blz ?
Voorzitter, vrienden, al menig maal heb h ik voor de opgaaf gestaan een interessant mensenleven voor anderen te belichten. Daarbij werd ik geholpen geholpen door de tekst van een kundig schrijver, door de regisseur, die mij wegwijs maakte, door de uiterlijke vermomming van pruik , knevel of baard en costuum, gewapend met degen of zwaard, prachtig belicht door tientallen schijnwerpers, veilig afgesloten door het voetlicht en gesteund door de spanning van mijn collegae en de aandacht van het publiek. Nu ik uw aandacht een halfuurtje moet vasthouden met de rol, die ik op het levenstoneel gespeeld heb tot nu toe, voel ik een grote schroom. Een schrijver van naam zou het niet in zijn hersens krijgen om er een stuk van te maken, niet interessant genoeg zou hij zeggen, en gelijk heeft hij. Dus vrienden, laat ik de acteur met z'n schijnwereld en hulpmiddeltjes hulpmiddel over boord gooien en u eenvoudig een paar feiten uit de onopgesmukte waarheid opdissen. Als u er maar ar geen boeiend drama van verwacht valt het misschien nog wel mee. Ik werd in 1909 in het oude Batavia geboren, maar daar ik 4 jaar was, toen we Indië verlieten weet ik er helaas weinig meer van, slechte vage herinneringen, b.v. van Bandjermasin op palen en n van Singapore, waar we e het laatst woonden. Van ons huis op de heuvel hadden we een prachtig uitzicht uit op de haven, waar de vlag van de K.P.M. gehesen werd als s de boot van vader aankwam, hij was n..l. gezagvoerder bij deze Mij. Ik zie nog vaag een Chinesche che begrafenis voor me met allerlei reuzepoppen en dieren. In nov. 1913 kreeg moeder bericht, dat haar man in het hospitaal in Balikpapan overleden was aan een galsteenkoliek en daar begraven was. Zij bleef achter met 3 knapen, waarvan ik de oudste was. Kort Kort daarop brak de le wereldoorlog uit. De Engelschen kwamen bij ons aan huis om ons te interneren, interneren, omdat zij, op onze naam afgaande, dachten, dat wij Duitsers waren. Duizend excuses van de officier, toen wij konden aantonen, dat we onvervalste Hollanders waren. Ons werd wel te verstaan gegeven, dat we beter naar het vrije Holland konden vertrekken. Met de oude Oranje togen we dus naar het voor mij onbekende vaderland. Van deze reis heb ik de eerste duidelijke herinneringen van vliegende vissen, de werkende Stromboli boli bij avond en vooral de hele troep vervuilde en hongerige Belgische vluchtelingen op een verduisterd station in Southampton, die wij nog van onze boterhammen gaven. Met de Batavier heel langzaam varende vanwege het mijnengevaar kwamen wij vuil en en vies bij de grootouders van moederskant in Den Haag aan . Ik vroeg direct, waar ik kon mandiën.
3
Op de school kon ik behoorlijk mee tot en met de 3e kl., maar daar begon zich al een innerlijke omkeer te manifesteren. Mijn begrip voor wiskunde verdween allengs en toen ik in de 4e klwam, begreep ik niets meer van alle stereo, gonio, beschrijvende en weet ik wat voor wiskundeproblemen nog meer. Mijn leeraar vroeg wat er met me gebeurd was, vroeg voorzichtig of er misschien een sterfgeval in de familie was. Ik kon het toen nog onmogelijk zeggen, maar wist binnen in me maar één ding, dat ik naaf het toneel moest. Waar kwam dit brandend verlangen vandaan? Ik weet het nog niet. In de hele familie geen acteur te vinden. Wel muziek— en tekentalent, Wat wist ik van toneel? Ik herinner me wel, dat vroeger al films een ongelooflijke indruk op me maakten. Ook dat Ds, Kleyn, toen Remonstrants predikant in Den Haag (een broer van de acteur Kommer Kleyn), waar ik bij op catechesatie was, "kucktrammxzwfflax "De opgaande zon" van Heyermans behandelde. Kort daarop zag ik het stuk en was er kapot van. Ik kocht het boekje en begon de hoofdrol van Mathijs de Sterke te bestuderen en kende al gauw hele scéns uit mijn hoofd en speelde die boven op mijn kamertje avond aan avond, nadat ik roef—roef het nodige huiswerk gedaan had. Ik durfde niemand, zelfs moeder niet mijn verlangen kenbaar te maken. Als ik er wel eens een woordje over liet vallen tegen deze of gene, kkek men mij ongelovig en spottend aan of begon te bulderen van het lachen. Het was ook te gek, dat deze verlegen, gesloten en uiterst linksche en onhandige jongen ooit toneelspeler zou kunnen worden. Dat zag ik ook wel in en vocht tegen dit diepgeworteld verlangen. Het hielp niet. Er werd op school een toneelclubje opgericht, waarbij ik me direct aansloot. In het eerste stuk kreeg ik een boer te spelen met 2 zinnen. Op een goeie dag was de hoofdrol ziek, men vroeg wie zijn tekst even wou lezen, ik zag mijn kans, maar was zo zenuwachtig, dat men na een bladzijde hakkelen en stotteren medelijdend van mij te hebben aangehoord een ander vroeg. Ik werd nooit meer ingedeeld. De school interesseerde me niet meer, werken deed ik nauwelijks, zat te tekenen gedurende proefwerken. Resultaat eindrapport 4e kl. 11 onvoldoendes. Op een nacht, dat ik voor de zoveelste maal niet in slaap kon komen, stond ik op en schreef mijn moeder een lange brief, waarin ik haar alles wat innerlijk bij me aan de gang was meedeelde en zette die vlak voor het naar school gaan op haar bureautje.
4
Zeer verstandig heeft ze er op gereageerd. Ze wilde me niet tegenwerken en al wist ze er weinig van, begreep ze wel dat je een grote dosis talent moest hebben, wilde je slagen. Ze wilde wel, dat ik eerst mijn einddiploma haalde, dan kon ik altijd nog zien, ik was nog zo jong. Na 2 jaar op een andere H.B.3 . heb ik daar met veel gezwoeg en zuchten het papiertje gekregen en daarna een "prachtige aanstelling" als commies 3e kl. bij de Nederl. Indische Spoorweg Mij op de Wassenaarse weg, waar ik de hele dag brieven en staten zat te typen en zo af en toe als niemand het merkte scbnes uit stukken. Ik sloot me aan bij een dilletanten -toneelvereniging, die de veelbelovende bescheiden naam droeg van "Wij weten wat wij willen", Daar kreeg ik ik de eerste reuk van schmink in mijn wijdopengesperde neusgaten. Daar gebeurde in het eerste stuk, waar ik in stond met een klein rolletje ter kennismaking hetzelfde als vroeger: de hoofdrol, de jonge minnaar werd ziek en ik moest hem op een repetitie lezen als stand-in, maar ik leefde zodanig in de rol, dat iedereen het erover eens was, dat ik hem moest Spelen. Terwijl dus het toneelbloed kroop waar het niet gaan kon, begreep ik gelukkig, dat ik nog een heleboel te leren had en nam les van Louis ven Gasteren. Na een paar maanden kon hij mijn moeder, die dit alles met zorgelijke aandacht volgde meedelen, dat hij wel iets in me zag. Toen we evenwel aan Hamlet begonnen vond ik dit zo'n moeilijke opgaaf, dat ik hem schreef er mee te willen uitscheiden, omdat ik dacht dat het nooit iets zou worden. Hij schreef terug, dat ik me geen zorg hoefde te maken, daar bleek, dat ik uit het ware hout gesneden was. Ik zette dus door. Maar van Gasteren verhuisde naar Amsterdam. Toen melde ik mij bij een toneel- en filmschool, waar ik bij een uitvoering opviel als gaga-oud heertje. Jan de Vos Jr. had nl. de voorstelling gezien en pikte mij eruit voor zijn troepje, waar ik al direct aardig werk kreeg. Ik was nl. in 1932 afgevloeid als commies 3e kl bij de N.I.S., het was de zgn. malaisetijd. Maar ik vond het prachtig. Na 4 maanden ging echter ook het gezelschapje van de Vos pleite en daar stond ik weer, nu als aankomend beroepsacteur. Een troepje loswerkende acteurs, waaronder de Vos, vroeg mij in een passiespel de rol van Christus te spelen. De kritieken hierop waren zo prachtig, dat van der Lugt-Melsert vroeg of ik eens met hem kwam praten en zo kwam ik het volgend seizoen 1933-34 aan het RotterdamsHofstadton. Dit was het nu. Eindelijk aan het "grote toneel". Samen op de planken met v.d. Lugt. Louis Gimberg, Herman Schwab, Fie Carelsen en Annie van Ees. Ik kreeg die eerste 11/2 jaar al veel en heel behoorlijke rollen, waar
5
waar ik op werkte met al het vuur dat in me zat, en reizen door het hele land. Ik vond het heerlijk. Daar kwam nog bij, dat ik al gauw gefascineerd werd door een aardige jonge vrouwelijke collega (Reny Knufman, red.), die van toen af tot nu de voornaamste rol in mijn leven speelde. Kort daarop leerde ik een Weener kennen, die als velen van zijn landgenooten een grote liefde voor het toneel had. Ik uitte hem mijn verlangen om in het buitenland te gaan studeren om meer kennis vooral van de klassieken op te doen, dan hier in Holland mogelijk was. Hij gaf mij introductie mee en begin 1935 zat ik moederzielalleen op een huurkamer in de grote theaterstad Weenen. 's Morgens woonde ik de repetities in het Burgtheater bij en zag groten als Werner Kraus, Herman Ihimig en Maria Eis hun rollen opbouwen en 's middags en 's avonds woonde ik de lessen bij in het Reinhardt-Seminar, kreeg daar o.a. les van Otto Preminger (nu regisseur in Hollywood) en Ernst Lothar (de tegenwoordige directeur van het Burgtheater.). Die Zomer terug naar Holland, trouwden wij en gingen het daaropvolgend seizoen samen naar Weenen. Een heerlijke tijd met prachtige herinneringen. Mei 1936 slaagde ik voor het vereischte staatsexamen voor toneelspel. In Holland terug vroeg Cees Laseur of ik bij het Centraal Toneel een rol kwam spelen in het Voorste Legioen. Zo kwam ik in 1936 in A'dam. Het volgend seizoen bij het Nieuwe Schouwtoneel met wijlen Cor Hermus als regisseur. In '38 kwam Cor v.d. Lugt-Melsert in A'dam en greep ik de gelegenheid aan om bij mijn oude baas te werken, maar vooral ook om in de Stadsschouwburg geregeld op de planken te staan. En tot nu toe ben ik daar behoudens een enkele onderbreking gebleven, onder wisselende directies. De onderbrekingen waren 4 maanden als gast bij Comedia onder leiding van Cor Hermus en het eerste seizoen 1953-54 bij de nieuw opgerichte Toneelgroep Theater in Arnhem. Heerlijke herinneringen heb ik aan voorstellingen als Peer Gynt van Ibsen, Adam in Ballingschap van Vondel, Paulus onder de Joden van ierfel en de Gysbrecht, waar ik vanaf 1938 in heb gestaan als Broer Peter, Vosmeer de Spie, Arend en tenslotte de heer van Aemstel in eigen persoon. Gedurende 7 jaar was ik leeraar toneelspel aan de Amsterdamse toneelschool, waar Prof Jan Walch toen directeur was en de laatste 3 jaren aan de Toneelacademie in Maastricht. Als leerlingen had ik oa. Guus Hermus, Ton Lutz, Ellen Vogel, Liesje Hoomans en Elisabeth Andersen. Op muziekgebied heb ik mijn medewerking verleend aan verschillende
6
declamatoria met meerdere orkesten en dirigenten, o.a. Rafael Kubelik, Henri Toenasi en vooral wijlen Eduard van Beinum, voor wie ik een grote bewondering had en aan wien ik als mens de prettigste herinnering heb. Verder kan ik u nog vertellen, dat ik behalve op mijn lieve vrouw ook gek ben op mijn 4 kinderen, 3 meisjes en een jongen. Tussen mijn drukke werkzaamheden op toneel-, T.V.- en radiogebied neem ik nog geregeld mijn oude jammerhout ter hand, neem zo nu en dan een lesje bij de vioolleeraar van mij oudste dochter en had het genoegen met een zo bekwaam vakman als mijn Rotary-vriend Johannes Röntgen te mogen samenspelen. Dit is overigens niet het eenige voorrecht, dat Rotary mij verschaft. Ik heb het in de eerste plaats als een grote eer ondervonden Rotarian te mogen worden. Daarbij was het heel goed, dat ik de wereld meer in wijder verband zag, dan de beslotenheid waarin ik door karakteraanleg en beroepsverband eenigszins verkeerde. Het spijt me alleen, dat mijn werktijden me verhinderen geregeld te komen, waardoor ik eenigazins het gevoel heb niet voldoende voor Rotary te kunnen zijn, waarvan de idealen mij volledig aanspreken. Ik verzeker u, dat ik al het mogelijke zal doen om mij in clubverband en in het leven een waarachtig Rotarian te betonen. In dit verband wil ik u, na opsomming van al deze feiten, iets vertellen over de geestelijke achtergrond, waaruit ik vanaf het moment dat ik over de zin van het leven begon na te denken, geleefd heb. Als introverte natuur heb ik altijd een nogal beschouwelijke aard gehad. Ook mijn religieuze opvoeding leidde daartoe en was in overeenstemming daarmee. Toen ik ongeveer 16 jaar was kwam ik eens op een Zondagmorgen uit de kerk en had een merkwaardige ervaring, waarvan ik de aard en werking eigenlijk moeilijk kan weergeven. Ik zag plotseling iets als een felle en intens bewegende lichtflits en had daarbij het gevoel niet meer op deze arde te zijn, maar als het ware in het luchtruim te zweven. Dit moet dus zoals ik pas veel later begreep een soort mystieke ervaring geweest zijn. Ik ging hier toen onbegrijpend aan voorbij, maar ik weet nog wel, dat ik van dat moment af het gevoel had op de een of andere manier beschermd te zijn.
7
Ik las in die tijd veel boeken over religieuze, philosofische en psychologische onderwerpen. Een van de eerste boeken, die diepe indruk op mij maakten was "De religie der ziel" van de religieuze humanist Just Havelaar. Even later greep Goethe me in mijn kraag met Wilhelm Meister's Lehrjahre, vooral door de psychische verwantschap, die ik voelde met de hoofdpersoon en zijn verlangen naar het toneel en zijn mystieke ervaringen. Ik kwam in aanraking met anthroposofen, maar lag mij hun dweperij met hun profeet Rudolf Steiner en diens naar mijn gevoel duistere mystiek me niet erg. Wel werd ik aangetrokken door de Oostersche gedachtenwereld, zoals Brunton die voor de Westerling trachtte begrijpelijk te maken. Ook de moeilijke meer dan 3 dimensionale werken van Ouspensky heb ik met veel interesse doorgeworsteld. Op psychologisch gebied waren het vooral Prof Jung en Dr. Schuurman die mij aantrokken. Toen ik uit Weenen terugkwam had ik geen behoefte meer mij bij een kerkgenootschap a-m te sluiten, omdat ik voor mijzelf een vrij religieus humanistische levensbeschouwing had opgebouwd. Ook lang daarna heb ik er in het algemeen niets voor gevoeld om lid te worden van welke vereniging op ethische grondslag dan, totdat ik nu enkele jaren geleden in aanraking kwam met de Vrije Gemeente, waarvan ik nu (nog na lang aarzelen) lid ben geworden, omdat ik mij in deze gedachtesfeer volkomen thuisvoel. Tenslotte verheugt het mij ook oprecht, dat ik lid ben geworden van de Muiderkring. Misschien is het in de eerste plaats mijn lidmaatschap van de Rotary geweest, die mijn vrees voor het verenigingsleven doorbroken heeft en daar ben ik dankbaar voor.