstandelijk gehandicapte jongeren (LVG). Door deze nieuwe verantwoordelijkheden krijgen de gemeente extra instrumenten om de zorg voor jeugdigen lokaal te organiseren afgestemd op de lichtere ondersteuning bij opgroeien en opvoeden. Voor meer informatie verwijzen wij u naar het Wmo – beleidsplan 2012 – 2015. Met de voorgenomen nieuwe wetten staan ons belangrijke veranderingen te wachten. De opdracht aan de gemeente wordt steeds uitgebreider maar de middelen worden geringer. Voor gemeenten is dit een groot risico, zeker ook financieel. Maar de kansen mogen niet onvermeld blijven. Door het beter afstemmen van de inzet van mogelijkheden op grond van de verschillende wetten doet zich de mogelijkheid voor om de dienstverlening aan inwoners te verbeteren. In 2011 is reeds gestart met een implementatieplan om tijdig de WWNV in te voeren. Dit gebeurt in samenwerking met de gemeente Eindhoven en andere omringende gemeenten. De uitvoering van dit regionale implementatieplan (reeds gestart medio 2011) inclusief de uitvoering van de opgestelde planning van activiteiten noodzakelijk voor de lokale invulling, wordt voortgezet. Hierbij moet gedacht worden aan het vastleggen van regels in verordeningen, het doorvoeren van technische aanpassingen op grond van de Wwb, aanpassen van het automatiseringssysteem, het organiseren van een werkgeversservicepunt, het verbeteren van ketensamenwerking e.a. (actie 1). Eind 2013 is deze nota geëvalueerd. Afhankelijk van de bevindingen zal een nieuw beleidsdocument worden opgesteld of een nieuwe actielijst (actie 2). 1.3.2
Bezuinigingen re-integratiebudget
Voortvloeiend uit maatregelen van het vorige kabinet en de nieuwe wetgeving van het huidige kabinet heeft de gemeente te maken met flinke bezuinigingen op het re-integratiebudget, dat bestemd is voor ondersteuning bij het zoeken naar en vinden van betaald werk. Met re-integratiebudget wordt bedoeld het Werkdeel Wwb als onderdeel van het Participatiebudget. In onderstaande tabel is aangegeven hoe de bezuinigingen uit zullen pakken4. Sinds enige jaren hebben we te maken met een min of meer ontschot participatiebudget waarin de middelen voor re-integratie (het W-deel uit het participatiebudget), educatie en inburgering zijn opgenomen. Voor de besteding en de verantwoording gelden afzonderlijke regels.
1. Wsw budget (deel Best) 2. W-deel participatiebudget 3. Bezuiniging Wsw 4. Bezuiniging op W-deel 5. Totaal beschikbaar
2011 € 3.136.000
2012 € 3.136.000
2013 € 3.136.000
2014 € 3.136.000
2015 € 3.136.000
€ 944.000
€ 793.000
€ 801.000
€ 765.000
€ 765.000
-€ 346.000 € 3.591.000
-€ 63.000 -€ 438.000 € 3.400.000
-€ 201.000 -€ 487.000 € 3.213.000
€ 4.080.000
-€ 283.000 € 3.646.000
4 Basis voor de berekening is het macro cijferoverzicht van het VNG van april 2011 aangevuld met de werkelijke macro budgetten 2010 voor de Wsw en WWB conform opgave SZW. De hierin opgenomen bezuinigingen zijn in overeenstemming met de bruto bezuinigingen uit de hoofdlijnennotitie van SZW. Uitgegaan wordt van nominale bedragen op het prijspeil 2011. Geen rekening is gehouden met bezuinigingen als gevolg van het niet, of niet volledig compenseren van loon en prijsstijgingen in de budgetten, zoals in de Wsw in 2010 en 2011 is gebeurd. Dit overzicht is daarnaast exclusief het Inkomensdeel van de WWB/WWNV. De berekeningen zijn dan ook exclusief de bezuinigingen en eventuele herverdeeleffecten op het Inkomensdeel. Met herverdeeleffecten als gevolg van een andere budgetverdeling is hier dus geen rekening gehouden. Deze herverdeeleffecten kunnen overigens enorm zijn (tot 80% minder SW budget, bovenop de bezuinigingen!!).
9
6. Benodigd voor Wsw € 3.136.000 € 3.136.000 € 3.136.000 € 3.067.000 € 2.929.000 vlgs de VNG 7. Beschikbaar voor € 944.000 € 510.000 € 455.000 € 333.000 € 284.000 WWB/WWNV 8. Wajong ? ? ? reïntegratiebudget Toelichting 1. Wsw budget: voor 2011 het werkelijke budget en voor 2012 – 2015 bevroren op niveau 2011. 2. Het W-deel vorige kabinet: voor 2011 het werkelijke budget. Voor 2012 – 2015 betreft dit het budget met daarop procentueel eenzelfde korting toegepast als het geval is op het macrobudget. Dit betreft de bezuinigingen die het rijk reeds heeft opgelegd in de vorige kabinetsperiode. 3. Bezuiniging Wsw: dit is een bezuiniging op de Wsw als gevolg van een afnemend volume. Ook hier is ervan uitgegaan dat de gemeente een evenredig deel van de macrokrimp opgelegd krijgt. 4. Bezuiniging op de re-integratie: dit betreft het evenredige (procentuele) aandeel van de gemeente in de macro bezuiniging op de re-integratiemiddelen. 5. Totaal beschikbaar: het budget dat voor de gemeente beschikbaar is voor de Wsw en de Wwb/WWNV. 6. Benodigd voor de Wsw: het budgetbeslag dat volgens het VNG nodig is om de lonen Wsw te betalen. Het is gebaseerd op het aantal SW arbeidsplaatsen van de gemeente vermenigvuldigd met het bestaande loonniveau WSW. 7. Beschikbaar voor Wwb/WWNV: als van het beschikbare budget (5) het beslag van de Wsw (6) af gehaald wordt, resteert het budget dat beschikbaar is voor re-integratie van de Wwb/WWNVpopulatie. De niet mis te verstane conclusie is dat het beschikbare re-integratiebudget5 de komende jaren de helft (in 2012) tot een kwart (in 2015) van het huidige budget bedraagt. NB: Het beschikbare budget in 2015 (€ 284.000) is lager dan de optelsom van de huidige (in 2011) uitgaven ter financiering van ID- en WIW banen (€ 180.000, zie verder 3.4.2.b.) en de bijdrage aan de financiering van loonkosten klantmanagers uit genoemd budget (€ 200.000 tot en met 2011, zie verder 3.4.2.c.). Efficiënte inzet van het re-integratiebudget kan ertoe leiden dat de uitkeringskosten (d.w.z. het inkomensdeel) binnen het door het Rijk beschikbaar gestelde budget blijven. De gemeente Best heeft sinds 2007 een tekort op dit budget. Door daling van het re-integratiebudget zal verdere druk ontstaan op het inkomensdeel. Om de tekorten niet verder te laten oplopen, zal het volume bijstandsgerechtigden de komende jaren moeten dalen. Op basis van de huidige verwachtingen kan overschrijding van het uitkeringenbudget de komende jaren alleen worden voorkomen als door inzet van de re-integratiemiddelen en andere instrumenten extra personen uitstromen naar werk. De bezuinigingen van het Rijk noodzaken ons om zorgvuldig af te wegen wat we nog wel en wat we niet meer doen. Onvermijdelijk is dat het budget veel meer leidend wordt dan voorheen het geval was. De vraag is hierbij wel aan de orde of de gemeente Best in de toekomst eigen middelen t.b.v. re-integratie beschikbaar wil stellen boven op de Rijksbudgetten om doelstellingen op het gebied van uitstroom te behalen en te voorkomen dat tekorten ontstaan op het inkomensdeel. Deze vraag wordt behandeld binnen de trajecten die moeten leiden tot implementatie van de nieuwe wet – en regelgeving. 1.3.3
Cijfers over het gebundelde inkomensdeel (i-deel)
Onderstaand zijn de verwachte uitgaven op de genoemde posten opgenomen die onder het i-deel van de Wwb vallen. De inkomsten vanuit het Rijk zijn op dit moment nog niet bekend. Over de jaren 2007 tot en
5
Met re-integratiebudget wordt bedoeld het Werkdeel WWB als onderdeel van het Participatiebudget. Het Participatiebudget bestaat daarnaast op dit moment ook uit middelen voor volwasseneneducatie, inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen.
10
met 2010 is elk jaar een tekort op het inkomensdeel gerealiseerd6. Incidentele voordelen en nadelen worden aan de Raad bekend gemaakt op het moment van inboeken bij de tussentijdse rapportage. Cijfers I-deel Raming uitkeringen:
2011
2012
2013
Wwb < 65 jaar
€ 4.025.000
€ 4.430.000
WIJ
€
557.000
€
-
€
-
IOAW
€
239.000
€
221.000
€
223.000
*1
2014
€ 4.320.000
2015
€ 4.320.000 € € 225.000 € 37.000
€ 4.320.000 € € 225.000 € 37.000
IOAZ € 36.000 € 37.000 € 37.000 * 1. Met ingang van 1 januari 2012 valt de WIJ onder de Wwb. De middelen voor bijzondere bijstand zijn opgenomen in de paragraaf over het inkomensbeleid. Naast het gebundelde inkomensdeel, zijn er middelen op grond van het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen (BBZ). De uitgaven op grond van dit besluit zijn voor 75% declarabel. De raming van deze uitkering is ongeveer € 37.000 per jaar. 1.3.4
Overzicht inburgerings (Wi) – en educatiemiddelen (Web)
Ook de middelen voor inburgering en educatie dragen bij aan de participatiedoelstellingen. Onderstaand een overzicht van de middelen:
1. Budget inburgering 2. Budget Web
2011 € 216.000 € 148.834
2012 € 126.000 € 148.800
2013 € 58.000 € 148.800
2014 50% van budget 2011
2015 50% van budget 2011
De educatiemiddelen blijven geoormerkt voor educatie en moeten verplicht bij de ROC’s worden besteed. De bedragen genoemd onder 2012 en volgende jaren zijn ramingen. 1.4
Leeswijzer
De nota is opgebouwd aan de hand van de thema’s van de visienota waarbij de daarin aangegeven kaders onverminderd gelden7. Elk thema is opgebouwd aan de hand van vier onderdelen: 1. Waar gaat het om Hierbij leggen we uit wat het thema inhoudt en welke taken we hierbij hebben op het gebied van werk en inkomen. 2. Uitgangspunten voor beleid Bij dit onderdeel geven we in het kort weer wat de uitgangspunten bij het thema zijn die we in de visienota hebben benoemd. Deze uitgangspunten bepalen voor een groot gedeelte wat we willen bereiken, maar vooral ook hoe we dat gaan bereiken (zie onderdeel 4. Wat gaan we daarvoor doen). Voor een uitleg van de uitgangspunten verwijzen wij naar de visienota. 6
Over de jaren 2007, 2008 en 2009 is elk jaar met succes een Incidentele aanvullende uitkering aangevraagd. Over het jaar 2010 is op 13 juli 2011 eveneens een Incidentele aanvullende aanvraag ingediend. Daarnaast is voor het jaar 2011 afgezien van een Meerjarige aanvullende uitkering. Dit betekent dat een eventueel tekort over 2011 niet meer gecompenseerd kan worden met een aanvullende uitkering. 7 De kaders zijn: terugtredende rijksoverheid, vastgestelde gemeentebegroting, eigen verantwoordelijkheid – ook financiële, inclusiviteit, ‘voor wat hoort wat’, een sluitend aanbod – efficiënt en effectief – goedkoopst adequaat – effectieve interventiemethoden.
11
3. Wat willen we bereiken In de visienota hebben we aangegeven welke maatschappelijke effecten we teweeg willen brengen en welke doelstellingen daarvoor moeten worden vervuld. Bij dit onderdeel werken we de doelstellingen uit de visienota zoveel mogelijk uit in concrete resultaten. Deze resultaten zijn gebaseerd op gegevens die we kunnen (gaan) meten. Hierbij geven we aan of we het huidige niveau willen behouden of verbeteren. Dit hangt af van hoe we op dit moment scoren, ook in vergelijking met andere gemeenten, waar we de komende jaren op gaan inzetten en de middelen die we hiervoor hebben. In deze tijden, waarin we moeten bezuinigen op personeel, bedrijfsvoering en er minder middelen beschikbaar zijn om extern in te kopen / te subsidiëren, is het niet altijd realistisch om te verwachten dat we op punten waar we nu al goed scoren nog betere resultaten gaan behalen en zetten we op die punten daarom in op behoud van het huidige niveau. Aan de andere kant geloven wij er in dat met de acties die we in deze nota benoemen we de eigen kracht van onze inwoners versterken en we inwoners die dat nodig hebben effectief kunnen ondersteunen. Dit verwachten wij daarom ook in bepaalde resultaten terug te zien. In de programmabegroting gaan we de resultaten jaarlijks nog verder concretiseren door niet alleen aan te geven of we het niveau willen behouden of verbeteren, maar ook door dit uit te drukken in een percentage of aantal. Dit is ook afhankelijk van het budget dat we jaarlijks beschikbaar hebben om uitvoering te geven aan ons beleid. 4. Wat gaan we daarvoor doen Dit is het belangrijkste onderdeel van deze nota, omdat het richting geeft aan de uitvoering voor de komende jaren. We bouwen hierbij voort op wat we de afgelopen jaren gedaan hebben. Veel gaat er al goed en dit gaan we daarom continueren of doorontwikkelen. Op basis van de nieuwe uitgangspunten is er echter ook veel wat we anders gaan doen, op een nieuwe manier gaan doen of niet meer gaan doen. Aan het eind van de nota zijn alle actiepunten in een overzicht opgenomen.
12
2
2.1
ONTWIKKELING EN ONTPLOOIING VAN JEUGDIGEN (tot 27 jaar)
Waar gaat het om
De visienota richt zich op de ontwikkeling van jeugdigen tot een volwassen leeftijd van 24 jaar, gaandeweg van volledige afhankelijkheid naar meer zelfstandig functioneren. Voor het beleidsterrein werk en inkomen ontstaat de relevantie als de ontwikkeling en ontplooiing dreigt te stagneren omdat de ouders niet beschikken over de middelen om zelfstandig in de kosten van levensonderhoud en maatschappelijke participatie te voorzien, en als de jeugdigen (vanaf 18 jaar) de school verlaten hebben en er niet zelfstandig in slagen om via werk in hun inkomen te voorzien. De regelgeving rond Werk en Inkomen trekt de groep jeugdigen door tot 27 jaar. 2.2
Uitgangspunten voor beleid
In de visienota hebben wij, voor zover relevant voor het Werk en Inkomen, de volgende uitgangspunten benoemd: De ouders zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling en ontplooiing van hun kinderen; Ondersteuning is individueel maatwerk; Ondersteuning richt zich primair op het basisfunctioneren zoals omschreven in de visienota, in mindere mate op ontplooiing; Inwoners, ook jongvolwassenen, hebben zelf de regie over hun leven; Wij willen hier in deze nota er nog een uitgangspunt aan toevoegen: Niet alleen de ouders dragen verantwoordelijkheid als het gaat om werk en inkomen van hun kinderen. Jongeren zijn zelf ook verantwoordelijk. 2.3
Wat willen we bereiken
Maatschappelijk effect
Wij willen bereiken dat jeugdigen zich in Best optimaal ontwikkelen en ontplooien. In de visienota zijn doelstellingen geformuleerd op de aandachtspunten “cognitief”, “sociaal”, “gezond” en “veilig”. Niet al deze doelstellingen zijn relevant voor het terrein van Werk en Inkomen en op sommige onderdelen worden de doelstellingen verbijzonderd in verband met de specifieke regelgeving. De volgende doelen en resultaten worden voor werk en inkomen gesteld: 1. Jeugdigen die (ondanks de inspanningen op andere beleidsterreinen) zonder startkwalificatie de school verlaten, gaan als zij er niet in slagen om via werk zelfstandig een inkomen te verwerven alsnog een startkwalificatie halen. 1.1. Resultaat: Van de jongeren tot 27 jaar bekend bij de vakgroep Sociale Zaken in genoemde situatie en die in staat zijn om een startkwalificatie te behalen, heeft in 2012 50% reële afspraken daarover en ieder volgend jaar 5% erbij. 2. Alle schoolgaande jeugdigen in Best hebben voldoende mogelijkheden om hun vrije tijd zinvol in te vullen, hun talenten te ontplooien en te genieten. 2.1. Resultaat: Met ingang van 2012 kunnen alle kinderen van uitkeringsgerechtigden die onderdeel uitmaken van het gezin van de uitkeringsgerechtigde, deelnemen aan één of meer vrijetijdsactiviteiten al dan niet met steun van de Regeling Stimulering Maatschappelijke Deelname. 3. Alle jeugdigen in Best groeien op tot inwoners die verantwoordelijkheid voelen voor anderen, hun sociale omgeving en hun eigen leven. 3.1. Resultaat: Op 31 december 2012 verrichten 75% van alle uitkeringsafhankelijke jongeren een tegenprestatie in de vorm van maatschappelijk nuttige taken.
13
4. Jeugdigen in Best worden zo min mogelijk in hun gezondheid bedreigd. 4.1. Resultaat: Van de uitkeringsgerechtigden met kinderen tot 18 jaar, heeft in ieder jaar minimaal 75% een aanvullende ziektekostenverzekering, al dan niet via de gemeente. 2.4
Wat gaan we daarvoor doen
Startkwalificatie
Binnen de WIJ kennen we het werkleeraanbod dat mogelijkheden biedt om jeugdigen tot 27 jaar op een basis-kennisniveau te brengen dat nodig is voor inschakeling op de arbeidsmarkt. Bij invoering van de aangekondigde wetswijzigingen wordt het instrumentarium uitgebreid met een wachtperiode van vier weken waarin de jeugdige zelf op zoek moet naar mogelijkheden van scholing en/of werk. Als de wachtperiode geen resultaat heeft gaat de gemeente ondersteuning bieden, waarbij in eerste instantie gekeken wordt naar scholingsmogelijkheden binnen het regulier (van overheidswege bekostigde) onderwijs. Hierbij gaan we speciaal letten op het behalen van startkwalificaties. Met individuele jongeren die in staat zijn tot het behalen van een startkwalificatie worden daarover afspraken gemaakt. Om zorg te dragen dat jongeren een startkwalificatie behalen tijdens de reguliere schooljaren, wordt in het kader van de leerplicht een strakke aanpak gehanteerd. Een goed registratiesysteem is hiervoor een voorwaarde. Er wordt in 2011 gewerkt aan regionaal beleid en regionale afspraken in deze hetgeen onder andere leidt tot een regionaal leerlingen registratiesysteem. De planning is dat het systeem half oktober 2011 operationeel is. Deze ontwikkeling wordt genoemd vanwege het raakvlak met het onderwerp, maar valt voor het overige buiten de scope van deze nota.
Ondersteuning jonggehandicapten
Voor nieuwe gevallen geldt dat de Wajong vanaf 1 januari 2013 alleen toegankelijk is voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Jonggehandicapten die beschikken over arbeidsvermogen vallen vanaf dan niet meer onder de Wajong maar onder de WWN. Ter ondersteuning van deze groep inwoners wordt op grond van een integrale intake de mogelijkheden van de voormalige AWBZ-begeleiding gecombineerd met ondersteuning op het gebied van betaald of onbetaald werk.
Vrijetijdsactiviteiten c.q. maatschappelijke participatie
Op het terrein van Werk en Inkomen kent Best de Regeling Stimulering Maatschappelijke Deelname. Op basis van deze regeling kunnen inwoners met een minimuminkomen (tot 110% van de bijstandsnorm) een tegemoetkoming krijgen voor deelname aan maatschappelijke activiteiten, ook voor hun gezinsleden. Door het gebruik van deze regeling kan de ontplooiing van jeugdigen ook bevorderd worden. De meest rechtstreekse methode om het gebruik te bevorderen zit in het persoonlijk contact met personen die een uitkering van de gemeente ontvangen. Als de aangekondigde wetgeving in werking treedt wordt de gemeente opgedragen een verordening op te stellen die gericht is op de participatie van schoolgaande kinderen. Als dit aan de orde is ligt het voor de hand de regeling te incorporeren in de verordening (zie actie 1).
Verantwoordelijkheid voor omgeving
Als jeugdigen, eventueel als lid van een bijstand ontvangend gezin, toch (mede) aanspraak moeten maken op bijstand om in hun levensonderhoud te voorzien en de beschikbare tijd niet wordt gevuld met scholing, kan onder de nieuwe wetgeving van hen een tegenprestatie worden verlangd. Deze tegenprestatie maakt duidelijk dat in onze maatschappij (en in onze visie) sprake is van wederkerige verantwoordelijkheden. Om een tegenprestatie t.z.t. mogelijk te maken zal geïnventariseerd moeten voor welke maatschappelijk nuttige activiteiten jeugdigen ingezet kunnen worden en zullen criteria ontwikkeld moeten worden wanneer een tegenprestatie aan de orde is. Dit zal zo snel mogelijk na het definitief worden van de wetgeving van start moeten gaan. Er zullen afspraken gemaakt worden bij het toekennen van subsidie aan de instelling die het vrijwilligerswerk ondersteunt maar ook met andere subsidie - ontvangers (actie 3).
14
Aanvullende zorgverzekering
Het is voor jeugdigen van belang dat er zo min mogelijk financiële drempels zijn om van de zorg in Nederland gebruik te kunnen maken. Vandaar dat wij aandacht besteden aan de mate van verzekerd zijn van uitkeringsgerechtigden met kinderen. Indien geen aanvullende verzekering is afgesloten kan de categoriale bijstandsregeling voor een aanvullende ziektekostenverzekering van de gemeente Best worden aangeboden. Het gebruik hiervan verbetert de mogelijkheden om zonder hoge eigen kosten iets te doen aan gezondheidsproblemen. Door de deelname van gezinnen te stimuleren wordt ook de gezondheidspositie van jeugdigen positief beïnvloed. Wij continueren daarom de aanpak dat bij nieuwe cliënten en bij cliënten zonder aanvullende verzekering tijdens (her)onderzoeken hieraan specifieke aandacht wordt besteed. Dit is met name erop gericht dat jeugdigen zo min mogelijk belemmeringen ervaren om van de gezondheidszorg gebruik te maken.
15
3
ZELFREDZAAMHEID VOLWASSENEN EN MAATSCHAPPELIJKE PATICIPATIE
Voor de nota werk en inkomen zijn de thema’s zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie samengevoegd op inhoudelijke gronden. Doelstellingen en resultaten op het gebied van zelfredzaamheid worden vaak behaald door middel van arbeidsparticipatie, een onderdeel van maatschappelijke participatie. Daarbij komt dat veel acties van de gemeente op het terrein van werk en inkomen een bijdrage leveren aan meerdere doelstellingen binnen de beide thema’s. De gemene deler is dat alle acties sterk gefocust zijn op het verhogen van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van inwoners, bij voorkeur via betaalde arbeid. 3.1
Waar gaat het om
Onder zelfredzaamheid verstaan wij het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Het begrip zelfredzaamheid kent lichamelijke en sociale kanten. De taak van de gemeente op het terrein van werk en inkomen richt zich vooral op het bieden van ondersteuning bij het verkrijgen van werk en het garanderen van een financiële basis, waarvan de hoogte grotendeels landelijk is bepaald. Daarnaast lopen er lijntjes naar deelname aan maatschappelijke activiteiten (Regeling Stimulering Maatschappelijke Deelname), het dragen van onvermijdelijke bijzondere kosten (via collectieve aanvullende ziektekostenverzekering en bijzondere bijstand) en ondersteuning op het gebied van zorg. Maatschappelijke participatie gaat over meedoen in de maatschappij. In het kader van deze nota gaat het vooral om het verrichten van betaalde arbeid. Indien dit niet of nog niet mogelijk is, kan onbetaalde arbeid aan de orde zijn. Voor mensen die niet in staat zijn te werken, is er financiële ondersteuning als ondersteuning van zelfredzaamheid. Voor deze inwoners komen de mogelijkheden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning in beeld. In de beleidsnota Wet maatschappelijke ondersteuning, 2012 – 2015 zijn diverse voornemens en acties te lezen van zowel de gemeente als van lokale initiatiefnemers voor deze groep. 3.2
Uitgangspunten voor beleid
De uitgangspunten die wij in de nota maatschappelijke ondersteuning en participatie hebben benoemd ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie en die relevant zijn voor deze nota, zijn: Eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht voorop; Het ondersteunen van inwoners is maatwerk; Inwoners hebben zelf de regie over hun leven; De toegang tot voorzieningen is laagdrempelig; Inwoners die een beroep doen op de gemeentelijke overheid voor financiële ondersteuning moeten een maatschappelijke tegenprestatie naar vermogen leveren. Inwoners zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten, mee te doen, de taal te leren, werk te zoeken, te bewegen en te recreëren. Inwoners die graag willen participeren maar dit niet kunnen op eigen kracht, financieel of anderszins, bijvoorbeeld door beperkingen, hebben recht op steun bij het regelen of mogelijk maken van participatie; Inwoners die graag willen participeren via betaalde arbeid zijn zelf verantwoordelijk om een baan te vinden. Pas als zij daar niet toe in staat zijn buiten eigen schuld, kan de gemeente steun bieden. 3.3
Wat willen we bereiken
Wij willen het maatschappelijk effect te weeg brengen dat inwoners zelf in een inkomen kunnen voorzien en zelfstandig hun eigen leven vorm en inhoud kunnen geven. We hebben meer specifieke
16
doelstellingen verwoord die moeten bijdragen aan het realiseren van de benoemde maatschappelijke effecten. Hieronder werken we deze doelstellingen uit in concrete resultaten die we de komende jaren met het beleid op het gebied van werk en inkomen willen behalen.
Doelstellingen en resultaten: 1
Inwoners dragen hun steentje bij aan de samenleving: Op dit terrein willen we de komende jaren de volgende resultaten behalen: 1.1. Van de uitkeringsgerechtigden neemt het percentage dat betaalde of onbetaalde arbeid verricht jaarlijks toe met 5% per jaar tot 75% ervan uitgaande dat ongeveer 25% niet in staat is te werken. Nulmeting op 1 januari 2012 (actie 4). 1.2. Indien uitkeringsgerechtigden zich niet houden aan de regels en afspraken die gesteld zijn (in het trajectplan) volgt in 100% van de gevallen handhaving op grond van de Maatregelenverordening.
2
Inwoners beschikken over voldoende kwalificaties om deel te kunnen nemen aan de arbeidsmarkt en belemmeringen om betaalde arbeid te verrichten worden opgeheven hetgeen betekent dat er zo min mogelijk een beroep op een uitkering wordt gedaan. Voor 2012 zijn een aantal resultaten benoemd (conform programbegroting 2012): 2.1. Het bevorderen en realiseren van de uitstroom uit de uitkering: a. Aantal uitkeringsgerechtigden (Wwb, WIJ, IOAW, IOAZ, Bbz) dat in 2012 uitstroomt naar betaalde arbeid is groter of gelijk aan 60. b. Aantal uitkeringsgerechtigden (Wwb, WIJ, IOAW, IOAZ, Bbz) dat in 2012 gedeeltelijk uitstroomt naar betaalde arbeid is groter of gelijk aan 20. 2.2. Het percentage uitkeringsgerechtigden dat minimaal één positie stijgt op de reintegratiepositie is 50% (zie voor toelichting op het begrip 3.4.1.1.) Voor de programmabegroting 2013 wordt bepaald of deze indicatoren voldoen (actie 5)
3
Inwoners die niet over voldoende inkomen beschikken ontvangen een uitkering, c.q. bijstand conform de landelijke normering (conform programbegroting 2012). 3.1. Aantal uitkeringsgerechtigden (Wwb, WIJ, IOAW, IOAZ, Bbz) is in 2012 kleiner of gelijk aan 414 (doelt op het gemiddeld aantal verstrekkingen per maand) 3.2. Aantal bijdragen op grond van de Regeling Maatschappelijke Deelname is in 2012 groter of gelijk aan 330. 3.3. Aantal bijdragen op grond van de regeling Chronisch zieken, gehandicapten en ouderen is in 2012 groter of gelijk aan 270. 3.4. Aantal verstrekkingen langdurigheidstoeslag is in 2012 groter of gelijk aan 160. 3.5. Aantal deelnemers in de Collectieve ziektekostenverzekering is groter of gelijk aan 400.
3.4
Wat gaan we daarvoor doen
De acties zijn geclusterd onder de volgende onderwerpen: Doelgroep; Re-integratie-instrumenten; Inkomensbeleid; Rol, functie en verantwoordelijkheden van de klantmanagers re-integratie Samenwerking; Verordeningen en beleidsregels. 3.4.1
Doelgroep
Vanuit de beperkter wordende middelen en de keuze voor arbeidsparticipatie als na te streven doel voor uitkeringsgerechtigden is het noodzakelijk dat we keuzes maken met betrekking tot de vraag aan welke groep mensen we nog ondersteuning aanbieden bij het vinden van een baan én welk soort aandacht bij welke groep gewenst is. 17
a. Differentiatie in de doelgroep Vanaf 2009 wordt al geëxperimenteerd met het indelen van onze doelgroep zodat het mogelijk is om samen met de uitkeringsgerechtigden de afstand tot de arbeidsmarkt te bepalen. De gemeente Best werkt met het begrip re-integratiepositie volgens de Richtlijn voor de Statistiek Re-integratie door Gemeenten (beter bekend als SRG) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Er worden zes posities onderscheiden8: positie 1: zorg positie 2: maatschappelijke activering positie 3: arbeidsactivering positie 4: arbeidstoeleiding positie 5: regulier werk met ondersteuning positie 6: regulier werk zonder ondersteuning Van elke nieuwe uitkeringsgerechtigde wordt de re-integratiepositie bepaald om de juiste instrumenten in te kunnen zetten behorende bij de startpositie van een klant. Daarnaast wordt voor iedere uitkeringsgerechtigde een risico – en kansenprofiel vastgesteld. Hiervoor wordt aan de hand van een vragenlijst een beoordelingsmatrix ingevuld door de klantmanager (de DPSMatrix = Diagnose, Plan en Sturingsmiddel) op grond waarvan iemand een A, B, C of D beoordeling krijgt. De letters staan voor: Profiel A: lage kans op regelovertreding / hoge kans op uitstroom naar werk Profiel B: lage kans op regelovertreding / lage kans op uitstroom naar werk Profiel C: hoge kans op regelovertreding / hoge kans op uitstroom naar werk Profiel D: hoge kans op regelovertreding / lage kans op uitstroom naar werk Per profiel is beschreven welke handelwijze moet worden gevolgd (genaamd het controleplan) gedurende de uitkeringsperiode waarbij aandacht is voor doelmatigheids – en rechtmatigheidsaspecten. Uit het controleplan blijkt hoe het traject er uit moet zien. In een volgende paragraaf waarin het basismodel re-integratie wordt behandeld, wordt nog verder op de mogelijke trajecten ingegaan. Instrumenten als voornoemd worden zo nodig aangepast aan de hand van ervaringsgegevens waarbij we kennis nemen van en aansluiten bij inzichten zoals die blijken uit de landelijke discussie (actie 6).
8
Zorg Persoon is niet in staat tot re-integratie door ernstige beperkingen, waarbij er een zorgvraag is. De zorgvraag is dusdanig dat een behandeling ervan noodzakelijk is alvorens werk kan worden geaccepteerd. Het gaat hier om een zorgvraag die niet door de sociale dienst zelf kan worden ingevuld, maar waarbij externe, professionele partijen moeten worden ingeschakeld. Het gaat dan bijvoorbeeld om zware verslaving of ernstige psychische stoornissen. Maatschappelijke activering Persoon is niet in staat regulier werk te verrichten door ernstige beperkingen of ontbreken van basale arbeidsvaardigheden. Persoon dient eerst sociale vaardigheden voldoende te hebben ontwikkeld, voordat er sprake kan zijn van arbeidstoeleiding. Het gaat dan bijvoorbeeld om het accepteren van gezag, op tijd opstaan of er verzorgd uitzien. Arbeidsactivering Persoon heeft nog vaardigheden nodig voor het verrichten van regulier werk. Door middel van scholing of ervaring (bijvoorbeeld stage) dienen competenties verbeterd of ontwikkeld te worden. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om het opdoen van arbeidsritme. Arbeidstoeleiding Persoon heeft ondersteuning nodig bij het vinden van werk. Er zijn – in tegenstelling tot bij arbeidsactivering - geen in de persoon gelegen belemmeringen voor werkaanvaarding. Regulier werk met ondersteuning Persoon verricht regulier werk met ondersteuning. Loonkostensubsidie is een vorm van ondersteuning van regulier werk. Een vorm van nazorg of een traject voor schuldhulpverlening zijn andere voorbeelden van ondersteuning van regulier werk. Regulier werk zonder ondersteuning Persoon verricht regulier werk zonder ondersteuning. Deze waarde wordt alleen ingevuld als een cliënt uitstroomt naar niet gesubsidieerd regulier werk en het re-integratietraject wordt afgesloten.
18
Vermeld moet worden dat in de landelijke discussie een model waarin de zogenaamde participatieladder wordt gehanteerd, in de belangstelling staat. Een bijzondere doelgroep zijn ex-gedetineerden waarvoor de gemeente de wettelijke plicht heeft om nazorg te bieden. Ex-gedetineerden die terugkeren in de maatschappij hebben vaak problemen met huisvesting, inkomen en schulden, wat er aan kan bijdragen dat zij opnieuw de fout in gaan. Op grond van de Wmo – nota wordt in beleidsregels vastgelegd hoe de nazorg aan ex-gedetineerden die terugkeren in Best wordt vormgegeven en met welke voorrangsregels dit gepaard gaat.
b. Keuzes in ondersteuning: het doelgroepenbeleid Op basis van het beschikbare budget en het uitgangspunt dat arbeidsparticipatie het hoogste doel is, kan bepaald worden aan welke groep mensen - uit het participatiebudget gefinancierde ondersteuning geboden kan worden. De volgende overwegingen worden na vaststelling van onderhavige nota in ieder geval meegenomen in de bepaling van de doelgroep die ondersteuning van de gemeente krijgt bij re-integratie:
Mensen met een betaalde baan waarmee een inkomen op minimaal bijstandsniveau wordt verdiend, behoren niet tot de prioritaire doelgroep van het participatiebeleid. Het hoogste doel (arbeidsparticipatie) is voor deze mensen immers al een feit. Mensen met een WW-uitkering behoren niet tot de doelgroep van het gemeentelijke participatiebeleid. De prioriteit ligt bij de groep uitkeringsgerechtigden met een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt, maar die nog wel ondersteuning nodig hebben9. Dat betekent dat reintegratietrajecten kunnen worden ingezet voor uitkeringsgerechtigden met de reintegratiepositie arbeidsactivering, arbeidstoeleiding en regulier werk met ondersteuning. Aan niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers)10 en mensen met uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet wordt geen aanbod meer gedaan tenzij dit als kennelijk onredelijk kan worden beschouwd. De beide genoemde groepen zijn nog steeds doelgroep van de Wwb. Aan mensen met een startkwalificatie worden geen scholingstrajecten meer aangeboden, tenzij de startkwalificatie geen mogelijkheden biedt voor uitstroom naar arbeid en na een kortdurende scholing dit wel het geval is. In de praktijk zal dit laatste zich zelden voordoen, omdat uitkeringsgerechtigden altijd algemeen aanvaarde arbeid moeten accepteren. Aan mensen die helemaal geen perspectief op werk meer hebben en wel een vorm van dagbesteding hebben, worden geen betaalde re-integratietrajecten meer aangeboden. Aan jongeren zonder startkwalificatie wordt in eerste instantie geen werkleeraanbod gedaan. Deze jongeren worden met gepaste drang ertoe bewogen om eerst een startkwalificatie te halen. Aan Wsw-ers worden in beginsel geen voorschakel- en scholingstrajecten meer aangeboden.
Als de maatschappelijke begeleiding van vluchtelingen een taak van de gemeente blijft, wordt het eerste jaar na vestiging in Best maatschappelijke begeleiding geboden. Als deze taak vervalt, wordt uitkeringsgerechtigde vluchtelingen ondersteuning geboden volgens de algemeen geldende regels. Het doelgroepenbeleid wordt uiterlijk 1e kwartaal 2012 uitgewerkt in beleidsregels en werkinstructie op basis van voorgaande uitgangspunten (actie 7). Een groot gedeelte van de mensen met een uitkering heeft op meerdere gebieden ernstige problemen, zoals met huisvesting, lichamelijke en psychische gezondheid, schulden en opvoeding van kinderen. De hulp aan deze mensen is arbeidsintensief en de effecten laten zich heel moeilijk meten. De druk van de beschikbare middelen en arbeidsparticipatie als hoogste doel maken evenwel dat betaalde trajecten voor deze groep mensen praktisch niet ingezet kunnen worden. De gemeente wil deze mensen echter niet aan hun lot overlaten en toch het maximaal mogelijke doen om deze mensen 9
Dit is ook het advies van de Raad voor Werk en Inkomen aan de hand van de re-integratiemarktanalyse 2011. Onder niet-uitkeringsgerechtigde wordt verstaan: de persoon, jonger dan 65 jaar, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en die geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wwb of de WIJ, de WW, de WAZ, de Wet Wajong, de WAO, de TW, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de ANW dan wel op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenstemt (artikel 6 onderdeel a Wwb). 10
19
te ondersteunen. Hiertoe zullen alle instrumenten uit het Wmo – beleid worden ingezet. Ook de toekomstige overheveling van de AWBZ – begeleiding naar de Wmo is van belang voor deze doelgroep evenals de mogelijkheden die de transitie jeugdzorg biedt. De klantmanagers re-integratie zullen nauw samenwerken met de klantmanagers Wmo en met Beste Betsy, het algemeen maatschappelijk werk e.a. Onderzocht zal worden of voor een bepaalde groep uitkeringsgerechtigden het zinvol is de begeleiding over te dragen aan de klantmanagers Wmo. De verbindingen tussen de werkterreinen Wmo en Werk & inkomen ontstaan soms spontaan maar er kan niet verwacht worden dat deze zonder plan op een optimale manier gelegd zullen worden. Zie ook het onderdeel cliëntondersteuning in de Wmo – nota. Ten behoeve van het bieden van voorzieningen op grond van de Wmo – nota (zoals AMW, individuele ondersteuning door vrijwilligers en ondersteuning bij het vinden van vrijwilligerswerk), de voormalige AWBZ-begeleiding en jeugdzorg voor uitkeringsgerechtigden met een lage re-integratiepositie, wordt een plan van aanpak opgesteld: een primair plan in 2012 met eventueel aanvullingen later vanwege nieuwe wetgeving (actie 8). 3.4.2
Re-integratie-instrumenten
De druk op het participatiebudget, de bewuste keuze voor het hanteren van de indeling in reintegratieposities en arbeidsparticipatie als hoogste doel zijn van invloed op de re-integratiemiddelen die de gemeente uit het participatiebudget kan financieren. De belangrijkste doelstelling blijft een zo hoog mogelijke participatiegraad van alle burgers. Het accent zal daarbij zeer sterk liggen op bevordering van arbeidsparticipatie. Uitgangspunt daarbij is dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun levensonderhoud en maatschappelijk functioneren. De gemeente ondersteunt waar nodig, maar neemt die verantwoordelijkheid niet over. Daarnaast is ontlasting van het uitkeringenbudget geboden. Om dat te realiseren moet het re-integratiebudget selectief en effectief worden ingezet. De huidige contracten voor re-integratieproducten lopen af op 1 januari 2012. Er wordt toegewerkt naar verlenging van de contracten tot halverwege 2012 of tot 1 januari 2013 (actie 9). Bij het afsluiten van nieuwe contracten zullen de resultaten die de gemeente wil behalen op het terrein van werk en inkomen, met name de te realiseren uitstroom, centraal staan. Daarnaast is het college akkoord (22 februari 2011) met een preferente behandeling van de WSD bij aanbesteding van werk en diensten. Er wordt onderzocht in hoeverre inbesteding van re-integratietaken aan WSD tot de mogelijkheden behoort. Contracten worden afgesloten, ingaand op 1 juli 2012 of 1 januari 2013, zo nodig na Europese aanbesteding. De eisen en wensen bij de aanbesteding zijn een inhoudelijke vertaling van het gestelde in deze nota. Bij alle producten en diensten waaraan de gemeente behoefte heeft of waartoe noodzaak is, wordt de vraag gesteld wat zelf te doen als gemeente, wat in te besteden (bijvoorbeeld WSD), wat extern in te kopen, met wie waarin samen te werken en wordt rekening gehouden met de lokale infrastructuur en de nieuwe wetgeving (actie 10)
a. Afwegingskader m.b.t. re-integratiemiddelen uit participatiebudget In 3.4.1.b. is bepaald welke groepen ondersteuning krijgen. Als wij deze mensen betaalde ondersteuning bieden en om te zorgen dat de beschikbare middelen selectief en effectief worden ingezet, is een afwegingskader t.a.v. trajecten noodzakelijk. Dit kader wordt ontwikkeld in 2012 langs onderstaande uitgangspunten en uitgewerkt in beleidsregels en werkinstructie (actie 11). Een traject moet zinvol zijn en gericht zijn op het groeipotentieel van de klant. Interventies hebben werk als focus en de benodigde specifieke competenties voor werk. Betaalde trajecten zijn in die zin altijd arbeidsmarktgericht. Een vorm van activering door arbeid is daarom in beginsel onderdeel van ieder betaald traject. Dit moet wel worden afgezet tegenover de haalbaarheid van het resultaat; alleen wanneer er duidelijkheid is over het einddoel en er perspectief is op uitstroom naar betaalde arbeid of stijging in re-integratiepositie kunnen betaalde trajecten worden ingezet. Als er geen resultaat is (bereiken hogere positie of uitstroom naar betaalde arbeid) wordt geen (nieuw) betaald traject aangeboden. Met andere woorden; mensen worden niet “in beweging gehouden” met betaalde trajecten.
20
Voor wie geen startkwalificatie heeft, is scholing tot startkwalificatieniveau onderdeel van het re-integratietraject waarbij mensen worden aangesproken op eigen verantwoordelijkheid om een startkwalificatie te behalen. Het nut van een betaald traject moet altijd worden afgezet tegenover een gratis of goedkoper alternatief. De looptijd en het aantal re-integratietrajecten per uitkeringsgerechtigde worden gelimiteerd.
b. Afbouw financiering voormalige ID- en WIW-banen De gemeente Best maakt binnen haar re-integratiebeleid al vele jaren gebruik van gesubsidieerde arbeid. Eerst via de Banenpoolregeling, later via de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) en het Besluit In- en Doorstroombanen (ID-regeling). Stichting De Omslag is in 1998 specifiek in het leven geroepen om voor de gemeente Best als ID-werkgever te dienen. In 2003 zijn landelijk aanzienlijke bezuinigingen doorgevoerd op het budget voor gesubsidieerde arbeid en per 1 januari 2004 is met de invoering van de WWB de daarmee gepaard gaande deregulering vervolledigd. Met de invoering van de WWB zijn de WIW en de ID-regeling afgeschaft. De budgetten van beide regelingen maken sedertdien onderdeel uit van het Werkdeel WWB (sedert 2009 is dit opgenomen in het Participatiebudget). Deze ontwikkeling heeft de gemeente er toe genoodzaakt om de gesubsidieerde arbeid geleidelijk aan af te bouwen. Tot deze afbouw is op 13 juli 2004 door de gemeenteraad besloten. De beoogde afbouw, waarbij niet tot afbouw bij De Omslag is besloten, is succesvol verlopen. Per 1 juli 2011 wordt nog één voormalige ID-baan en één voormalige WIW-baan uit het participatiebudget gefinancierd. Met het raadsbesluit is echter wel besloten om de financiering van een aantal ID-banen bij Stichting De Omslag in stand te houden. De filosofie achter het in stand houden van deze banen was dat met het afbouwen van de gesubsidieerde arbeid Stichting De Omslag zich zou moeten bezinnen op een aangepaste invulling van haar re-integratietaken voor de gemeente Best. Vandaar dat is besloten om de stichting van ID-werkgever om te bouwen tot leerwerkbedrijf ten behoeve van bijstandsgerechtigden uit de gemeente Best. Om deze rol te vervullen diende de stichting wel te kunnen blijven beschikken over de arbeidsplekken die ingevuld werden door een aantal IDwerknemers. De praktijk is thans zo dat de resterende voormalige ID- en WIW-werknemers (aantal 7) niet doorstromen naar een betaalde baan. De inzet van de middelen uit het participatiebudget is dan ook niet meer in overeenstemming met het afwegingskader zoals dat hiervoor is geschetst. Daarbij doet permanente financiering van de loonkosten een dusdanig groot beroep op de middelen uit het participatiebudget dat de groep waarvoor het budget in feite bedoeld is onvoldoende kan worden bereikt. Afbouw van de financiering is daarom geboden. Rigoureus ingrijpen door ontslag heeft grote nadelen, zowel voor de werknemers als voor de instellingen waar zij werken11. Daarom zal nader onderzocht worden of het werk in stand kan blijven en uitgevoerd kan worden door de huidige ID-ers. Financiering moet dan elders gevonden worden (actie 12). Er komt wel jaarlijks ongeveer € 180.000 vrij voor re-integratie van bijstandsgerechtigden
c. Afbouw financiering loonkosten klantmanagers In de gemeentebegroting is tot en met 2014 voor een deel van de loonkosten van klantmanagers van de vakgroep Sociale Zaken een bedrag van € 200.000 per jaar opgenomen. Dit bedrag wordt jaarlijks ten laste van het participatiebudget gebracht. In de Kaderbrief 2012 is aangegeven dat deze loonkosten weer ten laste van de gemeentelijke exploitatie moeten worden gebracht.
d. Wederkerigheid en participatie naar vermogen
11 Op 20 juni 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met het voornemen van het college om een samenwerking van stichting De Omslag, waar de ID-werknemers werken, met de gemeentelijke SW-uitvoerder WSD te onderzoeken. De uitkomst van dit onderzoek zal in het vierde kwartaal van 2011 duidelijk zijn. Op dit moment is ongewis welke gevolgen een eventuele samenwerking voor de voormalige ID-werknemers van de stichting heeft.
21
Het is niet realistisch om er vanuit te gaan dat iedereen (op korte termijn) betaalde arbeid kan verrichten. Toch verwachten wij van iedereen die een beroep doet op overheidssteun een tegenprestatie naar vermogen. In de aanstaande WWNV zal dit principe overigens uitdrukkelijk verwoord worden. Op grond van onze visie kunnen we voorafgaand aan de invoering van de wet gaan experimenteren. Participeren naar vermogen kan betekenen dat iemand werkt met een loondispensatie12, werkt met behoud van uitkering, of in het buurthuis helpt. Uitkeringsgerechtigden kunnen in dat kader maatschappelijke diensten leveren aan Wmo-instellingen of het welzijnswerk. De tegenprestatie kan ook betekenen dat mensen zichzelf “arbeidsfit” houden door zich als vrijwilliger verdienstelijk te maken als er op dat moment geen baan beschikbaar is. Vanuit de doelstelling dat inwoners een steentje bijdragen aan de samenleving moet overigens voorkomen worden dat mensen die een beroep doen op steun van de gemeente de tegenprestatie automatisch van de gemeente kunnen verwachten in de vorm van een betaald traject. Klanten zullen op de eerste plaats zelf initiatief moeten ontplooien. Er wordt in 2012 een plan opgesteld ter invoering van het principe van wederkerigheid en participatie naar vermogen waarna een en ander wordt vastgelegd in beleidsregels en een werkinstructie (actie 13).
e. Basismodel re-integratie Na toekenning van een re-integratiepositie en een risico – en kansenprofiel bij een uitkeringsgerechtigde, blijkt uit het zogenaamde controleplan welke handelwijze moet worden gevolgd gedurende de uitkeringsperiode (zie eerder). In deze paragraaf wordt een basismodel re-integratie voorgesteld dat geïntegreerd c.q. gekoppeld moet worden aan het controleplan. In het controleplan staat vermeld dat een traject wordt afgesproken en onderstaand valt te lezen hoe dat traject er uit zou moeten zien. Onderdelen van het beschreven basismodel worden nu al uitgevoerd. Voor de volledigheid wordt het basismodel onderstaand in zijn geheel beschreven. Het geschetste basismodel voor re-integratie van uitkeringsgerechtigden wordt in 2012 gekoppeld aan de systematiek van het controleplan en in de praktijk geïmplementeerd (actie 14). Direct na elke aanvraag voor een bijstandsuitkering gaat in principe iedere klant13 verplicht aan de slag in een werkleersituatie. Afhankelijk van persoonlijke omstandigheden wordt gedurende maximaal zes weken voor 20 tot 36 uur per week werk verricht. In de werkleersituatie onderhouden klanten hun werknemersvaardigheden, doen nieuwe werkervaring op en worden ondersteund bij het zoeken naar een nieuwe baan. De verplichte deelname wordt uitdrukkelijk gehandhaafd. Alleen om zeer dringende redenen kan vrijstelling worden verleend en een weigering om deel te nemen heeft direct gevolgen voor de hoogte van de bijstand. Voor mensen met kleine kinderen of andere verplichtingen zijn aanpassingen in het programma mogelijk, bijvoorbeeld een langere periode met minder uren per week. Ook van de deelnemers zelf wordt verwacht dat zij problemen met kinderopvang creatief kunnen oplossen. Als verwacht wordt dat mensen om medische, psychische of sociale redenen niet kunnen deelnemen in een werkleersituatie wordt in de regel medisch advies aangevraagd maar dit hoeft niet. In de diagnosefase kan ook gebruik gemaakt worden van het combineren van leren en werken om tot een diagnose te komen. Hiermee wordt vrijblijvendheid tegengegaan en inzicht verkregen in de mogelijkheden van alle klanten. Er wordt erkend dat voor enkele mensen werken en / of leren zeer problematisch is. Aan het eind van het traject wordt een keuze gemaakt voor een vervolg. Dit vervolgtraject bestaat uit grofweg vier richtingen. Er zijn geen belemmeringen. De klant kan dan direct aan het werk. Er wordt intensief gezocht naar werk door mensen zelf. De klant is verplicht iedere vorm van algemeen geaccepteerde arbeid 12
De WWNV maakt de inzet van loondispensatie mogelijk. Dit betekent dat de werkgever niet het gangbare loon hoeft te betalen, maar alleen dat deel dat de werknemer arbeidsproductief is. De overheid vult vervolgens het inkomen van mensen met een WWNV-uitkering aan. 13
Met het onlangs (17 juni 2011) ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wwb en samenvoeging van die wet met de Wij wordt voor jongeren onder de 27 jaar een wachtperiode ingevoerd. Dat wil zeggen dat de jongere die zich meldt bij het UWV met de intentie om een aanvraag in te dienen, verplicht is om eerst zelf vier weken naar werk of reguliere scholing te zoeken. Dient de jongere de aanvraag eerder in dan na afloop van die vier weken, dan neemt het de aanvraag niet in behandeling. Tijdens de wachtperiode is er geen recht op ondersteuning van de gemeente, ook niet op grond van de Wet Participatiebudget. Ervan uitgaande dat het wetsvoorstel wordt aangenomen zal binnen het basismodel dus een onderscheid gemaakt moeten worden tussen jongeren en 27-plussers.
22
te aanvaarden. Het niet aanvaarden van een aanbod leidt tot een verlaging van de bijstand met 100%. De klant heeft zonder steun weinig tot geen kans om zelfstandig een plek te vinden op de arbeidsmarkt, maar heeft zeker groeimogelijkheden. Er wordt een opstapbaan, participatieplaats of een baan met loondispensatie14 gezocht. De klant heeft een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt maar kan wel vrijwilligerswerk doen. De klant wordt dan begeleid naar vrijwilligerswerk. Hierbij kan begeleiding worden geboden15. Er is sprake van zodanige problematiek dat de klant moet worden doorgeleid naar een zorgtraject.
Als regulier werk nog niet mogelijk is, worden binnen het huidige budget als meest geschikte instrumenten na de analyse in de werkleersituatie de opstapbanen en de participatieplaatsen genoemd16. De opstapbaan is een gesubsidieerde werkplek, waarbij ook de werkgever een flink aandeel van de kosten voor zijn rekening neemt. Toch vergt dit ook voor de gemeente per baan een hoge investering. Verder is een opstapbaan niet voor iedereen mogelijk. Het is niet realistisch om te veronderstellen dat dergelijke werkplekken voor het oprapen liggen. De gemeente heeft in het verleden beleidsregels opgesteld ten aanzien van opstapbanen. Deze zullen herzien moeten worden (actie 15 – 1) Op een participatieplaats wordt met behoud van uitkering gewerkt. Artikel 10a van de Wwb maakt dit mogelijk. Voor participatieplaatsen is er een ruimere markt. In de zorg, op scholen, bij verenigingen, in de openbare ruimte en op het terrein van veiligheid is veel additioneel werk dat nu blijft liggen. Er kan ook een verbinding gemaakt worden met de Wmo. De gemeenteraad heeft regels omtrent participatieplaatsen reeds eerder in de Re-integratieverordening opgenomen. Deze zullen worden herzien (actie 15 – 2). Los daarvan is tot op heden weinig tot geen gebruik gemaakt van dit instrument. Nu er voor re-integratie minder geld is, is het een goed bruikbaar middel omdat de kosten ten laste van het participatiebudget relatief laag zijn. Er worden wel extra kosten gemaakt voor begeleiding, scholing en premies. Het verdient in de huidige situatie de voorkeur om de beperkte budgetten aan de posten begeleiding en scholing te besteden en niet aan loonkosten. De begeleiding naar een baan met loondispensatie is pas mogelijk na inwerkingtreding van de WWNV. In 2012 zullen beleidsregels ten aanzien van loondispensatie worden opgesteld, of zoveel later indien de WWNV later wordt ingevoerd (actie 15-3). Wat betreft de inzet van premies bij het aanvaarden en behouden van een betaalde baan, wordt voorgesteld om de regeling in te trekken (actie 16). Het past niet in de visie om het aanvaarden van werk speciaal te belonen. Voor de financiële problemen die zich voor kunnen doen bij de overgang van een uitkeringssituatie naar werk én de kans geconfronteerd te worden met de zogenaamde ‘armoedeval’ kan advisering door het sociaal raadsliedenwerk uitkomst bieden. Mantelzorg en vrijwilligerswerk door bijstandsgerechtigden in de eigen buurt bieden mogelijkheden om zinvol bezig te zijn en de sociale cohesie te versterken. Uit de pilot Wij(k) en onze kinderen kan blijken dat uitkeringsgerechtigden ook in de eigen buurt van betekenis kunnen zijn voor de opvoeding van kinderen (It takes a village to raise a child). Een interessante optie is de huishoudelijke verzorging en ondersteuning als een soort voorliggende voorziening op de betaalde zorg in het kader van de Wmo in te richten. Voor de uitvoering van het basismodel wordt nu gebruik gemaakt van diverse re-integratiebedrijven waaronder de gemeentelijke SW-uitvoerder (WSD) en Stichting De Omslag. Voor de inkoop van reintegratieproducten in de toekomst, zie actie 10. Met betrekking tot de inzet van reintegratiemiddelen wordt jaarlijks een budgetmaximum ingesteld (actie 17).
14
Mogelijk met het van kracht worden van de Wet Werken naar Vermogen. Naar verwachting per 1 januari 2013. Begeleiding kan worden geboden door de klantmanager maar ook door een door de gemeente gesubsidieerde instelling. Via de beleidsgestuurde contractfinanciering hiertoe afspraken maken. 16 De nadruk ligt op opstapbanen, participatieplaatsen en banen met loondispensatie, maar dat zijn niet de enige instrumenten. Er is altijd ruimte voor andere methoden om mensen aan een baan te helpen. 15
23
Voor het realiseren van de doelstellingen op het gebied van uitstroom is het in de (nabije) toekomst belangrijk kennis te hebben van de lokale en regionale arbeidsmarkt. Een analyse van de arbeidsmarktsituatie in relatie tot de samenstelling van de groep uitkeringsgerechtigden, zal aanwijzingen geven voor de inhoud van de op te stellen trajecten, voor het overleg met de lokale werkgevers, voor het aantrekken van bepaalde bedrijvigheid etc. Ondanks dat er op dit moment geen analyse beschikbaar is van de arbeidsmarktsituatie, is op grond van ervaringgegevens duidelijk dat er aandacht moet zijn voor het beschikbaar zijn van licht productiewerk. De analyse wordt uitgevoerd in 2012 en zal jaarlijks worden herhaald (actie 18). Zorgvoorzieningen en andere trajecten die gericht zijn op stijging op de lagere treden van de participatieladder zijn niet direct arbeidsmarktgericht. Deze trajecten kunnen slechts beperkt worden aangeboden vanuit het participatiebudget. Hiervoor zijn ook Wmo – middelen beschikbaar. Jaarlijks zal per soort voorziening bepaald moeten worden hoeveel uit het participatiebudget beschikbaar is. Dit geldt gezien het beperkte budget overigens ook voor de instrumenten uit het basismodel.
f. Inburgering Met ingang van 1 januari 2013 moeten inburgeringsplichtigen hun inburgeringstraject zelf inkopen en betalen, eventueel via een lening. Daarmee verdwijnt ook de rol van de gemeente, als inkopende, begeleidende, handhavende en informerende partij. Lopende trajecten dienen nog wel afgerond te worden. De rijksbijdrage voor inburgering wordt in 2012 en 2013 afgebouwd en verdwijnt per 2014. Aangezien er minder middelen beschikbaar zijn, is het noodzakelijk een voorrangsgroep te benoemen voor 2012. Op basis van de huidige wet zijn inburgeringsplichtige geestelijke bedienaren en asielgerechtigden de wettelijk verplichte doelgroepen, die de gemeente altijd een aanbod moet doen. De verwachting is dat aan deze doelgroepen alle beschikbare trajecten worden aangeboden. In 2013 zullen geen trajecten meer worden aangeboden. Dit betekent ook dat het college geen re-integratiemiddelen zal aanwenden voor inburgering. Nog in 2011 wordt een ‘afbouwplan’ inburgering opgesteld met als doel de nog resterende middelen zo goed mogelijk in te zetten (actie 19).
g. Volwasseneneducatie De doelstelling van volwasseneneducatie nu is dat kwetsbare groepen in staat gesteld worden om meer deel te nemen aan de samenleving. Zoals eerder gesteld zijn in de toekomst de gemeentelijke middelen in deze met name bedoeld voor de bestrijding van laaggeletterdheid. Laaggeletterdheid is een breder begrip dan alleen ‘niet voldoende kunnen lezen en schrijven’. Het gaat ook om het ontbreken van andere basale vaardigheden als rekenen, computervaardigheden en budgetteren. De voornemens zijn om gedurende deze kabinetsperiode de gedwongen winkelnering bij de ROC’s te handhaven. Naar aanleiding van het slinkend budget, moeten ook hier keuzes worden gemaakt. Indachtig de visie op maatschappelijke participatie zal de focus gericht zijn op bestrijden van laaggeletterdheid in het kader van het vinden of behouden van werk. Zodra de gevolgen van de nieuwe wetgeving bekend zijn, wordt bepaald welke groepen en welke scholing prioriteit hebben bij de inzet van de middelen (actie 20).
h. Handhaving Zoals gezegd heeft het zonder reden niet deelnemen aan het leerwerk-/analysetraject direct gevolgen voor de bijstandsuitkering. Maar ook het niet nakomen van afspraken, het weigeren van een aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid, het weigeren van een participatieplaats, het weigeren van deelname aan een opleidingstraject met uitzicht op werk en andere vormen van niet meewerken aan uitstroom naar betaald werk leiden tot zware sancties. In de Maatregelenverordeningen is bepaald wat de gevolgen zijn van het niet meewerken aan een re-integratietraject. Deze regels zullen strikt worden toegepast en gelden voor alle trajecten. Ten behoeve van de nieuwe situatie wordt in 2011 een en ander uitgewerkt in een aangepaste werkinstructie, die nauwelijks ruimte laat om van de hoofdregels af te wijken (actie 21). 3.4.3
Inkomensbeleid
24
Het inkomensbeleid bestaat uit wettelijke en gemeentelijke regelingen. De wettelijke regelingen zijn landelijk uniform, al is er sprake van beperkte beleidsvrijheid. Binnen de strikt wettelijke regelingen is nauwelijks ruimte voor couleur locale. Daarnaast zijn er gemeentelijke minimaregelingen, die extra zijn ten opzichte van de wettelijke regelingen. Een gemeente kan zelf bepalen of dergelijke regelingen worden ingevoerd op voorwaarde dat de wettelijke grenzen worden gerespecteerd. Die grenzen zijn: een gemeente mag geen inkomenspolitiek voeren; een gemeente mag alleen geld verstrekken voor werkelijk te maken noodzakelijke kosten; categoriale verstrekkingen zijn op enkele uitzonderingen na niet toegestaan. De bijzondere bijstand neemt in dit overzicht een tussenpositie in. Het recht op bijzondere bijstand is in de Wwb vastgelegd, maar gemeenten hebben beleidsvrijheid in het bepalen van de kosten waarvoor ze bijzondere bijstand verstrekken, de hoogte van de bijstand, de draagkracht en de vorm (lening of gift). Door jurisprudentie zijn wel grenzen ontstaan aan die beleidsvrijheid. De door ons gehanteerde regels zullen tegen het licht worden gehouden in het kader van deze nota en zo nodig worden aangepast. In 2009 heeft de gemeenteraad de nota Minimabeleid vastgesteld. Met deze nota wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op het gebied van inkomensbeleid. De doelstellingen uit de nota zijn later vanwege bezuinigingen bijgesteld. Vooralsnog blijven we uitvoering geven aan het gestelde in de aangepaste nota. Wel worden de onderdelen van het minimabeleid gescreend op conformiteit met de doelstellingen uit de visienota Maatschappelijke Ondersteuning en Participatie en de gewenste resultaten uit onderhavige nota. Een voorbeeld hiervan is dat iemand die niet meewerkt aan een traject, geen recht heeft op deelname aan de Regeling Stimulering Maatschappelijke Deelname. In 2012 wordt het minimabeleid, inclusief de regels voor bijzondere bijstand, zo nodig aangepast (actie 22 en 23). Daarnaast wordt met het onlangs ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wwb een aantal aanpassingen van het wettelijk inkomensbeleid gerealiseerd. De gemeente zal deze wijzigingen voorafgaand aan het van kracht worden van de wetswijziging (2012) in het huidige beleid en de uitvoering daarvan moeten verwerken. Ter informatie onderstaand de budgetten zoals die opgenomen zijn in de begroting: 2011 2012 2013 2014 2015 € € € € € 553.000 564.000 575.000 586.000 598.000 Bijzondere bijstand In de tweede tussentijdse rapportage wordt de stand van zaken m.b.t. dit budget vermeld. Alle inspanningen van mensen, hun omgeving en de gemeente ten spijt, blijkt dat in ieder tijdsgewricht er mensen zijn die niet in staat zijn om van hun inkomen en / of uitkering voldoende basisvoedsel te kopen. De Voedselbank is dan ook een gewaardeerd vrijwillig initiatief dat in een belangrijke behoefte voorziet. De gemeente continueert de waarderingssubsidie van € 8.500 per jaar aan de Voedselbank tot en met 2012. Conform het gestelde in de Kadernota 2012 wordt het initiatief in 2012 geëvalueerd en besloten over voortzetting in 2013 e.v. (actie 24). Het beleid en de werkwijze van de Voedselbank dient in ieder geval aan te sluiten bij de basisprincipes van deze nota. 3.4.4
Rol, functie, verantwoordelijkheden en competenties klantmanagers re-integratie
De nieuwe uitgangspunten op het gebied van werk en inkomen vragen om een andere manier van werken en andere competenties van klantmanagers dan voorheen: zowel op kennisniveau (bijvoorbeeld over loondispensatie) als op het gebied van competenties (werkhouding: meer resultaatgericht werken). In 2012 zal een nieuw competentieprofiel worden beschreven en vervolgens geïmplementeerd (actie 25). Bij het bespreken van onze manier van werken geven wij ook aandacht aan het verschil tussen de regierol over trajecten en daadwerkelijke begeleiding van personen zelf. Kennis kan ook in huis gehaald worden door in te kopen of samen te werken. Een meer resultaatgerichte werkwijze van de vakgroep Sociale Zaken kan een positieve invloed hebben op de middelen van het i-deel van de Wwb. Voor de uitvoering van het werk is het veel meer
25
dan voorheen van belang dat de klantmanagers zicht hebben op de staat van de budgetten waar zij mee werken (actie 26). 3.4.5
Samenwerking
De vakgroep Sociale Zaken is belast met de uitvoering van de Wwb en aanverwante regelingen. Voor een effectieve uitvoering zal de vakgroep moeten samenwerken met diverse partijen. Deze partijen kunnen als volgt worden onderscheiden:
Overige gemeentelijke afdelingen; Het Werkplein; Het sociale domein; De werkgever; Leerwerkbedrijven.
De samenwerking tussen de vakgroep Sociale Zaken en bovengenoemde partijen kan efficiënter. In de volgende paragrafen wordt beschreven hoe de samenwerking kan worden versterkt. a. Overige gemeentelijke afdelingen Binnen de gemeente Best17 worden diverse taken uitgevoerd die in meer of mindere mate een relatie hebben met de werkzaamheden waarmee de vakgroep Sociale Zaken is belast. Denk hierbij aan de taken van de leerplichtambtenaar, de klantmanagers Wmo, de bedrijvencontactfunctionaris, de vakgroep Integrale Wijkontwikkeling, de vakgroep Veiligheid en de beleidsmedewerker Economische Zaken. Samenwerking tussen deze verschillende disciplines is op dit moment niet structureel georganiseerd18. Om succesvoller te presteren op het gebied van werk en inkomen is goede samenwerking belangrijk. Deze samenwerking is op drie niveaus te realiseren. Ten eerste de samenwerking op uitvoerend niveau. Hierbij moet in eerste instantie gedacht worden aan samenwerking tussen klantmanagers Wwb en klantmanagers Wmo. Niet enkel de werkprocessen van beide type functies zijn gestoeld op vergelijkbare principes19, ook de doelgroep kent een bepaalde overlap die misschien groter wordt als de huidige AWBZ - begeleiding naar de Wmo overgaat. Het kennen van elkaars werkzaamheden en het afstemmen20 daarvan ligt daarom voor de hand. Een optie kan zijn het werken met een integrale intake voor de Wmo en werk en inkomen. Zoals eerder is aangegeven wordt onderzocht of een bepaalde groep uitkeringsgerechtigden die niet meer naar (on)betaalde arbeid is toe te leiden, beter kan worden ondersteund in een Wmo – omgeving. Daarnaast kan er ook een overlap zijn tussen de doelgroep van de Leerplichtwet en de doelgroep van de Wij. Voortijdige schoolverlaters lopen immers het risico uitkeringsbehoevend te worden. Samenwerking tussen de leerplichtambtenaar en de klantmanager Wwb kan dit risico beperken. De samenwerking tussen de klantmanagers Wwb, de klantmanagers Wmo en de leerplichtambtenaar worden in 2012 gestructureerd waarbij de te behalen resultaten met de inwoners van Best leidend zijn (actie 27). Het tweede niveau van samenwerking dient georganiseerd te worden tussen zelfstandige disciplines die minder verwantschap met elkaar hebben dan de hiervoor genoemde functionarissen. De grond voor de samenwerking wordt gevonden in het feit dat de werkzaamheden van de verschillende functionarissen elkaar kunnen versterken. Denk hierbij aan de relatie die bestaat tussen de werkzaamheden van de jobhunter, de bedrijvencontactfunctionaris en de beleidsmedewerker Economische Zaken. Om focus aan te brengen in de samenwerking is een optie om doelen op te stellen waar zij gezamenlijk aan kunnen werken. De huidige samenwerkingsinspanningen tussen de drie genoemde functionarissen worden in 2012 op een hoger plan gebracht (actie 28).
17 18 19 20
Met “gemeente Best” wordt hier het zelfstandig bestuursonderdeel van de staat bedoeld en niet het geografisch bepaalde gebied. Hiermee is niet gezegd dat er in geen enkel geval sprake is van samenwerking. De samenwerking is evenwel niet structureel georganiseerd. De klantmanagers WMO voeren zelfs de Regeling Chronisch zieken uit. Deze regeling is gestoeld op de WWB. Deze afstemming zal vaak zelfs tot op dossierniveau kunnen plaatsvinden.
26
Het derde noodzakelijke niveau van samenwerking dient georganiseerd te worden tussen afdelingen die op het eerste gezicht niets van doen hebben met de werkzaamheden van de vakgroep Sociale Zaken, maar die wel een bijdrage kunnen leveren aan de resultaten. Het gaat dan om Social Return. Social Return is het koppelen van sociale doelstellingen aan het besteden van middelen voor allerlei diensten, werken en producten. Dit betekent dat de gemeente bij de inkoop van producten, diensten of werken zorgt dat contractspartijen een bijdrage leveren aan het doel zoveel mogelijk mensen te laten participeren. Dit kan door het creëren van leerwerkplekken of het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden. Het huidige inkoopbeleid van de gemeente wijdt enkele passages aan Social Return. In de praktijk komt toepassing van Sociale Return echter slechts bij toeval tot stand. Een meer gestructureerde inbedding van de mogelijkheid voor toepassing van Social Return binnen de gemeentelijke inkooppraktijk is dan ook nodig (actie 29). b. Werkplein Gemeenten en UWV werken samen op zogenaamde Werkpleinen. Het doel van ketensamenwerking is dat mensen werk kunnen vinden en dat bedrijven mensen kunnen vinden. In totaal zijn er (nu nog) honderd Werkpleinen in heel Nederland. De gemeente Best werkt samen met het UWV Werkbedrijf op Werkplein Mercado in Eindhoven. Als gevolg van bezuinigingen dient het UWV Werkbedrijf landelijk te reorganiseren (men spreekt van redesign UWV). De bezuinigingen zetten de integrale dienstverlening van UWV en gemeenten op losse schroeven. Onlangs zijn diverse regionale bijeenkomsten door VNG, Divosa en UWV georganiseerd over het redesign van UWV. Het devies op de regionale bijeenkomsten was om niet meer alles samen te doen, maar te kijken waar je elkaar kunt aanvullen. Conclusie van de bijeenkomsten was dat het aan gemeenten is om te bepalen of en hoe ze de samenwerking lokaal vorm willen geven. Hoewel het wetgevingsproces rondom het redesign nog vele onduidelijkheden kent, is het zaak de samenwerking op Werkplein Mercado te herzien. Uit recent landelijk onderzoek21 kunnen hiertoe onderstaande aandachtspunten worden aangedragen22.
Van samenwerking in de keten is vooral sprake bij de re-integratiedienstverlening aan Wwb-ers en WW-ers met een korte afstand tot de arbeidsmarkt en bij de dienstverlening aan jongeren. Samenwerking als gevolg van een samenloop tussen WW en Wwb is er nauwelijks. Met betrekking tot de overgang van WW naar Wwb is de samenwerking nauwelijks aanwezig. De gezamenlijke dienstverlening aan werkgevers staat afgezet tegen de landelijke ambities nog in de kinderschoenen. Een belangrijk knelpunt voor gemeenten is dat het Werkgeversservicepunt vanuit hun oogpunt te weinig geschikte vacatures voor Wwb-ers biedt. De gemeente Best neemt overigens nu niet deel aan het werkgeversservicepunt. Probleem voor Best is ook dat een servicepunt in Eindhoven te weinig lokaal is gericht om voor de uitkeringsgerechtigden uit Best betekenis te kunnen hebben. Zie voor het overige de paragraaf over werkgevers (hiernavolgend). De huisvesting van UWV Werkbedrijf en gemeenten op een locatie in combinatie met een goede relatie tussen managers van UWV Werkbedrijf en gemeenten blijkt een belangrijke factor te zijn in de ontwikkeling van de samenwerking. De belangrijkste belemmering voor de ontwikkeling van de integrale dienstverlening zitten in de gescheiden sturing van de partners in de keten. Ook de samenwerking op de werkpleinen tussen gemeenten onderling blijkt sterk te verschillen per locatie en bepaalt in grote mate de invulling en mate van samenwerking op de Werkpleinen. Daarnaast kan het ontbreken van een gezamenlijke inzet van middelen op de Werkpleinen de samenwerking remmen. Een rol speelt ook dat de middelen onevenredig verdeeld zijn: het totale gemeentelijke re-integratiebudget is verhoudingsgewijs vele malen groter dan het totale budget van UWV Werkbedrijf. In de praktijk blijkt het lastig om tot een gezamenlijk ICT-systeem te komen. UWV Werkbedrijf enerzijds en gemeenten anderzijds hanteren vaak nog elk hun eigen systemen die ondanks de investeringen in verbindingen nog onvoldoende op elkaar aansluiten. Om tot gezamenlijke doelstellingen voor de Werkpleinen te komen kan een actief regionaal arbeidsmarktbeleid een belangrijke stimulans zijn. Binnen de keten zijn vaak meerdere overlegstructuren op bestuurlijk- en managementniveau actief die werk als belangrijkste agendapunt hebben. Deze overlegstructuren wisselen echter vaak van samenstelling, hebben geen duidelijke relatie tot elkaar en leiden in de regel niet tot concrete doelstellingen. Hierdoor
21
Ketensamenwerking in de praktijk, Y. Hoogtanders en M de Graaf-Zijl, juni 2011. Dit betekent overigens niet dat de aandachtspunten één-op-één van toepassing zijn op de samenwerking tussen de gemeente Best en UWV werkbedrijf op Werkplein Mercado. 22
27
biedt het regionale arbeidsmarktbeleid in de regel weinig houvast voor de sturing van de Werkpleinen. Ook worden er nauwelijks goede regionale arbeidsmarktanalyses gemaakt (zie eerder) die vertaald kunnen worden in een regionale actieagenda23. Zoals gezegd raakt de ketensamenwerking maar een klein deel van de klanten van de gemeente; namelijk de werkzoekenden met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt. Voor de grootste groep Wwbers lijkt het voor gemeenten dus logischer om de nadruk te leggen op samenwerking met andere partners dan het UWV Werkbedrijf. De meest recente ontwikkelingen bij UWV Werkbedrijf wijzen er ook op dat verdergaande integrale dienstverlening tussen UWV Werkbedrijf en gemeenten als ambitie wordt losgelaten. Om invulling te geven aan de taakstelling uit het regeerakkoord gaat UWV Werkbedrijf zijn dienstverlening meer regionaal organiseren en concentreren op dertig Werkpleinen. Samenwerking met gemeenten blijft, maar krijgt een duidelijk andere invulling. UWV Werkbedrijf spreekt daarbij ook niet meer over integrale dienstverlening maar over complementaire dienstverlening. De samenwerking met UWV Werkbedrijf op Werkplein Mercado wordt in 2012 herzien. De (lokale) mogelijkheden van leerwerkbedrijven worden hier nadrukkelijk bij betrokken (actie 30). c. Sociaal domein Zoals hierboven is gezegd is met betrekking tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt samenwerking met instanties binnen het sociale domein van belang. Denk hierbij aan het maatschappelijk werk, zorginstellingen, GGZ, Welzijn Best, Bureau Jeugdzorg, Beste Betsy, MEE, het Veiligheidshuis regio Eindhoven en De Voedselbank. De samenwerking heeft niet alleen tot doel om de in de samenleving aanwezige ondersteuning ten behoeve van een specifieke klant op elkaar af te stemmen, maar is evenzeer van belang voor het efficiënt inkopen van diensten. Zo kan voorkomen worden dat dienstverlening die verzorgd wordt door een (al dan niet gesubsidieerde) partner uit het sociale domein daarnaast ook nog eens separaat wordt ingekocht met middelen uit het participatiebudget24. Daarnaast biedt samenwerking met partners uit het sociale domein kansen voor plaatsing van uitkeringsgerechtigden. Denk hierbij aan plaatsing op vrijwilligerswerk via Welzijn Best, maar ook aan plaatsing op leerwerkplekken bij zorginstellingen. De reguliere samenwerking tussen de vakgroep Sociale Zaken en de partners uit het sociale domein wordt nader bezien. Denk hierbij ook aan samenwerking rondom klantprocessen (actie 31, relatie met actie 8 ook qua planning). d. Werkgever De route naar de arbeidsmarkt gaat er anders uit zien. Voor lange trajecten met een ongewis eindresultaat is simpelweg geen (financiële) ruimte meer. Er zal dus gezocht moeten worden naar nieuwe concepten. Concepten waarbij het bedrijfsleven actief moet worden betrokken. Ook de WWNV doet een sterk beroep op het bedrijfsleven. Want om resultaten te kunnen boeken zijn werkplekken nodig. Om de samenwerking met werkgevers verder te versterken, moeten de volgende zaken verder worden uitgewerkt.
Het kabinet gaat in het kader van de invoering van de WWNV in gesprek met gemeenten om de door werkgevers gewenste 1-loket-gedachte vorm te geven. Voor de werkgeversdienstverlening moeten gemeenten immers tot een bovenlokale uitvoeringsmodaliteit komen25. Eén duidelijk aanspreekpunt biedt duidelijkheid voor werkgevers. Er is echter nog onvoldoende sprake van één aanspreekpunt. Zowel de gemeentelijke jobhunter, medewerkers van het SW-bedrijf, intermediairs van uitzendbureaus en bedrijvenbezoekers van het Werkplein komen bij dezelfde werkgevers over de vloer. Dit kan beter georganiseerd worden26. Het organiseren van een werkgeversservicepunt op werkplein Mercado kan hiervoor een oplossing zijn. De 1-loketgedachte wordt samen met de partners vormgegeven op geleide van nieuwe wetgeving en regionale planning (actie 32).
23 Exogene factoren zoals de economische crisis en de invoering van de Wet WIJ hebben de ketensamenwerking op Werkplein Mercado recentelijk wel een impuls gegeven. 24 Zo heeft de gemeente Best op dit moment een overeenkomst met WSD waarin hulp bij schuldenproblematiek wordt aangeboden, terwijl de gemeente daarnaast subsidie verstrekt aan Lumens Groep voor schuldhulpverlening, dat een vergelijkbaar product is. 25 Bestuursakkoord 2011 – 2015, pagina 26. 26 Zeker gezien het feit dat er nogal wat koudwatervrees bij werkgevers om bijstandsgerechtigden in dienst te nemen overwonnen moet worden.
28
Het werk van de gemeentelijke jobhunter heeft enige overeenkomst met het werk van uitzendbureaus of intermediairs. Dit betreft bijvoorbeeld het leggen van contacten met werkgevers en het aanbieden van en plaatsen van kandidaten. Om die reden zal de huidige samenwerking met uitzendbureaus worden gecontinueerd. De ervaring leert overigens dat de uitzendbureaus met name de gemakkelijk te plaatsen klanten aandacht geven. De huidige instrumenten om werkgevers te ondersteunen bij het plaatsen van werklozen zijn in hoge mate gestandaardiseerd. Een meer op maat gesneden en vraaggerichte ondersteuning is noodzakelijk. In het verlengde hiervan gaat de gemeente de aanbodgerichte werkgeversbenadering waarbij de werkzoekende het uitgangspunt is, nader bezien (actie 33). Mogelijk moet het accent worden verlegd naar een vraaggerichte benadering waarbij de wens van de werkgever uitgangspunt is. De afstemming tussen wat werkgevers nodig hebben en wat cliënten van de gemeente te bieden hebben moet verbeterd worden. De jaarlijkse analyse van de arbeidsmarktsituatie (zie actie 16) kan hierbij behulpzaam zijn. De match tussen vraag en aanbod zal zo verbeterd worden. Zoals in het voorgaande al is gezegd dient Social Return een structurele plaats te krijgen binnen het gemeentelijke inkoopbeleid. De toepassing van Social Return hoeft niet volgens één vast stramien vorm te krijgen. Er is een staalkaart aan mogelijkheden die per inkooptraject kan variëren. Ondernemers moeten de mogelijkheid hebben om zelf invulling te geven aan de sociale doelstellingen, en hiervoor met eigen ideeën te komen. Het streven van de gemeente om zoveel mogelijk inwoners, ook degenen met beperkingen, binnen gewone bedrijven, instellingen en verenigingen te laten participeren en werken, past bij het voorgaande. De gemeente gaat het maatschappelijke voordeel van het nastreven van deze zogenaamde inclusiviteit volgens prestatieveld 5 van de Wmo met werkgevers bespreken. TNO ontwikkelt op dit moment een instrument waarmee gemeten kan worden in hoeverre bedrijven bijdragen aan de werkgelegenheid van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De methode is naar verwachting eind 2011 klaar voor gebruik. Het bespreken van deze methode met werkgevers is een goede ingang voor een gesprek over het in dienst hebben van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. e. Leerwerkbedrijven
In het licht van samenwerking tussen de gemeente en de uitvoerders van re-integratietrajecten, wordt het al dan niet flexibel huisvesten van de klantmanagers op locatie bij leerwerkbedrijven nader onderzocht. Zie hieronder f. f.
Positionering van de vakgroep Sociale Zaken in de samenwerking
De vakgroep Sociale Zaken wil zich, om de doelstellingen op het terrein van werk en inkomen te bereiken, meer extern gericht gaan opstellen: daar waar de klant is, waar de ketenpartner is, waar de partner uit het sociale domein is, waar het re-integratiebureau is en waar de werkgever is. Ook zal met meer disciplines binnen het gemeentehuis (zie eerdere actiepunten) nauwer worden samengewerkt. Ook in het gemeentehuis kan, in het verlengde van actie 32, een verandering van werkplek betekenis hebben voor het behalen van de doelstellingen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een gedeelde werkruimte voor de jobhunter en de bedrijvencontactfunctionaris. De samenwerking tussen de leerplichtambtenaar en de vakgroep Sociale Zaken kan ook versterkt worden door het delen van werkruimte of werkplekken (flexibilisering). In 2012 wordt onderzocht of het al dan niet flexibel huisvesten van klantmanagers op een andere werkplek (in het gemeentehuis of op locatie bij leerwerkbedrijven zoals De Omslag, de ketenpartners van het UWV, eventueel Bestwijzer e.a.) de samenwerking kan verbeteren en daarmee ook het behalen van resultaten. Het resultaat van het onderzoek wordt geïmplementeerd (actie 34). 3.4.6
Verordeningen en beleidsregels
Het is zeer aannemelijk dat de thans vigerende verordeningen en beleidsregels niet op alle punten (zullen) stroken met het bovenstaande. Daar komt bij dat dit ook het geval zal zijn als gevolg van de aangekondigde wetswijzigingen (aanscherping Wwb en invoering WWNV). Voor zover bestaande regels niet meer overeenkomen met nieuw lokaal beleid en/of nieuwe wetgeving, zullen de gemeentelijke regels (verordeningen en beleidsregels) aangepast moeten worden (actie 35). 29
Afhankelijk van de invoeringsdatum van de wijziging van de WWB zullen deze aanpassingen wellicht al in 2011 doorgevoerd moeten worden.
30
4
ADVISERING OP HET GEBIED VAN WERK EN INKOMEN
De Adviesraad Sociale Voorzieningen (ASV) vormt tot op heden het centrale aanspreekpunt voor de gemeente als het gaat om de vorming en evaluatie van het beleid op het gebied van werk en inkomen. De ASV heeft als taak de gemeente om de gemeente gevraagd en ongevraagd te adviseren over onderdelen van het gemeentelijke beleid op het gebied van werk en inkomen. Op het gebied van de Wmo is er een vergelijkbare rol weggelegd voor de Wmo Adviesraad. De beleidsterreinen Wmo en werk en inkomen vertonen (steeds meer) raakvlakken. Om die reden is het een optie om de Wmo Adviesraad en de ASV tot één adviesraad samen te voegen. Deze optie gaan we onderzoeken (actie 36).
31
5
OVERZICHT ACTIEPUNTEN
In het voorgaande zijn per paragraaf diverse actiepunten benoemd. Omwille van de overzichtelijkheid worden alle actiepunten hieronder nogmaals opgesomd. THEMA Algemeen
Algemeen Ontwikkeling en ontplooiing jeugdigen
Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen
Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen
ACTIE 1. Voort zetting van de uitvoering van het regionale implementatieplan (reeds gestart medio 2011) én van de uitvoering van de opgestelde planning van activiteiten die noodzakelijk zijn voor lokale invulling van het implementatieplan. Hierbij moet gedacht worden aan het vastleggen van regels in verordeningen, het doorvoeren van technische aanpassingen op grond van de Wwb, aanpassen van het automatiseringssysteem, het organiseren van een werkgeversservicepunt, het verbeteren van ketensamenwerking e.a. 2. Eind 2013 is deze nota geëvalueerd. Afhankelijk van de bevindingen zal een nieuw beleidsdocument worden opgesteld of bijvoorbeeld een nieuwe actielijst. 3. Er wordt in 2012 geïnventariseerd welke maatschappelijk nuttige activiteiten benut kunnen worden als tegenprestatie voor het ontvangen van bijstand. Hiertoe zullen afspraken worden gemaakt bij het toekennen van subsidie aan de instelling die het vrijwilligerswerk ondersteunt maar ook met andere subsidie – ontvangers. 4. Nulmeting percentage uitkeringsgerechtigden dat betaalde of onbetaalde arbeid verricht op 1 januari 2012. 5. Voor de programmabegroting 2013 wordt bepaald of de indicatoren voldoen en welke norm voor 2013 wordt gesteld. 6. Het gebruik van differentiatie van de groep uitkeringsgerechtigden aanpassen en optimaliseren aan de hand van ervaringsgegevens en de landelijke discussie (geen termijn, continu). 7. Het doelgroepenbeleid wordt uiterlijk 2012 uitgewerkt in beleidsregels en werkinstructie op basis van voorgaande uitgangspunten. 8. Plan van aanpak opstellen ten behoeve van het bieden van voorzieningen op grond van de Wmo – nota (zoals AMW, individuele ondersteuning door vrijwilligers, ondersteuning bij vinden vrijwilligerswerk), de voormalige AWBZ-begeleiding en jeugdzorg voor uitkeringsgerechtigden met een lage re-integratiepositie. Primair plan in 2012, aanvullingen vanwege nieuwe wetgeving in 2012 of later. 9. Huidige contracten voor re-integratieproducten worden verlengd tot halverwege 2012 of 1 januari 2013. 10. Afsluiten van contracten, zo nodig na Europese aanbesteding, die ingaan op 1 juni 2012 of 1 januari 2013. De eisen en wensen bij de aanbesteding zijn een inhoudelijke vertaling van het gestelde in deze nota. Bij alle producten en diensten waaraan de gemeente behoefte heeft of waartoe noodzaak is, wordt de vraag gesteld wat 32
Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen
Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen
Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen
Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen
zelf te doen als gemeente, wat in te besteden (bijvoorbeeld WSD), wat extern in te kopen, met wie waarin samen te werken en wordt rekening gehouden met de lokale infrastructuur en de nieuwe wetgeving. 11. Op basis van voorgaande uitgangspunten wordt uiterlijk in 2012 een afwegingskader uitgewerkt beleidsregels en een werkinstructie. 12. Plan ontwikkelen in 2012 en uitvoeren ter afbouw van de financiering van de loonkosten van voormalige ID – en WIW-werknemers uit het participatiebudget. Er wordt onderzocht of het werk in stand kan blijven en uitgevoerd kan worden door de huidige ID-ers. 13. Er wordt in 2012 een plan opgesteld ter invoering van het principe van wederkerigheid en participatie naar vermogen waarna een en ander wordt vastgelegd in beleidsregels en een werkinstructie. 14. Het geschetste basismodel voor re-integratie van uitkeringsgerechtigden wordt in 2012 gekoppeld aan de systematiek van het controleplan en in de praktijk geïmplementeerd. 15. De beleidsregels ten aanzien van opstapbanen en participatieplaatsen worden in 2012 herzien. De beleidsregels ten aanzien van het instrument loondispensatie zullen tegelijkertijd worden opgesteld of zo snel als mogelijk daarna indien de invoering van de WWNV uitstel noodzakelijk maakt. 16. De premieregeling bij het aanvaarden van werk vanuit een uitkeringssituatie waarbij geen sprake is van terugval na verloop van tijd, wordt ingetrokken bij het vaststellen van deze nota. 17. Met betrekking tot de inzet van re-integratiemiddelen wordt jaarlijks een budgetmaximum ingesteld. 18. In 2012 zal de arbeidsmarktsituatie (zowel lokaal als regionaal) worden geanalyseerd in relatie tot de samenstelling van de groep uitkeringsgerechtigden. Deze analyse zal jaarlijks worden herhaald. Hier zal een bepaalde aanpak voor worden opgesteld. 19. Nog in 2011 wordt een ‘afbouwplan’ inburgering opgesteld met als doel de nog resterende middelen zo goed mogelijk in te zetten. 20. Zodra de gevolgen van de nieuwe wetgeving bekend zijn, wordt bepaald welke groepen en welke scholing prioriteit hebben bij de inzet van de middelen. 21. Er wordt in 2011 een werkinstructie voor de toepassing van de regels uit de Maatregelenverordening vastgesteld. 22. Het huidige minimabeleid wordt getoetst op conformiteit met de doelstellingen en resultaten uit de visienota en onderhavige nota. Het minimabeleid wordt in 2012 zo nodig aangepast 23. Regels voor het verstrekken van bijzondere bijstand zullen in 2012 tegen het licht worden gehouden en zo nodig worden aangepast. 24. In 2012 wordt de subsidieverstrekking aan de Voedselbank geëvalueerd op grond waarvan wordt besloten over toekomstige subsidiëring met ingang van 2013. 25. Nieuw competentieprofiel beschrijven in 2012 en implementeren in 2012 en later.
33
Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen Zelfredzaamheid en participatie volwassenen
Algemeen Algemeen
26. In 2012 wordt geregeld dat klantmanagers te allen tijde zicht hebben op de staat van de budgetten waar zij mee werken. 27. De samenwerking tussen de klantmanagers Wwb, de klantmanagers Wmo en de leerplichtambtenaar worden in 2012 gestructureerd waarbij de te behalen resultaten met de inwoners van Best leidend zijn. 28. Er is een logische samenwerking tussen de jobhunter, de bedrijvencontactfunctionaris en de beleidsmedewerker Economische Zaken. De huidige inspanningen worden op een hoger plan gebracht in 2012. 29. Aan de regel over Social Return binnen het gemeentelijke inkoopbeleid wordt actief uitvoering gegeven (continu) en deze wordt geïmplementeerd in de dagelijkse werkprocessen (in 2011). 30. De samenwerking met UWV Werkbedrijf op Werkplein Mercado wordt in 2012 herzien. De (lokale) mogelijkheden van leerwerkbedrijven worden hier nadrukkelijk bij betrokken. 31. De reguliere samenwerking tussen de vakgroep Sociale Zaken en de partners uit het sociale domein wordt nader bezien. Denk hierbij ook aan samenwerking rondom klantprocessen (relatie met actie 8, ook qua planning). 32. Samen met de partners wordt een centraal werkgeversloket ingericht op geleide van nieuwe wetgeving en regionale planning. 33. In 2012 nader bezien van de werkgeversbenadering: vraaggericht (werkgever centraal) of aanbodgericht (uitkeringsgerechtigde centraal) en benadering implementeren. 34. In 2012 wordt onderzocht of het al dan niet flexibel huisvesten van klantmanagers op een andere werkplek (in het gemeentehuis of op locatie bij leerwerkbedrijven zoals De Omslag, de ketenpartners van het UWV, eventueel Bestwijzer e.a.) de samenwerking kan verbeteren en daarmee ook het behalen van resultaten. Het resultaat van het onderzoek wordt geïmplementeerd. 35. De thans vigerende verordeningen en beleidsregels worden aan nieuw beleid en nieuwe wetgeving aangepast (continu). 36. Onderzoeken van de mogelijkheid om de ASV en de Wmo Adviesraad samen te voegen tot één adviesraad
34
35