om het beste
Ook dat is #werkenbijpwc Je studie zit erop en je zit vol ambitie, net als PwC. Met een frisse blik weet je hoe zakelijke en financiële dienstverlening beter kan. Daarom krijg je bij PwC alle ruimte voor initiatieven. Bij PwC staat kwaliteit voorop, maar dan wel op jouw manier. Het gaat ons niet alleen om wat je hebt gestudeerd, maar ook om jouw ideeën. We vinden het belangrijk dat iedereen bij PwC zijn visie, kennis en ervaringen deelt met anderen. Daar worden niet alleen jij en je collega’s beter van, maar ook onze klanten.
Leren en inspireren Je krijgt bij ons meer vrijheid dan je verwacht. De kansen liggen voor het oprapen. Om het beste uit jezelf te halen werk je in multidisciplinair teams met collega’s die elkaar inspireren. Bij PwC vind je dan ook veel mensen met verschillende opleidingen en culturele achtergronden.
Verras jezelf en je klanten PwC onderscheidt zich door oprechte interesse in haar klanten. In een diepgaande relatie willen we hen verrassen met persoonlijke aandacht en advies op maat. Daarom blijven we zoeken naar nieuwe invalshoeken, want alleen door onszelf uit te dagen, komen we tot de beste oplossingen op het gebied van Advisory, Tax & HRS en Audit & Assurance.
Ontdek je kracht We helpen je graag verder bij het ontdekken van je sterke punten. Met coaching, inspirerende collega’s, diverse opleidingen en de mogelijkheid te switchen tussen sectoren en vestigingen. En daar hoort het buitenland ook bij. Want als het om jouw ontwikkeling gaat, kent PwC geen grenzen.
Heb je interesse? Kijk voor meer informatie over werken bij PwC of heb je vragen voor een van onze recruiters, kijk dan ook op werkenbijpwc.nl
Kom verder op werkenbijpwc.nl
The opportunity of a lifetime
2
Beste medewerkers, Voor jullie ligt de syllabus 2016 voor de aangifte inkomstenbelasting 2015. Bij de belastingaangifte worden het aangifteprogramma Elsevier Nextens én de syllabus gebruikt. De syllabus is hierbij al lange tijd een erg handig hulpmiddel, omdat hierin alle relevante informatie staat. Wanneer er vragen of onduidelijkheden zijn bij het invullen van de aangifte is het antwoord te vinden in de syllabus. Daarnaast is het doel van de syllabus om jullie als medewerkers van de Stichting Belastingwinkel Rotterdam op te leiden. Kortom, de syllabus is heel handig en vooral erg leerzaam! De Belastingwinkel helpt niet alleen haar cliënten, maar streeft er ook naar dat jullie, onze medewerkers, een leerzame en gezellige tijd zullen hebben! De Belastingwinkel zal ook dit collegejaar weer diverse activiteiten organiseren waarbij gezelligheid voorop staat. Zo staat er in november een opleidingsweekend gepland, zijn er in maart weer de Landelijke Aangifte Dagen en vindt in mei de eindactiviteit plaats. Daarnaast zullen er verschillende opleidingsavonden en borrels worden georganiseerd gedurende het jaar. Kortom, een jaar waarin zowel jullie fiscale kennis als jullie algemene vaardigheden worden getraind met daarnaast de nodige ontspanning! Tenslotte willen wij namens het bestuur van de Stichting Belastingwinkel Rotterdam jullie als medewerkers enorm bedanken voor jullie steun en inzet. Vele Rotterdammers zijn voor hun aangifte afhankelijk van onze dienstverlening. De Belastingwinkel staat of valt hierbij met de inzet van haar medewerkers! Geniet van dit gezellige en leerzame jaar!
Namens de syllabuscommissie 2015/2016, Finian de Schepper Fadi Hababa Erica de Bree
3
Inhoudsopgave 1 - Introductie Stichting Belastingwinkel Rotterdam ............................................................................... 6 1.1 - De syllabus ................................................................................................................................... 6 1.2 - Inleiding SBR ............................................................................................................................... 7 1.3 - Inleiding Belastingdienst .............................................................................................................. 9 2 - Aangifte IB & Premie volksverzekeringen ....................................................................................... 14 2.1 – Inleiding ..................................................................................................................................... 14 2.2 – Algemeen ............................................................................................................................... 14 2.3 - Kopieën en bewijsstukken...................................................................................................... 15 2.4 – Partnerbegrip ......................................................................................................................... 16 2.5 – Inkomenstoerekening ............................................................................................................ 17 3 - Inkomsten .......................................................................................................................................... 18 3.1.a – Inkomsten uit tegenwoordige en vroegere arbeid ................................................................... 18 3.1.b – Buitenlands inkomen .............................................................................................................. 19 3.2 – Negatief loon ............................................................................................................................. 21 3.3 - Privévoordeel van een auto van de werkgever ........................................................................... 22 3.4 - Reiskostenaftrek openbaar vervoer ............................................................................................ 22 3.5 - Ontvangen vergoeding van de werkgever .................................................................................. 24 3.6 - Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden ....................................................................... 24 3.7 - Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) zorgverzekeringswet ..................................................... 25 3.8 - Periodieke uitkeringen ............................................................................................................... 26 4 - De eigen woning ............................................................................................................................... 28 4.1 - Het eigenwoningforfait .............................................................................................................. 28 4.2 - Aftrekbare kosten ingeval het eigenwoningforfait van toepassing is ........................................ 31 4.3 - Verhuur van een gedeelte van de woning .................................................................................. 33 5 - De uitgaven voor inkomensvoorzieningen........................................................................................ 35 5.1 – Lijfrente ..................................................................................................................................... 35 5.2 – Jaarruimte .................................................................................................................................. 36 5.3 - Reserveringsruimte .................................................................................................................... 38 5.4 - Tijdstip van aftrek ...................................................................................................................... 39 6 - De negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen ....................................................................... 41 7 - De persoonsgebonden aftrek ............................................................................................................. 43 7.1 - De uitgaven voor onderhoudsverplichtingen ............................................................................. 44 7.2 - De uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar ........................................ 44 7.3 - Specifieke zorgkosten ................................................................................................................ 44 4
7.3.a - Specifieke zorgkosten.......................................................................................................... 46 7.3.b. - Overige specifieke zorgkosten ........................................................................................... 52 7.4 - Weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen ......................................................................... 54 7.5 – Scholingsuitgaven...................................................................................................................... 54 7.6 - Aftrekbare giften ........................................................................................................................ 55 7.7 – Negatieve persoonsgebonden aftrek .......................................................................................... 57 8 – Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ..................................................................................... 58 8.1 – Rendementsgrondslag................................................................................................................ 58 8.2 – Voordeel uit sparen en beleggen ............................................................................................... 60 9 - De tarieven ........................................................................................................................................ 62 10 – Heffingskortingen ........................................................................................................................... 64 11 - Nog te betalen of nog te ontvangen................................................................................................. 70 12 – Overige ........................................................................................................................................... 73 12.1 – Toeslagen ................................................................................................................................. 73 12.2 - Waardering Onroerende Zaken ................................................................................................ 76 12.3 – Kwijtscheldingsverzoek .......................................................................................................... 78 13 – Bijlagen........................................................................................................................................... 80
5
1 - Introductie Stichting Belastingwinkel Rotterdam In dit hoofdstuk staat de introductie van de Stichting Belastingwinkel Rotterdam centraal. Er zal worden uiteengezet hoe de syllabus en de daarbij behorende formulieren gebruikt moeten worden. Daarnaast wordt kort stilgestaan bij het functioneren van de vestiging. Tot slot worden enkele belangrijke zaken rondom de Belastingdienst toegelicht.
1.1 - De syllabus In deze paragraaf wordt het gebruik van de syllabus behandeld, waarna vervolgens de verschillende formulieren geïntroduceerd worden.
1.1.a - Het gebruik van de syllabus De syllabus heeft als hoofddoel om het invullen van de aangiften te vergemakkelijken en is beperkt tot de hoofdzaken. Het is dus geen compleet overzicht van alle belastingproblemen die zich kunnen voordoen bij cliënten! Zelf nadenken over de problemen van een cliënt is dus van groot belang, want alleen zo kunnen we een hoge kwaliteit van de ingevulde aangiften bereiken. Bij het uitwerken van de voor onze doelgroep belangrijke regelingen is zoveel mogelijk verwezen naar de wet, die de bron van alle regelingen vormt. Zo nodig wordt een bepaald punt met een voorbeeld toegelicht. Naast de syllabus en de wettekst vormt de Belastingalmanak ook een handig hulpmiddel, omdat daarin vele regelingen zijn uitgelegd en specifiek staat wat er wel en niet onder een bepaalde regeling valt. Op iedere vestiging is een Belastingalmanak aanwezig
1.1.b – Schaduwformulier De syllabus is dus een leidraad en om het gebruik van deze leidraad te vereenvoudigen is in de bijlage een schaduwformulier opgenomen. In dit formulier is verwezen naar de pagina waarop het betreffende onderwerp wordt uitgelegd. Je ziet dan meteen op welke pagina van de syllabus een bepaald onderwerp te vinden is of waar het ingevuld dient te worden in het programma. De Belastingdienst werkt met afgeronde bedragen, en daarom mag ieder bedrag dat in het aangifteprogramma wordt ingevuld in het voordeel van de belastingplichtige worden afgerond. Dat wil zeggen: inkomsten en opbrengsten naar beneden afronden en uitgaven en kosten naar boven afronden. Net zoals geldt voor de syllabus is het schaduwformulier niet volledig. Ook deze is namelijk beperkt tot de meest voorkomende onderwerpen. De rest is altijd terug te vinden in de wettekst, in de Belastingalmanak of in het aangifteprogramma op de laptops. De ouderwetse schaduwformulieren zijn in deze syllabus vervangen door een schaduwformulier van het aangifteprogramma wat we inmiddels al enkele jaren gebruiken. Dit omdat alle aangiftes hedendaags worden ingevuld met behulp van het Elsevier Nextens programma op de laptops. Het schaduwformulier is te vinden vanaf pagina 80.
6
1.2 - Inleiding SBR In deze paragraaf worden de functieomschrijvingen van medewerkers en groepsleiders, het dossier en de vestigingen van de Belastingwinkel kort behandeld.
1.2.a – Functieomschrijving Op iedere vestiging werken medewerkers en groepsleiders. De medewerkers zijn er om de aangifte van cliënten in te vullen en een dossier aan te leggen. Daarbij kan altijd hulp worden ingeroepen van de groepsleiders als dat nodig blijkt te zijn. De groepsleiders zorgen voor het functioneren van de vestiging. Dit bestaat onder andere uit het controleren en indienen van de aangiftes. Daarnaast plannen zij vestigingsavonden en zorgen zij ervoor dat op de vestiging bekend is hoeveel cliënten op een bepaalde datum kunnen worden geholpen. Ook houden de groepsleiders enkele administratieve zaken bij. Het controleren van de aangifte gebeurt aan de hand van het dossier dat door de medewerkers is aangelegd. Het is daarom belangrijk dat dit dossier compleet is, want als relevante gegevens ontbreken kan de aangifte niet worden afgerond en ingediend. Voor een overzicht van alle noodzakelijke gegevens die in het dossier moeten wordt naar de volgende paragraaf verwezen.
1.2.b – Dossier Per cliënt wordt er een dossier aangelegd met daarin alle belangrijke gegevens van de cliënt. Op het moment dat je bij het invullen van de aangifte gebruik maakt van bepaalde informatie moet daarom een kopietje van deze informatie worden gemaakt en in het dossier worden gestopt. Als je besluit bepaalde informatie mee te nemen, ondanks dat er geen bewijsstuk van is, kun je een aantekening maken. Het dossier is een handig hulpmiddel bij de aangifte van de cliënt een jaar later. Daarnaast kunnen vragen van de belastinginspecteur eerder beantwoord worden en kan worden vastgesteld waarom de inspecteur is afgeweken van de aangifte. Elke vestiging heeft haar eigen Becon-nummer (belastingconsulent-nummer). In het dossier moeten in ieder geval de volgende stukken: • • • • • •
Voorblad met overzicht van cliëntgegevens Kopie van geldig identiteitsbewijs (bijv. paspoort of rijbewijs) Machtiging (dient te worden ondertekend door zowel de cliënt als een groepsleider) Elektronische handtekening! (hiermee kunnen we de aangifte indienen) Kopieën van bewijsstukken (bijv. jaaropgaven, buitengewone lasten) Eventueel kladpapier met opmerkingen en berekeningen
Elke belastingplichtige dient een machtiging te hebben ondertekend, zodat de Belastingwinkel de volmacht heeft om namens hem zijn aangelegenheden inzake belastingen te behartigen en waarin haar aansprakelijkheid helder uiteen is gezet. De Belastingwinkel is reeds enkele jaren bezig met digitaliseren. Dat houdt voornamelijk in dat de aangiftes elektronisch worden ingediend bij de belastingdienst. Hiervoor maken wij komend belastingjaar gebruik van het Elsevier Nextens programma. 7
1.2.c - De vestigingen van de SBR Deze gegevens gelden vanaf september 2015 Vestiging Zuid
Vestiging Centrum-Middelland
Persoonsdam 142
Tidemanstraat 80
3071 EE Rotterdam
3022 SM Rotterdam
Tel: 010 - 485 78 10
Tel: 010 - 268 03 08
Becon-nummer 386625
Becon-nummer 386583
Openingstijd:
Openingstijd:
maandagavond 18.00 – 20.00 uur
dinsdagavond 18:00 – 20:00 uur
Vestiging Het Oude Noorden
Vestiging Lage Land
Ruivenstraat 81
Bramantestraat 30
3036 DD Rotterdam
3066 BN Rotterdam
Tel: 010 - 466 15 44
Tel: 010 - 286 72 18
Becon-nummer 386595
Becon-nummer 386613
Openingstijd:
woensdagavond 18.00 – 20.00 uur
Openingstijd:
woensdagavond 18.00 – 20.00 uur
8
1.3 - Inleiding Belastingdienst In deze paragraaf komt een aantal algemene aspecten aan de orde zoals de aangifte, de aanslag en contactgegevens van de Belastingdienst die van belang zijn voor een goed begrip van de in de volgende delen te behandelen procedures.
1.3.a - De aangifte Hier volgen enkele opmerkingen t.a.v. de aangifte. • • •
• •
Het aangiftebiljet wordt uitgereikt door de inspecteur. Het is verplicht om het uitgereikte biljet in te vullen, te ondertekenen en terug te zenden. Wanneer geen biljet is ontvangen en de verwachting bestaat dat er belasting betaald moet worden, bestaat de verplichting een aangiftebiljet aan te vragen. Dat biljet wordt dan uitgereikt, zodat ook hiervoor de verplichting van invullen, ondertekenen en terugzenden bestaat. De termijn waarbinnen het biljet moet worden teruggezonden staat linksboven het biljet (in de meeste gevallen staat er: vóór 1 april). Soorten biljetten, onder andere: P-biljet: het standaardbiljet F-biljet: wanneer aangifte dient te worden gedaan voor een overledene over het jaar waarin de belastingplichtige is overleden. o C-biljet: wanneer de belastingplichtige in het belastingjaar niet in Nederland heeft gewoond, maar wel in Nederland inkomsten heeft genoten. o M-biljet: voor de belastingplichtige die een deel van het jaar niet in Nederland heeft gewoond. o o
Inspecteur en de belastingplichtige zijn beiden niet gebonden aan de aangifte, wat als gevolg kan hebben: • • •
Een vragenbrief vooraf, voor zover de gevraagde gegevens van belang zijn bij het bepalen van de aanslag ben je verplicht die te verstrekken (art. 47 AWR). Correctiebrief, waarin de inspecteur vermeldt dat hij van de aangifte zal afwijken en op welke punten. Geen kennisgeving, de inspecteur legt gewoon de aanslag op.
Let op! Het aangiftebiljet moet door de belastingplichtige worden ondertekend. Als er gebruik wordt gemaakt van een elektronische aangifte moet een elektronische handtekening formulier worden ingevuld en ondertekend bij de programma’s van de belastingdienst. Bij het gebruik van het Elsevier Nextens programma is dit niet nodig. Let op! Controleer het rekeningnummer voor teruggave. Vanaf 2012 kunnen wij het rekeningnummer niet meer voor de cliënt wijzigen. Dit zullen zij zelf moeten doen!
9
1.3.b - De aanslag Er zijn diverse vormen van de aanslag. Welke er zijn en wat deze inhouden wordt in deze subparagraaf uitgelegd. 1. Voorlopige aanslag a) Een voorheffing gemaakt op basis van de aangifte van het voorgaande jaar OF de aanslag opgelegd na de gedane aangifte. b) De eerstgenoemde, de voorlopige aanslag, neem je altijd mee in het indienen van de aangifte. c) Bezwaar en verzoek om ambtshalve vermindering is mogelijk. Tegen de uitspraak op het bezwaarschrift bestaat de mogelijkheid tot het aantekenen van beroep bij de rechtbank. 2. Definitieve aanslag d) Moet opgelegd worden binnen 3 jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, eventueel verlengd met de periode waarvoor uitstel tot het doen van aangifte is verleend. e) Bezwaar en verzoek om ambtshalve vermindering is mogelijk. Tegen de uitspraak op het bezwaarschrift bestaat de mogelijkheid tot het aantekenen van beroep bij de rechtbank. 3. Ambtshalve aanslag f) Een bijzondere vorm van een definitieve belastingplichtige heeft verzuimd aangifte te doen.
aanslag,
opgelegd
omdat
de
g) De inspecteur zal naar eigen redelijk inzicht en met hem ter beschikking staande gegevens de aanslag vaststellen. h) Heeft omkering van de bewijslast tot gevolg (art. 25 lid 3 AWR). i) Bezwaar en verzoek om ambtshalve vermindering is mogelijk. Tegen de uitspraak op het bezwaarschrift bestaat de mogelijkheid tot het aantekenen van beroep bij de rechtbank.
10
4. Navorderingsaanslag j) Kan gedurende 5 jaar na het ontstaan van de belastingschuld worden opgelegd, eventueel verlengd met de periode van uitstel. Indien sprake is van buitenlands inkomen is de termijn 12 jaar (art. 16 lid 4 AWR). k) Belangrijkste voorwaarde is het bekend worden van een nieuw feit (art. 16 lid 1 AWR) dat redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn bij de inspecteur. Voor overige voorwaarden zie art. 16 lid 2 AWR. l) De belastingplichtige die te kwader trouw is, geniet geen bescherming ter zake van een nieuw feit. m) Meestal verhoogd met een boete, eventueel (deels) kwijtgescholden door de inspecteur. n) Tegen de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit is bezwaar en verzoek om ambtshalve vermindering mogelijk. Tegen de uitspraak op het bezwaarschrift bestaat de mogelijkheid tot het aantekenen van beroep bij de rechtbank. 5. Naheffingsaanslag o) Opgelegd bij belastingen die op aangifte worden afgedragen of voldaan (bijv. loonheffing en omzetbelasting), als die belastingen niet of slechts gedeeltelijk zijn betaald. p) Kan gedurende 5 jaar na het ontstaan van de belastingschuld worden opgelegd, met uitzondering van art. 20 lid 4 AWR. q) Bezwaar en verzoek om ambtshalve vermindering is mogelijk. Tegen de uitspraak op het bezwaarschrift bestaat de mogelijkheid tot het aantekenen van beroep bij de rechtbank. 6. Verplichte aanslag r) De verschuldigde belasting overtreft de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven met meer dan € 45 (art. 9.4 Wet IB). Indien dit bedrag € 45 of minder is, wordt er een nihil-aanslag opgelegd. Er hoeft dan niet betaald te worden. s) Er is voor/in de loop van het kalenderjaar een voorlopige teruggaaf vastgesteld. t) De belastingplichtige heeft aangifte gedaan. u) Zie verder de voorwaarden in art. 9.4 Wet IB. v) Indien de teruggave € 14 of minder bedraagt, wordt de aanslag vastgesteld op nihil. Let op! De Belastingdienst houdt niet altijd rekening met de nihil-aanslag (zie §2.15). Wordt er toch een aanslag opgelegd, maak dan bezwaar.
11
1.3.c - Adressenlijst van de Belastingdienst en aanverwante instanties De Belastingdienst is onderverdeeld in de volgende eenheden: Particulieren, Ondernemingen, Grote Ondernemingen en Douane. De adressen van de Belastingdienst en aanverwante instanties die van toepassing kunnen zijn voor de SBR zijn hieronder weergegeven. Voor de overige contactgegevens is het beter om de Belastingtelefoon te bellen of internet te raadplegen. Bezwaarschrift IB
Bezwaarschrift Successie
Belastingdienst Particulieren Rijnmond
Registratie en Successie Rotterdam
Kantoor Rotterdam
Postbus 50965
Antwoordnummer 72000
3007 BH Rotterdam
3070 WE Rotterdam
(Tel: 010 – 290 46 46)
Bezwaarschrift OZB Rotterdam
Schiedam
Directeur DGB
Directeur DGB
Afdeling OZB
Afdeling OZB
Postbus 1070
Postbus 1501
3000 BB Rotterdam
100 EA Schiedam
Beroepschrift (Hoger beroep)
Bezwaar-/beroepschrift BPM
Rechtbank (Gerechtshof) Den Haag
Douane district Rotterdam
Postbus 20302
Postbus 50966
2500 EH Den Haag
3007 BJ Rotterdam (Tel: 010 – 290 47 47)
Bezwaarschrift MRB
Beroepschrift MRB
BCA Autoheffingen
Gerechtshof (Belastingkamer) Arnhem
Postbus 9054
Postbus 9030
7300 GS Apeldoorn
6800 EM Arnhem 12
Ministerie van Financiën
Nationale Ombudsman:
Postbus 20201
Postbus 93122
2500 EE Den Haag
2509 AC Den Haag
(Tel: 070 – 342 80 00)
(Tel: 070 – 356 35 63)
Commissie voor de verzoekschriften van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal: Postbus 20018 2500 EA Den Haag (Tel: 070 – 318 30 07)
Belastingtelefoon Particulieren 0800 – 0543 (gratis) Ma t/m do: 8.00-20.00 uur Vr:
8.00-17.00 uur
13
2 - Aangifte IB & Premie volksverzekeringen In dit hoofdstuk worden alle essentiële punten voor het invullen van de aangifte behandeld. Na een inleiding met wat algemene zaken voor het invullen van de aangifte worden de onderdelen van de formulieren punt voor punt besproken. In het schaduwformulier in de bijlage staat per post op welke pagina van de syllabus je meer informatie kunt vinden.
2.1 – Inleiding In deze inleiding wordt stilgestaan bij de aanwezige hulpmiddelen voor het doen van de aangifte en de dossiervorming. Tevens wordt het partnerbegrip en de inkomenstoerekening tussen partners besproken.
2.2 – Algemeen Dit hoofdstuk van de opleidingssyllabus behandelt het aangiftebiljet. Het merendeel van ons werk bestaat uit het digitaal invullen van aangiftebiljetten, waarbij we het aangifteprogramma van Elsevier Nextens gebruiken. Samen met de Belastingalmanak en de toelichting bij het Elsevier Nextens programma is deze syllabus de handleiding bij het invullen van de aangiftebiljetten. De Belastingalmanak voor de aangifte over 2015 wordt net zoals deze syllabus ‘2016’genoemd. Let er dus op dat dit jaartal niet gelijk is aan het aangiftejaar. Kortom: Let er dus op dat je voor elk jaar de juiste Belastingalmanak raadpleegt en de juiste getallen gebruikt! De Wet Identificatie Dienstverlening (WID) is op 1 juli 2003 in werking getreden. De SBR heeft hier ook mee te maken. Voortaan zal van iedere belastingplichtige van wie wij de aangifte invullen, een kopie van een geldig legitimatiebewijs in het dossier moeten worden opgenomen. Als geldig legitimatiebewijs geldt: paspoort, identiteitskaart, rijbewijs, verblijfsdocument. Let op of het legitimatiebewijs nog geldig is. Als er een kopie van een legitimatiebewijs in het dossier zit dat is verlopen, maak dan een kopie van het nieuwe, geldige legitimatiebewijs. Let dus op: Zonder geldig legitimatiebewijs mogen wij cliënten niet helpen! Belangrijkste gegevens Alvorens te beginnen met het invullen van de aangifte is het handig om te controleren of de cliënt voldoende gegevens bij zich heeft, zodat de aangifte meteen volledig ingevuld kan worden. De belangrijkste gegevens zijn in de praktijk: • • • • •
•
geldig legitimatiebewijs; jaaropgaven van de (oud-)werkgever(s), ook die van de (eventuele) partner; jaaropgaven van de uitkeringsinstellingen; bank-/giroafschriften waarop begin- en eindsaldi van het desbetreffende jaar staan; nota's van zorgkosten/buitengewone uitgaven. Een polis van de afgesloten ziektekostenverzekering is niet meer nodig, ziektekostenpremies zijn niet meer aftrekbaar; indien in bezit van een eigen woning: hypotheekjaaroverzicht, WOZ-beschikking. 14
Doelgroep Bekijk kort of de cliënt in de doelgroep van de SBR valt, namelijk de mindervermogende particulieren (geen ondernemers!). Als SBR hebben we de grens dit jaar gesteld op € 35.000. Het gaat hier om het inkomen van de belastingplichtige tezamen met zijn eventuele partner. Indien het belastbare inkomen meer bedraagt, vragen wij aan de cliënt een vrijwillige bijdrage. Wijs de cliënt hier ook op voordat je de aangifte in behandeling neemt. Voorblad Let bij het invullen van het voorblad op dat je altijd de naam van de cliënt, de datum en je eigen naam invult zodat het voor de groepsleiders duidelijk is wie welke aangifte heeft behandeld. Vergeet niet een duidelijke uitwerking van de berekeningen bij te voegen in het dossier. Als je een opmerking hebt, zet deze dan op het voorblad waar ruimte is voor aantekeningen. Met andere woorden: Zorg ervoor dat het voor iedereen duidelijk is hoe je tot het resultaat gekomen bent en tegen welke problemen je bent aangelopen. Aangifteprogramma of aangiftebiljet Vul vervolgens de aangifte in met behulp van het Elsevier Nextens programma of het aangiftebiljet (M-biljet wordt vaak nog op papier ingevuld). Indien een belastingplichtige een brief heeft gekregen met het verzoek om aangifte te doen of een aangiftebiljet is uitgereikt door de Belastingdienst, dan moet altijd aangifte worden gedaan, ook als het inkomen of de teruggave nihil is (art. 8 AWR). Een uitgereikt biljet is te herkennen aan de voorgedrukte persoonsgegevens. Indien het aangiftebiljet (nog) niet volledig is ingevuld, zorg er dan voor dat de cliënt zelf het biljet weer meeneemt. Het biljet mag niet op de vestiging blijven liggen! Indien de fiscale partner niet aanwezig is, dient de aanwezige belastingplichtige het biljet of de elektronische handtekening te ondertekenen namens de fiscale partner. Dit kan in opdracht. De partner tekent dan met zijn eigen handtekening en vermeldt daarbij de letters i.o. (= in opdracht). Let op! Vraag de cliënt of het bankrekeningnummer dat op het voorblad staat, juist is. Het eventueel terug te ontvangen bedrag wordt maar één keer uitbetaald. Als dat op de verkeerde rekening gebeurt, is dat erg vervelend. Het is echter niet meer mogelijk dat wij het bankrekeningnummer wijzigen, de cliënten moeten dit vanaf 2012 zelf doen. Wijs ze hierop!
2.3 - Kopieën en bewijsstukken De bewijsstukken (zoals de jaaropgaven en de bewijsstukken met betrekking tot de ziektekosten, studiekosten, eigen woning gegevens enzovoort) moeten voor het dossier worden gekopieerd. Alle originele bewijsstukken moeten aan de cliënt worden teruggegeven. Naar de Belastingdienst moet alleen de ondertekende elektronische handtekening of het aangiftebiljet worden verzonden. Bewijsstukken dienen niet meegezonden te worden. Wil de Belastingdienst aanvullende informatie, dan zullen zij daar zelf om vragen. Het dossier moet het volgende bevatten: • kladpapier met de basisgegevens van de cliënt + eventuele aantekeningen; • een kopie van het geldige legitimatiebewijs; 15
• • • •
een machtigingsformulier eventuele berekeningen en toelichtingen; een kopie van de bewijsstukken en de jaaropgaven; een kopie van de brieven naar de Belastingdienst en de cliënt.
2.4 – Partnerbegrip Alle definities die in de Wet IB worden gebruikt zijn te vinden in hoofdstuk 1 van die wet. Dat geldt ook voor het partnerbegrip, dat te vinden is in artikel 1.2. Volgens lid 1 wordt in aanvulling op artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en: • uit wiens relatie met de belastingplichtige een kind is geboren; • die een kind van de belastingplichtige heeft erkend dan wel van wie een kind door de belastingplichtige is erkend; • die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemeld; • die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie; • waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belastingplichtige door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander, of • die in het aan het kalenderjaar voorafgaande jaar reeds partner van de belastingplichtige was. In afwijking van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het eerste lid wordt niet als partner aangemerkt: • •
een bloedverwant in de eerste graad van de belastingplichtige, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt; een persoon die geen inwoner is van Nederland en niet kiest voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige.
De keuzemogelijkheid voor kwalificatie als partner is per 1 januari 2011 komen te vervallen. Let op! De fiscale partner komt niet altijd overeen met de toeslagpartner.
16
2.5 – Inkomenstoerekening Fiscale partners (waaronder dus ook echtgenoten) betalen gewoon individueel belasting over hun eigen inkomsten, en in beginsel worden inkomstenbestanddelen en aftrekposten ook in aanmerking genomen bij de persoon op wie de kosten drukken of door wie de inkomsten zijn genoten, zie art. 2.17, lid 1. Voor een aantal inkomstenbestanddelen en aftrekposten bestaat echter een keuzemogelijkheid (zie art. 2.17 lid 5). De posten mogen naar eigen voorkeur worden verdeeld tussen de beide partners. In totaal dient wel 100% te worden aangegeven. Per post mag de keuze afzonderlijk worden gemaakt. Voor de volgende inkomensbestanddelen en aftrekposten bestaat de keuzemogelijkheid:
•
•
•
Het saldo van het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten (hypotheekrente); als de ene partner 80% van de hypotheekrente aftrekt, moet hij ook 80% van het eigenwoningforfait bijtellen. Voor de andere partner blijft dan 20% over. Je mag dus niet de hypotheekrente bij de ene partner in aftrek brengen en het eigenwoningforfait bij de andere partner bijtellen. Kortom: Alleen het saldo mag worden verdeeld. Persoonsgebonden aftrek (onderhoudsverplichtingen, levensonderhoud kinderen, uitgaven voor specifieke zorgkosten, weekenduitgaven gehandicapten, scholingsuitgaven, uitgaven voor monumentpanden, aftrekbare giften); De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van box 3.
Over het algemeen is het verstandig de aftrekposten te laten neerslaan bij de partner met het hoogste inkomen. De aftrekposten worden dan geëffectueerd tegen een hoger marginaal tarief. Als je gebruik maakt van het Elsevier Nextens programma kun je een beetje spelen met de verdeling om te zien wat het voordeligste uitpakt.
17
3 - Inkomsten De eerste vraag op het schaduwformulier gaat over de inkomsten uit arbeid die onder de loonbelasting vallen. De SBR behandelt geen cliënten die winst uit onderneming genieten (dus alleen particulieren en geen ondernemers). Van belang is het fiscaal loon en de ingehouden loonheffing zoals die zijn vermeld op de jaaropgave(n). Indien geen jaaropgave voorhanden is, kan ook worden volstaan met de cumulatieve bedragen van het laatste loonstrookje. Het moet dan wel duidelijk zijn in welke maand de cliënt voor het laatst loon heeft ontvangen. Denk er ook aan dat je vraagt naar alle jaaropgaven van de cliënt, er kunnen namelijk meerdere werkgevers zijn geweest gedurende het jaar. De inkomsten uit arbeid vallen uiteen in tegenwoordige en vroegere arbeid. In de volgende paragrafen wordt dit verschil behandeld, en komen tevens de verschillende soorten inkomsten uit tegenwoordige en vroegere arbeid aan de orde. Tot slot wordt het begrip negatief loon behandeld.
3.1.a – Inkomsten uit tegenwoordige en vroegere arbeid Er bestaat verschil tussen tegenwoordige en vroegere arbeid. Voor de aangifte is dit verschil voornamelijk van belang voor de toepassing van de arbeidskorting. Hieronder worden de verschillende soorten inkomsten uit tegenwoordige en vroegere arbeid genoemd. Onder tegenwoordige arbeid vallen: • • • • •
inkomsten uit een bestaande dienstbetrekking zoals: loon, gratificaties, tantièmes, provisie; eventueel ziekengeld of uitkeringen ingevolge de Ziektewet; de inkomsten uit werkzaamheden die niet in dienstbetrekking zijn verricht; inkomsten uit bijverdiensten en nevenfuncties; en WAO- en AAW-uitkeringen als deze tezamen met loon uit tegenwoordige arbeid via de werkgever zijn ontvangen.
Inkomsten uit vroegere arbeid zijn onder meer: • • • •
pensioenen (ook wegens invaliditeit) en afkoopsommen voor pensioenen; uitkeringen ingevolge de VUT, AOW, AWW, WW, WAO, Wajong, AAW, Waz, Anw, IOAW, IOAZ en de Algemene Bijstandswet (o.m. RWW); lijfrente-uitkeringen waarover loonbelasting wordt ingehouden; uitkeringen Stichting '40-'45, WUV, WUBO.
18
3.1.b – Buitenlands inkomen Als de belastingplichtige in Nederland woont, geeft hij in zijn belastingaangifte zijn wereldinkomen aan. Tot zijn wereldinkomen behoren ook zijn niet-Nederlandse inkomsten (bijvoorbeeld arbeidsinkomen of vermogen in het buitenland). Dat hij zijn niet-Nederlandse inkomen in Nederland moet aangeven, betekent niet dat hij daarover altijd in Nederland inkomstenbelasting moet betalen. Als het recht om belasting te heffen op grond van (inter)nationale regelingen is toegewezen aan een ander land dan Nederland, is de belastingplichtige over die inkomsten in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd. Om te voorkomen dat de belastingplichtige in meerdere landen inkomstenbelasting betaalt, krijgt hij in Nederland een vermindering van de verschuldigde inkomstenbelasting. Dit heet aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geldt niet voor de heffing van premie volksverzekeringen. Hiervoor gelden andere regels. Er zijn in Nederland 2 manieren om voorkoming van dubbele belasting te berekenen: • •
Vrijstellingsmethode Verrekeningsmethode
In het aangifteprogramma vult u het buitenlandse arbeidsinkomen in onder het kopje arbeidsinkomen bij “Buitenlandse tegenwoordige arbeid” of “Buitenlandse vroegere arbeid”. Wanneer er in het buitenland al belasting is geheven over het arbeidsinkomen, vult u dit ook in onder het kopje: “ Aftrek elders belast”. Enkele landen zoals Turkije, Marokko, Servië en Finland vallen onder het kopje: “Verrekening bronbelasting”. De landcodes van de landen waarvan dit aan de orde is, staan hierbij genoemd. De overige landen vallen onder het kopje: “Evenredigheidsmethode”. Let op! Het gaat hier over loon, pensioen & uitkeringen. Bij het invullen van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over overige inkomsten, inkomsten van artiesten en dergelijke zaken meer moet per situatie naar het verdrag worden gekeken! Vreemde valuta Wanneer is uitbetaald in vreemde valuta zijn er twee mogelijkheden: • •
Wanneer de bankafschriften de bedragen in euro’s vermelden worden deze door de belastingdienst geaccepteerd; Zo niet dan is er een rekentool op de site van de belastingdienst te vinden, waarmee u de gemiddelde koers per maand terug kunt vinden. Op deze manier kunt u vanzelfsprekend ook een jaargemiddelde berekenen.
De middelingsregeling: (Art. 3.154 Wet IB) De middelingsregeling is bedoeld om mensen tegemoet te komen die een sterk wisselend inkomen hebben. De reden hiervoor is dat een sterk wisselend inkomen vaak betekent dat over een aantal jaren samen meer belasting wordt betaald dan bij een regelmatig inkomen. Er is een aantal voorwaarden om voor middeling in aanmerking te komen:
19
• • • •
Middeling van het inkomen is alleen mogelijk voor box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning. Middeling is alleen mogelijk over een periode van 3 aaneengesloten kalenderjaren (het middelingstijdvak). Gedurende het gehele middelingstijdvak dient de belastingplichtige in Nederland te hebben gewoond. Er wordt geen rekening gehouden met heffingskortingen.
De middeling werkt als volgt: •
•
•
Bij middeling tel je het inkomen van 3 aaneengesloten jaren op. Dit deel je vervolgens door 3. Hieruit volgt een gemiddeld inkomen van de 3 jaren. Dit gemiddelde inkomen vormt de basis van de berekening. De middelingsteruggaaf wordt berekend over het verschil van de over de middelingsjaren geheven belasting en de belasting die verschuldigd zou zijn indien de belastbare inkomens over die drie jaar zouden worden gespreid. Bedraagt het verschil van de belasting op inkomen uit werk en woning tenminste € 545,- dan wordt op verzoek teruggaaf verleend door de Belastingdienst. Ook het jaar waarin je 65 jaar en 1 maand bent geworden kun je in de middeling betrekken. Er wordt dan echter geen rekening gehouden met het lagere belastingtarief voor 65 jaar en 1 maand en ouder.
Voorbeeld middelingsberekening Tip! Stel een tabel op zoals hieronder, om het inzichtelijk te maken. Jaar 2001 2002 2003 Totaal
Box I inkomen zonder middeling € 15.000 € 15.000 € 100.000
Verschil voor en na middeling Drempel Teruggaaf
Belasting zonder Box I inkomen met Belasting middeling middeling middeling € 4.858 € 43.333 € 16.229 € 4.852 € 43.333 € 16.200 € 45.211 € 43.333 € 16.358 € 54.921 € 48.787
met
€ 6.134 € 545 € 5.589
20
3.2 – Negatief loon
Mijn naam is Shreshta Sanker Sing en ik werk als Consultant op de US Desk (International/Corporate Tax) bij PwC Rotterdam waar ik het ontzettend naar mijn zin heb! Ik denk nog met plezier terug aan mijn tijd bij de SBR, waaronder mijn periode als penningmeester in het SBR-bestuur van 2012/2013. Ik wens het huidig bestuur en de (nieuwe) medewerkers een leuk en leerzaam jaar toe! Wanneer is sprake van negatief loon? Uitkeringen van een uitkeringsinstantie (maar ook bijvoorbeeld pensioenuitkeringen) zijn een vorm van inkomsten uit vroegere arbeid. Het kan voorkomen dat de belastingplichtige in het belastingjaar te veel uitkering heeft ontvangen. In dat geval moet de belastingplichtige deze te veel ontvangen uitkering terugbetalen. Deze bijzondere terugbetaling, negatief loon genoemd, verdient extra aandacht. Het begrip negatief loon is niet in de wettenbundel terug te vinden. De Hoge Raad heeft in een reeks uitspraken geoordeeld dat loon ook negatief kan zijn. Er is echter geen sluitende definitie van het negatief loon. Wel houdt de Hoge Raad een steeds terugkerend element aan in haar uitspraken. Het betreft steeds een betaling die rechtstreeks samenhangt met de dienstbetrekking. In de Cursus Belastingrecht wordt uitgegaan van een tegenovergestelde definitie van het positief loon. Negatief loon wordt daarin gedefinieerd als “al hetgeen door een werknemer in verband met zijn dienstbetrekking wordt betaald aan zijn werkgever of een derde, waarbij de betaling zozeer in verband staat met de dienstbetrekking dat deze als daaruit in negatieve zin genoten moet worden beschouwd”. Negatief loon kan in verschillende situaties voorkomen. Een bekend voorbeeld is dat de uitkering te lang is doorgelopen, maar de belastingplichtige inmiddels weer is gaan werken. Het is ook mogelijk dat de werknemer een boete heeft moeten betalen aan de werkgever. Dit laatste kan bijvoorbeeld ook in de vorm van een aan de werkgever verschuldigde schadevergoeding bij het onrechtmatig beëindigen van de dienstbetrekking. Het negatief loon moet vervolgens in één keer dan wel in termijnen worden terugbetaald. Indien sprake is van een negatief loon vanwege te veel ontvangen uitkering, zal de belastingplichtige een jaaropgave ontvangen met een negatief bedrag dan wel een opgaaf negatief loon ontvangen van de uitkeringsinstantie. Bij het ontbreken van de benaming ‘negatief loon’ is een dergelijke opgaaf ook simpelweg te herkennen aan een minteken (-) voor het bedrag van uitkering. Op de opgaaf negatief loon is in ieder geval het volgende vermeld: • • • •
het "fiscaal loon" van de te veel ontvangen uitkering; de ingehouden loonheffing op de bruto uitkering; hoe betaald moet worden (in termijnen of in één keer); of de (mogelijk) betaalde rente, die fiscaal (nog) aftrekbaar is. 21
Aangeven negatief loon in aangifte inkomstenbelasting Bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting met gebruik van een schaduwformulier wordt bij de kolom ‘negatief loon’ het brutobedrag van de te veel ontvangen uitkering in aanmerking genomen als een negatief bedrag. Het negatief loon wordt bij de inkomsten uit arbeid ingevuld. Indien het aangifteprogramma wordt gebruikt, wordt het negatief loon ingevuld bij het inkomen uit vroegere dienstbetrekking (‘AOW, pensioen, lijfrente en andere uitkeringen en afkoopsommen die onder de loonheffing vielen’). Ziektewetuitkeringen worden ingevuld onder ‘Loon en ziektewetuitkeringen’. Ook in het aangifteprogramma hoeft slechts een minteken (-) voor het loonbedrag worden ingevuld. De ingehouden loonheffing wordt NIET in aanmerking genomen. Op het terug te betalen bedrag is immers loonheffing ingehouden. Aangezien de uitkeringsinstantie onterecht een uitkering heeft gedaan en loonbelasting heeft ingehouden, krijgt de belastingplichtige de loonheffing op het negatief loon op deze wijze terug. Noteer tot slot altijd welk soort inkomen als negatief loon wordt aangemerkt (ABW, ZW, etc.)
3.3 - Privévoordeel van een auto van de werkgever De bijtelling voor het privégebruik van de (bestel)auto door de werknemer wordt met ingang van 1 januari 2006 niet langer in de inkomstenbelasting belast, maar in de loonbelasting. De ondernemer en de resultaatgenieter moeten wel in de inkomstenbelasting hun privégebruik van de auto blijven bijtellen.
3.4 - Reiskostenaftrek openbaar vervoer De reiskostenaftrek, beschreven in art. 3.87 wet IB is onderdeel van de werknemersaftrek. Alleen werknemers kunnen gebruik maken van de reisaftrek. De reisaftrek is bovendien alleen van toepassing wanneer de belastingplichtige met het openbaar vervoer naar zijn werk gaat! Niet de werkelijke kosten zijn aftrekbaar, maar een forfaitair bedrag minus de ontvangen vergoeding van de werkgever is aftrekbaar. Forfaitair bedrag Voordat de forfaitaire reisaftrek bepaald wordt, dient er voldaan te zijn aan een aantal voorwaarden: • de belastingplichtige moet beschikken over een openbaarvervoerverklaring of een reisverklaring; en • de per openbaar vervoer afgelegde enkele reisafstand moet meer dan 10 kilometer bedragen; en • de belastingplichtige moet regelmatig (doorgaans minimaal één keer per week of minimaal 40 dagen in 2015) tussen zijn woning en zijn werkplek heen en weer reizen per openbaar vervoer. Extra opmerkingen bij de voorwaarden: Om in aanmerking te komen voor de reisaftrek openbaar vervoer moet de belastingplichtige een openbaarvervoerverklaring hebben. Deze kan alleen van de Nederlandse Spoorwegen en/of de streekvervoerbedrijven worden verkregen indien een OV-jaarkaart of een jaartrajectkaart wordt aangeschaft. Indien de belastingplichtige niet zo’n jaarkaart heeft, dan kan de werkgever 22
een openbaarvervoerverklaring afgeven. Studenten kunnen een openbaarvervoerverklaring bij de DUO aanvragen. Binnen een tijdsbestek van 24 uur moet zowel heen als terug worden gereisd. De reisafstand is de afstand tussen de woning of verblijfplaats en de plaats van de werkzaamheden gemeten langs de meest gebruikelijke weg. Het gaat om de kilometers van een enkele reis. Alleen de per openbaar vervoer gereisde kilometers zijn van belang, de afstand die naar bijvoorbeeld een halte wordt gelopen of gefietst telt dus niet mee! Indien de belastingplichtige per week naar dezelfde plaats van werkzaamheden pleegt te reizen, bedraagt de reisaftrek:
*Indien de belastingplichtige een reisafstand van meer dan 90 kilometer heeft, bedraagt de reisaftrek € 0,23 per kilometer van die reisafstand vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt gereisd, maar niet meer dan € 2.055 per jaar. Indien er geen vast reispatroon is, dan wordt het aantal dagen per week berekend op een gemiddelde dat wordt afgerond op hele dagen. Als er 120 dagen in een jaar wordt gereisd, dan bedraagt het gemiddelde aantal dagen per week: 120/52 = 2,3 dagen = 2 dagen per week. Indien in een jaar 190 keer van de woning naar de werkplaats wordt gereisd, dan bedraagt het aantal dagen per week: 190/52 = 3,7 dagen = 4 dagen per week. Wanneer de belastingplichtige op verschillende dagen naar verschillende werkplaatsen reist per openbaar vervoer, dan wordt voor elk van die werkplaatsen het forfait afzonderlijk bepaald. De som van de op deze manier bepaalde reisaftrek mag echter niet meer bedragen dan € 2.055 per jaar. Wanneer de belastingplichtige op dezelfde dag naar verschillende werkplaatsen reist per openbaar vervoer, dan wordt het forfait toegepast op de meest bereisde werkplaats. Indien elke werkplaats even vaak in het jaar pleegt te worden bereisd, geldt de grootste reisafstand.
23
3.5 - Ontvangen vergoeding van de werkgever De van de werkgever ontvangen vergoeding voor de kosten van het openbaar vervoer komt in mindering op het forfait. Indien de ontvangen vergoeding hoger is dan het forfait, wordt het saldo op nihil gesteld. Dit kan het geval zijn indien de werkgever de werkelijk gemaakte kosten vergoedt. Er geldt dan dus geen reisaftrek, maar ook geen bijtelling. Indien de werkgever het vervoer voor zijn werknemers organiseert, is er geen sprake van belastbaar loon. Zie ook de Belastingalmanak en art. 3.87 Wet IB.
3.6 - Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden Conform art. 3.90 Wet IB is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het resultaat van de werkzaamheden die geen belastbaar loon en geen belastbare winst uit onderneming zijn. Over dit resultaat is dan ook geen loonbelasting en/of premieheffing volksverzekeringen ingehouden. Onder belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden vallen onder andere de verdiensten: • • • • • •
uit het geven van (bij)lessen en cursussen; uit fooien (die niet al bij het fiscale loon aan de orde kwamen); van alfahulpen (thuishulpverleners); uit het houden van kostgangers; uit een arbeidsbeloning voor de meewerkende partner (onder voorwaarden, zie de Belastingalmanak en de toelichting); en uit het verrichten van karweitjes voor anderen als bijverdienste.
Inkomsten uit liefhebberij en uit de gezinssfeer zijn onbelast (er is immers geen deelname aan het economische verkeer, en dus geen bron van inkomen) en behoeven dus niet te worden opgegeven. Hierop geldt een uitzondering, indien het werkzaamheden betreffen die de in familieverband gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand te buiten gaan. Dan is een beloning als resultaat uit overige werkzaamheid belast. Indien het inkomsten betreffen voor het verrichten van werkzaamheden voor een houder (bijvoorbeeld een gehandicapte) van een AWBZ-persoonsgebonden budget (PGB), dient de beloning bij de ontvanger te worden aangegeven. Voor de budgethouder zijn de inkomsten belastingvrij, maar mogen de uitgaven die uit het budget zijn voldaan niet tot de buitengewone uitgaven worden gerekend. Bedragen die vrijwilligers ontvangen zijn tot bepaalde hoogte van belasting vrijgesteld. Toegekende bedragen van niet meer dan € 150 per maand, maar ten hoogste € 1500 per jaar, gelden zonder meer als een kostendekkende vergoeding (zie art. 3.96 onderdeel c Wet IB jo. art. 2 lid 6 Wet LB). Er hoeft in deze gevallen geen belastbaar resultaat te worden bepaald. Een hoger bedrag is onbelast indien er sprake is van een vergoeding voor werkelijk gemaakte kosten. Een beloning exclusief onkostenvergoeding voor de werkzaamheden die boven het bedrag uitgaat, is wel geheel belast. De vrijwilliger moet dan het resultaat uit werkzaamheden voor zijn vrijwilligerswerk bepalen. Het resultaat uit overige werkzaamheden dient te worden opgegeven. Dit betekent dat de opbrengsten verminderd dienen te worden met de kosten die gemaakt zijn om de opbrengst te kunnen genereren. In de Wet IB is paragraaf 3.4.2 ingericht met de regels voor de bepaling van het resultaat uit een werkzaamheid. 24
3.7 - Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) zorgverzekeringswet Sinds 1 januari 2006 moet iedereen die in Nederland woont of werkt een zorgverzekering afsluiten. De zorgverzekering bestaat uit een basispakket. Daarnaast is er de mogelijkheid om aanvullende verzekeringen af te sluiten. Naast deze premie die aan een zorgverzekeraar wordt betaald, moet iedereen ook een inkomensafhankelijke bijdrage aan de overheid overdragen. Deze bijdrage hangt af van de hoogte van het inkomen. Hoe hoger het inkomen is, hoe hoger de bijdrage. Dit is de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB). Wanneer een cliënt in loondienst is of een uitkering geniet, wordt de inkomensafhankelijke bijdrage automatisch ingehouden op het loon of de uitkering. Afhankelijk van het soort inkomen, wordt de inkomensafhankelijke bijdrage vergoed door de werkgever of uitkeringsinstantie. Die telt tevens als een vergoeding waarover loonbelasting/premies volksverzekeringen worden ingehouden. De regeling rondom de inkomensafhankelijke bijdrage is heel erg uitgebreid, met tal van schema’s en situaties. Bovendien wordt dit alles perfect uitgewerkt in de Belastingalmanak en komt het in de elektronische aangifte nauwelijks meer voor dat je zelf moet gaan rekenen. Om die reden verwijzen wij hier verder naar de Belastingalmanak.
25
3.8 - Periodieke uitkeringen Mijn naam is Niels Boekestijn en ik werk sinds 1 oktober 2015 als fiscalist bij Meijburg & Co in Rotterdam. Bij Meijburg & Co werk ik op de algemene praktijk.
Periodieke uitkeringen vormen een bron van inkomen voor box 1. Periodieke uitkeringen zijn geregeld in artikel 3.100 wet IB t/m 3.109 wet IB. De belastbare periodieke uitkeringen zijn onderdeel van het persoonlijk inkomen en worden derhalve altijd belast bij degene die de uitkering heeft genoten. Er is sprake van een periodieke uitkering indien de uitkering de volgende tweetal elementen bevat: •
De uitkering moet onderdeel vormen van een reeks van uitkeringen, er moet sprake zijn van een zekere periodiciteit. Voldoende is dat recht bestaat op ten minste twee uitkeringen. Niet is vereist dat de uitkeringen even hoog zijn, ook hoeft er tussen de uitkeringen geen gelijke tussenpozen te zitten
•
Daarnaast is het vereist dat het recht op de uitkering onzeker is alvorens het kwalificeert als periodieke uitkering, er moet sprake zijn van een onzekerheidselement, dat wil zeggen dat de uitkeringen afhankelijk zijn van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Als voorwaarde geldt verder dat de periodieke uitkering geen onderdeel mag zijn van een complex van rechten en verplichtingen, die bij voortduring tegenover elkaar staan. Een maandelijkse huurbetaling vormt derhalve geen periodieke uitkering omdat tegenover de betaling van de huur (verplichting) het gehuurde kan worden gebruikt (recht).
Periodieke uitkeringen kunnen grofweg onderverdeeld worden in 3 groepen. Deze groepen worden echter nog uitgebreid o.g.v. art. 3.103 Wet IB en een aantal uitkeringen worden weer vrijgesteld o.g.v. art. 3.104 Wet IB. •
Lijfrentes: De lijfrentepremies zijn aftrekbaar in box 1 en de uitkeringen zijn in box 1 belast. Indien de aanspraak onbelast is geweest (premies aftrekbaar), dan is de uitkering belast. Indien de aanspraak belast is geweest (contante waarde), dan is de uitkering onbelast. Wanneer de lijfrentepremie deels niet afgetrokken is, dan is de lijfrente voor dat deel een vermogensbestanddeel dat in box 3 valt.
26
•
Familierechtelijke periodieke uitkeringen: Hieronder vallen periodieke uitkeringen die rechtstreeks uit het familierecht voortvloeien. Deze komen pas aan de orde als de echtlieden uit elkaar gaan. Voor de alimentatiegerechtigde wordt ontvangen alimentatie (ook afkoop en pensioenverrekening bij echtscheiding) belast in box 1 (art. 3.101, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001). Voor de alimentatieplichtige wordt de betaalde alimentatie aangemerkt als een persoonsgebonden aftrek (art. 6.1, lid 2, onderdeel a, Wet IB 2001). Ontvangen alimentatie voor kinderen is vrijgesteld. Indien naast de alimentatie ook aanvullende bijstand ontvangen wordt, dan valt deze onder de loonbelasting
•
Publiekrechtelijke periodieke uitkeringen: dit zijn uitkeringen die rechtstreeks voortvloeien uit wettelijke bepalingen van publiekrechtelijke aard. In art. 3.104 Wet IB 2001 is geregeld welke publiekrechtelijke periodieke uitkeringen niet meer tot het inkomen gerekend hoeven te worden, zoals uitkeringen en verstrekkingen AWBZ, kinderbijslaguitkeringen en bepaalde uitkeringen krachtens de Algemene bijstandswet.
•
Specifieke uitbreidingen: In artikel 3.103 Wet IB zijn een aantal ‘specifieke uitbereidingen publiekrechtelijke uitkeringen’ opgenomen zodat ook deze uitkeringen belast worden. Hieronder vallen onder andere AOW-uitkeringen aan gemoedsbezwaarden en WAZ-uitkeringen.
•
Vrijgestelde uitkeringen: Op grond van art. 3.104 Wet IB zijn bepaalde uitkeringen vrijgesteld. Hieronder vallen onder andere uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de AWBZ, kinderbijslag, bepaalde noodzakelijke kosten in verband met opleiding of studie (een basisbeurs, aanvullende beurs en een rentedragende lening worden niet als inkomen aangemerkt) en bepaalde tegemoetkomingen o.g.v. art. 2 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.
27
4 - De eigen woning
Mijn naam is Selina Chen, masterstudente Fiscale Economie. Vorig jaar vervulde ik de functie als Penningmeester bij de SBR, dit is een zeer leerzaam en uitdagend jaar voor mij geweest. Via de SBR heb ik kennis gemaakt met Mazars en werk ik momenteel als werkstudente op de internationale tax praktijk. In mijn hoedanigheid als ex-bestuurslid bij de SBR en werkstudente bij Mazars vind ik het erg leuk om betrokken te blijven bij de SBR, daarom wil ik via deze weg namens Mazars een bijdrage leveren aan de syllabus.
De belastbare inkomsten uit eigen woning behoren tot de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen. Partners kunnen daardoor ieder jaar opnieuw een onderverdeling maken zoals zij willen. Samen moet wel 100% van de belastbare inkomsten worden opgegeven. Bovendien is slechts het saldo onder te verdelen. Dit betekent dat indien een partner 70% van de hypotheekrente in aftrek brengt, hij ook 70% van het eigenwoningforfait moet bijtellen.
4.1 - Het eigenwoningforfait De oorspronkelijke gedachte van de eigenwoningregeling was het belasten van de eigen woning. De eigenwoningbezitter geniet een voordeel in natura (het woongenot). Dit voordeel in natura wordt belast door het eigenwoningforfait. Onder een eigen woning wordt verstaan een gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen die de belastingplichtige, anders dan ten behoeve van een onderneming, en anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van: • •
eigendom; of recht van vruchtgebruik krachtens erfrecht verkregen.
De kosten en lasten moeten op de belastingplichtige drukken wil er sprake kunnen zijn van een eigen woning. Zie ook art 3.111 lid 1 Wet IB. Een belastingplichtige kan slechts één eigen woning hebben. De tweede woning en de vakantiewoning komen derhalve in box 3 terecht. Indien partners allebei een woning hebben, kunnen zij jaarlijks kiezen welke woning zij als hoofdverblijf aanmerken. Indien geen keuze is gemaakt, wordt geen van beide woningen als hoofdverblijf aangemerkt (art. 3.111 lid 8 en 9 Wet IB). Het eigenwoningforfait wordt berekend op basis van de eigenwoningwaarde. De eigenwoningwaarde is de waarde van de woning zoals die bepaald is in de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Voor het aangiftejaar 2015 geldt de WOZ-waarde met een peildatum 1 januari 2014. Deze waarde staat op een WOZ-beschikking die begin 2015 door de gemeente wordt uitgereikt. 28
Voorbeeld berekening eigenwoningforfait: WOZ-waarde eigen woning : € 100.000 Eigenwoningforfait: 0,75% x €100.000 = € 750 Indien de eigen woning voor verkoop of voor (ver)bouw bestemd is, zijn de voordelen uit een eigen woning nihil. Het eigenwoningforfait is echter 1,15% van de eigenwoningwaarde, maar ten hoogste € 10.400, als er sprake is van een tijdelijk verblijf elders (art. 3.112 lid 5 jo. art.3.111 lid 6 Wet IB). In afwijking van de vorige volzin, worden bij een eigenwoningwaarde van meer dan € 1 040 000 de voordelen gesteld op € 12.075 vermeerderd met 1,95% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000. Indien sprake is van geen of geringe aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning zoals hierna wordt besproken, zal het resultaat uit de eigen woning positief uitvallen. De belastingplichtige heeft in dit geval recht op een extra aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. De aftrek is gelijk aan het eigenwoningforfait verminderd met de eventueel geringe aftrekbare kosten. De aftrek kan er derhalve niet voor zorgen dat het resultaat uit eigen woning negatief uitvalt. Zie art 3.123a Wet IB, ook wel de Wet Hillen genoemd. Voorbeeld: Wet Hillen Een belastingplichtige heeft een eigen woning van € 250.000. Het eigenwoningforfait bedraagt derhalve € 250.000 * 0,70% = € 1.750. De resterende 3,5%-hypotheeklening voor de financiering van de woning is € 25.000, zodat de aftrekbare kosten eigen woning € 875 bedragen. De belastbare inkomsten uit eigen woning bedragen: € 1.750 minus € 875 = € 875 positief. Nu heeft de belastingplichtige recht op een extra aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld van € 875, zodat het saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning nihil bedraagt.
29
Bijzondere situaties van de eigen woning Het kan voorkomen dat de cliënt tijdelijk 2 woningen had of tijdelijk niet in zijn woning woonde. In bijzondere situaties valt de woning waar hij niet in woonde, tijdelijk toch onder de eigenwoningregeling. Hierdoor kan hij bijvoorbeeld de hypotheekrente blijven aftrekken. Dit geldt in de volgende situaties: •
•
•
• •
hij verhuisde naar een andere woning, zijn oude woning sindsdien leeg stond & nog niet verkocht was, en de woning in het kalenderjaar of in een van de voorafgaande drie kalenderjaren een woning was als bedoeld in art. 3. 111 lid 1 Wet IB (art. 3.111 lid 2 Wet IB). als hij aannemelijk maakt dat een andere woning die leeg stond of in aanbouw was en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende drie jaren hem als eigen woning als bedoeld in art. 3111 lid 1 ter beschikking te staan (art. 3.111 lid 3 Wet IB). hij verliet zijn eigen woning, zijn voormalige fiscale partner blijft in de woning, dan wordt de woning ten hoogste twee jaren aangemerkt als eigen woning, zie nadere voorwaarden (art. 3.111 lid 4 Wet IB). leegstand eigen woning door tijdelijke uitzending of overplaatsing, zie nadere voorwaarden (art 3.111 lid 6 Wet IB). hij was opgenomen in een AWBZ-instelling* (max. 2 jaar) (art. 3.111 lid 5 Wet IB).
*Een AWBZ-instelling is een zorgaanbieder die zorg of hulp biedt op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Bijvoorbeeld: • • • • • • •
een verzorgingshuis een verpleeginrichting een instellingen voor gehandicapten een regionale instelling voor beschermd wonen (RIBW) een psychiatrisch ziekenhuis een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis (PAAZ) een revalidatiecentrum
Kijk als je een dergelijke bijzondere situatie tegenkomt altijd even in de Belastingalmanak of je wettenbundel. Dit alles is omwille van beknoptheid niet in de syllabus opgenomen. Hypotheekrenteaftrek Met ingang van 1 januari 2013 geldt de hypotheekaftrek alleen voor hypotheken met een ten minste annuïtair aflossingsschema en een looptijd van maximaal 30 jaar. Voor de bestaande leningen is deze regeling niet van toepassing. De belastingplichtigen die op 31 december 2012 een eigen woning en een eigenwoningschuld hadden, kunnen de hypotheekrente nog steeds aftrekken ook al wordt op de betreffende lening niet afgelost. Dit geldt ook indien zij in of na 2013 deze lening oversluiten. Indien zij naast de bestaande lening een nieuwe lening afsluiten, moet alleen de nieuw afgesloten lening annuïtair afgelost worden. Kapitaalverzekering eigen woning (oude regeling) Rentevoordelen begrepen in de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning worden niet belast voor zover de uitkering niet meer bedraagt dan: 30
• • •
€ 36.600 bij 15 t/m 19 jaar premiebetaling; € 161.500 bij 20 jaar of meer premiebetaling; in geval van overlijden geldt een ander bedrag.
De totale vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 161.500 per belastingplichtige gedurende zijn leven. Bovenstaand is alleen het geval als de kapitaalverzekering kwalificeert als een kapitaalverzekering eigen woning. Bovendien is er een aantal andere voorwaarden wil het genoemde rentevoordeel onbelast zijn. Raadpleeg in dit geval de Belastingalmanak en art. 10bis.6 Wet IB. De vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning vervalt per 1 januari 2013 voor de mensen die geen eigenwoningschuld hebben of die wel een bestaande eigenwoningschuld hebben maar op 31 maart 2013 niet zo’n product hadden. Voor de bestaande gevallen blijft dit regime voor de kapitaalverzekering eigen woning bestaan. De kapitaalverzekering eigen woning kan in deze gevallen niet meer verhoogd worden. Spaarrekening - en beleggingsrecht eigen woning Sinds 1 januari 2008 kun je via een speciale geblokkeerde spaar- of beleggingsrekening/-recht sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld. Over het gespaarde bedrag wordt geen belasting betaald. Dit bedrag hoeft ook niet aangegeven te worden als bezitting in box 3: sparen en beleggen. Deze zogenoemde 'spaarrekening eigen woning' en 'beleggingsrecht eigen woning' worden aangeboden door banken en andere kredietinstellingen. Voor de voorwaarden van deze spaarrekening en dit beleggingsrecht wordt u doorverwezen naar art. 10bis.5 Wet IB. Let op! Vanaf 1 januari 2013 gelden er nieuwe regels. De belastingplichtige kan vanaf 2013 geen spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning meer afsluiten. Hierop is één uitzondering. Had de belastingplichtige op 31 december 2012 al een kapitaalverzekering in verband met uw eigenwoningschuld? Dan mocht hij die tot 1 april 2013 omzetten in een spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning. Zie hiervoor art. 10 bis 2 wet IB.
4.2 - Aftrekbare kosten ingeval het eigenwoningforfait van toepassing is De aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van: •
• •
renten van schulden (vooruitbetaalde rente wordt niet in aanmerking genomen, zie voorwaarden art. 3.120 lid 3), kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning; periodieke betalingen op grond van rechten van erfpacht, opstal of beklemming; en renten van schulden aangegaan voor verbetering of onderhoud van de eigen woning.
Hieronder vallen: •
kadastraal recht en de notariële kosten van de hypotheekakte inclusief de BTW (maar niet de notariële kosten voor de aankoop van de woning en de kosten van de koopakte); 31
•
• • • • • • • •
•
afsluitprovisie voor maximaal 1,5% van het bedrag van de aangegane schulden en ten hoogste € 3.630 (art. 3.120 lid 5 Wet IB). Het restant van deze kosten wordt naar volgende jaren verschoven; bereidstellings-, verlengings- en garantieprovisie; taxatiekosten ter verkrijging van de lening; kosten aanvraag gemeentegarantie; bemiddelingskosten en de kosten van de aanvraag van Nationale Hypotheek Garantie; royementskosten en boeterente die bij de aflossing van een lening zijn betaald; bouw- en grondrente die betrekking hebben op de periode ná de aankoop; andere kosten van hypothecaire geldleningen, bijvoorbeeld disagio; renten en kosten van andere geldleningen (niet zijnde een hypothecaire lening) in verband met de eigen woning. Bijvoorbeeld een persoonlijke lening of doorlopend krediet ter financiering van de aankoop, de verbetering en/of het onderhoud van de eigen woning; revisierente & omzettingskosten bij het oversluiten van een hypotheek.
Let op! Bij het oversluiten van een hypotheek kan er belastbare interest worden gegenereerd. De kosten die voor aftrek in aanmerking komen zijn slechts 30 jaar aftrekbaar. Als derhalve in de daaropvolgende jaren rente is betaald, is deze niet meer aftrekbaar. Het is voor de belastingplichtige daarom van belang dat hij alle afschriften, die verband houden met de eigenwoningschuld, bewaart! De op de aan- en verkoop van een eigen woning drukkende kosten, zoals overdrachts- of omzetbelasting, notariskosten, makelaarskosten, veilingkosten en kosten van vergunningen zijn niet aftrekbaar! Zijn partners van elkaar gescheiden en blijft er één in het huis wonen, maar betaalt de ander de hypotheekrente, dan mag de ander nog gedurende twee jaren de hypotheekrente aftrekken. Daar staat tegenover dat hij ook het eigenwoningforfait moet bijtellen. De partner die in de woning blijft wonen, hoeft het eigenwoningforfait niet bij te tellen. Betalen beiden de helft van de hypotheekrente, dan nemen beiden de helft van het eigenwoningforfait in aanmerking. Let op! Met ingang van 2014 werd het tarief waartegen de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in de vierde belastingschijf kunnen worden afgetrokken verlaagd. Deze wordt elk jaar met 0,5%-punt verlaagd totdat het aftrektarief 38% bedraagt, waarbij het tarief niet verlaagd zal worden tot onder het tarief van de derde belastingschijf. In 2015 bedraagt het tarief voor de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning 51% (in tegenstelling tot 51,5%) voor zover de aftrek zou plaatsvinden tegen het tarief van de vierde belastingschijf. Bijleenregeling Als door verhuizing naar een nieuwe duurdere woning de hypotheekschuld wordt verhoogd, wordt de aftrek van hypotheekrente alleen toegestaan voor zover de hypotheekverhoging nodig is om het verschil tussen aankoopprijs van de nieuwe woning (inclusief verwervingskosten) en de opbrengst van de oude woning (na aftrek van kosten) te financieren. Deze regeling beperkt de mogelijkheid om voor de aankoop van een nieuwe eigen woning geld te lenen waarvan de rente als eigenwoningrente aftrekbaar is.
32
Voorbeeld: Merlijn verkoopt zijn voormalige eigen woning voor €355.000,-. Hij koopt een andere eigen woning voor €440.000,- (incl. aankoop- en financieringskosten). Op zijn eerste eigen woning rustte een eigenwoningschuld van €240.000,-. De verkoopkosten zijn €5000,-. Het door Merlijn gerealiseerde bedrag aan ‘eigen geld’ – zijn in zijn eigenwoningreserve opgenomen vervreemdingssaldo eigen woning – bedraagt €110.000,- (€355.000,- €240.000,- - €5000,-). Merlijn besluit €60.000,- te besteden aan de inrichting van zijn nieuwe woning en de aankoop van een nieuwe auto. Hij investeert dus €50.000,- ‘eigen geld’ in zijn nieuwe eigen woning en gaat daarnaast een nieuwe hypothecaire geldlening aan voor €390.000,-. Het maximale toegestane nieuwe eigenwoningschuld is echter €440.000,- - €110.000,- = €330.000,-. Van zijn nieuwe hypothecaire geldlening van €390.000,- vormt dus een bedrag van €60.000,- een box 3-schuld. Er is hierbij sprake van een zogenaamde gemengde lening.
4.3 - Verhuur van een gedeelte van de woning Voor de fiscale behandeling van de verhuur van een gedeelte van de woning wordt onderscheid gemaakt tussen het wel en niet behoren tot het eigen huishouden. De huurder behoort tot het eigen huishouden Indien de persoon aan wie de kamer wordt verhuurd tot het eigen huishouden behoort, blijft het verhuurde gedeelte tot de eigen woning behoren. Het volledige eigenwoningforfait dient te worden opgegeven, genomen over de waarde van het gehele pand. De eventueel ontvangen huurbetalingen zijn onbelast. De huurder behoort niet tot het eigen huishouden Het verhuurde deel van de eigen woning aan personen die niet tot het eigen huishouden behoren, valt niet onder het begrip eigen woning. Het verhuurde deel van de eigen woning wordt in dit geval in aanmerking genomen in box 3. Dit is alleen anders indien de kamerverhuurvrijstelling van toepassing is. Dan behoort het verhuurde deel wel tot de eigen woning. Kamerverhuurvrijstelling Indien de opbrengsten van de verhuur van een gedeelte van de eigen woning niet meer bedragen dan € 4.954 per jaar, dan wordt die woonruimte aangemerkt als onderdeel van de eigen woning. Het eigenwoningforfait wordt gewoon voor de gehele woning in aanmerking genomen. De huuropbrengst is nu niet belast, want dit wordt geacht in het eigenwoningforfait te zitten. Bedraagt de huuropbrengst meer dan € 4.954 per jaar, dan komt de verhuurde kamer terecht in box 3. De waarde van de verhuurde kamer minus een evenredig deel van de eigenwoningschuld is dan belast tegen het forfaitaire rendement van 4%. Wat werkelijk aan huuropbrengst wordt ontvangen en aan kosten ten behoeve van de verhuur van de kamer wordt gemaakt, is irrelevant. Het eigenwoningforfait van de woning wordt berekend over de 33
waarde van de woning verminderd met de waarde van de verhuurde kamer waarvoor de kamerverhuurvrijstelling niet geldt. Dit geldt ook voor de aftrekbare bedragen. De eisen om in aanmerking te komen voor de vrijstelling zijn: • • • •
zowel de huurder als verhuurder dienen op het adres van de betreffende woning te zijn ingeschreven in de bevolkingsadministratie; de woning dient hoofdverblijf te zijn van de belastingplichtige; het verhuurde gedeelte mag geen zelfstandige woning zijn; het moet gaan om verhuur voor langere tijd.
Verhuur aan een kostganger Verhuur aan een kostganger is dat er naast de verhuur van een kamer bijvoorbeeld voor de huurder de kamer wordt schoongehouden, het beddengoed wordt verschoond en/of maaltijden worden verzorgd. Het kostgeld dat wordt ontvangen is dan onderdeel van het resultaat uit overige werkzaamheden. Afhankelijk van de hoogte van het huurgeld (inclusief een eventuele vergoeding voor gebruik van meubilair, energie en dergelijke) kan ook hier van de kamerverhuurvrijstelling gebruik worden gemaakt. Indien het huurdeel van het kostgeld binnen de € 4.954 valt, is alleen de rest van het kostgeld, verminderd met de kosten, belast. Als dit meer bedraagt dan de kamerverhuurvrijstelling, dan is het gehele bedrag aan ontvangen kostgeld (verminderd met de kosten) belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheid. Aftrek van rente restschulden eigen woning mag 15 jaar lang (artikel 3.120a Wet IB) Hebt u een restschuld eigen woning en mag u de rente daarover aftrekken? Dan kunt u deze rente 15 jaar lang in aftrek brengen. Tot en met 2014 gold een termijn van 10 jaar. Tijdelijk verruimde vrijstelling van de schenkbelasting vervalt De schenkingsvrijstelling van maximaal € 100.000 voor de aankoop, verbouwing of aflossing van de eigen woning vervalt op 1 januari 2015. Hebt u een eigen woning in aanbouw, dan is er een tegemoetkomende regeling. Het lage btw-tarief arbeidsloon voor renovatie en herstel woningen wordt tijdelijk verlengd. Wordt uw bestaande woning (ouder dan 2 jaar) gerenoveerd of verbouwd? Dan kunt u tot 1 juli 2015 gebruikmaken van de tijdelijke verlaging van het btw-tarief naar 6% over het arbeidsloon. Na 1 juli geldt hiervoor het oude percentage van 21%. Voor de gebruikte materialen blijft u 21% btw betalen.
34
5 - De uitgaven voor inkomensvoorzieningen Op grond van art. 3.124 Wet IB zijn de uitgaven voor inkomensvoorzieningen de op de belastingplichtige drukkende: • • • •
Premies voor lijfrenten ter compensatie van een pensioentekort tot de in de wet genoemde bedragen; Premies voor lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan een meerderjarig invalide (klein)kind en uitsluitend eindigen bij het overlijden van de gerechtigde; Premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen en verstrekkingen aan uzelf bij invaliditeit, ziekte of ongeval; en Bijdragen om recht te blijven houden op een nabestaandenuitkering volgens de Algemene nabestaandenwet (Anw).
Deze premies zijn onder voorwaarden aftrekbaar en voor zover de belastingplichtige voldoende jaarruimte en/of reserveringsruimte heeft, maar de belastingplichtige is niet verplicht om premies voor lijfrenten, die voor aftrek in aanmerking komen, af te trekken. Als de belastingplichtige ervoor kiest de premies niet af te trekken (dus bij uitkering ook niet belast in box 1), is de waarde van de polis belast in box 3: voordeel uit sparen en beleggen. Dit geldt ook voor het gedeelte van de lijfrentepremie dat niet aftrekbaar is, omdat de jaar- en reserveringsruimte ontoereikend zijn. Let op! De premies of eigen bijdragen van werknemers voor bijvoorbeeld hun pensioen zijn niet aftrekbaar. De werkgever of de uitkeringsinstantie heeft hier namelijk al rekening mee gehouden bij de inhouding van de loonheffing. In deze syllabus wordt alleen uitvoerig aandacht besteed aan de eerste variant. De overige varianten zijn binnen de gestelde vereisten aan de verzekeringsovereenkomst onbeperkt aftrekbaar.
5.1 – Lijfrente Een lijfrente is een aanspraak volgens overeenkomst van levensverzekering op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen, die uiterlijk eindigen bij overlijden en welke niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen. Er zijn drie typen lijfrenten ter dekking van een pensioentekort: •
Oudedagslijfrente: de lijfrente-uitkeringen komen slechts toe aan de premiebetaler zelf en mogen alleen bij zijn overlijden eindigen. De termijnen moeten uiterlijk ingaan in het vijfde jaar na het jaar waarin de premiebetaler de AOW-gerechtigde leeftijd (65 jaar en 3 maanden) bereikt;
•
Nabestaandenlijfrente: de lijfrente gaat in bij het overlijden van de premiebetaler zelf of diens fiscale partner. Het maakt hierbij niet uit wie de gerechtigde tot de uitkeringen is en wanneer de lijfrente eindigt. Uitzondering: de einddatum is niet vrij wanneer de termijnen toekomen aan (klein)kinderen en hun echtgenoten, (schoon)ouders, grootouders, broers, zwagers, (schoon)zussen en hun (aangehuwde) kinderen, ooms of tantes van de premiebetaler of van zijn partner. In dat geval mag de lijfrente uitsluitend eindigen bij het overlijden van de gerechtigde of, als de lijfrente niet levenslang loopt, uiterlijk op het moment dat de gerechtigde 30 jaar wordt; 35
•
Tijdelijke oudedagslijfrente: de lijfrente komt alleen toe aan de premiebetaler zelf en gaat niet eerder in dan in het jaar waarin deze de AOW-gerechtigde leeftijd (65 jaar en 3 maanden) bereikt. De ingangsdatum mag niet later zijn dan in het vijfde jaar na het jaar waarin de premiebetaler de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De minimumlooptijd van de uitkeringen moet minstens vijf jaar zijn en de uitkeringen mogen niet meer dan € 21.142 per jaar bedragen.
Daarnaast is er een aantal algemene vereisten voor de aftrekbaarheid van de lijfrentepremie: • •
De toekomstige lijfrenten dienen ter compensatie van een pensioentekort; en De lijfrenteovereenkomst dient bij een ‘erkende’ verzekeraar te zijn afgesloten. De premies moeten zijn betaald aan een in Nederland gevestigde professionele verzekeraar (dit is een verzekeraar in de zin van de Wet op het financieel toezicht) of een in Nederland gevestigd professioneel pensioenfonds. Een in het buitenland bevoegde verzekeraar die door de Nederlandse Belastingdienst is aangewezen valt ook onder de ‘erkende’ verzekeraar.
De pensioenverzekeraar kan aan de belastingplichtige aangeven in hoeverre hij een pensioentekort heeft. Een pensioentekort doet zich voor in de situatie waarbij een belastingplichtige in het belastingjaar een kleinere toename van zijn aanspraak op oudedagsvoorziening verkrijgt dan nodig is om aan het einde van zijn werkzame leven te beschikken over een maatschappelijk adequaat geacht niveau. Dit tekort vertaalt zich in een bedrag aan te weinig gestorte lijfrentepremie. Let op! Alle regels rondom lijfrenten vormen een behoorlijk ingewikkeld geheel. Beschouw deze paragraaf daarom als een kort overzicht van wat er zich allemaal afspeelt rondom lijfrenten. Let op! Premies voor een overbruggingslijfrente zijn niet aftrekbaar. Voor de meesten zal dit geen gevolgen hebben omdat de polis naast de overbruggingslijfrente meestal ook nog voorziet in andere lijfrentevormen waarvoor nog wel aftrek mogelijk is. Echter, indien een polis uitsluitend voorziet in een overbruggingslijfrente, is geen premieaftrek meer mogelijk. Dit houdt in dat het zo kan zijn dat belastingplichtigen die in voorgaande jaren premies voor lijfrenten hebben afgetrokken, niet langer van deze aftrekpost gebruik kunnen maken.
5.2 – Jaarruimte Het pensioentekort kan deels op een fiscaal aantrekkelijke wijze worden opgevuld met behulp van het benutten van de eventueel aanwezige jaarruimte. Er is een jaarruimte aanwezig als in een bepaald jaar niet voldoende pensioen is opgebouwd. Dit betekent dat er in een bepaald jaar minder pensioen is opgebouwd dan nodig is om een oudedagsvoorziening (inclusief AOW) te krijgen. Overigens geldt er een belangrijke voorwaarde voor het benutten van de jaarruimte: de belastingplichtige met een pensioentekort heeft bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar en 3 maanden nog niet bereikt. Het maximaal aftrekbaar bedrag geldt voor alle lijfrenteverzekeringen en lijfrentespaarrekeningen of lijfrentebeleggingsrechten van de belastingplichtige samen. De maximale jaarruimte = •
13,8% van de premiegrondslag; minus 36
• •
de opbouw van pensioenaanspraken in 2014; minus de door de belastingplichtige in 2014 vrijwillig betaalde pensioenpremies voldaan uit een spaarloonopname.
De jaarruimte bedraagt maximaal € 12.153. De premiegrondslag bestaat uit: • • • •
het belastbare loon uit 2014; en het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden uit 2014; en de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen uit 2014; minus een bedrag van € 11.936 (de AOW-franchise).
De aldus berekende premiegrondslag bedraagt ten hoogste € 100.000 De vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken wordt gesteld op 6,5 keer de toename van de pensioenaanspraak voor zover die samenhangt met de diensttijd in het kalenderjaar. Hierbij blijft buiten aanmerking aangroei die het gevolg is van de vrijwillig betaalde pensioenpremies voldaan uit een spaarloonopname. De (fiscale) pensioenaangroei, ook wel bekend als factor A, is bij de pensioenverzekeraar bekend en wordt op de pensioenopgave vermeld. Helaas zijn onze cliënten vaak niet op de hoogte van dit bedrag, waardoor het moeilijk is een accurate berekening te maken. Om deze reden en ook vanwege het feit dat een lijfrente gemakkelijk verward kan worden met een kapitaalverzekering, waarvan de betaalde premies niet aftrekbaar zijn, is het aan te raden om met een groepsleider te overleggen indien je een cliënt met een lijfrente helpt.
Voorbeeld: Jaarruimte Harry is 33 jaar en hij heeft in 2014 een bruto jaarsalaris (tevens pensioengevend salaris) van € 35.936 en over 2015 € 37.200. Om op zijn oude dag het ultieme “Zwitserleven”-gevoel te hebben, heeft hij begin 2013 een lijfrenteverzekering afgesloten. In 2015 heeft Harry in het kader van deze verzekering een premie betaald van € 2.550. Via de personeelsfunctionaris is Harry te weten gekomen dat de AOWfranchise € 11.936 bedraagt en dat het pensioenopbouwpercentage 1,60 % per dienstjaar is. Om de jaarruimte te berekenen moet eerst de pensioenaangroei berekend worden: Jaarsalaris Harry Af: AOW-franchise Premiegrondslag *: Pensioenopbouwpercentage Pensioenaangroei Nu de pensioenaangroei bekend is, kan de jaarruimte berekend worden: 13,8% x (€ 35.936 -/- € 11.936) -/- (6,5 x € 384) = € 3.312 -/- € 2.496 = € 816.
€ € € % €
Wanneer Harry nog niet deelneemt aan de pensioenregeling van zijn bedrijf zal de jaarruimte een ander bedrag zijn. Jaarruimte: 13,8% x (€ 35.936 -/- € 11.936) = € 3.312. 37
35.936 11.936 24.000 1,60 384
Hij heeft echter slechts € 2.550 betaald in 2015, dus de premieaftrek in 2015 bedraagt dan ook € 2.550. Volgens de berekening mag hij maximaal € 3.312 in aftrek brengen, maar het is niet mogelijk om meer in aftrek te brengen dan daadwerkelijk betaald is, dus maximaal € 2.550. Berekening lijfrentepremieaftrek in 2015 Stap 1: Premiegrondslag Winst uit onderneming vóór ondernemersaftrek in 2014 Voor ondernemers: toename van oudedagsreserve in 2014 Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking in 2014 Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking in 2014 Buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking in 2014 Buitenlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking in 2014 Inkomsten uit overige werkzaamheden door arbeid in 2014 Inkomsten door het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen in 2014 Periodieke uitkeringen in 2014 Totaal Reisaftrek openbaar vervoer in 2014 Zeedagenaftrek in 2014 Voor ondernemers: afname van opgebouwde oudedagsreserve in 2014 Totaal
€ 35.936
AOW-franchise (€ 11.936) Premiegrondslag (maximaal € 100.000)
€ 11.936 € 24.000………
€ …………… € …………… € 35.936 € …………… € …………… € …………… € …………… € ……………+ € 35.936 € …………… € …………… € …………… +
Stap 2: Jaarruimte - 13,8% van de premiegrondslag (maximaal € 12.153) € 3.312 - Pensioenaangroei in 2014 Als pensioen opbouwde werd bij een werkgever, neem de pensioenaangroei over van de opgave van de pensioenverzekeraar x 6,5 * (1,60 % van €24.000) - Voor ondernemers: toename min afname van oudedagsreserve (met uitzondering van afname door omzetting in een lijfrente) in 2014 Vul bij een negatief resultaat 0 in € …………… - Vrijwillig betaalde pensioenpremies in een werknemersspaarregeling in 2014 Het gaat hier niet om de lijfrentepremies die via de (gedeblokkeerde) spaarloonrekening zijn voldaan € ……………+ Totaal jaaropbouw pensioenvoorzieningen € 2.496-/Jaarruimte
-/-
€ 2.496
€ 816
5.3 - Reserveringsruimte Er is nog een faciliteit die bepalend is voor de hoogte van de aftrekbare lijfrentepremies. Dit is het geval indien de belastingplichtige in de afgelopen zeven jaren zijn jaarruimte niet volledig heeft benut. Er is dan sprake van een reserveringsruimte. Het niet benutte deel mag worden aangewend voor een fiscaal gefacilieerde lijfrente. Hiervoor zal derhalve voor elk van de zeven voorgaande jaren berekend moeten worden wat de maximale jaarruimten zijn geweest en welke bedragen aan lijfrentepremies op deze jaarruimten in aftrek zijn gebracht. De belastingplichtige heeft de vrije keuze tussen het benutten van zijn jaarruimte of van zijn reserveringsruimte beginnend bij het oudste jaar. Het is verstandig om betaalde lijfrentepremies af te boeken van de reserveringsruimte, aangezien de jaarruimte van 2015 38
nog tot en met 2022 benut kan worden. Voor de reserveringsruimte is de dotatie niet meer dan 17% van de premiegrondslag maar met een maximum van € 7.052 voor 2014. Is de belastingplichtige bij het begin van het jaar 55 jaar en 3 maanden of ouder, dan wordt dit maximum verhoogd tot € 13.927. De reserveringsruimte vervalt niet als de belastingplichtige de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
5.4 - Tijdstip van aftrek Premies voor lijfrente zijn aftrekbaar in het jaar dat ze betaald of verrekend zijn, voor zover de verrekening niet leidt tot een schuldig gebleven bedrag. Verder is er nog de mogelijkheid om premies die binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar en door de belastingplichtige betaald of verrekend zijn, bij de aangifte aan te merken als premies die in het kalenderjaar betaald of verrekend zijn. Voorbeeld: Reserveringsruimte Emma is 45 jaar. Zij heeft over 2015 een brutoloon genoten van € 60.936. Emma heeft als gevolg van haar pensioenregeling in 2014 geen gebruik kunnen maken van de jaarruimte. Zij heeft voor de beoordeling van de reserveringsruimte in 2015 de jaarruimte over de jaren 2008 tot en met 2014 laten berekenen. De niet benutte jaarruimtes over deze jaren bedragen in totaal € 12.000. De AOW-franchise is € 11.936 in 2015. De reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag (maximaal € 7.052). 17% x (€ 60.936 -/- € 11.936) = € 8.330 > maximum € 7.052. De reserveringsruimte in 2015 = € 7.052. Het overige deel kan niet benut worden, dus kan het meegenomen worden naar volgende jaren en tot en met 2022 alsnog in aftrek gebracht worden. Wanneer Emma 61 jaar is bedraagt het maximum € 13.927. De reserveringsruimte bedraagt in dit geval wel € 8.330 (17% van de premiegrondslag). Om te kijken naar de vorige jaren moet eerst de jaarruimte van de jaren 2008 tot en met 2014 berekend worden. Per jaar moet dan gekeken worden of de jaarruimte is gebruikt, of dat er een deel nog niet is gebruikt. De niet-benutte jaarruimte voor Emma is € 12.000. Let op maximum: 17% van de premiegrondslag, maar (17% van € 60.936 -/- € 11.936 = €8.330) Als Emma op 31 december 2014 jonger dan 55 jaar en 3 maanden was, is het maximum € 7.052. Emma houdt dan een inhaalmogelijkheid van € 4.948 over voor eventueel latere jaren. Als Emma op 31 december 2014 55 jaar en 3 maanden of ouder was, is het maximum € 13.927. Situatie voor 2009 Splitsingsmethode Het kan natuurlijk voorkomen dat je de premie uiteindelijk geheel of gedeeltelijk niet in aftrek hebt gebracht. Bijvoorbeeld doordat je dit bij de belastingaangifte bent vergeten of doordat de betaalde premie hoger was dan je maximum premieaftrek. Tot 2009 kreeg de verzekering in zo'n geval een gesplitst karakter. Het deel van de verzekering waarvoor de premies in aftrek werden gebracht, viel in box 1. De uitkeringen uit dit deel van de verzekering werden belast in box 1 (de omkeerregel). Het deel waarvoor geen aftrek 39
mogelijk was, viel in box 3. Van dit deel moest de waarde opgegeven worden in box 3. De uitkeringen uit dit deel waren onbelast. Deze jaarlijkse splitsing leverde in de praktijk veel problemen op. Vandaar dat er een nieuwe methode is gekomen. Situatie na 2009 Saldomethode Vanaf 2009 is deze splitsing vervallen. De box 1-lijfrenteverzekering valt alleen nog maar in box 1. De uitkeringen uit een verzekering zijn dus altijd belast in box 1. Ook als de premie niet of onvolledig in aftrek is gebracht. Dit geldt voor nieuwe maar ook voor bestaande polissen. In plaats van de splitsingsmethode, is een saldomethode ingevoerd. Op grond daarvan mogen de eerste uitkeringen onbelast in box 1 ontvangen worden tot het volgende bedrag: alle niet-afgetrokken premies tot en met 31 december 2008 plus de niet-afgetrokken premies betaald met ingang van 1 januari 2009, voor zover deze laatste premies althans lager zijn dan € 2.269 per belastingplichtige per jaar. Stap 3: Reserveringsruimte Berekent de jaarruimte voor elke van de jaren 2008 tot en met 2014. Bekijk per jaar of de jaarruimte gebruikt is, of dat er en deel nog niet gebruikt is. Telt de niet-benutte jaarruimte op. Het totaal is de opgebouwde reserveringsruimte. Let op het Maximum! 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 7.052indien de belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar een leeftijd heeft bereikt die ten hoogste tien jaar lager is dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Wordt het eerder genoemde maximum verhoogd naar € 13.927.
40
6 - De negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen De uitgaven voor inkomensvoorziening (bijvoorbeeld lijfrentepremies) zijn in het verleden in aftrek gebracht op het inkomen. De negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening zijn de ontvangsten uit deze inkomensvoorziening (bijvoorbeeld uitgekeerde lijfrente). De aanspraak (betaalde premies) was onbelast; de uitkering is dus belast. De ontvangen bedragen ingevolge een inkomensvoorziening moeten dus bij het inkomen worden opgeteld. In de volgende gevallen kan er sprake zijn van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, indien: • een lijfrenteverzekering niet meer aan de voorwaarden voldoet of er in strijd met de voorwaarden is gehandeld; • de belastingplichtige de lijfrenteverzekering geheel of gedeeltelijk heeft afgekocht. In dat geval heeft belastingplichtige het bedrag van de uitkering ineens in plaats van in termijnen ontvangen (behoudens in geval een aanspraak op lijfrente of p.u. waarvan nog geen termijnen zijn vervallen, in 1 bedrag wordt uitgekeerd en WEV = €4.242 of minder); • de belastingplichtige het recht op de uitkering van de lijfrenteverzekering aan iemand heeft geschonken, verkocht of verpand; en • de beroepspensioenregeling van de belastingplichtige niet meer voldoet aan de fiscale voorwaarden, bijvoorbeeld na een aanpassing van de polis. De waarde in het economische verkeer van de lijfrenteverzekering of beroepspensioenregeling dient op het moment van afkoop, schenking, e.d. te worden vermeld in de aangifte. Het bedrag van het rendement op de lijfrenteverzekering dat is behaald in een periode dat er sprake van niet binnenlandse belastingplicht was, mag hierop in mindering worden gebracht. Voor lijfrenteverzekeringen waarvan de uitkeringen nog niet waren ingegaan in 2015, moet minimaal het totaalbedrag van de premies die in het verleden is afgetrokken worden aangegeven. De Belastingdienst brengt in deze situaties zogenoemde revisierente in rekening. De negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen zijn uitgewerkt in art. 3.132 t/m 3.138 wet IB. Heb je met een negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen te maken, raadpleeg dan deze artikelen en de Belastingalmanak.
41
42
7 - De persoonsgebonden aftrek In hoofdstuk 6 van de Wet IB wordt eigenlijk het belangrijkste onderwerp voor onze cliënten behandeld: de persoonsgebonden aftrek. Aangezien de werkgevers en uitkeringsinstanties de fiscaal aftrekbare kosten van de cliënt niet kennen, moet hij dit zelf met behulp van een aangiftebiljet aangeven om zijn teveel ingehouden belasting terug te vragen. De wet kent de volgende persoonsgebonden aftrekposten: • uitgaven voor onderhoudsverplichtingen; • uitgaven voor levensonderhoud van kinderen; • uitgaven voor specifieke zorgkosten; • weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen; • scholingsuitgaven; • uitgaven voor monumentenpanden; en • aftrekbare giften.
In de wet: (afdeling 6.2) Vervallen (afdeling 6.5) (afdeling 6.6) (afdeling 6.7) (afdeling 6.8) (afdeling 6.9)
Omdat niet alle aftrekposten voor de cliënten van de Belastingwinkel van belang zijn, zullen wij ons hier beperken tot de meest voorkomende aftrekposten. Mocht je toch iemand helpen met aftrekposten die niet behandeld worden en ook niet op het schaduwformulier staan, pak dan de Wet IB en de Belastingalmanak erbij. Aftrektechniek De persoonsgebonden aftrek komt allereerst in mindering op het inkomen uit box 1. Het inkomen kan door de aftrek echter niet negatief worden! Mocht het inkomen in box 1 derhalve niet voldoende zijn om de aftrek te gebruiken, dan komt de persoonsgebonden aftrek in mindering op het inkomen uit box 3; mocht dat ook niet voldoende zijn, dan komt het restant in aftrek op het inkomen uit box 2. Het gedeelte dat dan nog steeds niet kan worden afgetrokken, mag in de volgende kalenderjaren in aftrek worden gebracht. De inspecteur dient het niet in aanmerking genomen bedrag vast te stellen bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit alles is geregeld in art. 6.2 en art. 6.2a Wet IB. De persoonsgebonden aftrek maakt deel uit van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen (art. 2.17 Wet IB). Dit betekent dat de aftrekposten (geheel of gedeeltelijk) overgebracht kunnen worden naar de fiscale partner. Enige voorwaarde is dat deze fiscale partner gedurende het gehele kalenderjaar partner moet zijn geweest. Over het algemeen is het voordelig de aftrekposten over te brengen naar de partner, als deze partner te maken heeft met een hoger belasting- en premietarief. Voor zover niet anders is bepaald, komen de uitgaven ter zake van persoonsgebonden aftrekposten voor aftrek in aanmerking op het tijdstip waarop zij zijn: (art 6.40 Wet IB). • • • •
betaald; verrekend; ter beschikking gesteld; of rentedragend geworden.
43
7.1 - De uitgaven voor onderhoudsverplichtingen Dit zijn de aftrekbare uitkeringen en verstrekkingen voor het levensonderhoud van een vroegere echtgenoot en de van tafel en bed, dan wel duurzaam gescheiden levende echtgenoot. Bij de betalende persoon zijn de verstrekkingen aftrekbaar; bij de ontvangende persoon zijn deze uitkeringen belast (zie onderdeel 2.6, periodieke uitkeringen). Ook de afkoop van een verplichting tot periodieke uitkeringen wordt aangemerkt als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen. Niet aftrekbaar zijn alimentaties die voor de kinderen zijn bedoeld. Wordt dus een alimentatie betaald aan een (ex)echtgenoot en de kinderen, dan moet die betaling gesplitst worden om het aftrekbare deel te bepalen. De alimentatie die voor de kinderen is bedoeld, kan (eventueel) wel in aanmerking worden genomen bij de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Het komt nogal eens voor dat een vroegere echtgenoot of een duurzaam gescheiden levende echtgenoot een bijstandsuitkering ontvangt die vervolgens op de andere (ex)echtgenoot wordt verhaald. Deze verhaalde bijstandsuitkeringen zijn voor deze laatste aftrekbaar als uitgave voor onderhoudsverplichtingen.
7.2 - De uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar Deze aftrek is vervallen per 1 januari 2015 in verband met de hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen).
7.3 - Specifieke zorgkosten Er zijn specifieke zorgkosten die in aftrek van de belasting mogen worden gebracht. De mogelijkheden voor aftrek van zorgkosten worden echter wel steeds minder. Voor het jaar 2015 is er nog slechts een beperkte aftrekmogelijkheid voor specifieke zorgkosten. Specifieke zorgkosten zijn de kosten die gedaan zijn voor de belastingplichtige, zijn fiscale partner en zijn kinderen jonger dan 27 jaar. Daarnaast vallen de kosten ten behoeve van tot het huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder onder de specifieke zorgkosten. Het is niet vereist dat de ernstig gehandicapte personen de kinderen van de belastingplichtige zijn. Dit kunnen namelijk ook andere familieleden en niet-familieleden, zoals vriend(inn)en, zijn. Iemand wordt als ernstig gehandicapt beschouwd als hij, gelet op de beperkingen, aanspraak maakt op opname in een intramurale inrichting, die is geregeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Ten slotte vallen ook de kosten ten behoeve van de bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters onder de aftrekbare zorgkosten. Iemand wordt als zorgafhankelijk beschouwd als hij is aangewezen op beroepsmatige hulp of verzorging in een verzorgings- of verpleeginrichting wanneer hij of zij niet bij de belastingplichtige zou inwonen.
44
Niet aftrekbare kosten De volgende uitgaven/kosten zijn in elk geval niet aftrekbaar: • • • • • • • • • • • • • • • •
Verplicht en vrijwillig eigen risico ziektenkosten- of zorverzekering; Premie en aanvullende premie ziektekosten- of zorgverzekering; Wettelijke eigen bijdrage aan het Centraal Administratiekantoor (CAK); Ouderdomsaftrek/arbeidsongeschiktheidsaftrek/aftrek voor chronische ziekten; Huisapotheek; De hulpmiddelen brillen, lenzen en de complementaire kosten; Kosten voor bevalling en adoptie; Uitgaven wegens overlijden; Premie begrafenis/crematieverzekering in natura; Ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen; Uitgaven voor een elleboogkruk, een gipssteun, een looprek, een okselkruk, een onderarmschaalkruk, een rollator of een loophulp met drie of vier poten; Uitgaven voor een ivf-behandeling voor een vrouw van 43 jaar of ouder; Uitgaven voor de eerste twee ivf-behandeling voor een vrouw jonger dan 38, indien meer dan één embryo per poging wordt teruggeplaatst; Voedingssupplementen, zoals vitaminetabletten en levertraan; Kosten voor het op peil houden of bevorderen van de algemene gezondheidstoestand, zoals een hometrainer en fitnesstrainingen; Zelfzorgmiddelen zonder recept (bijv. kalktabletten, laxeermiddelen, neusspray, autoverbanddoos, huidverzorgingsmiddelen).
Drempel De specifieke zorgkosten zijn echter pas aftrekbaar boven een bepaalde drempel. De hoogte van deze drempel hangt af van het verzamelinkomen van de belastingplichtige. Specifieke zorgkosten zullen in sommige gevallen gespecificeerd moeten worden. Bewaar dus altijd een kopie van het buitengewone uitgavenformulier in het dossier! Voor zover de specifieke zorgkosten uitkomen boven onderstaande drempel zijn deze aftrekbaar.
Verzamelinkomen Het verzamelinkomen is het inkomen uit alle drie de boxen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Bij partners geldt het gezamenlijke drempelinkomen. 45
Praktische aanwijzingen 1) Bij de vraag: "Heeft u specifieke zorgkosten” weet de cliënt van de SBR vaak niet wat daar precies mee wordt bedoeld en welke uitgaven daaronder vallen. Stel daarom gerichte vragen met voorbeelden, zodat het de cliënt duidelijk is om wat voor soort uitgaven het gaat. 2) Voor 2015 gelden alleen die uitgaven als specifieke zorgkosten indien zij in 2015 door de belastingplichtige zijn betaald of zijn verrekend. Overigens kunnen in 2015 betaalde kosten, die in 2016 zijn/worden terugontvangen (van bijvoorbeeld de verzekeraar) niet in aanmerking worden genomen als specifieke zorgkosten. Deze kosten drukken immers niet op de belastingplichtige. 3) Voor aftrek komen alleen de door de belastingplichtige zelf en eventueel de door zijn partner/echtgenoot gemaakte netto uitgaven in aanmerking. Het moet dus gaan om de uitgaven die feitelijk ten laste van de belastingplichtige komen. Dit betekent dat de belastingplichtige geen recht mag hebben op een vergoeding bij een ziektekostenverzekeringsmaatschappij of bedrijfsvereniging. Is dat wel het geval, dan kan hij de uitgaven niet of slechts gedeeltelijk aftrekken, maar moet hij zich tot die instanties wenden voor een onkostenvergoeding van gedane uitgaven.
7.3.a - Specifieke zorgkosten Voorgeschreven medicijnen: Dit zijn medicijnen die door de huisarts of specialist worden voorgeschreven (medicijnen op recept die meestal alleen bij de apotheek verkrijgbaar zijn) en door hen als medicijnen worden beschouwd. Hieronder vallen ook andere (alternatieve) middelen, zoals homeopathische middelen, die door een arts als geneesmiddel worden voorgeschreven en die niet voor andere doeleinden dan als geneesmiddel gebruikt dienen te worden. De geneesmiddelen moeten als geneesmiddel wegens ziekte of invaliditeit worden gebruikt om in aanmerking te komen voor aftrek. Bovendien komen alleen medicijnen die niet zijn vergoed door de ziektekostenverzekeraar in aanmerking voor aftrek. Vervoerskosten arts/ziekenhuis: De kosten van vervoer voor het verkrijgen van geneeskundige hulp, dus de kosten van vervoer van de patiënt per ambulance of taxi van en naar de behandelende arts, specialist, tandarts, apotheek en het ziekenhuis zijn geheel aftrekbaar. Indien het vervoer per eigen auto of op een andere manier plaatsvindt, zijn de werkelijke kosten per kilometer aftrekbaar. Denk hierbij aan eigen bijdrage ambulancevervoer en extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit. Voor de eigen auto mag gemakshalve worden uitgegaan van € 0,19 per kilometer. De parkeerkosten, die de belastingplichtige kwijt is bij een arts/ziekenhuis, zijn tevens aftrekbaar. Wanneer van de zorgverzekeraar een vergoeding voor de vervoerskosten wordt gegeven, dan moet die vergoeding in mindering worden gebracht op de vervoerskosten. Hulpmiddelen: Aanschaffingskosten inclusief de complementaire kosten, de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van hulpmiddelen die mensen in staat stellen tot het verrichten van normale lichaamsfuncties, zoals: • • •
Kunstgebit, kroon, brug en dergelijke; Steunzolen; Blindengeleidehond; 46
• • • • • • • • • •
Hoortoestellen (incl. batterijtjes); Protheses; Vingerprik; Cardiofoon; Kunstledematen, breukbanden en speciale korsetten; Elastieken kousen en (de extra kosten voor) orthopedisch schoeisel; Aangepaste tekstverwerker voor spastisch kind dat niet kan schrijven; Luchtreinigingstoestel voor kind dat allergisch is voor stof; Elektromotor voor verstellen van bed of stoel voor reuma- of ms-patiënten; Pruik of haarstukje op medisch advies
zijn voor het werkelijke bedrag aftrekbaar. Het gaat dus om middelen die normale lichaamsfuncties, zoals horen, bewegen of communiceren, overnemen of versterken. Het hulpmiddel moet rechtstreeks verband houden met ziekte of invaliditeit; het mag dus niet alleen dienen ter preventie. De volgende hulpmiddelen zijn niet aftrekbaar: •
• • • • • • •
Brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen, en ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen; Rollators, looprekken, loophulpen met drie of vier poten, elleboogkrukken, gipssteunen, okselkrukken en onderarmschaalkrukken; Scootmobielen; Rolstoelen; Aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan; Kosten voor een verhoogd bed; Kosten van muziekapparatuur (als ontspanning voor rolstoelpatiënt of voor iemand met nerveuze storing); Solarium.
Let op! Sinds 1 januari 2014 is geen aftrek meer mogelijk voor de kosten van scootmobielen, rolstoelen en woningaanpassingen. De afschrijvingskosten van scootmobielen, rolstoelen en woningaanpassingen die al vóór 2014 zijn aangeschaft, blijven ook in 2015 en latere jaren in aanmerking komen voor aftrek. Extra kosten kleding en beddengoed: U mag de kosten van (het wassen van) kleding en beddengoed aftrekken indien deze kosten samenhangen met ziekte, die al minstens een jaar duurt of minstens een jaar zal duren en de zieke of invalide behoorde tot het huishouden van de belastingplichtige. Hiervoor zijn forfaitaire bedragen aftrekbaar. Aftrekbaar is een vast bedrag van € 310. Het is hiervoor niet nodig dat de kosten moeten worden aangetoond. Voldoende is dat de aard van de ziekte of invaliditeit bekend is en dat algemeen bekend is dat de ziekte of invaliditeit extra kosten voor kleding of beddengoed met zich meebrengt. Bedroegen de extra uitgaven meer dan € 620 dan wordt het vaste bedrag van € 310 verhoogd tot € 775. Voor deze verhoging moeten de kosten wel kunnen worden aangetoond. Volgens rechtbank Noord-Holland zijn de normale was- en droogkosten van een 1persoonshuishouden € 249,60. De extra kosten kleding en beddengoed bedragen in dat geval 47
het bedrag wat de normale was- en droogkosten te boven gaat. Is niet het hele jaar aan de gestelde voorwaarden voldaan, dan geldt een tijdsevenredig berekend bedrag. Als er bijvoorbeeld vanaf 1 oktober 2015 extra uitgaven waren, neemt u 3/12 van het aftrekbedrag. De regeling geldt vooral voor zwakzinnige geesteszieke, motorisch en/of psychisch gestoorde en incontinente personen. De regeling kan echter ook gelden voor personen met een huidziekte of reuma. Onder beddengoed vallen niet alleen de kosten van lakens, slopen, dekens maar ook de kosten van een matras mits hiervoor door ziekte of invaliditeit meer kosten zijn gemaakt in vergelijking met belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn. Uitgaven voor extra gezinshulp: Het gaat hier om de kosten voor extra gezinshulp die zijn gemaakt ten tijde van ziekte van de belastingplichtige of van een van zijn gezinsleden. De kosten zijn aftrekbaar indien de gezinshulp door ziekte of invaliditeit nodig was en de belastingplichtige over rekeningen of kwitanties beschikt waarop de datum, bedrag, naam, adres en woonplaats van de gezinshulp of instantie staan vermeld. Was de extra gezinshulp nodig wegens ziekte van de partner van de belastingplichtige, dan is nog drie maanden na diens overlijden aftrek van de extra kosten van gezinshulp mogelijk. Er geldt daarnaast een drempel voor de aftrek. De drempel is een bepaald percentage van het verzamelinkomen voor de persoonsgebonden aftrek. Deze percentages staan in onderstaande tabel weergegeven: Bij een verzamelinkomen voor persoonsgebonden aftrek van: Meer dan Meer niet meer dan Geldt als percentage van het verzamelinkomen €30.869 0% € 30.869 €46.304 1% € 46.304 € 61.732 2% € 61.732 3% Het bedrag dat boven de drempel uitkomt, wordt aangemerkt als de extra uitgaven voor gezinshulp. Uitgaven om gezinshulp overbodig te maken, zoals: • • • •
Kosten van buitenshuis eten; Het laten logeren van de kinderen bij familie of kennissen; Stomerijkosten; Kosten van aanschaf van huishoudelijke apparaten.
komen niet voor aftrek in aanmerking. Dieetkosten: De uitgaven voor een dieet zijn alleen tot een vast bedrag per jaar aftrekbaar. Is een deel van het jaar dieet gehouden, dan is een tijdsevenredig deel van het jaarbedrag aftrekbaar. De kosten van diëten, die in de dieetkostentabel 2015 (zie hieronder) staan, komen voor aftrek in aanmerking. De kosten van andere diëten komen niet voor aftrek in aanmerking. Aftrek is alleen mogelijk als het dieet gevolgd wordt op voorschrift van een arts of een diëtist. De belastingplichtige zal door middel van een dieetverklaring moeten aantonen dat hij een bepaald dieet volgt. Probleem hierbij is dat het voorschrift op de dieetverklaring niet duidelijk gekoppeld kan worden aan het door de fiscus gegeven overzicht van forfaitaire bedragen. Neem bij twijfel altijd het hoogst mogelijke bedrag, maar controleer eerst of in het dossier van de cliënt informatie aanwezig is over de dieetaftrek in voorgaande jaren. 48
De dieetverklaring moet de volgende gegevens bevatten: • • • • •
gegevens waaruit blijkt dat de voorschrijver arts of diëtist is; naam, adres, telefoonnummer en handtekening van de voorschrijver; naam, adres en burgerservicenummer van de patiënt; het ziektebeeld, de aandoening en de dieettypering; dagtekening, ingangsdatum en eventuele einddatum van het dieet.
Als de belastingplichtige in een jaar twee of meer diëten uit de tabel volgde, dan zijn de volgende situaties mogelijk: •
•
Hij volgde twee of meer diëten voor hetzelfde 'ziektebeeld en aandoening'. Dan mag er maar van één van die gevolgde diëten het vaste bedrag uit de tabel worden meegeteld. Het hoogste bedrag mag worden kozen. Hij volgde diëten voor verschillende ziektebeelden en aandoeningen. Dan mag er per 'ziektebeeld en aandoening' het hoogste vaste bedrag van de gevolgde diëten worden meegeteld.
Dieetkostentabel 2015 Ziektebeeld en aandoening Algemene symptomen
Dieettypering Groeiachterstand bij kinderen
Vast aftrekbaar bedrag Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Natriumbeperkt
Ondervoeding
Decubitus Hartziekten Infectieziekten
Decompensatio cordis, hartfalen Aids
Luchtwegen
Chronische obstructieve longziekten (COPD)
Maag-, darm en leverziekten
Dumpingsyndroom Chronische pancreatitis Cystic fibrosis
Coeliaki en ziekte van Dühring Overige
Metabole ziekten
Hypercholesterolemie Vetstofafwisselingsstoornis
€ 850 € 600 € 850 € 600 € 850 € 100
Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt
€ 850
Energieverrijkt Lactosebeperkt/lactosevrij Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt Glutenvrij Glutenvrij in combinatie met lactosebeperkt/lactosevrij Energieverrijkt met vitaminepreparaat Energieverrijkt Energieverrijkt in combinatie met MCT-vetverrijkt (met en zonder vitaminepreparaat) Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt en lactosebeperkt/lactosevrij Verzadigd vetbeperkt in combinatie met fyto/plantensterolenverrijkt Vetbeperkt in combinatie met MCT-vetverrijkt
€ 600 € 200 € 850
€ 850
€ 850 € 600 € 1.000 € 1.150 € 650 € 600 € 1.350 € 850 € 1.100 € 100 € 850
49
Fructose intolerantie Galactosemie Sacharase isomaltase deficiëntie
Oncologie
Eiwitstofwisselingsstoornis (zoals PKU en hyperlysinemie) Nierziekten Chronische nierinsufficiëntie met hemodialyse / peritoneale dialyse Nefrotisch syndroom Oncologie
Overige
Voedselovergevoeligheid
Nierziekten
Brandwonden Lymfe-lekkage Epilepsie
Fructosebeperkt Galactosevrij Sterk sacharosebeperkt in combinatie met (iso)maltosebeperkt Sterk eiwitbeperkt
€ 100 € 200 € 3.900
Natriumbeperkt Eiwitverrijkt in combinatie met natriumbeperkt
€ 100 € 250
Natriumbeperkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt Koemelkeiwitvrij Soja-eiwitvrij Kippenei-eiwitvrij Lactosebeperkt/lactosevrij Tarwevrij Tarwevrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij Koemelkeitwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met soja-eiwitvrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeieiwitvrij en soja-eiwitvrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij, soja-eiwitvrij en tarwevrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij en tarwevrij Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Eitwitverrijkt in combinatie met sterk (LCT-)vetbeperkt en MCT-vetverrijkt Sterk eiwitbeperkt en koolhydraatbeperkt in combinatie met vetverrijkt en MCT-vetverrijkt
€ 100 € 850
€ 2.800
€ 600 € 250 € 50 € 100 € 200 € 700 € 850 € 300 € 350 € 450 €1.100
€ 1.150 € 1.150 € 850 € 1.100 € 750
De verschillende definities, die in de dieetkostentabel 2015 staan genoemd als dieettypering, zullen nu worden uitgelegd: • •
• •
Referentievoeding: een gezonde voeding volgens een Nederland voedingspatroon, gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding en Richtlijnen Voedselkeuze; Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt: een voorgeschreven energiebehoefte van ten minste 125% ten opzichte van de referentievoeding en een voorgeschreven hoeveelheid eiwit van ten minste 15% van de hoeveelheid energie; Energieverrijkt: een voorgeschreven energiebehoefte van ten minste 125% ten opzichte van de referentievoeding; Natriumbeperkt: een voorgeschreven beperking tot 2.000 milligram natrium per etmaal; 50
• • •
•
•
•
• • •
•
•
Lactosebeperkt/lactosevrij: een voorgeschreven lactosebeperking tot 5 gram per etmaal; Glutenvrij in combinatie met lactosebeperkt/lactosevrij: glutenvrij en een voorgeschreven lactosebeperking tot 5 gram per etmaal; Energieverrijkt in combinatie met MCT-vetverrijkt: een voorgeschreven energiebehoefte van ten minste 125% ten opzichte van de referentievoeding en een voorgeschreven hoeveelheid MCT-vet van ten minste 12% van de hoeveelheid energie per etmaal; Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt en lactosebeperkt/lactosevrij: een voorgeschreven energiebehoefte van ten minste 125% ten opzichte van de referentievoeding, een voorgeschreven hoeveelheid eiwit van ten minste 15% van de hoeveelheid energie en een voorgeschreven lactosebeperking tot 5 gram per etmaal; Verzadigd vetbeperkt in combinatie met fyto/plantensterolenverrijkt: een voorgeschreven hoeveelheid verzadigd vet die voorziet in niet meer dan 10% van de hoeveelheid energie en een voorgeschreven hoeveelheid plantaardige stanolen of van plantaardige sterolen van ten minste 2 gram per etmaal; Vetbeperkt in combinatie met MCT-vetverrijkt: een voorgeschreven hoeveelheid vet die voorziet in niet meer dan 15% van de hoeveelheid energie en een voorgeschreven hoeveelheid MCT-vet van ten minste 12% van de hoeveelheid energie per etmaal; Fructosebeperkt: een voorgeschreven fructosebeperking tot 2 gram per etmaal; Sterk eiwitbeperkt: een voorgeschreven beperking tot 10 gram eiwit per etmaal; Eiwitverrijkt in combinatie met natriumbeperkt: een voorgeschreven hoeveelheid eiwit van ten minste 15% van de hoeveelheid energie en een voorgeschreven beperking tot 2000 milligram natrium per etmaal; Eiwitverrijkt in combinatie met sterk (LCT-)vetbeperkt en MCT-vetverrijkt: een voorgeschreven hoeveelheid eiwit van ten minste 15% van de hoeveelheid energie, een voorgeschreven hoeveelheid vet die voorziet in niet meer dan 10% van de hoeveelheid energie en een voorgeschreven hoeveelheid MCT-vet van ten minste 12% van de hoeveelheid energie per etmaal; Sterk eiwitbeperkt en koolhydraatbeperkt in combinatie met vetverrijkt en MCTvetverrijkt: een voorgeschreven hoeveelheid eiwit die voorziet in niet meer dan 10% van de hoeveelheid energie, een voorgeschreven hoeveelheid koolhydraten die voorziet in niet meer dan 20% van de hoeveelheid energie, een voorgeschreven hoeveelheid vet van ten minste 70% van de hoeveelheid energie ten opzichte van de referentievoeding waarvan een voorgeschreven hoeveelheid MCT-vet van 25% van de hoeveelheid energie.
Verhoging aftrekbaar bedrag Bedraagt het (gezamenlijk) verzamelinkomen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek niet meer dan € 33.857, dan mag het bedrag besteed aan bovengenoemde specifieke zorgkosten verhoogd worden met: • •
113% als belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar en 3 maanden heeft bereikt; 40% als belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de AOW- gerechtigde leeftijd van 65 jaar en 3 maanden niet heeft bereikt.
Let op! Deze verhoging geldt dus alleen voor de specifieke zorgkosten die hierboven genoemd zijn, niet voor de specifieke zorgkosten beschreven in hoofdstuk 7.3.b. 51
7.3.b. - Overige specifieke zorgkosten Eigen kosten huisarts / tandarts: De eigen kosten die de belastingplichtige maakt voor medische behandelingen door bijvoorbeeld een huis-, tand- of oogarts zijn aftrekbaar. Het gaat hier om kosten die niet worden vergoed door de ziektekostenverzekeraar, maar die voor eigen rekening van de belastingplichtige komen. De belastingplichtige kan deze kosten ook in aftrek brengen als ze in het buitenland zijn gemaakt (bijvoorbeeld de kosten van direct vereiste hulp bij een ongeval tijdens een vakantie). De volgende kosten zijn in ieder geval aftrekbaar: • • •
• •
Kosten van bepaalde inentingen, zoals de antigriepinjectie en inentingen tegen tropische ziekten; Periodieke gezondheidsonderzoeken door een arts; Kosten van periodieke tandartscontrole, van het vullen en trekken van tanden en kiezen en van het plaatsen van kronen, bruggen (valse tanden/kiezen) en kunstgebitten; Bijdrage voor de schooltandverzorging; De op medisch voorschrift (bijv. van een tandarts) gemaakte kosten van een behandeling door een mondhygiënist.
De volgende kosten zijn niet aftrekbaar: • •
Uitgaven ter voorkoming van ziekte en invaliditeit (preventie); Kosten van een medische verklaring voor het aanvragen of verlengen van het rijbewijs, een levensverzekering en dergelijke.
Eigen kosten specialist / ziekenhuis: Alleen de kosten die voor eigen rekening van de belastingplichtige komen, zijn aftrekbaar. De volgende kosten zijn in ieder geval aftrekbaar: •
•
•
•
•
Kosten van ingrepen die een direct verband hebben met lichamelijke of psychische stoornissen, zoals seksverandering, en behandeling van brandwonden en ziekteverschijnselen; Behandeling door fysiotherapeut, diëtist, ergotherapeut, logopedist, oefentherapeut, orthopedist, podotherapeut, mondhygiënist, huidtherapeut; De belastingplichtige moet de bovengenoemde behandelingen wel kunnen aantonen door een afgegeven verklaring, waarin de gegevens van de paramedicus en van de patiënt, de aandoening en de hoeveelheid behandelingen, staan vermeld. Kosten door andere paramedici zijn alleen aftrekbaar als zij worden verricht op voorschrift en onder begeleiding van een bevoegde genees- of heelkundige; Kosten voor behandeling van afwijkingen, zoals dyslexie, door een orthopedagoog of een ‘remedial teacher’ en voor behandeling door een spel-, of gedrags- of muziektherapeut op advies en onder begeleiding van een kinderarts; De niet-medische kosten zijn alleen aftrekbaar wanneer deze hoger zijn dan de kosten die voor een gezond kind voor dat soort activiteiten zouden zijn uitgegeven; Behandelkosten bij verblijf in een afkickkliniek voor alcohol- of drugsverslaafden wanneer sprake is van een ziekte en de behandeling plaatsvindt op voorschrift en/of onder begeleiding van een arts; Behandeling van psychische stoornissen door een medicus, zoals psychiater, of onder medische begeleiding; 52
•
Voor zover niet vergoed door de zorgverzekeraar: opnamekosten, verpleegkosten, kosten van medische onderzoeken en het gebruik van de operatiekamer, kosten van eerste hulp, verpleging in een sanatorium of revalidatiecentrum.
De volgende kosten zijn niet aftrekbaar: • • • • • •
Vrijwillige behandelingen die alleen gericht zijn op verfraaiing van het uiterlijk zonder medische noodzaak; Kosten van voorbehoedsmiddelen/sterilisatie, tenzij deze kosten worden gemaakt in verband met ziekte of invaliditeit; Sportmassage bij fysiotherapeut; Kosten van een psychologische test; Kosten van opvoedkundige en onderwijskundige hulp; Uitgaven voor het zoeken van genezing langs bovennatuurlijke weg (bijv. gebedsgenezing, magnetiseur, waterkijker) en de kosten van yogalessen;
Reiskosten ziekenbezoek: Er is een speciale regeling getroffen voor de reiskosten in verband met regelmatig ziekenbezoek aan langdurige verpleegden. Daarvoor is vereist dat: •
• • •
De verpleging langer dan een maand (aaneengesloten) heeft geduurd of naar verwachting langer dan een maand zal duren. Bij verschillende opnames die elk korter dan een maand (maar samen langer dan een maand) duren, is alleen aftrek mogelijk als deze elkaar met zo korte onderbrekingen (tijd tussen verpleegperioden is maximaal vier weken) opvolgen en zo duidelijk met elkaar samenhangen, dat zij in wezen als 1 opnamemoment worden gezien; en De verpleging geschiedt of is geschied op een afstand van meer dan 10 km (enkele reisafstand) van de woning of verblijfplaats van de belastingplichtige; en De bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde met de verpleegde persoon; en Het bezoek regelmatig (minstens 1 keer per week of bij een ziekte van langere duur minstens 1 keer per maand) plaatsvond. Het is niet nodig dat de verpleging in een ziekenhuis, verpleeghuis of tbs-instelling plaatsvindt. Aftrek is ook mogelijk als de patiënt bij iemand thuis wordt verpleegd.
Aftrekbaar is € 0,19 per kilometer indien het vervoer plaatsvindt per eigen auto of de werkelijke kosten indien het vervoer op een andere wijze plaatsvindt. Aftrek is niet mogelijk voor kosten van bloemen en dergelijke, kosten van onderweg gebruikte consumpties en (reis)kosten die worden gemaakt als de zieke tijdens een bezoek wordt meegenomen voor bijvoorbeeld een ritje in de omgeving. Het bezoek aan bejaarden in een instelling betekent niet zonder meer dat er sprake is van ziekenbezoek. Dat hangt van de gezondheidstoestand van de bejaarde en de aard van de verzorging af. Eenmalige reizen naar het buitenland om de zieke(n) te bezoeken indien zij in levensgevaar verkeren, kunnen ook voor aftrek in aanmerking komen.
53
7.4 - Weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen Voor de extra uitgaven voor de verzorging thuis van doorgaans in een inrichting verblijvende ernstig gehandicapte kinderen/broers/zussen of personen die onder zijn mentorschap staan, van 21 jaar en ouder geldt een aftrek van € 10 per dag. De dagen waarop de gehandicapte persoon gehaald en gebracht wordt tellen mee bij het bepalen van de aftrek. Er geldt een aftrek van € 0,19 per kilometer voor het vervoer van het kind per auto door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar het kind doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft. Deze uitgaven zijn vanaf 1 januari 2015 ook mogelijk voor weekenduitgaven ten behoeve van een onder curatele gestelde gehandicapte persoon. De voorwaarde dat de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedwongen heeft kunnen voelen om de uitgaven te doen is vervallen. Het inkomen of vermogen van de gehandicapte speelt niet langer een rol meer bij de beoordeling van het recht op aftrek.
7.5 – Scholingsuitgaven Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Het doel van de opleiding moet zijn gericht op verandering van positie of op het op peil houden of verbeteren van kennis en vaardigheden die de belastingplichtige nodig heeft voor het verwerven of behouden van inkomen uit arbeid. Uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning die op zijn partner drukken, worden mede als scholingsuitgaven aangemerkt; zie art. 6.27 Wet IB. Kosten die zijn gemaakt voor het louter uit interesse volgen van een cursus zijn niet aftrekbaar. Als scholingsuitgaven mogen worden aangemerkt: • • • •
lesgelden, collegegelden, cursusgelden; door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leer- en beschermingsmiddelen; uitgaven voor het doorlopen van de procedure voor erkenning van elders verworven competenties (EVC’s); promotiekosten (kosten van publicatie van het proefschrift en de kosten van de voorgeschreven kleding voor de promovendus en de paranimfen).
Let op! Computers en randapparatuur (printer, scanner enz.) zijn expliciet van aftrek uitgesloten. Tot de scholingsuitgaven behoren niet de uitgaven die verband houden met (zie art 3.28 Wet IB): • levensonderhoud, daaronder begrepen huisvesting, voedsel, drank, genotmiddelen en kleding; • werk- of studeerruimten, daaronder begrepen de inrichting; • reizen en verblijven, daaronder begrepen excursies en studiereizen; • de opslag, waarmee het basistarief wordt verhoogd tot het verhoogd tarief; • oorzaken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Van het laatste punt is echter door de overheid nog geen gebruik gemaakt. 54
Ontvangt iemand een prestatiebeurs op grond van de Wet op de Studiefinanciering, dan kunnen de scholingskosten niet in aftrek komen. Pas wanneer een prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift, komen de scholingskosten, die eerder niet aftrekbaar waren, alsnog voor aftrek in het jaar waarin die prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift. De scholingskosten worden maximaal in aanmerking genomen voor een bedrag van €2.443 per studiejaar voor het hoger onderwijs en voor een bedrag van €1.693 per studiejaar voor het beroepsonderwijs waarop de prestatiebeurs, die definitief niet wordt omgezet in een gift, betrekking heeft. Indien de prestatiebeurs lager is dan de genoemde bedragen, wordt het lagere bedrag in aanmerking genomen als scholingskosten. Wanneer de omzetting van de prestatiebeurs niet het gehele studiejaar betreft, worden de genoemde bedragen naar tijdsgelang herrekend. In art 6.30 Wet IB zijn nog beperkingen ten aanzien van de aftrekbare scholingsuitgaven opgelegd. Lid 1 beperkt de aftrek met een drempel van € 250. Zijn de uitgaven gedaan buiten de standaardstudieperiode dan mogen ze niet meer zijn dan € 15.000, afgezien van de mutaties in de prestatiebeurs (zie lid 2).
7.6 - Aftrekbare giften De wet maakt in art. 6.32 Wet IB onderscheid tussen twee soorten giften, namelijk periodieke giften en andere giften. Aan periodieke giften worden bepaalde eisen gesteld, zie hiervoor de Belastingalmanak. Daar onze doelgroep (veelal) geen giften van de eerste soort doet, zal in het hierna volgende hoofdzakelijk op de tweede soort giften worden ingegaan. Let op! Tegenover een gift mag geen tegenprestatie staan. Sinds 1 januari 2009 geldt dat de periodieke en de andere giften aan een instelling alleen aftrekbaar zijn, als de desbetreffende instelling door de Belastingdienst aangemerkt is als een zogenoemde Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)*. Verder moet deze instelling gevestigd zijn in lidstaten van de EU, de Nederlandse Antillen of Aruba, deze hoeft niet per se in Nederland te zijn gevestigd. Vanaf 2012 zijn ook eenmalige giften aan een steunstichting sociaal belang behartigende instelling (SBBI)** onder voorwaarden aftrekbaar. *Een ANBI is een kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve (liefdadige), culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instelling die als zodanig door de Belastingdienst is aangewezen. ** Voorbeelden van SBBI’s zijn sportverenigingen, muziekverenigingen, ouderenverenigingen, buurthuizen en scoutinggroepen. Steunstichtingen SBBI’s zijn stichtingen die speciaal zijn opgericht om geld in te zamelen ter ondersteuning van een SBBI. Raadpleeg art. 6.33 Wet IB en het programma ANBI opzoeken op de website van de belastingdienst voor verdere toelichting of de door de belastingplichtige gedane gift wel gedaan is aan een daarvoor in aanmerking komende instelling. In het programma ANBI opzoeken op de website van de belastingdienst is te vinden of de instelling een ANBI, SBBI of geen van beide is. Giften aan buitenlandse familieleden/ kennissen zijn echter niet aftrekbaar. Voor aftrek komen zowel giften in geld als giften in natura (tegen de waarde in het economisch verkeer/verkoopwaarde) in aanmerking. 55
De opgevoerde giften moeten echter wel met schriftelijke bewijsstukken (bijv. kwitanties, bank- of giroafschriften) kunnen worden gestaafd. Giften bij straat- of deurcollecten komen dus niet voor aftrek in aanmerking. Ook voor giften geldt het kasstelsel, dat wil zeggen dat giften alleen in aftrek komen in het jaar waarin ze zijn betaald. Bovendien geldt nu ook dat als herroepelijke giften worden herroepen, deze bij het inkomen worden opgeteld indien voor deze giften eerder giftenaftrek is genoten. Drempel Het bedrag dat als andere giften in aftrek kan worden gebracht, wordt begrensd door een drempel. De giften zijn aftrekbaar voor zover zij meer bedragen dan 1% van het verzamelinkomen van de belastingplichtige (als minimumdrempel geldt in ieder geval € 60). Maximaal kan 10% van het verzamelinkomen als gift in aanmerking worden genomen. Als voor de partners gezamenlijk de persoonsgebonden aftrekposten worden ingevuld, dien je uit te gaan van het gezamenlijk verzamelinkomen. Nieuw vanaf 2012 is dat het afzien van een kostenvergoeding door een vrijwilliger onder voorwaarden als aftrekbare gift kan worden aangemerkt (zie art. 6.36 Wet IB). Onder deze kostenvergoeding valt ook de vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, voor een bedrag van €0,19 per kilometer. Ook geldt sinds 1 januari 2012 dat giften aan ANBI’s die aangemerkt zijn als culturele instellingen in aanmerking genomen kunnen worden voor 1,25 keer het bedrag van de gedane gift, met als maximum een bedrag van €1.250. Deze extra aftrek kan slechts worden toegepast over maximaal €5.000 van de aan culturele instellingen gedane giften. Voor periodieke giften geldt geen drempel indien in een notariële akte is vastgelegd dat deze giften daadwerkelijk periodiek (gedurende 5 of meer jaren) worden gedaan. Nieuw per 2014 was dat voor de aftrek van periodieke giften ook een onderhandse akte van schenking die voldoet aan bepaalde voorwaarden die zijn vastgesteld voor een periode van ten minste 5 jaar voldoende is.
56
7.7 – Negatieve persoonsgebonden aftrek Een negatieve persoonsgebonden aftrek betreft een correctie op een in een eerdere aangifte onterecht aangegeven aftrekpost. Hiervan is sprake als er na het doen van de aangifte waarin een aftrekpost is opgegeven een vergoeding is ontvangen (bijv. van een zorgverzekeraar). In dat geval blijkt dus achteraf, na het doen van die aangifte dat de aftrekpost ten onrechte is meegenomen. Aangezien er sprake is geweest van een aftrekpost op het inkomen, dient het onterecht afgetrokken bedrag bij het inkomen uit werk en woning te worden opgeteld (zie art. 3.139 Wet IB). Het gaat hier om vergoedingen of terugontvangen bedragen voor: • alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen; • (onderhouds)kosten van een (rijksmonumenten)pand, of een subsidie op termijn die verrekend wordt met een lening van het Nationaal Restauratiefonds; • ziektekosten en andere buitengewone uitgaven die u in de periode 2001 tot en met 2008 heeft afgetrokken; • specifieke zorgkosten die u in de periode 2009 tot en met 2014 heeft afgetrokken; • studiekosten en andere scholingsuitgaven die u sinds 2001 heeft afgetrokken; • giften die u vanaf 2012 heeft gedaan en die onder een ontbindende voorwaarde is gedaan en ontbonden of herroepen is. Let op! Geef geen hoger bedrag aan dan het bedrag dat de belastingplichtige en zijn fiscale partner heeft/hebben afgetrokken. Fiscale partner Heeft uw fiscale partner het bedrag vóór 2014 afgetrokken? Dan moet hij het teruggekregen bedrag of de vergoeding aangeven. Was u in 2014 geen fiscale partners meer? Dan geeft de persoon die de vergoeding heeft ontvangen de vergoeding aan.
57
8 – Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen In hoofdstuk 5 van de Wet IB wordt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, beter bekend als box 3, besproken. Box 3 belast een forfaitair rendement van 4% met een tarief van 30%; de werkelijke inkomsten van vermogensbestanddelen in box 3 zijn dus niet van belang. De grondslag sparen en beleggen is de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum: 1-1-2015) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen. Let op! Als er sprake is van aandelen of winstbewijzen in box 3 en er is in een jaar dividendbelasting ingehouden, dan vormt die belasting een voorheffing op de inkomstenbelasting (zie § 2.15). Let op! In beginsel is iemand die voor ten minste 5% bezit van het nominaal geplaatst aandelenkapitaal, of daarmee gelijk gestelde rechten, belast in box 2: het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Binnen deze box geldt een geheel andere manier van heffen en een ander tarief. Let dus goed op dit onderscheid!
8.1 – Rendementsgrondslag Onder de heffingsgrondslag vallen alleen bezittingen en schulden die niet al in een andere box tot de grondslag behoren. Dat gebeurt op basis van de rangorderegeling van art. 2.14 Wet IB. Die regeling houdt kort gezegd in dat een bestanddeel altijd in aanmerking moet worden genomen in de eerste wettelijke bepaling waaronder deze kan vallen. Sommige bezittingen zijn vrijgesteld. Hieronder worden de belangrijkste voorbeelden genoemd van bezittingen, schulden en vrijstellingen in box 3. Bezittingen (artikel 5.3 lid 2 Wet IB) •
• •
•
•
• •
Onroerende zaken; Denk aan een tweede huis. Het is niet van belang of de onroerende zaak wordt verhuurd of voor eigen gebruik is. Rechten op onroerende zaken; Bijvoorbeeld recht van erfpacht of vruchtgebruik Roerende zaken, niet voor eigen gebruik of hoofdzakelijk ter belegging; Cliënten van de Belastingwinkel zullen niet snel zaken hebben die in deze categorie vallen. Als goederen hoofdzakelijk ter belegging dienen, is het aan de inspecteur om dit te bewijzen. Rechten op roerende zaken; Bijvoorbeeld optiecontracten op vreemde valuta. Deze rechten zijn ook onderdeel van de heffingsgrondslag als zij voor eigen gebruik zijn Rechten die niet op roerende zaken betrekking hebben; Voorbeelden zijn: geld, aandelen, opties op aandelen, obligaties, schuldvorderingen en kapitaalverzekeringen. Belastingvorderingen zijn vrijgesteld. Overige vermogensbestanddelen; Dit is een restcategorie, vergunningen vallen hieronder. Vorderingen inzake erfbelasting.
58
Schulden (artikel 5.3 lid 3 Wet IB) •
•
Alle schulden met een waarde in het economische verkeer mogen in mindering op het vermogen worden gebracht, voor zover het totaal boven de € 3.000,- per persoon (dus bij partners € 6.000) uitkomt. Belastingschulden komen niet in mindering. Kosten met betrekking tot de inkomsten uit sparen en beleggen zijn niet aftrekbaar; Schulden inzake erfbelasting.
Vrijstellingen (artikel 5.7 e.v. Wet IB) • • • • • • • •
• •
Bos- en natuurterreinen en landgoederen; Voorwerpen van kunst en wetenschap; Rechten op roerende zaken, krachtens erfrecht verkregen, voor eigen gebruik en die niet hoofdzakelijk dienen ter belegging; Uitvaartverzekeringen tot € 6.921 per persoon (geldt ook voor de bankspaarvariant hierop, waarbij op een geblokkeerde rekening gespaard kan worden voor de uitvaart); Maatschappelijke beleggingen (groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen) tot een bedrag van € 56.928 per persoon; Beleggingen in durfkapitaal (beginnende ondernemers) tot een bedrag van € 56.928 per persoon; Op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld tot een bedrag van € 123.428; Voor kapitaalverzekeringen die uitkeren bij invaliditeit of overlijden, mits de waarde van een dergelijke polis niet meer dan € 6.859 bedraagt. Zie voor de voorwaarden de Belastingalmanak; Vrijstelling van € 517 contant geld en vergelijkbare vermogensrechten (chipkaart, cadeaubonnen, etc.) (per belastingplichtige, dus voor partners € 1.034); Per 1 januari 2012 is de vrijstelling voor vermogen dat in het kader van de spaarloonregeling is gespaard vervallen. Wel is er een overgangsregeling getroffen voor het vóór 1 januari 2011 gespaard vermogen in het kader van de spaarloonregeling. De vrijstelling, zoals die luidde op 31 december 2011, blijft van toepassing op het vermogen dat vóór 1 januari 2012 is opgebouwd en nog steeds geblokkeerd is. Voor de toepassing van de vrijstelling in box 3 hoeft niet meer voldaan te worden aan het blokkeringsvereiste dat tot 1 januari 2012 voor spaarloon gold. Dit betekent dat na een tussentijdse opname van een deel van het spaarloontegoed de vrijstelling in box 3 van toepassing blijft op het resterende saldo.
Waardering Voor de waardering van de bezittingen en schulden wordt in beginsel uitgegaan van de waarde in het economische verkeer. Een uitzondering geldt voor de tweede woning. Deze mag tegen de WOZ-waarde worden gewaardeerd, indien de woning in Nederland ligt en de belastingplichtige de woning minimaal 30% van het jaar zelf kan gebruiken. Om de heffingsgrondslag te bepalen, moeten de heffingsgrondslagen per 1 januari worden berekend. Hiervan wordt het gemiddelde berekend. Dit gemiddelde is minimaal gelijk aan nihil. Er kan dus niets worden verrekend met andere boxen of andere jaren.
59
8.2 – Voordeel uit sparen en beleggen Heffingsvrij vermogen Op de rendementsgrondslag komt het heffingvrije vermogen in mindering. Het heffingvrije vermogen bedraagt € 21.330 per persoon. Partners kunnen dit bedrag aan elkaar overdragen. Dit kan alleen voor het hele bedrag en niet voor een gedeelte. Het heffingvrije vermogen wordt dan voor de partners samen € 42.660. Ouderentoeslag Het heffingsvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag moet men op 31 december 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend: Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de persoonsgebonden aftrek) van:
Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag mag de grondslag sparen en beleggen (zijnde de rendementsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen) voor toepassing van de ouderentoeslag niet meer bedragen dan € 282.226. Als de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingsvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 564.451 om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag. Saldo rendementsgrondslag Onder saldo rendementsgrondslag wordt verstaan de rendementsgrondslag, na aftrek van het heffingsvrije vermogen (basisbedrag + kindertoeslag + ouderentoeslag). Partners mogen kiezen wie welk deel van dit saldo aangeeft. In totaal moet wel de gehele grondslag worden aangegeven. Let hierbij op dat dit zo optimaal mogelijk over de partners wordt verdeeld. Hoewel het tarief voor beiden gelijk is, kan er toch een belastingvoordeel worden behaald door het verzilveren van de niet overdraagbare heffingskortingen. 60
Tarief Op het saldo rendementsgrondslag wordt een forfaitair rendement behaald van 4%. Dit forfaitaire rendement wordt belast tegen 30%. Indien iemand niet het gehele jaar binnenlands belastingplichtig is (als gevolg van verhuizen), wordt het rendement tijdsevenredig berekend. Wanneer iemand halverwege het jaar overlijdt, wordt het rendement niet tijdsevenredig berekend. Voorbeeld: Emigreert een belastingplichtige op 1 april, dan wordt er belast: 3/12 (jan, feb, mrt) * 4% * 30% * de heffingsgrondslag.
61
9 - De tarieven Als je op dit punt bent beland, heb je het belastbare inkomen uit box 1 berekend. Over dit inkomen wordt belasting geheven. Het inkomen uit werk en woning wordt ingedeeld in “schijven”; elke schijf heeft een eigen percentage. De eerste twee “schijven” zijn gecombineerd met een belastingtarief en een tarief voor de premie volksverzekeringen.
Vanaf de dag dat de belastingplichtige de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, is de belastingplichtige alleen nog premieplichtig voor de ANW (0,60%) en de WLZ (09,65%). De premieplicht voor de AOW (17,90%) is voor deze groep belastingplichtigen dan vervallen. Het tarief voor de belastingplichtige die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt is daarom in de eerste twee schijven lager: 18,60% in de eerste schijf en 24,10% in de tweede schijf. Als de belastingplichtige in 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, dient hij een deel van het jaar het hoge tarief in de eerste twee schijven te betalen. Vanaf het moment dat hij de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, hoeft de belastingplichtige slechts het lage percentage te betalen.
62
Hieronder is in een overzicht weergegeven hoeveel het percentage in de eerste en tweede schijf bedraagt, indien de belastingplichtige in 2015 de AOW-grechtigde leeftijd heeft bereikt:
in de maand januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
tarief eerste schijf 18,35% 19,84% 21,33% 22,82% 24,31% 25,80% 27,30% 28,79% 30,28% 31,77% 33,26% 34,75%
tarief tweede schijf 24,10% 25,59% 27,08% 28,57% 30,06% 31,55% 33,05% 34,54% 36,03% 37,52% 39,01% 40,50%
In 2014 gold een verlaagd tarief van 22% voor zover het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang niet hoger was dan € 250.000. Deze tijdelijke verlaging van het belastingtarief is per 1 januari 2015 vervallen. Het tarief wordt daardoor weer 25% voor het gehele belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang. De belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) bedraagt 30%.
63
10 – Heffingskortingen Op het te betalen bedrag aan belasting komt in mindering de standaardheffingskorting. Deze is het gezamenlijke bedrag van:
De in de tabel vermelde bedragen gelden indien de belastingplichtige heel 2015 jonger was of heel 2015 ouder was dan de AOW gerechtigde leeftijd. Het bedrag van de heffingskorting is mede afhankelijk van de vraag hoe men belastingplichtig en premieplichtig voor de volksverzekeringen is. Derhalve geldt er een ander bedrag aan heffingskorting voor mensen van boven de AOW-gerechtigde leeftijd. Heeft de belastingplichtige in 2015 de AOWgerechtigde leeftijd bereikt, dan geldt voor de algemene heffingskorting tot en met de aanvullende alleenstaande-ouderkorting afgezien van de ouderschapsverlofkorting en de werkbonus het volgende: Pak het percentage voor het tarief uit de eerste schijf uit de bovenstaande tabel (voor de maand waarin de belastingplichtige jarig is). Deel dit percentage door het normale tarief uit de eerste schijf: 36,50%. Vermenigvuldig de uitkomst hiervan vervolgens met het bedrag van de heffingskorting voor personen die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt hebben. Voor korting voor maatschappelijke beleggingen geldt voor het jaar 2015 een maximum van €398,50. 64
Voorbeeld: Algemene heffingskorting en in 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken Als mevrouw R Tovernaar op 18 oktober 2015 de AOW-gerechtigde leftijd bereikt bedraagt haar algemene heffingskorting: (31,77% / 36,50%) * € 2.2.03 = € 1.915,50. In de volgende paragrafen worden de voorwaarden van de genoemde heffingskortingen behandeld.
10.1 - Algemene heffingskorting Iedere belastingplichtige heeft conform art 8.10 Wet IB recht op de algemene heffingskorting, deze bedraagt € 2.203. De algemene heffingskorting is inkomensafhankelijk. Dat betekent dat vanaf een inkomen van €19.822 de algemene heffingskorting lager wordt naarmate het belastbare inkomen uit werk en woning stijgt. De algemene heffingskorting kan – ongeacht de hoogte van het belastbare inkomen uit werk en woning – evenwel niet lager worden dan €1.342 (vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd €685). Partners hebben er ieder zelfstandig recht op; de korting kan dus niet worden overgedragen. Wanneer één van de partners geen of weinig inkomsten heeft (de te betalen belasting is lager dan de heffingskorting), kan die partner de heffingskorting (dan wel een deel daarvan) rechtstreeks van de Belastingdienst gestort krijgen. Voorwaarde is dan wel dat de andere partner tenminste evenveel aan belasting moet afdragen als de andere partner terugkrijgt in verband met de uitbetaling van de heffingskorting. Zie verzilvering heffingskorting voor nadere uitleg (onderdeel 2.15).Voor belastingplichtigen die ouder zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd geldt een lagere algemene heffingskorting van € 1.123.
10.2 – Arbeidskorting In art. 8.11 Wet IB staat dat deze korting geldt voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid, loon of resultaat uit een werkzaamheid inkomen geniet. De arbeidskorting is: Arbeidsinkomen meer dan
Arbeidsinkomen meer dan
niet
Arbeidskorting
-
€ 9.010
1,810% x arbeidsinkomen
€ 9.010
€ 19.463
€ 163 + 19,679% x (arbeidsinkomen - € 9.010)
€ 19.463
€ 49.770
€ 2.220
€ 49.770
€ 100.670
€ 2.220 - 4% x (arbeidsinkomen - € 49.770)
€ 100.670
-
€ 184
65
Voorbeeld Het inkomen uit loondienst is € 65.000. De arbeidskorting is dan: € 2.220 – 4% x (€ 65.000 - € 49.770) = € 1.611. De arbeidskorting is dus maximaal € 2220,-. Dit wordt bij een arbeidskortinggrondslag van € 19.463 voor het eerst bereikt. Heeft belastingplichtige een arbeidskortinggrondslag van meer dan € 49.770, dan wordt de korting verlaagd met 4% van die grondslag, waarbij de vermindering maximaal € 2.036 bedraagt. Hogere inkomens hebben dus een lagere arbeidskorting! Nieuw vanaf 1 januari 2010 is dat voor mensen van 61 jaar en ouder loon uit de levensloopvoorziening wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Hierdoor bestaat er geen recht op doorwerkbonus, arbeidskorting en aanvullende alleenstaandeouderkorting voor zover loon uit de levensloopvoorziening wordt genoten. Let op! Voor oudere werknemers bestaat een aangepaste arbeidskorting. Het percentage van de (aangepaste) arbeidskorting wordt verhoogd voor een: Arbeidsinkomen meer dan
Arbeidsinkomen meer dan
niet
Arbeidskorting
-
€ 9.010
0,922% x arbeidsinkomen
€ 9.010
€ 19.463
€ 84 + 10,028% x (arbeidsinkomen - € 9.010)
€ 19.463
€ 49.770
€ 1.132
€ 49.770
€ 100.670
€ 1.132 – 2,038% x (arbeidsinkomen - € 49.770)
€ 100.670
-
€ 94
De leeftijd aan het begin van het kalenderjaar is bepalend voor de aangepaste arbeidskorting. Deze komt in de plaats van de normale arbeidskorting! Voor belastingplichtigen die de AOWgerechtigde leeftijd zijn gepasseerd geldt een lagere arbeidskorting van € 94. Let op! Neem de grootste arbeidskorting van de jaaropgave of de wettelijke berekening, maar nooit hoger dan het wettelijke maximum.
10.3 – Werkbonus De werkbonus geldt alleen nog maar voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet en die geboren is in 1951, 1952 of 1953. Daarnaast heeft de belastingplichtige in 2015 een arbeidsinkomen van meer dan € 17.327 en niet meer dan € 33.694. In tabelvorm ziet het er zo uit: 66
Arbeidsinkomen meer dan
Arbeidsinkomen niet meer dan
Werkbonus
-
€ 17.327
geen
€ 17.327
€ 19.252
58,1% x (arbeidsinkomen - € 17.327)
€ 19.252
€ 23.104
€ 1.119
€ 23.104
€ 33.694
€ 1.119 - 10,567% x (arbeidsinkomen - € 23.104)
€ 33.694
-
geen
Voorbeeld U bent geboren in 1951. Uw arbeidsinkomen is € 18.000. De werkbonus is 58,1% van € 673 (€ 18.000 - € 17.327) = € 391.
10.4 – Inkomensafhankelijke combinatiekorting De belastingplichtige, minstverdienende partner of alleenstaande ouder, heeft op grond van art 8.14a Wet IB recht op een basisbedrag, de inkomensafhankelijke combinatiekorting ad €1.033, als hij: • met tegenwoordige arbeid of resultaat uit een werkzaamheid meer dan € 4.857 heeft verdiend of als hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek; en • in het kalenderjaar meer dan zes maanden een kind in zijn huishouding heeft dat op 1 januari 2015 nog geen 12 jaar was en dat tijdens die periode op het zelfde woonadres is ingeschreven (geboren na 31-12-2002); • Voor elke euro die meer wordt verdiend dan €4.857 loopt de inkomensafhankelijke combinatiekorting met 4% op tot maximaal €2.152. In tabelvorm ziet het er zo uit: Arbeidsinkomen meer dan
Arbeidsinkomen meer dan
niet
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
-
€ 4.857
Geen. Krijgt u zelfstandigenaftrek? Dan € 1.033.
€ 4.857
€ 32.832
€ 1.033 + 4% x (arbeidsinkomen - € 4.857)
€ 32.832
-
€ 2.152
De belastingplichtige die de AOW-gerechtigde leeftijd in 2015 bereikt, heeft te maken met een aangepast belastingtarief. Deze beïnvloedt tevens de inkomensafhankelijke 67
combinatiekorting in 2015. Voor de belastingplichtige die in 2015 het hele jaar de AOWgerechtigde leeftijd bereikt heeft, geldt de volgende tabel: Arbeidsinkomen meer dan
Arbeidsinkomen niet meer dan
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
-
€ 4.857
Geen. Krijgt u zelfstandigenaftrek? Dan € 528.
€ 4.857
€ 32.832
€ 528 + 2,038% x (arbeidsinkomen - € 4.857)
€ 32.832
-
€ 1.098
Voorbeeld berekening inkomensafhankelijke combinatiekorting Het inkomen is €10.000 en u voldoet aan alle voorwaarden voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Je krijgt dan de basiskorting van €1.033 plus een extra korting voor het gedeelte van het inkomen boven de grens van €4.857. a) Bedrag boven de grens van € 4.857:
€ 10.000 - € 4.857 = € 5143. b) Extra korting (4% van het bedrag boven de grens): 4% van € 5143 = € 205.72 c) Totaalbedrag inkomensafhankelijke combinatiekorting (basiskorting + extra korting): €1.033 + € 205,72 = € 1238,72 De Ouderschapsverlofkorting en alleenstaande-ouderkorting zijn per 1 januari 2015 vervallen.
10.5 – Jonggehandicaptenkorting Art 8.16a Wet IB geeft de belastingplichtige die in het kalenderjaar een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) recht op de jonggehandicaptenkorting ad € 715, tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Belastingplichtigen komen ook voor de jonggehandicaptenkorting in aanmerking, indien weliswaar recht bestaat op een Wajonguitkering, maar niet daadwerkelijk een Wajonguitkering wordt ontvangen vanwege het hebben van een andere uitkering of ander inkomen uit arbeid.
10.6 - Ouderenkorting Let op! Dit is iets anders dan de ouderkorting! De belastingplichtige heeft conform art. 8.17 Wet IB recht op de ouderenkorting als hij: • •
op 31 december 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt; en een verzamelinkomen, voor aftrek van de persoonsgebonden aftrek, heeft van ten hoogste € 35.770.
De ouderenkorting ad € 1.042 geldt ook indien de belastingplicht in de loop van het jaar eindigt en de belastingplichtige toen de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Bij een inkomen boven € 35.770 bedraagt de ouderenkorting € 152. 68
10.7 - Alleenstaande ouderenkorting Op grond van art. 8.18 Wet IB heeft de belastingplichtige recht op de alleenstaande ouderenkorting ad € 433 indien hij een AOW-uitkering voor alleenstaanden ontvangt. Of wanneer hij hier recht op heeft, maar deze uitkering niet of slechts gedeeltelijk ontvangt omdat hij bijvoorbeeld erkend gemoedsbezwaarde is of in het buitenland woonde.
10.8 - Korting voor maatschappelijke beleggingen Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in maatschappelijke beleggingen (groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen zie art. 8.19 Wet IB). De korting bedraagt 0,7% van het bedrag dat daarvoor is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3. Maximaal is dus 0,7% van € 57.585 = € 403 vrijgesteld.
10.9 - Tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen De tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen geldt voor de belastingplichtige die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die een uitkering geniet ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding waarop de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW wordt ingehouden. De heffingskorting bedraagt in 2015 0,33% van deze uitkeringen met in 2015 een maximum van € 61.
10.10 – Levensloopverlofkorting De levensloopregeling is afgeschaft per 1 januari 2012. De levensloopverlofkorting vervalt daardoor ook. De in het verleden opgebouwde levensverlofkorting blijft intact voor deelnemers die op 31 december 2011 een saldo op hun levensloopregeling hebben staan. De levensverlofkorting is gelijk aan het bedrag van het opgenomen levenstegoed, maar ten hoogste € 207 (€ 205) per jaar waarin is gestort in de levensloopregeling. Bedragen aan levensverlofkorting die in voorafgaande jaren al zijn genoten worden in mindering gebracht.
69
11 - Nog te betalen of nog te ontvangen De heffingskortingen komen op het totale belastingbedrag in mindering. Het resterende bedrag is de belastinglast over het kalenderjaar. Let hierbij goed op dat dit bedrag niet negatief kan zijn. Indien de totale heffingskortingen meer bedragen dan de totale belastinglast, dan wordt het restant van de heffingskorting niet door de belastingdienst uitbetaald (zie het voorbeeld “Maximale teruggave” onderaan). Zij betaalt namelijk alleen de voorheffingen, zoals de loonheffing en de dividendbelasting, terug voor zover deze meer bedragen dan de verschuldigde belastinglast. Naast voorheffingen kan de belastingplichtige over 2014 ook een voorlopige teruggave of voorlopige aanslag hebben gekregen. Dit zijn vooruitbetalingen door de belastingdienst respectievelijk de belastingplichtige op basis van de verwachte belastinglast en voorheffingen. Een voorlopige aanslag moet van de feitelijke belastinglast worden afgetrokken en een voorlopige teruggave moet daarbij worden opgeteld. Veel cliënten weten niet wat een voorlopige teruggaaf is. Vraag dan aan ze of ze in 2014 iedere maand geld van de Belastingdienst hebben ontvangen (betaaldatum rond de 15e van de maand). Dat weten ze meestal wel. Als het te betalen bedrag minder is dan € 45, kan er een nihilaanslag worden opgelegd. Dit betekent dat er niets betaald hoeft te worden. Als het terug te betalen bedrag niet meer dan € 14 bedraagt, wordt er niets door de belastingdienst terugbetaald.
Rekenvoorbeelden van
betalen
teruggave
Totale belasting Totale heffingskortingen Feitelijke belastinglast Voorheffingen (-/-) Voorlopige aanslag (-/-) Voorlopige teruggave (+) Nog te betalen/ontvangen
€ 9.367 € 4.764 € 4.603 € 1.749 € 2.173 € 0 € 681
€ 8.894 € 6.737 € 2.157 € 4.563 € 0 € 0 -/- € 2.406
maximale teruggave € 5.394 € 6.291 € 0 € 6.000 € 0 € 2.338 -/- € 3.662
nihilaanslag € 2.297 € 1.946 € 351 € 310 € 0 € 0 € 0
geen teruggave € 2.054 € 2.062 € 8 € 20 € 0 € 0 € 0
Er is sprake van niet verrekende heffingskorting, indien de totale belasting kleiner is dan de totale heffingskortingen. Indien er sprake is van een fiscaal partnerschap is het mogelijk om de niet verrekende heffingskorting van de ene partner alsnog te verzilveren met de positieve feitelijke belasting van de andere partner. De berekening van de verschuldigde belasting van de partner met de (in eerste instantie) niet verrekende heffingskorting verandert hierdoor, omdat in deze situatie de belastinglast negatief wordt tot de heffingskorting die wel kan worden verrekend. Deze partner effectueert dankzij het fiscale partnerschap uiteindelijk ook de extra voorheffingen van zijn partner, aangezien hij die niet kon realiseren. De berekening van de verschuldigde belasting van de partner met de positieve feitelijke belasting blijft overigens ongewijzigd.
70
Verzilveren heffingskorting Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Partners hebben ieder zelfstandig recht op deze heffingskorting. Zij kunnen deze korting niet overdragen aan hun partner. Als één van de partners geen of weinig inkomsten heeft en dus zijn eigen heffingskorting niet (helemaal) gebruikt, kan hij onder voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Voorwaarde voor uitbetaling is dat de partner van belastingplichtige voldoende inkomen heeft en voldoende belasting betaalt. Deze overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting wordt afgebouwd in 15 jaar tijd met 6,67% per jaar. De afbouw is gestart in 2009. Dit betekent dat er in 2015 ten hoogste 53 1/3e % of € 1.175 van de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de minstverdienende partner. De beperking van de uitbetaling geldt niet indien de belastingplichtige die zijn heffingskorting niet volledig gebruikt geboren is voor 1-1-1963. Voor deze groep blijft – mits ook aan de andere voorwaarden is voldaan – de uitbetaling voor 100% gehandhaafd. In 2011 gold deze uitzondering nog indien de belastingplichtige geboren is voor 1-1-1972 of indien er in het huishouden kinderen van 5 jaar of jonger aanwezig zijn. In 2012, 2013, 2014 en 2015 worden deze uitzonderingen stapsgewijs afgeschaft. Dit betekent dat in 2015 ten hoogste € 1.175 (53 1.3%) van de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de minstverdienende partner als die tussen 1-1-1963 en 1-1-1972 geboren is of als er in het huishouden kinderen van 5 jaar of jonger aanwezig zijn. Voorbeelden: Verzilveren heffingskorting Rita en Mark zijn allebei studenten en wonen al een aantal jaren in goede harmonie samen in een studentenwoning. Mark is de harde werker van het huis en Rita hangt de luie studente uit. Mark ziet tot zijn spijt dat hij niet al zijn voorheffingen kan terugkrijgen van de Belastingdienst. Normaal krijgt hij ieder jaar alles terug, maar in 2014 heeft hij teveel bijverdiend. De fiscale aangiften van Mark en Rita zien er als volgt uit: Mark Rita Totale belasting € 6.297 € 0 Totale heffingskortingen € 4.384 € 2.033 Feitelijke belastinglast € 1.913 € 0 Voorheffingen (-/-) € 1.749 € 0 Voorlopige aanslag (-/-) € 0 € 0 Voorlopige teruggave (+) € 0 € 0 Nog te betalen(+) /ontvangen (-/-) + € 164 € 0 Gerrit, een goede studiegenoot van Rita, heeft ze gewezen op de mogelijkheid om samen aangifte te doen door te opteren voor fiscaal partnerschap. Zo gezegd zo gedaan. Mark Rita Totaal Totale belasting € 6.297 € 0 € 6.297 Totale heffingskortingen € 4.384 € 2.033 € 6.371 Feitelijke belastinglast € 1.913 -/- € 1.262* € 651 Voorheffingen (-/-) € 1.749 € 0 € 1.749 Voorlopige aanslag (-/-) € 0 € 0 € 0 Voorlopige teruggave (+) € 0 € 0 € 0 Nog te betalen(+)/ontvangen (-/-) + € 164 -/- € 1.262 -/- € 1.098 71
*Door de afbouw die in 2009 is begonnen, kan Rita maar €1.175 aanwenden van haar heffingskortingen. Mark is nog steeds niet tevreden. Hij ziet dat het eigenlijk helemaal niets uitmaakt of hij nu wel of niet voor fiscaal partnerschap opteert. Rita is daarentegen super goed gestemd, want haar luiheid wordt beloond.
Let op! Bij een fiscaal partnerschap kun je minimaal de algemene heffingskorting (gedeeltelijk) verzilveren. Let op! De feitelijke belastinglast kan alleen negatief worden tot de feitelijke positieve belastinglast van de andere partner. Let op! De heffingskorting wordt verzilverd door voor de betreffende belastingplichtige een nulaangifte te doen.
72
12 – Overige 12.1 – Toeslagen Inleiding Het toeslagenstelsel is in 2005/2006 ingevoerd. Door middel van een toeslag probeert de overheid mensen die meestal onder een bepaald inkomensgrens liggen te helpen in de kosten. Doordat een toeslag wordt uitgekeerd onafhankelijk van de betaalde belasting, heeft een toeslag geen verzilveringsprobleem. Dit was voorheen wel het geval toen de mensen heffingskortingen moesten toepassen. Toen betaalde een deel van de lage inkomens (de doelgroep) onvoldoende belasting om alle heffingskortingen te verzilveren. Met de invoering van het toeslagenstelsel is hier een eind aan gemaakt. De doelgroep wordt nu wel bereikt, aangezien de toeslag niet afhankelijk is van de betaalde belasting. Het enige probleem kan zijn dat sommige mensen uit deze doelgroep geen gebruik maken van de toeslagen. Een van de redenen dat zij geen gebruik maken van een toeslag is dat zij niet weten dat zij recht hebben op de toeslag. Vandaar dat de SBR nu ook haar cliënten op de hoogte zal brengen over het feit dat het mogelijk is om toeslagen aan te vragen. Het is niet de bedoeling dat de medewerkers toeslagen gaan aanvragen, aangezien de fraudegevoeligheid hiervan hoog is. Wel zullen de medewerkers de cliënten adviseren of ze eventueel voor bepaalde toeslagen in aanmerking kunnen komen en hoe ze zelf een toeslag moeten aanvragen. Soorten toeslagen In Nederland kennen wij vier toeslagen: • • • •
de zorgtoeslag: dit is een bijdrage in de kosten van de zorgverzekering; de huurtoeslag: dit is een bijdrage in de huurkosten; het kindgebonden budget: dit is een bijdrage in de kosten van de kinderen; en de kinderopvangtoeslag: dit is een bijdrage in de kosten van kinderopvang.
De hoogte van de toeslag wordt berekend aan de hand van het inkomen van de cliënt en het inkomen van de eventuele toeslagpartner van de cliënt. Voor de huurtoeslag wordt ook het inkomen van de huisgenoten/medebewoners van de cliënt meegerekend. Met inkomen wordt bedoeld het totaal van het binnenlands inkomen, het buitenlands inkomen en het vrijgesteld inkomen.
12.1.a - Zorgtoeslag Om voor de zorgtoeslag in aanmerking te komen, moeten de cliënt en de eventuele toeslagpartner aan de volgende voorwaarden voldoen: •
• • • •
de cliënt moet 18 jaar of ouder zijn. Dit is zo omdat kinderen tot hun 18e gratis meeverzekerd zijn. Zij hoeven geen premie te betalen en dus drukken er ook geen kosten op hen; de cliënt moet een Nederlandse zorgverzekering hebben; het (gezamenlijke) inkomen is niet te hoog; de cliënt heeft de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning; en het (gezamenlijke) vermogen is niet te hoog. 73
12.1.b - Huurtoeslag Of de cliënt recht heeft op huurtoeslag hangt af van zijn situatie. De cliënt, de eventuele toeslagpartner en de medebewoners moeten aan de volgende voorwaarden voldoen: • • • • • • •
de cliënt moet 18 jaar of ouder zijn. In sommige gevallen kunnen cliënten die jonger zijn dan18 jaar ook huurtoeslag krijgen; de cliënt huurt een zelfstandige woonruimte; de cliënt, de eventuele toeslagpartner en de medebewoners staan bij de gemeente ingeschreven op het woonadres van de cliënt; op het woonadres staan geen andere personen ingeschreven bij de gemeente (behalve een eventuele onderhuurder); de cliënt, de eventuele toeslagpartner en de medebewoners hebben de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning; het (gezamenlijk) inkomen en huurprijs zijn niet te hoog; en het vermogen is niet te hoog.
12.1.c - Kindgebonden budget Om kindgebonden budget te krijgen, moeten de cliënt en de eventuele partner aan de volgende voorwaarden voldoen: • •
• • •
de cliënt heeft 1 of meer kinderen die jonger dan 18 jaar zijn; de cliënt of de andere ouder krijgt kinderbijslag. Wanneer het kind 16 of 17 jaar is en de andere ouder geen kinderbijslag voor het kind krijgt, moet de cliënt het kind in belangrijke mate onderhouden; het gezamenlijke inkomen van de cliënt en de eventuele partner is niet te hoog. Het hangt van het aantal kinderen af welke inkomensgrens voor de cliënt geldt; de cliënt heeft de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning; en het (gezamenlijke) vermogen is niet te hoog.
12.1.d - Kinderopvangtoeslag De cliënt krijgt kinderopvangtoeslag als hij/zij aan de volgende voorwaarden voldoet: • • • • • • • • •
de cliënt krijgt kinderbijslag of een pleegouderbijdrage voor het kind of het kind wordt in belangrijke mate onderhouden door de cliënt; het kind staat op het woonadres van de cliënt ingeschreven; het (gezamenlijke) inkomen is niet te hoog; het kindercentrum of gastouderbureau is geregistreerd (Bij een gastouderbureau moeten ook de gastouder en de gastouderlocatie geregistreerd zijn); de cliënt heeft met het kindercentrum of het gastouderbureau een schriftelijke overeenkomst afgesloten; het kind waarvoor de cliënt kinderopvangtoeslag vraagt, zit nog niet op het voortgezet onderwijs; de cliënt of de toeslagpartner betaalt de kosten voor kinderopvang; de cliënt en de toeslagpartner hebben de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning; en de cliënt werkt, studeert, volgt een traject om werk te vinden of een inburgeringcursus bij een gecertificeerde instelling. Dit geldt ook voor de toeslagpartner. 74
12.1.e - Toeslagpartner De toeslagpartner is degene met wie de cliënt samen een toeslag aanvraagt. De fiscale partner hoeft niet altijd de toeslagpartner te zijn. De cliënt kan maar 1 toeslagpartner hebben. Indien de cliënt een echtgenoot of een geregistreerd partner heeft, dan is die persoon de toeslagpartner. Wanneer diegene niet op hetzelfde adres als de cliënt staat ingeschreven, dan is diegene geen toeslagpartner voor de huurtoeslag. Indien de cliënt geen echtgenoot of geregistreerd partner heeft, dan kan iemand anders die op hetzelfde adres staat ingeschreven, de toeslagpartner zijn. Wel moet dan aan één van de volgende voorwaarden voldaan zijn: • • • • • • • •
de cliënt heeft met diegene een samenlevingscontract afgesloten bij de notaris; de cliënt heeft samen met diegene een kind; de cliënt heeft een kind van diegene erkend of diegene heeft een kind van de cliënt erkend; de cliënt is partner van diegene voor een pensioenregeling; de cliënt en diegene hebben samen een koopwoning; de cliënt of 1 van zijn/haar huisgenoten heeft een inwonend kind van jonger dan 18 jaar; de cliënt en diegene zijn fiscale partners van elkaar voor de inkomstenbelasting; of de cliënt en diegene waren in 2014 al elkaars toeslagpartner.
De voorwaarde die als eerste geldt is van toepassing. Dit betekent dat wanneer de cliënt met 2 personen in één huis woont en hij/zij met de één een kind heeft en met de ander een koopwoning, degene met wie de cliënt een kind heeft, de toeslagpartner is. De cliënt kan ook samen met een familielid samenwonen. Beiden moeten 27 jaar of ouder zijn om als toeslagpartner aangemerkt te kunnen worden. Indien de cliënt getrouwd is of een geregistreerde partner heeft en de partner niet op hetzelfde adres woont of in een verpleeghuis verblijft, dan blijft de echtgenoot of de geregistreerde partner de toeslagpartner van de cliënt. Dit is een ander geval indien er een verzoek tot scheiding of een scheiding van tafel en bed is ingediend.
12.1.f - Huisgenoot/ medebewoner voor huurtoeslag Een huisgenoot/medebewoner is iemand die deel uitmaakt van het huishouden van de cliënt en die op hetzelfde adres ingeschreven staat bij de gemeente. Dit kan een kind, een ouder of iemand anders zijn. Een toeslagpartner kan nooit een huisgenoot/medebewoner voor de huurtoeslag zijn. Een onderhuurder kan ook geen huisgenoot/medebewoner zijn. Voor thuiswonende kinderen tot 23 jaar telt alleen het inkomen boven €4.706 mee voor de hoogte van de huurtoeslag.
75
12.2 - Waardering Onroerende Zaken De WOZ-beschikking Inleiding Van vitaal belang voor de aangifte, in het geval van een eigen woning, is de WOZbeschikking. WOZ staat voor Waardering Onroerende Zaken en is geregeld in de Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ). In deze wet vinden gemeenten de richtlijnen aan de hand waarvan zij de waarde van onroerende zaken moeten vaststellen. De WOZ-waarde drukt de geschatte waarde van de woning uit op de waardepeildatum. Deze waardepeildatum ligt een jaar vóór het belastingjaar. Deze waarde wordt vervolgens gebruikt voor het vaststellen van het inkomen uit eigen woning, het eigenwoningforfait, maar wordt ook gebruikt voor de waarde van woningen die vallen in box 3 van de inkomstenbelasting, de onroerendezaakbelastingen, de afvalstoffenheffing, (soms ook) de rioolheffing, de watersysteemheffing van het waterschap en de erf- of schenkbelasting. Hiernaast wordt het nog gebruikt in het bepalen van de ondergrens tot waar bedrijven (fiscaal) op hun panden kunnen afschrijven, maar hier zal verder niet op ingegaan worden. Let op! Voor de aangifte wordt altijd de WOZ-beschikking van een jaar eerder gebruikt, zodat men altijd kan beschikken over een definitief vastgestelde beschikking. Voor de aangifte 2014 wordt dus de WOZ-beschikking 2014 (met waardepeildatum 1-1-2013) gebruikt. Verzoek om informatie bij de gemeente De gemeente baseert de waarde van de woning onder andere op de ligging, inhouds- en oppervlaktegegevens door vergelijking met andere vergelijkbare woningen. Om voor de cliënt een goed bezwaarschrift te schrijven is het van belang dat ook wij over die informatie beschikken. Hiervoor biedt de Wet WOZ een mogelijkheid, door de gemeente verplicht te stellen om inzicht te geven in de woningen die zijn gebruikt als vergelijkingsmateriaal om de waarde te bepalen. Een dergelijk taxatieverslag is voor belanghebbenden onontbeerlijk om te bepalen of een eventuele bezwaarprocedure zinvol is. De gegevens in het taxatieverslag dienen belanghebbende duidelijk te maken hoe de waarde tot stand is gekomen en of de waarde aansluit op het marktniveau. Dit taxatieverslag bevat de verkoopgegevens van drie woningen. Op verzoek kunnen nog zes andere woningen worden opgevraagd. Mocht hieruit blijken dat de gemeente huizen heeft gebruikt die totaal niet vergelijkbaar zijn met het huis van de belanghebbende, dan kun je dit in het bezwaar aandragen als reden waarom de beschikking verlaagd moet worden. Bezwaar aantekenen Omdat het vaststellen van, bijvoorbeeld, de te betalen belasting of de WOZ-waarde bij besluit van een bestuursorgaan gaat (de aanslag of de beschikking), kun je hiertegen in bezwaar gaan. Naast een goede inhoud moet dit bezwaarschrift ook aan een aantal formele vereisten voldoen. Deze vereisten zijn van vitaal belang, want als er niet aan wordt voldaan kan het bezwaar niet ontvankelijk verklaard worden en dan zijn de kansen verkeken. 76
De formele vereisten Hieronder vind je een overzicht van de formele vereisten, waaraan een bezwaarschrift moet voldoen: Het bezwaarschrift moet zijn ondertekend, en tenminste bevatten: • • • •
naam en adres van de indiener; de dagtekening; de gronden van het bezwaar; een omschrijving en/of een afschrift van de beschikking waartegen het bezwaar gericht is.
77
Wanneer moet het bezwaar ingediend worden? Het bezwaarschrift moet binnen zes weken na de dagtekening van het besluit ingediend worden. De datum van ontvangst bij het bestuursorgaan is leidend, dus het is niet afdoende om het bezwaar op de allerlaatste dag van de termijn op te sturen. Om een bewijs te hebben van het verzenden is het aan te raden om het bezwaar aangetekend te verzenden, dit zullen wij echter aan de cliënt overlaten. Uitstel door middel van een pro forma bezwaar Als er nog informatie mist, of als er andere redenen zijn waarom het nog niet mogelijk is om een inhoudelijk bezwaar in te dienen, bestaat de mogelijkheid om een pro forma bezwaar in te dienen. Dit houdt in dat je een bezwaar indient die aan alle formele eisen voldoet, maar waarin aangegeven wordt dat de inhoud van het bezwaar nog volgt, doorgaans binnen een termijn van 4 weken. Geef echter wel aan dat de waarde te hoog is vastgesteld! Verzoek ambtshalve vermindering Als de termijnen voor het indienen van een bezwaarschrift verstreken zijn, maar de uitkomst van het besluit toch erg onredelijk is, dan kun je een verzoek doen tot ambtshalve vermindering. Het bestuursorgaan heeft dan echter geen verplichting om hier gehoor aan te geven. Als laatste redmiddel is dit altijd goed om te proberen.
12.3 – Kwijtscheldingsverzoek Als een belastingplichtige weinig te besteden of te weinig vermogen heeft, kan hij kwijtschelding aanvragen voor de Afvalstoffenheffing. De Afvalstoffenheffing is een belasting die door de gemeente Rotterdam wordt geheven om de kosten te dekken die verbonden zijn aan het afvoeren van huishoudelijke afvalstoffen. In de gemeente Rotterdam betaalt ieder huishouden een vast tarief hiervoor. Ook kan kwijtschelding worden aangevraagd voor de onroerende-zaakbelasting ten aanzien van de gebruiker van een niet-woning. Dit betreft echter altijd bedrijfspanden en ondernemers. Hier doet de SBR verder niets mee. Of iemand kwijtschelding krijgt toegewezen is afhankelijk van zijn of haar persoonlijke situatie. Om uit te rekenen of het zinvol is om kwijtschelding aan te vragen, kun je het rekenschema invullen. Hierin staat tevens een tabel met de normbedragen van dit jaar. Het formulier voor het kwijtscheldingsverzoek is op iedere vestiging aanwezig. Ingevulde kwijtscheldingsformulieren kunnen per post naar het volgende adres worden verstuurd: Gemeente Rotterdam Belastingen Postbus 924 3000 AX Rotterdam Let op! Het formulier moet worden ondertekend door de cliënt zelf. Vertel ook altijd aan de cliënt dat alle stukken die bij het aanvragen van kwijtschelding relevant zijn, gedurende een jaar bewaard moeten blijven. De gemeente controleert steekproefsgewijs of de verstrekte gegevens juist zijn. 78
Is een verzoek zinvol? Door hieronder de gegevens (en die van een eventuele partner) in te vullen kun je kijken of het zinvol is om een verzoek voor kwijtschelding van Afvalstoffenheffing in te dienen. Het bedrag bij punt 27 is de jaarlijkse betalingscapaciteit. Als dit bedrag lager is dan het bedrag van de aanslag Afvalstoffenheffing, is geheel of gedeeltelijke kwijtschelding mogelijk. Normbedragen Bij het invullen van het rekenschema krijg je te maken met het begrip normbedrag. De normbedragen in de onderstaande tabel zijn gebaseerd op 100% van de bijstandsnorm, verhoogd met de maandelijkse aanspraak op het vakantiegeld. De hoogte van het normbedrag is afhankelijk van de gezinssituatie en leeftijd en heeft betrekking op kosten van levensonderhoud, zoals voeding, wonen en kleding. Daarnaast bestaan er ook normpremies bij de zorgverzekering. Deze staan hierboven vermeld (16b).
Kolom A Normbedra g
Kolom B Eigen bijdrage woonlasten per maand
Kolom C Maximale woonlasten
U bent nog niet AOW-gerechtigd U bent AOW-gerechtigd Gehuwd/samenwonend
€ 927 € 1.081
€ 194,74 € 192,92
€ 486,28 € 488,10
U bent allebei nog niet AOWgerechtigd
€ 1.324
€ 194,74
€ 486,28
Eén van u beiden is AOWgerechtigd
€ 1.477
€ 191,11
€ 489,91
U bent allebei AOW-gerechtigd Alleenstaande ouder: u woont samen met kinderen tot 18 jaar met aanspraak op kinderbijslag
€ 1.491
€ 191,11
€ 489,91
U bent nog niet AOW-gerechtigd U bent AOW-gerechtigd
€ 1.192 € 1.342
€ 194,74 € 191,11
€ 486,28 € 489,91
Alleenstaande, u woont alleen
79
13 – Bijlagen
80
81
82
83
Notitieblad
Heb jij iets aan te merken of aan te vullen, of vind jij dat de Syllabus een bepaald onderwerp mist? Mail het gerust naar
[email protected] 84
Notitieblad
Heb jij iets aan te merken of aan te vullen, of vind jij dat de Syllabus een bepaald onderwerp mist? Mail het gerust naar
[email protected] 85