MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
Thierry Kochuyt*
Assimilatie herzien Lang stond de sociologische migratieliteratuur in het teken van de Amerikaanse assimilatiethese die teruggaat tot gebeurtenissen van eind negentiende en begin twintigste eeuw: vreemdelingen komen, blijven en aarden om uiteindelijk op te gaan in de mainstream van het gastland. Er vindt een geleidelijke homogenisering plaats die samenvalt met een sociaaleconomische opmars van de betrokkenen (Warner & Srole, 1945; Gordon, 1964). Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw blijkt etniciteit echter aan een heropleving toe: migranten blijven symbolisch gehecht aan hun land van herkomst (Conzen & Gerber, 1992; Gans, 1979), er vormen zich transnationale netwerken die de banden met het land van herkomst aanhouden (Basch et al., 1994; Brah, 1996). Wanneer er assimilatie plaatsvindt, dan hoeft deze in de postindustrie¨le samenleving niet samen te vallen met een opwaartse mobiliteit: Portes en Zhou (1993; Portes et al., 2005; Rumbaut, 2005) spreken over een ‘segmented assimilation’, waarbij kinderen van arbeidsmigranten opgaan in de Amerikaanse onderklasse.
Etnische bedrijvigheid Eenzelfde kritische evolutie kan men traceren in het onderzoek naar etnische ondernemers. Een exemplarische uitwerking van de assimilatiethese vinden we bij Waldinger en medewerkers (1990: 122-30) die een ideaaltypisch proces schetsen, waarbij drie parameters van belang zijn: a) de etnische achtergrond van de ondernemer, b) die van de klanten1 en c) het etnische karakter van de goederen en diensten.
304
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
Tabel 1. Typologie van etnische bedrijvigheid.
niche middle-man assimilatie
ondernemer
klandizie
aanbod
+ etnisch + etnisch + etnisch
+ etnisch + / – etnisch – etnisch
+ / (–) etnisch + etnisch – etnisch
De kracht van dit evolutionaire model zit in de identificatie van de marktmechanismen die bepalend zijn voor het soort ondernemerschap. Door zich aanvankelijk te richten tot een migrantenpubliek, vinden etnische ondernemers een gat in de markt dat afgeschermd is van concurrentie. Het probleem van deze niches is echter dat het aantal klanten beperkt is evenals hun koopkracht (Waldinger et al., 1990: 23). Wil men de omzet verhogen, dan is het raadzaam zich te richten op allochtoon e´n autochtoon. Aldus wordt de etnische ondernemer een ‘middle man’ die handelt tussen de twee gemeenschappen met een etnisch specifiek aanbod: Turkse pita en Marokkaanse couscous zijn bijvoorbeeld algemeen in bekend, maar mettertijd boeten deze exotische activiteiten in aan kracht. Vroeg of laat ontstaat dus de noodzaak te diversifie¨ren met goederen en diensten die niet langer etnisch zijn. Willen ondernemers winst maken en groeien, dan zullen zij zich in de loop van de tijd op iedereen moeten richten: voor elk wat wils is. Deze verruiming gaat trouwens gepaard met een geografische spreiding: de bedrijven treden zowel ruimtelijk als economisch uit de concentratiewijken waarin ze ontstonden. Het uitgetekende assimilatietraject wordt dus aangedreven door zuivere koopmans logica, waarbij de ondernemers geleid worden door de rationele keuzen van de ‘homo economicus’ of zoals Light en Gold (2000: 57) het samenvatten: ‘Over a sequence of generations, so the (assimilation) theory continues, everyone will have individually forsaken her or his ethnic attachments out of materialist motives. The ethnic groups whence they emerged will disappear into the melting pot.’
Tegenwind In de Verenigde Staten rapporteert Portes niettemin over ‘enclave economiee¨n’, waarbij migranten een vergaande assimilatie binnen het gastland afwijzen, en binnen het eigen spreidingsgebied arbeid en kapitaal vinden en een groepssolidariteit die in succesvolle ondernemingen resulteren (Portes & Bach, 1985; Portes & Manning, 1986; ook Zhou, 1992). Ook in het Midden-Oosten hebben minderheden lange tijd de economische leefbaarheid bewezen van ‘middle man’-activiteiten (Zenner, 1991; Kochuyt, 2006). Economische assimilatie hoeft dus niet langer de enige, noodzakelijke uitkomst te zijn van etnisch ondernemerschap. De afgelopen jaren hebben theoretische kritiek en empirische falsificaties de vroeger canonieke assimilatiethese in diskrediet gebracht. Zelfs trouwe voorstanders als Alba en Nee (2003) erkennen dat de these aan herziening toe is door nauwgezet na te gaan welke mechanismen de aanpassing stimuleren of eventueel, afremmen. Niettemin valt Europa steeds weer terug
305
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
op vroegere, Amerikaanse aannamen – alsof assimilatie een universeel en onveranderlijk fenomeen is (ook Rath, 2002).
Assimilatie in Belgie¨ Het aanvankelijk onderzoek naar etnisch ondernemerschap in Belgie¨ is illustratief. Lambrecht, Verhoeven en Martens (2002) stellen op basis van een min of meer representatieve steekproef vast dat het gros van de allochtone ondernemers in Vlaanderen op zoek is naar een gemengd klantenbestand. Aansluitend bij Waldinger besluiten zij dat dit tot assimilatie zal leiden. Dit is voorbarig, want dezelfde studie constateert dat 58% van de ondervraagde zaakvoerders een allochtoon publiek bedient (Lambrecht et al., 2002: 144145). Waarom zij vastzitten in een niche, wordt niet duidelijk. Een meer algemeen probleem is dat deze studie een statistisch groepsportret presenteert waaruit courante praktijken blijken, maar we blijven in het ongewisse over het eventueel commercie¨le succes. Etnische specialisatie, leveranciers uit de eigen gemeenschap en transnationale netwerken spelen misschien minder bij de bescheiden detailhandel, maar dat alles kan kapitaal zijn voor de ontwikkeling van succesvolle bedrijven. Marktontwikkelingen worden geı¨ nitieerd door pioniers en niet door de middelmaat van een halfslachtige steekproef. Ander onderzoek komt van Kesteloot en Mistiaen (1997; Kesteloot, 1999) die de geschiedenis van een Turkse migrantenwijk in de negentiende-eeuwse stadsgordel van Brussel reconstrueren. Aan de levensader van die buurt – de Haachtsesteenweg – werden begin jaren zeventig gaarkeukens geopend voor een publiek van alleenstaande, mannelijke gastarbeiders. Een decennium later nemen Turkse restaurants de zaak over om een gemengde klandizie te lokken. Een evolutie dus van een niche naar een ‘middle man’-activiteit die de exotische smaak van nieuwsgierige Belgen prikkelt en de evolutie houdt niet op. In de jaren negentig duiken er verkopers van snacks op die de auteurs duiden als een vorm van economische assimilatie, want men vindt er Belgische frituurkost. Toch mikken de snackverkopers niet expliciet op een autochtone clie¨nte`le, omdat Belgen friet tot hun culinair erfgoed rekenen. De vitrines blokletteren ‘halal’, wat weinig met assimilatie heeft te maken en des te meer met een etnische niche. Bovendien ziet Brussel in dezelfde periode heel wat mannelijke arbeidskrachten komen uit Oost-en Centraal-Europa en ook zij zijn op zoek naar goedkope, kant-en-klaar maaltijden. De snacks zijn met andere woorden een nieuwe versie van de vroegere gaarkeukens, waarmee een vroegere migrantengolf deels mikt op recentere nieuwkomers. Met dit artikel willen we nagaan of assimilatie nog steeds een noodzakelijke voorwaarde is voor commercieel succes en een socio-economische opmars. Overeenkomstig eerder onderzoek gebaseerd op Waldinger, wordt de vraag dus of etnische ondernemers op zoek naar betere mogelijkheden a) een autochtone clie¨nte`le moeten bedienen, b) met goederen en diensten die niet langer etnisch gekleurd zijn. Empirisch grijpen we terug op eigen onderzoek dat zich in de jaren 2005-20072 richtte op de Marokkaanse en Turkse handelsactiviteiten in Brussel: hiermee hebben we het over de grootste migrantengemeen-
306
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
schappen van buiten de Europese Unie (EU). De volgende paragraaf gaat aan de hand van kaarten na welke plaats deze ondernemers innemen binnen het bestaande Brusselse handelslandschap – een bredere aanpak dus dan bij Kesteloot die zich beperkte tot e´e´n wijk. Deze aanzet leert ons alvast iets over het ontstaan van de etnische economie in het Hoofdstedelijk Gewest en de troeven die bijdragen tot de ontwikkeling ervan. Om het groeipotentieel van deze markt te bevatten, beperken we ons daarna terug tot een tiental bedrijven geselecteerd uit de bijna honderd interviews met etnische ondernemers en geselecteerde getuigen. Deze ondervraging beoogde – in tegenstelling tot Lambrecht – geen representativiteit maar zocht naar sectoren in ontwikkeling: de gesprekken gingen voornamelijk over de voedingsmarkt en de handel in etnisch specifieke goederen en diensten. Deze capita selecta leren ons iets over de actuele markt en de mate waarin deze concurrentie¨le omgeving al dan niet aanzet tot assimilatie. Een voorstelling van de geselecteerde ondernemingen en de methodologische verantwoording van beide benaderingen volgen later.
Het gat in de markt: een cartografisch breedbeeld Wil een stad overleven, dan moet haar bevolking gevoed worden. Nu is de voedseldistributie de afgelopen decennia steeds meer in handen gekomen van supermarkten: in 1965 telde Belgie¨ 1450 supermarkten, vanaf medio jaren tachtig beloopt dit aantal rond de 4500. Hun opmars brengt de traditionele verkoop via markten en detailhandel in gedrang, deze laatste heeft bijvoorbeeld de afgelopen 40 jaar 90% van zijn verkoopspunten zien sluiten (AC Nielsen, 2005). Het kleinschalig aanbod van buurtwinkels en markten wordt dus uit de markt geprijsd door steeds grotere supermarkten, wat leidt tot een ruimtelijke concentratie van het aanbod. Vraag wordt dan of hiermee iedereen bediend wordt.
Een gepolariseerd handelslandschap Eind 2005 brachten we daarom de 200 supermarkten van Brussel en omgeving in kaart.3 Beperkt men zijn blik tot de verkooppunten met 400 m2 of meer (goed voor een marktaandeel van 86%), dan krijgt men het beeld zoals weergegeven in figuur 1. De sterren geven de 122 verkooppunten aan (105 binnen de grenzen van het Gewest) en hun klantenbereik markeren we met een variabele straal,4 zodat er een gearceerde zone ontstaat waar de vraag naar levensmiddelen boven de kritieke drempelwaarde uitkomt die het aanbod rendabel maakt. Het is duidelijk dat het bestaande vestigingspatroon lang niet de hele stad bestrijkt. Voor sommige gebieden spreekt dit voor zich – het zijn groenzones of industriegebieden zonder bevolking – voor andere buurten is het minder evident. Om een overzicht te krijgen van het differentie¨le supermarktaanbod, onderscheiden we daarom vier gebieden die grofweg samenvallen met de historische opbouw van Brussel. Middenin treft men de oude binnenstad – de zogenoemde vijfhoek –, daar omheen de eerste ring die zich in de negentiende eeuw ontwikkelde, en vervolgens de tweede ring die vorige eeuw werd
307
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
aangebouwd. In de rand vinden we weinig inwoners, maar vooral groen en industrie. Kern en gordels zijn op de kaart van figuur 1 vet weergegeven.
Gelieve figuur op te leveren in tweede proef aub.
Figuur 1. Ruimtelijke inplanting en reikwijdte van F1 en F2-supermarkten (verkoopoppervlakte van resp. 4 1000 m2 en 4 400 m2) in en rond Brussel (bron: Gouden Gids, 2005).]
Voorliggende indeling wordt pas interessant wanneer we de cijfers van het Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS) raadplegen. Per buurt of statistische sector – meer dan 600 in totaal – stelt het NIS op geaggregeerd niveau data ter beschikking, verzameld tijdens de volkstelling van 2001. Wat daarbij opvalt is de wanverhouding tussen de twee ringen. Bijna 88% van de supermarkten bevindt zich in de tweede ring en bedient er 66% van de bevolking, met overaanbod tot gevolg. Zeker wanneer men de situatie vergelijkt met de negentiende-eeuwse stadsgordel die nauwelijks supermarkten telt, maar wel 20% van de bevolking huisvest. Op een totale bevolking van 1 miljoen inwoners zijn er zo’n 200.000 Brusselaars zonder supermarkten in de buurt. Tabel 2. Aandeel grote supermarkten, oppervlakte en bevolking naar zone (bron: NIS, Algemene socioeconomische enqueˆte 2001).
vijfhoek eerste ring tweede ring rand
supermarkten (in %)
oppervlakte (in %)
bevolking (in %)
3,8 4,7 87,6 3,8
2,8 12 68,9 16
4 20 66,2 9,5
Waarom blijft de supermarkt weg uit de eerste kring of heeft ze er de deuren gesloten? De NIS-data (Fiscale statistiek, 2002) leveren alvast het volgende antwoord: de gemiddelde koopkracht van de eerste ring is te gering om supermarkten rendabel te maken. Het inkomen ligt er 39% lager dan het gewestelijke gemiddelde, zelfs 45% lager dan wat men in de rijke tweede ring verdient.5 Op een vrije markt is het aanbod er in niet eerste instantie om
308
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
menselijke noden te leningen, maar wel om maximale winsten te maken en omdat dit lastig gaat met een verpauperde bevolking, zijn er nauwelijks supermarkten. Tabel 3. Inkomen per persoon, aandeel Turkse en Marokkaanse inwoners naar zone (bron: NIS 2001 en 2002) gewest gemiddeld inkomen p.p. (in euro’s) 10.368 Turken en Marokkanen (in procenten) 6,6
vijfhoek
eerste ring
tweede ring rand
7.582 14,4
6.339 18,7
11.531 3,23
11.991 0,9
De eerste ring is niet alleen arm, we vinden er tevens de hoogste migrantenconcentraties. Het aantal Turken en Marokkanen ligt er bijna driemaal boven het gewestelijk gemiddelde, bijna zesmaal meer dan het gemiddelde in de tweede ring. De cijfers in de tabel slaan louter op Brusselaars met enkel en alleen de Turkse of Marokkaanse nationaliteit. Onderzoek (Willaert & Deboosere, 2006: 67-92) leert dat men hiermee naast 60% van de allochtone bevolking grijpt: de aangehaalde percentages moeten dus worden verdubbeld om in de buurt van de werkelijke concentraties uit te komen.
Van braakland tot potgrond Supermarkten – de belangrijkste leveranciers in de huidige voedingsdistributie – laten arme klanten dus links liggen, consumenten die vaak een migrantieverleden hebben. Bij een ontbrekend aanbod spreken Britse geografen over een ‘food desert’ (Wrigley & Lowe, 2002), minder bloemrijk hebben Waldinger e.a. het over ‘underserved markets’ (1990: 25-26). Zijn punt is echter dat dit commercie¨le braakland een voedingsbodem kan worden voor etnische ondernemers. Wat Brussel betreft, gaat deze these alvast op: in de jaren tachtig stonden er in de Turkse en Marokkaanse migrantengemeenschappen pioniers op om de misdeelde vraag van de eerste ring van een passend antwoord te voorzien. Een wervend perspectief waarmee enkelingen aan de groeiende werkloosheid ontsnapten. Push en pull deden hun werk en aldus is er een etnische economie ontstaan. Zet men de handelswijken op de kaart waar de Turkse en Marokkaanse ondernemers goed vertegenwoordigd zijn (toegevoegde lijnen en stippen in de eerste ring in figuur 2), dan wordt duidelijk hoe hun activiteiten naadloos passen binnen het eerder geschetste gat op de markt. Hetzelfde geldt wat de grote openbare markten (niet aangegeven) betreft. Het gepolariseerde handelslandschap van Brussel kent daarmee een complementaire arbeidsdeling, waardoor iedereen alsnog bediend wordt.
309
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
Gelieve figuur op te leveren in tweede proef aub.
Figuur 2. Etnische handelswijken van Brussel (toegevoegde lijnen en stippen in de eerste ring) en de ruimtelijke inplanting en reikwijdte van F1- en F2-supermarkten (bron: Gouden Gids, 2005).
De etnische bedrijvigheid speelt in haar ontwikkeling twee competitieve troeven uit: 1) ruimtelijke nabijheid bij een misdeelde want armlastige clie¨nte`le, en 2) sociaal-culturele affiniteit met allochtone consumenten (ook Aldrich et al., 1985; Kloosterman & Van der Leun, 1999). Dit vertaalt zich enerzijds in een aanbod dat de basisbehoeften van de eerste ring lenigt: veel voeding en kleding, aangeleverd in grote hoeveelheden, tegen de laagst mogelijke prijs. Anderzijds kent ook de afkomst van de klanten consumptieve preferenties. Deze cultureel bepaalde vraag is voor het gastland niet altijd gemakkelijk te vatten en zo vind je in een gangbare supermarkt geen Turkse koffie of Marokkaanse munt, het vlees is er ‘haram’ en dus niet consumeerbaar voor Moslims, terwijl de confectie-industrie weinig oog heeft voor de traditionele of religieuze codes waarmee er naar kleding gekeken wordt (Kochuyt, te verschijnen b). Weer een gat in de markt dus, ditmaal niet in ruimtelijke zin maar eerder als een specifiek marktsegment dat niet bediend wordt door het reguliere aanbod. Het is aan de etnische economie om deze behoeften alsnog te lenigen.
Tussentijds balans Net als Waldingers typologie concluderen we dat Brussel hoofdzakelijk bezig is met niche-activiteiten: vreemde ondernemers voorzien migranten van algemene en specifieke goederen en diensten. Daarmee passen ze zich aan het bestaande handelslandschap aan, maar laat het ondernemerschap weinig aanpassing zien. Hier en daar – zoals op de Haachtsesteenweg – slaagt het exotische aanbod erin de aandacht te trekken van autochtonen die met smaak proeven van Marokkaans gebak, Turks fruit, etc. Het moet echter gezegd worden dat de autochtone interesse voor deze ‘middle man’-activiteiten beperkt blijft. Al deze bedrijvigheid is vitaal voor de leefbaarheid van de stad (ook Kloosterman & Van der Leun, 1999), maar of de etnische ondernemers
310
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
daarvan rijk worden, valt te betwijfelen. Binnen de negentiende-eeuwse gordel boren de handelaars immers een zwakke koopkracht aan en daarmee komt hun zaak niet altijd boven de rendabele drempelwaarde. Uit onderzoek blijkt alvast dat de gemiddelde Belgische zelfstandige ongeveer 24.000 euro verdient, Maghrebijnse en Turkse ondernemers zitten onder de 14.000 euro. Buitenlandse zelfstandigen stoppen dan ook vaker en sneller dan Belgen (Petitjean, 2008). Men bedient een ree¨le vraag, met scherpe prijzen, maar daarmee houdt men zichzelf niet altijd overeind en zo krijg je een komen en gaan van verschillende handeltjes. Waarom waagt men zich niet, als alternatief, – overeenkomstig Waldingers model – buiten de eerste ring en assimileert? Daarmee zou men afstand nemen van zijn trouwe clie¨nte`le, hogere vastgoedprijzen betalen en geconfronteerd worden met grootschalige concurrentie. Dat men er koopkrachtige klanten vindt, is van weinig belang, omdat deze al verzadigd zijn door het bestaande overaanbod en vaak argwanend blijken (Kochuyt, te verschijnen a). Dus blijven de etnische zaken bezig binnen de niche en de passante ‘middle man’-activiteit. Etnische ondernemers willen wel alloch- en autochtoon bedienen (Lambrecht et al., 2002), maar om de genoemde redenen is het heel moeilijk buiten de niche te treden.
Op de markt telt het verschil: enkele casestudies In dit tweede luik grijpen we terug op onze interviews en bekijken we een aantal ondernemingen die als de meest succesvolle kunnen worden bestempeld. Afgaand op het oordeel van geselcteerde getuigen, klanten, collega-zelfstandigen en door vergelijkingen van de gecontacteerde bedrijven, komen we uiteindelijk tot een top tien. Uiteraard is deze sampling niet representatief, maar overeenkomstig de ‘crucial-case method’ (Eckstein, 1975; Gerring, 2008) is zij theoretisch relevant, want men kiest juist die gevallen waarbij naar alle waarschijnlijkheid tekenen van assimilatie zouden moeten opduiken. Als Waldinger stelt dat bedrijven op zoek naar betere mogelijkheden zich gradueel aanpassen dan betekent dit in concreto dat zij a) hun klandizie verruimen door alloch- en autochtonen te bedienen en b) aan productdifferentiatie doen, zodat de goederen en diensten hun etnische connotatie verliezen. Klopt deze hypothese, dan moeten er te midden van de onderzochte groeiers dergelijke aanzetten te vinden zijn. Zo niet, dan kan assimilatie niet langer als voorwaarde begrepen worden voor succes en dienen we systematisch na te gaan welke socio-economische veranderingen en marktcondities verantwoordelijk zijn voor deze opmerkelijke afwijking. Omdat de ondernemers maar zelden cijfers noemden, definie¨ren we economisch welslagen aan de hand van de volgende criteria: 1) personeelsbestand, 2) infrastructuur, 3) afzetmarkt en 4) ancie¨nniteit. Het begon als eenmansbedrijf, maar groeide algauw uit tot een middelgrote onderneming die werkgelegenheid biedt aan gemiddeld dertig personen. Er is een belangrijke infrastructuur – opslagruimten, verkooppunten, machinerie – en hoe meer men in automatisering investeert, des te beter bespaart men op personeel. Wat de vraag betreft: aanvankelijk was deze beperkt tot de eerste
311
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
ring, maar onderhand zijn de bedrijven hier doorheen gebroken en exporteren de meeste. Omdat Waldinger over een evolutie spreekt, moet ook het tijdsaspect mee gerekend worden: van deze tien zaken, zijn er zes in handen van de zogeheten eerste generatie. De gemiddelde leeftijd van de bedrijven schommelde in 2006 rond de achttien jaar: de jongste telg is zeven jaar actief, de oudste onderneming bestaat al 36 jaar. In sommige gevallen kan men betwijfelen of we daarmee een evolutie traceren, maar de gemiddelde levensduur ligt in ieder geval stukken hoger dan het komen en gaan van diverse etnische handeltjes. De selecte steekproef die hieruit volgt, is uiteraard niet representatief voor het geheel van etnische bedrijven in Brussel, maar zij leert ons iets over de markten waarbinnen de ondernemers actief zijn. Hun welslagen laat zien dat hun aanbod beter dan dat van anderen inspeelt op de behoeften en verlangens van zoveel consumenten en de veranderingen die deze vraag de afgelopen decennia heeft ondergaan. Laten we de onderzochte bedrijven alvast voorstellen.
Capita selecta ‘Bachir’ is een befaamde kaftan-zaak6 (opgericht in 1993), de ontwerper (eerstegeneratie migrant) organiseert regelmatig modeshows waarover RTM (Radio-Te´le´vision du Maroc) en ‘El Maghrebia’ rapporteren. Zo kijken het thuisland en de Marokkaanse migrantengemeenschap in Europa mee naar al dat moois. Om de ceremonie¨le kledij aan te leveren, werken er in Rabat exclusief zo’n honderd arbeiders. ‘Fassiphone’ is een productiecentrum van Marokkaanse muziek met drie winkels in Brussel en e´e´n in Parijs (de Brusselse afdeling dateert van 1994, opgericht door een eerstegeneratie migrant). Het moederbedrijf bevindt zich in Fez (www.fassiphone.com). ‘Distri-De´lices’ brengt Marokkaans gebak op de markt (begonnen in 1998 door een eerstegeneratie migrant), vervaardigd in Agadir door 23 arbeiders. De zoetigheid wordt dagelijks overgevlogen en zeven personeelsleden staan in voor de verkoop en verdeling in Belgie¨, Duitsland en Frankrijk via klassieke supermarktketens als Delhaize en Metro. ‘Mia-Trading’ is een groothandel in voedingsmiddelen, die alles invoert wat je maar nodig hebt in de Marokkaanse keuken (opgericht in 1983 door een eerstegeneratie migrant). In 2005 maakte het bedrijf een omzet van 19 miljoen euro, goed voor 128.000 euro winst. Mia Trading heeft meer dan 2000 detailhandelaren als afnemers, in binnen- en buitenland (www.miatrading.com). ‘Chatar’ brengt hoofdzakelijk halal-vlees op de markt (begonnen omstreeks 1970, inmiddels is het bedrijf in handen van de tweede generatie). Het hoofdkantoor is in Antwerpen, maar omdat Chatar in Belgie¨ de enige belangrijke halal-vleesproducent is, nemen we hem op in de steekproef (zie: www.chatar-group.be). Tot zover de Marokkaanse ondernemers. Aan Turkse kant onderzoeken we ‘Egetex’. Nu is het bedrijf bezig met pampers: in Turkije recycleert men Belgische luiers met een productiefout, in Algerije is er een productielijn (opgericht in 1974, intussen overgenomen door de tweede generatie). ‘Ilhan Foods’ is een groothandel in Turkse voedingswaar (www.ilhanfoods.com): men importeert 2500 producten – voornamelijk uit Turkije – en distribueert deze over zo’n 1500 afnemers uit Belgie¨, Duitsland,
312
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
Noord-Frankrijk en Parijs (opgericht in 1986 door tweedegeneratie migranten). Toen de zuivelimport uit Bulgarije in 1995 stilviel door nieuwe EUregelgeving, is de Ilhan-familie begonnen met eigen productie (eveneens tweede generatie). Momenteel gaat 80% van de ‘Nefis’-producten naar het buitenland, men voert uit naar zo’n zestien landen (www.nefis.be). Een ander sterk exportartikel komt van ‘Sebahat’, die als eerste de productie van Turks fruit heeft weten te automatiseren (ww.sebahat.com) (in Brussel begonnen in 1990, door eerstegeneratie migrant, de tweede generatie runt momenteel de zaak). ‘Ozfood’ is een groothandel die alles aanlevert voor snacks (www.ozfood.be): er zijn zo’n 1000 afnemers die afkomen op de halal-vleeswaren (opgericht in 1999 door tweedegeneratie migranten). Deze kennismaking maakt duidelijk dat de succesvolle bedrijven niet op een assimilatie aansturen. Niettemin zoeken zij – zoals elke handelaar – mogelijkheden, maar zo dit al het socio-economische landschap verandert, gebeurt dit op een andere wijze dan Waldinger voorzag. Veel heeft te maken met het soort migratie.
Vele kleintjes maken e´e´n grote Etnische specialisatie mikt op een migrantenpubliek, maar dit is – zoals Waldinger opmerkt –beperkt in aantal en koopkracht. De stedelijke concentraties van Marokkanen en Turken liggen hoog, maar op landelijk niveau blijven het minderheden. Het hoofdstedelijk Gewest met zo’n e´e´n miljoen inwoners telt 125.962 Brusselaars van Marokkaanse origine, maar daarmee heb je al de helft van de Marokkaanse allochtonen in Belgie¨. De Turkse gemeenschap van Brussel is kleiner: 35.877 personen, meer dan een kwart van het totale aantal in Belgie¨ (Willaert & Deboosere, 2006: 69 en 73; Manco & Kanmaz, 2004: 87). Op een bevolking van tien miljoen stellen deze cijfers weinig voor. Belangrijker is dat Turken en Marokkanen niet alleen een minderheid zijn in Belgie¨, maar ook in Nederland, Frankrijk, Duitsland, enzovoort. Het zijn wijdverspreide migraties en binnen de e´e´n geworden Europese markt vormt de som van die minderheden een aanzienlijk klantenbestand. Binnen het Europa van de vijftien zijn er 3.860.000 Turkse afstammelingen (Zentrum fu¨r Turkeistudien, 2003). Uiteraard kopen zij niet uitsluitend Turkse producten, maar de consumptie zal gedeeltelijk in het teken staan van hun herkomst en naarmate deze etnische vraag niet bediend wordt door het reguliere aanbod, ontstaat er een gat in de EU-markt vergelijkbaar met het bevolkingsaantal van Ierland. Dat verklaart de opkomst van Sebahat en Nefis: Turks fruit en zuivel zijn in de EU exclusieve producten en die kennen aftrek. Minstens twee derde van hun omzet gaat naar het buitenland. Dit is geen unicum: in Brussel vind je ook lokoum van ‘Samet’ en binnen Europa zijn er nog zestien bedrijven bezig met Turkse zuivel – zoals ‘Ozgazi’ in Nederland of ‘Gazi’ in Duitsland. Maakt men dezelfde som voor de Maghrebijnse migranten, dan heb je 2.276.178 consumenten in Frankrijk, Nederland, Belgie¨, Duitsland en Spanje (CARIM).7 Een grote markt dus en zo verkoopt Bachir 30% van zijn kaftans aan klanten buiten Belgie¨ – weinig Brusselse kledingzaken doen het hem na. Een belangrijk deel van wat Mia Trading invoert, wordt
313
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
weer uitgevoerd naar de buurlanden. Het gros van de Turken en Maghrebijnen zijn trouwens moslims en in Europa ontstaat door deze twaalf a` vijftien miljoen gelovigen (Cesari, 2000: 88; Bonne et al., 2007) – aanzienlijk meer dan de Belgische bevolking – een immense afzetmarkt voor halal-producten. De worsten van Chatar doen het goed: slechts een derde van de omzet is voor de Benelux, de rest gaat naar andere EU-markten. Vergeleken met de veroveringen van ‘Mekka Food’ (Duitsland), ‘OBA’ (Nederland) of ‘Medina Hallal’ (Frankrijk) blijft Chatar niettemin een kleinere speler op deze markt. De macht van het aantal compenseert net als de zwakke koopkracht: het ‘Zentrum fu¨r Turkeistudien’ (2003) berekende dat de Turkse gemeenschap in de EU in 2002 voor zo’n 19,1 miljard euro spendeerde. Bergeaud-Blackler schat dat de globale halal-markt jaarlijks goed is voor een 150 miljard US dollar (2007). Met etnische specialisatie valt er dus geld te verdienen, want in de Europese markt voltrekt zich een immense schaalvergroting van de etnische niche. De Turkse en Maghrebijnse migraties vormen geen geı¨ soleerde gemeenschappen, geconcentreerd in e´e´n enkele stad of staat. Dat was het geval met de joodse en Aziatische immigranten in de Verenigde Staten, eind negentiende en begin twintigste eeuw: de cases waarop Waldinger zich baseert (1990: 65-68; 127129). In het huidige Europa liggen de kaarten anders, want migranten zijn geen geografisch alleenstaande minderheden, maar hebben onderling contact en met het thuisland, om een nieuwe markt te doen ontstaan. In plaats van aparte parels her en der, vormt dit alles een snoer en een groeipotentieel voor bedrijven die aan wijdverspreide minderheden leveren. Globalisering leidt tot een samenballing van tijd en ruimte, waardoor de afstand tussen gast- en thuisland snel te overbruggen valt, en bedrijven op een andere wijze kunnen inspelen op de behoeften van migranten. Zoveel mag ook blijken uit de recente transnationale literatuur. Basch et al. (1994: 7) omschrijven transnationalisme als ‘the processes by which immigrants forge and sustain multi-stranded social relations that link them together to their societies of origin and settlement’. Natiestaten slagen er niet meer in migranten te vangen binnen hun grenzen, de banden door te knippen met het thuisland en allen aan te zetten tot aanpassing. De toegenomen mobiliteit en communicatiemogelijkheden maken dat ‘hier’ en ‘daar’ elkaar vinden en zo ontstaan er ‘etnoscapes’: etnische landschappen die niet meer samenvallen met de grenzen van het land van herkomst, maar via migratiestromen breed uitwaaieren en daarmee de Middellandse Zee naar Noord-Europa brengen. Landkaarten worden opnieuw getekend en migranten vormen diaspora’s die in den vreemde een stuk van hun thuisland proberen te reconstrueren (Appadurai, 1996; Brah, 1996; Hannerz, 1996). Dit transnationalisme maakt dat migranten de assimilatiedruk van het gastland gedeeltelijk weerstaan, de verwachte homogenisering vertraagt en er translokale culturen of creoolse vermengingen ontstaan, waarbij men etnische varianten vervaardigt van westerse consumptiegoederen. De genoemde auteurs werken het niet uit, maar elders blijkt dat deze transnationale ruimte ook een economische dimensie kent (Guarnizo, 2003; Portes et al., 2002).
314
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
De commercie¨le uitbating van een transnationale markt Als transmigranten inderdaad een ‘homing-desire’ (Brah, 1996) hebben, zoeken ze voor hun consumptie naar de materie¨le cultuur die aan het thuisland herinnert (Harbottle, 1996; Mankekar, 2002; Guarnizo, 2003: 680-683). Met deze nostalgische vraag ontstaan er markten die omvangrijk zijn en bovendien niet goed bediend worden door het reguliere aanbod. In zijn onderzoek naar de culturele aspecten van de economische globalisering merkt Hannerz (1996: 74) op: ‘If there is one tendency within the market frame to homogenize and reach as widely as possible with the same goods, there is also the alternative of limiting the competition by finding a particular niche for a more specialized product. In focusing on the market as the major force of global homogenization, we are too prone to ignore this alternative.’ [#cit] Globalisering effent de weg voor een McDonaldisering; dat wil zeggen, een gestandaardiseerd aanbod van grootschalige ketens en supermarkten. Maar tegelijkertijd ontstaat er ook etnische en exotische handel (Beck 2000: 149150). Als we kijken naar onze bedrijven, is het duidelijk dat zij bezig zijn met de commercie¨le ontsluiting van de ‘etnoscapes’. Niet de geografische nabijheid hebben ze als troef uitgespeeld, maar de affiniteit met een bepaalde smaak. Zo bereikt men klanten buiten de buurt en bedient men een achterland van Brussel en Belgie¨: een brede afzet dus die toch mooie winsten maakt. De winkels van de Brabantstraat en oud-Molenbeek krijgen klanten over de vloer vanuit onze buurlanden. Sebahat, Chatar, Nefis: minstens twee derde van hun productie wordt gee¨xporteerd, binnen en buiten Europa. Etnische specialisatie opent dus een translokale afzetmarkt, waardoor bedrijven uit de ruimtelijke en economische impasse treden waarin ze ontstonden.8 Deze publieksverruiming verovert geen autochtone clie¨nte`le – zoals Waldinger e.a. (1990: 120-2 ) voorzagen – maar vergroot wel de schaal van de niche. In transnationale tijden is die niet langer een geografisch beperkte vraag van geı¨ soleerde en armlastige klanten, maar een exportmarkt met groeipotentieel. Het is dus gemakkelijker etnische producten te exporteren, dan autochtonen in de buurt te bedienen in de tweede kroon. Daarmee blijkt etnische specialisatie de meest rationele keuze voor de etnische ondernemer op zoek naar kansen.
Etnische ondernemingen en transnationale connecties ‘Etnoscapes’ zijn belangrijk voor de afzetmarkten en de groei, maar de banden met het thuisland helpen ook bij de invoer en eventueel aanmaak van de goederen (Faist, 2000). Bij Bachir werken er honderd man in Rabat, slechts vier in Brussel. Distri-De´lices begon in Anderlecht, maar de loonkosten leidden tot een verhuizing naar Agadir, waar de Marokkaanse familie de zaken vervolgt. Ooms en neven maken dat Fassiphone Belgie¨ en Marokko opnamen uitwisselen: muzikanten gaan van hier naar daar en omgekeerd. De triage van foute pampers door Egetex gebeurt in de Turkse thuisbasis, terwijl
315
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
de Algerijnse productie onder supervisie staat van een broer.9 Primaire relaties zijn belangrijk: zo begon Sebahat in Enschede, maar verhuisde hij naar Brussel waar de rest van de familie verbleef, zodat de zaak kon groeien. Wanneer deze persoonlijke contacten de relatie leggen met lageloonlanden en samenwerkingen opzetten met lokale onderaannemers en leveranciers, krijg je een aanvoerlijn naar Brussel. Door de toegenomen transportmogelijkheden importeert de etnische economie massaal. De magazijnen van sommige importbedrijven lijken wel Alibaba’s grotten: Ilhan Foods beschikt over 15.000 m2 opslagruimte, in 2005 voerde Mia Trading 10.000 ton voeding in. Het Middellandse Zeegebied ligt in de achtertuin van Europa en deze nabijheid staat in contrast met de ervaringen van de migranten die vroeger naar Amerika vertrokken. Door de Eerste Wereldoorlog en de migratiestop in de jaren twintig werden zij afgesneden van het thuisland, dat daarmee geen rol meer kon spelen in hun ondernemerschap (Alba & Nee, 2003: 126 en 152; Smith, 2000): assimilatie binnen de lokale markt werd het alternatief. Dat blijkt uit Waldingers beschrijving, maar wanneer hij hieruit een algemene ontwikkeling afleidt, blijven economische globalisering, snelle communicatie en mobiliteit alsook de transnationale migraties van tegenwoordig buiten beschouwing. Het belang van de invoer belet niet dat dingen in Europa kunnen worden aangemaakt. De waar is bederfelijk en de EU kent strenge voedselwetgeving die het onmogelijk maakt vlees of zuivel binnen te brengen zonder aan bepaalde kwaliteitsnormen te voldoen. Het heeft ondernemingen als Chatar (halal-vlees), Sebahat (lokoum) of Nefis (zuivel) aangezet tot een Belgische productie, conform de EU-regelgeving met een hoogwaardig product tot gevolg dat aftrek vindt buiten de Unie. ‘Made in the EU’ is een kwaliteitslabel dat deuren opent. Turkse kazen uit Turkije komen Nieuw-Zeeland, Koeweit of Israe¨l niet binnen. De producten van Nefis doen dit wel – ook al zijn ze duurder. Sebahat voert uit naar de Verenigde Staten en Australie¨. Halaldiepvriesproducten van Europese origine kennen in de Golfregio een gretige afzetmarkt. In de EU vinden sommige etnische producenten dus een prima uitvalsbasis om internationale markten te bedienen.
Wie niet groot is, moet slim zijn Wil een ondernemer stand houden, dan moet de zaak een verschil maken ten opzichte van de concurrenten. Dat kan door de prijs of het aanbod. De concurrentie waarmee de vroegere etnische ondernemers in de Verenigde Staten geconfronteerd werden, bestond in hoofdzaak uit detailhandel en middelgrote bedrijven. Met de nodige inspanningen konden etnische ondernemers dan nog op de prijs afdingen – Waldinger rapporteert erover (1990: 26 en 146-147). Nu is er in die tussentijd veel veranderd: vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw zien we concerns ontstaan. Via ketenvorming, overnamen en fusies begint er een kapitaalconcentratie te ontstaan, met een grootse infrastructuur en bijhorende arbeidsorganisatie, wat tal van schaalvoordelen oplevert en een scherpere prijszetting (Wrigley & Lowe, 2002: 21-25; Kloosterman & Rath, 2002: 34-35). Zo werkten supermarkten de detailhandel uit de voedingsmarkt en naarmate schaalvergroting een algemene economische ont-
316
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
wikkeling is, verplicht de markt etnische ondernemers niet alleen in te zetten op de prijs maar ook op het aanbod. Wie niet groot is, moet slim zijn en zo wordt etnische specialisatie een rationele keuze om de concurrentie af te houden. Kwestie is dus niet zozeer of de etnische ondernemer assimileert, als wel of dit nog kan binnen een hoogontwikkelde en zeer concurrentie¨le markteconomie. Deze maakt het voor kleine en weinig kapitaalkrachtige nieuwkomers nauwelijks mogelijk toe te treden en op te gaan in de nieuwe omgeving. Dus moet men het verschil uitbuiten. Wie dat niet doet wordt onder de voet gelopen. De assimilatie waarover Waldinger het heeft komt neer op: a) het winnen van autochtone klanten en b) een productdifferentiatie die dit vergemakkelijkt. Laten we met dat laatste beginnen: Ozfood is van frituur uitgegroeid tot een groothandel in snacks; het aanbod breidt uit, maar alles blijft binnen het halalgamma. Conformiteit aan de islamitische voedselgeboden is volgens de zaakvoerder zijn grootste troef, daaraan zal niets veranderen. Hetzelfde voor Chatar: een kleine slager is uitgegroeid tot de belangrijkste producent van halal-vlees in Belgie¨. De worsten worden aangeprezen als gezonder, maar nietmoslims hebben er geen oren naar. De dioxinecrisis maakte Chatar duidelijk dat zij afhankelijk waren van een product dat zomaar in ongenade kan raken. Er moest dus gedifferentieerd met Marokkaanse olijfolie en karnemelk, men importeert ‘Zam-Zam Cola’:10 een verbreding van het aanbod, maar dat trekt geen autochtone klanten. Mia-Trading leverde indertijd aan supermarkten, maar heeft dit afgestoten om zich beter te kunnen concentreren op de corebusiness. De kaftan-handel in Brussel is weer te specifiek Marokkaans om aan te slaan bij andere klanten, al zouden de verkopers niets liever willen. Het aanbod behoudt dus zijn etnische connotatie en als je het aan de ondernemers vraagt, gaat het hier eerder om een rationele keuze dan een emotionele binding met het product. Zij willen in eerste instantie verkopen en kennelijk lukt dit beter met een gespecialiseerd aanbod. De carrie`res van onze geselecteerde zaakvoerders bevestigen dit: velen hebben eerder zonder succes hun kansen gewaagd binnen de reguliere economie, hun carrie`re nam echter pas een vlucht toen zij met een etnisch product begonnen. Etnische specialisatie is een troef, maar het bemoeilijkt de werving van autochtone klanten. Toch valt dit niet uit te sluiten: een niche kan uitgroeien tot een ‘middle man’-activiteit, als men op e´e´n of andere wijze de onbekendheid en argwaan van die andere klant weet te omzeilen. Met enige aanpassingen slagen bereide voedingswaren daar het best in: de restaurants van de Haachtsesteenweg schrapten eerst orgaanvlees en linzen van het menu (Kesteloot & Mistiaen, 1997; ook Pang, 2002). Met de kunstzinnige aankleding van het proeflokaal weet Distri-De´lices de eurocraten uit de buurt te lokken, mooi en hygie¨nisch verpakt verkoopt het Marokkaanse gebak prima in de supermarkt. Aanvankelijk kende de lokoum van Sebahat alleen Turkse klanten, maar om anderen voor zich te winnen, organiseert men proeverijen en wordt het product aangepast aan de nationale voorkeur: Britten houden bijvoorbeeld van een sterke muntsmaak, Fransen niet. Turks fruit wordt in chocolade gedoopt en men opende in de Brusselse binnenstad een ‘pralinewinkel’ waar men zelf zijn doosje lekkers samenstelt – een geijkte Belgische traditie. Dat
317
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
laagje chocolade zou Waldinger assimilatie noemen, maar niettemin hoedt Sebahat zich om zomaar chocolade te maken, want dan moet je opboksen tegen een grootschalige en meer kapitaalkrachtige concurrentie. Wie niet groot is, moet slim zijn door het verschil uit te buiten.
Een gesegmenteerde consumptiemarkt Een etnisch uniek en authentiek aanbod spoort trouwens met de algemene vraag naar vernieuwing en variatie. Voor de Tweede Wereldoorlog kon de markt nog doorgaan voor e´e´n en onverdeeld: het aanbod leverde standaardproducten af. Ford liet zich indertijd ontvallen dat hij auto’s kon leveren in allerlei kleuren, zolang het maar zwart was (Van Steenbergen, 2004: 470). De opkomst van de consumptiemaatschappij heeft voor meer kleur gezorgd, de markt is lang niet meer zo homogeen als voorheen. Wanneer de klant zich een sociale identiteit aanmeet door middel van consumptie, komen er steeds meer verschillen naar voren en deze kunnen uitgewerkt worden tot modes, alternatieven en allerhande varianten; met andere woorden, vraag en aanbod moeten op elkaar aansluiten (Slater, 1997; Beck, 2000: 149-150). Deze opvallende marktsegmentering maakt dat de etnische bedrijvigheid zich niet meer kan conformeren aan e´e´n algemene en vaststaande standaard, want die bestaat niet langer. Wel kan ze haar specifieke bijdrage leveren door aan deze veranderlijke en gesegmenteerde markten een zoveelste variant toe te voegen. Op de voedingsmarkt bedient het reguliere aanbod zo de autochtone klant en zijn bijzondere vraag naar goedkope goederen, ‘convenience’ of light-producten. Anderen doen in bio of ‘fair trade’, terwijl ethnische ondernemers de specifieke behoeften vervullen van de migrantengemeenschappen en eventueel autochtone geı¨ nteresseerden (Hannerz, 1996: 136-7). Met deze aparte insteek kan de vreemde bedrijvigheid aan branding doen door de etnische origine van het aanbod te associe¨ren met zaken die anders en exotisch zijn. Dergelijke marketing werkt in ieder geval bij Italiaanse, Spaanse of Griekse producten: sommigen van deze vroegere migranten hebben er commercieel baat bij gevonden.
Epiloog De successen van de geselecteerde bedrijven kunnen eventueel afgedaan worden als voorlopige tegen-indicaties, want er is te weinig tijd verstreken om het assimilatieproces zich ten volle te laten ontplooien. Dat valt niet uit te sluiten maar ‘in the long run we are all dead’ en daarmee herinnert Keynes eraan dat een lange termijn analyse die teruggaat op een voltooid verleden tijd misleidend is wanneer men actuele ontwikkelingen wil inschatten die zich voltrekken binnen een andere omgeving. In vergelijking met Waldingers diagnose is de economie veranderd evenals het soort migratie. De geselecteerde bedrijven groeien allereerst binnen ‘ethnoscapes’, waardoor het nationale handelslandschap wordt herkaveld zowel bij de ontwikkeling van het aanbod, als bij het ontginnen van de vraag in binnen- en buitenland. Anderzijds staat de etnische bedrijvigheid tegenover een grootschalige concurrentie met een goeddeels
318
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
verzadigde markt tot gevolg. De groeikansen blijven beperkt tot bepaalde niches en ‘middle man’-activiteiten, maar anderzijds spoort dit met de verdere segmentering van de consumptiemarkt. Al deze mutaties vatten we samen in tabel 1. Tabel 4. Veranderde socio-economische omgeving. migraties waldinger
actuele Turkse en Marokkaanse migraties
geı¨ soleerd wijdverspreid nationale economie afgesneden van thuisland prille markt: concurrentie van detailhandel en kleinschalige productie homogene consumptiemarkt
globale economie in contact met thuisland mature markteconomie: concurrentie van grootschalige ketens gesegmenteerde consumptiemarkt
Uit het voorgaande mag blijken dat niches en ‘middle man’-activiteiten best rendabel zijn, als ze tenminste – en gemakkelijk is dit niet – uit het geografische en economische isolement treden van de concentratiewijken. Het uitblijven van de verwachte assimilatie vermindert in ieder geval niet de levensvatbaarheid van etnische ondernemingen; in onze capita selecta worden daarvan voldoende bewijzen geleverd (ook Hannerz, 1996: 136-137). Assimilatie kan dus niet langer als noodzakelijke voorwaarde begrepen worden van economisch welslagen, maar met deze conclusie willen we de assimilatiethese niet ten grave dragen. Er liggen geldige argumenten voor, maar die moeten hier en nu geactualiseerd worden. Dat doen Alba en Nee: onder meer door assimilatie niet langer als een eenrichtingsverkeer te begrijpen – vanuit de migrantengemeenschap naar de dominante, autochtone standaard. Deze bestaat niet langer, maar wordt steeds aan beide kanten bijgesteld (Alba & Nee, 2003). Daarmee schenken zij aandacht aan eventuele wisselwerkingen waarvoor Waldinger weinig oog had. Door assimilatie te operationaliseren aan de hand van de etnische achtergrond van de klanten en handelswaar, blijft Waldinger blind voor de samenwerking die ondernemers aangaan buiten de eigen gemeenschap en buiten de transnationale netwerken. In onze cases is dergelijke samenwerking tussen allochtonen en autochtonen opmerkelijk en verklaart deels hun succes. Sebahat heeft zijn productie geautomatiseerd in samenwerking met technici van Bosch. Ozfood en Mia Trading zijn als groothandel kunnen groeien door de boekhoudkundige en commercie¨le ervaring van autochtoon personeel. Om de exotische markt te bedienen zijn Sebahat, Distri-De´lices en Chatar aangewezen op het distributienetwerk van gangbare supermarktketens. Bachir kan het naaiwerk alleen maar op een andere plaats laten uitvoeren door het transport uit te besteden aan DHL. De zuivel van Nefis wordt gemaakt van Belgische melk, Sebahat fabriceert Turks fruit met Tiense suiker en beide worden in hun export bijgestaan door de Regionale diensten voor buitenlandse handel in Belgie¨. Het product mag dan etnisch ogen, om tot dit aanbod te komen en het bij de klanten te brengen, treedt men
319
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
uit de communautaire enclave en wordt er samengewerkt tussen verschillende gemeenschappen. Deze kosmopoliete samenwerking staat in schril contrast tot de rest van ons veldwerk, waar men al te vaak binnen de eigen, beperkte kring blijft zoeken naar oplossingen die er niet te vinden zijn. De etnische groep kent intern een sterke solidariteit, wat neerkomt op een belangrijk sociaal kapitaal, maar – zoals eerder bleek (Flap et al., 2000; Pe´coud, 2004; Rusinovic, 2007) – zijn goede bedoelingen niet voldoende om tot succesvol en innovatief ondernemen te komen. Soms moet men de expertise bij een ander halen met wie men minder hechte banden heeft. Het is een illustratie van wat Granovetter (1973) de ‘strength of weak ties’ noemde. ‘Qui se ressemble, s’assemble’ en dus kennen netwerken hun grenzen en recurrente problemen die niet door mensen met eenzelfde achtergrond opgelost kunnen worden. Daarvoor moet het bereik van etnische netwerken overstegen worden om aansluiting te vinden bij andere circuits die – complementair als ze zijn – oplossingen kunnen aanreiken (Burt, 2002). Het lijkt ons interessant dat volgend onderzoek ingaat op het bestaan of ontbreken van dergelijke kosmopoliete samenwerking, waarbij ‘etnische’ ondernemers gangmakers zijn van een ‘glokale’ economie.
Noten *
Thierry Kochuyt is doctor in de sociale wetenschappen (KULeuven), is gastdocent geweest aan de Universite´ St. Joseph (Beiroet, Libanon) en de KULeuven (Belgie¨). Momenteel is hij als tutor actief voor de University of Leicester, School of Management (Verenigd Koninkrijk) – voornamelijk in de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedie-Arabie¨. Bij het Centrum voor Sociologisch Onderzoek (KULeuven) is hij nog vrijwillig medewerker. Correspondentie:
[email protected];
[email protected]
1.
Waldinger tracht tevens de ruimtelijke concentratie van migranten in de typologie te betrekken, wat de eenduidigheid niet ten goede komt. Daarbij gaat hij ervan uit dat zaken in concentratiewijken voornamelijk allochtone klanten trekken, terwijl zij die daarbuiten actief zijn een gemengd publiek bedienen. Voor alle duidelijkheid houden wij het bij deze laatste tweedeling: de etnische achtergrond van het klantenbestand. Deze studie werd gefinancierd door het onderzoeksprogramma ‘Prospective Research for Brussels’ van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de KUBrussel. Voor een uitgebreid verslag en verdere methodologische verantwoording, zie Kochuyt (te verschijnen a). Supermarkten met een verkoopoppervlakte boven de 1000 m2 trekken voornamelijk klanten aan binnen een straal van 700 m, iets kleinere verkooppunten hebben een bereik van 500 m. Voor elke statistische sector worden de aangiften van het netto belastbaar jaarinkomen opgeteld en deze loonmassa delen we door het aantal inwoners. De kaftan is een traditioneel Marokkaans kleed gedragen door vrouwen bij ceremonie¨le gelegenheden. Dit cijfer onderschat het werkelijke aantal Maghrebijnse allochtonen, omdat alleen de Nederlandse en Spaanse statistieken rekening houden met de afkomst van de betrokkenen. De andere landen kijken alleen naar de nationaliteit en tellen alle genaturaliseerden niet mee. Soms kan dit letterlijk begrepen worden. Sebahat en Mia Trading zijn respectievelijk begonnen in de eerste ring en de vijfhoek. Het komen en gaan van leveranciers en klanten maakte dat ze nu actief zijn in bedrijfsparken, respectievelijk in de rand en de tweede ring. Ilhan Foods en Nefis zijn ontstaan in de eerste ring, maar hebben ondertussen de wijk genomen naar Waals-Brabant.
2. 3. 4. 5. 6. 7.
8.
320
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
9. 10.
Pampers zijn geen etnisch product, maar gezien de mindere kwaliteit en de lage prijs, vinden ze voornamelijk aftrek bij migranten. ‘Zam-zam Cola’ brengt net als ‘Mekka Cola’ en ‘Cola Turka’ een zoveelste creoolse variant op de markt van de welbekende frisdrank.
Literatuur AC Nielsen (2005). Voedingsuniversum 2005. Alba, R. & Nee, V. (2003). Remaking the American mainstream. Assimilation and contemporary immigration. Cambridge: Harvard UP. Aldrich, H., Carter, J., Jones, T., Mc Envoy, D., Velleman P. (1985). Ethnic residential concentration and the protected market hypothesis. Social Forces, 63(4), 996-1009. Appadurai, A. (1996). Modernity at large. Cultural dimensions of globalization. Minneapolis: University of Minnesota Press. Basch, L., Glick Schiller, N. & Blanc Szanton, C. (1994). Nations unbound: Transnational projects, postcolonial predicaments and deterritorialized nation-states. Langhorne, PA : Gordon & Breach. Beck, U. (2000). What is gobalization? Cambridge: Polity Press. Bergeaud-Blackler, Florence (2007). New challenges for Islamic ritual slaughtering: a European perspective. Journal of Ethnic and Migration Studies, 33(6), 965-980. Brah, A. (1996). Cartographies of diaspora. Contesting identities. Londen: Routledge. CARIM (Euro-Mediterranean Consortium for Applied Research on International Migration). Geraadpleegd op 30 maart 2007via www.carim.org Bonne, K., Vermeir, I., Bergeaud-Blackler, F. & Verbeke, W. (2007). Determinants of halal meat consumption in France. British Food Journal, 109(5), 367-386. Burt, Ronald S. (2002). The social capital of structural holes. In: Guille´n, Mauro F., Randall Collins, Paula England, Marshall Meyer (eds.), The new economic sociology. Developments in an emerging field (p. 148-190). New York: Russell Sage Foundation. Cesari, J. (2000). Islam in European cities. In: S. Body-Gendrot, M. Martiniello (eds.), Minorities in European cities: the dynamics of social integration and social exclusion at the neighbourhood level (p. 88-99). Basingstoke: Palgrave Macmillan. Conzen, K.N. & Gerber, D.A. (1992). The invention of ethnicity: a perspective from the U.S.A. Journal of American Ethnic History, 12(1), 3-41. Eckstein, H. (1975). Case studies and theory in political science. In: F.I. Greenstein, N.W. Polsby (eds.), Handbook of political science. Vol. 7 Political Science: scope and theory. Reading, MA: Addison-Wesley. Faist, T. (2000). Economic activities of migrants in transnational social spaces. In: S. BodyGendrot, M. Martiniello (red.), Minorities in European cities: the dynamics of social integration and social exclusion at the neighbourhood level (p. 11-26). Basingstoke: Palgrave Macmillan. Granovetter, Mark (1973). The strength of weak ties. American Journal of Sociology, 78, 13601380. Flap, H., Kumcu, A. & Bulder, B. (2000). The social capital of ethnic entrepreneurs and their business success. In: J. Rath (red.), Immigrant businesses. The economic, political and social environment (p. 142-161). Basingstoke: Palgrave Macmillan. Gans, H.J. (1979). Symbolic ethnicity: the future of ethnic groups and cultures in America. Ethnic and Racial Studies, 2(1): 9-17. Guarnizo, L.E. (2003). The economics of transnational living. International Migration Review, 37(3): 666-699. Gerring, J. (2008). Case-selection for case study analysis: qualitative and quantitative techniques, In: J.M. Box-Steffensmeier, H.E. Brady & D. Collier (red.), The Oxford Handbook on political methodology. Oxford: Oxford university press. Gordon, M. (1964). Assimilation in American life: the role of race, religion and national origins. New York: Oxford University Press. Hannerz, U. (1996). Transnational connections. Culture, people, places. Londen: Routledge.
321
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
Harbottle, Lynn (1996). ‘Bastard’ chicken or ghormeh-sabzi? Iranian women guarding the health of the migrant family. In: Stephen Edgell, Kevin Hetherington & Alan Warde (red.), Consumption matters. The production and experience of consumption (p. 204-226). Oxford: Blackwell Publishers. Kesteloot, C. & Mistiaen, P. (1997). From ethnic minority niche to assimilation: Turkish restaurants in Brussels. Area, 29(4), 325-334. Kesteloot, C. (1999). Troeven voor een etnische economie. Revue Belge de Ge´ographie, 123(1-2), 115-126. Kloosterman, R. & Leun, J. van der (1999). Just for starters: commercial gentrification by immigrant entrepreneurs in Amsterdam and Rotterdam neighbourhoods. Housing Studies, 14(5): 659-676. Kloosterman, Robert & Rath, Jan (2002). Working on the fringes: immigrant businesses, economic integration and informal practices. In: Marginalisering eller Integration. Invandrares foeretagande I svensk retorik och praktik (p. 177-188). Stockholm: NUTEK. Kochuyt, T. (2006). A la recherche d’une place: l’insertion e´conomique des Arme´niens au Liban. In: R. Ke´vorkian, L. Nordiguian, V. Tachjian (red.), Les Arme´niens 1917-1939. La queˆte d’un refuge (p. 235-251). Beyrouth: Presses de l’Universite´ Saint-Joseph / Centre Nubar. Kochuyt, T. (te verschijnen a). Het gat in de markt, over het ontstaan van de etnische economie in Brussel. Ruimte en Maatschappij, 1(1). Kochuyt, T. (te verschijnen b). Making money, marking identities: on the Moroccan wedding business in Brussels. The Sociological Review. Lambrecht, H., Verhoeven, H. & Martens, A. (2002). Ondernemende allochtonen of allochtone ondernemers? Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Departement Sociologie. Light, I. & Gold, S.J. (2000). Ethnic economies. San Diego: Academic Press. Manco, U. & Kanmaz, M. (2004). Inte´gration des musulmans et reconnaissance du culte islamique: un essai de bilan. In: U. Manco (red.), Reconnaissance et discrimination. Pre´sence de l’islam en Europe occidentale et en Ame´rique du Nord (pp. 85-115). Paris: L’Harmattan. Mankekar, Purnima (2002). ‘India Shopping’: Indian grocery stores and transnational configurations of belonging. Ethnos, 67(1): 75-98. Pe´coud, Antoine (2004). Entrepreneurship and identity: cosmopolitanism and cultural competencies among German-Turkish businesspeople in Berlin. Journal of Ethnic and Migration Studies, 30(1): 3-20. Petitjean, Frederic (2008). Allochtone ondernemers stoppen meer en sneller. De Standaard, 21 maart 2008. Portes, A. & Bach, R. (1985). Latin journey. Berkeley/Los Angeles: University of California Press. Portes, A. & Zhou, M. (1993).The new second generation: segmented assimilation and its variants among post 1965 immigrant youth. Annals of the American Academy of Political and Social Science, vol. 530: 74-96. Portes, A. & Manning, R. (1986). The immigrant enclave: theory and empirical examples. In: A. Portes, L.E. Guarnizo, W.J. Haller (2002). Transnational entrepreneurs: an alternative form of immigrant economic adaptation. American Sociological Review, 67(2): 278-298. Portes, A., Fernandez-Kelly, P., Haller, W. (2005). Segmented assimilation on the ground: the new second generation in early adulthood. Ethnic and Racial Studies, 28(6): 1000-1040. Rath, Jan (2002). Do immigrant entrepreneurs play the game of ethnic musical chairs? A critique of Waldinger’s model of immigrant incorporation. In: A. Messina (red.), West Europe immigration and immigrant policy in the new century (pp. 144-160). Westfort, CT: Praeger Publishing. Rumbaut, Ruben G. (1997). Assimilation and its discontents: between rhetoric and reality. International Migration Review, 31(4): 923-960. Rumbaut, Ruben G. (2005). Turning points in the transition to adulthood: determinants of educational attainment, incarceration, and early childbearing among children of immigrants. Ethnic and Racial Studies, 28(6): 1041-1086. Rusinovic, K. (2007). De (in)formele sociale netwerken van eerste- en tweedegeneratie migrantenondernemers. Migrantenstudies, 23(2): 99-114. Slater, D. (1997). Consumer culture and modernity. Cambridge: Polity Press. Smith, Robert C. (2000). How durable and new is transnational life? Historical retrieval through local comparison. Diaspora, 9(2): 203-233.
322
THIERRY KOCHUYT: Op de markt telt het verschil: over de succesvolle non-assimilatie van etnische ondernemingen in Brussel
Steenbergen, B. van (2004). De toekomst vanuit het onderbouwperspectief. In: J. van Hoof & J. van Ruysseveldt (red.), Sociologie en de moderne samenleving (pp. 461- 477). Boom: Open Universiteit. Waldinger, R., Aldrich, H., Ward, R. (1990). Ethnic entrepreneurs. Immigrant business in industrial societies. Newsbury Park: Sage. Warner, W.L. & Srole, L. (1945). The social systems of American ethnic groups. New Haven: Yale University. Willaert, D. & Deboosere, P. (2006). Buurtatlas van de bevolking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij de aanvang van de 21ste eeuw. Iris-Uitgave nr. 24. Brussel: Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest / Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse. Wrigley, N. & Lowe, M. (2002). Reading retail. A geographical perspective on retailing and consumption spaces. Londen: Arnold. Zenner, W. (1991). Minorities in the middle. Albany: State University of New York. Zentrum fu¨r Turkeistudien (2003). The European Turks: gross domestic product, working population, entrepreneurs and household data. Essen: Stiftung Zentrum fu¨r Turkeistudien (zie: www.zft-online.de). Zhou, Min (1992). Chinatown: the socioeconomic potential of an urban enclave. Philadelphia: Temple University Press.
323