Opening Hulde! Verering in de Gouden Eeuw Toespraak Marjan Scharloo, directeur Teylers Museum Zaterdag 28 januari 2012 Welkom Mijnheer de staatssecretaris, leden van de volksvertegenwoordiging, leden van de Staten van Noord-Holland, leden van de Gemeenteraad van Haarlem, dames en heren Anna Popma kijkt ons aan... Een driejarig blond meisje uit Friesland. Aan alles is te zien dat zij van goeden huize komt. Haar kleren zijn luxe. En om haar hals draagt zij een zware last. In de vorm van een gouden penning. Die last is niet alleen letterlijk, maar vooral figuurlijk. Door haar te laten schilderen met deze penning wilde de familie laten zien dat de familie deelgenomen had aan een belangrijke historische gebeurtenis en dat de volgende generatie dat ook zou gaan doen. Jammer genoeg weten we niet precies welke gebeurtenis het betrof. De penning is omgesmolten, gerecycled. En ook van Anna werd verder nooit meer iets vernomen. Waarschijnlijk is zij nooit volwassen geworden.
Dit is een bijzondere tentoonstelling. Nog nooit eerder organiseerde Teylers Museum een tentoonstelling over een numismatisch onderwerp in de grote zaal. U kent ons van exposities over boeken, tekeningen, fossielen, mineralen, schilderijen en wat al niet. Toch hebben we besloten tot deze tentoonstelling omdat de penningcollectie een integraal deel is van het museum. Er zal straks een nieuwe wereld voor u opengaan. Dit is eerste keer ooit dat penningen uit de Gouden Eeuw in een context getoond worden van schilderijen, prenten, zilver, en andere objecten. Zij hadden een enorm belangrijke functie als communicatiemiddel. Penningen zijn natuurlijk helemaal niet bedoeld voor tentoonstellingen, net als prenten en tekeningen. Je hoort ze te bekijken op de hand zittend aan een tafel. Niet achter glas en staand. De schaalverhouding blijft bizar: uiteraard zijn de penningen in meerderheid, alleen lijkt het niet zo! Bezoek aan de tentoonstelling is daarom een oefening in concentratie. Maar zelfs voor de minder geconcentreerde mensen onder ons is er meer dan voldoende te genieten. Zoals bij elke tentoonstelling, is ook nu de eigen collectie het uitgangspunt. De basis is de collectie van Pieter Teyler zelf, die zoals alle heren van stand een verzameling penningen had. In de huidige verzameling van Teylers Museum zijn ongeveer 1500 penningen aan te wijzen, die uit zijn collectie afkomstig zijn. En daarmee is het de oudste bewaard gebleven particuliere collectie in Nederland. Pieter Teyler stond met één been in de Gouden Eeuw. Geboren in 1702 en de Gouden Eeuw was natuurlijk niet afgelopen op 31 december 1699. Niet alleen de eigen collectie penningen wordt nu voor het eerst getoond; ook veel prenten uit de verzameling van Teylers Museum zijn te zien. In de
tentoonstelling Hulde! wordt voor het eerst sinds lange tijd weer eens een deel van deze rijke collectie getoond. Waarom werden penningen gemaakt en verzameld? Kernwoorden zijn: roem en eeuwigheid aan de ene kant en contemplatie en vergankelijkheid aan de andere. Petrarca is volgens overlevering de eerste die in de 14de eeuw een collectie bezat van bronzen munten van de Romeinse keizers. In die tijd betaalde men alleen met goud of zilver, dus men kon zich eenvoudig niet voorstellen dat je met brons kon betalen. In de 15de eeuw werd de penning ontwikkeld zoals we hem nog kennen: een portret op de voorzijde en een allegorische voorstelling die de binnenkant van iemand weergaf op de keerzijde. De vorsten huurden de beste kunstenaars, beste geleerden om het voortleven van heldendaden te garanderen. Alle vorsten wilden voortleven zoals de Romeinse keizers. In die tijd was de penning het voorportaal van de onsterfelijkheid, zo schreef de Belgische topdiplomaat en penning specialist Luc Smolderen in 2009, en hij heeft gelijk. Wij in Nederland hebben het daar een beetje moeite mee, met dat concept van onsterfelijkheid. de meeste mensen leven in het hier en nu en dat is kennelijk voldoende. Hoe verschilt dat van bijvoorbeeld de Franse presidenten? Zij vinden het wél belangrijk om voort te leven in de vorm van een ideaal en een gebouw. Van Het Musee du Qui Branly ( Chirac) en het Centre Pompidou valt een rechtstreekse lijn te trekken naar de 17de eeuw. In feite is het concept van ‘Gloire’ in al die eeuwen niet veranderd. Glorie… de zorg voor het voortleven van jouw heldendaden, daarmee zijn tegenwoordig maar weinig staatshoofden bezig. Iemand die dat wel was, was Lodewijk XIV. Hij stelde een speciale academie in met geleerden, dichters en ontwerpers om al zijn militaire overwinningen te vereeuwigen in metaal. Want wanneer schilderijen, boeken, oorkonden en zelfs gebouwen al lang vergaan zouden zijn, dan nog zouden mensen op een dag penningen kunnen vinden met de naam van de Zonnekoning en zijn heldendaden. Dat is de openbare kant ervan. Er is ook een andere kant: Een portret in je hand te houden van je geliefde, je vriend of vriendin, een familielid, was van enorme betekenis. Er was geen beeldcultuur. Mensen woonden ver weg van elkaar en de dood was nooit ver weg. Er bestond geen fotografie, skype of wat dan ook.
Beeld was bijzonder. Een bijzondere tactiele ervaring. Heel iets anders dan een portretje aan de muur. Je voelt het gewicht van het metaal, je vingers voelen het reliëf. Je houdt het dichterbij of verderaf. En nu naar de Gouden Eeuw. Het was een tijd vol oorlogen, onze onafhankelijkheidsoorlog, en grote militaire triomfen. Republiek. Natuurlijk werden die op penningen vereeuwigd. Er ontstond veel welvaart en daardoor konden veel meer ‘gewone’ mensen een penning laten maken van gebeurtenissen die zij belangrijk vonden. Dat was typisch Nederlands, want elders was er een monopolie van vorsten. Ook ‘gewone’ mensen lieten dus penningen maken. Zo weten we nu nog wie Tanneke van Erpekom is, die ten voeten uit vereeuwigd is in zilver en op de keerzijde bezongen werd door Van den Vondel. Amsterdam was een culturele broedplaats van dichters (Van den Vondel), prentmakers (Jan Luyken), zilversmeden (Jan Lutma), die elkaar allemaal wisten te vinden wanneer ze al of niet in opdracht een penning moesten maken. En zo kwamen meesterwerken tot stand. Tenslotte geef ik u nog mee: denkt u wel eens na over uw eigen onsterfelijkheid? Hoe lang uw naam en uw portret zullen voortleven? Facebook, foto’s, het is allemaal niet zo duurzaam! Over 1000 jaar is iedereen vergeten. Om te beginnen kunt u zichzelf straks vereeuwigen als een 17de-eeuwer en een penning mee naar huis nemen. Ik wil een aantal personen hartelijk bedanken. Heel veel dank aan Jan Pelsdonk en Terry van Druten die de tentoonstelling samen maakten. En aan de Technische dienst, die geweldige oplossingen bedacht voor het exposeren van de penningen. Ook wil ik de collega’s van het Restauratieatelier die de tentoonstelling liefdevol hebben ingericht, en de collega’s van de afdeling Publiekzaken, die zorgden voor de teksten en alle logistiek rond publiciteit en opening, bedanken. Graag wil ik ook de bruikleengevers bedanken: het Rijksmuseum, het Amsterdam Museum, het Geldmuseum, het Fries Museum, het Museum Huis van Gijn, de Stichting Portret van Enkhuizen en een anonieme bruikleengever. Graag geef ik nu het woord aan Maarten Prak.
Aankondiging Halbe Zijlstra Voordat ik Halbe Zijlstra het woord geef, wil ik u graag nog iets vertellen over deze doos die ik hem zo ga overhandigen. Hij weegt een flink aantal kilo’s en bevat het nominatiedossier dat het Koninkrijk der Nederlanden aanstaande maandag officieel gaat overhandigen bij het World Heritage Centre van Unesco Comité te Parijs aan Kishore Rao de directeur. Graag wil ik de volgende personen danken: Joost van de Boogert en zijn collega’s op Ministerie, Dre van Marrewijk van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, Patrick Vlegels van de gemeente Haarlem, en vele anderen, die heel hard aan de samenstelling hebben gewerkt. Bovenal dank ik Edwin van der Spek, onze Teyler projectsecretaris voor het vee goede werk dat hij verricht heeft. Ik wil benadrukken dat het geen gelopen race is. Studies, inspecties, nieuwe rapporten en een advies van ICOMOS moeten nog volgen. In de zomer van 2013 valt het besluit. Waarom willen we werelderfgoed worden? Welnu, ik kan het iedereen aanraden. Je moet een interessante exercitie maken, namelijk exact formuleren waarom jij op die lijst hoort. En onze conclusies wil ik toch even met u delen. Teylers Museum is een icoon van de Verlichting. Het is nooit als museum bedoeld, maar als openbaar centrum voor kunst en wetenschap uit de eigen tijd. Bijzonder is dat Teylers voor en door burgers werd gebouwd. De monopolie op kennis van de staat, kerk, universiteit was doorbroken. Het ging om kennis vergaren en verspreiden. Objecten werden niet gekocht omwille van hun bijzonderheid of kostbaarheid, maar vanwege hun vermogen om een probleem te helpen oplossen, een vraag. Wanneer ze gebruikt waren, gingen ze in de kasten. Hetzelfde gold voor de kunst: ten behoeve van jonge kunstenaars was instructiemateriaal nodig: Rembrandt en Michelangelo leken goede voorbeelden. En met de aankoop van schilderijen vanaf 1821 van eigentijdse kunstenaars werd het kunstklimaat gestimuleerd. Dat bleef zo tot ongeveer 1920. Toen raakte het geld op en werd de functie van het verwerven van kennis op een laag pitje gezet. Het laboratorium van Lorentz werd gesloten. Maar de twee Teyler genootschappen bleven bestaan en bleven prijsvragen uitschrijven en lezingen geven over de actuele wetenschap. De taak van het verspreiden van kennis is wél doorgegaan tot op de dag van vandaag. Educatie is al meer dan 225 jaar een kerntaak. Het sleutelwoord van Teylers is continuiteit: in missie, in activiteiten, in collecties, in eigendomsverhouding en in gebouw en inrichting. Bijzonder is dat hier de ruimten, eenmaal gebouwd voor een specifiek doel, nooit veranderden. Alle zalen zijn authentiek. Allereerst werd de Ovale Zaal achter het woonhuis van Pieter Teyler gebouwd, het was vanaf de Damstraat niet zichtbaar: een schuilkerk van de kunst en wetenschap!
100 jaar later was Teylers aan uitbreiding toe. Met de aanbouw ontstond er een openbaar gebouw met een grote gevel aan Spaarne. Het toont de triomf van het burgerlijk beschavingsideaal van de tweede helft van de 19de eeuw. Deze Gehoorzaal hoort erbij. Na een lange winterslaap volgde de laatste fase aan het eind van de vorige eeuw: in de moderne stijl van Hubert Jan Henket werd onder andere de Tentoonstellingszaal gebouwd. Omdat er aan de bestaande ruimten en hun inrichting niets meer werd veranderd, doe je letterlijk een stap terug in de geschiedenis. Hier kun je de Verlichting bijna aanraken. Dit alles bij elkaar is het verhaal dat wij in Nederland aan de rest van de wereld te vertellen hebben. Teylers Museum laat zien dat de burgerlijke samenleving van de Gouden Eeuw tot uitzonderlijke initiatieven in staat was, zoals het daadwerkelijk democratiseren van kennis. Het resultaat daarvan is gestold en bewaard gebleven in een gebouw, dat voor iedereen in de wereld met eigen ogen te zien is.