Openingswoord bij de tentoonstelling: LEO VROMAN, TEKENINGEN: 23 MEI TOT 28 JUNI 2015 bij Walgenbach Art & Books Het beeldend werk van Leo Vroman is denk ik het minst bekend bij het publiek als het gaat om de man die Leo Vroman was. De meeste mensen kennen hem als dichter en in Amerika is hij ook bekend geworden als bioloog. Hij heeft bovendien een wetenschappelijke ontdekking op zijn naam staan dat het ‘Vroman effect’1 wordt genoemd en (een onderdeel van) de bloedstolling beschrijft. Maar Vroman was ook een verdienstelijk tekenaar zoals we kunnen zien aan de tekeningen die vandaag bij Hans Walgenbach ten toon worden gesteld. Hans heeft mij gevraagd om deze tentoonstelling te openen, niet alleen omdat ik dichter ben, maar ook omdat ik redacteur en medeoprichter ben van de Dichtkunstkrant2. Ik heb deze krant opgezet samen met mijn vrouw Efrat Zehavi die zelf beeldend kunstenaar is3. In onze krant combineren wij beeldende kunst en poëzie, waarbij we werk van dichters en kunstenaars bij elkaar brengen dat zich - volgens ons - op de één of andere manier verhoudt met de actualiteit. Nu ik als dichter aldus ervaring heb met de combinatie van kunst en poëzie, moet Hans hebben gedacht, dat ik er ten aanzien van Leo Vroman gelet op diens duo beeldend kunstenaarschap-dichterschap, iets zinnigs over zou kunnen zeggen. Ik zal daar een poging toe wagen en ik zal dat proberen te doen zoals wij, Efrat en ik, de dichtkunstkrant, ‘samenstellen’. Wat wij doen is eerst, met in het achterhoofd de actualiteit, gedichten en beeldend werk uitzoeken. Wij gaan daarbij redelijk onafhankelijk van elkaar onze gang en we letten dus niet per se op de inhoud en elkaars keuzes bij het uitkiezen van poëzie respectievelijk beeldende kunst. Dat komt later pas. Als we de werken min of meer hebben uitgezocht gaan we combineren. Hierdoor zijn de verbindingen tussen het beeldend werk en de gedichten meer intuïtief en associatief van karakter. We proberen namelijk te voorkomen dat het werk elkaar gaat illustreren. Wij geven dichters of kunstenaars dan ook nooit een opdracht met elkaar samen te werken, al kan dat overigens - ontegenzeggelijk - ook tot mooie resultaten leiden. Wat wij willen is dat zowel de dichtkunst als de beeldende kunst op zich zelf blijft staan. Juist door die autonomie posities, ontstaan er interessante verbanden die wij door hen naast elkaar te plaatsen in de krant hopen op te roepen. Zo kijken wij naar ons werk als redacteuren van de dichtkunstkrant. Welnu, ik heb geprobeerd om, nadat ik de tekeningen van Leo Vroman heb bekeken een gedicht van Vroman uit te zoeken bij het werk wat in de tentoonstelling hangt, op eenzelfde manier zoals we dat voor de dichtkunstkrant zouden doen. Uiteindelijk kwam ik op het volgende gedicht uit. Bloemen Als alle mensen eensklaps bloemen waren zouden zij grote bloemen zijn met lange snorren. Vermagerde vliegen, dode torren zouden blijven haken in hun haren. Tandenstokers, steelsgewijs ontsproten, zouden zwellen tot gedraaide tafelpoten, katoenen knoppen zouden openscheuren tot pluche harten die naar franje geuren,
Vergelijk bijvoorbeeld: The Vroman effect: Competitive protein exchange with dynamic multilayer protein aggregates www.dichtkunstkrant.nl 3 zie voor haar werk http://themuseumofsubjectivescience.blogspot.nl/ en www.passportraits.com 1 2
En op de bergen zouden gipsen zuilen staan Die gipsen druiven huilen. Op het water dreven bordkartonnen blaren, De vlinders vielen uit elkaar tot losse vlerken En van geur verdorden alle perken Als alle mensen eensklaps bloemen waren. Leo Vroman, uit 262 gedichten, Querido, 1974
Nou moet u zelf zometeen maar eens gaan kijken naar de tekeningen van Vroman met dit gedicht in uw achterhoofd en hopelijk ziet u dan, of maakt u zelf, interessante verbanden. Ik heb vervolgens zelf met dit gedicht in mijn hoofd gekeken in mijn eigen werk of ik iets kon vinden wat een verband zou kunnen leggen met het gedicht van Vroman. Ik zal nu een gedicht voordragen dat in zekere zin een zelfde procedé heeft als het gedicht ‘ Bloemen’ van Vroman. Dit gedicht beschrijft eigenlijk eenzelfde ‘wat-als’ vraag die Vroman stelt ten aanzien van mensen en bloemen, maar ik heb me voorgesteld hoe het zou zijn als alle mensen dichters waren. Het is geschreven nadat ik op een dag iemand volledig van de regen doorweekt maar rustig over straat zag lopen tijdens een fikse regenbui na een broeierige dag in augustus. Verder is het misschien interessant om te vermelden dat er een allusie in staat op de eerste dichtregel uit het gedicht ‘ Woninglooze’ van Slauerhoff, waarin hij verzucht: ‘ alleen in mijn gedichten kan ik wonen’4.
4
zie voor het volledige gedicht van Slauerhoff : http://www.dbnl.org/tekst/slau001verz03_01/slau001verz03_01_0144.php
hoos overal lopen dichters op straat of beter, ze staan te schuilen in portieken rokend, mijmeren ze terwijl de gestaagheid bewegen onmogelijk maakt staan ze tegen bomen aan gekluisterd omhelzen haar stam wetend dat het tevergeefs is een betere vondst te vinden om in te wonen ze zitten in bushokjes, laten bussen passeren vrezend dat hun verzen verwateren anderen blijven in hun auto geparkeerd zich met luisteren naar nieuwsproza verpozen een enkele dichter evenwel trotseert het hozen druppels vormen bellen en ringen op plassen groot als kop en schotel hij wandelt niet uit noodzaak, haast of omdat de regen zijn tranen onzichtbaar maakt nee, hij geeft zich over aan zijn gemoed de andere dichters kijken met bewondering toe hoe deze natte dichter dichter is in alles wat hij doet Zoals ik al aangaf; Leo Vroman was een veelzijdig man en ik denk dat van hem zeker ook gezegd kan worden dat hij dichter was in alles wat hij deed. En dat brengt me op een andere benadering van beeldende kunst en poëzie en wel de vraag hoe het ene tot het andere leidt of kan leiden. Daar bedoel ik mee dat de dichter een beeld, een voorstelling, iets dat zich aan hem voorbijtrekt, ziet en dat maakt tot woorden en regels. Vroman zou Vroman niet zijn, als hij niet alleen dichter was in alles wat hij deed, maar hij was tegelijk ook bioloog in alles wat hij deed en zo schreef hij denk ik het volgende gedicht. Het pad van prent naar proza naar poëzie Het licht dat door mijn pupillen binnenkomt heeft er lang over gedaan, en ik weet niet wat er tot nu toe mee was gebeurd. Wel denk ik te weten dat het, schijnbaar een eindje voor mij uit, door oppervlakken op en in dode en levende dingen verkleurd en verzwakt werd, en toen precies in mijn hoofd is gemikt. Waarom ik? Mijn lenzen krimpen en rekken achter mijn stuipende pupillen, om scherper te zien wat ik denk te moeten begrijpen. De reacties in de laag cellen van mijn netvliezen die de twee kleine beelden omfloersen, zetten elk puntje dat ze merken, om in elektrische schokken, die zorgvuldig dooreen gevlochten en in halve moten gesplitst naar de linker en de rechter
helft van mijn hersens worden gestuurd en daar - niemand zal ooit zien hoe - tot iets bruikbaars worden gemaakt. Elektrische stromen die wel de taal zullen spreken van daar wonende eiwitmoleculen, waarvan de voorouders door vergelijkbare netvliesbeeldjes zijn ontstaan, en die misschien wel om elkaar heen kronkelen van herkenning en daar conclusies uit laten ontstaan Gelukkig voelen niet-biologische schrijvenden zich waarschijnlijk niet zo gevaarlijk door details overstelpt als ik. Misschien merken die dan wel meer van de verdere stappen op het bijna merkbare pad. Vanaf stap elf honderd acht en zeventig dus. Goede reis, lieverds, laat mij maar lekker achter tussen de bloemen waarvan ik hoop te ontwaken De Revisor. Jaargang 11. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam 1984 Is dit gedicht een poëtische beschouwing ten aanzien van de fysische werking van het leven, het volgende gedicht van Vroman gaat over de poëtische interpretatie van metafysische levensaangelegenheden. Vroman lijkt niet al te religieus, maar hij heeft dan toch wel een bundel uitgebracht onder de naam “Psalmen en andere gedichten”. De duiding van deze bundel is eerder al eens gedaan door Peter Swanborn in Passionate Magazine5 en ik vind dit commentaar beter dan ik het zelf zou kunnen verwoorden en daarom citeer ik Peter Swanborn hier en daarna zal ik het gedicht Psalmen XI voordragen. Peter Swanborn : “Wat de Psalmen niet tot religieuze getuigenisliteratuur maakt, is het feit dat niet de zekerheid over een almachtige instantie, maar juist de twijfel aan het bestaan van een dergelijke autoriteit de meeste aandacht krijgt. Vroman heeft het antwoord op de levensvraag niet gevonden, maar het was hem dan ook meer te doen om de poging…. Mocht iemand, schrijver of lezer, toch nog de behoefte voelen aan enige vorm van conclusie, dan rest hem het besef dat het Systeem een mysterie is. Een holle frase wellicht, maar dat is dan ook de prijs voor het afdwingen van antwoorden op vragen die er zijn om voort te bestaan.” Psalm XI Systeem! Graag word ik niemendal zodra ik groter ben en halverwege mijn verval verliefd word op Uw zoet Heelal zodra ik het herken. Maar nu ben ik nog maar een ding denkend van grens tot grens dat deze zelfgetogen kring vervlogen vol herinnering ik heet, en nu nog Mens, Peter Swanborn, Passionate, 4e jaargang, nr 2 Het belang van poëzie 8, Het raadsel van de nabijheid en de nabijheid van het raadsel over de psalmen van Leo Vroman, p 33 e.v.
5
dan slechts een boek, is dat een man? Neen, minder dan een dier drogend zoals geen preek dat kan; en daar nog maar de woorden van; en daarvan het papier Een iets minder levensbeschouwelijke beschouwing over het leven schreef ik zelf na aankoop van een zonnebril enige tijd geleden. Het filter van het gekleurde glas van de bril bracht een herinnering terug aan een foto van mezelf als baby zittend op een Zeeuwse dijk samen met mijn moeder. Het heet ‘denken over leven’ en gaat over een bepaalde manier van leven… denken over leven er is een overleven aan de gang het gaat schuil in de kleur van de wolken in iets wat gezegd wordt wat ook wel eens gezegd mag worden en ons laat vrezen als een bange kust voor een overleven dat niet ophoudt na de storm dat door straten gaat en zijn plaats opeist dat vroeger niet nodig was in de tijd dat de polaroids mooie kleuren hadden in dat licht dat nooit geschenen heeft maar fotografisch tot ons kwam dat overleven waar ik niet van leven kan dat overleven is aan de gang het maakt zich meester van mijn bewegingen het bepaalt zoals het stoplicht een oponthoud is het levend overleven maar dan voor altijd verstoken van wolken, het kijken er naar door een zonnebril van blauw glas dat mij altijd aan die foto doet denken van mijzelf als twee jarige niet in staat dat wat in de mond hoort er te laten blijven maar het in grijze vlekken op het slab te doen laten kwijlen dat leven als bestaan omringd door alles en van dat al een onderdeel een leven dat zonder overleven kan En dan kom ik tenslotte op de laatste twee gedichten die ik zal voorlezen. U moet weten dat Leo Vroman op het laatst van zijn leven zo een twee jaar voor zijn dood, begon met het
bijhouden van een poëzie dagboek. Nu is dat niet een origineel idee want er zijn meerdere dichters die dat gedaan hebben. Maar het levert soms wel interessante poëzie op. In de inleiding op het eerste gepubliceerde dagboek ‘De Vleugels’ wordt daarover opgemerkt dat de sequentie op zich zelf, juist door de mate van willekeurig op elkaar volgende data mogelijk weer interessante betekenissen losmaakt. Het is op een andere manier weer hetzelfde ‘toevallige’ verband dat wordt gecreëerd door een uitgangspunt te nemen dat van zichzelf coherent is; in dit geval de opeenvolging van data, of zoals wij dat proberen te doen in de dichtkunstkrant met de actualiteit. U moet verder weten dat ik zelf ook in 2014, en nu nog steeds ook een poëzie-dagboek bijhoudt. Wat ik nu zal doen is opnieuw een andere vorm van coherentie toepassen en ik zal dat middels de ‘gelijktijdigheid’ doen. Ik zal een gedicht wat Vroman op 20 januari 2014 schreef, een maand voor zijn dood, voorlezen en daarna het gedicht dat ik zelf op 20 januari 2014 schreef voordragen. Om er voor te zorgen dat u zelf de verbanden kan leggen zal ik eerst mijn eigen gedicht, ook nog introduceren. Dan luistert u zelf daarna achter elkaar naar de twee gedichten en mag u uw eigen associaties er op los laten. Het gedicht wat ik schreef heet ‘Windrix’ antwoord’ en het bevat allereerst een allusie op het gedicht ‘ het Alpejagerslied’ van Paul van Ostaijen6. Het beschrijft, met de nodige herhaling hoe twee mannen, de ene de heuvel oplopend, de andere de heuvel aflopend voor de winkel van Hindrix en Windrix, de beroemde hoedenmakers, voor elkaar de hoed afnemen. Het eindigt met de zin ‘dat is het recht van beide heren’ en ook deze zin heeft voor mij een bijzondere betekenis in dit verband. U moet weten dat ik advocaat ben en het gedicht wat ik zo zal voordragen beschrijft een belevenis die ik had met een cliënt voordat ik de rechtszaal in ging met hem om zijn zaak te bepleiten. De rechtbank liep wat uit dus wij zaten met elkaar te wachten en toen ontvouwde zich een gesprek, zoals dat vaak gaat, over de zaak en omdat ik de zaken ook altijd voorbespreek met cliënten is het meeste wat ik er over kan zeggen al gezegd en is het liefste wat de cliënt wil; de afloop kennen, wat uit de aard van het moment niet kan en dus wordt het dan vaak, het herhalen van wat al gezegd is. Bovendien had deze cliënt ook nog eens de neiging om dingen die ik zei letterlijk te herhalen of althans de voor hem belangrijkste woorden. Goed, dat wetende, vergeet u dat allemaal en luister eerst naar het gedicht van Vroman en laat dan mijn gedicht op u inwerken en maakt u dan uw eigen verhaal… Maandag, 20 januari 2014 Ik zie onze meubels, speciaal die met vier poten ernstig en helemaal verdiept in hun dood en zou ze dolgraag troosten, vooral die waar iets uit steekt, een krul of een schilfer ontbreekt. de manksten, de hulpeloosten, maar zoals vannacht weer ochtend wordt en ondanks levensverzekeringen en de allerbeste wensen 6
Voor de volledige tekst zie: http://www.dbnl.org/tekst/osta002verz02_01/osta002verz02_01_0192.php
behoor ik binnenkort niet meer tot de mensen maar tot die dingen. Die Vleugels II Gedichten Querido 2015
20 januari 2014 Windrix’ antwoord hij herhaalt woorden uit wat ik zeg ‘belangrijk’ en ‘op tijd’ , ‘beslissen’ ook hij raakt ze aan, zuigt er op, keurt ze op voorspelbaarheidswaarde, hij vraagt en ik herhaal het waarop hij herhaalt uit wat ik zeg, we cirkelen ons gesprek we doden de tijd opdat we weten wat er komen gaat; arriveert na ons ik ben zijn houvast voor de toekomst ‘houvast’ zegt hij ‘niet geslapen’ zegt hij en ik herhaal nu geschrokken ‘Niet geslapen? Dat is toch niet nodig?’ ‘Niet nodig’ zegt hij, zeg ik tegen mijzelf elke nacht hetzelfde; de kring in waarin we worden verteerd door vuur als ik opsta ruik ik altijd naar as… ik laat het gezwegen; hij zwijgt me na (…) Ik dank u voor uw aandacht en ik verklaar hiermee de tentoonstelling voor geopend.
Florimond Wassenaar