Instituut voor Onderwijs-‐ en Informatiewetenschappen Academiejaar 2013-‐2014
Onderwijs op maat in de gevangenis van Antwerpen
‘Open leren maakt vrij’
Interdisciplinair project -‐ Eindrapport
Academiejaar
2013-‐2014
P r o j e c t b e g e l e i d e r : P r o f . P e t e r V a n P e t e g e m O p d r a c h t g e v e r s : C o n s o r t i u m V o l -‐ A n t , C V O A n t w e r p e n P r o j e c t l e d e n : M a r i s k a H e n d r i c k x , P a t r i s i a V a n H o l e w i n c k e l , E l k e S l u y t s K o e n G e e n e n , S e l i n e S o m e r s , I n è s N e e f s
Dankwoord Toen wij eind september het bericht kregen dat we in het kader van het vak Interdisciplinair Project met z’n zessen naar de gevangenis van Antwerpen mochten om daar het Open Leercentrum te evalueren, wisten we met ons enthousiasme geen blijf. Hoewel ieder van ons zijn eigen drijfveren had om voor dit project te kiezen, was de ongebruikelijke context een gemene deler. Voor u ligt het eindrapport van het project “Onderwijs op maat in de gevangenis”. Hierin wordt eerst een theoretisch kader uitgewerkt rond onderwijs en een open leercentrum binnen een detentiecontext. Vervolgens lichten we kort de doelstellingen en de onderzoeksvraag van het onderzoek toe. Na het opzet en de methodologie volgt een beschrijving van de contextverkenning. Tot slot worden voor u de resultaten en conclusies van dit onderzoek voorgesteld en formuleren we aantal aanbevelingen ter optimalisatie. Zonder de hulp van een aantal mensen had dit onderzoek niet kunnen gerealiseerd worden. Daarom is een woord van dank hier wel op zijn plaats. Om te beginnen bedanken we Marty Hayen, vanuit Consortium Vol-‐Ant de aangestelde onderwijscoördinator voor de gevangenis van Antwerpen. Zij zorgde ervoor dat wij een halve dag de sfeer konden opsnuiven in de gevangenis en zo echt zicht kregen op het leven van een gedetineerde, en hoe onderwijs daarin past. Daarnaast bracht ze ons met de juiste mensen in contact en gebruikte ze haar netwerk om ons de nodige informatie te bezorgen. Ze maakte het mogelijk om screenings en lessen in het OLC bij te wonen en speelde een vitale rol in het verzamelen van onze data. Daarnaast bedanken we ook Silvia Terrenzio, educatief consulent en cijferwonder van Consortium Vol-‐Ant. Zij zorgde ervoor dat we de nodige statistische gegevens kregen, maakte tijd om op onze vragen rond trajectbegeleiding te antwoorden en ondersteunde ons bij de dataverzameling. Zo werd ons gaandeweg duidelijk hoe cruciaal haar rol in de organisatie van onderwijs in de gevangenis is. Ook Ingrid Vermeir, coördinator en docent vanuit CVO Antwerpen zorgde ervoor dat wij zicht kregen op wat lesgeven in de gevangenis betekent voor een CVO. Wat als docent buiten een gevangenis als vanzelfsprekend beschouwd wordt, moet in een gevangenis immers allemaal in vraag gesteld worden. Via haar kregen we zicht op de specifieke eisen die de detentiecontext aan een docent stelt. Ook maakte zij het mogelijk om docenten te interviewen en heeft zij het afnemen van de surveys bij docenten in goede banen geleid. Als laatste, maar zeker niet als minste, bedanken we ook prof. Peter Van Petegem, onze procesbegeleider vanuit het docententeam. Hij stond ons bij met raad en daad en bleef ons ondersteunen, vooral in momenten van onzekerheid. Daarnaast zorgde hij er voor dat we ons kritisch oog nooit verloren.
1
Inhoudsopgave DANKWOORD ..................................................................................................................................................1 INHOUDSOPGAVE ...........................................................................................................................................2 1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING................................................................................................7 1.1. INLEIDING ..................................................................................................................................................7 1.2. PROBLEEMSTELLING ................................................................................................................................8 1.3. LEESWIJZER ...............................................................................................................................................8 1.3.1. ALGEMEEN .................................................................................................................................................................8 1.3.2. VERKLARENDE WOORDENLIJST .......................................................................................................................... 10 2. LITERATUURSTUDIE.......................................................................................................................... 12 2.1. ONDERWIJS BINNEN EEN DETENTIECONTEXT ...................................................................................... 12 2.1.1. WETTELIJK KADER EN ORGANISATIE VAN HET ONDERWIJS AAN GEDETINEERDEN .................................. 12 2.1.2. ORGANISATIE VAN HET ONDERWIJS AAN GEDETINEERDEN........................................................................... 14 2.1.3. PROFIEL VAN EEN GEDETINEERDE ..................................................................................................................... 15 2.1.4. MEERWAARDE VAN ONDERWIJS AAN GEDETINEERDEN ................................................................................. 16 2.2. EEN OPEN LEERCENTRUM NADER UITGELEGD ...................................................................................... 17 2.2.1. OPEN EN FLEXIBEL LEREN VOLGENS P. RACE .................................................................................................. 17 2.3. EEN OPEN LEERCENTRUM BINNEN EEN GEVANGENISCONTEXT ............................................................ 21 3. DOELSTELLINGEN VAN HET PROJECT EN ONDERZOEKSVRAAG ......................................... 23 3.1. SITUERING VAN DE OPDRACHTGEVERS ................................................................................................. 23 3.1.1. CONSORTIUM VOL-‐ANT ....................................................................................................................................... 23 3.1.2. CVO ANTWERPEN ................................................................................................................................................. 23 3.2. OORSPRONKELIJKE VRAAG VAN DE OPDRACHTGEVERS....................................................................... 24 3.3. WEERHOUDEN PROJECTDOELEN ........................................................................................................... 25 4. EEN CONTEXTVERKENNING ............................................................................................................ 27 4.1. DE GEVANGENIS VAN ANTWERPEN: EEN CONTEXTSCHETS .................................................................. 27 4.2. ONDERWIJS IN DE GEVANGENIS VAN ANTWERPEN .............................................................................. 28 4.2.1. WIE ORGANISEERT ONDERWIJS IN DE GEVANGENIS? ..................................................................................... 28 4.2.2. ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS VAN ANTWERPEN .......................................................................... 29 4.3. HET PASPOORT VAN HET OLC .............................................................................................................. 35 4.3.1. ALGEMEEN .............................................................................................................................................................. 35 4.3.2. HET OLC IN CIJFERS ............................................................................................................................................. 39 4.3.3. BESCHRIJVING VAN HET LESLOKAAL, EEN SCREENING EN EEN LESMOMENT ............................................. 44 5. OPZET EN METHODOLOGIE VAN HET PROJECT........................................................................ 47 5.1. OPZET VAN HET PROJECT ...................................................................................................................... 47 5.1.1. FASE 1: HUIDIGE KENNIS .................................................................................................................................... 47 5.1.2. FASE 2: ONDERZOEKSVRAGEN............................................................................................................................ 48
2
5.1.3. FASE 3 EN 4: OBSERVATIE EN FEITEN ............................................................................................................... 48 5.1.4. FASE 5: VERNIEUWDE KENNIS............................................................................................................................ 49 5.2. METHODOLOGIE .................................................................................................................................... 49 5.2.1. ONDERZOEKSDESIGN ............................................................................................................................................ 49 5.2.2. STEEKPROEFSAMENSTELLING............................................................................................................................. 50 5.2.3. KWANTITATIEF ONDERZOEK: BEVRAGINGSINSTRUMENT ............................................................................. 52 5.2.4. KWALITATIEF ONDERZOEK: FOCUSGROEP EN DIEPTE-‐INTERVIEWS MET CURSISTEN .............................. 56 5.2.5. DIEPTE-‐INTERVIEWS MET DE ONDERWIJSCOÖRDINATOR, EDUCATIEF CONSULENT EN VERANTWOORDELIJKE VOOR HET OLC VANUIT CVO ANTWERPEN ............................................................ 58 5.2.6. KWALITEIT VAN HET ONDERZOEK ..................................................................................................................... 58 6. RESULTATEN ........................................................................................................................................ 60 6.1. ALGEMEEN.............................................................................................................................................. 60 6.2. BEVRAGING CURSISTEN ......................................................................................................................... 60 6.2.1. PROFIEL VAN EEN CURSIST IN HET OLC............................................................................................................ 60 6.2.2. BETROUWBAARHEID VAN DE VRAGENLIJST ..................................................................................................... 62 6.2.3. PERCEPTIE VAN DE CURSISTEN OP DE ZES CONSTRUCTEN............................................................................. 62 6.2.4. ALGEMENE SCORE OP HET OLC, TIPS EN OPMERKINGEN............................................................................... 82 6.2.5. SYNTHESE ............................................................................................................................................................... 83 6.3. BEVRAGING DOCENTEN ......................................................................................................................... 84 6.3.1. BETROUWBAARHEID VAN DE VRAGENLIJST ..................................................................................................... 84 6.3.2. RESULTATEN VAN DE SURVEY VOOR DOCENTEN ............................................................................................. 85 6.3.3. ALGEMENE SCORE OP HET OLC, TIPS EN OPMERKINGEN............................................................................... 88 6.4. FOCUSGESPREK MET DRIE DOCENTEN. ................................................................................................. 88 6.4.1. RESULTATEN VAN HET FOCUSGESPREK ............................................................................................................. 88 6.4.2. SYNTHESE ............................................................................................................................................................... 93 6.5. DIEPTE-INTERVIEWS MET ACHT CURSISTEN ........................................................................................ 94 6.5.1. RESULTATEN VAN DE INTERVIEWS .................................................................................................................... 94 6.6. INTERVIEW MET DE ONDERWIJSCOÖRDINATOR, DE EDUCATIEF CONSULENT EN DE VERANTWOORDELIJKE VOOR HET OLC VAN CVO ANTWERPEN.......................................................100 6.6.1. RESULTATEN VAN DE INTERVIEWS ..................................................................................................................101 6.6.2. SYNTHESE .............................................................................................................................................................109 7. CONCLUSIES ........................................................................................................................................110 7.1. INLEIDING .............................................................................................................................................110 7.1.1. STERKE PUNTEN VAN HET OLC ........................................................................................................................110 7.1.2. VERBETERPUNTEN VAN HET OLC....................................................................................................................112 7.2. BESLUIT ................................................................................................................................................114 8. AANBEVELINGEN TER OPTIMALISATIE.....................................................................................115 9. BIBLIOGRAFIE ....................................................................................................................................121 10. BIJLAGEN..............................................................................................................................................126
3
BIJLAGEN Bijlage 1: Visie en Missie onderwijs aan gedetineerden Bijlage 2: Rapportbriefje (aanmelding OLC) Bijlage 3: Cijfergegevens OLC schooljaar 2012 – 2013 Bijlage 4: Cijfergegevens OLC schooljaar 2013 – 2014 (t.e.m. april) Bijlage 5: Afsprakennota lessen in het OLC Bijlage 6: Survey cursisten Bijlage 7: Survey docenten Bijlage 8: Oplijsting items per construct voor de vragenlijst voor cursisten Bijlage 9: Oplijsting items per construct voor de vragenlijst voor docenten Bijlage 10: Grafische verwerking survey cursisten en de gemiddelde score op het OLC Bijlage 11: Grafische verwerking survey docenten per construct Bijlage 12: Interviewleidraad focusgroep Bijlage 13: Interviewleidraad cursisten Bijlage 14: Getranscribeerde interviews met acht cursisten Bijlage 15: Interviewleidraad onderwijscoördinator en educatief consulent Bijlage 16: Interviewleidraad verantwoordelijke CVO Antwerpen Bijlage 17: Informed Consent
4
TABELLEN Tabel 1 Lessenrooster OLC Schooljaar 2012-‐2013 ............................................................................... 37 Tabel 2 Overzicht Georganiseerde Modules in het OLC, Aantal Deelnemers en Resultaten voor Schooljaar 2012-‐2013 ............................................................................................................. 41 Tabel 3 Overzicht van de Georganiseerde Modules in het OLC en het Aantal Deelnemers van September 2013 tot April 2014 ............................................................................................... 42 Tabel 4 Gegevens Deelnemers Focusgroep 1 ....................................................................................... 51 Tabel 5 Gegevens Cursisten Diepte-‐interviews .................................................................................... 51 Tabel 6 Gegevens Beleidsmedewerkers Diepte-‐interviews .................................................................. 51 Tabel 7 Vuistregel Interne Consistentie................................................................................................ 55 Tabel 8 Aantal Items en Cronbach's Alfa (α) per Construct bij 33 Cursisten van het OLC in de Gevangenis van Antwerpen .................................................................................................... 62 Tabel 9 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct 'Meerwaarde van het Volwassenenonderwijs'........................................................................ 64 Tabel 10 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct 'Leerplezier bij het Volwassenenonderwijs' ............................................................................. 66 Tabel 11 Anova Hoogst Behaald Diploma en Perceptie op Construct 'Leerplezier'.............................. 68 Tabel 12 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct 'Laagdrempelig en Transparant Onderwijsaanbod' ................................................................ 69 Tabel 13 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct 'Leerbehoeften van Gedetineerden' ........................................................................................ 71 Tabel 14 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct 'Bekendmaking van het Onderwijsaanbod'............................................................................. 74 Tabel 15 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct 'Stimuleren voor het Volgen van een Onderwijstraject' .......................................................... 76 Tabel 16 Anova Werksituatie voor Detentie en Perceptie op het Construct 'Stimuleren tot Verderzetten van het Onderwijstraject' .................................................................................. 78 Tabel 17 Anova Hoogst Behaald Diploma en Perceptie op het Construct 'Stimuleren tot Verderzetten van het Onderwijstraject' ........................................................................................................ 78 Tabel 18 Verschillen in de Gemiddelde Score van de Perceptie op de Constructen op basis van Persoonskenmerken (Anova, t-‐test) ........................................................................................ 80 Tabel 19 Verschillen in de Gemiddelde Score van de Perceptie op de Constructen op basis van Gevangenisgerelateerde Factoren (Anova, t-‐test) .................................................................. 81 Tabel 20 Aantal Items en Cronbach's Alfa (α) per Construct bij 4 Docenten van het OLC in de Gevangenis van Antwerpen .................................................................................................... 84 Tabel 21 Gegevens Docentensurvey .................................................................................................... 86 Tabel 22 Gemiddelden en Standaardafwijkingen Docentensurvey...................................................... 87 Tabel 23 Positieve en Negatieve Aspecten van het OLC....................................................................... 92 Tabel 24 Suggesties ter Optimalisatie van het OLC.............................................................................. 93
5
FIGUREN
Figuur 1. Analyse projectaanvraag........................................................................................................24 Figuur 2. Schematische voorstelling van leertrajectbegeleiding. .........................................................31 Figuur 3. Populatie naargelang detentiestatuut schooljaar 2012-‐2013. ..............................................40 Figuur 4. Populatie naargelang detentiestatuut september 2013-‐april 2014. .....................................42 Figuur 5. Empirische cyclus (Korziulis, 2000). .......................................................................................47 Figuur 6. Onderzoeksdesign..................................................................................................................49 Figuur 7. Leeftijdscategorie ..................................................................................................................61 Figuur 8. Nationaliteit. ..........................................................................................................................61 Figuur 9. Lengte van schoolcarriere......................................................................................................61 Figuur 10. Hoogst behaalde diploma. ...................................................................................................61 Figuur 11. Grafische weergave ‘Meerwaarde van volwassenenonderwijs’..........................................65 Figuur 12. Grafische weergave ‘Leerplezier bij volwassenenonderwijs’...............................................67 Figuur 13. Grafische weergave ‘Laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod' .............................70 Figuur 14. Grafische weergave ‘Leerbehoeften bij gedetineerden’. ....................................................72 Figuur 15. Grafische weergave ‘Bekendmaking van het onderwijsaanbod’. ........................................75 Figuur 16. Grafische weergave ‘Stimuleren tot het verderzetten van een onderwijstraject. ..............77
6
1. Inleiding en probleemstelling 1.1.
Inleiding
Levenslang leren is een thema dat niet meer weg te denken is uit de regionale en Europese beleidsagenda’s (Vanweddingen, 2010). Kennis en competenties zijn cruciale factoren om vlot mee te kunnen omgaan in de huidige snel ontwikkelende kennismaatschappij (Commissie van de Europese Gemeenschappen, 2001). Het begrip is van toepassing op alle niveaus van onderwijs en opleiding en bestrijkt alle fasen van het leven en de verschillende vormen van leren. Een leven lang leren moet de burger in staat stellen zich persoonlijk te ontplooien, zich te integreren in de samenleving en actief aan de kennismaatschappij deel te nemen. Helaas neemt niet iedereen in dezelfde mate deel aan levenslang leren. Laaggeschoolden participeren het minst aan levenslang leren. Volgens Halimi (2013) zijn meer dan de helft van de gedetineerden in Brussel en Vlaanderen laaggeschoold en daarom een belangrijke leerdoelgroep. Gedetineerden hebben immers ook het recht om levenslang te kunnen leren. Daarenboven komt nog dat educatie en leren binnen een gevangeniscontext een positieve en rehabiliterende rol speelt en bijdraagt tot een succesvolle reïntegratie in de maatschappij (Maunsell, McLoughlin, Carrigan, & McLoughlin, 2013). Mede daarom maakt de Vlaamse Gemeenschap werk van het aanbieden van onderwijs aan gedetineerden. In een penitentiaire context is er echter een zeer grote diversiteit naar type instelling, type detentie en gedetineerden waardoor er nood is aan een aanbod dat meer inspeelt op differentiatie aangepast aan de penitentiaire context (De Ron, & Tournel, 2009). Het is immers niet vanzelfsprekend om in deze context homogene groepen samen te stellen. Meer op maat werken en het aanbod afstemmen op de individuele noden van de gedetineerden is dus van groot belang. Als we kijken naar het type instelling, kunnen we spreken over strafhuizen, waar voornamelijk veroordeelden verblijven, en arresthuizen, waar voornamelijk beklaagden verblijven. Voor beklaagden blijkt het organisatorisch zeer moeilijk te zijn om klassieke onderwijsactiviteiten te realiseren door een groot verloop, onverwachte uithalingen door politiediensten, bezoek van een advocaat, …. Zij hebben dan ook meer nood aan kortlopende en op maat gemaakte activiteiten (De Ron, & Tournel, 2009). De gevangenis van Antwerpen, de context waarbinnen dit interdisciplinair project loopt, is voornamelijk een arresthuis, waardoor zij zeker nood heeft aan gedifferentieerd werken. Het is mede vanuit dit perspectief dat het Centrum voor Volwassenenonderwijs Antwerpen (CVO Antwerpen) en het Consortium Volwassenenonderwijs Antwerpen (Consortium Vol-‐ Ant) in november 2012 in de gevangenis van Antwerpen een open leercentrum (OLC) hebben opgestart als proefproject voor Vlaanderen. Dit OLC is een ruimte waar cursisten terecht kunnen voor een individueel leertraject.
7
Ze bieden geïndividualiseerde modulaire leertrajecten aan via gecombineerd onderwijs opdat cursisten gestimuleerd zouden worden om hun competenties maximaal te ontwikkelen.
1.2.
Probleemstelling
Het opzetten van het OLC als krachtige leeromgeving in de gevangenis van Antwerpen door het Consortium Vol-‐Ant en CVO Antwerpen, ter ondersteuning van gecombineerd en competentiegericht leren, is een proefproject voor de Vlaamse en Brusselse gevangenissen. Dit proefproject werd goedgekeurd in mei 2012 en met een jaar verlengd. Bij een positieve eindevaluatie kan een uitrolplan voor de andere gevangenissen ontwikkeld en uitgevoerd worden. In het kader van deze eindevaluatie diende CVO Antwerpen en Consortium Vol-‐Ant een evaluatieproject in bij de Universiteit Antwerpen (UA). Daar het een evaluatieproject is, is er niet echt sprake van een klassieke probleemstelling. De opdrachtgevers (Consortium Vol-‐Ant en CVO Antwerpen) wilden een tussentijdse en eindevaluatie in een rapportvorm waarbij op basis van metingen en analyses een conclusie over de huidige OLC-‐werking als krachtige leeromgeving en een verbetervoorstel worden geformuleerd. Er is dus nood aan een grondige analyse van de huidige situatie om zo tot eventuele verbetervoorstellen te komen.
1.3.
Leeswijzer
1.3.1. Algemeen Deze leeswijzer zal u wegwijs maken in dit eindrapport. Een eerste zaak die u op weg kan helpen is de korte verklarende woordenlijst die u onder dit onderdeeltje vindt. Deze lijst met veelgebruikte afkortingen en termen die typisch zijn aan een gevangeniscontext, zal het lezen van dit eindrapport vergemakkelijken. Hoofdstuk 2 wordt gewijd aan de literatuurstudie. Hierin wordt onderwijs binnen een detentiecontext vanuit verschillende invalshoeken bekeken. In de eerste plaats wordt bekeken welke plaats onderwijs in een gevangenis wettelijk gezien heeft. Daarna wordt dieper ingegaan op de organisatie van onderwijs binnen detentie. Wie neemt die organisatie op zich en hoe wordt dit omkaderd ? Verder belichten we het profiel van een gedetineerde en bekijken we de meerwaarde van onderwijs voor gedetineerden. Vervolgens komen de karakteristieken van een open leercentrum aan bod en gaan we dieper in op wat open en flexibel leren inhoudt volgens Race (2008). Tot slot wordt bekeken hoe een open leercentrum binnen een gevangeniscontext past.
8
De doelen van dit interdisciplinair project worden uitgewerkt in hoofdstuk 3. De opdrachtgevers worden voorgesteld en de projectaanvraag wordt verder uitgediept, om zo te komen tot de onderzoeksdoelen die wij weerhouden hebben. In een volgend hoofdstuk wordt de context van het open leercentrum van de gevangenis van Antwerpen geschetst. In de eerste plaats geven we een contextschets van de gevangenis van Antwerpen en bekijken we door wie het onderwijs in de gevangenis georganiseerd wordt en op welke manier dit gebeurt. Daarna schetsen we een beeld van het OLC. Naast algemene informatie bekijken we het afgelopen en huidige schooljaar cijfermatig en vervolgens beschrijven we het leslokaal waar het OLC zich bevindt. Tot slot gaan we ook in op hoe een screening voor het OLC en een les in het OLC verloopt. Deze vrij uitgebreide contextverkenning was noodzakelijk omdat een detentie-‐omgeving erg verschilt van de vrije samenleving. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op de methodologie die gebruikt is voor dit interdisciplinair project. In de eerste plaats reiken we de opzet aan van waaruit het onderzoek benaderd werd, daarna wordt dieper ingegaan op de methodologie. Zo wordt het onderzoeksdesign beschreven, bekijken we de steekproefsamenstelling, vervolgens belichten we de gebruikte kwantitatieve en kwalitatieve onderzoekstechnieken en bekijken we wat we ondernomen hebben om de kwaliteit van het onderzoek te bewaren. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de resultaten van het onderzoek. Eerst worden de resultaten vanuit cursistenstandpunt besproken, daarna worden de resultaten vanuit het organisatieperspectief (docenten, Dienst Onderwijs en CVO Antwerpen) bekeken. In hoofdstuk 7 vindt u de conclusies van het onderzoek, waar de sterke punten van het OLC worden beschreven, evenals de verbeterpunten. Tot slot wijden we een hoofdstuk aan aanbevelingen ter optimalisatie. Afsluitend vindt u verder de bibliografie en de bijlagen.
9
1.3.2. Verklarende woordenlijst AAV
Aanvullende algemene vorming
Arresthuis Een gevangenis met gedetineerden die in afwachting zijn van hun proces (in voorlopige hechtenis of voorarrest). Chefs Penitentiair bewakingsassistent, gangbare aanspreektitel van penitentiair beambten voor gedetineerden Cloud computing Cloud computing is het via het internet op aanvraag beschikbaar stellen van hardware, software en gegevens, ongeveer zoals stroom uit het elektriciteitsnet. De cloud staat voor het internet en de delen en acties van de applicatie die niet op de machine van de gebruiker plaatsvinden. De gebruiker hoeft op deze manier geen eigenaar meer te zijn van de gebruikte hard-‐ en software en is niet verantwoordelijk voor het onderhoud. Europa 2020 De EU 2020-‐strategie is de langetermijnstrategie van de Europese Unie voor een sterke en duurzame economie met veel werkgelegenheid. Fatik Gedetineerde met een ondersteunende functie (betaalde arbeid) voor het gevangenispersoneel. Mogelijke taken van fatiks: helpen bij etensbedeling, onderhoud van de gangen en gemeenschappelijke lokalen, binnendragen van leveringen, ogranisatie van sportactiviteiten, … Justitieel Welzijnswerk Afdeling van het CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk) die hulpverlening biedt aan mensen die als verdachte of dader met het gerecht in aanraking komen. JWW ondersteunt ook de directe omgeving van deze personen (echtgenote, kinderen, ouders, …). Een team van JWW bestaat uit een coördinator, één of meerdere organisatieondersteuners en trajectbegeleiders. JWA Justitieel Welzijnswerk Antwerpen
10
NT2 Nederlands als tweede taal is het vak Nederlands dat gegeen wordt aan anderstaligen binen het Nederlandstalige taalgebied. Moodle Een open source elektronische leeromgeving. Munzert-‐test IQ test gebaseerd op de instructies Alfred W. Munzert PSD Psychosociale dienst Rapportbriefjes: Voorgedrukt formulier, basiscommunicatiemiddel van de gedetineerden naar alle diensten. Gedetineerden vragen via een rapportbriefje een gesprek met JWW, de inschrijving voor een les, een afspraak bij de kapper, … aan. Typ-‐Top De methode Typ-‐Top bestaat uit een gedeelte klaviervaardigheid (leren typen) en een gedeelte tekstverwerking en presentaties. Trajectbegeleider Hulpverlener van JWW die op vraag van de gedetineerde hulp biedt op verschillende al dan niet welzijnsgebonden levensdomeinen, zoals gezin, wonen, psychisch welbevinden, …
11
2. Literatuurstudie De onderdelen die in dit deel aan bod komen, creëren op basis van de bestudeerde literatuur allereerst een algemeen beeld over de specifieke detentiecontext waarin het IP-‐ project zich bevindt. Er wordt dieper ingegaan op hoe onderwijs binnen een detentiecontext geëvolueerd is, wat het inhoudt en wat de meerwaarde ervan is. Vervolgens wordt er kort beschreven wat een open leercentrum inhoudt om daarna verder toe te spitsen op een open leercentrum binnen een detentiecontext.
2.1.
Onderwijs binnen een detentiecontext
2.1.1. Wettelijk kader en organisatie van het onderwijs aan gedetineerden Wanneer mensen verdacht worden van strafbare feiten, kan een onderzoeksrechter hen in het kader van het onderzoek en/of voor de duurtijd van het proces van hun vrijheid beroven. Deze vrijheidsberoving is dan ook de primaire taak van justitie in België. Voor gedetineerden is het echter van essentieel belang dat ze niet alle burgerrechten verliezen (Lee, 1996) en dus ook nog een beperkte mate van autonomie en beslissingsrecht blijven behouden (Lippke, 2003). Met uitzondering van hun recht op vrijheid behouden zij immers hun fundamentele rechten (United Nations, 1988). Gedetineerden kunnen gebruik maken van hun autonomie en beslissingsrecht door het al dan niet deel te nemen aan activiteiten (Brosens, De Donder, & Verté, 2013). Toch is het niet evident deze autonomie en dit beslissingsrecht te laten gelden binnen de gevangenismuren. Activiteiten worden in de Vlaamse penitentiaire context als hulp-‐ en dienstverlening gezien. Bij de staatshervorming (Wet van 8 augustus 1980, art. 5, §1, II, 7°) van 1980 werd de hulp-‐ en dienstverlening aan gedetineerden overgeheveld van de federale overheid naar de gemeenschappen. Justitie bleef een federale bevoegdheid. In 1994 sloot de federale overheid een samenwerkingsovereenkomst af met de Vlaamse overheid. Dit resulteerde in de voorziening van de oprichting van een welzijnsteam in elke Vlaamse gevangenis, waardoor er een brug gemaakt werd tussen de strafinrichting en de verschillende voorzieningen in het kader van de hulp – en dienstverlening. Het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op hoe en waarom de Vlaamse overheid in de gevangenis wilde werken, heeft in 2000 geleid tot het opstellen van een Strategisch Plan Hulp en Dienstverlening aan gedetineerden (Stuurgroep Volwassenenonderwijs, 2014) door toenmalig Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke kansen, Mieke Vogels. De hulp-‐ en dienstverlening omvat de domeinen onderwijs, tewerkstelling, preventieve en geestelijke gezondheidszorg, cultuur, sport en welzijn (Vogels, 2000). Het Strategisch Plan Hulp-‐ en Dienstverlening aan Gedetineerden vermeldt dat de activiteiten die georganiseerd worden, rekening moeten houden met de behoeften van de gedetineerden en het bevorderen van de ontplooiing van
12
de gedetineerden in de samenleving als doel moeten hebben (Vlaamse Overheid, 2010). Na grondig onderzoek naar de werking van het strategisch plan bleek dat er nog veel knelpunten waren en een onvoldoende invulling van de hulp – en dienstverlening aan gedetineerden (Vlaamse Overheid, 2010). Dankzij het decreet betreffende de organisatie van hulp-‐ en dienstverlening aan gedetineerden van 8 maart 2013 heeft het Strategisch Plan een wettelijke verankering gekregen (Brosens et al., 2013). Het decreet Volwassenenonderwijs van 2007 heeft een nieuwe impuls gegeven aan het onderwijs in gevangenissen (De Ron, & Tournel, 2009). De engagementen van Onderwijs aan gedetineerden werden decretaal verankerd in dit decreet (Stuurgroep Volwassenenonderwijs, 2014). Een van de belangrijkste bijsturingen was dat sinds 2007 de opdracht om het onderwijsaanbod voor gedetineerden te coördineren, voortaan in handen was van de nieuw opgerichte consortia volwassenenonderwijs (Vlaamse Overheid, 2010; De Ron, & Tournel, 2009). De consortia zijn samenwerkingsverbanden tussen centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie in één regio met als kernopdracht het regionale opleidingsaanbod beter af te stemmen op de concrete noden. De coördinatie van het onderwijsaanbod voor gedetineerden sluit hier in grote mate bij aan (Vlaamse Overheid, 2010). Artikel 75, §1, 8° van het decreet van 15 juni 2007 op het volwassenenonderwijs stelt dat het consortium volwassenenonderwijs instaat voor de coördinatie en ondersteuning van de centra voor basiseducatie en voor volwassenenonderwijs bij de uitwerking van een onderwijs-‐ en vormingsbeleid voor gedetineerden, de organisatie van het detecteren van de onderwijs-‐ en vormingsbehoeften van gedetineerden en de begeleiding van het onderwijstraject (Vlaamse Overheid, 2010; Brettar, 2013). Elk consortium met een gevangenis op haar grondgebied kreeg van de overheid extra omkadering voor de aanstelling van een onderwijscoördinator (Vlaamse Overheid, 2010; De Ron, & Tournel, 2009; Triangle, & Mattens, 2011). Zoals vastgelegd in artikel 49, 8°bis van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, worden de onderwijscoördinatoren bij de uitbouw van een behoeftedekkend en aangepast aanbod voor onderwijs aan gedetineerden en de coördinatie van het onderwijsaanbod, ondersteund door de decretale stuurgroep volwassenenonderwijs dat een samenwerkingsverband is tussen vier pedagogische begeleidingsdiensten en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs (VOCVO) (Vlaamse Overheid, 2010; De Ron, & Tournel, 2009; Triangle, & Mattens, 2011). Belangrijk inzake het wettelijk kader is ook om te vermelden dat cursisten die op het moment van hun inschrijving als gedetineerde verblijven in een van de Belgische gevangenissen volledig worden vrijgesteld van het betalen van inschrijvingsgeld (Decreet van 15 juni 2007 op het volwassenenonderwijs, art. 109, §3, 4°).
13
2.1.2. Organisatie van het onderwijs aan gedetineerden De heterogeniteit van de gevangenispopulatie en de kenmerken die eigen zijn aan het gevangeniswezen zelf, zoals het verloop, onverwachte uithalingen door politiediensten, bezoek van een advocaat, … maakt het organiseren van een onderwijsaanbod binnen een detentiecontext niet eenvoudig is en dat er vooral in arresthuizen een grote nood is aan kortlopende en op maat gemaakte activiteiten (De Ron, & Tournel, 2009). Een detentiecontext impliceert trouwens dat men onderwijs moet organiseren in een context die voornamelijk gefocust is op veiligheid en controle (Cuypers, 2008), wat geen evidente zaak is. Uit de literatuur blijkt dat bij de organisatie van het onderwijs aan gedetineerden heel wat personen en organisaties direct of indirect betrokken zijn en dat het tot stand wordt gebracht door meerdere instellingen (Triangle, & Mattens, 2011 ; Brettar, 2013; De Ron, & Tournel, 2009). Een uitgebreide beschrijving van al deze actoren zou ons in het opzet van dit IP-‐project te ver leiden, maar zonder al te ver uit te weiden, trachten we toch een beeld mee te geven van de voornaamste actoren. Centraal staan uiteraard de consortia voor volwassenenonderwijs. Zij staan, zoals eerder vermeld in het wettelijk kader, in voor het uitbouwen en coördineren van het onderwijs aan gedetineerden waarbij de onderwijscoördinatoren ondersteund worden door de decretale stuurgroep Volwassenenonderwijs (Vlaamse Overheid, 2010; De Ron, & Tournel, 2009; Triangle, & Mattens, 2011, Brettar, 2013). De onderwijscoördinatoren werken nauw samen met de centra voor basiseducatie en centra voor volwassenenonderwijs van het consortium, die de gevangenis voorzien van een aanbod (Pijnaerts,2013). De gevangenis is voor deze centra een externe maar reguliere lesplaats (Vanthuyne, 2012). De centra voor basiseducatie (13 in Vlaanderen en Brussel) zijn een educatieve voorziening voor laaggeschoolden en educatief achtergestelde volwassenen. Deze centra zijn gericht op het aanleren en verbeteren van basiscompetenties die essentieel zijn voor het functioneren en participeren in de samenleving (Brettar, 2013; De Ron, & Tournel, 2009). Aangezien volgens Halimi (2013) meer dan de helft van de gedetineerden in Vlaanderen en Brussel laaggeschoold zijn, bieden zij gepaste hulp– en dienstverlening aan deze doelgroep. De centra voor volwassenenonderwijs voorzien in het secundair volwassenenonderwijs en hoger beroepsonderwijs. Zo kunnen gedetineerden alsnog een studiebewijs halen, zich bijscholen, hun talenkennis vergroten of hun persoonlijke ontplooiing bevorderen (Triangle, & Mattens, 2011). Het volwassenenonderwijs wordt modulair georganiseerd, waardoor een cursus op verschillende momenten van het jaar kan starten, wat een grote meerwaarde is voor het onderwijs aan gedetineerden gezien het verloop in een gevangenis, waarbij we wel vermelden dat dit verloop het grootst is in arresthuizen. Opdat de dienstverlening zo goed mogelijk zou verlopen, werkt de onderwijscoördinator ook nauw samen met de trajectbegeleiders van Justitieel Welzijnswerk (JWW), de penitentiaire instelling zelf (Brettar, 2013) en de psychosociale dienst (PSD) (Ron, & Tournel, 2009).
14
JWW staat, naast de individuele hulp– en dienstverlening, ook in voor structurele hulp-‐ en dienstverlening met als doel alle mogelijke maatschappelijke voorzieningen op vlak van onderwijs, vorming, hulpverlening, tewerkstelling, sport en ontspanning naar de gevangenis toeleiden, dus ze heeft als het ware een brugfunctie tussen de gevangenis en de samenleving. De PSD van de gevangenis is onder meer verantwoordelijk voor het onthaal van nieuwe gedetineerden en begeleidt het individueel detentietraject met het oog op een humane strafuitvoering. We merken hierbij op dat de taken van JWW en PSD wel deels overlappen, maar het grote verschil zit in het feit dat PSD een interne actor is en JWW een externe actor en dus los functioneert van de federale justitie-‐inrichtingen (De Ron, & Tournel, 2009). Beiden spelen een belangrijke rol in de toeleiding naar onderwijs, want zij zijn vaak een van de eerste diensten waarmee een gedetineerde in contact komt bij zijn aankomst in de gevangenis en die hem/haar als het ware wegwijs maken in het leven in de gevangenis. 2.1.3. Profiel van een gedetineerde In het rapport ‘Onderwijs aan gedetineerden’ (Overheid, 2010) wordt een profiel van een gedetineerde die deelneemt aan onderwijs opgesteld. De cijfers waarop men zich heeft gebaseerd zijn echter geen 100% betrouwbaar (vaak omwille van registratieproblemen), maar ze geven toch duidelijk een tendens weer die waarschijnlijk bevestigd zou worden met volledig correcte cijfers (Overheid, 2010). Voornamelijk de leeftijdscategorie 25–29 jaar en 35–39 jaar nemen deel aan een onderwijsaanbod in een gevangenis. Vanaf 45 jaar is de deelname eerder beperkt, wat wellicht te wijten valt aan het feit dat in de totale gevangenispopulatie gedetineerden ouder dan 45 jaar ook minder vertegenwoordigd is (Overheid, 2010). Ook stelt Pijnaerts (2013) vast dat de deelname afneemt met de leeftijd, wellicht te verklaren door het feit dat oudere gedetineerden minder leervaardigheden hebben ontwikkeld dan jongere gedetineerden. Specifiek voor de gevangenis van Antwerpen blijkt uit het behoefteonderzoek van Brosens et al. (2013) dat voornamelijk de groep tussen 26 en 50 jaar deelneemt aan onderwijs in de gevangenis van Antwerpen en dat er een ondervertegenwoordiging is van de jonge gevangenispopulatie. Ook Halimi (2013) toont in haar onderzoek aan dat de groep 18–25 jarigen minder participeren aan onderwijs en dat de hoogste participatiegraad zich bevindt in de groep 26–45 jarigen. Gedetineerden met de Belgische nationaliteit participeren het meest aan onderwijs (75,26%) in verhouding tot de totale gevangenispopulatie waarvan 43% niet de Belgische nationaliteit heeft (Overheid, 2010). Halimi (2013) toonde met haar onderzoek binnen de gevangenis van Antwerpen echter aan dat niet–Belgen meer dan verwacht deelnemen aan de onderwijsactiviteiten. Ook Brosens et al. (2013) stellen dat niet-‐Belgen verhoudingsgewijs
15
een tendens vertonen om meer deel te nemen aan het onderwijsaanbod, wat te maken zou kunnen hebben met het feit dat het aanbod voor anderstaligen (Nederlands als tweede taal) op het moment van de bevraging groter was dan het aanbod voor Nederlandstaligen. Het rapport ‘Onderwijs aan gedetineerden’ (Overheid, 2010) vermeldt ook dat de onderwijscoördinatoren aangeven dat de gemiddelde scholingsgraad laag is en dat de meerderheid van de gedetineerden die deelnemen aan een onderwijsaanbod niet beschikt over een diploma secundair onderwijs. Als men echter kijkt naar de deelname voor een kwalificerend aanbod van de centra voor volwassenenonderwijs blijkt 60% te beschikken over een diploma secundair onderwijs (Overheid, 2010). Deze discrepantie kan mogelijks verklaard worden door het feit dat ook binnen de gevangenissen het Mattheüseffect speelt en dus zij die hogergeschoold zijn ook meer vorming en opleiding volgen dan de laaggeschoolden die de stap naar een opleiding minder snel zetten (Brettar, 2013). 2.1.4. Meerwaarde van onderwijs aan gedetineerden Zoals eerder vermeld is het merendeel van de gedetineerden laaggeschoold. Mogelijke oorzaken hiervan zijn: een woelig schoolparcours dat gekenmerkt wordt door spijbelgedrag en een vroege uitval door schoolmoeheid. Binnen de muren van detentie kunnen zij zich bijscholen om zo alsnog een studiebewijs te behalen (Pijnaerts, 2013). Gedetineerden hebben meestal echter negatieve leerervaringen waardoor ze terughoudend staan om deel te nemen aan onderwijsactiviteiten die georganiseerd worden in de gevangenis. Net zij hebben er veel baat bij, want onderzoek toont aan dat laaggeschoolden minder snel integreren in de huidige samenleving waar arbeid een belangrijke rol speelt. Een opleiding verhoogt nu eenmaal de kansen op de arbeidsmarkt (Vandenbogaerde, 2008). Door deel te nemen aan het onderwijsaanbod in de gevangenis, maken gedetineerden een grotere kans op tewerkstelling na detentie (Pijnaerts, 2013), wat maakt dat onderwijs aan gedetineerden bijdraagt tot een succesvolle reïntegratie in de maatschappij (Maunsell et al., 2013). Internationaal onderzoek toont meermaals de positieve effecten van onderwijsactiviteiten binnen de gevangeniscontext aan (Brosens et al., 2013). Onderwijs draagt bij tot verbeterde academische vaardigheden, het gevoel van eigenwaarde, een verhoging van de kans op tewerkstelling na vrijlating en een goede werking van de penitentiaire inrichting (Alzúa, Rodriguez, & Villa, 2010; Erisman, & Contardo, 2005; GHK,2011; Manger, Eikeland, Diseth, Hetland, & Asbjørnsen, 2010). Gedetineerden die een onderwijscursus volbrachten tijdens hun detentieperiode hebben volgens verschillende onderzoeken een verminderde kans op recidivisme (Chappell, 2004; Hull, Forrester, Brown, Jobe, & McCullen, 2000; Nuttal, Hollmen, & Staley, 2003; Nally, Lockwood, Knutson, & Ho, 2012 ; Gaes, 2008). Dit alles geeft aan hoe belangrijk een kwaliteitsvol onderwijsaanbod voor gedetineerden is. We hebben als maatschappij immers de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat een
16
persoon na vrijlating alle kansen krijgt op een succesvolle reïntegratie, en dit niet enkel in het belang van de gedetineerde, maar ook in het belang van de maatschappij (Christiaensen, 2007, geciteerd in Pijnaerts, 2013). Criminaliteit brengt immers aanzienlijke kosten met zich mee, zowel ten aanzien van het slachtoffer, als ten aanzien van de maatschappij en de economie. Het investeren in onderwijs aan gedetineerden is een kostenbesparende oplossing op lange termijn, want door het proberen terug te dringen van recidivisme tracht men de stijgende gevangenispopulatie en de daarmee gepaard gaande kosten tegen te gaan (Pijnaerts, 2013).
2.2.
Een open leercentrum nader uitgelegd
Vooraleer we overgaan wat een open leercentrum (OLC) binnen een gevangeniscontext betekent, trachten we eerst een algemeen beeld te geven over wat een OLC inhoudt. Er zijn verschillende varianten van een OLC, afhankelijk van de context. Voor elk OLC geldt echter dat het klassieke systeem van lesgeven, waarbij de docent vooraan in de klas staat en de cursisten luisteren naar wat de docent zegt, doorbroken wordt (Gombeir, & Van Petegem, 2006). Wel wordt er steeds begeleiding voorzien, want het centrale idee achter een OLC is begeleide zelfstudie, al dan niet gebruikmakend van media. Zo kan men op een flexibele manier een studieaanbod aanbieden (Smolders, 2012). Een van de hoofddoelen van een OLC is het bevorderen van de leerzelfstandigheid (Gombeir, & Van Petegem, 2006). Er wordt vaak gewerkt met een modulair systeem wat maakt dat er cycli zijn van relatief korte lessenreeksen over een bepaald vaardigheidsdomein. Tijdens een traject in een OLC behaalt een cursist per succesvol afgewerkte module een certificaat, dat je een vrijstelling geeft voor een deel van de opleiding (Smolders, 2012). Cursisten leren er op eigen tempo en verwerken deze dus zelfstandig, met eventueel de ondersteuning van een docent die een begeleidende rol heeft (Brettar, 2013). 2.2.1. Open en flexibel leren volgens P. Race In ‘500 tips for open and online learning’, beschrijft Phil Race (2008) de belangrijkste kenmerken voor open leren. Deze beschouwingen vormen een goede basis om het open leren en daaraan gekoppeld het OLC te beschrijven. In wat volgt worden eerst de vereisten voor effectief open leren beschreven. Daarna volgen de vrijheden die leren kan bieden. Als laatste element van dit onderdeel komen de verschillende type leerders aan bod. De omschrijving van deze aspecten is integraal gebaseerd op het werk van Race (2008). Een eenvoudig onderscheid tussen traditioneel leren en open leren is dat traditioneel leren gekenmerkt wordt door leren van iemand en open leren door leren van dingen zoals boeken, computers, specifieke uitrustingen.
17
Deze tweedeling is echter iets te eenvoudig voorgesteld. Het open leren is sterk gelinkt aan flexibel leren met vrijheid van keuze in het wanneer, het waar, het hoe, met wat en hoe snel leren. Open leren is gebaseerd op volgende kernbegrippen: • het plaatsen van de leerder in de bestuurderszetel, • leerders controle geven en beslissingsrecht over de sleutelaspecten van hun leerproces, • ontwikkelen van programma’s die beantwoorden aan individuele behoeften, • ontwerpen van leerbronnen en materialen op maat die het leren ondersteunen, • gepast gebruik maken van technologie zonder dat de technologie de bovenhand neemt in het leerproces, • actieve participatie van en de leerder en de leraar in het leerproces. 2.2.1.1. Vereisten voor effectief open leren Open leren kan maar effectief zijn als het rekening houdt met onderstaande kritische succesfactoren. Het zijn basisprincipes die een startpunt vormen om het open leren verder vorm te geven en kwaliteitsvol aan te bieden. • Open leren is leren door te doen. Bijna alle leren is best gekoppeld aan toepassing via diverse werkvormen als experimenteren, oefenen of trial and error. Zelfs het leren van strikte theorie zou best plaatsvinden door deze toe te passen of uit te testen. • Open leren is sterk afhankelijk van de feedback voor de leerder. Iedereen die wil leren moet weten hoe het leren echt plaatsvindt. Dit weten wordt gevoed door de kwaliteit aan feedback die de leerder ontvangt van zijn leerkracht. Bij open leren is het zeer belangrijk de feedback ontzettend snel te ontvangen zodat ze deze kunnen linken aan dat wat ze net verwerkt hebben. • Open leren moet de leerder motiveren om te leren. De materialen moeten zo ontwikkeld worden dat dit de leerder aanzet tot leren. Dit kan als het materiaal gebruiksvriendelijk is, aansluit bij de interesses, ondersteunend is voor het leerproces, zelfs indien de materie moeilijk en complex is. • Open leren moet zich richten op de doelmatigheid van de gebruiker. Het open leerpakket moet de leerder doen inzien waarom het zinvol is dit op te nemen. De leerder moet zien waartoe het afwerken van het open leerpakket kan leiden. • Open leren moet de leerder de kans geven betekenis te geven aan wat hij leert. Het moet doorheen het leerproces duidelijk zijn wat hij leert en hij moet deze inhoud in de eerste plaats vooral kunnen begrijpen. De ontwikkeling van het leerpakket moet gericht zijn op dit begrijpen van inhouden, concepten en ideeën. Mede door effectieve feedback kan dit gerealiseerd worden.
18
•
•
•
•
•
Open leren moet zo ontwikkeld zijn dat het leerders helpt te leren op hun eigen tempo. Eén van de belangrijkste problemen van traditioneel leren is dat het geen rekening houdt met de individuele tempoverschillen. Het tempo ligt vaak te hoog tof te laag. Open leren geeft hier een grote vrijheid om het eigen tempo te bepalen, zelfs in functie van de evaluatie. Open leren is vaak ontworpen om leerders toe te laten te leren in de door hen gekozen plaats. De materialen kunnen thuis gebruikt worden, op het werk of in eender welke leeromgeving. Computerpakketten beperken op zich deze vrijheid omwille van de technologische vereisten die ze met zich meebrengen. Open leren kan starten op het niveau dat de leerder reeds bereikt heeft. Open leren is meestal zo ontwikkeld dat het geen specifieke gemeenschappelijke voorkennis vereist. Binnen open leerpakketten kan de leerder instappen daar waar zijn voorkennis aansluit. Om dit mogelijk te maken moet de vereiste voorkennis wel goed beschreven zijn op elk instapniveau van het pakket. Open leren heeft nood aan menselijke inbreng. De meeste leerpakketten worden dan ook door leerkrachten ondersteund. Dit is bijzonder belangrijk als er sprake is van evaluaties en attesteringen. Docenten zijn vooral nodig om leerders aan de gang te houden, zo niet zouden we enkel behoefte hebben aan bibliotheken. Open leren moet een waaier aan media aanbieden op maat van de individuele leerder. De combinatie van meerdere interactieve materialen zorgt voor rijkdom aan keuzes om de voor de leerder meest geschikte werkvorm te kiezen. Belangrijk in deze keuze en het aanbod is dat het gekozen medium ook moet toegepast worden voor wat het behoort te bereiken. 2.2.1.2. Vrijheden van leren
Leerders geven drie belangrijke redenen aan waarom ze kiezen voor een open leertraject. Deze zijn dat het past in hun werksituatie, het aangepast kan worden aan familiale verplichtingen en dat het de mogelijkheid biedt om op eigen tempo te leren, op een door hen gekozen plaats en tijdstip. Open leren kan gevat worden in een aantal vrijheidsgraden die bovenstaande redenen kunnen bevestigen. • Vrijheid aangaande startdatum: veel open leerprogramma’s worden gekenmerkt door een vrijheid aan instapmomenten. Leerders kunnen bijna op eender welk moment starten met hun opleiding. • Vrijheid aangaande beginniveau: het blijft belangrijk om duidelijk het verwachte beginniveau te beschrijven zodat leerders kunnen bepalen of ze klaar zijn om op dat niveau te starten. De pakketten zijn best zo ontworpen dat bepaalde modules kunnen overgeslagen worden omdat het startniveau van de leerder hoger is dan voor die module vereist is. • Vrijheid aangaande ondersteuning: de ondersteuning is steeds beschikbaar, maar het is de leerder die bepaalt of hij hiervan gebruik wil maken.
19
Vrijheid aangaande wijze van feedback: het open leren biedt een ruime waaier aan mogelijkheden om feedback te krijgen van de leerkracht. Dit kan via mail, telefoon, face to face. De leerder heeft de vrijheid te bepalen welke vorm zijn voorkeur geniet. • Vrijheid aangaande motivatie: leerders kunnen zelf bepalen op basis van hun motivatie hoe ver ze willen gaan in de verdieping van hun leerproces, of ze eerder op safe willen spelen en aan de minimumnorm willen voldoen. • Vrijheid aangaande tempo: deze vrijheidsnorm is één van de meest bepalende motivatiefactoren. Zeker voor volwassen leerders is dit een essentiële factor om zich te kunnen aanpassen in drukke onvoorspelbare momenten. • Vrijheid aangaande locatie: dit laat leerders toe om te blijven leren zelfs in perioden van vakantie, ziekte, los van enige institutionele verbondenheid. • Vrijheid aangaande keuze van leeromgeving: leerders kunnen zelf bepalen of ze willen leren in een rustige context, met achtergrondmuziek, zelfs in aanwezigheid van de kinderen. • Vrijheid aangaande belang van technologie: binnen het open leren zal de computer een vaak gebruikt medium zijn. Niet iedere leerder ziet de computer als bondgenoot in het leerproces. Ook hier is er vrijheid en kan een alternatief medium aangeboden worden om toch dezelfde eindresultaten te behalen. • Vrijheid aangaande eindniveau: leerders hebben zelf de vrijheid om te bepalen wanneer ze klaar zijn voor de evaluatie. Dit geeft zowel hoogvliegers die snel denken te voldoen als zij die bijna 100 procent zeker moeten zijn de kans om deel te nemen aan de evaluatie. • Vrijheid aangaande samenwerken: sommige leerders leren liever individueel, maar net zo goed is er de vrijheid om samen te leren en zich samen pakketten eigen te maken. Ze kunnen mekaar zo motiveren, feedback geven en samen betekenis geven aan moeilijke inhouden. Echter binnen de gevangeniscontext vallen vele van deze vrijheden weg en kunnen ze door organisatorische en regelbepalende omstandigheden niet worden gerealiseerd. Vrijheid aangaande locatie, samenwerken, leeromgeving, wijze van feedback, technologie zijn moeilijk verenigbaar met de strikte cultuur van de gevangeniscontext. Niet tegenstaande deze beperkingen , blijven veel vrijheidsgraden wel behouden, wat op zich een bijzonder paradigma creëert van vrijheidsberoving tot vrijheidsbeleving. •
2.2.1.3. Type leerder Open leren is bijzonder geschikt voor bepaalde types van leerders omdat het hen specifiek helpt te leren ondanks de bijzondere kenmerken die ze met zich meedragen.
20
Type 1: De hoogvlieger Deze vallen meestal uit de boot bij eerder traditionele vormen van leren omdat deze zich richten op de gemiddelde leerder. Het gaat voor hoogvliegers te traag waardoor ze de leermotivatie kunnen verliezen. Via open leren kunnen ze hun tempo opdrijven en stukken die ze reeds als basiskennis hebben verworven overslaan. Ze kunnen zich zo focussen op de onderdelen die voor hen uitdagend zijn. Type 2: De laagvlieger Deze zijn bijzonder benadeeld in traditionele vormen omdat ze mateloos achterna hinken in het verwerven van kennis. Via open leren kunnen ze de tijd nemen die ze werkelijk nodig hebben om te oefenen en zo alsnog het vereiste eindniveau bereiken. Type 3: De leerder met bijzondere noden Onder deze noemer vallen de gedetineerden. Ze hebben bijzondere noden omdat ze zijn afgesloten van bijna alle vormen van leren. Mits de nodige ondersteuning kunnen ze via open leren toch een antwoord vinden op hun specifieke leerbehoefte. De verschillende types vallen niet strikt van elkaar te onderscheiden. De gedetineerden die in het OLC les volgen, hebben bijzondere noden. Daarom werd er binnen de gevangenis gekozen om een OLC als leeromgeving in te richten. Het is echter ook best mogelijk dat de individuele gedetineerde een hoog-‐ of laagvlieger is. Door een OLC te implementeren, kan aan de ‘wensen’ van deze andere twee types in de mate van het mogelijke voldaan worden.
2.3.
Een open leercentrum binnen een gevangeniscontext
Zoals eerder vermeld is het dus niet evident om een kwalitatief onderwijsaanbod uit te bouwen binnen een gevangeniscontext. Vooral in een arresthuis is dit zeer moeilijk omwille van de meestal korte duur van hun verblijf (Hellemans, Aertsen & Goethals, 2008; De Ron, & Tournel, 2009). Een OLC kan vaak antwoorden bieden op problemen die zich stellen binnen deze specifieke gevangeniscontext. Inzake de heterogeniteit van de gevangenispopulatie kan binnen een OLC een divers pakket aan leervragen behandeld worden. Naast het flexibel inspelen op verschillende leervragen, kent een OLC binnen een gevangenis ook nog andere voordelen. Een afwezigheid is problematischer binnen het klassikale onderwijs dan bij het begeleid individueel leren in een OLC, want een OLC kan beter inspelen op de typische afwezigheden door zijn flexibiliteit (Vlaamse Overheid, 2010). Ook zou volgens Cuypers (2008) een OLC geschikt zijn voor laaggeschoolden omdat ze zich op een laagdrempelige manier kunnen bijscholen op hun eigen tempo en niveau. Het decreet op het Volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 ondersteunt de organisatie van open leercentra in gevangenissen. Uit een herziening van dit decreet zijn volgende doelstellingen naar voor gekomen (Smolders, 2012):
21
-‐
gecombineerd onderwijs aanbieden aan mensen die op zelfstandige wijze een cursus verwerken en hiervoor de nodige opzoekingen kunnen doen in het OLC en materiaal in het OLC kunnen gebruiken, -‐ didactische werkvorm ontwikkelen om in te gaan op partiële of individuele leervragen waar men in het klassikale systeem geen antwoord op kan krijgen, -‐ mits enkele praktische beperkingen een zo groot mogelijke flexibiliteit aanbieden, -‐ remediëring aanbieden voor cursisten met een leerachterstand. Door het inrichten van een OLC kunnen dus individuele trajecten uitgezet worden, rekening houdend met de competenties, noden, interesses, motivatie en leerstijl van de gedetineerde cursisten (Vandeurzen, 2013). Zo hopen de consortia dat gedetineerden naast het belang en de meerwaarde ook het leerplezier van volwassenenonderwijs ontdekken. Op die manier kunnen gedetineerden gestimuleerd worden om het onderwijstraject verder te zetten tijdens en na detentie om zo een brug te slaan tussen het leven in en buiten de gevangenis (Hayen, 2010). Ondanks het feit dat een OLC heel wat oplossingen biedt voor problemen binnen een detentiecontext, kent het ook enkele knelpunten. Uit verschillende jaarrapporten van Vlaamse gevangenissen blijkt dat het grootste probleem de financiering is. Een OLC wordt immers niet gefinancierd door de overheid, maar door de centra die instaan voor het volwassenenonderwijs. Voor hen is het een verliesmakende praktijk (gevangenis Hasselt, 2010). Ook het recent uitgevoerd onderzoek van (Smolders, 2012) bevestigt dit en stelt dat dit nefast is voor het voortbestaan van de centra. Een Centrum voor Basiseducatie krijgt wel een forfaitaire vergoeding als ze werken met een OLC, maar die is ruim onvoldoende, indien men hier grondig in wil investeren (Vlaamse Overheid, 2010). De uren van een OLC vallen vaak samen met andere activiteiten waaraan gedetineerden deelnemen, waardoor hun deelname aan het OLC niet mogelijk is. Wanneer gedetineerden deelnemen aan het onderwijsaanbod, krijgen zij hier soms een aanmoedigingspremie voor, maar die ligt beduidend lager dan de uitkering die ze krijgen als ze penitentiaire arbeid uitvoeren. Dit maakt dat gedetineerden eerder opteren voor arbeid dan het volgen van lessen. Ook zijn de tijdstippen wanneer men terecht kan in een OLC beperkt (Smolders, 2012). Tot slot wijzen we ook nog op het feit dat gedetineerden wel mogen werken op een computer maar dat er slechts een beperkte of geen internetverbinding is, wat de adequate verwerking van de leerstof in de weg zou kunnen staan (Vlaamse Overheid, 2010 ; Centrale gevangenis Leuven, 2010 ; Smolders, 2012). Bij het werken met een beperkte internet-‐ verbinding worden een aantal links niet toegelaten en moeten die verwijderd worden uit het educatief materiaal, wat dus de productieve werking van een OLC belemmert (Smolders, 2012).
22
3. Doelstellingen van het project en onderzoeksvraag 3.1.
Situering van de opdrachtgevers
3.1.1. Consortium Vol-‐Ant Zoals eerder al gezegd werd in het juridisch kader, legt de wet (Artikel 75, §1, 8° van het decreet van 15 juni 2007) vast dat een consortium voor volwassenenonderwijs instaat voor de coördinatie en ondersteuning van de centra basiseducatie en volwassenenonderwijs bij de uitwerking van een onderwijs-‐ en vormingsbeleid voor gedetineerden, de organisatie van het detecteren van de onderwijs-‐ en vormingsbehoeften van gedetineerden en de begeleiding van het onderwijstraject. Voor de Antwerpse gevangenis wordt hiervoor beroep gedaan op het Consortium Volwassenenonderwijs Antwerpen (Consortium Vol-‐Ant, z.d.). Deze opdracht kadert in het Strategisch Plan Hulp-‐ en Dienstverlening aan gedetineerden en hun naasten dat uitgaat van de Vlaamse Gemeenschap. Het Consortium Vol-‐Ant heeft in het kader van deze onderwijsorganisatie recht op een equivalent van anderhalve full time onderwijscoördinator. Het Consortium Vol-‐Ant heeft er voor gekozen om deze in te vullen met één fulltime onderwijscoördinator en een halftijdse administratieve kracht. Sinds februari 2013 is de Dienst Onderwijs in de gevangenis versterkt door een voltijds educatief consulent (Consortium Vol-‐Ant, z.d.). Uit een informatief gesprek met de onderwijscoördinator blijkt dat het consortium daarenboven een enveloppefinanciering krijgt. Momenteel wordt de educatief consulent betaald vanuit een extra budget van het consortium maar de nood is er om ook deze functie regulier te krijgen. 3.1.2. CVO Antwerpen Het Centrum voor Volwassenenonderwijs Antwerpen biedt opleidingen aan op maat van volwassenen. Algemeen gezien vallen deze opleidingen onder een zevental pijlers: hoger beroepsonderwijs, tweedekansonderwijs, moderne vreemde talen, Nederlands voor anderstaligen, bedrijfsbeheer, maritieme opleidingen en beroepscompetenties. CVO Antwerpen biedt modulaire opleidingen aan op een 7-‐tal campussen, verspreid in en rond Antwerpen. Per jaar bedienen zijn zo’n 7500 studenten met 950 cursussen gegeven door 220 docenten. Deze modules worden aangeboden in contactonderwijs of gecombineerd onderwijs. Gecombineerd onderwijs is een combinatie van afstandsonderwijs en contactonderwijs. Sinds dit academiejaar kunnen cursisten ook kiezen voor Open CVO: hier worden de modules bijna volledig in afstandsonderwijs georganiseerd. Enkel het evaluatiemoment dient georganiseerd te worden tijdens een contactmoment (http://www.cvoantwerpen.be/opleidingen).
23
3.2.
Oorspronkelijke vraag van de opdrachtgevers
Bij het opzetten van het project wilden CVO Antwerpen en Consortium Vol-‐Ant drie aspecten geëvalueerd zien en dit zowel vanuit cursistenperspectief (bevraging cursisten) als organisatieperspectief (lesgevers, Dienst Onderwijs, …). De evaluatie betreft de volgende domeinen: • evaluatie m.b.t. organisatie OLC, • evaluatie m.b.t. de inhoud/aanbod van OLC, • evaluatie m.b.t. de verhouding beoogd effect en effectief resultaat. De projectaanvraag wordt in onderstaande figuur schematisch weergegeven. Figuur 1. Analyse projectaanvraag.
24
3.3.
Weerhouden projectdoelen
Als groep was het in de eerste instantie aangewezen om een grondige analyse uit te voeren van de achtergrond van dit project en tevens onze opdrachtgevers beter te leren kennen, aangezien we hier een evaluatieproject hebben met een zeer specifieke context. Na een verkennend theoretisch kader en een contextverkenning hebben we ons in de zoektocht om een duidelijke focus te bepalen, gebaseerd op de missie en visie van Consortium Vol-‐Ant betreffende het onderwijs. De missie en de visie, zoals ze te vinden is op de website van Vol-‐Ant, luidt als volgt: “ Visie Het Consortium volwassenenonderwijs Antwerpen wil in de regio Antwerpen-‐Kapellen kansen keren voor alle volwassenen met gelijk welke leervraag. We creëren treden naar succes. Volwassenen ervaren in onze centra het belang, de meerwaarde, maar ook het leerplezier van volwassenenonderwijs. Onze cursisten kunnen rekenen op een brede begeleiding bij hun leerloopbaan, waarbij we verder kijken dan enkel de mogelijkheden binnen het volwassenenonderwijs. Missie De leden van het Consortium Vol-‐Ant willen via krachtige samenwerking een passend, laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod bieden voor elke volwassene met een leervraag. Via het samenwerkingsverband stimuleren we onderlinge afstemming en bouwen we aan strategische partnerschappen.” We vonden deze algemene visie en missie op onderwijs ook terug op een document dat ons bezorgd is door de onderwijscoördinator van de gevangenis van Antwerpen specifiek vertaald naar ‘onderwijs aan gedetineerden’ (bijlage 1) . “ Visie Het Consortium volwassenenonderwijs Antwerpen wil in de gevangenis van Antwerpen kansen keren voor alle gedetineerden met een leerbehoefte of een leervraag. We creëren treden naar succes. Gedetineerden ontdekken via het onderwijsaanbod in de gevangenis het belang, de meerwaarde maar ook het leerplezier van volwassenenonderwijs. Missie De leden van het Consortium Vol-‐Ant willen via krachtige samenwerking ook in de gevangenis van Antwerpen een passend, laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod bieden voor elke gedetineerde met een leervraag.
25
We ondersteunen gedetineerden bij het detecteren van leerbehoeften en het formuleren van leervragen. We leiden gedetineerden actief toe naar het onderwijsaanbod in de gevangenis. We stimuleren hen tot het starten en verder zetten van een onderwijstraject tijdens en na detentie.”
Deze missie en visie van Vol-‐Ant hebben we vertaald in 7 doelstellingen die we geschikt achtten om de werking van het OLC in de gevangenis van Antwerpen te evalueren: 1. kansen keren voor alle gedetineerden met een leerbehoefte of een leervraag, 2. gedetineerden ontdekken via het onderwijsaanbod in de gevangenis het belang, de meerwaarde maar ook het leerplezier van volwassenenonderwijs, 3. onderwijs in de gevangenis neemt een brugfunctie op tussen het leven in en buiten de gevangenis, 4. een passend, laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod bieden voor elke gedetineerde met een leervraag, 5. gedetineerden ondersteunen bij het detecteren van leerbehoeften en het formuleren van leervragen, 6. gedetineerden actief toeleiden naar het onderwijsaanbod in de gevangenis, 7. gedetineerden stimuleren tot het starten en verder zetten van een onderwijstraject tijdens en na detentie. Na een overlegmoment op 19 november 2013 met onze externe opdrachtgevers en de projectbegeleider vanuit UA hebben we besloten om doelstellingen 2, 4, 5, 6 en 7 te weerhouden. Op grond van bovenstaand denkproces we tot de volgende onderzoeksvraag: In welke mate worden de vooropgestelde doelen in de algemene missie en visie op onderwijs van Consortium Vol-‐Ant bereikt binnen het OLC volgens de perceptie van de gedetineerden (cursisten) enerzijds en de organisatie (docenten, projectleiders) anderzijds?
26
4. Een contextverkenning Aangezien het gevangeniswezen geen alledaagse context is, is het belangrijk dat we zo goed mogelijk zicht proberen te krijgen op deze context en hoe opleidingen – en meer specifiek een OLC -‐ hierin passen. Daarom achten wij het noodzakelijk om een doorgedreven contextverkenning te doen, om zo onze verdere analyses zo accuraat mogelijk te kunnen maken. Dit doen we enerzijds aan de hand van het bestuderen van de documenten die ons bezorgd zijn door Consortium Vol-‐Ant en CVO Antwerpen, alsook door enkele bronnen te raadplegen met betrekking tot de gevangenis van Antwerpen en anderzijds door een algemeen begeleid bezoek aan de gevangenis van Antwerpen. Het bijwonen van een aantal lessen in het OLC, een aantal screenings en een verkennend gesprek met de onderwijs-‐ coördinator en de educatief consulent, laten ons toe een duidelijk beeld te vormen van de concrete werking van het OLC. Om af te toetsen of het geschetste beeld accuraat genoeg was, werd een eerste versie van deze contextschets nagekeken door de opdrachtgevers, en aan de hand van hun opmerkingen bijgestuurd. We schetsen binnen deze context eerst de gevangenis van Antwerpen in het algemeen, om ons later toe te spitsen op het onderwijsaanbod in de gevangenis van Antwerpen. Daarna gaan we dieper in op het OLC in de gevangenis van Antwerpen.
4.1.
De gevangenis van Antwerpen: een contextschets
De gevangenis van Antwerpen is voornamelijk een arresthuis. Dit wil zeggen dat zo’n 70% van de gedetineerden hier beklaagden zijn. Met andere woorden, het merendeel van de gedetineerden Antwerpen zit in voorlopige hechtenis (Brosens et al., 2013). Zij verschijnen in principe één keer per maand voor de raadkamer. Als de raadkamer beslist dat de aanhouding niet langer nodig is voor het onderzoek, komen ze dezelfde dag nog vrij. Het is ook mogelijk dat ze aangehouden blijven tot aan hun proces. Daarnaast is een deel van de gevangenis voorzien voor geïnterneerden en veroordeelden. Theoretisch biedt de gevangenis van Antwerpen plaats voor 439 gedetineerden, waarvan 48 plaatsen voorzien zijn voor vrouwen. In realiteit verblijven er echter een pak meer gedetineerden. Om een beeld te schetsen baseren we ons op het jaarverslag van het Directoraat-‐generaal Penitentiaire Inrichtingen 2012 (Jaarverslag DG EPI, 2012), aangezien het jaarverslag van 2013 niet tijdig beschikbaar was. Uit het jaarverslag van 2012 blijkt dat er in 2012 een gemiddelde populatie van 721 gedetineerden was. Dit betekent dat de gevangenis van Antwerpen met een overpopulatie van zo’n 64% zit. Ter vergelijking: de gemiddelde overbevolking in België lag dat jaar op 23,7% (Jaarverslag DG EPI, 2012).
27
Aangezien deze gevangenis voornamelijk dienst doet als arresthuis, verblijven de meeste gedetineerden er niet lang. Voor bijna 81% van de gedetineerden is de verblijfsduur maximum zes maanden (Brosens et al., 2013). Dit impliceert dat de populatie zeer veranderlijk is. De Antwerpse gevangenis is een “gesloten inrichting” en heeft dus uitgebreide veiligheidsvoorzieningen (hoge muren, tralies, prikkeldraad, detectieapparatuur enz.). Om te kunnen deelnemen aan activiteiten worden gedetineerden opgeroepen door een penitentiair beambte en uit hun cel gelaten. Een goede samenwerking en communicatie met het justitiepersoneel is dus onontbeerlijk. Een aantal gedetineerden verrichten penitentiaire arbeid. Deze arbeid valt uiteen in twee grote categorieën, enerzijds is er het werk in het werkhuis (maximum 40 plaatsen), anderzijds zijn er ook fatiken (maximum 120 plaatsen). Deze gedetineerden ondersteunen zo de dagdagelijkse werking van de gevangenis. Het gaat om mensen die in de bibliotheek, de keuken, de wasserij of de kantine werken of het eten helpen bereiden. De werkuren hangen af van hun specifieke job. Veroordeelden, beklaagden en geïnterneerden mogen samen deelnemen aan activiteiten, maar mannen en vrouwen worden gescheiden. In sommige gevallen worden gedetineerden voor korte of langere termijn uitgesloten van het gemeenschapsregime. Vaak gaat het over gedetineerden die, uit veiligheidsoverwegingen of bij wijze van tuchtmaatregel, aan een afzonderingsregime of een ander beperkt regime onderworpen worden. In sommige gevallen kan, in overleg met de gevangenisdirectie, een tuchtmaatregel worden aangepast om de betrokkene verder te laten deelnemen aan de lessen. Naast arbeid, bezoek en wandeling worden nog heel wat andere activiteiten georganiseerd voor gedetineerden: sportactiviteiten, vormingen, infoavonden, culturele activiteiten, … Door een zinvolle tijdsbesteding te voorzien tijdens de detentie kan een gedetineerde zijn eigen mogelijkheden/capaciteiten ontdekken en kan het zelfrespect weer groeien.
4.2.
Onderwijs in de gevangenis van Antwerpen
4.2.1. Wie organiseert onderwijs in de gevangenis? In het kader van onderwijs aan gedetineerden staat de Antwerpse gevangenis in voor het ter beschikking stellen van (les)lokalen en het onderhoud ervan. Er zijn verschillende actoren direct en indirect betrokken bij het aanbieden van onderwijs in de gevangenis van Antwerpen. In het kader van het IP-‐project zijn het Consortium Vol-‐Ant en CVO Antwerpen de voornaamste directe actoren, met name de organisatoren. Daarom wordt er niet dieper ingegaan op de andere actoren.
28
4.2.1.1.
Consortium Vol-‐Ant
Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 3.1 (Situering van de opdrachtgevers), staat het Consortium Vol-‐Ant binnen de gevangenis in voor: • de coördinatie en ondersteuning van de centra bij de uitwerking van een onderwijsbeleid voor gedetineerden, • de organisatie van het detecteren van onderwijs-‐ en vormingsbehoeften van gedetineerden, • de begeleiding van het onderwijstraject van gedetineerden (Consortium Vol-‐Ant, z.d.). Het Consortium Vol-‐Ant coördineert het aanbieden van onderwijs en het aanleveren van lesgevers door CVO Antwerpen, het Stedelijk Centrum voor Volwassenenonderwijs (SIVO) en het Centrum voor Basiseducatie die binnen hun werkingsgebied liggen. Aangezien CVO Antwerpen de samenwerkende partner is voor open leren en onderwijs op maat in de gevangenis, lichten we enkel deze partner kort toe. 4.2.1.2.
CVO Antwerpen
Voor een algemene voorstelling van CVO Antwerpen verwijzen we naar de situering van de opdrachtgevers onder hoofdstuk 3.1. Een van de campussen die CVO Antwerpen bedient, is de campus Begijnenstraat of met andere woorden: de gevangenis van Antwerpen. Tijdens het schooljaar 2012-‐2013 waren de cursisten in de gevangenis goed voor 3,5% van de volledige cursistenpopulatie van CVO Antwerpen. Aangezien het academiejaar 2013-‐2014 nog niet afgerond is, kunnen we daar geen gegevens over geven. Cursisten van CVO Antwerpen in de gevangenis kunnen Nederlands voor anderstaligen volgen of kunnen in het onlangs opgerichte OLC modules afwerken. In het onderdeel 4.3 gaan we dieper in op dit OLC. 4.2.2. Onderwijsaanbod in de gevangenis van Antwerpen De gevangenis van Antwerpen was één van de pilootgevangenissen voor het trapsgewijs implementeren van het Strategisch Plan ‘Hulp-‐ en Dienstverlening aan gedetineerden’ (Vlaamse Overheid, 2010) en heeft dus al enige jaren ervaring met het aanbieden van activiteiten aan de gedetineerden, waaronder onderwijs. Bij de organisatie van een onderwijsaanbod wordt er gekeken naar de noden en behoeften die gedetineerden te kennen geven. Tegelijk moet er rekening gehouden worden met de specifieke context van de gevangenis van Antwerpen. Zoals eerder gezegd doet de gevangenis van Antwerpen voornamelijk dienst als arresthuis. Hierdoor heeft de gevangenis te maken met een zeer heterogene populatie waarbij de
29
grootste groep van gedetineerden relatief kort in de gevangenis verblijft. Het is daarom bijzonder moeilijk om volwaardige opleidingen aan te bieden met een diploma als eindresultaat. Men tracht dit op te lossen door kortstondige modules te organiseren die leiden tot een erkend deelcertificaat. Ten eerste gebeurt dit via het organiseren van een groepsaanbod, wat voor de mannenafdeling bestaat uit Nederlands voor anderstaligen, ingericht door het Centrum voor Basiseducatie Antwerpen en CVO Antwerpen. Voor de vrouwenafdeling wordt er een module handverzorging georganiseerd. Ten tweede biedt men in de gevangenis van Antwerpen ook onderwijs op maat aan in een OLC, weliswaar enkel voor de mannenafdeling. Het is een samenwerking tussen CVO Antwerpen, de gevangenis van Antwerpen en het Consortium Vol-‐Ant. Samen zorgen ze ervoor dat gedetineerden op hun eigen tempo en niveau kunnen werken, bijgestaan door een professionele docent (Consortium Vol-‐Ant, z.d.). De individuele begeleiding van leervragen beslaat een derde luik. Gedurende het hele jaar door kunnen gedetineerden met vragen over leren en studeren terecht bij de Dienst Onderwijs, die hen begeleidt vanaf het kenbaar maken van hun leerbehoefte tot het door-‐ of uitstromen. De educatief consulent is verantwoordelijk voor het opvolgen van gedetineerden tijdens dit proces. 4.2.2.1.
Leertrajectbegeleiding
De individuele begeleiding van leervragen is een onderdeel van de leertrajectbegeleiding. Opdat de beschrijving van de leertrajectbegeleiding zo correct mogelijk zou zijn, baseren we ons enerzijds op het verkennend gesprek met de onderwijscoördinator en de educatief consulent en anderzijds op het document ‘Procesbeschrijving LTB 2.0’ van de Dienst Onderwijs Gevangenis Antwerpen (2013). Leertrajectbegeleiding is één van de drie decretale opdrachten van de onderwijscoördinator die vastgelegd zijn in het decreet volwassenonderwijs van 2007. Vanaf 2009 heeft elke Vlaamse en Brusselse gevangenis een onderwijscoördinator. De vereniging van Onderwijscoördinatoren (VOC) heeft een meerjarenbeleidsplan opgesteld waarin onder andere een algemeen kader ontwikkeld is rond leertrajectbegeleiding dat als handvat kan dienen voor de lokale implementatie. De leertrajectbegeleiding binnen de gevangenis van Antwerpen heeft model gestaan voor voorgenoemde. Het opstellen van leertrajectbegeleiding binnen de gevangenis van Antwerpen is procesmatig gegroeid. Op 1 februari 2013, bij de start van de educatief consulent, was het theoretisch kader reeds aanwezig en was er een soort van draaiboek opgesteld. De educatief consulent heeft het theoretisch kader voornamelijk uitgevoerd en dus in praktijk omgezet. Het gaat hier niet enkel om het plaatsen van gedetineerden in het juiste aanbod, het is veel breder. Leertrajectbegeleiding tracht het leersucces van de cursisten groter te maken en is dus een belangrijke meerwaarde. Omdat de vragen die binnenkomen meestal niet zo duidelijk zijn, richt de educatief consulent zich in eerste instantie op info-‐ en adviesverlening.
30
Dit kan eventueel evolueren naar keuzetrajectbegeleiding, met andere woorden helpen kiezen. In tweede instantie begeleidt de educatief consulent de gedetineerden die zich ingeschreven hebben in één van de aangeboden cursussen via het open leercentrum of via andere kanalen binnen de gevangenis. Deze begeleiding bestaat voornamelijk uit het motiveren van de cursisten en studievoortgang. Als laatste begeleidt de educatief consulent ook de gedetineerden die nog ingeschreven zijn op een school, secundaire school, bij Syntra, of op een CVO of hogeschool buiten de gevangenis. Ze fungeert dan eerder als contactpersoon om gedetineerden de kans te geven hun studie binnen de gevangenis verder te zetten. Het werk van de educatief consulent speelt zich voornamelijk af binnen de gevangenis maar ze tracht de gedetineerden ook te motiveren om verder te studeren na detentie. Leertrajectbegeleiding steunt op vier pijlers die visueel worden weergegeven in onderstaande figuur. Figuur 2. Schematische voorstelling van leertrajectbegeleiding. Fase 0: Toeleidingsfase Tot deze fase behoren alle activiteiten die ondernomen worden in het kader van een gerichte doorverwijzing van een gedetineerde naar een interne dienst van de gevangenis. Deze doorverwijzing gebeurt enerzijds door diensten van de Vlaamse Gemeenschap en anderzijds door diensten van Justitie. In de gevangenis van Antwerpen wordt een overkoepelend onthaal van alle binnenkomende gedetineerden gewaarborgd door Justitieel Welzijnswerk Antwerpen (JWA) en de psychosociale dienst van de gevangenis (PSD). De doorverwijzingen betreffen niet alleen vragen van pas binnengekomen gedetineerden, maar ook van gedetineerden die reeds langer in de gevangenis verblijven. Gedurende hun hele detentieperiode kunnen zij met hun vragen terecht bij deze diensten. Hiervoor maken zij gebruik van de zogenaamde rapportbriefjes (bijlage 2) waarop zij hun vraag te kennen geven.
31
Deze toeleidingsfase wil gedetineerden wegwijs maken in de beschikbare hulp– en dienstverlening binnen de gevangenis. Zo wordt ervoor gezorgd dat iedereen dezelfde informatie krijgt en er een optimale afstemming is tussen vraag en aanbod. Concreet onderneemt de Dienst Onderwijs volgende acties: • Men tracht de gedetineerden te bereiken via affiches, flyers, brochures: o uitgedeeld door de partners (JWA en PSD), o uitgedeeld op cel, o permanent beschikbaar in de bibliotheek van de gevangenis. • Ook gebeuren er op regelmatige basis overlegmomenten met de partners. Er worden concrete afspraken gemaakt met JWA en PSD waardoor er een rechtstreekse toeleiding van gedetineerden met een leervraag mogelijk gemaakt wordt. Van de door ons geformuleerde doelstellingen zijn er twee waaraan tijdens deze toeleidingsfase gewerkt wordt. Deze doelstellingen zijn: 5. Gedetineerden ondersteunen bij het detecteren van leerbehoeften en het formuleren van leervragen. 6. Gedetineerden actief toeleiden naar het onderwijsaanbod in de gevangenis. Fase 1: Instroombegeleiding Alle activiteiten die ondernomen worden vanaf de aanmelding tot de definitieve plaatsing van de cursist in het aanbod behoren tot de instroombegeleiding. In deze instroombegeleiding worden er verschillende fasen doorlopen. Allereerst heeft men de aanmelding waarin een gedetineerde zijn leerbehoefte (“Ik wil onderwijs”) kenbaar maakt. De mate waarin de leerbehoefte al dan niet concreet is, is bepalend voor het verloop van de intake – en keuzetrajectbegeleiding. Indien de leervraag niet concreet is, zal de intake de eigenlijke start van de keuzetrajectbegeleiding vormen. Het intakegesprek staat in het teken van kennismaking, wederzijdse informatie-‐uitwisseling, peilen naar de motivatie, de verkenning van de leermogelijkheden van de cursist en het aanbod in de gevangenis. De keuzetrajectbegeleiding wil met het actief aanpakken van taken en acties tot een onderbouwde beslissing komen, waaruit een concrete leervraag kan voortvloeien. Tijdens dit keuzeproces worden de mogelijkheden, waarden en ambities voortdurend op een bewuste en actieve manier onderzocht en gerealiseerd. Wanneer de leervraag concreet is, ofwel dankzij een goede keuzetrajectbegeleiding ofwel door een concrete aanmeldingsvraag, wordt nagegaan of deze al dan niet in het aanbod past. Als ze in het aanbod van onderwijs in de gevangenis van Antwerpen past, wordt de cursist ingeschreven voor een screening. Op basis van de concrete leervraag kan dit enerzijds de screening voor NT2 of anderzijds de screening voor het OLC zijn. Met deze screening tracht de Dienst Onderwijs het reële niveau van de cursist te bepalen. In de laatste stap van
32
de instroombegeleiding wordt beslist of de kandidaat-‐cursist met zijn leervraag effectief kan starten. Wanneer het om een positieve beslissing gaat, wordt de cursist geplaatst in het voor hem geschikte aanbod. Indien de leervraag niet past binnen het aanbod krijgt de cursist info en advies over de onderwijsmogelijkheden in de vrije samenleving en andere strafinrichtingen. Met deze fase wil de Dienst Onderwijs de cursist op een goede manier oriënteren en doorverwijzen naar het meest geschikte aanbod op basis van zijn individuele startbekwaamheid. Zo wordt ook getracht om de vroegtijdige uitval van de cursist te voorkomen. Van de door ons geformuleerde doelstellingen zijn er vier waaraan tijdens deze fase gewerkt wordt. Deze doelstellingen zijn: 4. Een passend, laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod bieden voor elke gedetineerde met een leervraag. 5. Gedetineerden ondersteunen bij het detecteren van leerbehoeften en het formuleren van leervragen. 6. Gedetineerden actief toeleiden naar het onderwijsaanbod in de gevangenis. 7. Gedetineerden stimuleren tot het starten en verder zetten van een onderwijstraject tijdens en na detentie. Fase 2: Voortgangsfase Gedurende zijn leerproces kan de cursist rekenen op de nodige begeleiding. Eigenlijk is dit een expliciete opdracht van de centra voor volwassenenonderwijs, maar gezien de context ondersteunt de Dienst Onderwijs de centra hierin. Voor de centra is het immers niet haalbaar om binnen de gevangenis een volledig zorgbeleid uit te werken zoals ze voorzien is in de vrije samenleving. Daardoor is de voortgangsbegeleiding aan gedetineerden beperkter. De begeleiding in de voortgangsfase tracht de cursisten te motiveren om te blijven volhouden en hun slaagkansen te vergroten. Concreet betekent dit dat er op regelmatige basis opvolggesprekken plaatsvinden met de cursisten, bijvoorbeeld wanneer een cursist regelmatig afwezig is. Cursisten worden aan hun cel bevraagd waarom ze niet komen en worden aangemoedigd om alsnog naar de les te komen. Ook zijn er voortgangsgesprekken met cursisten in het kader van het leertraject om afhaken tegen te gaan: wat is de stand van zaken van het leertraject, detentietraject, leven in de gevangenis, …. Hierdoor kan de Dienst Onderwijs eventueel aanpassingen aanbrengen aan het leertraject. Tijdens deze voortgangsgesprekken wordt er ook informatie en advies gegeven met betrekking tot de mogelijkheden in andere gevangenissen (bij mogelijke transfer) en in de vrije samenleving. De educatief consulent schrijft tijdens een individueel gesprek alles op papier. Ze heeft geen nood aan een computer tijdens de gesprekken zelf. Het zou enkel handig zijn om snel informatie op te zoeken en eventueel onmiddellijk mee te
33
geven. Het digitaliseren van de gesprekken wordt zo kort mogelijk na de gesprekken gedaan zodat de te ondernemen acties onmiddellijk uitgevoerd worden. Het papieren dossier verdwijnt op het moment van de digitalisering. Tot slot is ook de mening van de cursisten over de werking van de Dienst Onderwijs belangrijk. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd aan de cursisten (ook aan zij die afhaken) om een evaluatieformulier in te vullen, wat nuttige informatie kan opleveren om cursisten nog beter te motiveren of gemotiveerd te houden en afhaken in de toekomst zoveel mogelijk trachten te vermijden. Aan deze fase kunnen volgende door ons opgestelde doelstellingen gekoppeld worden: 2. Gedetineerden ontdekken via het onderwijsaanbod in de gevangenis het belang, de meerwaarde maar ook het leerplezier van volwassenenonderwijs. 7. Gedetineerden stimuleren tot het starten en verder zetten van een onderwijstraject tijdens en na detentie. Fase 3: Uitstroombegeleiding De laatste fase van de leertrajectbegeleiding is een proces waarbij de cursist begeleid wordt bij het beëindigen van zijn leerproces. Ook wanneer de cursist wenst door te stromen naar een vervolgsituatie krijgt hij de nodige begeleiding. Door de specifieke situatie van leertrajectbegeleiding in de gevangenis worden de cursisten in verschillende door-‐ of uitstroomsituaties begeleid. Wanneer een module of leertraject afgerond wordt, kan er zich een nieuwe instroom in een andere module voordoen. In bepaalde gevallen wordt een module of leertraject ook stopgezet. De redenen hiervoor kunnen zowel interne (stoppen op eigen aangeven) als externe (bij vrijlating of transfer) factoren zijn. Door cursisten te begeleiden bij hun uitstroom tracht men hen te stimuleren tot het succesvol afronden van hun onderwijstraject. Daarnaast tracht de Dienst Onderwijs de cursisten ook te motiveren om zich in te schrijven voor een nieuw of vervolgtraject, wat kan resulteren in een nieuwe instroom. Ook voorziet de Dienst Onderwijs gedetineerden die op het punt staan vrij te komen van informatie en adviezen over de mogelijkheden om hun leren verder te zetten in de samenleving, met als doel de reïntegratie in de maatschappij vlotter te laten verlopen. Ook wanneer gedetineerden op het punt staan overgebracht te worden naar een andere strafinrichting, krijgen ze de nodige informatie en het nodige advies. Belangrijk hierbij is om te vermelden dat de educatief consulent aanhaalt dat er nog wat schort aan de manier hoe een dossier wordt doorgegeven naar een andere gevangenis omdat er geen continuïteit is.
34
Aan deze fase uit de leertrajectbegeleiding kunnen twee van de door ons opgestelde doelstellingen gekoppeld worden: 2. Gedetineerden ontdekken via het onderwijsaanbod in de gevangenis het belang, de meerwaarde maar ook het leerplezier van volwassenenonderwijs. 7. Gedetineerden stimuleren tot het starten en verder zetten van een onderwijstraject tijdens en na detentie. Uit bovenstaande uitvoerige beschrijving van de leertrajectbegeleiding blijkt dat reeds in de instroomfase van de leertrajectbegeleiding wordt bepaald welke richting een cursist kan uitgaan binnen de aangeboden mogelijkheden van de Dienst Onderwijs, enerzijds het groepsaanbod NT2 of anderzijds het individuele aanbod in het OLC. Gezien onze onderzoeksvraag, ligt onze focus enkel op het OLC. Voor verdere toelichting hieromtrent verwijzen we graag naar het volgende onderdeel waarin het OLC uitgebreid beschreven wordt.
4.3.
Het paspoort van het OLC
In dit onderdeel proberen wij een beeld te schetsen over het OLC in de gevangenis van Antwerpen. Dit beeld proberen we zo breed en zo diep mogelijk te maken, om op die manier de werkelijkheid zo goed mogelijk te benaderen. Wij baseren ons hiervoor op documenten aangeboden door Consortium Vol-‐Ant en CVO Antwerpen, op verkennende gesprekken met de onderwijscoördinator en de educatief consulent, op literatuur over de gevangenis van Antwerpen en op eigen observaties van screeningsmomenten en lessen. 4.3.1. Algemeen Het behoefteonderzoek van Brosens et al. (2013) toont aan dat de gevangenispopulatie in Antwerpen divers is. Hierdoor ontstaat er een nood aan differentiatie en onderwijs op maat. In november 2012, nog voor het behoefteonderzoek afgerond werd, heeft Consortium Vol-‐ Ant in samenwerking met CVO Antwerpen een OLC opgericht binnen de gevangenismuren. Het uitgangspunt van Consortium Vol-‐Ant en CVO Antwerpen om een OLC op te richten was dat het OLC voor flexibiliteit kan zorgen om gedifferentieerd en op maat onderwijs aan gedetineerden aan te bieden. Dit maakt het mogelijk om een open en flexibele leeromgeving aan te bieden aan de gedetineerden, zoals beschreven door Race (2008). Voor CVO Antwerpen past het OLC-‐project binnen gecombineerd onderwijs. Officieel is er slechts één contactmoment. Dit stemt overeen met 5% contactonderwijs en 95% afstandsonderwijs. Op dit moment is er enkel voorzien dat mannen kunnen deelnemen aan opleidingen in het OLC. Vrouwen hebben een veel beperkter aanbod aan opleidingen.
35
Aangezien deze opleidingen niet het onderwerp van ons onderzoek zijn, gaan we hier niet dieper op in. Het OLC is een studieruimte waar 16 gedetineerden tegelijkertijd op eigen tempo en op eigen niveau kunnen studeren. Zij werken individueel aan de computer en worden begeleid door een professionele docent. Bij vrijlating kunnen ze van thuis uit hun studie verderzetten. De bedoeling is dat gedetineerden ook bij transfer verder kunnen studeren. Toch is een directe aansluiting met de lessen uit het OLC in Antwerpen niet altijd even evident. Iedere gevangenis kiest immers zelf een systeem waarmee het onderwijs ondersteund wordt. Om deel te mogen nemen aan het OLC, worden de gedetineerden eerst uitgenodigd voor een screening. Er zijn twee soorten screeningsmomenten: • woensdagavondscreening (bijna wekelijks): tien gedetineerden, • intensieve screening (vijf per jaar waarvan twee verspreid over twee dagen): meerdere screeningsmomenten per dag, wordt vooraf gegaan door een grote flyerronde. Inhoudelijk bestaat er geen verschil tussen een woensdagavondscreening en een intensieve screening. Het enige verschil zit in de timing en de flyerronde die al dan niet heeft plaats gevonden. In 4.3.3.2 gaan we dieper in op het verloop van zo’n screening. Volgende lesinhouden kunnen op dit moment in het OLC bestudeerd worden: • vreemde talen: Frans en Engels, • ICT-‐softwarepakketten zoals Word, Excel, Access, PowerPoint en Dactylo. Er zijn ook computerlessen voor beginners, • wiskunde, • algemene vakken in functie van een diploma secundair onderwijs. De lessen in het OLC volgen de normale schoolkalender, aangezien de docenten werken volgens de verlofregeling van het departement onderwijs. Dit wil zeggen dat er tijdens schoolvakanties geen lessen georganiseerd worden. De Dienst Onderwijs van de gevangenis werkt niet volgens de verlofregeling van het departement onderwijs en is nooit langer dan 14 dagen gesloten. Wanneer de Dienst Onderwijs gesloten is, beschikken andere diensten van de gevangenis over rapportbriefjes met de datum waarop de mensen van deze dienst terug bereikbaar zijn. Alle meldingen worden tijdens hun afwezigheid bijgehouden door de andere diensten. Nadien wordt er een eerste triage gedaan maar alle vragen worden beantwoord. Alle geplande vakken vinden op een vast tijdstip plaats. Op die geplande momenten is er ook een vakdocent voor die specifieke lesinhoud aanwezig in het OLC. Aangezien gedetineerden onderwijs in de gevangenis vaak combineren met een andere activiteit (vb. werk), gebeurt het dat een gedetineerde een andere module volgt dan degene die op dat moment
36
geroosterd is. Het gebeurt ook dat gedetineerden modules volgen die administratief niet ingeroosterd zijn, bijvoorbeeld binnen het kader van het behalen van een attest AAV. Dit wil zeggen dat het volgende lessenrooster soms louter een administratieve functie heeft. Tabel 1 Lessenrooster OLC Schooljaar 2012-‐2013 Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag vrijdag Voormiddag Namiddag
Wiskunde ICT
ICT
Frans Engels
Engels
Frans
Een OLC heeft nood aan computers en een internetverbinding om naar behoren te kunnen werken. Momenteel is er voor het OLC-‐project een beveiligde lijn gecreëerd om te kunnen werken met een elektronische leeromgeving (Moodle1). Drie gevangenissen maken gebruik van deze lijn. Deze is echter enkel toegankelijk vanuit de betrokken scholen en vanuit de gevangenis, wat soms nogal omslachtig werkt. De werkmomenten van de gedetineerden overlappen sterk met de openingsuren van het OLC. Dit is volgens de onderwijscoördinator niet op te lossen. Door de overbevolking is het steeds druk in de gevangenis, vooral ’s morgens en ’s avonds. Door het OLC bijvoorbeeld ’s avonds te openen, komt dit in het gedrang met vele andere activiteiten. De Dienst Onderwijs heeft daarom afspraken gemaakt met de directie over de openingsuren en wenst zich daar dan ook aan te houden. Samen hebben ze besloten om momenteel ‘s avonds geen activiteiten in het OLC te voorzien. Door de overbevolking hebben de penitentiair beambten reeds te maken met heel veel bewegingen waardoor het extra belasting zou opleveren. Indien de nieuwe gevangenis van Beveren ervoor kan zorgen dat de gevangenis van Antwerpen niet meer overbevolkt is voor een langere periode, kan men eventueel opteren om toch een avondactiviteit te voorzien in het OLC. Op de website van Consortium Vol-‐Ant staat te lezen dat elke gedetineerde welkom is. Voor het OLC blijkt dat enkel gedetineerden die het Nederlands voldoende beheersen toegelaten worden tot gecombineerd onderwijs. Uit de interviews met de beleidsmedewerkers blijkt dat de gedetineerden niveau B1 van het Nederlands dienen te behalen. Het niveau van het Nederlands wordt enkel gescreend door het Huis van het Nederlands. Men kent dus enkel het niveau van het Nederlands indien de gedetineerde ooit gescreend is geweest door het Huis van Nederlands en/of NT2 heeft gevolgd binnen de gevangenis. De intensieve screening vindt altijd plaats na een screening van het Huis van Nederlands, de woensdagavondscreeningen niet. Indien een gedetineerde, die niet heeft deelgenomen aan 1
Moodle: Modular Object-Oriented Dynamic Learning Environment
37
de screening van het Huis van Nederlands of NT2 geen gevolgd heeft binnen de gevangenis en waarvan men dus niet op de hoogte is van het niveau van het Nederlands, de infofiche niet kan invullen, wordt deze niet toegelaten voor een cursus in het OLC. Er wordt niet gewerkt met een gestandaardiseerde test maar men gaat af op het buikgevoel naar aanleiding van het toeleidingsgesprek. Het enkel toelaten van cursisten die een bepaald niveau hebben voor het Nederlands is een bewuste keuze van de onderwijscoördinator daar de instructietaal van de modules in het Nederlands gegeven worden. Aangezien het merendeel van de gedetineerden in Antwerpen beklaagden zijn, verandert de populatie erg snel. Voor de Dienst Onderwijs is het dus heel moeilijk om te voorspellen wanneer er zich iemand gaat aanmelden voor een module en of de gedetineerde zijn module zal kunnen afronden of niet. Om deze redenen heeft men gekozen om de periodes van de modules heel kort te houden, namelijk vier werken. Toch wordt er nog aangegeven dat er meer flexibiliteit naar startdatum van een module nodig is. Volgens CVO Antwerpen laat de regelgeving flexibele startdata niet toe. Na navraag bij een combicoach van een ander centrum voor volwassenenonderwijs en na nazicht van de regelgeving mag een centrum voor volwassenenonderwijs vrij kiezen wanneer een module start: “In de modulaire organisatie kan een module (of eenheid/submodule) van een opleiding op elk ogenblik starten en vrij worden gespreid, over de schooljaren heen.” (omzendbrief VWO/2011/02) Men kan dus in principe iedere cursist aan een module laten starten op gelijk welk moment van het schooljaar. Dit is echter organisatorisch heel omslachtig en administratief intensief, daar bijna iedere cursist een “individuele” cursuscode ontvangt. Aangezien het OLC-‐project nog steeds in de projectfase zit, bestaat er een stuurgroep die twee-‐ tot viermaal per jaar samenkomt. De stuurgroep bestaat uit: • een afvaardiging van justitie: het inrichtingshoofd en een adjunct directeur van de gevangenis, • een beleidscoördinator van de Vlaamse Gemeenschap (Inge Van Deurzen), • een directielid van CVO Antwerpen, • een projectleider van CVO Antwerpen (Ingrid Vermeir), • een projectleider van de Dienst Onderwijs gevangenis van Antwerpen (Marty Hayen).
38
4.3.2. Het OLC in cijfers De leertrajecten in het OLC zijn van start gegaan in november 2012. De Dienst Onderwijs beschikt over een databank waarin een apart systeem ontwikkeld is voor het OLC. Er bestaat een handleiding die het gebruik van de database verduidelijkt. Wel dient vermeld te worden dat men pas in februari 2013 gestart is met het systematisch bijhouden van gegevens. 4.3.2.1.
Schooljaar 2012-‐2013
Om deze periode cijfermatig te bestuderen, kregen we van de Dienst Onderwijs van de gevangenis van Antwerpen twee documenten met cijfergegevens. De gegevens die we over deze periode hebben gekregen werden om privacyredenen geanonimiseerd. Het eerste document, “Aanvragen OLC 2012-‐2013” opgesteld door de educatief consulent, bevat de registratiegegevens van de aanvragen. Het gaat hier onder meer om • de identificatiegegevens van de gedetineerden (geanonimiseerd), • de datum van binnenkomst, • het detentiestatuut, • om de hoeveelste aanvraag naar onderwijs in het OLC het gaat, • de datum van de intake voor het OLC, • of de persoon in kwestie aanwezig was op de intake, • de reden van de eventuele afwezigheid, • het gekregen opleidingsadvies, • de reden waarom ze geweigerd werden in het OLC, • wanneer ze effectief gestart zijn, • welke module ze aanvangen. We stellen vast dat deze gegevens in dit document op bepaalde punten erg onvolledig zijn. Vermoedelijk heeft dit te maken met het opstarten van de registratie van gegevens en de anonimiteit ervan. Daarnaast kregen we een document met statistieken die de educatief consulent zelf maakte over deze periode. Vermoedelijk zijn deze analyses gemaakt op basis van meer volledige data dan de data waarover wij vanuit het eerste document beschikken. Daarom opteren we ervoor om onze beschrijving in hoofdzaak op deze statistieken te baseren. We rapporteren enkel de gegevens die ons relevant lijken. Voor gedetailleerdere cijfers verwijzen we graag naar de bijlagen. Bijlage 3 bevat de cijfers van schooljaar 2012-‐2013. Tijdens dat schooljaar kreeg de Dienst Onderwijs in de gevangenis 360 aanvragen voor een opleiding in het OLC. Aangezien dit het eerste schooljaar was waarin deze manier van onderwijs verstrekken georganiseerd werd, ging het overgrote deel van de aanvragen om een eerste vraag naar opleiding in het OLC. Toch zijn 19 van deze 360 aanvragen
39
zogenaamde ‘2de aanvragen’. Dit wil zeggen dat gedetineerden na het stoppen van de eerste opleidingen in het OLC opnieuw een aanvraag naar opleiding deden. Dit stoppen kan verschillende redenen hebben. Het is mogelijk dat de module succesvol werd afgewerkt. Ook kan het zijn dat gedetineerden in de loop van een module vrijkwamen, of op transfer gingen, of dat er zich omstandigheden voordeden die hun motivatie negatief hebben beïnvloed. Van de 360 aanvragen gebeurden er 202 via de flyer. Daarnaast vonden 140 gedetineerden hun weg naar het OLC via een rapportbriefje. Kandidaat-‐cursisten kunnen zich ook via mail (acht aanvragen) of mondeling (negen aanvragen) aanmelden. Dit gebeurt dan meestal via de Dienst Onderwijs zelf of via JWA of PSD. Ook kan een gedetineerde zelf een nieuwe aanvraag indienen in het kader van een vervolgopleiding, wat een keer gebeurde. Uit de statistieken die de Dienst Onderwijs ons bezorgde blijkt dat het overgrote deel van de cursisten in het OLC beklaagden zijn. Gezien de functie van de gevangenis van Antwerpen is dit niet verwonderlijk. Toch vinden ook andere groepen uit de gevangenis hun weg naar het OLC. Zo blijkt 8% van de cursisten die in 2012-‐2013 in het OLC onderwijs volgden veroordeeld te zijn, 6% van hen waren geïnterneerden en 3% hadden een ander dan bovengenoemde statuten. Deze gegevens zijn gebaseerd op het statuut dat gedetineerden hebben op het moment van aanmelding bij de Dienst Onderwijs. Dit kan tijdens een opleiding of tijdens de duur van detentie veranderen.
Figuur 3. Populatie naargelang detentiestatuut schooljaar 2012-‐2013. Niet iedereen die een aanvraag indient, komt uiteindelijk in het OLC terecht. Sommigen geraken zelfs niet bij de screening. Van de 360 aanvragen werden er 41 voor de screening geweigerd. Dit komt omdat de gedetineerden onvoldoende Nederlands beheersen om in het OLC een cursus te kunnen volgen. 69 van de aanvragers (19%) verlieten de gevangenis vooraleer ze gescreend konden worden.
40
Wanneer gedetineerden een gegronde aanvraag indienen, worden ze, zoals eerder gezegd, eerst gescreend. Vanuit deze screening werden uiteindelijk 161 kandidaat-‐cursisten weerhouden voor het OLC. Van deze 161 verlieten er 11 de gevangenis vooraleer ze met een module konden starten. Vooraleer kandidaat-‐cursisten een aanvraag indienen, zitten ze gemiddeld 64 dagen in de gevangenis. Tussen die aanvraag en de screening zaten gemiddeld nog eens 23 dagen. Uiteindelijk zaten kandidaat-‐cursisten gemiddeld 117 dagen in de gevangenis vooraleer ze effectief starten aan een module in het OLC. In schooljaar 2012-‐2013 organiseerde CVO Antwerpen vijf modules: bedrijfsbeheer, Engels, Frans, ICT en wiskunde. In onderstaande tabel vindt u het aantal cursisten dat in dat schooljaar een welbepaalde module gevolgd hebben. Sommige cursisten combineerden een aantal van deze modules. Tabel 2 Overzicht Georganiseerde Modules in het OLC, Aantal Deelnemers en Resultaten voor Schooljaar 2012-‐2013 Module Aantal cursisten Aantal behaalde attesten Bedrijfsbeheer 38 2 Engels 36 17 Frans 37 16 ICT 35 4 wiskunde 14 5 Er werd dat schooljaar ook een attest afgeleverd voor de hele module AAV. 4.3.2.2.
Schooljaar 2013-‐2014
Aangezien dit schooljaar nog twee maanden doorloopt na het beëindigen van dit onderzoek, rapporteren we vanuit de gegevens van september 2013 tot en met april 2014. Daarom kunnen de uitspraken maar over een beperkte periode gedaan worden. Deze periode telt wel even veel maanden als het vorige schooljaar. Dat maakt dat we niet zomaar een vergelijking kunnen maken met vorig schooljaar. Toch lijkt het ons nuttig om een beeld te krijgen van de huidige stand van zaken van het OLC. Deze beschrijving is gebaseerd op het document “OLC aanvragen sj13-‐14’ en ‘Aanwezigheidslijst OLC 2013-‐2014’. Voor gedetailleerde cijfers verwijzen we naar bijlage 4.
41
Dit schooljaar kende, omwille van enkele organisatorische redenen, geen ideale start. Daarom startten de cursussen een week later dan gepland. Toch kreeg de Dienst Onderwijs van september tot en met april 471 aanvragen. 35 van deze aanvragen waren tweede aanvragen. Er waren zelfs vijf gedetineerden die voor de derde keer naar onderwijs vroegen. De verdeling naar detentiestatuut blijft nagenoeg gelijk: beklaagden vormen de overgrote meerderheid in vergelijking met de andere statuten. Toch is er een lichte vooruitgang in aandeel geïnterneerden ten voordele van de beklaagden en de groep met statuut ‘anderen’.
Figuur 4. Populatie naargelang detentiestatuut september 2013 -‐ april 2014. De flyer is het kanaal bij uitstek waarmee gedetineerden de weg naar het OLC vinden. Van de 471 aanvragen gebeurden er 235 via deze weg. Daarnaast gebeurde er 138 aanvragen via een rapportbriefje. 58 aanvragen gebeurden mondeling, 29 via mail en negen gedetineerden deden zelf een aanvraag voor een vervolg. Een kandidaat-‐cursist werd telefonisch aangemeld. In de periode van september tot eind april trokken 192 cursisten naar het OLC. Er werden vier vakmodules georganiseerd. Binnen deze modules werd verder gedifferentieerd qua niveau. Tabel 3 Overzicht Georganiseerde Modules in het OLC en Aantal Deelnemers van September 2013 tot April 2014
Module Engels Frans ICT Wiskunde
Aantal cursisten 47 51 74 9
Aantal behaalde attesten 21 11 13 1 42
Van september 2013 tot april 2014 zaten gedetineerden gemiddeld 82 dagen in de gevangenis vooraleer ze een aanvraag indienden. Tussen die aanvraag en de screening zitten gemiddeld nog eens 22 dagen. Belangrijk is om te melden dat deze periode korter wordt naarmate het jaar vordert. Wanneer een aanvraag dateerde van de periode tussen september en december 2013, gingen er gemiddeld 28 dagen voorbij vooraleer een kandidaat-‐cursist gescreend werd. Bij aanvragen die vanaf januari tot eind april 2014 binnenkwamen, loopt dit gemiddelde tussen aanvraag en screening terug tot 15 dagen. Uiteindelijk zitten kandidaat-‐cursisten gemiddeld 116 dagen in de gevangenis vooraleer ze effectief starten aan een module in het OLC. Deze langere periodes hebben vermoedelijk te maken met het feit dat er tijdens de zomervakantie geen cursussen in het OLC georganiseerd worden en dat deze vakanties wel meegenomen worden in de berekening. In deze periode werden er 49 kandidaat-‐cursisten geweigerd, waarvan 21 omwille van hun niveau van Nederlands. 108 personen verlieten de gevangenis van Antwerpen alvorens ze gescreend konden worden. Vanuit de screening werden 216 kandidaten weerhouden voor het OLC. 59 van hen verlieten de gevangenis vooraleer hun cursus in het OLC startte, omdat ze vrij kwamen of naar een andere gevangenis werden overgebracht. 4.3.2.3.
Samenvattend
De duur van de twee schooljaren komen niet helemaal overeen (schooljaar 2012-‐2013 liep van november tot en met juni, terwijl de data van het huidige schooljaar van september tot april gaat). Het eerste schooljaar was een opstartjaar, terwijl dit schooljaar voortliep op de ervaring(en) van het vorige schooljaar. De data van beide schooljaren loopt telkens over acht maanden. Toch is het interessant om te kijken of er op deze periodes tendenzen te zien zijn. Het aantal gedetineerden dat zijn weg naar het OLC vindt neemt toe, van 360 aanvragen vorig schooljaar naar 471 aanvragen in het lopende schooljaar. Het aandeel kandidaat-‐ cursisten dat na een screening weerhouden worden neemt verhoudingsgewijs ook lichtjes toe (78% vorig schooljaar in vergelijking met 82% dit schooljaar). Terwijl steeds meer gedetineerden hun weg naar het OLC vinden, verkorten de wachttijden tussen aanvraag en screening aanzienlijk. Wanneer we op jaarbasis kijken, blijft het gemiddelde aantal dagen tussen aanvraag en screening gelijk, maar wanneer we het huidige schooljaar opsplitsen zien we een duidelijke evolutie. Gedetineerden die hun aanvraag tussen september en december 2013 deden, moesten gemiddeld 27 dagen wachten op hun screening. Wanneer de aanvraag gebeurde tussen januari en april 2014, gebeurde de screening gemiddeld 15 dagen later.
43
4.3.3. Beschrijving van het leslokaal, een screening en een lesmoment 4.3.3.1.
Lokaal
De gevangenis van Antwerpen is verdeeld in verschillende secties die elk een nummer krijgen. Zo is er onder andere de tiende sectie waar het lokaal voor het OLC gevestigd is. Hier vinden zowel de screenings als de lessen plaats. In het lokaal staan een 16-‐tal computers met een internetverbinding die enkel toegang heeft tot het leerplatform Moodle. Op die Moodle plaatsen de docenten al het leermateriaal dat de cursisten nodig hebben om een module te kunnen verwerken. Iedere computer is ook voorzien van een hoofdtelefoon zodat geluidsfragmenten beluisterd kunnen worden. Naast de computers van de cursisten is er ook een computer voorzien voor de docent. Vanop deze computer kan de docent bijvoorbeeld cursisten toegang verlenen tot een bepaalde module. Aan deze computer is een beamer verbonden die beelden kan projecteren op het whiteboard. Ook is er in het lokaal een printer voorzien zodat bepaalde opdrachten kunnen afgeprint worden opdat de cursisten ze kunnen meenemen naar hun cel. Verder zijn er ook nog enkele tafels voorzien waaraan de kandidaat-‐cursisten kunnen zitten tijdens de screening. Tenslotte staat er in het lokaal ook een kast waarin allerlei zaken worden opgeborgen. Hierin liggen onder andere de balpennen die gebruikt kunnen worden, schriften voor de cursisten, woordenboeken, … 4.3.3.2.
Screening
Een screening gebeurt in het leslokaal van het OLC door de educatief consulent en afwisselend door de onderwijscoördinator of de verantwoordelijke voor het OLC vanuit CVO Antwerpen. Vooraleer de screening van start gaat, worden de informatiefiches en balpennen klaargelegd. De kandidaat-‐cursisten die zich hebben aangemeld voor het OLC worden vooraf uitgenodigd om naar de screening te komen. Op het moment van de screening kunnen zij zich naar het OLC begeven wanneer ze de toestemming hiervoor krijgen. Hierdoor komt iedereen op een verschillend moment aan in het lokaal. Bij aankomst geeft iedere kandidaat-‐cursist zijn naam door aan een van de twee ‘verantwoordelijken’ zodat zij kunnen bijhouden wie komt opdagen en wie niet. Daarna mogen de kandidaat-‐cursisten op een plek naar keuze gaan zitten en de informatiefiche invullen. Wanneer iedereen is aangekomen, begint de educatief consulent met een algemeen informatiemoment. Aan de hand van een geprojecteerde PowerPointpresentatie overloopt ze de belangrijkste regels van het OLC (bijlage 5). Tijdens deze presentatie komen praktische dingen zoals de vakken en de lestijden aan bod. Kandidaat-‐cursisten krijgen een uitleg over wat ze van de docenten en de Dienst Onderwijs kunnen verwachten. Dat gaat over de vakspecifieke ondersteuning van de docenten, over het examenmoment dat na een module volgt, over het certificaat dat cursisten krijgen als ze geslaagd zijn, ... Er wordt zeer duidelijk gezegd dat op deze certificaten geen referentie naar de gevangenis staat.
44
Daarnaast krijgen kandidaat-‐cursisten ook informatie over wat van hen verwacht wordt. Zo wordt verteld wanneer afwezigheden al dan niet gewettigd zijn en dat ongewettigde afwezigheden ertoe kunnen leiden dat een cursist uitgeschreven wordt. Er wordt hen ook verteld dat ze tijdens de les niet naar het toilet kunnen gaan. Daarnaast krijgen kandidaat-‐ cursisten nog enkele algemene richtlijnen mee, zoals het verwachte gedrag en de consequenties als dit gedrag niet gesteld wordt. Kandidaat-‐cursisten wordt ook verteld dat hun mening belangrijk is. Wanneer ze een module succesvol beëindigen, of wanneer om een of andere reden de cursus stopgezet wordt, krijgen ze altijd de kans om een evaluatie in te vullen, aangezien de Dienst Onderwijs de werking van het OLC continu wil verbeteren. Vervolgens krijgen de kandidaat-‐cursisten ongeveer drie kwartier de tijd om de Munzert-‐test zo volledig en zo goed mogelijk in te vullen. Wanneer er vragen zijn, kunnen ze die wel stellen aan de educatief consulent, maar zij geeft hierop een algemeen antwoord zodat er niets ‘verklapt’ wordt. Als de kandidaat-‐cursisten het gevoel hebben dat ze klaar zijn met de test, mogen ze die afgeven en eventueel de informatiefiche nog verder aanvullen. Op het einde van de screening wordt er met iedere persoon een individueel gesprek gehouden over het OLC, de vakken waarvoor er interesse is, hun kennis over de vakken,… de educatief consulent of een collega deelt aan de kandidaat-‐cursist ook nog mee dat zij een briefje zullen sturen met daarop de verdere informatie over de start van de lessen. Wanneer alles duidelijk is rond de leervraag van de kandidaat-‐cursist kan hij terugkeren naar zijn cel. Indien de kandidaat-‐cursist de voorkeur geeft aan de vakken Frans of Engels heeft hij de mogelijkheid om op hetzelfde moment een niveautest af te leggen. Daarvoor krijgt hij voldoende tijd om de test zo goed mogelijk in te vullen. Het is bij de test de bedoeling om te vragen te beantwoorden totdat de kandidaat-‐cursist begint te raden naar het juiste antwoord. 4.3.3.3.
Lesmoment
Vlak voor de lesmomenten krijgen de cursisten de toestemming om naar het lokaal te vertrekken. Net zoals bij de screening komen de cursisten op verschillende momenten aan in het OLC. De docent neemt bij hun aankomst de aanwezigheden op. Wanneer de cursisten arriveren, gaan ze aan een computer zitten en kunnen ze opstarten en aanmelden. De cursisten kunnen dan op eigen tempo de opdrachten maken die ze binnen hun vak en de module moeten verwerken. Nieuwe cursisten kunnen dat niet doen aangezien er voor hen nog een login moet gemaakt worden tijdens de les. Het aanmaken kan enige tijd duren waardoor er veel tijd verloren gaat. Ook was duidelijk merkbaar dat dit tijdverlies frustraties opleverde bij sommige cursisten. Wanneer cursisten moeilijkheden of problemen ondervinden tijdens de les met bepaalde oefeningen, kunnen ze steeds de hulp van de docent vragen, die de desbetreffende leerstof
45
probeert duidelijk te maken. Soms worden de docenten ook bijgestaan door een vrijwilliger. De cursisten kunnen hun schrift meebrengen naar de les en hebben dan balpennen ter beschikking om hun notities verder aan te vullen. De boekjes voor Typ-‐Top en de woordenboeken blijven wel in de kast in het lokaal liggen. Tijdens de les is het toegestaan dat cursisten met elkaar praten, maar de docenten zorgen er wel voor dat de tijd geïnvesteerd wordt in de opdrachten van de modules. Cursisten die een examen willen afleggen, krijgen eerst nog even tijd om een aantal zaken te herhalen. Ze kunnen in overleg met de docent bepalen wanneer ze tijdens een lesmoment aan het examen beginnen. Wanneer het om een taalvak gaat, maken de cursisten het schriftelijke onderdeel individueel. Daarna zitten ze samen met de docent om het mondelinge gedeelte af te leggen. Als de cursisten tijdens het lesmoment naar het toilet moeten, mogen ze het OLC verlaten maar mogen ze om praktische redenen niet meer terugkomen. Op het einde van de les bezorgen de cursisten het geleende materiaal terug aan de docent en sluiten ze de computers af. Wanneer ze een teken krijgen, mogen ze het OLC verlaten.
46
5. Opzet en methodologie van het project 5.1.
Opzet van het project
Om de vraag van Consortium Vol-‐Ant optimaal te beantwoorden, doorlopen we de empirische cyclus (Korziulis, 2000). Het geeft een duidelijke en logische opvolging van de te doorlopen fasen om te komen tot resultaten in functie van verdere kennisontwikkeling. Figuur 5. Empirische cyclus (Korziulis, 2000). 5.1.1. Fase 1: Huidige Kennis Er zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd naar onderwijs in de gevangenis, zelfs specifiek binnen het arresthuis van Antwerpen. Deze onderzoeken leveren ons een brede waaier aan informatie. Een contextverkenning bestond uit een uitgebreide rondleiding in het arresthuis, het bijwonen van vier screenings van mogelijke cursisten, het bijwonen van lesmomenten en verkennende gesprekken met de onderwijscoördinator, de educatief consulent en de verantwoordelijke van het OLC vanuit CVO Antwerpen. Aangevuld met specifieke data, projectplannen en beleidsdocumenten van Consortium Vol-‐Ant en CVO Antwerpen, gaf dit een solide basis om een situatieschets te maken van de huidige situatie. Deze huidige situatie werd in dit rapport benoemd als “het paspoort van het OLC” (zie 4.3), wat een algemene beschrijving van de organisatie geeft en deze beschrijving wordt ondersteund met data en statistische weergaven.
47
5.1.2. Fase 2: Onderzoeksvragen Het opzet hier is een hypothesetoets waarbij het accent ligt op het toetsen van bepaalde veronderstellingen. De veronderstellingen/onderzoeksvragen werden afgeleid uit de missie en visie van Consortium Vol-‐Ant en leggen de focus op het effect van de kerndoelen die men vooropstelt. Deze doelen zijn eerder beschreven in hoofdstuk 3, doelstelling van het project en onderzoeksvraag. 5.1.3. Fase 3 en 4: Observatie en feiten In de observatiefase toetsen we in dit onderzoek of het effectief zo is dat de verschillende vooropgestelde projectdoelen van het OLC hun beoogde effect bereiken. We opteren voor een sequential mixed method-‐aanpak. Sequential mixed method-‐onderzoek kenmerkt zich door een opeenvolging van meerdere onderzoeksdesigns en daarbij gehanteerde onderzoekstechnieken. In het eerste design willen we een breed bereik aan data vergaren zowel bij de cursisten als de docenten die betrokken zijn bij het OLC. Vanuit een kwantitatieve onderzoeksstrategie leggen we het accent op het geven van beschrijvingen, het leggen van relaties tussen bepaalde variabelen, op basis van dataverzameling die verwerkt worden in statistieken. Een survey biedt als kwantitatieve onderzoekstechniek de mogelijkheid rijke data te verzamelen, beschrijvend van aard. In ons onderzoek gaat het specifiek over het verzamelen van karakteristieken en meningen van een bepaalde sample/groep op een bepaald moment. De surveys worden eerst gepilot bij een docent en een beperkte groep van cursisten. De pilot focust op helderheid van taal en duidelijkheid van instructie. De aanbevelingen worden verwerkt in een finale survey. Deze kwantitatieve studie zou de basis moeten vormen voor de interviewleidraden van zowel de focusgroep met docenten als de diepte-‐interviews met cursisten. Het tweede design van de sequential mixed method legt de nadruk op een kwalitatieve onderzoeksstrategie. We willen de bekomen kennis van de kwantitatieve studie meer in de diepte gaan onderzoeken. Dataverzameling gebeurt hier via diepte-‐interviews bij enkele cursisten en een focusgesprek bij de groep docenten. Een focusgesprek lijkt ons hier aangewezen omdat het een kleine groep docenten betreft (5-‐tal). Indien het focusgesprek onvoldoende rijke data zou opleveren, kan er nog geopteerd worden om alsnog diepte-‐ interviews af te nemen. De tekstanalyse zou ons een diepere betekenis moeten opleveren van de kwantitatieve data.
48
5.1.4. Fase 5: Vernieuwde kennis De laatste fase van de empirische cyclus legt de nadruk op de nieuw vergaarde kennis en biedt een concreet antwoord op de eerder gestelde onderzoeksvraag. Voor ons project verwachten we hier het antwoord te kunnen geven op de vraag of het gewenste effect van het OLC effectief behaald wordt. Op basis van de onderzoeksresultaten worden aanbevelingen geformuleerd en suggesties gedaan voor eventueel vervolgonderzoek.
5.2.
Methodologie
In dit deel wordt de methodologie van het onderzoek besproken. Achtereenvolgens wordt het onderzoeksdesign, de steekproefsamenstelling, het kwantitatief (surveys) en kwalitatief onderzoek (focusgroep en diepte-‐interviews) en tenslotte de validiteit en betrouwbaarheid besproken. De dataverzameling bestond uit volgende onderdelen: • literatuuronderzoek en documentenanalyse, • survey cursisten OLC en docenten OLC, • focusgroep docenten, • diepte-‐interviews cursisten OLC, • diepte-‐interviews beleidsmedewerkers. 5.2.1. Onderzoeksdesign Het gehanteerde design maakt gebruik van ‘mixed methods’ en omvat zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden (Creswell, 2012). Door datatriangulatie werd informatie verzameld uit verschillende bronnen zodat gebeurtenissen of feiten ondersteund worden door meer dan één bron (Mortelmans, 2009). De resultaten van de vragenlijsten zijn voornamelijk kwantitatief van aard en geven inzicht over de perceptie van de docenten en de cursisten aangaande de organisatie en effecten van het OLC. De data uit de focusgroep en de diepte-‐interviews leveren kwalitatieve data op en maken het mogelijk om een gedetailleerder beeld te schetsen van de verkregen data uit de surveys. Figuur 6. Onderzoeksdesign.
49
5.2.2. Steekproefsamenstelling De onderzoekspopulatie bestaat uit gedetineerden (cursisten OLC), docenten van het OLC en beleidsmedewerkers van het OLC. Baarda, De Goede en Teunissen (2005) indiceren dat het cruciaal is dat, alvorens te starten met het onderzoek, er een beslissing genomen is over wie of wat er uitspraken gedaan moeten worden, met andere woorden wat de centrale onderzoekseenheden zijn. Hiervoor is dit onderzoek gebaseerd op de methode van theoretische steekproeftrekking. Deze methode gaat ervan uit dat dataverzameling en steekproefsamenstelling verweven zijn in een cyclisch proces (Mortelmans, 2009). Mortelmans (2009) geeft aan dat de mensen die geselecteerd worden een band moeten hebben met het te onderzoeken thema, met andere woorden dat er gekozen moet worden voor doelgerichte steekproeven. In dit onderzoek is het niet de bedoeling om op basis van de resultaten tot generaliseerbaarheid te komen, daarom is het zinloos om voor dit onderzoek een random steekproef te doen. Voor de selectie van doelgerichte steekproeven zijn er bepaalde criteria vooropgesteld: • cursisten die deelnemen aan de lessen in het OLC, • docenten die werkzaam zijn of waren in het OLC, • drie respondenten die de organisatie van het OLC bepalen. Om de respondentengroep samen te stellen voor de surveys is er gebruik gemaakt van convenience sampling. Bij de gemakkelijkheidssteekproef worden de analyse-‐eenheden bepaald op basis van gemakkelijkheidsoverwegingen. Binnen dit onderzoek worden de analyse-‐eenheden die voor het grijpen liggen en dus direct beschikbaar zijn opgenomen in de steekproef (Ugent, 2014). In dit onderzoek gaat het over de cursisten die les volgen in het OLC, de docenten die er lesgeven en enkele beleidsmedewerkers. Nadelig aan deze steekproefsamenstelling is dat we niet weten hoe groot de kans is om een bepaald individu te selecteren. De systematische selectiefout bij deze steekproefmethode kan zeer groot zijn en er is geen enkele controle over de omvang of de richting van deze fout. Dit betekent dat we met de gegevens van deze groep geen enkele uitspraak kunnen doen over de totale populatie. Daarom is een dergelijke steekproef enkel maar geschikt tijdens een exploratieve onderzoeksfase, om een ruw idee te krijgen over de verschillende facetten van een probleem (Ugent, 2014). Uitgaande van deze selectiestrategie werd de steekproef stapsgewijs opgebouwd. Baarda, De Goede en Teunissen (2005) indiceren dat de grootte van de steekproef afhankelijk is van de complexiteit van het onderwerp van het onderzoek, maar ook van de complexiteit van de eenheden waar er uitspraken over worden gedaan. Boeije, ’t Hart en Hox (2009) zien het hebben van veel onderzoekseenheden niet noodzakelijk bij kwalitatief onderzoek omdat er eerder in de diepte wordt gegaan met de beschrijvingen en dat er eerder veel kenmerken of aspecten van die eenheden worden bestudeerd. Aanvankelijk was het onduidelijk hoeveel respondenten de survey zouden invullen aangezien het aantal cursisten in het OLC varieert en dus onvoorspelbaar is. Op basis van dit gegeven is er beslist om naast het afnemen van een survey ook te werken met een
50
focusgroep met docenten en enkele diepte-‐interviews met cursisten en beleidsmedewerkers om de theorie verder te ontwikkelen (Glaser & Strauss, 1967). Mortelmans (2009) spreekt in dit opzicht over het belang van een cyclische steekproefsamenstelling waarbij men tijdens de analyse nog kan bijsturen opdat er voldoende diepgang in de dataverzameling zou zitten. De focusgroep werd ook via convenience sampling samengesteld. Mortelmans (2009) indiceert dat hoe hoger de betrokkenheid is, hoe kleiner het aantal deelnemers best kan zijn. Ook hier is rekening mee gehouden zodat de deelnemers op een open en spontane manier hun verhaal konden vertellen. Tabel 4 Gegevens Deelnemers Focusgroep 1 Docent Vak 1 2 3
ICT ICT (tot vorig jaar) Frans
Tabel 5 Gegevens Cursisten Diepte-‐interviews Cursist
Leeftijd
Vak
1
37
ICT
2
19
Frans AAV
3
25
Macusa (al Frans, Engels, Wiskunde)
4
19
Engels, wiskunde
5
31
Engels, Wiskunde, ICT, Macusa
6
/
Frans
7
/
Frans (al Engels)
8
20
ICT
Tabel 6 Gegevens Beleidsmedewerkers Diepte-‐interviews Beleidsmedewerkers
Functie
1
Educatief consulent
2
Onderwijscoördinator
3
Verantwoordelijke OLC vanuit CVO Antwerpen
51
5.2.3. Kwantitatief onderzoek: bevragingsinstrument 5.2.3.1.
Ontwikkeling van het bevragingsinstrument
In wat volgt, worden eerst de methodologische keuzes verduidelijkt. Uit de literatuur blijkt dat schriftelijke bevragingsinstrumenten meer systematiek genereren ten opzichte van mondelinge bevraging die veeleer occasioneel en daardoor sporadisch blijkt te verlopen (De Lee & De Volder,2009). 5.2.3.2.
Operationalisering van het bevragingsinstrument
Voor de totstandkoming van het bevragingsinstrument werden per dimensie een aantal items geformuleerd. De gehanteerde vragenlijst is gebaseerd op verschillende valide en betrouwbare bevragingsinstrumenten voor onderwijs in de gevangenis. De belangrijkste bronnen voor de inhoudelijke invulling van de items van het bevragingsinstrument zijn: • Onderwijs binnen de muren van detentie (Pijnaerts, 2013), • Externe evaluatie Strategisch Plan Hulp-‐ en Dienstverlening aan gedetineerden (Hellemans, Aertsen, Goethals, 2008). 5.2.3.3.
Beschrijving en verantwoording bevragingsinstrument
Het bevragingsinstrument van de cursisten (bijlage 6) is opgebouwd uit 55 items waarvan 3 open vragen, 11 multiplechoicevragen, met als voordeel van dit type vragen dat ze een snelle codering en analyse in de hand werken (Cohen, Manion, & Morrison, 2007) en 41 stellingen met een vijfpunts-‐likertschaal. Het bevragingsinstrument van de docenten (bijlage 7) is opgebouwd uit 41 items waarvan twee open vragen, drie multiplechoicevragen en 36 stellingen met een vijfpunts-‐likertschaal. De bevragingsinstrumenten bestonden dus in belangrijke mate uit stellingen. Hierbij is aan de respondenten gevraagd aan te geven in hoeverre ze het eens/oneens waren met de stellingen, waarbij WN=weet niet, 1= helemaal oneens, 2= oneens, 3= eens, 4=helemaal eens. Van Aalst (2008) geeft aan dat “deze meetschaal respondenten de mogelijkheid geeft om hun mening genuanceerd aan te geven, in tegenstelling tot een mee eens/oneens schaal”. Het instrument classificatieschalen, dat is gebruikt in het onderzoek, is een van de meest gehanteerde methodes in de sociale wetenschap. De in dit onderzoek gebruikte classificatieschalen zijn een van de meest gehanteerde methodes in de sociale wetenschap. Likert (1932) ontwikkelde deze techniek in eerste instantie voor het meten van attitudes. De likertschalen worden courant gebruikt in de sociale wetenschap, zowel voor het meten van attitudes, als voor het vaststellen van meningen (Spector, 1992). Om deze redenen is gekozen om likertschalen te gebruiken voor het meten van zes constructen met betrekking op de door ons vooropgestelde doelen.
52
Bij het construeren van de bevragingsinstrumenten is dus uitgegaan van de zes constructen, met name de meerwaarde van het volwassenenonderwijs, leerplezier bij het volwassenenonderwijs, laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod, leerbehoeften van gedetineerden, bekendmaking van het onderwijsaanbod (OLC) en stimuleren voor het volgen van een onderwijstraject. Construct 1: meerwaarde van het volwassenenonderwijs Dit construct meet de meerwaarde van het volwassenenonderwijs dat gedetineerden ontdekken via het onderwijsaanbod in de gevangenis. Dit construct is bij de survey van de cursisten samengesteld uit zeven items en bij de survey van de docenten samengesteld uit vijf items. Construct 2: leerplezier bij het volwassenenonderwijs Het tweede construct meet het leerplezier dat gedetineerden ontdekken via het onderwijsaanbod in de gevangenis. Dit construct is bij de survey van de cursisten samengesteld uit zeven items en bij de survey van de docenten samengesteld uit zes items. Construct 3: laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod Het derde construct meet of het OLC een passend, laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod biedt voor elke gedetineerde met een leervraag. Dit construct is bij de survey van de cursisten samengesteld uit acht items en bij de survey van de docenten samengesteld uit zes items. Construct 4: leerbehoeften van gedetineerden Het vierde construct meet of de organisatie van het OLC ondersteuning biedt bij het detecteren van leerbehoeften van gedetineerden. Dit construct is bij de survey van de cursisten samengesteld uit zes items en bij de survey van de docenten samengesteld uit vijf items. Construct 5: bekendmaking van het onderwijsaanbod (OLC) Het vijfde construct meet of de bekendmaking van het onderwijsaanbod op een duidelijke en transparante manier gebeurt. Dit construct is bij de survey van de cursisten samengesteld uit zes items en bij de survey van de docenten samengesteld uit vijf items. Construct 6: stimuleren voor het volgen van een onderwijstraject Het zesde construct meet tenslotte of de organisatie van het OLC de gedetineerden stimuleert tot het starten en verder zetten van een onderwijstraject tijdens en na detentie. Dit construct is bij de survey van de cursisten samengesteld uit vijf items en bij de survey van de docenten samengesteld uit vier items.
53
Voor de volledige oplijsting van de items per construct verwijzen we voor de cursisten naar bijlage 8 en voor de docenten naar bijlage 9. Verder zijn ook bij beide surveys een aantal losse items onderzocht. Deze items zijn vooral bedoeld om belangrijke achtergrondinformatie over de cursist of de docent in kaart te brengen. Bij de cursisten werden volgende elementen nagegaan: leeftijd, verblijfsduur in de gevangenis, gevangenisstatuut, activiteiten in de gevangenis, hun onderwijservaring en hun ervaringen met het OLC. Volgende achtergrondgegevens werden bevraagd bij de docenten: het vak dat hij/zij doceert, de algemene onderwijservaring en de jaren ervaring in het onderwijs aan gedetineerden. Bij beide surveys werd ook bevraagd wat hun beoordeling is voor het OLC op een schaal van tien. Aangezien cursisten in het OLC vaak laaggeschoolden zijn, beheersen zij het Nederlands niet altijd even vlot. Daarom was het heel belangrijk dat we bij het opstellen van deze survey met dit taalniveau rekening hielden. Volgens de onderwijscoördinator, Marty Hayen, worden cursisten geacht taalniveau B1 te hebben om in het OLC mee te kunnen draaien. Via een online tool2 hebben we het taalniveau gescreend, om zeker te zijn dat onze taal aangepast was aan hun niveau van Nederlands. Dit bleek zo te zijn. Deze surveys zijn bij een aantal cursisten gepilot. We vonden dit noodzakelijk om zo na te kunnen gaan of er geen hiaten in de bevraging zitten en om te kijken of alles voldoende duidelijk is. Aan de hand van de opmerkingen op deze pilot hebben we enkele kleine aanpassingen gemaakt aan de survey. Voor de docenten hoefden we geen rekening te houden met specifieke taaleisen. Wederom hebben we hier ook geopteerd om eerst een pilot uit te voeren bij 1 docent. Aan de hand van de opmerkingen op de pilot werd ook hier de survey aangepast. 5.2.3.4.
Dataverzameling
Cursisten Voor het vinden van respondenten is beroep gedaan op de onderwijscoördinator en de educatief consulent. De surveys werden afgenomen in de maand februari tijdens een lesmoment in het OLC met ondersteuning van de aanwezige docent. Hierbij hadden we een respons van 26 cursisten. Het bleek niet gemakkelijk om cursisten te motiveren voor het invullen van de vragenlijst. Omwille van het lage aantal ingevulde surveys is in de maand maart nog een tweede ronde gehouden waarbij er nog zeven extra surveys ingevuld werden. In totaal hebben 33 cursisten de survey ingevuld (n=33). 2 http://www.accessibility.nl/kennisbank/tools/leesniveau-‐tool
54
Docenten Op dit moment zijn er vijf docenten werkzaam in het OLC. De verantwoordelijke van CVO Antwerpen heeft de surveys bezorgd aan de docenten in de maand januari. Vier docenten hebben de survey ingevuld (n=4). 5.2.3.5.
Data-‐analyse bevragingsinstrument
Voor het onderzoek is dus een selecte steekproef geselecteerd. Wanneer er voor een selecte steekproef wordt gekozen, gelden de resultaten van het onderzoek alleen voor de respondenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen (Baarda & De Goede, 2001). De resultaten zijn op descriptief niveau verwerkt en geanalyseerd met behulp van het softwarepakket R en weergegeven in frequentietabellen of grafieken. Grafisch, gemiddelden en standaardafwijkingen Van alle items werden de gemiddelden en de standaardafwijkingen berekend. Met deze cijfers kunnen we nagaan welke items gemiddeld hoger of lager scoren. De standaardafwijkingen geven de mate van spreiding van de scores rond het gemiddelde weer. Bovendien werden ook alle vragen grafisch voorgesteld (bijlage 10 voor cursisten, bijlage 11 voor docenten) omdat deze vaak meer zeggen dan een tabel of opsomming (Schirmbeck, 2011). Anova en t-‐test Om na te gaan of de populatiegemiddelden van de door de cursisten aangegeven scores op de stellingen van elkaar verschillen voerden we toetsingsprocedures uit namelijk een Analysis of variance en t-‐toets (De Maeyer, Coertjens & Ardies, 2012). Cronbach’s Alfa – betrouwbaarheid bevragingsinstrument Interne validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek nagaan is belangrijk. Op basis van een betrouwbaarheidsanalyse (Cronbach’s alfa) is nagegaan of het gerechtvaardigd is om voor elk van deze zes constructen te spreken van een betrouwbare, intern samenhangende schaal. De betrouwbaarheid is onderzocht aan de hand van berekening van de Cronbach's alfa per construct. Tabel 7 Vuistregel Interne Consistentie (De Maeyer, & Franquet, 2013). SLECHT REDELIJK GOED < 0,60 O,60 – 0,80 > = 0,80
55
Open vragen van de vragenlijst Op het einde van het bevragingsinstrument werden er enkele open vragen geformuleerd. De antwoorden op deze vragen werden verzameld en in een tabel geplaatst per gelijkaardige inhoud. Op basis van deze overzichtstabel werden de gegeven opmerkingen en tips voor het OLC verwerkt en gerapporteerd. Tot slot werden de opmerkingen en suggesties die de analyse het best ondersteunden, geselecteerd als citaat. 5.2.4. Kwalitatief onderzoek: focusgroep en diepte-‐interviews met cursisten Na de afname van het bevragingsinstrument werd een focusgroep samengebracht om op die manier een gedetailleerder beeld te krijgen over de resultaten verkregen uit de docentensurvey. Mortelmans (2009) haalt ook aan dat een focusgroep de ideale manier is om op korte tijd veel data te verzamelen. De focusgroep bestond uit drie docenten die werkzaam zijn of waren in het OLC. De kracht van de focusgroep ligt in de diepgang en de interactie tussen de verschillende deelnemers van de groep, dankzij het bindende element van het OLC (Labyrinth, 2014). 5.2.4.1.
Opstellen interviewleidraad focusgroep
De vragen die aan bod kwamen, zijn opgesteld op basis van de dataverzameling verkregen uit de survey van docenten. De vragen zijn opgenomen in een interviewleidraad (bijlage 12) die gebruikt werd als hulpmiddel ter voorbereiding van de focusgroep. De vragen zijn zo opgesteld dat de docenten het gevoel kregen dat ze op een open manier konden antwoorden. Bovendien is de interviewleidraad zo opgebouwd dat er eerst algemene vragen gesteld werden en nadien meer specifieke vragen over het OLC en hun ervaringen. De moderatoren hebben getracht om de docenten vrij te laten spreken en het gesprek niet te veel te sturen. 5.2.4.2.
Opstellen interviewleidraad diepte-‐interviews cursisten
De vragen die aan bod kwamen, zijn opgesteld op basis van de dataverzameling verkregen uit de survey van cursisten. De vragen zijn opgenomen in een interviewleidraad (bijlage 13) die gebruikt werd als hulpmiddel ter voorbereiding van de diepte-‐interviews. De vragen zijn zo opgesteld dat de cursisten het gevoel kregen dat ze op een open manier konden antwoorden. Bovendien is de interviewleidraad zo opgebouwd dat er eerst algemene vragen gesteld werden en nadien meer specifieke vragen over het OLC en hun ervaringen. De interviewers hebben getracht om de cursisten vrij te laten spreken en het gesprek niet te veel te sturen.
56
5.2.4.3.
Data-‐analyse focusgroep en diepte-‐interviews met cursisten
Voor de analyse van de data verkregen uit de focusgroep en de diepte-‐interviews hanteren we een versie van de door Strauss en Corbin (1998) gecodificeerde vorm van gefundeerde theorie (GT). De analyse wordt cyclisch opgebouwd, data worden steeds vergeleken en eerdere coderingen en analyses kunnen steeds aangepast en verfijnd worden (Mortelmans, 2009). De GT-‐benadering bestaat in dit onderzoek uit een combinatie van drie stappen die elk als 'kwalitatief' kunnen worden gekarakteriseerd: 1. De onderzoeker begint met tekstuele ('kwalitatieve') data; 2. De onderzoeker gebruikt een 'kwalitatieve' methode om nominale ('kwalitatieve') variabelen te ontwikkelen waarop de onderzoekseenheden worden gemeten; 3. De onderzoeker analyseert de samenhangen tussen de zo gemeten variabelen een niet-‐ statistische ('kwalitatieve') manier. Kwalitatieve analyse in de door Strauss en Corbin (1998) en Boeije (2005) gecodificeerde vorm bestaat uit drie stappen die ieder met het begrip 'coderen' worden aangeduid, te weten 'open coderen', 'axiaal coderen' en 'selectief coderen'. Voor het coderen van de data verkregen door de focusgroep en de diepte-‐interviews opteren we voor axiale codering. Axiaal coderen bestaat uit verschillende procedures (zoals het splitsen en samenvoegen van codes, en zo nodig het benoemen van nieuwe codes) die samen ertoe leiden dat iedere code een precieze definitie krijgt, die het mogelijk maakt om tekstfragmenten eenduidig met een code te verbinden. Eigenlijk is dit een methode van operationalisering waarin codes worden gevalideerd. De toegekende codes vertegenwoordigen dan geldig gemeten waarden op eenduidig gedefinieerde variabelen (dimensies). Een voorbeeld van een dergelijke geldig gemeten waarde kan zijn de code “nut bijscholen” die aan een fragment van een interview met een cursist wordt toegekend. Het resultaat van de fase van axiaal coderen is dat alle fragmenten van de cursisten met deze code in de verdere analyse kunnen worden behandeld als een meting van de waarde “meerwaarde OLC” van de variabele cursisten. Daarna passen de onderzoekers het selectief coderen toe. Eigenlijk is dit geen vorm van coderen, maar een methode van analyse waarin door middel van de methode van 'constante vergelijking' wordt nagegaan of en hoe bepaalde codes (dus de gemeten waarden van variabelen) in de eenheden van onderzoek samenhangen (Hak, 2007). De digitale opname verkregen uit de focusgroep en het getranscribeerde materiaal verkegen uit de diepte-‐interviews met acht cursisten (bijlage 14) werden geanalyseerd volgens de inductieve benadering wat wil zeggen dat de geformuleerde concepten en theoriëen resulteren uit de data. Door het voortdurend doornemen van de data ontstonden er concepten (codes). De onderzoeksvragen vormden de basis voor het opstellen van deze codeboom. Na deze analyse was het mogelijk om de resultaten verkregen door de focusgroep en de diepte-‐interviews te rapporteren. Bij deze rapportering wordt steeds rekening gehouden met de beleving van de cursisten en de docenten. De bevindingen
57
worden steeds ondersteund door citaten. Om de anonimiteit van de respondenten te garanderen wordt enkel gewerkt met nummers. De citaten werden geselecteerd op basis van de verduidelijkende bijdrage die ze leveren aan de analyse, met een verdeling over de diverse respondenten heen om een divers beeld aan citaten te kunnen meegeven. 5.2.5. Diepte-‐interviews met de onderwijscoördinator, educatief consulent en
verantwoordelijke voor het OLC vanuit CVO Antwerpen De diepte-‐interviews met Marty en Silvia volgen op de analyse van zowel de surveys als de interviews van cursisten en docenten. Kerndoel van de leidraad die werd opgemaakt, is het verduidelijken van de visie en strategische aanpak om de vijf onderzoeksdoelen te realiseren. Subdoel is om enkele opvallende resultaten van de data-‐analyse af te toetsen vanuit organisatieperspectief. De interviewleidraad (bijlage 15) is opgebouwd rond de 5 doelen. Omwille van de beperktheid van twee interviews is deze data-‐analyse niet verwerkt in Nvivo, maar uitgeschreven in een syntheseverslag, gestructureerd op basis van de doelen. In een tweede fase werd een afzonderlijke interviewleidraad opgesteld in functie van een interview met Ingrid, de verantwoordelijke van CVO Antwerpen (bijlage 16). Kerndoel hier is de bekomen informatie vanuit de interviews met Marty en Silvia af te toetsen vanuit CVO-‐ perspectief. De bekomen informatie werd verwerkt als aanvullend perspectief in het syntheseverslag. 5.2.6. Kwaliteit van het onderzoek 5.2.6.1.
Validiteit en betrouwbaarheid
Als onderzoeker is het belangrijk om een reflexieve houding aan te nemen om op die manier voortdurend stil te staan bij de kwaliteit van het onderzoek (Boeije, ’t Hart & Hox, 2009). Doorheen dit onderzoek is er gekozen voor datatriangulatie om op die manier zoveel mogelijk betrouwbare informatie te verzamelen. Bij datatriangulatie wordt data verzameld uit verschillende bronnen om er voor te zorgen dat de bevindingen door verschillende bronnen worden ondersteund (Mortelmans, 2009). Door de data verzameld uit de survey, de focusgroep en de diepte-‐interviews met elkaar te vergelijken kunnen er parallelle lijnen gevonden worden en kan eenzelfde feit bevestigd worden (Yin, 2009). De onderzoekers maken eveneens gebruik van methodologische triangulatie, hier worden verschillende methoden gebruikt om de data te verzamelen en te analyseren. Voor de begripsvaliditeit moesten de juiste meetinstrumenten ontwikkeld worden om een antwoord de vinden op de vooropgestelde onderzoeksvragen. De stellingen van het bevragingsinstrument zijn specifiek en gericht opgesteld. De weloverwogen opbouw van de interviewleidraden voor de
58
focusgroep en de diepte-‐interviews dienden om een correcte interpretatie van de onderzoekgegevens mogelijk te maken binnen het gepresenteerde theoretische kader. Om de interne validiteit te bewaren trachtten we een samenhangend interpretatiekader te creëren dat een geheel van empirisch onderbouwde en logisch consistente uitspraken vormt. Belangrijk hierbij is dat we zowel het control effect als het biased viewpoint effect zoveel mogelijk trachten uit te schakelen door in de focusgroep op de achtergrond te blijven. Daarnaast gebruiken we de informele membercheck om een constante reflectie te onderhouden over het verloop van het onderzoek en de bekomen resultaten (Jochems & Joosten, 2005). De externe betrouwbaarheid controleren we door het expliciteren en systematiseren van de in het onderzoek gehanteerde procedures om andere onderzoekers de mogelijkheid te bieden om de stappen in de verzameling van de resultaten en het gebruik daarvan in de uiteindelijke conclusies te controleren. Volgens Mortelmans (2009) is de lezer op die manier in de mogelijkheid het proces mee te volgen en een oordeel uit te spreken over de betrouwbaarheid van het onderzoek, wat ook de constructvaliditeit ten goede komt. Door een keten van bewijs aan te leggen, is de lezer instaat om de logische opbouw vanaf de initiële onderzoeksvraag tot de conclusie te volgen (Yin, 2009). De dataverzameling werd ook vergeleken met de bevindingen uit de literatuurstudie. Tot slot dienen ook de keuze voor een survey van cursisten en docenten, de focusgroep bij docenten en de diepte-‐interviews bij cursisten en beleidsmedewerkers en de datatriangulatie ter verhoging van de theoretische generaliseerbaarheid (Yin, 2009). Dit wil zeggen dat de onderzoeksresultaten worden ingepast in een bestaande theorie, dus ingebed in (voorlopig) aanvaarde kennis. Bijgevolg kan een theorie verrijkt worden, een nadere uitwerking of concretisering krijgen, terwijl de onderzoeksresultaten in een breder interpretatiekader een algemenere betekenis kunnen krijgen (Maso, & Smaling, 1998). 5.2.6.2.
Deontologische aandachtspunten
Er werd ook aandacht besteed aan het deontologische luik van het onderzoek door de privacy van de respondenten in alle rapporteringen te waarborgen. Zowel de surveys als de interviews werden volledig anoniem verwerkt. Ook hebben de cursisten waarbij een interview is afgenomen een informed consent (bijlage 17) ondertekend waardoor ze de garantie kregen dat alles anoniem verwerkt werd. Tot slot vermelden we dat na het afronden van het project alle ingevulde surveys en geluidsbestanden vernietigd zullen worden op duidelijke vraag van Justitie.
59
6. Resultaten 6.1.
Algemeen
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek behandeld. Achtereenvolgens worden de surveys van de cursisten en de surveys van de docenten besproken. Daarna worden de resultaten van het focusgesprek met de docenten en de diepte-‐interviews met de cursisten voorgesteld waarin we de verkregen informatie van de surveys verder trachten uit te diepen. Tot slot bespreken we deze resultaten aan de hand van interviews met de onderwijscoördinator, de educatief consulent en de verantwoordelijke voor het OLC vanuit CVO Antwerpen. Al deze gegevens worden samen gebruikt om feiten te verzamelen, zodat we in de laatste fase (conclusies) onze vernieuwde kennis kunnen voorstellen.
6.2.
Bevraging cursisten
De resultaten van de survey betreffen slechts de bevraagde populatie, die weliswaar een groot deel van de doelgroep representeert, doch niet de volledige populatie dekt. In totaal vulden 33 respondenten de survey in. Zoals uitvoerig besproken in de methodologie bestaat de survey uit achtergrondkenmerken, met name persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde kenmerken, en uit zes schalen bestaande uit een aantal items die de perceptie over het OLC van een cursist meten. De zes constructen zijn: 1. meerwaarde van het volwassenenonderwijs 2. leerplezier bij het volwassenenonderwijs 3. laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod 4. leerbehoeften van gedetineerden 5. bekendmaking van het onderwijsaanbod van het OLC 6. stimuleren voor het volgen van een onderwijstraject Voor de volledige opsomming en indeling van de vragen verwijzen we graag naar bijlage 8. 6.2.1. Profiel van een cursist in het OLC Aan de hand van enkele gevraagde achtergrondkenmerken van de respondenten, kunnen we een beperkt profiel opstellen van een cursist die deelneemt aan het OLC. De deelname aan het OLC neemt af met de leeftijd, wat ook de onderzoeken van Halimi (2013) en Brosens et al (2013) aantoonden voor de deelname aan het totale onderwijsaanbod in de gevangenis van Antwerpen. Opvallend is dat in het OLC de jonge gevangenispopulatie (18 – 25 jaar) het meest vertegenwoordigd is (figuur 7), want uit de
60
onderzoeken van Halimi (2013) en Brosens et al (2013) blijkt dat, wanneer men naar de deelname aan het totale onderwijsaanbod in de gevangenis van Antwerpen kijkt, de groep 26 – 35 jaar het meeste deelneemt. Als we kijken naar de nationaliteit, stellen we vast dat er aanzienlijk meer Belgen deelnemen aan het OLC dan niet – Belgen (figuur 8). De reden dat er in het OLC meer Belgen deelnemen dan niet – Belgen kan gezocht worden in het feit dat men over een redelijk beheersingsniveau Nederlands moet beschikken om te mogen deelnemen aan het OLC. Kijken we tot slot naar de scholingsgraad van de gedetineerden die deelnemen aan het OLC dan heeft 15% geen diploma, 33% enkel een diploma lager onderwijs, 24% een diploma secundair onderwijs en 6% een diploma deeltijds onderwijs (figuur 9 en 10). De scholingsgraad van de gedetineerden in het OLC is dus eerder laag. De graad van het diploma secundair onderwijs in de categorie laaggeschooldheid kan hier niet niet meegenomen worden aangezien er in de vragenlijst geen opsplitsing gemaakt is tussen lager secundair onderwijs en hoger secundair onderwijs. 50% 75% 40% 60% 30% 45% 20% 30% 10% 15% 0% 0% 18 -‐ 25 26 -‐ 35 > 35 Belg Niet Belg jaar jaar jaar Figuur 7. Leeftijdscategorie. 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% <12j >= 12 j Figuur 9. Lengte van schoolcarriere.
Figuur 8. Nationaliteit.
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Figuur 10. Hoogst behaalde diploma.
61
6.2.2. Betrouwbaarheid van de vragenlijst Vooraleer we uitspraken kunnen doen over de antwoorden van de respondenten op de bovenstaande zes constructen, gaan we de betrouwbaarheid hiervan na. Zoals beschreven in de methodologie, wordt de betrouwbaarheid berekend met behulp van de Cronbach’s Alpha, die de interne consistentie tussen de verschillende items meet (De Maeyer & Franquet, 2013). Tabel 8 Aantal Items en Cronbach’s Alfa (α) per Construct bij 33 Cursisten van het OLC in de Gevangenis van Antwerpen Construct
Aantal items
α
7
0,84
7
0,88
8
0,83
6
0,81
6
0,87
5
0,83
Meerwaarde van het volwassenenonderwijs Leerplezier bij het volwassenenonderwijs Laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod Leerbehoefte van gedetineerden Bekendmaking van het onderwijsaanbod (OLC) Stimuleren voor het volgen van een onderwijstraject
In bovenstaande tabel wordt de Cronbach’s Alpha weergegeven, alsook het aantal items waaruit het construct bestaat. Uit de analyse blijkt dat alle constructen een hoge mate van interne consistentie vertonen (tabel 8), waardoor verdere analyse kan doorgaan. Ook blijkt uit de analyse dat bij het verwijderen van een bepaald item uit een construct de Cronbach’s Alpha niet met meer dan 0,05 verhoogt, waardoor alle items per construct worden meegenomen in de analyses (De Maeyer & Franquet, 2013). 6.2.3. Perceptie van de cursisten op de zes constructen Aan de hand van een descriptieve analyse wordt nagegaan wat de perceptie van de cursisten is op de verschillende constructen. Naast de frequenties en het gemiddelde per construct, wordt de standaardafwijking meegegeven om een idee te krijgen over de spreiding. Zoals beschreven in de methodologie konden de cursisten kiezen uit vijf categorieën (helemaal eens (4), eens (3), oneens (2), helemaal oneens (1) en ‘ik weet het niet’ (WN)). De scores van het gemiddelde kunnen liggen tussen ‘1’ en ‘4’.
62
Bij een score van het gemiddelde van ‘3’ of hoger kan men stellen dat men het eens is met de stelling (een item van het construct), bij een score van ‘2’ of lager is men het niet eens met de stelling. Bij een score tussen ‘2’ en ‘3’ kan men stellen dat er geen uitgesproken positieve of negatieve mening bestaat. Om een vertekend beeld te vermijden, is de categorie ‘Ik weet het niet’ niet meegenomen in de berekening van het gemiddelde, de standaarddeviatie en de somscores van de constructen. Voor diepgaandere informatie inzake verschillen tussen cursisten met betrekking op persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde kenmerken in de perceptie op de constructen wordt er beroep gedaan op enerzijds anova en anderzijds een t-‐test, zoals reeds beschreven in de methodologie. Gemakkelijkshalve hebben we de resultaten van de anova en de t-‐testen gebundeld in 2 overzichtstabellen (p.80-‐81). Tabel 18 geeft de verschillen in perceptie aan voor verschillende persoonskenmerken per construct en tabel 19 doet hetzelfde voor gevangenisgerelateerde factoren. In de rapportage wordt steeds duidelijk verwezen naar deze tabellen. Naar aanleiding van de berekening van de anova’s en t-‐testen willen we het volgende toch opmerken. Saunders, Lewis & Thornhill (2004) indiceren dat de statistische significantie van het verband dat door de toetsingsgrootheid wordt aangegeven gedeeltelijk wordt bepaald door de omvang van de steekproef. Een gevolg hiervan is dat het zeer moeilijk is om een significant resultaat te verkrijgen met een kleine steekproef, in dit onderzoek 33 respondenten. De perceptie van de cursisten over de constructen en de verschillen in perceptie tussen de cursisten zijn gelinkt aan de vijf weerhouden doelen die Vol-‐Ant heeft opgenomen in zijn missie en visie. 1. Gedetineerden ontdekken via het onderwijsaanbod in de gevangenis het belang, de meerwaarde maar ook het leerplezier van volwassenonderwijs (construct 1 en 2). 2. Een passend, laagdrempelig en transparant aanbod bieden voor elke gedetineerde met een leervraag (construct 3). 3. Gedetineerden ondersteunen bij het detecteren van leerbehoeften en het formuleren van leervragen (construct 4). 4. Gedetineerden actief toeleiden naar het onderwijsaanbod in de gevangenis (construct 5). 5. Gedetineerden stimuleren tot het starten en verderzetten van een onderwijstraject tijdens en na detentie (construct 6).
63
DOEL 1: GEDETINEERDEN ONTDEKKEN VIA HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS HET BELANG, DE MEERWAARDE, MAAR OOK HET LEERPLEZIER VAN VOLWASSENENONDERWIJS Tabel 9 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct 'Meerwaarde van het Volwassenenonderwijs'
Door mijn deelname aan het OLC:
Totale respons (n = 33)
Mean
SD
Frequenties in percentages Helemaal eens
Eens
Oneens
Helemaal oneens
Ik weet het niet
voel ik me beter.
33
3,27
0,78
39,4%
39,4%
9,1%
3,0%
9,1%
zie ik het nut in om mij bij te scholen.
33
3,42
0,61
48,5%
45,5%
6,1%
0,0%
0,0%
ervaar ik dat je als volwassene nog kunt leren.
33
3,63
0,55
63,6%
30,3%
3,0%
0,0%
3,0%
heb ik het gevoel dat ik een vervolgopleiding aankan.
33
3,45
0,51
42,4%
51,5%
0,0%
0,0%
6,1%
heb ik nieuwe ideeën opgedaan over wat ik later nog zou kunnen studeren.
33
3,10
0,76
27,3%
48,5%
12,1%
3,0%
9,1%
ben ik in staat om een cursus of opleiding te volgen.
33
3,30
0,79
39,4%
45,5%
0,0%
6,1%
9,1%
ben ik trots op mezelf.
33
3,10
0,82
33,3%
42,4%
18,2%
3,0%
3,0%
Totaal (Somscore van de schaal)
231
3,14
0,54
42,0%
43,3%
6,9%
2,2%
5,6%
Uit de analyse van elk afzonderlijk item voor het construct ‘Meerwaarde van het volwassenenonderwijs’ (tabel 9) blijkt dat 93,9 % van de cursisten door hun deelname aan het OLC zeer sterk het gevoel hebben een vervolgopleiding aan te kunnen (M=3.45, SD=0.51), want geen enkele cursist, uitgezonderd 6,1 % die het niet weet, is het oneens met de bijhorende stelling. Ook ervaart 93,9% dat je als volwassene nog kunt leren (M=3.63, SD=0.55) en 94% ziet dankzij een deelname aan het OLC het nut in om zich bij te scholen. 78,8% van de cursisten voelt zich beter door hun deelname aan het OLC. Ondanks het feit dat er 75,7 % van de cursisten trots zijn op zichzelf door hun deelname aan het OLC (M=3.10, SD=0.82), is toch meer dan 1 op 5 (21%) dit niet. Het opdoen van nieuwe ideeën over wat men later nog kan leren, scoort iets minder uitgesproken positief, maar meer dan driekwart van de cursisten is het er wel nog mee eens, wat een aanzienlijk percentage is (M=3.10, SD=0.76).
64
Alle items scoren een gemiddelde van meer dan ‘3’, wat maakt dat de gemiddelde cursist het voor alle items eens is met de stelling. Ook geven de frequenties aan dat voor elk item meer dan 75 % van de cursisten akkoord gaan met de stelling. Kijken we naar de frequenties op het niveau van het schaaltotaal dan stellen we vast dat 85,3% een positieve perceptie hebben over de meerwaarde van volwassenenonderwijs. Op basis van alle bovenstaande vaststellingen en op basis van de gemiddelde somscore van het construct ‘Meerwaarde van het volwassenenonderwijs’ (M= 3.14, SD= 0.54) kan besloten worden dat de cursisten van het OLC het belang en de meerwaarde van volwassenenonderwijs in grote mate inzien. Onderstaande figuur toont dit zeer uitgesproken aan. helemaal eens
eens
oneens
helemaal oneens
Ik weet het niet
ben ik trots op mezelf ben ik in staat om een cursus of opleiding te volgen heb ik nieuwe ideeën opgedaan over wat ik later nog zou kunnen studeren heb ik het gevoel dat ik een vervolgopleiding aankan ervaar ik dat je als volwassene nog kan leren zie ik het nut in om mij bij te scholen Voel ik me beter
Totaal 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Figuur 11. Grafische weergave ‘Meerwaarde van volwassenenonderwijs’.
65
Tabel 10 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct ‘Leerplezier bij het Volwassenenonderwijs’
Totale respons (n = 33)
Mean
SD
Frequenties in percentages
Helemaal eens
Eens
Oneens
Helemaal oneens
Ik weet het niet
Leren in een OLC is leuker dan leren in een klasgroep.
33
2,64
1,03
21,2%
24,2%
27,3%
12,1%
15,2%
Leren op mijn eigen tempo is fijn.
33
3,52
0,67
57,6%
39,4%
0,0%
3,0%
0,0%
Ik kies voor leren in het OLC omdat ik dit fijn vind.
33
3,10
0,79
30,3%
45,5%
15,2%
3,0%
6,1%
De cursussen die ik in het OLC volg geven mij leerplezier.
33
3,22
0,75
39,4%
39,4%
18,2%
0,0%
3,0%
Ik ga liever naar mijn cursus in het OLC dan naar andere activiteiten.
33
2,94
0,85
27,3%
36,4%
27,3%
3,0%
6,1%
De opleiding die ik volg ervaar ik als aangenaam.
33
3,30
0,73
45,5%
39,4%
15,2%
0,0%
0,0%
In de cel hou ik me ook bezig met leren.
33
2,73
0,80
18,2%
39,4%
39,4%
3,0%
0,0%
Totaal (Somscore van de schaal)
231
3,02
0,63
34,2%
37,7%
20,3%
3,5%
4,3%
Uit de analyse van elk afzonderlijk item (tabel 10) van het construct ‘Leerplezier bij het volwassenenonderwijs‘ blijkt dat bijna alle cursisten (97%) het zeer fijn vinden om op eigen tempo te leren (M=3.52 , SD=0.67), één van de zaken die kenmerkend zijn voor een OLC en één van de succesfactoren voor open leren en kenmerken van vrijheid volgens Race (2008). 84,9% ervaart de opleiding als aangenaam en volgens 78,8% geeft de cursus in het OLC hen ook leerplezier. Verder kiest 75,8% voor leren in het OLC omdat men het fijn vindt (M=3.10, SD=0.79). Als we kijken naar de gemiddelden per item, dan valt er op dat er niet echt een uitgesproken positieve of negatieve mening bestaat over het feit dat leren in een OLC leuker is dan leren in een klasgroep (M=2.64 , SD=1.03), dat men liever naar de les in het OLC gaat dan naar andere activiteiten (M=2.94 , SD=0.85) en dat men zich in de cel ook bezighoudt met leren (M=2.73 , SD=0.80). De frequenties tonen aan dat, uitgezonderd voor de stelling ‘Leren in een OLC is leuker dan in een klasgroep’, toch meer dan de helft van de cursisten akkoord gaan met deze stellingen. Ook is het een feit dat de perceptie over leren in het OLC of leren in klasgroep sterk verschilt. 45,4% vindt het leren in een OLC leuker, maar 39,4% vindt het leren in een klasgroep leuker. Er is een grote verdeling van de cursisten die leren op cel (57,6%) en zij die dat niet doen (42,4%).
66
Het schaaltotaal geeft aan dat 71,9% van de cursisten een positieve perceptie heeft over leerplezier bij volwassenenonderwijs. Op basis van deze vaststelling en op basis van de gemiddelde somscore van het construct leerplezier (M= 3.02, SD= 0.63) kan besloten worden dat de cursisten van het OLC het leerplezier bij volwassenenonderwijs inzien, zij het in minder sterke mate dan waarin zij de meerwaarde en het belang ervan inzien. In vergelijking met de meerwaarde en het belang, waar slechts 9% aangeeft dit niet in te zien, ziet hier 24% het leerplezier er niet van in. Onderstaande grafiek voor het construct ‘Leerplezier bij volwassenenonderwijs’ toont aan dat de meerderheid het leerplezier ervan inziet. helemaal eens
eens
oneens
helemaal oneens
Ik weet het niet
In de cel houd ik mij ook bezig met leren De opleiding die ik volg ervaar ik als aangenaam Ik ga liever naar mijn cursus in het OLC dan naar andere activiteiten De cursussen die ik in het OLC volg, geven mij leerplezier Ik kies voor leren in het OLC omdat ik dat gijn vind Leren op mijn eigen tempo is gijn Leren in een OLC is leuker dan in een klasgroep Totaal 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
Figuur 12. Grafische weergave ‘Leerplezier bij volwassenenonderwijs’.
Tot slot kijken we of de algemene gemiddelde perceptie van de cursist op de meerwaarde en belang van volwassenenonderwijs en het leerplezier bij volwassenenonderwijs verschilt inzake persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde kenmerken. Na het vergelijken van de gemiddelde scores op het construct ‘Meerwaarde’ en ‘Leerplezier’ rekening houdend met persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde factoren (tabel 18 en 19, p.80-‐81) stellen we vast dat er in de steekproef wel kleine verschillen bestaan in de gemiddelde perceptie tussen cursisten naargelang persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde kenmerken. Zo valt op dat iemand die naar school ging vooraleer hij in de gevangenis terechtkwam
67
beduidend minder het belang, de meerwaarde (M=2.67) en het leerplezier (M=2.71) van volwassenenonderwijs inziet dan iemand die werkte (Mmw=3.3, Mlp =3.13 ) of werkloos was (Mmw=3.47 , Mlp =3.03 ). Dit bleek echter niet significant (pmw=0.06 , plp =0.65) en kan dus niet doorgetrokken worden naar de populatie. Voor persoonskenmerken (tabel 18, p.80) blijken er enkel significante verschillen in de gemiddelde perceptie op het construct ‘Leerplezier’ tussen de cursisten inzake hun hoogst behaalde diploma. Na het uitvoeren van een Levenetest kan aangenomen worden dat de varianties in de verschillende condities vergelijkbaar zijn (p>0.05, hier p=0.07), waardoor een anova in de situatie van gelijke varianties kan berekend worden. De anova (tabel 11) geeft aan dat er significante verschillen bestaan tussen de verschillende groepen (hoogst behaalde diploma) (p=0.004). We kunnen dus besluiten dat het hoogst behaalde diploma van een cursist er wel degelijk toe doet als we kijken naar hoe hij leerplezier ervaart. Na het uitvoeren van een post-‐hoc-‐test, gecorrigeerd voor gelijke varianties, waarmee wordt nagaan welke groepen precies significant van elkaar verschillen, blijkt dat er enkel een significant verschil bestaat tussen ‘geen diploma’ en ‘een diploma van lager onderwijs’ (p=0.003). Iemand met het hoogst behaald diploma lager onderwijs (M=2.5, SD=0.37) ziet veel minder het leerplezier in dan iemand zonder diploma (M=3.79, SD=0.18). Tabel 11 Anova Hoogst Behaald Diploma en Perceptie op Construct ‘Leerplezier’ Df Sum of squares Mean square Between Groups Within Groups Total
6 20 26
6.017 4.379 10.386
1.003 0.219 1.222
F value
P
4.58
0.00443
Voor gevangenisgerelateerde factoren is er geen enkel significant verschil in algemene gemiddelde perceptie tussen de cursisten op het construct ‘Meerwaarde’ en ‘Leerplezier’ (tabel 19, p.81)
68
DOEL 2: EEN PASSEND, LAAGDREMPELIG EN TRANSPARANT AANBOD BIEDEN VOOR ELKE GEDETINEERDE MET EEN LEERVRAAG. Tabel 12 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct ‘Laagdrempelig en Transparant Onderwijsaanbod’
Totale respons (n = 33)
Mean
SD
Frequenties in percentages
Helemaal eens
Eens
Oneens
Helemaal oneens
Ik weet het niet
Bij het starten van een module heb ik het gevoel dat ik ze aankan.
32
3,14
0,58
21,9%
59,4%
9,4%
0,0%
9,4%
Ik vind de module die ik volg interessant.
33
3,30
0,63
36,4%
54,5%
9,1%
0,0%
0,0%
Als ik de leerstof niet begrijp, krijg ik een duidelijke uitleg van de docent.
33
3,35
0,91
54,5%
24,2%
9,1%
6,1%
6,1%
Wat ik al geleerd heb, gebruik ik in het OLC om verder te leren.
33
3,25
0,72
36,4%
51,5%
6,1%
3,0%
3,0%
Aan het begin van de les kan ik de leerstof van het vorige lesmoment herhalen.
31
3,11
0,75
25,8%
48,4%
9,7%
3,2%
12,9%
Wanneer ik aan een module begin, weet ik wat ik zal leren.
32
3,14
0,74
28,1%
50,0%
9,4%
3,1%
9,4%
In het OLC worden er voldoende cursussen aangeboden.
33
2,75
0,95
24,2%
33,3%
30,3%
9,1%
3,0%
Ik weet wat ik moet kunnen om het certificaat te behalen.
33
3,20
0,66
30,3%
48,5%
12,1%
0,0%
9,1%
Totaal (Somscore van de schaal)
260
3,19
0,55
32,3%
46,2%
11,9%
3,1%
6,5%
Uit de analyse van elk afzonderlijk item voor het construct ‘Laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod ‘ (tabel 12) blijkt dat 90,9% van de cursisten de door hen gevolgde module in het OLC interessant vinden (M=3.30, SD=0.63) en 87,9% geeft aan dat wat ze reeds geleerd hebben, gebruiken in het OLC om verder te leren (M=3.25, SD=0,72). Ook vindt het merendeel (81,3%) dat ze bij de start van een module het gevoel hebben het aan te kunnen (M=3.14 , SD= 0.58). 78,8% van de cursisten geven aan dat ze weten wat ze moeten kunnen om een certificaat te halen (M=3.20, SD=0.66) wat uiteindelijk een doel is van het OLC. Ook blijkt de ondersteuning van de docent in grote mate aanwezig want 78,7% vindt dat ze een duidelijke uitleg krijgen van de docent als ze iets niet begrijpen (M=3.35, SD=0.91). Inzake het aanbod van het OLC is er echter geen uitgesproken positieve mening (M=2.75, SD=0.95). Iets meer dan de helft van de cursisten (57,6%) vindt dat er voldoende cursussen aangeboden worden in het OLC, maar 39,4% deelt deze mening niet.
69
Kijken we naar de frequenties op niveau van de schaalscore, kunnen we stellen dat 78,5 % van de cursisten een positieve perceptie heeft over een laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod. Alle items, met uitzondering van het item met betrekking op het aanbod van cursussen in het OLC, scoren een gemiddelde van meer dan ‘3’, wat maakt dat de gemiddelde cursist het voor al die items eens is. Op basis van deze vaststellingen en op basis van de gemiddelde somscore van het construct ‘Laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod’ (M= 3.19, SD= 0.55) kan besloten worden dat het overgrote deel van de cursisten van het OLC vindt dat er een laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod is. Onderstaande grafiek voor het construct ‘Laagdrempelig en transparant aanbod’ toont dit aan. helemaal eens
eens
oneens
helemaal oneens
Ik weet het niet
Bij het starten van een module heb ik het gevoel dat ik ze aankan Ik vind de module die ik volg interessant Als ik de leerstof niet begrijp krijg ik een duidelijke uitleg van de docent Wat ik al geleerd heb gebruik ik in het OLC om verder te leren Aan het begin van de les kan ik de leerstof van het vorige lesmoment herhalen Wanneer ik aan een module begin weet ik wat ik zal leren In het OLC worden voldoende cursussen aangeboden Ik weet wat ik moet kunnen om het certigicaat te behalen Totaal 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Figuur 13. Grafische weergave ‘Laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod. Tot slot kijken we of de algemene gemiddelde perceptie van de cursist op het feit dat het onderwijsaanbod van het OLC laagdrempelig en transparant is, verschilt inzake persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde kenmerken. Na het vergelijken van de algemene gemiddelde scores op het construct ‘Laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod’ naargelang persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde factoren (tabel 18 en 19, p.80-‐81) stellen we vast dat er in de steekproef kleine verschillen bestaan in
70
de gemiddelde perceptie tussen de verschillende groepen. Voor persoonskenmerken is er echter geen enkel significant verschil tussen de groepen inzake hun algemene perceptie op het feit dat er een laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod is (tabel 18, p.80). Voor gevangenisgerelateerde factoren (tabel 19, p.81) blijkt er enkel een significant verschil in de perceptie tussen cursisten die werken in de gevangenis en cursisten die niet werken in de gevangenis (p=0.027). Na het uitvoeren van een Levenetest kunnen we aannemen dat de varianties in de verschillende condities vergelijkbaar zijn (p>0.05, hier p=0.07), waardoor we een t-‐test in de situatie van gelijke varianties berekenen. De t-‐test geeft aan dat er significante verschillen bestaan tussen cursisten die werken en diegenen die niet werken in de gevangenis (t=2.38, df=20, p=0.027). Hieruit volgt de conclusie dat werken of niet werken in de gevangenis er wel degelijk toe doet in de mate waarin de cursist vindt dat het onderwijsaanbod laagdrempelig en transparant is. Beide groepen vinden dat dit zo is, maar iemand die werkt in de gevangenis ervaart dit sterker (M=3.65, SD=0.21) dan iemand die niet werkt in de gevangenis (M=3.05, SD=0.54). DOEL 3: GEDETINEERDEN ONDERSTEUNEN BIJ HET DETECTEREN VAN LEERBEHOEFTEN EN HET FORMULEREN VAN LEERVRAGEN. Tabel 13 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct ‘Leerbehoeften van Gedetineerden’
Totale respons (n = 33)
Mean
SD
Frequenties in percentages
Helemaal eens
Eens
Oneens
Helemaal oneens
Ik weet het niet
Tijdens de gesprekken met Sylvia heb ik kunnen zeggen wat ik wil leren.
33
3,50
0,62
54,5%
36,4%
6,1%
0,0%
3,0%
Ik werd goed geholpen om mee te zoeken naar welk vak ik wil studeren.
32
3,41
0,63
43,8%
40,6%
6,3%
0,0%
9,4%
Door het gesprek met Sylvia wist ik duidelijk dat ik wil studeren in het OLC.
32
3,27
0,69
37,5%
43,8%
12,5%
0,0%
6,3%
Na de screening weet ik waarom ik wil deelnemen aan de lessen in het OLC.
33
3,06
0,81
30,3%
42,4%
18,2%
3,0%
6,1%
Sylvia heeft een duidelijk beeld van mijn schoolervaringen in de periode voor de gevangenis.
32
3,23
0,71
31,3%
37,5%
12,5%
0,0%
18,8%
Ik kan bij iemand van het OLC terecht om te praten over het leren in de gevangenis.
33
3,26
0,59
27,3%
48,5%
6,1%
0,0%
18,2%
Totaal (Somscore van de schaal)
195
3,35
0,50
37,4%
41,5%
10,3%
0,5%
10,3%
Uit de analyse (tabel 13) blijkt dat er goed ingespeeld wordt op de leerbehoeften en leervragen van gedetineerden. De educatief consulent wordt als zeer positief ervaren. 90,9% geeft aan dat ze tijdens de gesprekken met haar duidelijk hebben kunnen zeggen wat ze
71
willen leren (M=3.50, SD=0.62) en 84,4% vond dat ze goed geholpen werden met het zoeken naar wat ze wilden studeren (M=3.41, SD=0.63). Door het gesprek met de educatief consulent wist ook 81,3% dat ze in het OLC wilden studeren (M=3.27, SD=0.69). Ondanks het feit dat respectievelijk 75,8% en 68,8% aangeeft dat ze bij iemand van het OLC terecht kunnen om te praten over leren in de gevangenis en dat de educatief consulent een goed beeld heeft van hun schoolervaringen voor detentie, geeft bijna 1 op 5 cursisten (respectievelijk 18,2% en 18,8%) aan dat ze dit niet weten. Ook geeft meer dan 1 op 5 aan (21,2%) dat ze het niet eens zijn met het feit dat ze na de screening weten waarom ze willen deelnemen aan de lessen in het OLC. Alle items scoren een gemiddelde van meer dan ‘3’, wat maakt dat de gemiddelde cursist het voor alle items eens is. De frequenties op het niveau van de schaalscore tonen aan dat 78,9% een positieve perceptie hebben over de mate waarin ze ondersteund worden bij het detecteren van hun leerbehoeften. Op basis van deze vaststellingen en op basis van de gemiddelde somscore van het construct ‘Leerbehoeften bij gedetineerden’ (M= 3.35, SD= 0.50) kan besloten worden dat de cursisten van het OLC in grote mate vinden dat ze ondersteund worden in het detecteren van leerbehoeften en het formuleren van leervragen. Onderstaande grafiek voor het construct ‘Leerbehoefte bij gedetineerden’ toont dit duidelijk aan. helemaal eens
eens
oneens
Tijdens de gesprekken met Silvia heb ik kunnen zeggen wat ik wil leren Ik werd goed geholpen om mee te zoeken naar welk vak ik wil studeren Door het gesprek met Silvia wist ik duidelijk dat ik wil studeren in het OLC Na de screening weet ik waarom ik wil deelnemen aan de lessen in het OLC Silvia heeft een duidelijk beeld van mijn schoolervaringen in de periode voor de gevangenis Ik kan bij iemand van het OLC terecht om te praten over het leren in de gevangenis Totaal
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Figuur 14. Grafische weergave ‘Leerbehoeften bij gedetineerden’.
72
Tot slot kijken we of de algemene gemiddelde perceptie van de cursist op het feit dat ze ondersteund worden bij het detecteren van hun leerbehoeften verschilt inzake persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde kenmerken. Na het vergelijken van de algemene gemiddelde scores op het construct ‘Leerbehoeften bij gedetineerden’ naargelang persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde factoren (tabel 18 en 19, p.80-‐ 81) stellen we vast dat er in de steekproef enkele kleine verschillen bestaan tussen de verschillende groepen in de gemiddelde perceptie. Voor persoonskenmerken is er echter geen enkel significant verschil tussen de groepen inzake hun algemene perceptie op het feit dat ze ondersteund worden bij het detecteren van hun leerbehoeften (tabel 18, p.80). Voor gevangenisgerelateerde factoren (tabel 19, p.81) blijkt er enkel een significant verschil in de perceptie tussen cursisten die werken in de gevangenis en cursisten die niet werken in de gevangenis (p=0.027). Na het uitvoeren van een Levenetest kunnen we aannemen dat de varianties in de verschillende condities vergelijkbaar zijn (p>0.05, hier p=0.06), waardoor we een t-‐test in de situatie van gelijke varianties berekenen. De t-‐test geeft aan dat er significante verschillen bestaan tussen cursisten die werken en diegenen die niet werken in de gevangenis (t=2.39, df=19, p=0.027). We kunnen bijgevolg concluderen dat werken of niet werken in de gevangenis er wel degelijk toe doet in de mate waarin hij vindt dat hij ondersteund wordt in het detecteren van zijn leerbehoefte. Beide groepen vinden dat dit zo is, maar iemand die werkt in de gevangenis ervaart dit sterker (M=3.72, SD=0.23) dan iemand die niet werkt in de gevangenis (M=3.20, SD=0.51).
73
DOEL 4: GEDETINEERDEN ACTIEF TOELEIDEN NAAR HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS. Tabel 14 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor Construct ‘Bekendmaking van het Onderwijsaanbod’ Totale respons (n = 33)
Mean
SD
Helemaal eens
Eens
Oneens
Helemaal oneens
Ik weet het niet
Het OLC wordt voldoende bekendgemaakt.
32
3,10
0,83
28,1%
50,0%
9,4%
6,3%
6,3%
De gebruikte infodragers (flyer, boekje, affiche, …) zijn genoeg om het onderwijsaanbod bekend te maken.
33
3,17
0,80
33,3%
39,4%
12,1%
3,0%
12,1%
Ik heb een goed overzicht over het onderwijsaanbod in de gevangenis.
33
3,07
0,87
30,3%
42,4%
12,1%
6,1%
9,1%
Ik begrijp de inhoud van de informatie over het OLC.
33
3,32
0,54
33,3%
57,6%
3,0%
0,0%
6,1%
Ik vind de informatie van het OLC uitnodigend.
31
3,25
0,70
32,3%
51,6%
3,2%
3,2%
9,7%
Ik weet hoe ik me moet inschrijven als ik wil deelnemen aan de lessen in het OLC.
31
3,52
0,57
54,8%
41,9%
3,2%
0,0%
0,0%
Totaal (Somscore van de schaal)
193
3,27
0,59
35,2%
47,2%
7,3%
3,1%
7,3%
Frequenties in percentages
Volgens de overgrote meerderheid van de cursisten (78,1%) wordt het OLC voldoende bekendgemaakt (M=3.10, SD=0.83) en 72,7% vindt de gebruikte infodragers hiervoor voldoende (12,1% weet dit echter niet) (tabel 14). Uit de analyse van elk afzonderlijk item is gebleken dat bijna alle cursisten (96,7%) weten hoe ze zich moeten inschrijven in het OLC (M=3.52 , SD=0.57). 90,9% van de cursisten begrijpt de inhoud van de informatie over het OLC (M=3.32, SD=0.54) en 83,9% vindt de informatie van het OLC uitnodigend. De meeste cursisten (72,7%) geven aan dat ze ook een goed overzicht hebben over het algemene onderwijsaanbod in de gevangenis (M=3.07, SD=0.87), maar toch geeft bijna 1 op 5 van de cursisten (18,2%) aan hier geen goed zicht op te hebben. Alle items scoren een gemiddelde van meer dan ‘3’, wat maakt dat de gemiddelde cursist het met alle items eens is. De frequenties op het niveau van de schaalscore tonen aan dat 82,4% een positieve perceptie hebben over de mate waarin en de manier waarop het OLC bekendgemaakt wordt. Op basis van deze vaststellingen en op basis van de gemiddelde somscore van het construct ‘Bekendmaking van het onderwijsaanbod’ (M= 3.27, SD= 0.59) kan besloten worden dat de cursisten van het OLC in grote mate vinden dat het onderwijsaanbod voldoende en duidelijk
74
bekend gemaakt wordt. Onderstaande grafiek voor het construct ‘Bekendmaking van het onderwijsaanbod’ toont dit uitgesproken aan. helemaal eens
eens
oneens
helemaal oneens Ik weet het niet
Het OLC wordt voldoende bekendgemaakt De gebruikte infodragers zijn genoeg om het onderwijsaanbod bekend te maken Ik heb een goed overzicht over het onderwijsaanbod in de gevangenis Ik begrijp de inhoud van de informatie over het OLC Ik vind de informatie van het OLC uitnodigend Ik weet hoe ik me moet inschrijven als ik wil deelnemen aan het OLC Totaal 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Figuur 15. Grafische weergave ‘Bekendmaking van het onderwijsaanbod’. Als we tot slot kijken of de algemene gemiddelde perceptie van de cursist op het feit dat het onderwijsaanbod voldoende en duidelijk bekendgemaakt wordt, verschilt inzake persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde kenmerken (tabel 18 en 19, p.80-‐81), merken we op dat er in de steekproef kleine verschillen bestaan tussen de verschillende groepen in de gemiddelde perceptie, maar dat er zowel voor persoonskenmerken als voor gevangenisgerelateerde factoren geen enkel significant verschil is tussen de groepen inzake hun algemene perceptie op het feit dat het onderwijsaanbod voldoende en duidelijk bekendgemaakt wordt.
75
DOEL 5: GEDETINEERDEN STIMULEREN TOT HET STARTEN EN VERDERZETTEN VAN EEN ONDERWIJSTRAJECT TIJDENS EN NA DETENTIE. Tabel 15 Gemiddelde, Standaarddeviatie en Respons uitgedrukt in Percentages voor het Construct ‘Stimuleren voor het Volgen van een Onderwijstraject’
Totale respons Mean (n = 33)
SD
Frequenties in percentages
Helemaal eens
Eens
Oneens
Helemaal oneens
Ik weet het niet
Ik weet welke opleidingen ik in andere gevangenissen kan volgen.
33
2,48
1,12
18,2%
18,2%
21,2%
18,2%
24,2%
Ik weet welke opleidingen ik buiten de gevangenis kan volgen.
33
3,21
0,74
30,3%
45,5%
6,1%
3,0%
15,2%
Ik weet waar ik terecht kan voor een opleiding buiten de gevangenis.
32
3,18
0,82
31,3%
46,9%
3,1%
6,3%
12,5%
Ik word aangemoedigd om een opleiding te volgen buiten deze gevangenis.
33
2,96
0,90
24,2%
36,4%
15,2%
6,1%
18,2%
Ik wil de opleiding die ik gestart ben afwerken. (buiten deze gevangenis of na transfer).
31
3,46
0,72
41,9%
32,3%
0,0%
3,2%
22,6%
Totaal (Somscore van de schaal)
162
3,20
0,68
29,0%
35,8%
9,3%
7,4%
18,5%
Het merendeel van de cursisten (tabel 15) geeft aan dat ze weten welke opleidingen ze buiten de gevangenis kunnen volgen (75,8%) (M=3.21, SD=0.74) en waar ze daarvoor terecht kunnen (79,2%) (M=3.18, SD=0.82). Echter, 39,4% van de cursisten is het niet eens met de stelling ‘Ik weet welke opleidingen ik in andere gevangenissen kan volgen’ (M=2.48, SD=1.12). Nemen we daar ook nog de categorie ‘Ik weet het niet’ bij, dan wil dit zeggen dat in totaal 63,6% van de cursisten niet weten welke opleidingen ze in andere gevangenissen kunnen volgen. Hoewel meer dan de helft van de cursisten (60,6%) aangeeft dat ze aangemoedigd worden om een opleiding te volgen buiten de gevangenis (M=2.96, SD=0.90), vinden 21,3% van de cursisten dat ze niet aangemoedigd worden. We zien, dat ondanks deze minder uitgesproken positieve perceptie, 74,2 % de opleiding die ze gestart zijn, willen afwerken, hetzij buiten de gevangenis of na transfer (M=3.45, SD=0.72). Toch geeft ook 22,6% aan dit nog niet te weten. Op basis van de frequenties op het niveau van de schaalscore kunnen we stellen dat algemeen gezien 64,8% van de cursisten op de hoogte is van de verschillende opleidingen en gestimuleerd worden tot het verderzetten van een onderwijstraject tijdens en na detentie. Deze perceptie is wel aanzienlijk lager dan de perceptie op de andere constructen. Op basis van deze vaststelling en op basis van de gemiddelde somscore van het construct leerplezier (M= 3.20, SD= 0.68) kan er besloten worden dat de cursisten van het OLC gestimuleerd worden tot het verderzetten van hun onderwijstraject, zij het in minder sterke mate. 18,5%
76
geeft aan dit niet te weten. Onderstaande grafiek voor het construct ‘Stimuleren tot het verderzetten van het onderwijstraject’ toont dit aan. Helemaal eens
Eens
Oneens
Helemaal oneens
Ik weet het niet
Ik weet welke opleidingen ik in andere gevangenissen kan volgen. Ik weet welke opleidingen ik buiten de gevangenis kan volgen. Ik weet waar ik terecht kan voor een opleiding buiten de gevangenis. Ik word aangemoedigd om een opleiding te volgen buiten deze gevangenis. Ik wil de opleiding die ik gestart ben afwerken.
Totale schaalscore
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Figuur 16. Grafische weergave ‘Stimuleren tot het verderzetten van een onderwijstraject’.
Als we tot slot kijken of de algemene gemiddelde perceptie van de cursist inzake het gestimuleerd worden tot het verderzetten van het onderwijstraject verschilt inzake persoonskenmerken en gevangenisgerelateerde kenmerken, merken we hier wel enkele significante verschillen op (tabel 18 en 19, p.80-‐81). De gemiddelde scores van onze steekproef op het construct ‘Stimuleren tot het verderzetten van het onderwijstraject’ tonen enkele opmerkelijke verschillen tussen de verschillende groepen van cursisten. Voor de persoonskenmerken valt het op dat iemand die naar school ging (M=2.50, SD=0,48) of werkte (M=2.80) vooraleer hij in de gevangenis terechtkwam beduidend minder gestimuleerd wordt om het onderwijstraject verder te zetten dan iemand die werkloos was (M=3.50, SD=0.53). Dit bleek ook significant en kan dus doorgetrokken worden naar de populatie. Na het uitvoeren van een Levenetest kunnen we aannemen dat de varianties in de verschillende condities vergelijkbaar zijn (p>0.05, hier p=0.62), waardoor we een anova in de situatie van gelijke varianties berekenen. De anova (tabel 16) geeft, zoals eerder vermeld, aan dat er significante verschillen bestaan tussen de verschillende groepen naar school gaan, werken of werkloos voor detentie (p=0.017). We kunnen dus besluiten dat de situatie waarin een cursist zich voor detentie bevond er wel degelijk toe doet in welke mate hij vindt dat hij gestimuleerd wordt om zijn onderwijstraject verder te zetten. Na het
77
uitvoeren van een post-‐hoc-‐test, gecorrigeerd voor gelijke varianties, waarmee we nagaan welke groepen precies significant van elkaar verschillen, blijkt dat er enkel een significant verschil bestaat tussen ‘werkloos’ en ‘naar school’ (p=0.016). Iemand die voor detentie werkloos was (M=3.50, SD=0.53) vindt dat hij enorm wordt gestimuleerd tot het verderzetten van zijn onderwijstraject, waar dat iemand die naar school ging voor detentie dit niet uitgesproken positief of negatief ervaart (M=2.50, SD=0.48). Tabel 16 Anova Werksituatie voor Detentie en Perceptie op Construct ‘Stimuleren tot Verderzetten van het Onderwijstraject’ Between Groups Within Groups Total
Df 2 12 14
Sum of squares 3.144 3.256 6.400
Mean square 1.572 0.271 1.843
F value 5.794
P 0.0173
Ook blijkt er een significant verschil in de gemiddelde perceptie tussen de cursisten inzake hun hoogst behaalde diploma (tabel 18, p.80). Na het uitvoeren van een Levenetest kan aangenomen worden dat de varianties in de verschillende condities vergelijkbaar zijn (p>0.05, hier p=0.49), waardoor we een anova in de situatie van gelijke varianties berekenen. De anova (tabel 17) geeft aan dat er significante verschillen bestaan tussen de verschillende groepen (hoogst behaalde diploma) (p=0.017). Conclusie is dat het hoogst behaalde diploma van een cursist er ook wel degelijk toe doet in welke mate hij vindt dat hij gestimuleerd wordt tot het verderzetten van zijn onderwijstraject. Na het uitvoeren van een post-‐hoc-‐test, gecorrigeerd voor gelijke varianties, waarmee nagaan wordt welke groepen precies significant van elkaar verschillen, blijkt dat er ook hier enkel een significant verschil bestaat tussen ‘geen diploma’ en ‘een diploma van lager onderwijs’ (p=0.01). Iemand die geen diploma gehaald heeft (M=3.92, SD=0.11) vindt dat hij enorm wordt gestimuleerd tot het verderzetten van zijn onderwijstraject, daar waar iemand met een diploma lager onderwijs dit niet uitgesproken positief of negatief ervaart (M=2.64, SD=0.55). Tabel 17 Anova Hoogst Behaald Diploma en Perceptie op Construct ‘Stimuleren tot Verderzetten van het Onderwijstraject’ Between Groups Within Groups Total
Df 6 8 14
Sum of squares 5.12 1.28 6.40
Mean square 0.853 0.160 1.013
F value 5.333
P 0.017
78
Tot slot blijkt er ook een significant verschil in de gemiddelde perceptie op de mate waarin een cursist gestimuleerd wordt tot verderzetting van zijn onderwijstraject tussen iemand die minder dan 12 jaar naar school is geweest en iemand die 12 jaar of langer naar school is gegaan (p=0,007) (tabel 18, p.80). Ook hier kunnen we na de uitvoering van de Levenetest aannemen dat de varianties in beide condities vergelijkbaar zijn (p > 0,05, hier p=0,91) waardoor we een t-‐test in de situatie van gelijke varianties berekenen. De t-‐test geeft dus aan dat er significante verschillen bestaan tussen cursisten die minder dan 12 jaar naar school zijn geweest en cursisten die 12 jaar of langer naar school zijn geweest (t=3.225, df=13, p=0.007). We kunnen bijgevolg concluderen dat de duur van hun schoolloopbaan er wel degelijk toe doet in de mate waarin hij vindt dat hij gestimuleerd wordt om zijn onderwijstraject verder te zetten. Daar waar de groep die minder dan 12 jaar naar school is geweest dit beduidend positief ervaart (M=3.56, SD=0.53), ervaart de groep die 12 jaar of langer naar school is geweest dit niet uitgesproken positief of negatief (M=2.67, SD= 0.52). Voor gevangenisgerelateerde factoren is er geen enkel significant verschil in algemene gemiddelde perceptie tussen de cursisten op het construct ‘Stimuleren tot verderzetting van het onderwijstraject’ (tabel 19, p.81)
79
Tabel 18 Verschillen in de Gemiddelde Score van de Perceptie op de Constructen op basis van Persoonskenmerken (Anova, t-‐test) PERSOONSKENMERKEN
Meerwaarde 2
Leeftijd (anova) 18 – 25 jaar (n=14) 26 – 35 jaar (n=13) > 35 jaar (n=6) Situatie voor detentie (anova) Werkloos (n=19) Werken (n=10) Naar school (n=4)
p=0,26 Eta = 0,11 3,12 3,51 3,29
2
p=0,058 Eta = 0,22 3,47 3,3 2,67 2
Leerplezier
Laagdrempelig
2
p=0,18 Eta = 0,16 3 3,28 3,63
2
p=0,11 Eta = 0,21 3,32 3,21 2,58
p=0,76 Eta = 0,02 2,92 3,05 3,17 p=0,65 Eta = 0,04 3,03 3,13 2,71 2
Leerbehoefte
2
p=0,019 Eta =0,35 3,07 3,58 3,75
2
2
p=0,63 Eta =0,05 3,41 3,39 3,13
2
Bekendmaking
Stimuleren
2
p=0,37 Eta = 0,15 3,02 3,24 3,8
2
p=0,017 Eta = 0,49 3,5 2,8 2,5
2
p=0,80 Eta = 0,02 3,17 3,32 3,38
2
p=0,14 Eta = 0,17 3,4 3,26 2,67
2
2
2
2
Behaald diploma (anova) Geen (n=5) Lager Onderwijs (n=11)
p=0,12 Eta = 0,40 3,9 3
p=0,004 Eta = 0,58 3,79 2,5
p=0,08 Eta = 0,49 3,75 2,66
p=0,44 Eta =0,31 3,7 3,06
p=0,57 Eta = 0,38 4 2,94
p=0,017 Eta = 0,8 3,92 2,64
Secundair Onderwijs (n=8) Deeltijds Onderwijs (n=2) Hoger Onderwijs (n=3) Ander (n=3)
3,24 3,43 3,14 3,43
2,9 3,36 3,58 3,43
3,23 3,25 3,31 3,44
3,43 3,67 3,5 3,08
3,21 3,41 3,08 3,17
2,6 3,8 3 2,8
Nationaliteit (t-‐test) Belg (n=23) Niet Belg (n=10)
p=0,94 d= 0,03 3,32 3,30
p=0,85 d= -‐0,08 3 3,06
p=0,44 d= 0,34 3,25 3,05
p=0,40 d=0,39 3,42 3,21
p=0,38 d= 0,4 3,33 3,08
p=0,41 d= 0,51 3,29 2,95
Schoolloopbaanlengte (t-‐test) < 12jaar (n=19) = > 12 jaar (n=14)
p=0,29 d= 0,47 3,4 3,16
p=0,06 d= 0,78 3,19 2,73
p=0,0515 d=0,90 3,36 2,89
p=0,20 d=0,60 3,46 3,17
p=0,08 d= 0,81 3,43 3
p=0,007 d= 1,70 3,56 2,67
3,14
3,02
3,19
3,35
3,27
3,2
Gemiddelde somscore
80
Tabel 19 Verschillen in Gemiddelde Score van de Perceptie op de Constructen op basis van Gevangenisgerelateerde Factoren (Anova, t-‐test) GEVANGENISGERELATEERDE FACTOREN
Meerwaarde 2
P=0,37 Eta = 0,17 3,29 2,54 2,91 3,14 3,25
2
P=0,55 Eta = 0,12 2,91 3,38 2,64 3,29 3,32
P=0,73 Eta = 0,12 3,57 3,31 2,93 3,33 3,43 3,43
2
P=0,79 Eta = 0,09 3,04 2,96 3 3,28 3,38
2
P=0,55 Eta = 0,11 3,07 3,29 -‐ 3,75 3,38
P=0,45 Eta = 0,19 3,24 3,08 2,46 3,23 2,82 3,25
2
P=0,15 d=0,79 3,60 3,23 3,14
P=0,59 Eta = 0,13 3,33 2,96 3,23 3,52 3,34
Statuut gedetineerde (anova) Beklaagd (n=21) Veroordeeld (n=3) Beiden (n=3) Geïnterneerd (n=2) Weet ik niet (n=4)
P=0,65 Eta = 0,19 3,30 3,33 2,71 3,86 3,61
Na opsluiting, wanneer gestart met les (anova) 1 week (n=4) 2 weken (n=8) 1 maand (n=6) 2 maanden (n=5) 3 maanden (n=5) > 3 maanden (n=5)
Gemiddelde somscore
Laagdrempelig
2
Duur detentie (anova) 1maand (n=4) 2 maanden (n=5) 3 maanden (n=6) 3 < < 6 maanden (n=11) > 6 maanden (n=7)
Werken in de gevangenis (t-‐test) Ja (n=10) Nee (n=23)
Leerplezier
Leerbehoefte
2
P=0,75 Eta = 0,11 3 3,17 3,22 3,5 3,4
2
P=0,35 Eta = 0,17 3,26 3,08 -‐ 3,75 3,67
P=0,54 Eta = 0,20 3,33 3,30 2,67 3,09 3,13 3,47
2
P=0,53 d=0,29 3,14 2,97 3,02
Bekendmaking
2
P=0,67 Eta = 0,11 3,58 3,06 2,96 3,40 3,25
2
P=0,27 Eta = 0,25 3,09 3,78 3 3,67 3,67
P=0,88 Eta = 0,10 3,5 3,33 3,17 3,33 3,11 3,53
2
P=0,027 d= 1,60 3,65 3,05 3,19
Stimuleren
2
P=0,175 Eta = 0,44 4 2,8 3 3,75 2,85
2
2
P=0,22 Eta = 0,32 2,94 3,8 -‐ 3,8 3,67
P=0,28 Eta = 0,28 3,66 3,47 2,75 3,42 3,03 3,44
2
P=0,28 Eta = 0,45 3,5 3,53 2,5 3,8 3,3 3,3
P=0,027 d=1,42 3,72 3,2
P=0,75 d=0,14 3,33 3,25
P=0,19 d=2,03 3,8 3,1
3,35
3,27
3,2
2
2
81
6.2.4. Algemene score op het OLC, tips en opmerkingen De werking van het OLC behaalt een gemiddelde score van 7,69 op 10 volgens 31 respondenten (bijlage 10). Twee respondenten hebben geen score gegeven, omdat ze nog maar net gestart waren. Kijkend naar de motivering van de gegeven score van de 31 respondenten vindt een enkeling dat er meer diepgang mag zijn en dat de leerstof niet voldoende is. Enkelen (voornamelijk de cursisten die een taal volgen) geven aan dat het misschien leuker zou zijn om af en toe even in groep les te kunnen krijgen. Toch komt er voornamelijk naar boven dat de Dienst Onderwijs haar best doet en sommigen geven ook aan dat dit volgens hen niet eenvoudig is om te organiseren. Ook zijn sommigen blij dat ze de cursus mogen volgen en vinden ze leren in de gevangenis een geweldig iets, omdat ze vroeger nooit echt de kans hebben gehad om te leren en zo alsnog een diploma kunnen halen. Vaak zien we terugkomen dat de docenten voldoende uitleg geven en hen goed ondersteunen, alsook het leren op eigen tempo wordt als positief ervaren. Als tips ter verbetering wordt door de respondenten aangegeven dat een extra leerkracht, meer lesdagen en meer opleidingskeuzes welkom zouden zijn. Ook een lescomputer op cel is een tip van een respondent. Wat regelmatig als tip naar bovenkomt is een internetaansluiting en net als bij de motivering van hun score ook soms meer in groep werken en klassikale oefeningen maken. Een mooi antwoord is het volgende: “Wie ben ik om deze mensen tips te geven ? Ik bewonder ze al om hun inzet en wat mij vooral opvalt is dat er helemaal geen onderscheid wordt gemaakt tussen personen. (Bv: wordt helemaal geen indruk gewekt i.v.m. reden waarom mensen hier zijn en dat vind ik al ongelofelijk.).” [Respondent 26] De meeste respondenten hadden geen algemene opmerkingen maar de opmerkingen die gegeven werden door vier respondenten bevestigen de toch hoge score op de werking van het OLC. -‐ “Blijven volhouden, er zullen altijd wel mensen mee geholpen zijn en daar gaat het toch om.” -‐ “Ik vind dat de docenten die ons begeleiden heel attent en behulpzaam zijn.” -‐ “Doe zo verder, maar iets minder zelfstudie, les op't bord heeft nog altijd veel impact, zeker voor degenen die niet zo goed kunnen leren” -‐ “Ze willen ons voorbereiden voor een opleiding. Dank u” Uit al deze open vragen kunnen we besluiten dat het OLC voornamelijk positief tot zeer positief ervaren wordt.
82
6.2.5. Synthese Algemeen stellen we op basis van de survey vast dat een cursist die deelneemt aan het OLC eerder laaggeschoold is, de Belgische nationaliteit heeft omwille van het feit dat men de Nederlandse taal moet beheersen om deel te mogen nemen aan het OLC en een jonger profiel heeft dan wat gemiddeld geldt voor gedetineerden die deelnemen aan een onderwijsaanbod in een gevangenis. De meerwaarde en het leerplezier van het volwassenenonderwijs wordt in grote mate ingezien en ervaren, de cursisten vinden dat er een laagdrempelig en transparant aanbod is, dat ze goed ondersteund worden bij het detecteren van hun leerbehoefte en dat het onderwijsaanbod voldoende en duidelijk bekendgemaakt wordt. Ook geeft het merendeel van de cursisten aan dat ze gestimuleerd worden tot het verderzetten van hun leertraject tijdens of na detentie, maar dit onderzoek toont aan dat dit minder uitgesproken is dan de overige doelen en dat bijna 1 op 5 aangeeft dit (nog) niet te weten. Een belangrijke conclusie uit de diepgaandere analyses is dat iemand die voor detentie werkloos was enorm gestimuleerd wordt om zijn leertraject verder te zetten en dat iemand die voorheen naar school ging dit niet uitgesproken positief of negatief ervaart. Hetzelfde kan gezegd worden over de duur van de schoolloopbaan. Daar waar iemand die minder dan 12 jaar naar school is geweest dit beduidend positief ervaart, wordt dit niet uitgesproken positief of negatief ervaren door een cursist die 12 jaar of langer naar school is geweest. Iemand die geen diploma heeft, wordt ook sterker gestimuleerd dan iemand die reeds een diploma heeft. Dit bleek echter wel enkel significant tussen de groep ‘geen diploma’ en ‘diploma lager onderwijs’. Voor het doel ‘laagdrempelig en transparant aanbod bieden’ en ‘Ondersteunen van leerbehoeften’ bleek de gevangenisgerelateerde factor ‘werken of niet werken in de gevangenis’ een invloed te hebben op de perceptie. Beiden ervaarden dit positief maar cursisten die werken in de gevangenis ervaarden dit sterker dan iemand die niet werkt in de gevangenis. Het verschil is echter niet zo uitgesproken dan de verschillen tussen groepen die in dit onderzoek aangetoond werden voor het doel ‘Stimuleren tot het verderzetten van het leertraject’. Tot slot kunnen we ook besluiten dat een cursist die geen diploma heeft veel meer het leerplezier inziet van volwassenenonderwijs dan iemand met een diploma. Dit bleek echter ook enkel significant tussen de groep ‘geen diploma’ en ‘diploma lager onderwijs’. Wat betreft de open vragen van de survey komt ook hier de positieve perceptie naar boven. Een regelmatig terugkomende opmerking is dat de cursisten (voornamelijk zij die een taalvak volgen) toch af en toe een klassikaal moment willen. Koppelend aan onze onderzoeksvraag over hoe het OLC gepercipieerd wordt door de cursisten kunnen we concluderen dat de door ons vooropgestelde doelen ruimschoots bereikt worden.
83
6.3. Bevraging docenten Om de perceptie van de docenten aangaande de organisatie en effecten van het OLC na te gaan werd een survey afgenomen bij vier docenten (n=4). Hierbij leggen we het accent op het geven van beschrijvingen en het leggen van relaties tussen bepaalde variabelen op basis van dataverzameling die verwerkt worden in statistieken (bijlage 11). Voor de volledige opsomming en indeling van de vragen verwijzen we graag naar bijlage 9. De survey bestaat eerst uit achtergrondkenmerken (tabel 21), met name aantal jaren onderwijservaring en welk vak ze doceren en uit zes schalen bestaande uit een aantal items die de perceptie over het OLC van een docent meten. De zes constructen zijn: 1. meerwaarde van het volwassenenonderwijs 2. leerplezier bij het volwassenenonderwijs 3. laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod 4. leerbehoeften van gedetineerden 5. bekendmaking van het onderwijsaanbod van het OLC 6. stimuleren voor het volgen van een onderwijstraject 6.3.1. Betrouwbaarheid van de vragenlijst Vooraleer we uitspraken kunnen doen over de antwoorden van de docenten op de bovenstaande zes constructen, gaan we de betrouwbaarheid hiervan na. Zoals beschreven in de methodologie, wordt de betrouwbaarheid berekend met behulp van de Cronbach’s Alpha, die de interne consistentie tussen de verschillende items meet (De Maeyer & Franquet, 2013). Tabel 20 Aantal Items en Cronbach’s Alfa (α) per Construct bij 4 Docenten van het OLC in de Gevangenis van Antwerpen Construct Meerwaarde van het volwassenenonderwijs Leerplezier bij het volwassenenonderwijs Laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod Leerbehoefte van gedetineerden Bekendmaking van het onderwijsaanbod (OLC) Stimuleren voor het volgen van een onderwijstraject
Aantal items
α
5
0,89
6
0,95
6
0,92
5
0,95
6
0,97
4
0,97 84
In tabel 20 (p84) wordt de Cronbach’s Alpha weergegeven, alsook het aantal items waaruit het construct bestaat. Uit de analyse blijkt dat alle constructen een hoge mate van interne consistentie vertonen (tabel 8), waardoor verdere analyse kan doorgaan. Ook blijkt uit de analyse dat bij het verwijderen van een bepaald item uit een construct de Cronbach’s Alpha niet met meer dan 0,05 verhoogt, waardoor alle items per construct worden weerhouden in de analyses (Demaeyer & Franquet, 2013). 6.3.2.
Resultaten van de survey voor docenten
Aan de hand van een descriptieve analyse wordt nagegaan wat de perceptie van de docenten is op de verschillende constructen. Naast het gemiddelde per construct, wordt de standaardafwijking meegegeven om een idee te krijgen over de spreiding (tabel 22). Zoals beschreven in de methodologie konden de docenten kiezen uit vijf categorieën (helemaal eens (4), eens (3), oneens (2), helemaal oneens (1) en ‘ik weet het niet’ (WN)). De scores van het gemiddelde kunnen liggen tussen ‘1’ en ‘4’. Bij een score van het gemiddelde van ‘3’ of hoger kan men stellen dat men het eens is met de stelling (een item van het construct), bij een score van ‘2’ of lager is men het niet eens met de stelling. Bij een score tussen ‘2’ en ‘3’ kan men stellen dat er geen uitgesproken positieve of negatieve mening bestaat. Om een vertekend beeld te vermijden, is de categorie ‘Ik weet het niet’ niet meegenomen in de berekening van het gemiddelde en de standaarddeviatie van de constructen. DOEL 1: GEDETINEERDEN ONTDEKKEN VIA HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS HET BELANG, DE MEERWAARDE, MAAR OOK HET LEERPLEZIER VAN VOLWASSENENONDERWIJS De docenten zijn ervan overtuigd dat het OLC een meerwaarde betekent voor de cursisten. De gemiddelde scores voor dit construct schommelen tussen 3,25 en 3,33 op een maximum van 4, met standaardafwijkingen tussen 0,50 en 0,96. Wat betreft het construct leerplezier zijn de docenten voor de meeste items ook positief, met scores tussen 3,00 en 3,67. Enkel voor de items “De cursisten zijn aanwezig als dat van hen verwacht wordt” en “Ik merk dat de cursisten buiten de lesmomenten met hun cursus bezig zijn” liggen de gemiddelde scores lager (respectievelijk 2,67 en 2,50 met standaarafwijking 0,58). DOEL 2: EEN PASSEND, LAAGDREMPELIG EN TRANSPARANT AANBOD BIEDEN VOOR ELKE GEDETINEERDE MET EEN LEERVRAAG. Voor het construct “laagdrempeligheid” liggen de gemiddelde scores, op één na, tussen de 3,50 en 4,00 met standaardafwijkingen tussen 0,00 en 1,00. Enkel het item “De inhoud van mijn modules is aangepast aan de interesse(s) van de cursist” scoort opvallend lager, met 2,50. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de docenten vinden dat er een laagdrempelig
85
en transparant aanbod aangeboden wordt aan de gedetineerden, maar dat ze niet weten dat hun module aangepast is aan de interesse(s) van de cursist. DOEL 3: GEDETINEERDEN ONDERSTEUNEN BIJ HET DETECTEREN VAN LEERBEHOEFTEN EN HET FORMULEREN VAN LEERVRAGEN. De docenten vinden in het algemeen dat gedetineerden goed ondersteund worden bij het detecteren van hun leerbehoeften. Toch is er één item waar de gemiddelde score (2,50) lager ligt dan bij de andere items (tussen 3,00 en 3,50) met standaardafwijkingen tussen 0,58 en 0,96. De docenten zijn blijkbaar minder overtuigd dat de leerbehoeften van de cursisten aansluiten bij het niveau van hun schoolloopbaan voor de gevangenis. DOEL 4: GEDETINEERDEN ACTIEF TOELEIDEN NAAR HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS. Bij het construct “bekendmaking” beoordeelt één docent de items met een gemiddelde score van 3,00, behalve het item “De informatie over het Open Leercentrum is geschreven in duidelijke taal”, scoort 3,50. Belangrijk om hier aan te geven is het feit dat drie docenten op de vijf items over de bekendmaking van het onderwijsaanbod uit het OLC antwoorden met “ik weet het niet” antwoorden. DOEL 5: GEDETINEERDEN STIMULEREN TOT HET STARTEN EN VERDERZETTEN VAN EEN ONDERWIJSTRAJECT TIJDENS EN NA DETENTIE. Tenslotte halen alle items van het construct “stimuleren voor een vervolgopleiding” dezelfde gemiddelde score van 3,50 waaruit geconcludeerd kan worden dat de docenten vinden dat de gedetineerden goed gestimuleerd worden tot een vervolgopleiding. Tabel 21 Gegevens Docentensurvey Docent Geslacht Vak
Jaren ervaring Jaren ervaring lesgeven als docent aan gedetineerden
1
V
Frans
10-‐20j
2
V
Engels, Macusa 10-‐20j
2
3
V
ICT
<5j
2maanden
4
V
Wiskunde
10-‐20j
0,5
1maand
86
Tabel 22 Gemiddelden en Standaardafwijkingen Docentensurvey Stelling Deelnemen aan het OLC draagt ertoe bij dat cursisten ervaren dat je als volwassene nog kan leren. Deelnemen aan het OLC draagt ertoe bij dat cursisten het gevoel krijgen dat ze een vervolgopleiding aankunnen. Deelnemen aan het OLC draagt ertoe bij dat cursisten nieuwe ideeën krijgen voor hun verdere studieloopbaan. Deelnemen aan het OLC draagt ertoe bij dat cursisten meer zelfvertrouwen krijgen. Deelnemen aan het OLC draagt ertoe bij dat cursisten het nut inzien om zich bij te scholen. Ik merk dat mijn cursisten graag leren in het OLC. De cursisten zijn aanwezig als dat van hen verwacht wordt Mijn cursisten stellen vragen waaruit blijkt dat ze gemotiveerd zijn. Ik merk dat mijn cursisten buiten de lesmomenten met hun cursus bezig zijn. Ik doe er alles aan om de module zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de interesse van de cursisten. Ik zorg voor afwisseling in mijn cursussen om de cursist geboeid te houden. De inhoud van mijn modules zijn aangepast aan de interesse(s) van de cursist. Als de cursist een probleem heeft met de leerstof, voorzie ik een uitleg die aangepast is aan zijn niveau. Bij het begin van een module is het voor mij duidelijk welk niveau de cursist heeft voor mijn vak. Ik voel me voldoende competent om als docent te kunnen functioneren bij dit doelpubliek. Ik informeer de cursist over de inhoud van de module waaraan ze deelnemen. Ik deel de cursist aan het begin van de module mee wat de minimumvoorwaarden zijn voor het behalen van een certificaat. Elke gevangene krijgt de kans om een duidelijk detectiegesprek te voeren om zijn leerbehoefte te bepalen. De screening leidt tot een goede beschrijving van de individuele leerbehoefte van de cursist. De leerbehoefte van de cursisten (na screening) zijn realistisch en kunnen beantwoord worden door het OLC. De leerbehoeften van de cursisten sluiten aan op het niveau van hun schoolloopbaan voor de gevangenis. Er is voldoende ondersteuning vanuit de onderwijsdienst om gevangenen te begeleiden in het detecteren en beschrijven van hun leerbehoefte. Het Open Leercentrum wordt voldoende bekendgemaakt. De gebruikte infodragers (flyer, boekje, affiche, nulnr Krant X) zijn genoeg om het onderwijsaanbod bekend te maken. De informatie over het onderwijsaanbod is duidelijk genoeg. De informatie over het Open Leercentrum is geschreven in duidelijke taal. De informatie van het Open Leercentrum is uitnodigend De informatie over het Open Leercentrum wordt tijdig bezorgd aan de cursisten. Ik stimuleer de cursist om de opleiding die hij gestart is af te maken buiten de gevangenis of na transfer. Ik geef de cursist spontaan extra informatie over de mogelijke vervolgopleidingen. Ik informeer de cursist regelmatig waar hij terecht kan voor vervolgopleidingen. Ik kader mijn cursussen regelmatig in een groter geheel van vervolgopleidingen.
x̅
SD
3,25
0,96
3,33
0,58
3,33
0,58
3,33 3,25 3,67 2,67 3,25 2,50
0,58 0,50 0,58 0,58 0,96 0,58
3,00
1,00
3,00 2,50
0,00 0,58
4,00
0,00
3,50
0,58
3,75 3,50
0,50 0,58
3,50
0,58
3,50
0,71
3,25
0,96
3,00
0,82
2,50
0,71
3,50
0,58
3,00
nvt
3,00
nvt
3,00 3,50 3,00 3,00
nvt 0,71 nvt nvt
3,50
0,58
3,50 3,50 3,50
0,58 0,58 0,96
87
6.3.3.
Algemene score op het OLC, tips en opmerkingen
De werking van het OLC behaalt een gemiddelde score van 7,75 op 10 volgens 4 docenten. Drie van de vier docenten (n=3) geven aan dat het gebrek aan internet het grootste gemis is voor een optimale werking van het OLC. Daarnaast wordt ook de tijdsduur van een les (2,5 uur) als nadelig beschouwd. Eén van de docenten (n=1) geeft aan dat het OLC zorgt voor minder interactie tussen leerling-‐leerkracht. De docenten vinden dat het OLC veel voordelen te bieden heeft, met name: cursist werkt op eigen tempo, kleine groepen dus geïndividualiseerde begeleiding, tijd om rustig voldoende uitleg te kunnen geven, rustige omgeving, prestatiedruk kan laag gehouden worden,... Als tips ter verbetering wordt door de docenten aangegeven dat het belangrijk is om te blijven ijveren voor beveiligd/beperkt internetgebruik. Men vindt het ook essentieel dat docenten ondersteund worden en aangemoedigd worden om te werken aan materiaal, samenwerkmomenten organiseren, uitwisselen tips,... Doornaast stelt men voor om een coaching te organiseren voor docenten om te leren omgaan met cursisten die zware feiten pleegden. Uit de survey alsook uit de open vragen kunnen we besluiten dat het OLC voornamelijk positief tot zeer positief ervaren wordt door de docenten.
6.4. Focusgesprek met drie docenten. Graag hadden we een focusgesprek gehouden met alle docenten (5) van het OLC, maar dit bleek niet haalbaar. Eén docent was wegens ziekte verhinderd. We maken hier wel de opmerking dat één bevraagde docent recent gestopt is met het lesgeven in het OLC en dat de andere twee docenten slechts sinds korte tijd lesgeven in het OLC. Dit neemt niet weg dat er toch zeer nuttige informatie naar boven is gekomen tijdens dit gesprek. Voor de interviewleidraad verwijzen we naar bijlage 12. 6.4.1. Resultaten van het focusgesprek Om er voor te zorgen dat we, naast de data uit de surveys voor docenten, een genuanceerder beeld krijgen van hun visie over het functioneren van het OLC werd een focusgroep georganiseerd met drie docenten. Zoals hierboven reeds aangegeven, zijn twee docenten nog steeds werkzaam in het OLC en één docent is er niet meer werkzaam maar heeft wel acht jaar ervaring en beschikt dus over veel expertise én een ruime kennis over de werking van het OLC. Bovendien heeft deze docent de opstart van het eerste onderwijsproject in de gevangenis van Antwerpen meegemaakt. Aangezien het om een nieuwe uitdaging ging, was hij zeer gemotiveerd om in dit project te participeren. De andere twee docenten waren reeds werkzaam binnen het CVO van Antwerpen.
88
De docenten hadden geen bedenkingen bij deze toch wel aparte context. Het waren vooral familieleden die zich meer zorgen maakten. Een observatieles en de vele voorzorgsmaatregelen zorgden voor een veilig gevoel bij het aanvaarden van deze opdracht. DOEL 1: GEDETINEERDEN ONTDEKKEN VIA HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS HET BELANG, DE MEERWAARDE, MAAR OOK HET LEERPLEZIER VAN VOLWASSENENONDERWIJS Volgens de docenten is de grootste meerwaarde van het OLC dat het gedetineerden nieuwe mogelijkheden biedt maar vooral dat het een vorm van flexibiliteit is binnen de context van een arresthuis. De belangrijkste drijfveren van de gedetineerden om les te volgen in het OLC zijn volgens de docenten: het weg zijn uit cel, een tijdsbesteding hebben, om hun kinderen te kunnen helpen met schoolwerk, andere gedetineerden zien en iets doen dat normaal is in de maatschappij. Wat betreft het didactisch materiaal merken de docenten op dat het handig is als de cursisten een cursus kunnen meenemen op cel, hoewel zij aangeven dat het studeren op cel afhankelijk is van gedetineerde tot gedetineerde. Het grootste gemis is het niet online kunnen werken. Zowel bij het voorbereiden van lessen als tijdens het lesgebeuren zelf, werkt dit echt belemmerend. Dit is volgens hen te wijten aan de twee vastgeroeste structuren waarmee men in deze context heeft te maken, met name onderwijs en justitie. De leervorderingen van de cursisten worden soms door een examen getoetst maar ook tijdens de lessen merken zij duidelijk welke cursisten vorderingen maken en welke niet. Om de twee en een half uur te onderbreken gebruikt één docent soms een korte documentaire en stelt wat vakliteratuur ter beschikking van de cursisten. De docenten geven aan dat de twee en een half uur les echt het maximum is. Als voornaamste beweegredenen geven zij aan dat de cursisten hun concentratie dan al sterk is afgenomen, sommigen ervaren hinder aan hun ogen, een toiletbezoek is vaak urgent en de behoefte aan een sigaret bij velen is groot. DOEL 2: EEN PASSEND, LAAGDREMPELIG EN TRANSPARANT AANBOD BIEDEN VOOR ELKE GEDETINEERDE MET EEN LEERVRAAG. Organisatorisch gezien vinden zij het een groot gemis dat het OLC niet kan functioneren zoals een bibliotheek waar de gedetineerde gewoon binnenkomt, zich aanmeldt en kan beginnen werken. Een ander minpunt is soms dat de combinatie studeren en werken voor problemen zorgt. Volgens hen zou het ideaal zijn als het OLC werkt met vaste openingsuren. DOEL 3: GEDETINEERDEN ONDERSTEUNEN BIJ HET DETECTEREN VAN LEERBEHOEFTEN EN HET FORMULEREN VAN LEERVRAGEN. Hierbij geven de docenten aan dat ze nood hebben om meer betrokken te worden bij de screenings omdat ze dan een beter beeld krijgen van de cursist die in hun les zal zitten. In de eerste plaats willen de docenten uit de screening informatie over de voorkennis van de
89
gedetineerden, welk soort persoon ze in het OLC zullen krijgen en of de gedetineerde kan functioneren in groep. De docent met de meeste ervaring deed zeven jaar lang zelf screenings en verwoordt het als volgt. “Het is jammer dat docenten dit niet meer zelf kunnen doen. Bij zo’n screening krijg je toch direct een beeld van het niveau van de cursist. Bovendien heb je op deze manier minder last van persoonlijke willekeur.” [Docent 2] De docenten geven aan dat ze de resultaten van de Munzert-‐test wel ontvangen maar daar weinig belang aan hechten. “Ik kan toch maar pas beoordelen als die persoon voor mij staat. Ik zeg: “zet die computer aan en dan weet ik al hoe laat het is.” [Docent 1] “Soms krijg je een verkeerd beeld van de cursisten. Tijdens de screening scoren die goed op de test en daarna blijken ze totaal geen vervoegingen te kunnen.” [Docent 3] “Doordat ik ze allen al had gezien tijdens de screening, had ik al een redelijk goed beeld en idee over welk soort persoon ik voor mij had. Alles is toch afhankelijk van dag tot dag, want als een cursist slecht nieuws heeft gekregen...” [Docent 2] “Bij geïnterneerden deed ik vooraf een telefoontje naar het bijstandsteam en de annex om te horen met welk soort persoon ik in aanraking kom. Het zijn toch mensen met de nodige psychische problemen, het is toch wel interessant om te weten: dat is zo iemand of zo iemand. Over het strafdossier werden er nooit gegevens verspreid, wat zeker niet noodzakelijk is.” [Docent 2] DOEL 4: GEDETINEERDEN ACTIEF TOELEIDEN NAAR HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS. Hierbij geven de docenten aan dat het een gemis is dat ze te weinig weten over het opleidingsaanbod in de andere gevangenissen. “Het is wel nuttig om te weten, dan kan ik op hun vragen antwoorden.” [Docent 1] “Ik denk dat hier de grootste taak is weggelegd voor de Dienst Onderwijs in de gevangenis van Antwerpen. Misschien is een map met info over het opleidingsaanbod in andere gevangenissen wel handig om in de kast van het OLC te leggen. Zo kunnen de docenten het raadplegen indien nodig.” [Docent 2]
90
DOEL 5: GEDETINEERDEN STIMULEREN TOT HET STARTEN EN VERDERZETTEN VAN EEN ONDERWIJSTRAJECT TIJDENS EN NA DETENTIE. Naast het lesgeven, informeren de docenten de cursisten over de waarde van de certificaten die kunnen behaald worden in het OLC. Dit gebeurt meestal op het einde van een module of wanneer de cursist er expliciet naar vraagt. “Ik ben er altijd heel eerlijk in geweest, dat het certificaat op zich minder belangrijk is, maar meer de kennis die ze opdoen. Ze moeten het vooral kunnen toepassen, werkgevers vragen niet om hun vaardigheden te bewijzen op papier. Ze moeten het in de praktijk kunnen gebruiken.” [Docent 2] Om de vervolgmogelijkheden die behaalde certificaten bieden extra te beklemtonen, halen de docenten argumenten aan zoals: nieuwe toekomstperspectieven, nieuwe start en meer arbeidsmogelijkheden. “Toekomstperspectieven, nieuwe start, … dat zijn toch woorden die regelmatig mogen uitgesproken worden.” [Docent 1] Als voorlaatste topic gaven de docenten aan dat de ondersteuning die zij krijgen van de Dienst Onderwijs in de gevangenis van Antwerpen voldoende is. De docenten kunnen altijd terecht met vragen over gedetineerden. Moodle wordt in de mate van het mogelijke hier ingeschakeld als een soort leerlingenvolgsysteem. Volgens de docenten heeft de Dienst Onderwijs in de gevangenis van Antwerpen het OLC opgericht met als voornaamste beweegreden: integratie, maatschappelijke meerwaarde, kennis doorgeven of zoals de tweede respondent het verwoordt: “Er voor zorgen dat men het beeld op de werkelijkheid niet verliest, een link behouden met de buitenwereld. Mensen een beter gevuld valiesje meegeven en hen een nuttige tijdsbesteding aanbieden.” [Docent 2] Tot slot werd gepolst naar wat de docenten ervaen als een sterk of zwak punt van het OLC. Als sterkte werd aangehaald dat cursisten op eigen tempo kunnen werken en de beperkte flexibiliteit die er is. “Binnen dit kader kan men volgens mij niet veel flexibeler dan wat het nu al is. Zoals het nu is, heb je volgens mij de meest flexibele manier hoe je in een gevangenis en zeker in een arresthuis kan werken.”[Docent 2]
91
Als grootste nadeel werd aangehaald:
“Het zou meer open moeten zijn zoals een bibliotheek waar je gewoon kan binnenstappen en er gebruik van kan maken. Dit is deels afhankelijk van het kader detentie maar ook door het onderwijssysteem met modulestructuren waarbij een cursist zich moet inschrijven voor het volgen van een module. In een ideale wereld zou de cursist zich inschrijven voor het OLC en bepaalt de cursist zelf welke module hij volgt en al dan niet afwerkt.” [Docent 2] Bij aanvang van de focusgroep werd aan de drie docenten gevraagd om over het OLC enkele positieve en negatieve aspecten op te geven (tabel 23), alsook enkele suggesties ter optimalisatie van het OLC (tabel 24). Tabel 23 Positieve en Negatieve Aspecten van het OLC Docent 1
Docent 2
Docent 3
positief -‐ nieuwe insprong op toekomstperspectief gedetineerden -‐ opkrikken zelfvertrouwen gedetineerden -‐ voor mezelf: maatschappelijke meerwaarde -‐ gezellige drukte -‐ motivatie van de cursisten
negatief -‐ confrontatie met al dan niet verworven kennis, afhaken cursus, niet genoeg doorzettingsvermogen
-‐ -‐ -‐ -‐
/
aangenaam les geven sympathieke leerlingen plezier uitleg geven naar de leerlingen luisteren en soms een algemeen positief advies te geven: ‘moed houden’ ‘positief blijven’
-‐ technisch aspect, zeker voor ICT ! middelen zijn beperkt
-‐ beperkte mogelijkheden als docent op het leerplatform -‐ onzekerheid of een cursist gaat komen/kan blijven -‐ technische problemen
Men kan vaststellen dat het motiveren van cursisten en de maatschappelijke meerwaarde die onderwijs aan gedetineerden biedt, als positief ervaren wordt. Het publiek wordt ook als aangenaam ervaren om les aan te geven. Wat eerder als negatief punt gezien wordt, zijn technische zaken, zoals de beperkte ict-‐middelen. Ook het gebrek aan doorzettingsvermogen bij sommige cursisten en de onzekerheid of een cursist al dan niet gaat blijven, wordt negatief ervaren.
92
Tabel 24 Suggesties ter Optimalisatie van het OLC Docent 1
Suggesties -‐ technische kant van het verhaal: we wachten op “the cloud” -‐ het werken vanuit dikwijls een probleem: niet genoeg afgestemd om onderwijs en werk te combineren
Docent 2
-‐ meer flexibel -‐ duidelijker gestructureerd -‐ meer rechten op het leerplatform
Docent 3
-‐ zeker materiaal en voor een module voor “totale beginners” -‐ een papieren versie van de modules zodat de leerlingen gemakkelijker in de cel kunnen herhalen -‐ ook in de modules, “meer inhoud”, met alleen “realistische dialogen” die weinig plezant en weinig inhoud hebben, maar die ook “interessante” thema’s zouden behandelen (aardrijkskunde, verhalen, economie, geschiedenis, …)
Het OLC als leeromgeving zou volgens de docenten geoptimaliseerd kunnen worden indien er meer rechten op het leerplatform zouden zijn. Nog een optie is om via cloud computing te werken. Meer flexibiliteit en tegelijk duidelijkere structuren zouden leren in het OLC ook kunnen optimaliseren. Daarnaast is er de vraag om meer aansluiting te zoeken met de realiteit, bijvoorbeeld in conversaties. Ook is er, naast de vraag naar meer technische flexibiliteit, de suggestie om leermateriaal op papier beschikbaar te stellen. Zo kunnen gedetineerden ook op cel herhalen wat er in het OLC aan bod is gekomen. Tot slot geven de docenten aan dat er meer aansluiting zou moeten zijn tussen werken en leren in de gevangenis. Op dit moment sluit de ene activiteit vaak de andere uit. 6.4.2. Synthese Uit dit focusgesprek kunnen we concluderen dat de docenten de flexibilteit van het OLC binnen een arresthuis als grootste meerwaarde beschouwen. Het niet online kunnen werken vormt volgens de docenten de belangrijkste belemmering bij het voorbereiden van lessen maar beperkt ook de mogelijkheden binnen het OLC zelf. Daarnaast vormt de tijdsduur van een les ook een belangrijk nadeel in de organisatie van het OLC. Om te kunnen spreken van een laagdrempelig en transparant onderwijsaanbod zouden zij het OLC het liefst zien functioneren als een bibliotheek. Om gedetineerden een optimale ondersteuning te bieden, vinden de docenten het essentieel dat zij screenings zelf kunnen afnemen of eventueel bijwonen, dit om een vollediger beeld te kunnen krijgen van een cursist in het OLC. Hun onwetenheid over het onderwijsaanbod in andere gevangenissen beschouwen de docenten als een gemis om gedetineerden actief te kunnen toeleiden naar de verschillende onderwijsmogelijkheden in gevangeniscontext. De docenten proberen cursisten te informeren over vervolgopleidingen om cursisten op die manier attent te maken over hun toekomstperspectieven. Ondanks enkele kanttekeningen kunnen we besluiten dat de docenten heel tevreden zijn over de werking van het OLC alsook over de ondersteuning die zij krijgen van de Dienst Onderwijs.
93
6.5. Diepte-‐interviews met acht cursisten Binnen dit onderzoek dient het OLC geëvalueerd te worden. Voor die evaluatie moet zowel gekeken worden naar het perspectief van de cursisten en van de organisatie. In wat volgt worden de diepte-‐interviews met acht cursisten besproken. Deze synthese is geschreven op basis van acht individuele interviews bij cursisten van het OLC die op dat moment actief deelnamen aan één of meerdere modules. De afname is gebeurd in de periode van 12 tot 20 maart 2014. Het interview spitste zich toe op het verkrijgen van kwalitatieve data om de perceptie van de cursisten te kunnen beschrijven in relatie tot de vijf doelen. 1. Gedetineerden ontdekken via het onderwijsaanbod in de gevangenis het belang, de meerwaarde maar ook het leerplezier van volwassenonderwijs. 2. Een passend, laagdrempelig en transparant aanbod bieden voor elke gedetineerde met een leervraag. 3. Gedetineerden ondersteunen bij het detecteren van leerbehoeften en het formuleren van leervragen. 4. Gedetineerden actief toeleiden naar het onderwijsaanbod in de gevangenis. 5. Gedetineerden stimuleren tot het starten en verderzetten van een onderwijstraject tijdens en na detentie. De interviewleidraad en de getranscribeerde interviews zijn te vinden in de bijlagen (bijlage 13 en 14). Onderstaande verwerking is steeds gelinkt aan één van de vijf weerhouden doelen die Consortium Vol-‐Ant heeft opgenomen in zijn missie en visie. Om de leesbaarheid van de citaten te verhogen, zijn ze hier en daar een beetje taalkundig geherformuleerd. 6.5.1. Resultaten van de interviews DOEL 1: GEDETINEERDEN
ONTDEKKEN VIA HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS HET BELANG, DE
MEERWAARDE MAAR OOK HET LEERPLEZIER VAN VOLWASSENONDERWIJS.
Het belang van het volwassenenonderwijs wordt door de cursisten hoofdzakelijk beschreven als het kunnen behalen van een diploma, in de situatie waarbij men tracht alsnog zijn secundair diploma te halen, of een certificaat in functie van werk na vrijlating. Door de gevangenissituatie beseft men meer en meer dat wanneer men op het rechte pad wil blijven, een diploma onontbeerlijk wordt. “Misschien is dat ook de reden dat veel mensen in de gevangenis belanden, omdat ze geen diploma hebben”. [Cursist 5; 65 -‐ 66] “Ik wil eigenlijk iets bereiken met het secundair onderwijs want ik ben nog niet euh klaar met school. Dus ik wil graag mijn diploma kunnen halen.” [Cursist 2; 51-‐52] “Een secundair diploma want ik hebt echt gezien buiten dat als ge geen secundair diploma hebt, het dan echt niet gaat lukken.” [Cursist 4; 41-‐42]
94
Naast het behalen van officiële diploma’s of certificaten is de wil om vooruit te gaan, niet stil te staan en zeker niet “dommer” te worden een tweede belangrijke factor die het belang en de meerwaarde bepaalt. Ze hopen dat dit bij externen, zoals toekomstige werkgevers, een goede indruk geeft. Eén iemand oppert zelfs dat ze dit zouden mogen inbrengen bij de rechter als positief gedrag en hopen hiermee op een gunstigere uitspraak. De factor leerplezier wordt sterk gelinkt aan de ervaring om vrij zelfstandig en op eigen niveau en tempo een opleiding te kunnen volgen, wat een kenmerk is van vrijheid volgens de typering van Race (Race, 2007). Het leren via de computer in aanwezigheid van een docent die snel helpt, maakt dat deze vorm van leren als leuk ervaren wordt. Daarnaast wordt sporadisch aangehaald dat het vooral leuk is als afwisseling van het dagelijks regime en de vele uren die gedwongen in de cel worden doorgebracht. Om het blijvend leuk te kunnen vinden, verwijzen de cursisten in eerste instantie naar de docent die zeer gewaardeerd wordt omwille van de snelle en accurate ondersteuning bij vragen of onduidelijkheden. Het hebben van een uitdaging in de opvolging van de niveaus van de leerpakketten wordt eveneens als belangrijke factor aangehaald om het blijvend leerplezier te kunnen ervaren. Opvallend is dat gedetineerden nu totaal anders naar onderwijs kijken in vergelijking met hun schoolloopbaan in het secundair onderwijs, waar ze het toen vooral als saai, demotiverend en negatief geladen beleefden. De huidige beleving is niet saai, maar ongedwongen en puur vanuit persoonlijke motivatie. De cursisten voelen zich veel beter in hun situatie door het volgen van lessen in het OLC. “Ik heb momenten dat ik op mijn cel zit , dat ik terug zit uit te kijken naar de volgende les. Het is toch een stukje vrijheid, het is heel raar maar de moment dat je op cel bent en met je pen en boekje naar het OLC gaat, dat doet iets met een mens. Dat geeft ook weer een stukje zelfvertrouwen want je bent weer bezig iets op te bouwen, want meestal word je hier afgebroken in de gevangenis en weggeduwd”. [Cursist 6; 194-‐198] De perceptie van het zich beter voelen door de lessen ligt zelfs opmerkelijk hoger dan het zich beter voelen door deelname aan de wandeling. Hierdoor vinden de cursisten het niet erg een wandeling te moeten missen omwille van het lesschema waarin ze zijn ingedeeld. Deel uitmaken van de Fatik heeft een vergelijkbaar effect als het hebben van leerplezier door het volgen van lessen in het OLC. DOEL 2: EEN PASSEND, LAAGDREMPELIG EN TRANSPARANT AANBOD BIEDEN VOOR ELKE GEDETINEERDE MET EEN LEERVRAAG. De meeste cursisten ervaren de gevangenis toch als een moeilijke plaats om te studeren. Je blijft opgesloten zitten en de onzekerheid over de mogelijke veroordeling maakt het moeilijk om je te blijven focussen op het onderwijs. Het vraagt vooral extra motivatie, mede doordat niet alle chefs even enthousiast reageren als er verwezen wordt naar het volgen van lessen.
95
Volgens de cursisten worden er soms kleinerende opmerkingen gemaakt over het volgen van onderwijs. Het leren op cel is afhankelijk van het vak dat ze volgen in het OLC. Voor ICT is dit niet van toepassing. Voor talen dan weer wel. Iemand die Frans volgde in het OLC gaf aan de praktijk te oefenen met zijn Franstalige celgenoten, anderen vragen gericht naar oefenpakketten voor op cel. De manier van lesgeven wordt overwegend positief beoordeeld, vooral het les krijgen in kleine groepen wordt als positief ervaren omdat er zo veel tijd is voor individuele begeleiding. Een opmerking die gegeven wordt is dat men af en toe gezamenlijke instructiemomenten wil voorzien of de mogelijkheid creëren om de uitspraken bij taalvakken te kunnen inoefenen. Het laagdrempelig zijn van het OLC wordt eerder kritisch bekeken. Je moet al expliciet willen ingaan op deze onderwijsmethode en zelfstandig aan de computer willen studeren. Een alternatief traject, naast het OLC, zou ervoor kunnen zorgen dat meer gedetineerden naar onderwijs worden toegeleid. Volgens de cursisten leven er onder de gedetineerden heel wat misverstanden over de inhoud en werking van het OLC, wat blijkbaar een deel weerhoudt om de stap te zetten naar het OLC. De flyer is een goed basisdocument, maar een algemene voorstelling bij alle gedetineerden door de mensen van het OLC zelf zou meer mensen kunnen overtuigen om deel te nemen aan de lessen. Zo krijgen ze allen de juiste informatie waardoor misverstanden vermeden worden en ze objectief kunnen kiezen om al dan niet in te gaan op het aanbod. “Als jullie ook nog wat uitleg gaan geven in groep enzo … er zijn mensen die ook echt meer uitleg nodig hebben om alles te begrijpen.” [Cursist 4; 69-‐71] De lengte van de lessen wordt door meerdere cursisten in vraag gesteld. Velen hebben het moeilijk zich zolang te concentreren en vinden het plasbeleid, het niet mogen terugkeren als je moet plassen, een doorn in het oog. Enkelen hebben zich hieraan aangepast en kunnen veel realiseren in deze lestijd. “Dat je niet naar het toilet mag, vind ik wel wat minder want soms, soms moet je naar het toilet weet je, soms kan je het niet houden, dat als je weggaat mag je niet terugkomen. Misschien was je met iets bezig om af te ronden.” [Cursist 1; 41-‐43] “Ja, je hebt een ochtendsessie, die is dan van negen tot kwart na elf, dat is tweeënhalf uur bijna dat is toch wel lang. euhm de middagsessie is van één tot half vier dat is dan tweeënhalf uur. Als je dan nagaat dat we ‘s middags eten krijgen, soep, je krijgt dan een halve liter soep, die halve liter soep consumeer je dan euhm om half één en daarna zit je in de les, ja dat kan niet goed aflopen. Ik zou een pauze inlassen of lesmomenten opsplitsen.” [Cursist 6; 44-‐51]
96
DOEL 3: GEDETINEERDEN ONDERSTEUNEN BIJ HET DETECTEREN VAN LEERBEHOEFTEN EN HET FORMULEREN VAN LEERVRAGEN. Het merendeel geeft het JWA op als eerste referentie naar het bekendmaken van het aanbod van het OLC. Andere referenties zijn een eerdere kennismaking met een CVO buiten de gevangeniscontext, een doorverwijzing via de VDAB of een celgenoot die enthousiast reageert over zijn ervaringen in het OLC en zo medecelgenoten motiveert hetzelfde te doen. De uitleg die gegeven wordt op de eerste screening door de educatief consulent wordt zeer positief beoordeeld. Het samen zoeken naar een juiste cursus en instapniveau wordt als sterkte ervaren. “Silvia heeft mij goed geholpen. Ze keek goed naar wat ik al kon en wat ik er bij kon nemen.”[Cursist 4; 113–116] Het helpt hen sterk om te bepalen wat ze effectief willen leren. Bepaalde cursisten komen met een idee, maar wijzigen dit na het intakegesprek met de educatief consulent. Cursisten geven aan dat het in deze uitleg belangrijk is te duiden wat de meerwaarde nu net kan betekenen en hierbij zeker aandacht te besteden aan het van cel kunnen zijn, het gevoel nuttig bezig te zijn en de meerwaarde die het heeft voor het vinden van werk. Ook hier pleiten ze voor algemene infosessies voor iedereen om zo een juist en volledig beeld mee te geven in plaats van het systeem van aanvraag voor screening via rapportbriefjes (bijlage 2). De Munzert-‐test wordt niet zo positief beoordeeld. “Die intelligentietest vind ik overtrokken. Die andere test om te bepalen op welk niveau je kan starten, ja die is nodig. Die test is overtrokken, iedereen is toch wel capabel en wat zegt dat? [Cursist 6; 378-‐380]
”Het niveau is laag en dan zo’n test doen is niet aan hun besteed.” [Cursist 6; 383-‐384] “Zoals de eerste keer als ik die proef heb gemaakt, moesten we zo'n proef alé zo'n test gewoon invullen waar dat stond eigenlijk, zo'n algemene test en de mensen die verschoten daar eigenlijk wel van want dat hadden die niet gedacht. Ze dachten gewoon van kijk dat was die test en zo'n oefeningen gaan wij de rest van de dingen krijgen maar dat is helemaal zo niet.” [Cursist 4; 78-‐83]
“Ik vond dat eigenlijk een beetje psychologisch snap je? Want euh alles met rare vragen.” [Cursist 2; 168-‐169]
97
Er is twijfel of de test wel een correct beeld geeft van hun situatie. “Ik was niet echt in mijn goeie doen omwille van het feit dat ik gearresteerd ben. En in zo’n regime bent gesmeten. Helemaal van slag bent. Je hoofd zit helemaal niet in een schoolse, ja helemaal niet. En dan krijg je daar zo van die oefeningetjes 75 maal 1,5, buiten zou dat geen enkel probleem zijn. Maar hier heb ik zoiets van What the fuck gast? Je kan me alles vragen maar dat zit er nu even niet. Dus ja, ik snap dat jullie ergens moeten peilen. Ik had er echt koppijn van toen ik terug naar cel ging.” [Cursist 6; 341-‐346] Het is voor velen niet duidelijk wat er met de resultaten gebeurt en ze verwachten toch wel feedback te krijgen van de resultaten. Het psychologische aspect van deze test is minder aangenaam in relatie tot hun detentiecontext. DOEL 4: GEDETINEERDEN ACTIEF TOELEIDEN NAAR HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS. De actieve toeleiding gebeurt naast het JWA door de brochure die in elke cel ligt en door de VDAB. Toch zijn er veel misverstanden omdat de brochure zeer beperkt is en geen volledig beeld geeft van wat mag verwacht worden. De relatie met het kunnen verder studeren na vrijlating mag meer in de verf gezet worden. Velen doen nu de moeite niet om zich in te schrijven omdat ze vermoedelijk slechts voor korte tijd in Antwerpen verblijven. “Ik dacht aan een gewoon klaslokaal, geen idee dat het computerbegeleid was, dacht dat je maar op één bepaald moment kon instappen en dat dit al voorbij was, geeft veel verkeerde vooroordelen.” [Cursist 6; 282-‐285] ”Ik heb lang getwijfeld om briefje te schrijven voor de infosessie, ik heb er wel een maand over gedaan.”[Cursist 3; 222-‐224] De tijd die verstrijkt na aanmelden en eerste gesprek varieert van één tot twee weken. Dit wordt als lang ervaren in deze context van korte verblijfsperiodes. Dezelfde ervaring geldt bij het effectief kunnen starten van lessen na de screening. Hier gaan opnieuw één tot drie weken over, soms langer indien schoolvakanties voorkomen tussen de periode van screening en start van de lessen. Een grote rem is de norm die gesteld wordt aan het beheersen van het Nederlands. Hierdoor worden volgens de cursisten veel gedetineerden uitgesloten. Er zou meer ingezet mogen worden op deze doelgroep, die toch een groot deel van de populatie uitmaakt. Ook de flyer zou deze mensen moeten kunnen inspireren om onderwijs te volgen. De vervolggesprekken met de educatief consulent worden beschreven als zeer goed, met goede uitleg, zinvol en motiverend. Cursisten ervaren haar als betrokken en ondersteunend.
98
Er komt snel antwoord op vragen, zeker in functie van verder studeren na vrijlating. Er wordt bijzonder veel nadruk gelegd op het behalen van certificaten vooral in relatie met kansen op tewerkstelling. Dit zou ook een meerwaarde bieden mocht dit op papier staan voor de cursisten en kandidaat-‐cursisten. DOEL 5: GEDETINEERDEN STIMULEREN TOT HET STARTEN EN VERDERZETTEN VAN EEN ONDERWIJSTRAJECT TIJDENS EN NA DETENTIE. Hier wordt sterk de rol van de leerkrachten benadrukt. “Ja, ook omdat ze, als je zo een off-‐day hebt, of je geen zin hebt om te komen, maar je bent er wel, dan laten ze je ook met rust.”[Cursist 3; 279-‐280] Dit wordt als een belangrijke factor aangegeven, dat ze elke keer weer opnieuw aangemoedigd worden om ook de volgende les weer aanwezig te zijn. Nog sterker wordt ervaren dat ze door de docenten en de educatief consulent aangemoedigd worden om ook na detentie lessen te blijven volgen bij een CVO. “Ik had gezegd dat ik misschien vrij kwam en kreeg direct een kaartje met naam van iemand die dat verder kon regelen.” [Cursist 6; 407-‐408] “Ik heb boekjes gehad, zo van wat er allemaal mogelijk was hierbuiten enzo. Ik heb wel het gevoel van als je er vragen over hebt, dat ze je zeker wel gaan helpen.” [Cursist 3; 296-‐297] ”Ik ga sowieso contact opnemen met het CVO buiten de gevangenis en dan zien we wel verder hoe het zal evolueren.”[Cursist 7; 124-‐125] Het volgen van onderwijs in het OLC is voor allen een kans om het leven opnieuw op te nemen na vrijlating. Het onderwijs geeft hen veel zelfvertrouwen, geeft mogelijkheden om werk te vinden en dat is één van de belangrijkste zaken die kansen op een nieuw leven mee gaat bepalen. “Gewoon van, ze geven u het gevoel dat je niet verloren bent. Alle het is niet omdat je criminele feiten hebt gedaan ofzo, dat je niet de kansen moet krijgen die andere mensen ook krijgen. Ze hebben zo iets van als jij vroeger zei het school den boom in, dat ze je nu toch de kans geven om iets van je leven te maken en dat ze waarschijnlijk ook wel weten dat je ervoor werkt.”[Cursist 3; 313-‐317] “Dat zit er wel in voor een groot deel dat dat u wel zal helpen om uw leven op te pakken. En vooral allé dat kan mij zeker wel buiten maken dat dat echt dingen doet om op het goede pad te komen.” [Cursist 2; 275-‐276]
99
Sterke en zwakke punten van het OLC volgens de cursisten Tijdens de diepte-‐interviews kwamen sterke en zwakke punten van het OLC naar boven. Als grootste sterkte worden de docenten aangehaald. Ze veroordelen de cursisten niet en zijn zeer begaan om cursisten te helpen die op zich nog niet veel weten van sommige vakken. De docenten bekijken alle situaties zeer individueel en zijn zeer enthousiast. Het grote verbeterpunt (op dit moment dus nog een zwak punt van het OLC) zijn de toiletafspraken die toch vaak aangehaald worden doorheen de interviews, dit in relatie tot de duurtijd van de lessen. Lestijden van 1,5 uur worden als ideaal gezien. Een tweede punt dat vaak terugkomt is de behoefte aan een gezamenlijke opstart van de lessen. Er wordt gesuggereerd om eerst aan iedereen de basis aan te leren en dan individueel verder te werken op eigen tempo en niveau. Bij taalvakken is het praktisch kunnen oefenen van de taal in conversaties een veel gestelde vraag. Reclameslogans Er werd afrondend gevraagd om enkele goede reclameslogans voor het OLC te bedenken. Deze vraag werd niet gesteld om de onderzoeksvraag te beantwoorden, ze werd enkel gesteld om de perceptie van de cursisten ten opzichte van de doelen van het OLC te illustreren. We kunnen vaststellen dat de cursisten een zeer positieve perceptie hebben over de doelen van het OLC. o “Wil je een paar uur van cel zijn, wil je bezig zijn met wat je interesseert, wat ook een toegevoegde waarde is voor later en voor je zelfvertrouwen? Kom dan naar het onderwijs.” o “Doe het maar, probeer het want daar kan je veel leren” o “School inspireert!” o “Iedereen is welkom, hoe jong, hoe oud ook, je voelt je welkom” o “OLC? Ongelooflijke leercursus” o “OLC maakt het leven na de gevangenis gemakkelijker” o “OLC, een nieuwe start”
6.6. Interview met de onderwijscoördinator, de educatief consulent en de verantwoordelijke voor het OLC van CVO Antwerpen. Op woensdag 23 april werden Marty Hayen (onderwijscoördinator) en Silvia Terrenzio (educatief consulent) geïnterviewd, elk in een individueel gesprek. Dinsdag 6 mei vond er een gesprek plaats met Ingrid Vermeir (verantwoordelijke onderwijs in de gevangenis voor CVO Antwerpen). De interviewleidraden, te vinden in bijlage 15 en 16, zijn opgebouwd rond de vijf doelen die geëvalueerd worden binnen dit IP. Het interview met Marty duurde 1 uur en 28 minuten; het interview met Silvia 1 uur en 10 minuten en het (kort aanvullend) gesprek met Ingrid 32 minuten.
100
6.6.1. Resultaten van de interviews We opteren om deze interviews samen te verwerken aangezien deze drie personen samen het organisatorisch perspectief vertegenwoordigen. DOEL 1: GEDETINEERDEN ONTDEKKEN VIA HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS HET BELANG, DE MEERWAARDE MAAR OOK HET LEERPLEZIER VAN VOLWASSENENONDERWIJS. “Het belang en de meerwaarde is te beschrijven als het weer ‘goesting’ krijgen om terug te leren, een soort vonk ervaren die een groter vuur kan doen aanschieten,” aldus de onderwijscoördinator. Dit is een eerder poëtische beschrijving. In organisatorische en beleidsmatige context tracht men het volwassenenonderwijs te realiseren in het kader van de Europese 2020 uitdaging van het levenslang leren. Het biedt een tweede, derde kans voor een specifieke doelgroep, gedetineerden in een arresthuis, met vaak een lage socio-‐ economische status (SES), lage vooropleiding en negatieve schoolervaring. De woorden “kansen keren” uit de visie is voor deze doelgroep dan ook erg belangrijk. Doel is deze cursisten hun talenten te laten ontdekken, competent te maken en zo beter te wapenen bij vrijlating. Vanuit CVO Antwerpen ziet men het creëren van beroepsmogelijkheden, zichzelf uitdagen en de zelfontplooiing als meerwaarde van het volwassenenonderwijs. Daarnaast is het voor CVO Antwerpen meegenomen als ze de negatieve ervaringen over onderwijs bij de cursisten kunnen keren. Het systeem van volwassenonderwijs is hiervoor binnen een gevangeniscontext ideaal. Aangezien onderwijs hier ingedeeld wordt in modules, is het makkelijker om via kortetermijndoelen gedetineerden onderwijssucces te laten ervaren. Daarnaast is het eventuele falen ook geen ramp: als cursist moet je hooguit de gefaalde module opnieuw doen en geen heel opleidingsjaar, wat in het regulier secundair onderwijs wel het geval is. Door middel van die successen op korte termijn worden langetermijndoelen zoals een diploma halen ook haalbaarder gemaakt. Het leerplezier wordt gedefinieerd als het gegeven dat het plezierig is op eigen tempo te mogen leren aan de hand van IT-‐toepassingen in een totaal andere onderwijscontext dan die waar ze vroeger vaak op afhaakten. De autonomie om zelf beslissingen te maken en zelf successen te creëren is heel belangrijk. Er wordt ook snel geleerd, wat snel resultaat oplevert. Een tweede factor is het menselijke aspect door het intermenselijk contact in het OLC waarbij ze ervaren als mens benaderd te worden en niet als gevangene. Wat leerplezier betreft, heeft de verantwoordelijke van CVO Antwerpen het gevoel dat de cursisten, globaal genomen, heel gemotiveerd en positiever zijn als je ze ‘in gang krijgt’. Uiteraard zijn er ook uitzonderingen die minder gemotiveerd en minder positief zijn. Eenmaal ze mee zijn, vormen ze een ongelofelijk publiek om les aan te geven.
101
Een cursist als mens beschouwen is voor de onderwijscoördinator een primaire voorwaarde om als docent, medewerker te kunnen functioneren in het OLC. Daarnaast zijn de gedifferentieerde aanpak en een gezonde dosis animo tijdens de lessen kernfacetten om het leerplezier te ontwikkelen. Ook voor CVO Antwerpen is het menselijke aspect een belangrijk onderdeel van de meerwaarde van het onderwijs. Door de cursisten positieve ervaringen te laten beleven, wil het CVO het menselijke aspect benadrukken. Die sfeer in het OLC is een heel belangrijke factor. Eerder werd al gezegd dat de menselijke benadering van de docenten cruciaal is, maar het feit dat cursisten elkaar soms ook kunnen en mogen verder helpen – weliswaar onder supervisie van de docent -‐ draagt bij tot leerplezier. Het helpt de cursisten om zichzelf meer naar waarde te schatten, omdat ze zicht krijgen op hun sterktes. Een onrechtstreekse meerwaarde is het werken aan de brug binnen versus buiten. De impact op het moment van lessen is minder groot, maar het effect speelt eerder op lange termijn. Deze brug wordt mede mogelijk gemaakt door de samenwerking met scholen van buiten het arresthuis en het afleveren van erkende certificaten van scholen buiten de context van het gevangeniswezen. Naar waarden toe is het voor de Dienst Onderwijs belangrijk dat je als dienst gelooft in de meerwaarde. Met veel zin en enthousiasme komen werken en dat uitstralen op docenten en zo ook op cursisten zorgt ervoor dat dit een dynamisch effect heeft op strategisch niveau en op het beleid. DOEL 2: EEN PASSEND, LAAGDREMPELIG EN TRANSPARANT AANBOD BIEDEN VOOR ELKE GEDETINEERDE MET EEN LEERVRAAG. Er is een sterke overtuiging dat met het huidige onderwijsaanbod iedere gedetineerde met een leervraag bereikt wordt omdat het informeren en adviseren mee in het aanbod zit. Info en advies zijn deel van het volwaardig aanbod van het OLC. In deze context is het belangrijker de juiste info te geven dan wel cursisten gewoon in te laten stappen in onderwijs. Ook op screening wordt daar hard op in gezet. Het oerwoud van onderwijs wordt wat ontrafeld: “Hij moet geen les volgen om antwoord te krijgen op zijn leervraag, maar weten wat er kan na detentie is ook een antwoord bieden, ” stelt de onderwijscoördinator. “Als je puur naar het les volgen kijkt, moet je zeggen dat niet iedereen met een leervraag geholpen wordt, maar dat kan ook niet in deze context van arresthuis met kort en wisselend verblijf,” vervolgt ze. De aangeboden inhouden worden geselecteerd op basis van de ervaringen van de onderwijscoördinator, in overleg met CVO Antwerpen en rekening houdende met praktische overwegingen. Toch evolueert het aanbod aan lessen, zowel op een organische manier als op een meer structurele manier. Casus per casus wordt bekeken of een leervraag van een gedetineerde moet en kan opgelost worden binnen onderwijs in de gevangenis. Dat maakt dat er soms flexibel omgesprongen wordt met het onderwijsaanbod in het OLC, bijvoorbeeld in functie van het behalen van een attest AAV. Wanneer na
102
evaluatie blijkt dat dergelijke organisch begonnen initiatieven werken, beslist de Dienst Onderwijs soms ook die initiatieven structureel in haar werking in te bedden. De laagdrempeligheid wordt vooral gecreëerd door de educatief consulent die dagelijks rondloopt op de verschillende secties en dus snel aanspreekbaar is. Ze is een belangrijke schakel geworden. Elke persoon met een leervraag heeft recht op en krijgt effectief minstens één gesprek. Dit kan informerend zijn, screeningsgericht of ondersteunend. CVO Antwerpen helpt de laagdrempeligheid te bewaken op basis van een afweging van de vraag enerzijds en wat praktisch mogelijk is anderzijds. Door de ervaring van de onderwijscoördinator en hun eigen ervaring met de modules te koppelen aan elkaar, wordt continu nagegaan wat haalbaar is en wat niet. Voor aanvang van deze intake zit de laagdrempeligheid bij de toeleiders; JWA, PSD en het zorgteam. Ook de VDAB is hierbij betrokken. Ze zijn vanuit hun koppeling in het beleidsteam sterk betrokken en geïnformeerd over de werking. De transparantie zit in het luik adviseren, met name het chaotisch bos ontrafelen. De onderwijscoördinator geeft een voorbeeld: “Stel iemand wil economie op hoog niveau gaan studeren. Transparant zijn is dan de lijn om er te geraken verduidelijken, bv een diploma secundair onderwijs is een vereiste voor hoger onderwijs, is dit reeds behaald? Rekenvaardigheden zijn zeer belangrijk in deze opleiding, een rekentest in het OLC kan zorgen voor een niveaubepaling. Je laat hem zelf voelen wat hij kan en niet kan. Hem informeren dat HBO5 economie kan gevolgd worden zonder secundair diploma. Het is dan aan de cursist om op basis van deze transparante informatie een keuze te maken.” Transparantie betekent dus ervoor zorgen dat een cursist weet waar hij aan begint. Daarnaast betekent het ook weten wat van hem verwacht wordt vanuit de Dienst Onderwijs. Wat zijn de spelregels, wat zijn de verantwoordelijkheden van de Dienst Onderwijs, maar ook van de cursist? Hoe zit het met afwezigheden? Ook dat facet draagt bij aan de transparantie. De bijdrage van CVO Antwerpen bestaat uit alles wat met de lesorganisatie te maken heeft, waardoor hun invloed op het OLC heel groot is. Alle leermodules, docenten en pedagogische begeleiding maken deel uit van de inbreng van CVO Antwerpen. Deze begeleiding gebeurt in samenwerking met de educatief consulent, maar de lesinhouden worden door CVO Antwerpen bepaald, mits afspraken. Het vastleggen van de inhouden gebeurt in samenspraak met de Dienst Onderwijs. Ieder jaar krijgen de medewerkers van CVO Antwerpen een elektronische bevraging waarin ze onder andere kunnen aangeven of ze al dan niet geïnteresseerd zijn om les te geven in het OLC. In deze bevraging gebeurt de eerste selectie van kandidaten omdat enkel die docenten worden ‘meegenomen’ die hebben aangegeven dat ze in het OLC willen staan. Daarna spelen de voorrangsregels in de selectieprocedure, wat volgens de verantwoordelijke van CVO Antwerpen geen goede zaak is voor het OLC. Voorbeelden hiervan zijn vast benoemde personen, tijdelijk aangestelden van doorlopende duur (TADD)
103
en nadien volgt een onderscheid tussen mensen die het centrum wel of niet wil behouden. Ook wordt rekening gehouden met het buikgevoel van de selecterende personen en de andere data uit de bevraging. De personen die in het OLC zouden kunnen terechtkomen, moeten dingen kunnen opvangen, moeten creatief en flexibel zijn en kunnen functioneren in het strak kader van de gevangenis. Het eerste uitgangspunt is dus dat docenten zelf aangeven dat ze in het OLC willen staan en nadien volgt een combinatie van allerlei aspecten. DOEL 3: GEDETINEERDEN ONDERSTEUNEN BIJ HET DETECTEREN VAN LEERBEHOEFTEN EN HET FORMULEREN VAN LEERVRAGEN. De ondersteuning gebeurt door de educatief consulent die in hoofdzaak bezig is om de vraag achter de vraag te verhelderen. De meerderheid heeft een slecht onderwijsverleden. Voor hen moet het helder worden waarom het nu wel kan lukken. Gedetineerden blijken veel hulp nodig te hebben bij het formuleren van hun leervraag. Leren is vaak lang geleden en er hangen vaak negatieve associaties aan. Daarnaast gaan leervragen vaak over wat er (nog) niet is. Daarom is het belangrijk om die leervraag goed te analyseren. De intake is daarin heel belangrijk. Een goede oriëntering van in het begin verhoogt immers de kans op volhouden én succes, al is dit vooral een intuïtief aanvoelen en nog niet iets wat met cijfers ondersteund kan worden. De Munzert-‐test behoort tot de CVO policy. Dit is de reden waarom het ook in het OLC wordt toegepast. Het blijkt een goede voorspeller te zijn voor wat de cursisten aankunnen. Er is voor de betrokken medewerkers van Consortium Vol-‐Ant nascholing georganiseerd over de test, wat veel duidelijk maakte. Deze test wordt als belangrijk ervaren door de Dienst Onderwijs, maar tegelijk moet hij niet groter gemaakt worden dan hij eigenlijk is. Er is een besef dat de condities om hem af te leggen niet optimaal zijn en dit een invloed kan hebben op de resultaten. Veel gedetineerden hebben vanuit het verleden ook testangst. Soms komt er ook onvoldoende informatie uit de test, wat verschillende oorzaken kan hebben, zoals een te laag niveau van Nederlands. Cursisten kunnen het advies naast zich neerleggen en anders kiezen. Het traject wordt wel bijgestuurd indien blijkt dat de cursist meer of minder aankan dan aanvankelijk werd opgenomen. Over de reden waarom de Munzert-‐test gebruikt wordt bij de screening is de verantwoordelijke van het OLC heel kort: de directeur van het centrum is een grote voorstander van de test. De verantwoordelijke geeft aan dat ze zeer weinig weet en vindt over de achterliggende wetenschap. Er is blijkbaar wel een infosessie gegeven over hoe je het aanpakt en wat de test volgens hem niet is. Het gaat dus om een beslissing die genomen wordt boven het hoofd van de docenten en de Dienst Onderwijs aangezien de test ook moet afgenomen worden bij de AAV-‐cursisten van de andere campussen. Ook volgens de verantwoordelijke van CVO Antwerpen heeft de omgeving en de context waarin de test wordt afgenomen een grote invloed op de resultaten. Onder andere lawaai van op de sectie,
104
met 12 personen aan een tafel en zenuwachtig zijn, zijn factoren die het resultaat kunnen beïnvloeden. Toch hoeft de test niet volledig afgewerkt te worden binnen de voorziene tijdspanne. De vorderingen die cursisten maken tijdens deze periode vormen ook een indicatie voor het resultaat. In de andere campussen kunnen de cursisten de test afleggen aan de computer met een hoofdtelefoon, maar dat is in het OLC praktisch niet haalbaar. Zelf kent de verantwoordelijke van CVO Antwerpen geen alternatieve test om bij de cursisten af te nemen. De regel is dat resultaten worden gecommuniceerd aan de gedetineerden, al lukt dat niet altijd even goed. Er blijkt een personeelsprobleem te zijn bij CVO Antwerpen, wat maakt dat de resultaten niet altijd voorhanden zijn wanneer cursisten effectief starten. Wanneer de resultaten worden gecommuniceerd, wordt dit ook heel doelgericht en zo positief mogelijk gedaan. Zo zal een cursist niet te horen krijgen dat hij slecht is in wiskunde, maar eerder “jij bent sterk is in vraagstukken analyseren, maar plus en min lukt nog niet altijd. Zorg dat je daar niet over struikelt”. DOEL 4: GEDETINEERDEN ACTIEF TOELEIDEN NAAR HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS. De brochure is een belangrijk medium om de eerste informatie aan te reiken. Dit is tevens het kerndoel van de brochure: een eerste minimale info verstrekken over onder meer de onderwijscontext, de instapvoorwaarden en de vakinhouden. In deze context kunnen geen grote infomomenten aan groepen georganiseerd worden, waardoor de brochure zorgt voor een eerste schifting om gericht de mensen in screening te krijgen die effectief in aanmerking komen voor het OLC. De brochure dateert echter van vorig jaar. Dit wil zeggen dat de informatie niet meer volledig accuraat is, aangezien het aanbod nu veel dynamischer is. Er wordt gewerkt aan een nieuw format waarbij de eerste informatie nog beter en gerichter bezorgd wordt. Het plan is om meer gedifferentieerde brochures te maken over het OLC, NT2 en het gedifferentieerd aanbod, elk in een andere lay-‐out. Toch blijkt het beste communicatiemiddel om informatie over onderwijs en meer specifiek het OLC over te brengen de gesprekken te zijn. Hier gaat het dan vooral over de onthaalgesprekken en de gesprekken tijdens de screening. Men is zich bewust van het gegeven dat de lessen van het OLC enkel aangeboden worden aan zij die de Nederlandse taal machtig zijn, terwijl de meerderheid van de populatie in het arresthuis anderstalig is. Voor de educatief consulent is het niet altijd een makkelijke taak om aan kandidaat-‐cursisten uit te leggen waarom het OLC geen optie is voor hen. Toch is deze discussie momenteel niet aan de orde omdat het OLC nog steeds in een opstartfase zit en het momenteel veel vraagt van docenten om het lesmateriaal te ontwikkelen. Er is geen notie van decretale bepalingen omtrent de taalvoorwaarden als toelatingscriterium bij de educatief consulent, maar zij vindt het wel logisch dat onderwijs in het Nederlands voorzien wordt, aangezien het hier om een Vlaamse onderwijsinstelling gaat. Daarnaast is het CVO Antwerpen die de lessen organiseert, dus beslissen zij in welke taal dat gebeurt. De
105
verantwoordelijke van CVO Antwerpen voor het OLC weet daarentegen wel te vertellen dat er een decretale bepaling is die verplicht de lessen in het Nederlands aan te bieden. Het OLC kan dus niet anders dan deze bepaling te respecteren. Gezien de hoge mate waarin de cursisten zelf kunnen leren, is het niet haalbaar om instructies in andere talen te voorzien. Als die mogelijkheid er toch zou zijn, stelt zich het probleem dat de docenten dan niet gespecialiseerd zijn in de inhoud en de taal waarin de instructies zouden worden aangeboden. Volgens de verantwoordelijke van CVO Antwerpen werkt het aanbieden van lessen in het Nederlands aan de ene kant uitsluitend maar is het ook democratisch omdat iedereen op dezelfde manier behandelt wordt. Er zijn dus wel enkele, niet alleen praktische, redenen om de lessen niet in andere talen te voorzien. Daarnaast zorgt de taalvoorwaarde er ook voor dat de wachtlijsten voor het OLC beperkt blijven. Ook de slaagkansen van cursisten liggen hoger, aangezien ze voldoende Nederlands beheersen om in een Nederlandstalige omgeving onderwijs te volgen. Eveneens blijkt dat gedetineerden die eerst geweigerd worden op basis van hun kennis van het Nederlands vaak via een omweg toch in het OLC terecht komen, wanneer ze de nodige modules NT2 succesvol afgewerkt hebben. Heel af en toe wordt er toch ook een uitzondering gemaakt wat deze kennis van het Nederlands betreft, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een gevorderde taalmodule. Het gebeurt soms ook dat cursisten lesmateriaal in het Frans meekrijgen naar hun cel. Ook dit wordt weer casus per casus bekeken. De koppeling met een onderwijsinstelling, hier dus CVO Antwerpen, heeft tot gevolg dat in schoolvakanties geen onderwijs wordt aangeboden en dat er zelfs geen screenings kunnen plaatsvinden, al beseft men dat gedetineerden geen boodschap hebben aan het concept ‘schoolvakantie’ in een gevangenis. Toch is het een organisatorische keuze om de schoolvakanties te volgen waardoor de wachttijd tussen aanmelden en effectieve opstart van de les vaak langer wordt. Men is zich ervan bewust dat in het eerste semester de wachttijden opliepen, maar in het tweede semester van dit jaar ligt de wachttijd een stuk lager. In de registratie zullen in de toekomst deze vakanties niet meer meegeteld worden, wat een positiever beeld gaat geven dan de werkelijke wachttijd. Op dit moment wordt er niet echt geprobeerd om de jaarstructuur en de beperkte docentenpool enerzijds en de wachttijd tussen aanmelding en starten van de lessen anderzijds op elkaar af te stemmen, wat een nadeel is. Lesgeven in de vakantie is mogelijk, maar dan zouden er problemen zijn met de financiering. De cursussen worden met reguliere uren gefinancierd waardoor er geen extra middelen zijn voor de gewone uren aangezien die uit het gewone urenpakket komen. Docenten kunnen dus niet gedwongen worden om in vakantieperiodes les te geven. Voor een extra zomercursus NT2 zouden er wel nieuwe decretale middelen zijn. Wel wordt nagedacht om een ‘flying teacher’ te voorzien die zeer snel kan instappen wanneer docenten om welke reden ook zouden uitvallen voor korte of lange tijd. Het is dus bijna onmogelijk om de afstemming te verbeteren.
106
Wanneer het decretaal wel mogelijk zou zijn en de directie gaat akkoord, dan zouden er volgens de verantwoordelijke van CVO Antwerpen zeker en vast modules georganiseerd worden tijdens de vakantieperiodes. Er zouden zeer waarschijnlijk ook kandidaten gevonden worden om lessen te geven als die met reguliere uren kunnen gegeven worden. DOEL 5: GEDETINEERDEN STIMULEREN TOT HET STARTEN EN VERDERZETTEN VAN EEN ONDERWIJSTRAJECT TIJDENS EN NA DETENTIE. De drijvende motivator blijft de educatief consulent. Ze heet hen welkom, iets waar ze zelf heel veel waarde aan hecht. Daarnaast spreekt ze cursisten aan, moedigt hen aan en bevraagt hen bij afwezigheid. Ze maakt er een erezaak van om elke cursist te spreken en niet enkel de cursisten wiens traject lastiger loopt. De waarde van haar rol voor gedetineerden blijkt ook uit het feit dat ze soms zelfs op straat door ex-‐gedetineerden (die soms zelfs door een bende vrienden omringd worden) aangesproken wordt met vragen of gewoon om te bedanken. Dit is iets wat haar enorm sterkt en motiveert in haar job. Zoals de educatief consulent zelf zegt: “Daar doe je het voor.” Sinds het inschakelen van de educatief consulent is de cursistenpopulatie sterk toegenomen en houden ze het langer vol. Toch zoekt de Dienst Onderwijs zelf niet actief naar kandidaten voor de aangeboden opleidingen. De grootste knoop in het onderwijsverhaal is het verderzetten van onderwijs bij vrijlating. Onderwijs zit dan absoluut niet in hun basisbehoeftepiramide. Het bewegwijzeren van de weg blijft daarom wel belangrijk zodat ze opnieuw kunnen instappen als ze er klaar voor zijn zonder de weg in het onderwijslandschap te moeten gaan zoeken. De rol van CVO Antwerpen na vrijlating van cursisten is bewust heel klein gehouden. Cursisten die vrijkomen krijgen van de educatief consulent een exitfiche waarop één telefoonnummer staat van een contactpersoon van CVO Antwerpen. Dit wordt de warme overdracht genoemd. Op die manier hoeven de cursisten niet langs het secretariaat te passeren om alle gegevens door te geven en hun verhaal te vertellen. Cursisten moeten dus enkel telefoneren naar de contactpersoon en een afspraak maken. Dit is de meest laagdrempelige aanpak die CVO Antwerpen kan bieden. Er is bewust beslist dat het daar stopt voor CVO Antwerpen aangezien ze ook niet achter de andere cursisten aangaat, wat voor een stuk ook niet mag op basis van de privacywet. Wanneer de cursist na vrijlating contact opneemt met de contactpersoon wordt er een afspraak gemaakt en wordt afgetoetst wat de (concrete) verwachtingen van de cursist zijn. Op basis van deze informatie kunnen de volgende stappen gezet worden. Deze zijn bijvoorbeeld de testing, opstellen van een traject en de inschrijving. Nadien stopt de begeleiding en worden er alleen nog maar informele vragen gesteld. Als er meer informatie nodig is, kan er een informele uitwisseling plaatsvinden met de gevangenis. Formeel is dat niet nodig aangezien de Dienst Onderwijs zich niet bezighoudt met cursisten die vrij zijn. Zo wordt bijvoorbeeld doorgegeven dat een bepaalde cursist contact heeft opgenomen, … Dit komt echter niet zoveel voor. De verantwoordelijke van CVO Antwerpen
107
heeft een vermoeden dat er nu ongeveer zes à zeven cursisten zijn die contact hebben opgenomen. Daarvan zijn er naar schatting drie personen die effectief aan een module starten. Volgens haar zijn er niet echt andere mogelijkheden meer om de cursisten nog extra te stimuleren dan de exitfiche en veel informatie en aanmoediging te voorzien. Er is heel weinig zicht op de effectiviteit van die aanpak. Wel wordt de contactpersoon voor ex-‐gedetineerden volgens de educatief consulent veel te weinig gecontacteerd. Mogelijk heeft dit ook te maken met het vermijden van alles wat met de gevangenis te maken heeft. Sterke en zwakke punten van het OLC volgens de onderwijs-‐coördinator, de educatief consulent en de verantwoordelijke voor het OLC van CVO Antwerpen Er werd aan de onderwijs-‐coördinator, de educatief consulent en de verantwoordelijke voor het OLC van CVO Antwerpen gevraagd om sterke en zwakke punten van het OLC te formuleren. Deze punten werden aangehaald vanuit hun persoonlijk perspectief op de huidige organisatie van het OLC. Een sterk punt van het OLC is de differentiatie en het op maat kunnen werken. En met zekerheid ook de aanwezigheid van een educatief consulent. Ook de flexibiliteit is een pluspunt: er wordt al heel veel maatwerk verricht. Daarnaast is het ook goed dat cursisten zelf verantwoordelijkheid krijgen en hierdoor ook die verantwoordelijkheid leren dragen. Een zwakte is dat je volledig afhankelijk bent van personen buiten je eigen organisatie. De Dienst Onderwijs is volledig afhankelijk van het CVO bij ziekte en afhaken van docenten. Daarnaast is de beperkte doelgroep ook een zwakte. Op dit moment zijn modules gericht op de middenmoot waardoor sterke leerders of leerders met leerstoornissen uit de boot vallen. Zij worden niet op maat bediend en dat zou wel moeten. De verantwoordelijke van CVO Antwerpen geeft aan dat de uitval toch nog een zwakte is. Het gaat hier niet alleen om externe oorzaken, maar ook omdat cursisten ‘geen zin’ meer hebben. Als externe factoren zijn ze op de hoogte van de invloed van de wandeling, bezoek en werken. Het strenge toiletregime wordt zeker als een zwakte ervaren omdat dit het verder kunnen volgen van de lestijd niet meer toelaat. Als eerste is de droom dat het OLC structureel ingebed wordt, en niet langer een project is. Het dynamisch karakter dat er nu is, mag echter niet verloren gaan. Nog een toekomstdroom is het ontsluiten van het beveiligd internet om meer inhouden te kunnen aanbieden, zodat de organisatie makkelijker wordt. Cursisten kunnen dan zowel op cel als in de klas via het systeem van ‘cloud computing’ actief blijven. Dit systeem van Beveren zien ze graag in Antwerpen verschijnen. Daarnaast het volledige aanbod CVO kunnen aanbieden aan de gedetineerden zou de uitdaging nog groter maken en een sterker antwoord bieden op de vraaggerichte strategie. Op die manier kan het OLC een echt OLC worden, in de ware zin van het woord.
108
Op korte termijn hoopt de verantwoordelijke van CVO Antwerpen dat er een betere doorstroom naar buiten en naar transfer komt. Verder hoopt ze dat het OLC blijft renderen, dat er een oplossing gevonden kan worden voor de uitval en vanuit CVO Antwerpen hoopt ze dat het op kruissnelheid komt wat betreft de administratie. Ook zou ze nog graag willen bereiken dat de cursisten het OLC zien als een ongelooflijke meerwaarde en wil ze meer aan ‘klantenbinding’ doen zodat ze kunnen leren welke kandidaten in aanmerking komen voor een volledig traject zodat ze een verschil kunnen maken. De verantwoordelijke van CVO Antwerpen geeft aan dat ze geen creatief persoon is maar zou met de volgende boodschap bevoegde personen willen overtuigen: “Ik geloof heilig dat als je mensen via onderwijs lanceert en een positieve ervaring geeft, dat je het risico op recidive drastisch vermindert. Dat bespaart centen voor justitie.” (Verantwoordelijke CVO Antwerpen) De educatief consulent sloot het interview af met een krachtige slogan: “Leren maakt vrij. Of beter: Open Leren maakt vrij.” 6.6.2. Synthese Er is grondig nagedacht over de strategische vertaling van de verschillende doelen die vooropgesteld zijn in de missie en visie. Het aanwerven van een educatief consulent heeft een grote impact op het onderdeel informeren en adviseren waardoor sterker voldaan wordt aan het beantwoorden van elke leervraag, ook al is het antwoord niet altijd een opleiding die wordt aangeboden. De samenwerking met CVO Antwerpen heeft op zich een enorme meerwaarde om net los van de context van het arresthuis te kunnen studeren en erkende attesten te behalen. Dit zorgt voor een zeer mensgerichte aanpak en benadering. De keerzijde van de medaille is dat men ook afhankelijk is van de structuren en procedures van het reguliere onderwijsnet en zich moet schikken naar personeelsplanningen en schoolvakanties, hoewel die in de context van het arresthuis geen enkele betekenis hebben. Er is een grote fierheid vast te stellen bij de organisatoren van het OLC en dat dit zich vertaalt in gedrevenheid, enthousiasme en een groot geloof in de waarden van het OLC. Daarnaast is het opvallend dat er een duidelijke gemeenschappelijke visie is. Beide medewerkers van de Dienst Onderwijs werden onafhankelijk van mekaar geïnterviewd en gaven gelijke antwoorden, zelfs met specifiek gelijkende detailvoorbeelden. Het perspectief van CVO Antwerpen is anders, vanwege hun rol, maar zeker niet minder positief of met minder drive. Op basis van de antwoorden kunnen we stellen dat ze zeer complementair zijn.
109
7. Conclusies 7.1. Inleiding Het antwoord op onze onderzoeksvraag: “In welke mate worden de vooropgestelde doelen in de algemene missie en visie op onderwijs van Consortium Vol-‐Ant bereikt binnen het OLC volgens de perceptie van de gedetineerden (cursisten) enerzijds en de organisatie (docenten, projectleiders) anderzijds?”, geven we weer in deze conclusie. We kunnen algemeen stellen dat, op basis van de surveys en interviews, het OLC zeer positief wordt beoordeeld vanuit het perspectief van de cursisten en docenten. Consortium Vol-‐Ant en CVO Antwerpen mogen met zekere fierheid naar hun jong project kijken. Naast de analyses die eerder in dit rapport werden besproken, vermelden we in dit deel de belangrijkste eindconclusies. Om het overzichtelijk te houden delen we dit in een sterkte-‐ zwakte structuur in. We baseren ons hierbij op de resultaten van de bevragingen die een duidelijke weerspiegeling geven van sterke punten en mogelijke verbeterpunten. Zeker in functie van de aanbevelingen is het handig vooraf enkele verbeterpunten te formuleren in de conclusie om een goede aansluiting van deze twee hoofdstukken te kunnen garanderen. 7.1.1. Sterke punten van het OLC 7.1.1.1.
Vanuit het perspectief van de organisatie
De docenten zijn zeer positief ten aanzien van het OLC en de wijze waarop het onderwijs wordt aangeboden aan de gedetineerden. Slechts 4 van de 32 bevraagde items scoorden onder het gemiddelde. Een aantal van de minder positief beoordeelde items komen terug in het deel aanbevelingen. Opvallend is dat deze beperkte groep docenten zeer enthousiast en met veel respect vertelt over deze, toch wel bijzondere, lesopdracht. De Dienst Onderwijs functioneert op hoog professioneel niveau met vele kenmerken van goed projectmanagement. Dit komt onder andere tot uiting in de (zeer goede) manier waarop de onderwijscoördinator en de educatief consulent op elkaar zijn ingespeeld. Het is een zeer sterk team dat met veel enthousiasme en geloof in het project probeert om de doelen op hoog niveau te realiseren. We merken een duidelijke gedeelde en gedragen visie die vertaald wordt in een doordachte strategische aanpak. De educatief consulent, die niet voorzien is in de financiering van het OLC, biedt een grote meerwaarde aan onder meer de toeleiding en trajectbegeleiding van de cursisten. Sinds de invulling van deze taak is het cursistenaantal gestegen. De trajectbegeleiding werkt sterk vanuit de vooropgestelde doelen en bewaakt deze in de dagelijkse praktijk. Mede door de
110
effectieve aanwezigheid van de educatief consulent in het arresthuis is er voor de gedetineerden een lage drempel om eender welke vraag in functie van hun leertraject te bespreken. De Ron, & Tournel (2009) geven aan dat er nood is aan een aanbod dat inspeelt op differentiatie aangepast aan de penitentiaire context, zeker in een arresthuis waar kortlopende en op maat gemaakte activiteiten onontbeerlijk zijn. De eigenheid van een OLC om een gedifferentieerd aanbod te kunnen bieden op maat van elke cursist, is zeker een kenmerk van dit OLC. Op zich is dit wel een bijzonder gegeven omdat net in deze populatie een grote diversiteit aanwezig is aan leeftijden, sociale status, leerniveau en leermogelijkheden. Hiervoor een gepast en gedifferentieerd aanbod creëren is een grote uitdaging. De samenwerking tussen CVO Antwerpen en de Dienst Onderwijs loopt vlot. De drie betrokken personen kunnen als één team beschouwd worden en worden in de contacten met ons als onderzoeksteam als evenwaardig en complementair ervaren. De samenwerking met CVO Antwerpen heeft op zich een enorme meerwaarde om net los van de context van het arresthuis te kunnen studeren en erkende attesten te behalen. Dit zorgt voor een zeer menselijke aanpak en benadering. De keerzijde van de medaille is dat men ook afhankelijk is van de structuren en procedures van het reguliere onderwijsnet en dat men zich moet schikken naar personeelsplanningen en schoolvakanties, hoewel die in de context van het arresthuis geen enkele betekenis hebben. Al deze verschillen staan een professionele samenwerking echter niet in de weg. 7.1.1.2. Vanuit het perspectief van de cursisten Ook vanuit het cursistenperspectief is er een hoge mate van tevredenheid over de organisatie van het OLC. Ze beoordelen dit met een gemiddelde score van 7.69 op 10. In de beoordeling van de subdoelen van onze onderzoeksvraag scoort het ervaren van een meerwaarde door het volgen van lessen in het OLC het hoogst met 85% positieve responsfrequentie. Het ontdekken van een leerbehoefte en als derde subdoel het aanbieden van een laagdrempelig aanbod scoren respectievelijk 79% en 78% positieve responsfrequentie. Het ervaren van leerplezier haalt nog een responsfrequentie van 72%, wat ook nog steeds een hoge waarde is. De laagste score wordt gegeven aan het gestimuleerd worden om na detentie verder te studeren. De surveys leverden hier een score op van 65%. Voor bepaalde subvragen is er een significant verschil in de mate van gestimuleerd worden en gemotiveerd zijn. De groepen die hoger scoren zijn vaak de groepen cursisten die voor hun verblijf in het arresthuis werkloos waren en/of geen diploma hadden. Het OLC bereikt op basis van onze steekproef een groep gedetineerden die volgens Halimi (2013) normaal niet zo sterk vertegenwoordigd is in het deelnemen aan onderwijs in de
111
gevangenis, namelijk de leeftijdsgroep van 18 tot 25 jaar. Dit OLC slaagt erin om deze specifieke groep te stimuleren en te helpen om een diploma secundair onderwijs te halen. De grote meerwaarde die cursisten ervaren, is het doel dat ze zichzelf stellen in functie van hun leven na vrijlating. Ze hebben een uitgesproken hoop om na detentie makkelijker werk te vinden door het volgen van lessen in het OLC en het kunnen behalen van certificaten die afgeleverd worden door een instantie buiten de gevangeniscontext. Dit wordt bevestigd in het onderzoek van Halimi (2013) dat stelt dat een van de meest voorkomende motieven om deel te nemen aan onderwijs in de gevangenis van Antwerpen het behalen van certificaten is. De meerwaarde wordt eveneens bepaald door het feit dat ze, ondanks het gesloten regime, toch op een vrije manier kunnen studeren (Race, 2007). Hier verwijzen ze sterk naar de docenten die hen het gevoel geven een echte cursist te zijn en geen gedetineerde. Deze positieve benadering is voor hen een grote kracht van het OLC. Het geeft hen een gevoel dat er in deze context toch mensen zijn die nog geloven in hun mogelijkheden. Cursisten ervaren duidelijk dat ze door deelname aan het OLC specifieke vaardigheden ontwikkelen en gaan hierdoor ook beter functioneren (Smolders, 2012). Deze vaardigheden dragen bij tot een beter functioneren op de arbeidsmarkt met minder kans op recidive (Erisman en Bayer, 2005). Het is een win-‐winsituatie voor zowel de persoon als voor de maatschappij, wat ook aangegeven wordt door Pijnaerts (2013). Dit is ook voor de organisatie een grote drijfveer om vol te houden met het aanbieden van lessen in het OLC. Het sociaal contact door deelname aan het OLC bepaalt mee het leerplezier van de cursisten. Ze onderhouden via de contacten met de docenten een band met de buitenwereld, aangezien de docenten het maatschappelijke leven voor een stuk binnenbrengen in het arresthuis. Opvallend is dat de cursisten het volgen van lessen in het OLC een hogere prioriteit geven dan de wandeling, betaald werk en zelfs bezoek. De trajectbegeleiding en de ondersteuning in het opstarten, onderhouden en verderzetten van het leertraject is een sterk punt. De cursisten weten duidelijk bij wie ze terecht kunnen en zien in de educatief consulent een raadgever voor alle vragen die met het leren in en buiten de gevangeniscontext te maken hebben. 7.1.2.
Verbeterpunten van het OLC
7.1.2.1.
Vanuit het perspectief van de organisatie
De specifieke context van een arresthuis heeft zeker beperkingen in het organiseren van onderwijs. De beperkte beschikbare ruimte bepaalt het aanbod aan cursussen dat men kan aanbieden. Hierdoor kan men niet ten volle gaan voor een vraaggestuurde aanpak waarin
112
nog sterker kan beantwoord worden aan de gedifferentieerde leerbehoeftes van de gedetineerden. Daarnaast remmen de beperkte internetmogelijkheden ook het creatief aanpakken van de lespakketten af. Docenten zijn gelimiteerd in het aanwenden van bepaalde data en media, hoewel deze een sterke aanvulling zouden bieden op de lespakketten. Het strikte regime bepaalt in grote mate de werking van het OLC. Omwille van de verouderde gebouwen is er geen toilet aanwezig in het OLC en moeten de cursisten de les staken als ze op cel naar het toilet moeten gaan. Er is momenteel geen systeem in de bewegingen waardoor ze terug kunnen keren naar het OLC en hun les kunnen verderzetten. De beperkte pool van docenten blijkt een kritisch punt bij bijvoorbeeld ziekte van de docent. Een docent die uitvalt kan niet zomaar vervangen worden, zoals in een CVO buiten de gevangeniscontext wel gebeurt. Hierdoor vallen lessen weg, kunnen cursisten niet instappen op het voorziene moment en missen ze mogelijks de aansluiting bij het OLC. Uit de focusgesprekken blijkt dat docenten zeer betrokken zijn bij het OLC-‐verhaal. Ze geven aan nog meer betrokken te willen zijn, onder meer bij de screening, omdat ze nu te weinig achtergrond hebben van de cursisten die instappen in hun lessen. Het op maat begeleiden van de cursist vraagt hierdoor een grotere inspanning. De financiering van het OLC blijkt een probleem. Er is uit eigen initiatief creatief gezocht naar middelen om een educatief consulent te kunnen inschakelen. Het CVO ontvangt geen werkingsmiddelen om dit OLC te financieren. 7.1.2.2.
Vanuit het perspectief van de cursisten
Het pijnpunt bij de cursisten is de strenge toepassing van het toiletgebruik. In een lestijd van 2 uur 15 minuten of 2 uur 30 minuten is de toiletbehoefte reeël en is het vervelend om het leerproces te moeten stopzetten. Zeker na een middagmaal met soep en/of drank wordt dit als lastig ervaren. Cursisten geven aan dat ondanks de zeer enthousiaste aanpak van de docenten, de onderwijscoördinator en de educatief consulent, het overige aanwezige personeel niet altijd even enthousiast is. Sommige chefs reageren eerder negatief en spottend ten aanzien van het onderwijs in het arresthuis en spreken dit uit ten aanzien van de cursisten. De vakantieperiodes waarin geen lessen of screenings gebeuren, aangezien dit officiële vakanties zijn voor de medewerkers van het CVO, beïnvloeden de wachttijd tussen aanmelding via een rapportbriefje (bijlage 2) en het aanvatten van de eerste les. Cursisten hebben hier geen boodschap aan omdat hun regime totaal vreemd is aan vakantieperiodes. Het onderwijsaanbod mag ruimer worden volgens de bevraagde cursisten. Ook de onderwijsmethodiek van exclusief leren via computer, mag verbreed worden naar het
113
organiseren van beperkte gemeenschappelijke momenten waarbij ze mekaar kunnen helpen of praktische conversaties bij de taalvakken. Zeker bij de taalvakken halen ze aan dat het puur theoretisch studeren van een taal te beperkt is. Hoewel “de bekendmaking van het OLC” als construct hoog scoort, geven de cursisten aan dat de eerste informatie die via de brochures verspreid wordt, de verwarring bij de gedetineerden onderling over wat het OLC nu net is, niet oplost. Velen hebben een foutief beeld van het OLC waardoor ze de stap niet zetten om het rapportbriefje in te vullen. De taal vormt volgens de perceptie van de cursisten een grote barrière. Ze zien in celgenoten vaak potentiële kandidaten voor het OLC maar betreuren het gegeven dat ze de Nederlandse taal moeten beheersen om de lessen te kunnen volgen. Wat de screening betreft, stellen de cursisten de Munzert-‐test sterk in vraag. Ze krijgen weinig duiding bij de meerwaarde van die test. Het schrikt hen af omdat het een vermoeden geeft dat de lessen ook van dat niveau gaan zijn en ze ervaren stress om de test goed te kunnen afleggen in die specifieke context. Als kennismaking met het OLC weegt dit wel op hun motivatie.
7.2. Besluit Refererend naar de onderzoeksvraag: “In welke mate worden de vooropgestelde doelen in de algemene missie en visie op onderwijs van Consortium Vol-‐Ant bereikt binnen het OLC volgens de perceptie van de gedetineerden (cursisten) enerzijds en de organisatie (docenten, projectleiders) anderzijds?”, mogen we stellen dat het OLC op zeer korte termijn een degelijk onderbouwde werking heeft gerealiseerd met veel sterktes die een voorbeeld mogen zijn voor andere strafinrichtingen. Het aanpakken van de verbeterpunten kan enkel nog zorgen voor een evolueren naar een excellente beoordeling binnen het kwaliteitsdenken. In een volgend hoofdstuk trachten we een advies te verlenen om de verbeterpunten om te zetten in successen.
114
8. Aanbevelingen ter optimalisatie Tot slot willen we nog enkele aanbevelingen meegeven ter optimalisatie van de werking van het OLC. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op de analyses van de surveys en interviews met cursisten, docenten, de Dienst Onderwijs en de verantwoordelijke voor het OLC van het CVO Antwerpen. Ook de documentanalyse en de literatuurstudie zijn een inspiratie voor onderstaande punten. Al deze aanbevelingen zijn geen losstaande items en zijn vaak afhankelijk van het succes van andere aanbevelingen. Daarom is het zinvol deze te verwerken in een strategisch plan en duidelijk te bepalen aan welke prioriteit eerst moet voldaan worden, alvorens te starten met het realiseren van andere werkpunten. Structureel geven we de aanbevelingen weer op basis van de vijf onderzochte subdoelen. DOEL 1: GEDETINEERDEN ONTDEKKEN VIA HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS HET BELANG, DE MEERWAARDE MAAR OOK HET LEERPLEZIER VAN VOLWASSENENONDERWIJS. Omdat de meerwaarde duidelijk is aangetoond en cursisten aangeven leerplezier te ervaren na vaak jaren van negatieve schoolervaringen zijn er voldoende indicaties om het OLC uit te bouwen tot een volwaardig aanbod in alle strafinrichtingen. Om dit waar te kunnen maken moet een doordacht financieringsplan worden opgesteld. Men zou via longitudinaal onderzoek kunnen aantonen dat deelname aan het OLC effectief leidt tot minder recidive ten opzichte van niet-‐deelname aan het OLC en dat deelname een gunstig effect heeft op het herwinnen van een plaats op de arbeidsmarkt. De financiering van OLC’s gebeurt nu voornamelijk door de centra die zo’n OLC in de gevangenis begeleiden. Ze krijgen hier echter niets voor terug. Zoals Smolders (2012) reeds aangeeft in haar onderzoek naar OLC’s in een detentiecontext, is het belangrijk om een draagvlak te creëren naar de overheid toe om de financiering op te nemen in het beleid. Dit kan het dossier van de financiering nog meer versterken. De krachten bundelen over Vlaanderen heen en hierbij ook de Centra voor basiseducatie, CVO’s en andere partners betrekken, kan hiervoor een mogelijkheid zijn. Deze eenheid kan ervoor zorgen dat de stem van het onderwijs doorklinkt tot bij de overheid, zodat er wijzigingen kunnen aangebracht worden in het betreffende decreet. Een eenvoudig te realiseren verbeterpunt is het creëren van een aangename leerinfrastructuur. Een opsmuk van het leslokaal met posters gelinkt aan de lesinhouden legt een duidelijk accent op de functie van de omgeving. Voorbeelden hiervan zijn foto’s van Franstalige, Engelstalige landen, een wereldkaart en modelcertificaten. De interviews leverden leuke quotes op die eveneens een positieve uitstraling kunnen hebben als ze verwerkt worden in leuke posters.
115
AANBEVELINGEN 1. Opmaak van een doordacht financieringsplan onderbouwd met evidence betreffende de meerwaarde van het OLC voor de gedetineerden 2. Een breed draagvlak creëren in Vlaanderen en Brussel in functie van financiering 3. Creëren van een aangename leerinfrastructuur met posters en thematische muurdecoraties DOEL 2: EEN PASSEND, LAAGDREMPELIG EN TRANSPARANT ONDERWIJSAANBOD BIEDEN VOOR ELKE GEDETINEERDE MET EEN LEERVRAAG. Ook al is het organisatorisch niet evident, de duur van de lessen zou men best beperken. Uit wetenschappelijk onderzoek (Burke, 2008) blijkt dat een volwassene zich maximum 50 minuten kan concentreren. Daarna heeft hij een pauze van vijf tot tien minuten nodig, waarbij best enige vorm van beweging wordt ondernomen. Het rendement bij lessen van 2 uur en 15 minuten daalt sterk nadat het eerste uur voorbij is. Omdat de methodiek van het OLC beperkt is tot leren en het maken van oefeningen op de computer, vergt dit een volgehouden concentratie die moeilijk op te brengen is. Mede doordat er geen pauzes voorzien worden voor toiletgebruik vraagt dit veel van cursisten die vaak niet ervaren zijn in deze onderwijstoepassing. Het lijkt ons raadzaam, gezien de nodige concentratie en de behoefte aan plaspauzes, om de beschikbare lestijd anders in te delen in kortere lessen waarbij de concentratie en het leerrendement hoog blijven. Dit kan ervoor zorgen dat er extra lestijden kunnen ingeroosterd worden met een nog gedifferentieerder aanbod waardoor meerdere cursisten de weg naar het OLC kunnen vinden. Een sterkte van het OLC is zeker de vrijheid van tempo, aanvang en lespakket (Race, 2007). Deze vrijheid en de keuze om de lessen enkel via de computer aan te bieden is tegelijk een vrijheidsbeperking in leerstijl. Gedetineerden die zich niet kunnen vinden in het studeren via computertoepassingen, vinden moeilijk tot geen aansluiting bij het OLC. Ook in de interviews wordt door de huidige cursisten gevraagd om alternatieve onderwijsvormen aan te bieden. Het ontwikkelen van zelfstandige lespakketten die niet verbonden zijn met de computertechnologie verrijken het gedifferentieerd leren binnen het OLC en creëren nog meer vrijheidsgraden die kenmerkend zijn voor een OLC (Race, 2007). Dit maakt het eveneens mogelijk om naast de lessen in het OLC zelf, ook te kunnen studeren op cel, iets waar meerdere respondenten naar vragen. Specifiek voor de taalvakken is er grote vraag naar het praktisch kunnen oefenen van de taal in conversaties. Het samen kunnen leren afgewisseld met het individueel volgen van een taalleertraject kan een positieve bijdrage leveren aan de persoonlijke ontwikkeling en het
116
zelfbeeld van de cursisten. Zeker in functie van de latere beroepscontext is het kunnen toepassen van de nieuw geleerde taal een belangrijke competentie. Zelfs indien de cursisten een verschillend beheersingsniveau hebben, is leren van elkaar een fijne uitdaging die het leerplezier kan bevorderen. De transfer van de geleerde taal wordt zo verhoogd. Omdat de docenten worden beschreven als belangrijke motivator die de cursisten het gevoel geven gerespecteerd te worden als mens en niet als gedetineerde, moet bijzondere aandacht besteed worden aan de selectie, coaching en professionalisering van deze groep. Een belangrijke aanbeveling is om een duidelijk profiel op te stellen voor docenten van het OLC. Een duidelijke selectieprocedure, los van verworven rechten, maar gericht op de vereiste competenties en kwalificaties voor deze onderwijscontext kan leiden tot een nog kwalitatiever docentenkorps. Momenteel is er ook weinig tot geen aandacht voor het informeel leren van de docenten door het uitwisselen van eigen ervaringen. Een degelijk begeleidings-‐ en professionaliseringsplan is nodig om de docenten te laten groeien naar hoogperformante OLC-‐docenten. Ook zou de pool docenten uitgebreid mogen worden om adequaat te kunnen inspelen op onverwachte afwezigheden. Momenteel lijkt het OLC een beperkte gedragenheid te vinden bij de penitentiair beambten. Cursisten klagen soms over de negatieve uitlatingen ten aanzien van hun engagement in het volgen van lessen. Het vormt een uitdaging om het onderwijsaanbod, hier in het bijzonder het OLC, op gelijke hoogte te plaatsen als alle andere faciliteiten die het arresthuis aanbiedt. Onderwijs zou evenwaardig moeten zijn aan werken, fatik, bezoek en de wandeling. In het jaaractieplan van het OLC neemt men best dit doel op, zodat de penitentiair beambten er ook de meerwaarde van inzien. Indien men hierin slaagt, kunnen de penitentiair beambten ingeschakeld worden om de gedetineerden van hun sectie te informeren over het aanbod en de cursisten blijvend te motiveren om de lessen te continueren. Internet behoort in de nieuwe strafinrichtingen meer en meer tot de basisuitrusting. Het uitbreiden van de internetmogelijkheden binnen het OLC zou een groei aan mogelijkheden en vrijheden bieden in het organiseren van onderwijs. Het zou goed zijn deze zaken te bespreken over de gevangenissen heen en de huidige technologie, zoals cloudcomputing, af te toetsen aan de vereiste veiligheidsnormen.
117
AANBEVELINGEN 4. 5. 6. 7.
8. 9.
Lestijden inkorten in functie van concentratiebehoud en maximaal leerrendement. Het ontwikkelen van alternatieve zelfstandige leerpakketten los van IT-‐technologie om een breder publiek aan te spreken. Korte praktische verbale oefensessies inlassen bij de taalvakken om de transfer van het geleerde te verhogen. Een docentenprofiel opstellen en uitrollen in een selectieprocedure op basis van competentie in plaats van verworven rechten. Een professionaliseringstraject voorzien met oog voor het informeel leren van docenten. Werken aan positieve beeldvorming van onderwijs bij de penitentiair beambten door onderwijs een evenwaardige plaats te geven naast fatik, werk en bezoek. Cloudcomputing verkennen als vernieuwde technologie binnen het OLC.
DOEL 3: GEDETINEERDEN ONDERSTEUNEN BIJ HET DETECTEREN VAN LEERBEHOEFTEN EN HET FORMULEREN VAN LEERVRAGEN. Docenten geven aan dat ze het belangrijk vinden om de screenings bij te wonen. Dit in praktijk omzetten is echter niet zinvol omdat vooraf niet duidelijk is voor welke lespakketten de gedetineerde zich wil aanmelden. Een zinvol alternatief kan zijn om voor aanvang van de les steeds een korte briefing te voorzien waarin de belangrijkste leergerelateerde aspecten van de nieuwe cursist worden doorgegeven aan de docent. De Munzert-‐test mist zijn doelmatigheid in deze context en wekt veel onuitgesproken weerstand op bij de cursisten. De cursisten zitten in een context waarin ze niet voorbereid zijn op de test, er slechts een zeer beperkte duiding bij krijgen en het gevoel krijgen de test onder bepaalde tijdsdruk te moeten afleggen. De meerderheid van de cursisten heeft een zeer beperkte, vaak niet afgewerkte schoolloopbaan achter de rug, waardoor de moeilijkheidsgraad van de testvragen zeer ver verwijderd liggen van hun actuele basisvaardigheden. Deze factoren hebben een grote invloed op de betrouwbaarheid van de testresultaten. De testresultaten worden momenteel in hoofdzaak gebruikt om te bepalen aan hoeveel verschillende lespakketten de cursist kan deelnemen. In de huidige werking ontbreekt echter de ruimte om dit makkelijk toe te laten waardoor een cursist vaak eerder start met de beperking van één lesmodule. Gericht op de doelmatigheid lijkt het zinvoller een test te gebruiken die informatie geeft over de leerstijl en de leermotivatie van de cursist omdat het OLC specifieke leervaardigheden, een bepaalde leerstijl en een hoge intrinsieke motivatie vraagt. De test zou een antwoord moeten bieden rond hun leervaardigheden en zou een advies op maat moeten leveren aan de docent in functie van de gedifferentieerde aanpak en begeleiding.
118
Een tweede optie is om een eigen screeningstool te ontwikkelen waarin de toekomstige cursist mee aangeeft in welke mate hij voldoet aan de vereisten die verbonden zijn aan het OLC. Items die hier bevraagd kunnen worden zijn: persoonlijke motivatie, concentratievermogen, basiscomputervaardigheden, autonome leerattitude, ...
AANBEVELINGEN 10. Een briefing voorzien voor docenten bij de instap van nieuwe cursisten gericht op leergerelateerde aspecten. 11. De Munzert – test vervangen door een aangepaste profieltest die focust op de vereiste leerstijl, leervaardigheid en intrinsieke motivatie eigen aan het OLC. DOEL 4: GEDETINEERDEN ACTIEF TOELEIDEN NAAR HET ONDERWIJSAANBOD IN DE GEVANGENIS. De job van de educatief consulent is een zeer grote meerwaarde binnen de huidige werking van het OLC. De invulling van deze functie wordt door alle betrokkenen zeer positief beoordeeld. Net omwille van deze bijzondere bijdrage dient grote zorg te worden besteed aan het bestendigen van deze functie, los van de eigen creativiteit die men gebruikt om hier de financiële middelen voor te vinden. Er zijn voldoende cijfers beschikbaar die de effectiviteit van de educatief consulent onderbouwen. Deze gegevens kunnen verwerkt worden in een gemotiveerde subsidieaanvraag ten aanzien van de bevoegde diensten. Hoewel vele cursisten aangeven hun wandelingen, werk en bezoek graag te laten vallen om lessen in het OLC te kunnen volgen, geldt dit mogelijks niet voor iedereen en kan dit een reden zijn waarom bepaalde cursisten afhaken of niet naar het OLC komen. Het onderzoeken van alternatieve mogelijkheden, zoals avondlessen kan hier meegenomen worden.
AANBEVELINGEN 12. Het opmaken van een gemotiveerde en onderbouwde subsidieaanvraag om de functie van educatief consulent te bestendigen 13. De mogelijkheid in het organiseren van alternatieve lesmomenten, zoals avondlessen, onderzoeken.
119
DOEL 5: GEDETINEERDEN STIMULEREN TOT HET STARTEN EN VERDERZETTEN VAN EEN ONDERWIJSTRAJECT TIJDENS EN NA DETENTIE. Het behalen van een certificaat is voor vele cursisten een extra motivatie om de lessen verder te zetten tijdens en eventueel na detentie. Hoewel het voor het OLC moeilijk ligt omwille van de wisselende uitstroom van cursisten door beëindigen van de module of door het verlaten van de gevangenis van Antwerpen, zou het voor het zelfbeeld van de cursisten een meerwaarde zijn om de certificaten gezamenlijk uit te reiken tijdens frequent georganiseerde proclamaties. Hiermee beklemtoont men ook de waarde die het OLC hecht aan het behalen van certificaten. Het opvolgen van de doorstroom naar buiten blijft een moeilijk gegeven. De Dienst Onderwijs beseft dat de gedetineerden bij vrijlating niet de prioritaire behoefte hebben om opnieuw les te gaan volgen. Net omdat ze tijdens detentie aangeven de wil te hebben dit na vrijlating wel te willen doen blijft het jammer dat velen hier niet toe komen. Misschien kan er ingezet worden op het betrekken van diverse instanties, netwerken die de gedetineerden opvolgen na vrijlating om de aandacht voor onderwijs warm te houden.
AANBEVELINGEN 14. Certificaten overhandigen tijdens proclamaties om de waarde ervan extra te benadrukken. 15. Netwerken opbouwen buiten het arresthuis met organisaties die gedetineerden opvolgen na vrijlating om zo de aandacht voor onderwijs warm te houden.
120
9. Bibliografie Alzúa, M. L., Rodriguez, C., & Villa, E. (2010). The quality of life in prisons: Do educational programs reduce in-‐prison conflicts? In R. Di Tella, S. Edwards, & E. Schargrodsky (Eds.), The economics of crime: lessons for and from Latin America (239–264). Chicago & London: The University of Chicago Press. Baarda, D.B., Goede, M.P. de & Teunissen M.J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek: praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Stenfert Kroese, Groningen. Boeije, H., ’t Hart, H., & Hox, J. (2009). Onderzoeksmethoden. Utrecht: Boom onderwijs. Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom Onderwijs Brettar, J. (2013). Een onderzoek naar de pedagogische principes in het onderwijs aan gedetineerden (masterproef). Ongepubliceerd manuscript, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Rechtsgeleerdheid. Brosens, D., De Donder, L., & Verté, D. (2013). Hulp-‐ en dienstverlening gevangenis Antwerpen. Een onderzoek naar de behoeften van gedetineerden. Brussel: Digitale Drukkerij BZ -‐ AFM. Burke, L.A., Ray, R., (2008). Re-‐Setting the Concentration Levels of Students in Higher Education: An Exploratory Study. Teaching in Higher Education, v13 n5, 571-‐582. Centrale gevangenis Leuven (2010). Jaarverslag 2010. Hulp-‐ en dienstverlening aan gedetineerden. Ongepubliceerd manuscript, Centrale gevangenis Leuven, Leuven. Chappell, C. (2004). Post-‐Secondary Correctional Education and Recidivism: A Meta-‐Analysis of Research Conducted 1990 – 1999. Journal of Correctional Education, 55 (2), 148 -‐ 169. Cohen, L., Manion, K., & Morrison, K. (2007). Research Methods in Education. New York: Routledge. Commissie van de Europese Gemeenschappen [COM]. (2001). Mededeling van de commissie: Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren. Geraadpleegd op http://eur-‐ lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2001:0678:FIN:NL:PDF Creswell, J.W. (2012). Educational Research. Amsterdam: Pearson. Cronbach, L. J. (1951). Coefficient alpha and the internal structure of tests. Psychometrika, 16, 297-‐ 334. Cuypers, R. (2008). Onderwijs aan mensen in detentie: een blijvende uitdaging. Fatik 26(120), 19-‐22.
121
Decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007. Geraadpleegd op http://www.ond.vlaanderen.be/EDULEX/DATABASE/DOCUMENT/document.asp?docid=13914 Decreet betreffende de organisatie van Hulp-‐ en dienstverlening aan gedetineerden van 8 maart 2013. Geraadpleegd op http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2013030809&table _name=wet De Lee, L. & De Volder I. (2009). Bevraging van het welbevinden bij leerlingen in het basisonderwijs (masterproef). Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Antwerpen, Faculteit Opleidings – en onderwijswetenschappen. De Maeyer, S., Coertjens, L.& Ardies, J. (2012). Bivariate en multivariate statistiek met R – een openleerpakket. Gent: Academia Press. De Maeyer, S., Franquet, A. (2013). Principale componentenanalyse, factoranalyse en betrouwbaarhiedsanalyse – een openleerpakket in R. Niet-‐gepubliceerde reader, Universiteit Antwerpen, faculteit IOIW. De Ron, A., & Tournel,H. (2009). Aanbevelingen voor het optimaliseren van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding binnen de gevangenissen in Vlaanderen. Eindrapport 2009. Geraadpleegd op http://www.kbs-‐frb.be/publication.aspx?id=295079&langtype=2067 Erisman, W. & Bayer Contardo, J. (2005). Learning to Reduce Recidivism: A 50-‐state analysis of postsecondary correctional education policy. Geraadpleegd op http://www.ihep.org/%5Cassets%5Cfiles%5C/publications/GL/LearningReduceRecidivism.pdf Gaes, G. G. (2008). The Impact of Prison Education Programs on Post-‐Release Outcomes. The Prisoner Reentry Institute at John Jay College of Criminal Justice and the Urban Institute, New York City. Geraadpleegd op http://www.jjay.cuny.edu/centersInstitutes/pri/pdfs/GaesTheEffectivenessofPrisonEducationProg rams.pdf Gevangenis Hasselt (2010). Jaarrapport. Hulp-‐ en dienstverlening aan gedetineerden. Ongepubliceerd manuscript, Gevangenis Hasselt, Hasselt. GHK. (2011). Prison education and training in Europe: a review and commentary of existing literature, analysis and evaluation. Geraadpleegd op http://ec.europa.eu/justice/news/consulting_public/0012/Fullreport_en.pdf Glaser, B. G., & Strauss, A. L. (1967). The discovery of grounded theory: strategies for qualitative research. Chicago: Aldine Publishing Co. Gombeir, D. & Petegem P. (2006). Didactiek van het open leercentrum. Begeleid zelfstandig leren implementeren. Mechelen: Wolters Plantyn.
122
Hak, A. (2007). Theorie toetsen in kwalitatief onderzoek. KWALON. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 36(3), 5–13. Geraadpleegd op http://hdl.handle.net/1765/ Halimi, M. (2013). Leren in hechtenis: motieven voor participatie aan formele educatie (masterproef). Ongepubliceerd manuscript, Vrije Universiteit Brussel, Faculteit voor psychologie en educatiewetenschappen. Hayen, M. (2010). Opleidingsplan Onderwijs aan gedetineerden 2010-‐2012. Geraadpleegd op http://www.vol-‐ant.be/upload/Opleidingsplan%20onderwijs%20aan%20gedetineerden%202010-‐ 2012_Deel1.pdf Hellemans, A., Aertsen, I., & Goethals, J. (2008). Externe evaluatie Strategisch plan Hulp-‐ en Dienstverlening aan gedetineerden. Eindrapport. Geraadpleegd op 22 april 2014 http://www.law.kuleuven.be/linc/onderzoek/Externe_evaluatie_HDV_gedetineerden_-‐ _Eindrapport_18_juli_2008.pdf Hull, K., Forrester, S., Brown, J., Jobe, D., & McCullen C. (2000). Analysis of Recidivism Rates for Participants of the Academic/Vocational/Transition Education Programs Offered by the Virginia Department of Correctional Education. Journal of Correctional Education, 51 (2), 256-‐61. Jochems, M., Joosten, R. (2005). De gevalstudie. Geraadpleegd op 3 april 2014 http://www.cs.ru.nl/~tomh/onderwijs/om2%20(2005)/om2_files/syllabus/gevalsstudie.pdf Labyrinth (2014). Focusgroep, geraadpleegd op http://www.labyrinthonderzoek.nl/Focusgroepen.htm Lee, R. D. (1996). Prisoners’ rights to recreation: Quantity, quality, and other aspects. Journal of Criminal Justice, 24(2), 167–178. Likert, Rensis (1932). A Technique for the Measurement of Attitudes. Archives of Psychology, 140. 1-‐ 55 Lippke, R. (2003). Prisoner access to recreation, entertainment and diversion. Punishment & Society, 5 (1), 33-‐52. doi: 10.1177/1462474503005001045 Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. Maunsell C., McLoughlin L., Carrigan, J., & McLoughlin, V. (2013). Grundtvig Learning Partnership: Reintegration into Society through Education and Learning (RiSE). Geraadpleegd op http://www.klasbak.net/doc/RISE.pdf Manger, T., Eikeland, O.-‐J., Diseth, A., Hetland, H., & Asbjornsen, A. (2010). Prison Inmates' Educational Motives: Are they pushed or pulled? Scandinavian Journal of Educational Research , 54 (6), 535 -‐ 547. Mortelmans, D. (2009). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.
123
Nally, J., Lockwood, S., Knutson, K., & Ho, T. (2012). An Evaluation of the Effect of Correctional Education Programs on Post-‐Release Recidivism and Employment: An Empirical Study in Indiana. Journal of Correctional Education, 63(1), 69-‐89. Nuttal, J., Hollmen, L., & Staley, M. (2003). The effect of earning a GED on Recidivism Rates. Journal of Education, 54 (3), 90 -‐ 94. Pijnaerts, A. (2013). Onderwijs binnen de muren van detentie (masterproef). Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Antwerpen, Faculteit IOIW. Race, P. Race (2008). 500 tips for open and online learning. (Second edition). New York: RoutledgeFalmer Schirmbeck, U, (2011). Screen design – grafieken & tabellen – breng cijfers beter in beeld, Hogeschool Rotterdam. Geraadpleegd op http://cmiscreendesign.pbworks.com/f/screendesign_grafieken.pdf Smolders, G. (2012). Open leren in een gesloten context: een onderzoek binnen verscheidene Vlaamse gevangenissen naar knelpunten rond het open leercentrum en mogelijke oplossingen. Ongepubliceerd manuscript, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Rechtsgeleerdheid. Spector, P.E. (1992). Summated rating scale construction: An introduction. London: Sage Publications. Strauss, A., & Corbin, J. (1998). Basics of qualitative research: Techniques and procedures for developing grounded theory. Thousand Oaks, CA: Sage. Stuurgroep Volwassenenonderwijs (2014). Vlaamse leidraad voor het onderwijsaanbod in de gevangenissen. Geraadpleegd op: http://www.klasbak.net/doc/Vlaamse%20leidraad%202014.pdf Triangle, E., & Mattens, J. (2011). Behoeftenonderzoek bij onderwijzers: specificiteit van onderwijs aan gedetineerden. Ongepubliceerd manuscript, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Rechtsgeleerdheid. Ugent, (2014), Praktische handleiding bij standaardvragenlijsten, Universiteit Gent. Geraadpleegd op http://isb.colo.ba.be/doc/PV/Handleiding%20tools%20voor%20enquêtering.pdf United Nations (1988). Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or Imprisonment. Geraadpleegd op http://www.un.org/documents/ga/res/43/a43r173.htm Vandeurzen, I. (2013). Jaarverslag Hulp-‐ en Dienstverlening aan gedetineerden Antwerpen 2012. Vlaamse overheid. Vandenbogaerde, J. (2008). De re-‐integratie van ex-‐gedetineerden door arbeid (masterproef). Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Gent, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte.
124
Vanthuyne, T. (2012). Onderwijs, sociaal-‐cultureel werk en sport in de forensische context. In I. Aertsen, R. Roose, L. van Garse en F. Vander Laenen (EDS.), Handboek Forensische Welzijnswerk (pp. 223-‐238). Gent: Academia Press. Vanweddingen, M. (2010). Participeert iedereen wel in gelijke mate ? Geraadpleegd op http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/publicaties/Publicaties/webpublicaties/2010-‐12-‐22-‐ webartikel2010-‐21-‐levenslang-‐leren.pdf Vlaamse overheid. (2010). Tussentijdse evaluatie decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs: rapport “Onderwijs aan gedetineerden”. Geraadpleegd op http://www.ond.vlaanderen.be/volwassenenonderwijs/beleid/documenten_evaluatie_regelgev ing/Nota_evaluatie_onderwijs_gedetineerden_definitief08022010.pdf Vogels, M. (2000). Strategisch plan van de Vlaamse Gemeenschap Missie, krachtlijnen, ambities, strategieën en kritische succesfactoren. Geraadpleegd op 5 november 2013 http://www4.vlaanderen.be/wvg/welzijnensamenleving/hulpaangedetineerden/documentatie/ Documents/strategischplanhulpendienstverleningaangedetineerden.pdf Van Aalst, E. (2008). Een onderzoek naar het draagvlak voor het Twente Tech College (TTC) onder technische bedrijven in Twente, Universiteit Twente Enschede, de Wetenschapswinkel, In opdracht van Variya, voor maatschappelijke ontwikkeling en integratie Yin, R.K. (2009). Case study research. Design and methods. Applied social research method series, volume 5. London: Sage.
125
10. Bijlagen Vooraan in het rapport vindt u een overzicht van de verschillende bijlagen. Omwille van het grote aantal werkdocumenten en vanuit ecologische motieven, hebben we er echter voor geopteerd de bijlagen in digitale vorm mee te leveren op een CD-‐rom in plaats van in afgedrukte vorm.
126