opgedragen aan stichting Langereyt
baest geheim landschap In juli 2008 wrikte ik mijn palet, een grote geharde glasplaat van 100 bij 200 cm los van alle verfkoek op de werktafel in mijn atelier om het klaar te zetten voor de verhuizing naar Baest. Dit palet stamt nog uit mijn eerste atelier, 27 jaar geleden in de voormalige stallen van Koning Willem 11 aan de St Jozefstraat te Tilburg. Het is daarna het palet gebleven in al mijn ateliers: in het Hervormd kerkje aan het Molenbochtplein in Tilburg, in de haven van Rotterdam, de voormalige smederij te Alphen, de tot gastatelier omgevormde loods van het museum De Pont en in mijn atelier in de voormalige Zuster Ursulinen Kloosterschool in Tilburg. Nu doet het al weer een jaar dienst in de achttiendeeeuwse stal van de Lindehoeve, op landgoed Baest. In mijn vorige atelier in de Kloosterschool was er voldoende daglicht door alle neogotische raampartijen. Zo niet hier in de stal, de TL-verlichting moet wat bij verlichten, maar geeft tegelijkertijd een prachtig schijnsel tot hoog in de nok van de kapconstructie. Als de twee grote staldeuren open gaan, valt er voldoende licht binnen en er is dan een uitzicht vanachter de ezel tot over de akkers. Tegelijkertijd is er de ‘geborgenheid’ onder de immense houten kap boven mij. Deze constructie wordt geheel met houten pennen bijeen gehouden en doet denken aan een groots ‘vlechtwerk’, aan een reusachtig gevlochten nest. Maar ga je op je hoofd staan dan zie je er een houten geraamte van een schip in, van de Ark.
Dit ‘binnenatelier’ loopt over in een met veld en wildbloemen ingezaaide akker tegen de boerderij aan: het ‘buitenatelier’. Rondom de hoeve heb ik zo drie tuinen gecreëerd. Eerst is er de ‘nette’ reeds bestaande voortuin, die ik heb laten restaureren. Vervolgens zijn er drie omkaderde bloemen tuinen aan de achterkant aangelegd, een soort voorraadkast aan bloemen om te plukken en na te schilderen. Ten derde is er de akker die voor twee derde de hoeve omarmt. Haar bloemen-zee zal een nieuw motief voor mij zijn om te gaan schilderen. Mijn tweede buitenatelier is het bos verderop. Daar ben ik vaak in de ochtendnevel of bij de zonsondergang; op de tijden dat nevel, mist en schemer voor mij het penseel ter hand nemen en het linnen met een prachtig diffuus licht inkleuren. Alsof hier een sluier van licht het geheim juist openbaart. In het Brabantse platteland zijn nog immer deze geheimen te vinden, verscholen ‘kamers’ tussen alle rechte akkers en eentonige maïsvelden. Een van deze ‘kamers’ is natuurparel landgoed Baest. Omgeven door de driehoek Tilburg, ‘s-Hertogenbosch en Eindhoven en omringd door de A58 en burger en militaire vliegvelden, mag het een wonder heten dat Baest zich stand heeft weten te houden tussen deze verstedelijking, ruilverkaveling, schaalvergroting en industrialisatie.
Die verdienste komt in de eerste plaats toe aan Jan Hein van de Mortel die het landgoed liefdevol heeft gerestaureerd en beschermd. Vormde landgoed Baest vroeger een natuurlijk geheel met de boerengemeenschap binnen en buiten zijn grenzen, nu is deze harmonie met name verstoord door de industriële ontwikkelingen binnen de grootschalige veehouderij. Een aantal boeren heeft ervoor gekozen de overstap te maken van gezinsbedrijf naar industrie, waardoor het boerenbedrijf niet langer meer grond- en streekgebonden is, en dus ook niet meer verbonden met zijn buren, met Baest. Daarnaast is er al jaren geleden in meerdere rapporten alarm geslagen van de aantasting van de natuur op Baest door de bestrijdingsmiddelen en mest in haar directe omgeving. Het is dan ook hoog tijd voor ‘mantelzorg’ voor de Schepping. Vandaar ook dit boek. Wellicht mag het ook een tegengif zijn voor de megastallen die rondom Baest gepland zijn, die niemand van binnen mag zien, geblindeerd en gesloten, waar geen zonnestraal binnenkomt, de dieren nooit het daglicht zien, beroofd als zij zijn van het ritme van dag en nacht. Het overgrote deel van de foto’s in dit boek gaan juist over het daglicht dat ons ten deel valt, ons een uitzicht verschaft over de velden en zo een inzicht in de bekoring van de Schepping. Marc Mulders
Landschap en ervaring
De tuinen, de bossen en het landschap rondom zijn woning zijn voor Marc Mulders zijn “buitenateliers”. “Nevel, mist en schemer nemen het penseel ter hand”, zo schrijft hij in zijn inleiding op dit boek, “en kleuren het linnen in met een prachtig diffuus licht. Alsof hier een sluier van licht het geheim juist openbaart.” Voor Marc Mulders is de natuur niet alleen een imponerende Schepping, maar ook de bron van onophoudelijke nieuwe scheppingen. Het licht, de lucht, de kleuren en de geuren, de geluiden en de wind: in eindeloos wisselende configuraties veranderen ze het landschap, versluieren en openbaren het. Vooral het licht is van belang. Het is de symbolische verwijzing naar het goddelijke, naar de verlossing, naar de openbaring, maar ook naar het vrolijke, het luchtige, het klare en het troostende. Voor wie, zoals Marc Mulders, gevoelig is voor symbolen, krijgt de natuur een overweldigende betekenis. Want niet alleen het licht op de open plekken, ook de schaduw en duisternis van het bos, de wind, de zon, de wolken, de rivieren en de beken, de horizonten en de seizoenen: al deze natuurverschijnselen zijn de oudste bron van symbolen en mythen en verwijzen vanaf de vroegste tijden naar de goddelijke grandeur.
Hoe ver staat deze interpretatie van de natuur en het landschap niet af van de interpretatie die door bestuurders, planologen en agro-industriëlen wordt gebezigd? Het landschap dat voor Marc Mulders een sacrale betekenis heeft, heeft voor hen heel andere betekenissen, zoals een rationeel in te richten ruimte, een gebied dat al naar gelang behoefte gereconstrueerd kan worden, of een economisch exploitabel perceel. Deze uiteenlopende interpretaties zijn inzet geworden van een stevige strijd om het behoud van het landschap op en rondom Landgoed Baest, het landschap waarin Marc Mulders woont en werkt. In dit landschap verrijzen enorme, afgesloten dierfabrieken waar duizenden varkens en miljoenen kippen worden gehouden. Het landschap moet voor deze industrie worden ontsloten. Bomenlanen worden vernietigd, wegen worden verbreed, het transportverkeer neemt toe in omvang en zwaarte. Burgers mogen de veefabrieken niet betreden wegens gevaren voor de volksgezondheid. De veefabrieken stoten ammoniak en fijnstof uit en tasten de natuur aan. Marc Mulders heeft zich met hart en ziel aangesloten bij het verzet dat de bewoners van dit landschap hebben aan getekend tegen de komst van deze macabere megastallen. De foto’s in dit boek staan in het teken van dat verzet.
Ze spreken ook degenen aan die wellicht minder symboolgevoelig zijn dan de fotograaf. Want de meeste mensen kennen een haast natuurlijke responsiviteit tegenover natuur en landschap. Mensen reageren op een landschap. Een mooi, ruimtelijk landschap, of een landschap met een uitgekiende balans van openheid en beslotenheid, kan mensen gelukkig maken, de fantasie prikkelen, een verlangen naar vrijheid wekken of bevredigen. Een landschap biedt niet alleen een visueel genoegen, maar het raakt alle zintuigen: de geluiden in het bos of juist de stilte, de geur van gras en bomen en bloemen, de huid die fris wordt door de wind, de intense ervaring van de seizoenen. Mensen hebben herinneringen aan landschappen en hun ervaringen daarin. Ze willen er naar terugkeren om opnieuw dezelfde ervaringen te ondergaan. Zeker mensen wier ouders en grootouders en familieleden al generaties op dezelfde plek woonden kunnen intens gehecht zijn aan hun landschap. Volgens sommige filosofen bestaat er zelfs een liefde voor het landschap: een topofilia. Deze liefde komt bijvoorbeeld ook tot uitdrukking in de vele lokale natuurverenigingen. De leden ervan zijn precies op de hoogte van zeldzame planten, mossen en dieren, en spannen zich in om deze te beschermen.
Deze gehechtheid en responsiviteit is dus niet - zoals het College van Rijksadviseurs in zijn advies over de mega stallen stelt - een kwestie van esthetische behoeften van consumenten die geen economische activiteiten op het platteland meer verdragen. De binding gaat veel dieper, raakt de identiteit van mensen, en hun ervaring van wat het goede leven is of zou kunnen zijn. Ervaring lijkt een passief begrip. Maar natuurervaringen zijn juist activerend. Ze kunnen leiden tot verantwoordelijkheidsgevoel, tot concrete zorg voor de natuurlijke omgeving, tot ontplooiing van mensen. In die zin zou ik zelfs durven stellen dat landschap en natuur de mensenrechten raken. Mensen hebben niet alleen recht op een schone omgeving - en dat sociale grondrecht hebben ze al - maar ook op een mooie en naar menselijke maat ingerichte omgeving. Daarom behoren deze menselijke ervaringen - hoe subjectief en moeilijk te verwoorden deze ervaringen ook zijn - in een democratisch debat over de inrichting van het landschap gehonoreerd te worden. Landschappen zijn overigens niet alleen oorden van wel behagen, ze kunnen ook angst inboezemen. Er bestaan zelfs - wat in de literatuur genoemd wordt - landscapes of fear. Dat kunnen landschappen zijn die omzoomd worden door gigantische industrieën, zoals het Botlekgebied. De burgers beseffen dat zich in onze hoog-technologische risicosamen-
leving rampen kunnen voltrekken. En ook al zijn de risico’s klein, de gevolgen kunnen gigantisch zijn. De burgers leven bewust of onbewust met het besef van gevaar. Mede daaraan ontleent het buitengebied haar aantrekkelijkheid. Het buitengebied zou een veilige haven zijn ten opzichte van de steden met hun grote industrieterreinen. Maar het buitengebied van Midden- en Oost-Brabant lijkt niet langer die veilige haven te zijn. Integendeel, het dreigt een landscape of fear te worden. Naar aanleiding van de Q-koortsepidemie zei een medisch specialist van het Jeroen Bosch ziekenhuis in Den Bosch in het tv-programma NOVA: “Over Brabant hangt een deken van virussen, bacteriën en ammoniak.” Hij zou zelf niet meer in het buitengebied gaan fietsen. Inmiddels wordt dat zelfs algemeen afgeraden aan mensen met hartproblemen en zwangere vrouwen. Veterinaire rampen voltrekken zich in Brabant in hoog tempo. Na de varkenspest in 1997, volgden mond- en klauwzeer, vogelgriep, MRSA en Q-koorts. Ter voorkoming van nieuwe rampen en het preventief doden van honderd duizenden varkens en miljoenen kippen, worden deze dieren in afgesloten stalcomplexen geplaatst. Maar de burgers weten heel goed dat wanneer enorme aantallen dieren zeer dicht op elkaar leven, er permanent gevaar voor een nieuwe epidemie dreigt. De burgers weten ook heel goed dat zelfs de beste beschikbare technieken niet in staat zijn de
emissies van virussen, bacteriën en fijnstof voldoende af te vangen, als de luchtwassers überhaupt al in werking zijn gesteld. Wanneer er miljoenen dieren in de dichte nabijheid van mensen leven, zoals in Brabant, dan is het slechts wachten op de uitbraak van een nieuwe epidemie. In die omstandigheden kun je inderdaad stellen dat de grootschalige intensieve veehouderij-complexen het Brabantse buitengebied tot een landscape of fear maken. En voor inmiddels veel burgers niet alleen een landschap van angst, maar ook van walging gegeven de manier waarop miljoenen dieren als productiemiddelen worden mishandeld. Van dergelijke, door bestuurlijk falen en menselijk toedoen, verminkte en schuldige landschappen keren burgers zich af. Ze voelen geen betrokkenheid en verantwoordelijkheid meer. Het staat te ver af van het landschap dat zij zich mentaal hadden toegeëigend en dat hun nu wordt ontnomen. Op zijn foto’s legt Marc Mulders dit bedreigde landschap nog een maal in zijn volle glorie vast. Dorien Pessers Yi-Fu Tuan, Topophilia. A study of Environmental Perception, Attitudes and Values. New Yersey 1974. Idem, Space and Place. The Perspective of Experience. Minneapolis 1977. A. Whiston Spirn, The Language of Landscape. Londen 1998 College van Rijksadviseurs, Advies Megastallen, Den Haag, 16 november 2007
Deze publicatie valt samen met de expositie ‘Baest Geheim landschap’ in het Noord Brabants museum te ‘s-Hertogenbosch, 8 mei t/m 29 augustus 2010.
Uitgave: Marc Mulders [www.marcmulders.com] Ontwerp: Scherpontwerp Druk: Drukkerij Lecturis Tekst: Dorien Pessers en Marc Mulders
‘Wat de aardappeleters betreft - het is een schilderij wat goed in ‘t goud doet [de lijst], dat weet ik zeker. - Doch - ‘t zou even zeer goed doen op een muur die met een papier behangen ware dat een diepe toon van rijp koren hadde.(...) Ik heb het gister gebracht bij een kennis van me te Eindhoven die aan ’t schilderen is. Over een dag of 3 ga ik het daar uithalen met wat eiwit [een vernis] en bij hem nog enkele details wat afwerken. (...) Ik heb n.l. wel terdeeg er op willen werken men de gedachte krijge dat die luitjes die bij hun lampje hun aardappels eten, met die handen die zij in de schotel steken zelf de aarde hebben omgespit en het spreekt dus van HANDENARBEID en van - dat zij hun eten zoo eerlijk verdiend hebben.’ Vincent van Gogh, Nuenen donderdag 30 april 1885, aan Theo van Gogh.