Bachelor Communicatiewetenschappen Afstudeerproject Persuasieve Communicatie
Op zoek naar optimale (online) gezondheidscommunicatie: Een onderzoek naar het effect van verschillende typen bron en kanaal op de intentie van Nederlandse volwassenen om meer te gaan bewegen.
Student: Ellen van Diemen Studentnummer: 10453253 Begeleider: Eline Smit Aantal woorden: 6.422
Datum: 11 januari 2015
Samenvatting
In deze scriptie is antwoord gegeven op de vraag of het gebruik van een beroemdheid versus expert en professionele website versus forum in online gezondheidscommunicatie invloed hebben op de intentie van volwassenen om meer te gaan bewegen. Ook is gekeken naar een mogelijk interactie-effect van het type bron en het type kanaal. Uit een experiment onder 121 respondenten bleek dat berichten afkomstig van een expert leiden tot een grotere intentie om op korte termijn meer te gaan bewegen dan berichten afkomstig van een beroemdheid. Voor de intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging werd geen significant verschil tussen de bronnen gevonden. Ook bleek het niet uit te maken op welk kanaal het bericht was geplaatst, dit gold voor beide gedragsintenties. Er is geen interactie-effect gevonden. Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op het creëren van een duidelijker onderscheid tussen de verschillende condities, dit geldt voor beide onafhankelijke variabelen.
1. Inleiding
‘Wordt Nederland steeds dikker?’ is de vraag die dit voorjaar werd behandeld in het populaire wetenschappelijke programma Factcheckers. In de uitzending van 17 april 2014 probeerden presentatoren Joep van Deudekom en Rob Urgert erachter te komen of Nederlanders inderdaad steeds dikker worden. Twee jaar geleden kwam het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) al met een uitgebreid rapport over overgewicht in Nederland. Hieruit bleek dat het aandeel mensen met overgewicht de afgelopen dertig jaar flink was toegenomen. Deze toename was vooral groot bij volwassenen: waar in de jaren tachtig nog 27 procent te zwaar was, had in 2011 41 procent van de Nederlandse volwassenen te kampen met matig of ernstig overgewicht (CBS, 2012). Uit recenter onderzoek blijkt dat dit percentage in 2013 onveranderd is gebleven (CBS, 2014). Overgewicht vergroot niet alleen de kans op het krijgen van hart- of vaatziekten, mensen met overgewicht hebben ook meer last van onzekerheid en een gebrek aan zelfvertrouwen (French, Story & Perry, 1995). Dagevos en Munnichs (2007) stellen zelfs de verwachting dat overgewicht roken zal passeren als belangrijkste oorzaak van vermijdbare ziekte en sterfte. Overgewicht ontstaat wanneer we meer calorieën binnen krijgen dan we, bijvoorbeeld door beweging, weer verbranden (Dietisten Online, 2008). De oplossing lijkt simpel: minder eten en meer bewegen. De Nederlandse norm Gezond Bewegen raadt volwassenen aan om bij voorkeur elke dag, maar minstens vijf dagen per week, een half uur of meer matig lichamelijk actief te zijn. Hierbij kan men denken aan activiteiten als (stevig) wandelen, fietsen en tuinieren. Onderzoek van TNO (2009) laat echter zien dat we deze norm niet halen. Maar liefst 32 procent van de volwassenen in Nederland beweegt te weinig. Gelukkig lijkt men zich steeds meer bewust te worden van de eigen gezondheid. Steeds vaker wordt er op internet gezocht naar informatie over ziekte en gezondheid (Cotten,
2004). Mensen zoeken zelf – zonder tussenkomst van een zorgprofessional – naar informatie over hoe zij hun levensstijl kunnen verbeteren. Het probleem is echter dat online gezondheidscommunicatie niet altijd even optimaal wordt aangeboden, wat een negatief effect kan hebben op de interpretatie en het gebruik ervan (Silberg, Lundberg & Musacchio, 1997; Berland et al., 2001). De laatste jaren is er veel onderzoek gedaan naar hoe online gezondheidsinformatie zo effectief mogelijk kan worden aangeboden. Neuhauser en Kreps (2003; 2010) deden dit bijvoorbeeld door naar zwakke plekken in traditionele media te kijken en zich af te vragen hoe dit online beter kon. Zo vonden zij bijvoorbeeld dat traditionele media vaak niet de mogelijkheid bieden tot interactie met de gebruiker, in tegenstelling tot online media. Om online gezondheidscommunicatie overtuigender te maken worden vaak beroemdheden of experts ingezet. Deze zorgen namelijk voor een hogere mate van geloofwaardigheid van het bericht en zetten daarom eerder aan tot gedragsverandering (Eastin, 2001; Hoffman & Tan, 2013). Wanneer wordt gekeken naar het effect van een beroemdheid of expert gebeurt dit echter vaak in combinatie met een persoon zonder status, zoals in het onderzoek van Neuhauser en Kreps (2010). Omdat aan het (mogelijk) verschillende effect van een beroemdheid en een expert vooralsnog weinig aandacht is besteed, is het interessant om te kijken naar het effect van beroemdheden op het gedrag enerzijds en het effect van experts op het gedrag anderzijds. Hoewel met het meten van het daadwerkelijke gedrag van de respondenten na deelname aan ons onderzoek duidelijk zou worden of er ook echt gedragsverandering heeft plaats gevonden, is er met het oog op het relatief korte tijdsbestek in deze studie gekozen voor gedragsintentie als afhankelijke variabele. Uit verschillende sociaal cognitieve modellen blijkt gedragsintentie namelijk een goede voorspeller van daadwerkelijk gedrag te zijn.
Naast de bron kan ook het kanaal waarop online gezondheidscommunicatie wordt aangeboden een groot verschil maken. Hu en Sundar (2009) vonden bijvoorbeeld dat men eerder geneigd is actie te ondernemen wanneer men is blootgesteld aan informatie op een (niet professionele) website dan wanneer men is blootgesteld aan informatie op een blog of persoonlijke homepage. Naar het verschil in effect van informatie die wordt aangeboden op een professionele website en op een medium dat persoonlijk van aard is, is nog niet zozeer gekeken. Eysenbach, Powell, Englesakis, Rizo en Stern (2004) probeerden middels een literatuurreview meer inzicht te krijgen in de effecten van online peer-to-peer communicatie. In de onderzoeken die zij vonden bevatte peer-to-peer communicatie echter vaak ook advies van zorgprofessionals, waardoor niet duidelijk was waar het gevonden effect aan konden worden toegeschreven. In deze scriptie wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen informatie die wordt aangeboden op een professionele website of op een persoonlijke pagina. Hu en Sundar (2009) keken naast een direct effect van het kanaal op het gedrag ook naar een mogelijk gecombineerd effect van de bron (een layperson of een expert) en het medium (verschillende kanalen) op zowel de geloofwaardigheid van de informatie als op de gedragsintentie. Voor beide afhankelijke variabelen werd geen significant interactie-effect gevonden. In deze studie zijn er echter andere onafhankelijke variabelen opgenomen, wat nieuwe combinaties oplevert. In deze scriptie staat de volgende onderzoeksvraag daarom centraal:
RQ: Wat is het effect van het type bron (beroemdheid vs. expert) en type kanaal (professionele website vs. forum) van online gezondheids-communicatie op de intentie onder volwassenen om meer te gaan bewegen, en is er sprake van een interactie-effect tussen de bron en het kanaal van deze communicatie?
Dit onderzoek is zowel maatschappelijk als wetenschappelijk relevant. Wanneer mensen gestimuleerd kunnen worden om meer te bewegen, heeft dit direct effect op de gezondheid van de Nederlandse bevolking. Daarnaast zal op de lange termijn de arbeidsparticipatie toenemen. Mensen zitten beter in hun vel en zijn lichamelijk fitter, wat zal leiden tot minder depressies en minder ziekteverzuim. In een tijdperk waarin online media een nieuwe bron van informatie zijn voor burgers, is de maatschappij gebaat bij empirisch onderzoek naar hoe online gezondheidscommunicatie zo effectief mogelijk kan worden ingezet. Wanneer mensen op zoek zijn naar informatie over ziekte en gezondheid en deze niet optimaal wordt aangeboden, kan dit mogelijk juist averechts werken en correct gebruik van de informatie in de weg staan. Bestaand onderzoek richt zich veelal op de mate waarin online gezondheidscommunicatie betrouwbaar wordt gevonden. Dit zegt echter nog niks over het gedrag van de lezers naar aanleiding van het lezen van deze communicatie. Dit onderzoek kijkt naar de intentie van volwassenen om meer te gaan bewegen na het lezen van online gezondheidscommunicatie en kan hierdoor nieuwe inzichten opleveren. De onderzoeksvraag zal verder worden ingeleid aan de hand van een theoretisch kader. In dit hoofdstuk worden theorieën met betrekking tot onder andere gedragsintentie uiteengezet. Vervolgens wordt in het methodehoofdstuk weergegeven welke onderzoeksmethoden zijn gebruikt. Daarna worden de resultaten van dit onderzoek besproken in het resultatenhoofdstuk. Uit deze resultaten wordt een conclusie getrokken welke wordt weergegeven in het conclusiehoofdstuk. Tot slot worden de beperkingen van dit onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek besproken in het discussiehoofdstuk.
2. Theoretisch kader
2.1 Sociaal cognitieve modellen De sociaal cognitieve leertheorie van Bandura (1977) biedt een kader voor het begrijpen, voorspellen en veranderen van menselijk gedrag. Bandura beschouwt menselijk gedrag als een interactie tussen persoonlijke factoren, gedrag en omgeving. Voortvloeiend op zijn theorie zijn verschillende (sociaal cognitieve) modellen ontstaan, welke goed kunnen worden gebruikt bij het voorspellen van de mate van beweging van mensen en het proces van informatieverwerking.
2.1.1 Theory of Planned Behaviour Er gaat heel wat aan vooraf voordat een daadwerkelijke gedragsverandering of zelfs maar gedragsintentie plaatsvindt. Ajzen (1991) ontwikkelde een model met drie onafhankelijke voorspellers van gedragsintentie. Zijn Theory of Planned Behaviour (TPB) stelt dat de persoon ten eerste een positieve attitude moet hebben ten opzichte van het uit te voeren gedrag, in dit geval meer bewegen. Daarnaast speelt de subjectieve norm een belangrijke rol. Hierbij gaat het om de sociale druk die een persoon ervaart om bepaald gedrag wel of niet te vertonen. De derde voorspeller is de mate van waargenomen gedragscontrole. Het gaat hierbij om de mate waarin de persoon denkt dat hij of zij in staat is het gedrag uit te voeren. De waargenomen gedragscontrole beïnvloedt tezamen met de attitude en de subjectieve norm de intentie die iemand heeft om bepaald gedrag uit te voeren. Hierbij geldt hoe positiever de attitude en subjectieve norm ten opzicht van het gedrag en hoe meer de persoon zichzelf in staat acht om het gedrag uit te voeren, hoe groter de gedragsintentie is. De gedragsintentie heeft vervolgens een direct effect op het daadwerkelijke gedrag.
Vooralsnog lijken de attitude ten opzichte van het uit te voeren gedrag en de waargenomen gedragscontrole betere voorspellers van gedragsintentie dan de subjectieve norm (Armitage en Conner, 2001; Godin en Kok, 1996). Ajzen baseerde zijn model destijds op de Theory of Reasoned Action (TRA). Hij voegde waargenomen gedragscontrole toe als voorspeller, een variabele die toen veel aandacht kreeg in sociaal cognitieve modellen om gedrag te voorspellen. Doordat deze variabele een directe voorspeller is van zowel gedragsintentie als van daadwerkelijk gedrag, wordt deze vaak als belangrijkste beschouwd (Ajzen, 1991). Een term die gekoppeld kan worden aan waargenomen gedragscontrole is empowerment, wat verderop nader zal worden toegelicht. Volgens de hierboven genoemde modellen is gedragsintentie een directe voorspeller van het daadwerkelijke gedrag, waardoor gedragsintentie als afhankelijke variabele in deze studie een verantwoorde keuze is.
2.1.2 Elaboration Likelihood Model Een bekende theorie over het proces van informatieverwerking is het Elaboration Likelihood Model van Petty en Cacioppo (1986). Het ELM onderscheidt twee routes voor het verwerken van informatie die tot overreding kunnen leiden. Enerzijds kan informatie verwerkt worden via de perifere route, waar men weinig of geen aandacht heeft voor de inhoud van de boodschap. De meer oppervlakkige kenmerken van de boodschap zullen in dit geval de mening van de ontvanger beïnvloeden. Het gebruik van een beroemdheid of expert kan dan als cue dienen. Anderzijds kan informatie verwerkt worden via de centrale route, waar mensen bewust over de boodschap nadenken en argumenten tegen elkaar afwegen. Bhutada, Menon, Deshpande en Perri (2012) stellen dat wanneer het gaat om een boodschap met een hoge betrokkenheid, deze via de centrale route verwerkt zal worden. Gekeken naar onder andere de cijfers van het CBS (2014) waaruit blijkt dat bijna de helft van de Nederlandse bevolking te kampen heeft met matig of ernstig overgewicht, is de kans groot dat mensen bij
het lezen van gezondheidsinformatie persoonlijke relevantie zullen ervaren en de boodschap dus via de centrale route zullen verwerken. Lezers zullen de inhoud van de boodschap gebruiken om een mening te vormen en zullen zich dus niet snel laten door perifere cues, zoals van wie de boodschap afkomstig is. Daarom wordt er geen significant verschil in effect op gedragsintentie verwacht voor de verschillende bronnen. Hierbij hoort de volgende hypothese:
H1: Er is geen significant verschil in gedragsintentie tussen zij die worden blootgesteld aan een bericht afkomstig van een expert en zij die worden blootgesteld aan een bericht afkomstig van een beroemdheid.
2.2 Motivatietheorieën Waar sommige motivatietheorieën stellen dat mensen op zoek zijn naar manieren om spanning te verlagen, kunnen mensen ook juist op zoek zijn naar spanning en avontuur. Een van de fases uit de hiërarchische piramide van Maslow beschrijft deze behoefte naar spanning (De Boer, 2009). Een voorwaarde om deze behoefte te kunnen verwezenlijken is empowerment, wat in de volgende paragraaf nader wordt toegelicht.
2.2.1 Empowerment Sporten is de ideale manier om in vorm te blijven, maar het kan ook een handeling zijn vanuit de behoefte aan zelfverwezenlijking. Sommigen zetten sport als vrijetijdsbesteding in om hun talenten en capaciteiten te benutten en zo (onbewust) het geluk op te zoeken. Een grotere aandacht voor actieve hobby’s blijkt namelijk in verband te staan met een kleinere kans om ongelukkig te zijn (Oosterhof & Beleid, 2008). Zelfverwezenlijking is een van de vijf fases uit de piramide van Maslow, zoals te lezen is in De Boer (2009). Wanneer aan de voorgaande
behoeften in de piramide is voldaan (in hiërarchische volgorde: fysiologische behoeften, veiligheid en zekerheid, behoefte aan liefde en ergens bij horen en behoefte aan waardering en erkenning) zullen mensen proberen om ook deze laatste behoefte te bevredigen. Echter, een van de voorwaarden voor zelfverwezenlijking is empowerment (Neuhauser en Kreps, 2003). Mensen moeten gemotiveerd zijn en het gevoel hebben dat ze tot bepaald gedrag in staat zijn om tot gedragsverandering over te gaan. Online gezondheidscommunicatie moet mensen er dus van overtuigen dat voldoende bewegen belangrijk is en binnen hun kunnen ligt. Het traditionele top-down perspectief, waarbij gezondheidscommunicatie afkomstig is van experts, zou juist zorgen voor disempowerment (Smedley en Syme, 2000). Bovendien wordt advies van experts niet altijd meer kritiekloos geaccepteerd. Door de actieve betrokkenheid van patiënten bij hun ziekteproces begrijpen ze zelf soms meer van hun ziekte dan hun arts (Szasz en Hollender, 1956). Medici hebben dan wel meer kennis van ziektes, patiënten spreken uit ervaring en komen hierdoor met soms meer evidente kennis. Er wordt soms zelfs gesproken over “the rise of informed patients” (Hu en Sundar, 2009). Ook voor mensen die hun leefstijl willen veranderen geldt dat zij soms meer evidente kennis hebben dan bijvoorbeeld huisartsen of health coaches. Hoewel vaak wordt gesteld dat online gezondheidscommunicatie geloofwaardiger wordt gevonden wanneer het afkomstig is van een professionele bron dan wanneer het afkomstig is van een persoonlijke bron, wordt daarom toch verwacht dat een persoonlijke pagina meer effect heeft op de gedragsintentie dan een professionele pagina. Daarom de volgende hypothese:
H2: Blootstelling aan een persoonlijke pagina zorgt voor een grotere gedragsintentie dan blootstelling aan een professionele pagina.
2.3 Combinatie van bron en kanaal Hu en Sundar (2009) keken in hun onderzoek naar een mogelijk interactie-effect tussen de bron en het kanaal op onder andere de gedragsintentie naar aanleiding van het lezen van online gezondheidscommunicatie, maar vonden geen significante resultaten. Hoewel zij net als in deze studie ook gebruik maakten van een professionele bron, hadden zij noch een professionele website, noch een forum, noch een beroemdheid als onafhankelijke variabele opgenomen in hun onderzoek. De combinaties in deze studie leiden mogelijk wel tot een interactie-effect. Bovendien is er in deze studie sprake van een conditie waarin beide onafhankelijke variabelen (bron en kanaal) professioneel van aard zijn. Mogelijk zouden deze variabelen elkaar daarom kunnen versterken. Hoewel er geen hoofdeffect van de bron op de gedragsintentie wordt verwacht, zou het dus wel zo kunnen zijn dat dit effect op het ene kanaal bijvoorbeeld positief is en op het andere kanaal negatief.
H3: Er is sprake van een interactie-effect tussen het type bron en het type kanaal op de gedragsintentie.
3. Methode
3.1 Waarom experimenteel onderzoek Er is gekozen voor een experiment, omdat er in dit onderzoek gekeken wordt naar het effect van bepaalde manipulaties. Daarnaast is er in dit onderzoek gekeken naar een mogelijk interactie-effect tussen de onafhankelijke variabelen bron en kanaal. Het onderzoek vindt niet plaats in een lab, maar in de vertrouwde omgeving van de respondenten. Er is dus sprake van een veldexperiment, wat zorgt voor een verhoogde externe validiteit. Wanneer een experiment in een lab wordt uitgevoerd, kan niet met zekerheid worden gesteld dat de respondenten zich
op dezelfde manier zullen gedragen als in het dagelijks leven. Bij een veldexperiment is dit wel het geval, waardoor de onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn naar andere situaties dan die in het onderzoek.
3.2 Respondenten In totaal hebben 121 respondenten deelgenomen aan het onderzoek door een online vragenlijst in te vullen in het programma Qualtrics. Van deze respondenten waren er 48 man en 73 vrouw. De respondenten zijn geworven middels sociale/familiaire contacten. Met 39,7% was Hoger Beroeps Onderwijs (HBO) het vaakst voorkomende opleidingsniveau. Van de respondenten was 24,8% hoger opgeleid (WO-niveau). De respondenten varieerden in de leeftijd van 18 tot en met 58 jaar met een gemiddelde leeftijd van 27 jaar (M = 26,51, SD = 8,59). Van de respondenten had 47,1% al een abonnement op de sportschool en 36,4% bewoog minder dan 3 uur per week.
3.3 Experimenteel design In dit experiment is gebruik gemaakt van een 2 (bron: beroemdheid vs. expert) x 2 (kanaal: professionele website vs. forum) between-subject factorial design. Er waren vier condities. In Conditie 1 stonden de beroemdheid en de professionele website centraal. De respondenten kregen een afbeelding van een professionele website te zien met een beroemdheid als bron van een bericht. In Conditie 2 stonden de beroemdheid en het forum centraal. De respondenten kregen een afbeelding van een forum te zien met een beroemdheid als bron van een bericht op het forum. In Conditie 3 stonden de expert en de professionele website centraal. De respondenten kregen een afbeelding van een professionele website te zien met een expert als bron van een bericht. In Conditie 4 stonden de expert en het forum centraal. Hier kregen de respondenten een afbeelding van een forum te zien met een expert als bron
van een bericht op het forum. Er is bewust gekozen om geen controlegroep op te nemen, omdat het in dit onderzoek gaat om het verschil in effect tussen zowel een beroemdheid en een expert als tussen een professionele website en een forum, en niet om het aantonen van een oorzakelijk verband. De respondenten werden in Qualtrics random toegewezen aan de vier verschillende condities. Na de experimentele blootstelling werden respondenten onderworpen aan een nameting om het effect van de stimuli te meten op de afhankelijke variabelen. Alvorens een link naar de vragenlijst naar de respondenten werd gestuurd werd het onderzoeksinstrument getest. Enkele mensen uit de doelgroep liepen de vragenlijst na en ondervonden slechts kleine onduidelijkheden. Na een paar simpele aanpassingen, zoals het herfomuleren van zinnen, kon het experiment beginnen. Het experimenteel design is schematisch weergegeven in figuur 1.
Tijdstip
t¹
Groep I
R
X¹
O1
Experimentele groep 1
Groep II
R
X²
O2
Experimentele groep 2
Groep III
R
X³
O3
Experimentele groep 3
Groep IV
R
X4
O4
Experimentele groep 4
Figuur 1: Experimenteel design
3.8 Procedure De respondenten zijn verworven middels sociale/familiaire contacten. Per email is een link naar hen gestuurd, waarmee ze terecht kwamen op de welkomstpagina van het experiment. Hier werden de respondenten op de hoogte gebracht van de ethische code. Ze werden erop gewezen dat deelname volstrekt anoniem was en dat ze elk moment konden stoppen met het onderzoek. Ook werd hen verteld dat genoemde personen en instanties niet verantwoordelijk waren voor hun uitspraken, om misverstanden achteraf te voorkomen. Door op ‘Ja, ik ga
akkoord’ te klikken gaven zij aan de code te begrijpen en ermee akkoord te gaan. Hierna begonnen de respondenten aan het experiment. Zij werden toegedeeld aan één van de vier condities. Na blootstelling aan de stimuli vulden de respondenten een vragenlijst in. Deze vragen maten de gedragsintentie. Aan het eind van de vragenlijst kregen de respondenten vragen met betrekking tot de manipulatiecheck. Zo werd hen gevraagd of ze bepaalde afbeeldingen hadden gezien en of zij afgebeelde personen als bekend persoon of expert hadden ervaren. Na afloop werden de respondenten bedankt voor hun deelname aan het onderzoek.
3.4. Onafhankelijke variabelen Dit onderzoek had twee onafhankelijke variabelen, namelijk het type bron en het type kanaal.
3.4.1 Bron Een van de onafhankelijke variabelen in dit onderzoek is het type bron, bestaande uit twee niveaus, namelijk een beroemdheid en een expert. Er is bewust voor gekozen om respondenten niet door te sturen naar de betreffende website of het forum. In plaats daarvan kregen zij een bewerkte afbeelding van een webpagina te zien. Bij het daadwerkelijk bezoeken van een website zullen mensen zich namelijk mogelijk teveel laten (af)leiden door bijvoorbeeld advertenties. Door de afbeeldingen te bewerken kon dit geminimaliseerd worden. Bovendien hoefden respondenten de pagina in Qualtrics dan niet te verlaten, waardoor mogelijke vertraging wordt voorkomen. Middels een kort tekstbericht werd geprobeerd om de intentie tot meer bewegen te creëren. Onder meer bewegen wordt verstaan dat mensen meer lichamelijke activiteiten gaan ondernemen. Als beroemdheid is er gekozen voor John Williams, een Nederlandse televisiepresentator en acteur. Als expert is er gekozen voor Daniël Schutborgh, een Nederlandse huisarts. Er is bewust gekozen voor twee
mannelijke bronnen met allebei een donkere huidskleur. Dit om te voorkomen dat geslacht of etniciteit van de verteller de resultaten kunnen beïnvloeden. De afbeeldingen hadden exact dezelfde tekst, maar verschilden dus in bron.
3.4.2 Kanaal De andere onafhankelijke variabele in dit onderzoek is het type kanaal, ook bestaande uit twee niveaus, namelijk een professionele website en een forum. Als professionele website is er gekozen voor thuisarts.nl, een website die betrouwbare en onafhankelijke informatie van huisartsen geeft over gezondheid en ziekte. Daarnaast is er gekozen voor het Viva Forum, een populair forum waar met elkaar gepraat kan worden over de meest uiteenlopende onderwerpen, waaronder gezondheid. Zowel aan de hyperlink als aan het afgebeelde logo was te zien met welke webpagina men te maken had. Ook hier hadden de afbeeldingen exact dezelfde tekst, maar verschilden ze in achtergrond.
Conditie 1: blootstelling aan een professionele website met een beroemdheid als bron Respondenten in deze conditie kregen een afbeelding van de professionele website thuisarts.nl te zien, waarin de beroemdheid John Williams mensen aanspoorde om meer te gaan bewegen. De tekst in deze afbeelding luidde: ‘Bewegen is gezond! Een half uur bewegen per dag vermindert de kans op hart- en vaatziekten en zorgt bovendien voor een kleinere kans op gewrichtsklachten. Met eenmaal per week een rondje hardlopen bent u al heel goed bezig. Hoeveel beweegt u eigenlijk?’. Naast de tekst was een afbeelding van John Williams te zien, waaronder ook zijn naam en functie weergegeven stond. Zie bijlage I voor de afbeelding.
Conditie 2: blootstelling aan een forum met een beroemdheid als bron Respondenten in deze conditie kregen een afbeelding van het Viva Forum te zien, met ook hier John Williams als bron. De tekst in deze afbeelding was hetzelfde als in de hiervoor beschreven conditie. Ook hier was naast de tekst een afbeelding van John Williams te zien, waaronder ook zijn naam en functie stond. Zie bijlage I voor de afbeelding.
Conditie 3: blootstelling aan een professionele website met een expert als bron Respondenten in deze conditie kregen een afbeelding van de professionele website thuisarts.nl te zien, waarin de expert Daniël Schutborgh mensen aanspoorde om meer te gaan bewegen. De tekst in deze afbeelding was weer hetzelfde. Naast de tekst was dit keer echter een afbeelding van Daniël Schutborgh te zien, en ook stond zijn naam en functie erbij. Zie bijlage I voor de afbeelding.
Conditie 4: blootstelling aan een forum met een expert als bron Respondenten in deze conditie kregen een afbeelding van het Viva Forum te zien, met ook hier Daniël Schutborgh als bron. De tekst in deze afbeelding was hetzelfde aan de hiervoor beschreven condities. Naast de tekst was een afbeelding van Daniël Schutborgh te zien, waar ook zijn naam en functie onder stond. Zie bijlage I voor de afbeelding.
3.5 Afhankelijke variabelen Dit onderzoek had één afhankelijke variabele, namelijk gedragsintentie.
3.5.1 Gedragsintentie De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de gedragsintentie. Gedragsintentie is gemeten aan de hand van twee items. Respondenten gaven op een schaal van 1 (helemaal mee oneens)
tot 7 (helemaal mee eens) aan of ze van plan waren op korte termijn meer te gaan bewegen. Ook gaven zij aan of ze van plan waren lid te worden van een sportschool of sportvereniging. Hierbij gold dat 1 = ‘helemaal mee oneens’, 7 = ‘helemaal mee eens’ en 8 = ‘niet van toepassing’. Deze twee items vormden geen betrouwbare schaal (Cronbachs alpha = 0,545, M = 7,43, SD = 3,00).
3.6 Analyseplan Omdat er sprake is van twee onafhankelijke variabelen op categorisch niveau en twee afhankelijke variabelen op interval niveau, zal er een meerwegs-variantieanalyse worden uitgevoerd om de hypotheses te toetsen. Naast het berekenen van twee hoofdeffecten wordt er ook gekeken of er een interactie-effect aanwezig is. Wanneer er significante effecten kunnen worden aangetoond, zal de effectgrootte aan de hand van de maat Eta worden toegelicht. De belangrijkste voorwaarde om deze toets uit te mogen voeren is dat de groepen even groot zijn. Qualtrics wees de respondenten random en in vrijwel gelijke aantallen aan de vier verschillende condities toe, waarmee aan deze voorwaarde wordt voldaan.
3.7 Manipulatiecheck Om te meten of de manipulaties zijn opgemerkt door de respondenten, zijn aan het eind van de vragenlijst twee vragen gesteld. De vragen waren opgesteld om onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende condities. De vraag om onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende kanalen was: ‘Heeft u de volgende afbeelding gezien?’, gevolgd door het logo van zowel het Viva Forum als van thuisarts.nl. De vraag om onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende bronnen was: ‘Heeft u de volgende persoon gezien?’, gevolgd door een afbeelding van zowel John Williams als Daniël Schutborgh. Daarnaast werd er gecheckt of de door ons aangestelde expert door de respondenten ook daadwerkelijk als
expert werd ervaren. Hiervoor is gekeken naar enkele items die onderdeel waren van de betrouwbaarheidsschaal, namelijk: ‘ongekwalificeerd/gekwalificeerd’, ‘non-expert/expert’ en ‘niet kennisvol/kennisvol’. De attitude tegenover de persoon op de afbeelding is gemeten aan de hand van deze drie items op een 7-punts semantische differentiaal. Ten slotte werd er gecheckt of de respondenten de door ons aangestelde beroemdheid wel als bekend persoon beschouwden. De vraag hiervoor was: ‘In hoeverre bent u bekend met de persoon op de afbeelding?’. Dit item werd gemeten op een 5-puntlikertschaal, variërend van ‘helemaal niet bekend’ tot ‘heel bekend’. Zie bijlage II voor de complete vragenlijst.
4. Resultaten
4.1 Betrouwbaarheidsanalyse Om te zien of de items die gedragsintentie maten samen een betrouwbare schaal vormen, is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. De antwoordoptie ‘niet van toepassing’ werd hiervoor als missing value aangegeven. Uit deze betrouwbaarheidsanalyse bleek dat deze twee items tezamen een onbetrouwbare schaal vormen (Cronbachs alpha = 0,545, M = 7,43, SD = 3,00). Omdat de items samen geen intern consistente schaal vormen, zullen de items als twee aparte afhankelijke variabelen worden behandeld.
4.2 Manipulatiecheck Om na te gaan of de manipulatie van de onafhankelijke variabelen is geslaagd, is voor beide variabelen een chikwadraattoets uitgevoerd. Uit de analyse bleek dat voor zowel de variabele bron als voor de variabele kanaal de frequenties dezelfde verdeling hadden als verwacht, X² (1, n = 121) = 0,07, p = 0,785. Deze p-waarde geeft aan dat de verschillen tussen de geobserveerde en verwachte frequenties niet significant zijn. Wanneer van de respondenten
werd verwacht dat ze zouden aangeven een expert te hebben gezien omdat ze in de expert conditie zaten, was dit ook het geval. Dit gold ook voor de andere condities. De manipulatie van de onafhankelijke variabelen is hiermee geslaagd. Om na te gaan of de respondenten de door ons aangestelde expert ook daadwerkelijk als expert beschouwden is gekeken naar drie items. Om dit te analyseren werd eerst gekeken of deze items tezamen een betrouwbare schaal vormen. Deze drie items vormden een betrouwbare schaal (Cronbachs alpha = 0,930, M = 12,27, SD = 3,90). De nieuwe variabele ‘expertise’ bestaat uit het gemiddelde van de drie beschreven items en loopt van 1 ‘helemaal niet’ tot 7 ‘heel erg’. Uit een t-test bleek dat respondenten in de expert conditie de door ons aangestelde expert in zekere mate ook zo beschouwden (M = 4,50, SD = 1,07). Aan respondenten in de beroemdheid conditie werd ook gevraagd de bron van het bericht te beoordelen op expertise. Opvallend was dat deze score niet veel lager was dan in de expert conditie (M = 3,70, SD = 1,39). Het verschil tussen de condities was dan ook niet significant, t(119) = 3,56, p = 0,001, waardoor de manipulatie van de expert niet geslaagd is. Verder werd de respondenten ook gevraagd of zij de door ons aangestelde beroemdheid wel als bekend persoon beschouwden. Respondenten gaven hiervoor op een schaal van 1 (helemaal niet bekend) tot 5 (heel bekend) aan of zij bekend waren met de persoon op de afbeelding. De door ons aangestelde beroemdheid werd overtuigend als bekend persoon beschouwd (M = 4,24, SD = 0,92) door de respondenten in de betreffende conditie. De door ons aangestelde expert scoorde daarentegen zoals verwacht laag op bekendheid (M = 1,14, SD = 0,51). Het verschil tussen de condities bleek dan ook significant, t(96) = -23,19, p < 0,001, d = 0,72. De manipulatie van de beroemdheid is hiermee geslaagd. De door ons aangestelde expert en beroemdheid werden door de respondenten dus ook zo beschouwd, maar gekeken naar beoordeelde expertise verschillen de bronnen niet significant van elkaar.
4.3 Hypothesetoetsing Om de hypotheses te toetsen wordt een meerwegs-variantieanalyse uitgevoerd. Hierbij zijn het type bron (beroemdheid vs. expert) en type kanaal (professionele website vs. forum) de onafhankelijke variabelen en de items zoals beschreven in de betrouwbaarheidsanalyse de afhankelijke variabelen
Type bron Analyse liet zien dat er een significant, middelmatig effect was van het type bron op de intentie om op korte termijn meer te gaan bewegen, F(2,1) = 5,59, p = 0, 020, η² = 0,046. Respondenten hadden een significant grotere intentie om meer te gaan bewegen wanneer zij waren blootgesteld aan een bericht afkomstig van een expert (M = 4,97, SD = 1,53) dan wanneer zij waren blootgesteld aan een bericht afkomstig van een beroemdheid (M = 4,26, SD = 1,67), zoals ook af te lezen is in figuur 2. Op de intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging werd daarentegen geen significant effect gevonden, F(2,1) = 1,16, p = 0,284. Zie hiervoor figuur 3. Respondenten die waren blootgesteld aan een bericht afkomstig van een expert (M = 4,68, SD = 2,99) hadden geen significant grotere intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging dan respondenten die waren blootgesteld aan een bericht afkomstig van een beroemdheid (M = 4,11, SD = 2,96). Hypothese 1 ‘Er is geen significant verschil in gedragsintentie tussen zij die worden blootgesteld aan een bericht afkomstig van een expert en zij die worden blootgesteld aan een bericht afkomstig van een beroemdheid, hierbij het kanaal gelijk gehouden’ wordt hiermee deels bevestigd. Het gebruik van verschillende type bronnen leidt inderdaad niet tot een grotere intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging, echter wordt er wel een significant verschil gevonden wanneer wordt gekeken naar de intentie om op korte termijn meer te gaan bewegen.
Ik ben van plan om op korte termijn meer te gaan bewegen 5,0 4,8 4,6
Professionele website
4,4
Forum 4,2 4,0 Expert
Beroemdheid Bron
Figuur 2: Grafiek ‘meer bewegen’
Ik ben van plan om lid te worden van een sportschool of sportvereniging 4,8 4,6 4,4 Professionele website
4,2
Forum 4,0 3,8 Expert
Beroemdheid Bron
Figuur 3: Grafiek ‘lid worden’
Type kanaal Er werd geen significant effect gevonden van het type kanaal op de intentie om op korte termijn meer te gaan bewegen, F(2,1) = 0,18, p = 0,673. Respondenten die waren blootgesteld aan een bericht geplaatst op een professionele website (M = 4,52, SD = 1,70) hadden geen significant grotere intentie om meer te gaan bewegen dan respondenten die waren
blootgesteld aan een bericht geplaatst op een forum (M = 4,69, SD = 1,58). Zie ook figuur 2. Op de intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging werd eveneens geen significant effect gevonden, F(2,1) = 0,24, p = 0,623. Respondenten die waren blootgesteld aan een bericht geplaatst op een professionele website (M = 4,50, SD = 2,93) hadden geen significant grotere intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging dan respondenten die waren blootgesteld aan een bericht geplaatst op een forum (M = 4,27, SD = 3,04). Zie hiervoor figuur 3. Hypothese 2 ‘Blootstelling aan een persoonlijke pagina zorgt voor een grotere gedragsintentie dan blootstelling aan een professionele pagina, hierbij de bron gelijk gehouden’ wordt hiermee verworpen: het gebruik van verschillende typen kanalen leidt niet tot een grotere intentie om meer te gaan bewegen of lid te worden van een sportschool of sportvereniging.
Bron en kanaal Uit de analyse bleek dat er geen significant interactie-effect is tussen het type bron en het type kanaal op de intentie om op korte termijn meer te gaan bewegen, F(2,1) = 0,17, p = 0,681. Ook werd er geen significant interactie-effect gevonden tussen de variabelen op de intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging, F(2,1) = 0,06, p = 0,809. Hoewel de analyse geen significante resultaten opleverde, gold voor beide afhankelijke variabelen dat het verschil in score tussen de verschillende kanalen groter is wanneer het bericht afkomstig is van een beroemdheid dan wanneer het bericht afkomstig is van een expert. Wanneer de respondenten werden blootgesteld aan een bericht afkomstig van een beroemdheid, zat er een groter verschil tussen de gemeten intentie om op korte termijn meer te gaan bewegen en de intentie op lid te worden van een sportschool of sportvereniging dan wanneer zij werden blootgesteld aan een bericht afkomstig van een expert. Ook dit verschil is af te lezen in figuur 2 en 3.
5. Conclusie
In deze scriptie is onderzocht wat het effect is van het gebruik van verschillende typen bron en typen kanaal van online gezondheidscommunicatie op de intentie van volwassenen om meer te gaan bewegen. Daarnaast is gekeken of er een interactie-effect is tussen het type bron en het type kanaal. De mogelijke effecten zijn onderzocht middels een experiment waaraan 121 respondenten hebben deelgenomen. De vraagstelling in dit onderzoek luidde:
Wat is het effect van het type bron (beroemdheid vs. expert) en type kanaal (professionele website vs. forum) van online gezondheids-communicatie op de intentie onder volwassenen om meer te gaan bewegen, en is er sprake van een interactie-effect tussen de bron en het kanaal van deze communicatie?
Na blootstelling aan de verschillende afbeeldingen bleek dat online gezondheidscommunicatie afkomstig van een expert leidde tot een grotere intentie om op korte termijn meer te gaan bewegen dan wanneer deze communicatie afkomstig was van een beroemdheid. Daarnaast bleek dat online gezondheidscommunicatie afkomstig van een expert niet leidde tot een grotere intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging dan wanneer deze communicatie afkomstig was van een beroemdheid. Uit dit experiment bleek ook dat online gezondheidscommunicatie geplaatst op een persoonlijke pagina (in dit geval een forum) niet leidde tot een grotere intentie om op korte termijn meer te gaan bewegen dan wanneer deze communicatie was geplaatst op een professionele website. Voor de intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging maakte het eveneens niet uit of het bericht was geplaatst op een forum of professionele website.
Tot slot bleek de gedragsintentie tussen de verschillende condities wel te variëren, maar dit was niet significant. Er was geen sprake van een interactie-effect tussen het type bron en het type kanaal.
6. Discussie
Uit analyse bleek dat de manipulaties van de personen op de afbeeldingen in dit onderzoek zijn opgemerkt door de respondenten zoals ook door ons bedoeld is. De manipulatie van de onafhankelijke variabele bron was dus geslaagd. Echter bleken de bronnen niet veel van elkaar te verschillen wanneer respondenten gevraagd werd naar een beoordeling van de bronnen op expertise. Uit analyse bleek ook dat online gezondheidscommunicatie afkomstig van een expert niet leidde tot een grotere intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging dan wanneer deze communicatie afkomstig was van een beroemdheid. Mogelijk is dit toe te schrijven aan het relatief kleine verschil in beoordeelde expertise tussen de bronnen expert en beroemdheid. Wellicht was er een andere uitkomst gevonden en mogelijk zelfs wel een significant interactie-effect wanneer het verschil in expertise tussen de bronnen groter was. Voor vervolgonderzoek is het daarom aan te raden eerst een pre-test uit te voeren waarin wordt gezocht naar een beroemdheid die sterk lager scoort op expertise dan in deze studie het geval is. Uit analyse bleek ook dat de bron een effect heeft op de intentie om meer te gaan bewegen, terwijl er geen effect werd gevonden van de bron op de intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging. Mogelijk komt het ontbreken van een effect door andere factoren. Lid worden van een sportschool of sportvereniging vraagt meer inzet dan slechts meer bewegen. Zo moet er bijvoorbeeld een abonnement worden bekostigd en moeten er sportkleren worden aangeschaft. Bovendien zou er sprake kunnen zijn van een blessure of
lichamelijke beperking zoals reuma waardoor sporten niet voor alle respondenten mogelijk is. Meer bewegen vraagt vaak slechts om een kleine aanpassing in iemands levensstijl, terwijl de drempel om lid te worden van een sportschool of sportvereniging voor veel mensen hoger ligt. Daarnaast is er geen effect gevonden van het kanaal op de intentie om meer te gaan bewegen of op de intentie om lid te worden van een sportschool of sportvereniging. Hoewel er in deze studie sprake was van twee variabelen die duidelijk in tegenstelling met elkaar waren, namelijk een professionele website versus een (persoonlijk) forum, bleek het niet uit te maken op welke pagina het bericht geplaatst was. De respondenten hebben de verschillende kanalen in deze studie wel opgemerkt, maar mogelijk kwamen de verschillen tussen deze kanalen in ons stimulusmateriaal niet sterk genoeg naar voren. Omdat uit het onderzoek van Hu en Sundar (2009) wel een effect van het kanaal op de gedragsintentie naar voren kwam, kan op basis van de resultaten in deze studie niet worden gesteld dat het kanaal van online gezondheidscommunicatie geen effect heeft op de gedragsintentie. Het ontbreken van een interactie-effect tussen het type bron en type kanaal zou verklaard kunnen worden door het relatief kleine verschil in beoordeelde expertise van de bronnen. Hoewel door de respondenten wel werd opgemerkt of het bericht afkomstig was van een expert of een beroemdheid, verschilden de bronnen qua expertise niet veel van elkaar. Daar komt bij dat er geen effect werd gevonden van kanaal op de gedragsintentie. Zoals hierboven wordt uitgelegd komt dat mogelijk doordat de verschillen tussen de twee kanalen niet sterk genoeg naar voren kwamen in ons stimulusmateriaal. In vervolgonderzoek zou daarom nog eens kritisch naar de lay-out van het kanaal en naar de gebruikte bronnen gekeken moeten worden. De (bewuste) keuze voor twee bronnen die qua uiterlijk hetzelfde waren, is misschien juist een valkuil geweest. Het is daarom aan te raden in vervolgonderzoek twee personen te selecteren die een verschillend uiterlijk hebben. Er moet dan wel gecontroleerd worden op een mogelijk modererend effect van het uiterlijk van de personen.
Dit onderzoek kent nog een beperking. Hoewel gedragsintentie als beste voorspeller van daadwerkelijk gedrag wordt beschouwd (Ajzen, 1991) is dit natuurlijk niet per definitie ook echt hetzelfde. Vanwege het relatief korte tijdsbestek is er in deze studie bewust gekozen voor gedragsintentie als afhankelijke variabele. Om vast te kunnen stellen of de respondenten ook daadwerkelijk meer zijn gaan bewegen of lid zijn geworden van een sportschool of sportvereniging, is echter vervolgonderzoek nodig. Na bijvoorbeeld een half jaar zou hen opnieuw moeten worden gevraagd hoeveel uur per week ze bewegen en of ze lid zijn van een sportschool of sportvereniging. Wanneer dan wordt aangetoond dat de respondenten met een grote gedragsintentie dit beoogde gedrag na enige tijd ook daadwerkelijk hebben uitgevoerd, kunnen de bevindingen uit dit onderzoek worden ingezet bij het creëren van optimale online gezondheidscommunicatie dat als doel heeft gedrag te veranderen. Dit onderzoek heeft inzicht gegeven in de effecten van online gezondheidscommunicatie, specifiek gericht op verschillende typen bron en kanaal. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan echter niet direct een besluit worden genomen over wat nou de beste manier is om online gezondheidscommunicatie aan te bieden. Hiervoor is, zoals genoemde in voorgaande alinea’s, vervolgonderzoek voor nodig.
Referentielijst
Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human decision processes, 50(2), 179-211. DOI: 10.1016/0749-5978(91)90020-T Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Efficacy of the theory of planned behaviour: A meta‐analytic review. British journal of social psychology, 40(4), 471-499. DOI: 10.1348/014466601164939 Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change. Psychological review, 84(2), 191. DOI: 10.1037/0033-295X.84.2.191 Berland, G. K., Elliott, M. N., Morales, L. S., Algazy, J. I., Kravitz, R. L., Broder, M. S., ... & McGlynn, E. A. (2001). Health information on the Internet: accessibility, quality, and readability in English and Spanish. Jama, 285(20), 2612-2621. DOI: 10.1001/jama.285.20.2612 Boer, C. De & Brennecke, S. (2009). Media en publiek. Theorieën over media-impact (6e druk). Amsterdam: Boom Lemma. Bhutada, N. S., Menon, A. M., Deshpande, A. D., & Perri III, M. (2012). Impact of celebrity pitch in direct-to-consumer advertising of prescription drugs. Health marketing quarterly, 29(1), 35-48. DOI: 10.1080/07359683.2012.652576 Broek, A. van den, K. Breedveld, J. de Haan en F. Huijsmans (2004). Vrijetijdsbesteding. In: P. Schnabel (red.), In het zicht van de toekomst. Sociaal en cultureel rapport 2004, (pp. 547-588). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Centraal Bureau voor Statistiek (CBS). Leefstijl, preventief onderzoek; persoonskenmerken. Geraadpleegd op 21 september 2014, van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=81177NED&D1=14,26, 39-43&D2=0-12,33-38&D3=0&D4=l&HD=130129-1607&HDR=G3,G2,T&STB=G1 Centraal Bureau voor Statistiek (CBS). Steeds meer overgewicht. Geraadpleegd op 21 september 2014, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheidwelzijn/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-3651-wm.htm Cotten, S. R., & Gupta, S. S. (2004). Characteristics of online and offline health information seekers and factors that discriminate between them. Social science & medicine, 59(9), 1795-1806. DOI: 10.1016/j.socscimed.2004.02.020 Dagevos, H., & Munnichs, G. (Eds.). (2007). De obesogene samenleving: maatschappelijke perspectieven op overgewicht. Amsterdam University Press.
Dietisten Online. Hoe ontstaat overgewicht? Geraadpleegd op 11 oktober 2014, van http://www.dietistenonline.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=23:hoeontstaat-overgewicht&catid=25:overgewicht&Itemid=47 Eysenbach, G., Powell, J., Englesakis, M., Rizo, C., & Stern, A. (2004). Health related virtual communities and electronic support groups: systematic review of the effects of online peer to peer interactions. Bmj, 328(7449), 1166. DOI: 10.1136/bmj.328.7449.1166 French, S. A., Story, M., & Perry, C. L. (1995). Self‐esteem and obesity in children and adolescents: a literature review. Obesity research, 3(5), 479-490. DOI: 10.1002/j.15508528.1995.tb00179.x Godin, G., & Kok, G. (1996). The theory of planned behavior: a review of its applications to health-related behaviors. American journal of health promotion, 11(2), 87-98. DOI: 10.4278/0890-1171-11.2.87 Hoffman, S. J., & Tan, C. (2013). Following celebrities’ medical advice: metanarrative analysis. BMJ: British Medical Journal, 347. DOI: 10.1136/bmj.f7151 Hu, Y., & Sundar, S. S. (2009). Effects of online health sources on credibility and behavioral intentions. Communication Research. DOI: 10.1177/0093650209351512 McGinnis, J. M., & Froege, W. H. (1993). Actual causes of death in the United States. Journal of thevAmerican Medical Association, 270(18), 2207–2211. DOI: 10.1001/jama.1993.03510180077038 Neuhauser, L., & Kreps, G. L. (2003). Rethinking communication in the e-health era. Journal of Health Psychology, 8(1), 7-23. DOI: 10.1177/1359105303008001426 Neuhauser, L., & Kreps, G. L. (2010). eHealth communication and behavior change: promise and performance. Social Semiotics, 20(1), 9-27. DOI: 10.1080/10350330903438386 Oosterhof, S. F. (2008). Maakt vrije tijd gelukkig? De invloed van vrije tijd op de geluksbeleving van Nederlanders (masterthese). Faculteit Sociologie, Erasmus Universiteit, Rotterdam. Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). The elaboration likelihood model of persuasion. Advances in experimental social psychology, 19, 123-205. DOI: 10.1016/S00652601(08)60214-2 Silberg, W. M., Lundberg, G. D., & Musacchio, R. A. (1997). Assessing, Controlling, and Assuring the Quality of Medical Information on the InternetCaveant Lector et Viewor— Let the Reader and Viewer Beware. Jama, 277(15), 1244-1245. DOI: 10.1001/jama.1997.03540390074039
Smedley, B., & Syme, S. L. (Eds.). (2000). Promoting health: Intervention strategies from social and behavioral research. Institute of Medicine, Washington, DC: National Academy Press. DOI: 10.4278/0890-1171-15.3.149 Szasz, T., & Hollender, M. (1956). A contribution to the philosophy of medicine. Archive of Internal Medicine, 97, 585-592. DOI: 10.1001/archinte.1956.00250230079008 TNO (2009). Resultaten Monitor Bewegen en Gezondheid. Bewegen in Nederland 2000-2009. Geraadpleegd op 21 september 2014, van https://www.tno.nl/downloads/resultaten_monitor_bewegen_gezondheid_bewegen_in_nederl and_2000_2009.pdf
Bijlage I Stimulusmateriaal
Conditie 1: thuisarts.nl vs. John Williams
Conditie 2: viva.nl vs. John Williams
Conditie 3: thuisarts.nl vs. Daniël Schutborgh
Conditie 4: viva.nl vs. Daniël Schutborgh
Bijlage II Vragenlijst Demografische gegevens:
1.Wat is uw geslacht? Man
Vrouw
2.Wat is uw leeftijd? Open vraag
3.Wat is uw hoogst genoten opleiding? o
Basisonderwijs
o
Lager beroepsonderwijs
o
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO)
o
Middelbaar beroepsonderwijs (MBO)
o
Hoger voortgezet onderwijs (Havo, VWO)
o
Hoger beroepsonderwijs (HBO)
o
Wetenschappelijk onderwijs (WO)
4.Bent u lid van een sportschool? Ja
Nee
5.Hoeveel uur beweegt u ongeveer per week? (Onder bewegen wordt het volgende verstaan: stevig wandelen, fietsen, sporten) 0-3
3-5
meer dan 5
Niet van toepassing
Na het zien van het stimulusmateriaal:
6. Ik ben van plan om op korte termijn meer te gaan bewegen Helemaal mee oneens 1
Helemaal mee eens 2
3
4
5
6
7
7. Ik ben van plan om lid te worden van een sportschool of sportvereniging Helemaal mee oneens 1
Helemaal mee eens 2
3
4
5
6
7
10. Wat is uw indruk van het bericht dat u net hebt gezien? Mijn indruk van het bericht is Negatief
1
2
3
4
5
6
7
Positief
11. Mijn indruk van de persoon op de afbeelding is:
Onaantrekkelijk 1
Aantrekkelijk 2
3
4
5
6
7
Onstijlvol
Stijlvol 1
2
3
4
5
6
7
Lelijk
Mooi 1
2
3
4
5
6
7
Onbetrouwbaar
Betrouwbaar 1
2
3
4
5
6
7
Oneerlijk
Eerlijk 1
2
3
4
5
6
7
Ongeloofwaardig 1
Geloofwaardig 2
3
4
5
6
7
Ongekwalificeerd 1
Gekwalificeerd 2
3
4
5
6
7
Non-expert
Expert 1
2
3
4
5
6
7
Niet kennisvol
Kennisvol 1
2
3
4
5
6
7
12. Mijn indruk van de weergegeven website is: Onaantrekkelijk 1
Aantrekkelijk 2
3
4
5
6
7
Onstijlvol
Stijlvol 1
2
3
4
5
6
7
Lelijk
Mooi 1
2
3
4
5
6
7
Onbetrouwbaar
Betrouwbaar 1
2
3
4
5
6
7
Oneerlijk
Eerlijk 1
2
3
4
5
6
7
Ongeloofwaardig 1
Geloofwaardig 2
3
4
5
6
7
Ongekwalificeerd 1
Gekwalificeerd 2
3
4
5
6
7
Non-expert
Expert 1
2
3
4
5
6
7
Niet kennisvol
Kennisvol 1
2
3
4
5
6
7
13. Welke afbeelding heeft u gezien? (logo viva.nl)
(logo thuisarts.nl)
14. Welke persoon heeft u gezien? (afbeelding Daniël Schutborgh)
(afbeelding John Williams)
15. In hoeverre bent u bekend met de persoon op de afbeelding die u eerder op de website heeft gezien? Helemaal niet bekend 1
2
3
4
5
Heel bekend