Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Basiskennis Kernbegrippen voor zes jaar geschiedenisonderwijs Over de zes jaren heen wordt een inhoudelijke leerlijn gevolgd die inzichten in de historische samenhang geleidelijk opbouwt, met verankering in het historisch referentiekader.
Algemene begrippen: aanpassen actie/reactie context (dis)-continuïteit discriminatie elite emancipatie (r)-evolutie feit/mening gelijkheid generatie globalisering hypothese homogeen heterogeen ideologie pragmatisch instiutionalisering intern extern jaar decennium eeuw millennium kern (centrum) periferie kritisch lokaal regionaal nationaal internationaal transinternationaal macht onmacht mobiliteit multicultureel objectief subjectief oorzaak aanleiding gevolg prehistorie geschiedenis primaire bron secundaire bron progressief conservatief reactionair receptief reconstrueren rechten plichten sociaal economisch statisch dynamisch tijdvak vooruitgang vrijheid Politiek adel bondgenoot democratie staat intern conflict multilateraal politiek geweld grootrijk multipolariteit
afhankelijkheid onafhankelijkheid ambtenaar belastingen vijand burger centralisering decentralisering autocratie eenheid versnippering gemeenschap gezag macht hiërarchie imperialisme extern conflict kolonisatie dekolonisatie militaire macht unilateriaal oorlog/vrede overheid onderdaan regels en wetten regime soevereiniteit staat wereldrijk staatsvorming staatsontbinding unipolariteit wetgevende uitvoerende en rechterlijke macht
Sociaal-economisch arbeid kapitaal armoede rijkdom inflatie demografie vrije economie gelijkheid recessie grondstof huishouden inkomsten massa individu gesloten economie: autarkie ruileconomie geldeconomie stad platteland jager landbouwer vrij/onvrij zekerheid Cultureel concreet kunstenaar wetenschap integratie multicultureel rationeel secularisering
Geschiedenis
grondbezit ambtenaar arbeider bezit conjunctuur deflatie emigratie immigratie geleide economie ongelijkheid groei crisis afgewerkt product handel uitgaven landbouw industrie nataliteit mortaliteit open economie overleven productieoverschotten sedentair nomade sociale piramide standen klassen voedselverzamelaar handwerklui handelaars vraag en aanbod onzekerheid
abstract cultuur filosofie religie gelovigen ongelovigen segregatie kerk en geloof mythe orthodox emotioneel realistisch verdraagzaamheid
tegencultuur kerk & staat fundamentalisme geloof informatie desinformatie monotheïsme polytheïsme priester natuurgodsdienst idealistisch ritueel wereldbeeld mensbeeld
Historia 6 - Woordenlijst
1/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Kernbegrippen voor zes jaar geschiedenisonderwijs Over de zes jaren heen wordt een inhoudelijke leerlijn gevolgd die inzichten in de historische samenhang geleidelijk opbouwt, met verankering in het historisch referentiekader.
Algemene begrippen: aanpassen actie/reactie context (dis)-continuïteit discriminatie elite emancipatie (r)-evolutie feit/mening gelijkheid generatie globalisering hypothese homogeen heterogeen ideologie pragmatisch instiutionalisering intern extern jaar decennium eeuw millennium kern (centrum) periferie kritisch lokaal regionaal nationaal internationaal transinternationaal macht onmacht mobiliteit multicultureel objectief subjectief oorzaak aanleiding gevolg prehistorie geschiedenis primaire bron secundaire bron progressief conservatief reactionair receptief reconstrueren rechten plichten sociaal economisch statisch dynamisch tijdvak vooruitgang vrijheid Politiek adel bondgenoot democratie staat intern conflict multilateraal politiek geweld grootrijk multipolariteit
afhankelijkheid onafhankelijkheid ambtenaar belastingen vijand burger centralisering decentralisering autocratie eenheid versnippering gemeenschap gezag macht hiërarchie imperialisme extern conflict kolonisatie dekolonisatie militaire macht unilateriaal oorlog/vrede overheid onderdaan regels en wetten regime soevereiniteit staat wereldrijk staatsvorming staatsontbinding unipolariteit wetgevende uitvoerende en rechterlijke macht
Sociaal-economisch arbeid kapitaal armoede rijkdom inflatie demografie vrije economie gelijkheid recessie grondstof huishouden inkomsten massa individu gesloten economie: autarkie ruileconomie geldeconomie stad platteland jager landbouwer vrij/onvrij zekerheid Cultureel concreet kunstenaar wetenschap integratie multicultureel rationeel secularisering
grondbezit ambtenaar arbeider bezit conjunctuur deflatie emigratie immigratie geleide economie ongelijkheid groei crisis afgewerkt product handel uitgaven landbouw industrie nataliteit mortaliteit open economie overleven productieoverschotten sedentair nomade sociale piramide standen klassen voedselverzamelaar handwerklui handelaars vraag en aanbod onzekerheid
abstract cultuur filosofie religie gelovigen ongelovigen segregatie kerk en geloof mythe orthodox emotioneel realistisch verdraagzaamheid
tegencultuur kerk & staat fundamentalisme geloof informatie desinformatie monotheïsme polytheïsme priester natuurgodsdienst idealistisch ritueel wereldbeeld mensbeeld
Historisch referentiekader: situeer historische gebeurtenissen in ruimte, tijd en socialiteit.
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
2/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Ruimte: maritiem (zee) en continentaal (land) Continentaal: landelijk, stedelijk, regionaal en mondiaal Tijd: indeling in periodes: Voorgeschiedenis Geschiedenis: oude Nabije Oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, nieuwe tijd, nieuwste tijd en eigen tijd. Tijdrekeningen: Joodse, islamitische en christelijke tijdrekening. Tijdeenheden: decennium – eeuw – millennium Socialiteit: politiek-territoriaal, sociaal, economisch en cultureel domein Politieke domein: zodra een groep groter is, zijn afspraken nodig. De groep moet bestuurd worden. Dit kan democratisch (iedereen heeft inspraak) of ondemocratisch (de dictatuur bepaalt alles). De leiding van een stam of een land moet zonodig ook conflicten oplossen met andere stammen of landen. Grondwet: een document waarin de grondrechten en/of de organisatiestructuur van de staat in een bepaald land beschreven staan. Hier staan de fundamentele rechten en vrijheden van de Belgen. Scheiding van de machten: Elke macht controleert en beperkt de andere machten. Wanneer de uitoefening van de wetgevende en van de uitvoerende macht aan één persoon of aan één instantie toebehoort, dan is er geen vrijheid omdat men kan vrezen dat de alleenheerser of instantie naar willekeur wetten kan geven, die hij ook willekeurig kan uitvoeren. Wetgevende macht: maakt de wetten en controleert de uitvoerende macht. Ze wordt uitgeoefend door het parlement en de koning. Het parlement bestaat uit twee kamers, de Senaat en de Kamer van volksvertegenwoordigers. Uitvoerende macht: bestuurt het land. Ze zorgt ervoor dat de wetten in concrete gevallen worden toegepast en nageleefd. De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door de koning en zijn regering van ministers en staatssecretarissen. Rechterlijke macht: doet uitspraak over geschillen en wordt uitgeoefend door hoven en rechtbanken. Ze controleert ook de wettelijkheid van de daden van de uitvoerende macht. Meerderheid: Een gewone meerderheid van stemmen is een meerderheid die is bereikt wanneer er in een stemprocedure meer voorstemmen zijn dan tegenstemmen. De helft plus één. Coalitie: In de politiek is een coalitie een samenwerking tussen verschillende politieke partijen. Hierdoor wordt het mogelijk een regering te formeren, die door een deel van de volksvertegenwoordiging wordt ondersteund. Links: Linkse partijen vinden dat de staat een belangrijke rol moet spelen, vooral bij het beschermen van de zwakken in de samenleving. Gelijkwaardigheid, eerlijke verdeling van de rijkdom, de kennis en de macht. Minderheden beschermen en mensen zoveel mogelijk de vrijheid geven hun eigen ethische keuzes te maken; welvaart spreiden; het belang van de groep heeft uiteindelijk voorrang op dat van het individu. De samenleving moet veranderen, de verhouding tussen de mensen moet veranderen.
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
3/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Rechts: Rechtse partijen vinden dat er zoveel mogelijk moet worden overgelaten aan het particulier initiatief. Vrijheid, persoonlijke vrijheid, economische vrijheid. Benadrukt de belangen van het individu en de private onderneming Veranderingen in kleine stappen en langzaam Een elite geeft die leiding; het is onrechtvaardig de vruchten van de arbeid van sterke mensen te gaan spreiden over de hele maatschappij; belastingen moeten zo laag mogelijk om individuele ondernemers te stimuleren tot het genereren van welvaart Economisch domein: Mensen moeten in de eerste plaats zien te overleven. In de prehistorie was dat een dagelijkse zorg. Duizenden jaren lang leefden onze verre voorouders van de jacht, visvangst en vruchtenpluk. Nu gaan de meeste mensen uit werken om in hun levensonderhoud te voorzien. • Jager-voedselverzamelaar • Agrarische samenleving (agrarische en neolithische revolutie ca. 8000v.C.) • Industriële samenleving (Industriële Revolutie ca. 1750) • Postindustriële samenleving (Elektronische en informaticarevolutie ca. 1960) Sociale domein: In een groep of land heeft niet iedereen dezelfde rechrten of dezelfde status. Vaak ontstaat discriminatie. Dit betekent dat bepaalde mensen minder rechten of een lagere status krijgen. Binnen de groep kunnen aparte groepen ontstaan die gebaseerd zijn op leeftijd, huidskleur, afkomst, geslacht… Culturele domein: Mensen genieten van een film, doen aan sport, willen uit nieuwsgierighied weten hoe iets in elkaar zit, hebben behoefte aan religie… Deze behoeften zijn niet levensnoodzakelijk, maar toch zeer belangrijk om een aangenaam en interessant leven te leiden. Zo meten we ook de graad van beschaving van een stam of een land. Bronnen: geschreven en ongeschreven bronnen. Geschreven bronnen: resten uit het verleden van de mens waarop teksten of informatie via beelden of afbeelden voorkomen. Bijv.: dagboek, contract, wet, boekhouding, stadsplan, kranten, teksten of tekeningen op een gebouw of grafmonument, recept, kalender… Ongeschreven bronnen: materiële overblijfselen en gesproken bronnen. Gesproken bronnen: interview van getuigen, liedjes, mondelinge overleveringen, verhalen van oudere mensen, stoeten… Materiële bronnen: resten of overblijfselen uit het verleden van de mens die ons een beeld geven van hoe deze mens leefde of wat hij deed, zoals: gebouwen, ruïnes, werktuigen… Bronnenonderzoek: primair en secundair onderzoek. Primaire bron: deze bron geeft uit eerste hand informatie over een gebeurtenis, persoon of periode uit het verleden. De informatie wordt dus rechtstreeks geleverd, zonder tussenpersonen. Secundaire bron: deze bron komt van iemand die geen getuige was. De bron werd achteraf gemaakt en gaat ‘over iets’ dat in het verleden is gebeurd of gemaakt.
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
4/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Bronnenanalyse: zoek naar wie? Wat? Wanneer? Waar? Waarom? Specifieke vakterminologie van eerste en tweede graad Archeologie :Bestudeert vooral de materiële overblijfselen uit het verleden van de mens. Cultus: verering van een godheid Dynastie: regerende familie of vorstenhuis, de macht gaan veelal over van bijv. vader op zoon. Evolutieleer: alle levende wezens stammen af van een veelal uitgestorven en primitievere soort. Frontaal: zich in de voorzijde bevindend, vooraanzicht, je ziet enkel de voorzijde van het beeld, geen achterzijde Geschiedenis: 1 wat gebeurd is 2 wetenschap die het verleden bestudeert aan de hand van geschreven bronnen Hiërogliefen: teken van het beeldschrift van de oude Egyptenaren Idealiseren: gunstiger of zelfs als ideaal beoordelen; zich mooier laten weergeven dan in de werkelijkheid Imperialisme: politiek van staatkundige en economische expansie, gebiedsuitbreiding door verovering, erfenis of aankopen van gronden. Monopolie: uitsluitend recht dat men bezit tot het verhandelen of het verrichten van iets Nabije Oosten: is een term die soms wordt gebruikt door archeologen, geografen en historici en in mindere mate door journalisten en verslaggevers om te verwijzen naar het gebied dat de Levant (het huidige Israël, Jordanië, Syrië en Libanon), Turkije en Mesopotamië (Irak en oostelijk Syrië) omvat. Natuurgodsdienst:godsdienst waarbij natuurkrachten en natuurverschijnselen worden gepersonifieerd Prehistorie: voorhistorische periode, die periode uit het verleden van de mens voordat hij kon schrijven en waarvan we enkel via materiële overblijfselen of ongeschreven bronnen ons een beeld kunnen vormen. Profiel: zijaanzicht van het menselijk gelaat is bij dit beeld eveneens zichtbaar Reliëf (bas-; haut) het uitsteken of uitkomen boven iets anders is reliëf, je kan als het ware het beeld voelen door de oneffenheden die uitsteken of dieper liggen dan de rest. Een schilderij is net het tegengestelde want dat is vlak. Revolutie (pol.) omverwerping van een staatsgezag en/of omwenteling van de politieke, sociale en economische verhoudingen. Een revolutie kan al dan niet met geweld of geweldloos zijn. Het omwerpen van het regime van Khadafi gebeurde met geweld. De val van de Berlijnse Muur gebeurde geweldloos.
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
5/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Spijkerschrift: schrift met tekens die lijken op spijkers en wiggen, uitgevonden door de Soemeriërs en ontwikkeld door de Assyriërs en Babyloniërs Stadstaat: Een stadstaat is een staat bestaande uit een enkele stad met een eigen onafhankelijke rechtspraak, belastinginning, verdediging en buitenlandse diplomatie. Gewoonlijk liggen er nog wat buitengebieden omheen met wat dorpjes of gehuchten. Vaak woonde de meerderheid van de bevolking in deze dorpen, maar het bestuur was altijd in de stad geconcentreerd. Stand: Een groep waartoe je behoort door geboorte, met alle rechten en plichten daaraan verbonden. Tweestromenland: is het gebied tussen de rivieren Tigris (ca. 1900 km) en Eufraat (ca. 3600 km lang). Het is het kerngebied van de huidige staat Irak, met een prehistorie tot 3500 v.C. en historisch gegroeid vanaf dan tot ca. 1300 v.C. Verre Oosten: is een term die veel wordt gebruikt om Zuid-Azië, Oost-Azië en ZuidoostAzië aan te duiden. Vruchtbare Sikkel: Is een gebied in het Midden-Oosten, gelegen tussen de Eufraat en de Tigris in, dat (delen van) het huidige Israël, Palestijnse Autoriteit, Jordanië, Libanon, Syrië, Irak, Iran en Turkije omvat. De term wordt meestal gebruikt om het archeologische gebied aan te geven waar zeer vroeg landbouw is ontstaan. Dit en de verspeiding van de landbouw staat bekend als de Neolithische revolutie. Aristocratie de voorname families van een land of een stad hiertoe behoren de edelen of de grondbezittende klasse; zij gaan ervan uit dat zij, als de besten, het bestuur horen waarnemen. - fijne beschaving - regering van de besten, de adel, de patriciërs, de aanzienlijken, de voorname families van een land Burgerrechten uit het staatsburgerschap voortvloeiend recht burgerrechten verkrijgen ingeburgerd raken het recht van een staatsburger; dit bestaat zowel uit privé-rechten als politieke rechten. Privé-rechten: het recht op grondbezit, het recht op vrije uiting van mening, keuze van godsdienst. Politieke rechten: stemrecht, recht op deelname aan politieke vergaderingen, recht op deelname aan het bestuur. Cultus verering van een godheid eredienst, bijzondere verering; verering van een godheid met feestelijke handelingen (gebeden, offers enz.) ook rondom mensen en zaken kan men een cultus scheppen en hen als het ware als godheden aanbidden. (bijv. voetbalspelers, wielrenners, zangers, tennisspelers, ...) Democratie staatsvorm waarbij het volk wordt geregeerd door gekozen vertegenwoordigers uit eigen gelederen Geldadel: De adel is een gesloten maatschappelijke klasse met een aanzienlijke positie in een standenmaatschappij steuned op geldbezit. De huidige Europese adel is historisch ontstaan in standenmaatschappijen van voor de Franse Revolutie .
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
6/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Grondadel* De adel is een gesloten maatschappelijke klasse met een aanzienlijke positie in een standenmaatschappij steuned op grondbezit. Imperium wereldrijk bevel, gebod: vandaar het recht iemand te bevelen, de macht of de opperste heerschappij de bevoegdheid om namens de staat te handelen; wereldrijk, met delen op verschillende werelddelen; Klassiek 1 behorende tot de Griekse of Romeinse oudheid 2 voorbeeldig in zijn soort, met blijvend gezag 3 van vroeger, maar niet verouderd behorende tot de Griekse of Romeinse Oudheid voortreffelijk, volmaakt, wat als ideaal model kan dienen en waaraan blijvend gezag wordt verleend – van vroeger maar niet verouderd. Monarchie staatsvorm waarbij het staatshoofd (koning of keizer) wordt aangeduid door erfopvolging. bijv. het koningschap gaat over van vader op zoon/dochter Natuurgodsdienst godsdienst waarbij natuurkrachten en natuurverschijnselen worden gepersonifieerd Oligarchie staatsvorm waarbij de politieke macht in handen is van een kleine afgesloten groep; regering van weinig personen, van een kleine, bevoorrechte klasse polis Griekse stadstaat - stadstaat: een stad vormde met haar grondgebied een onafhankelijke politieke eenheid - contract tussen een verzekeringsmaatschappij en een verzekerde. progressief vooruitstrevend, gericht op vooruitgang Spartaanse opvoeding was het collectieve en staatsgeleide opvoedingsmodel van het klassieke Sparta uit de zesde en vijfde eeuw v.Chr. De opvoeding leidde de jongeren op tot geharde militairen en overtuigde staatsburgers. Theater Daar waar voorstellingen gegeven worden, in de oudheid een gebouw in de vorm van een halve cirkel met schuin omhoog oplopende zitplaatsen. De verschillende soorten artistieke producties die voor een publiek opgevoerd worden, zoals drama, cabaret, opera experimenteel theater Volksvergadering is een vorm van directe democratie waarbij de burgers van wijken, gemeenten en provincies regelmatig bijeenkomen om over wetsvoorstellen te beraadslagen en te stemmen. Fries (friezen) band met beeldwerk in reliëf, tussen architraaf en kroonlijst; door reliëf of schildering versierde horizontale strook
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
7/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Hellenisme vermenging van Griekse beschaving en beschavingen uit het oude Oosten of Nabije Oosten; Grieksachtig - de Griekse beschaving zoals deze zich in Europa, Azië en Afrika verspreidde Amfitheater rond of ovaal theater met oplopende rijen zitplaatsen; toeschouwerruimte voor gevechtssporten en -spelen; (half-)rond opgaand bouwsel Aquaduct Romeinse waterleiding, lopend over stenen of gemetselde bogen brug waarmee een kanaal of waterleiding over een uitholling in het terrein geleid wordt. Burgeroorlog oorlog tussen burgers of inwoners van een staat onderling. Dictator buitengewoon magistraat, benoemd voor de duur van zes maanden om een politieke noodsituatie op te lossen; politicus die alle macht in zijn persoon verenigde in het oude Rome; dit gebeurde meestal uit noodzaak (bijv. oorlog, ramp) of in buitengewone omstandigheden; gezaghebber met onbeperkte macht, die zich tot alleenheerser over een volk heeft uitgeroepen. Gallo-Romeins Men gebruikt de benaming Gallo-Romeins, omdat bij de kolonisatie van Gallië de plaatselijke Gallische bevolking geassimileerd is en de Romeinse cultuur er daardoor enkele eigen trekken kreeg. Bijvoorbeeld werden naast Romeinse ook Gallische (Keltische) goden aanbeden en zijn veel plaatsnamen uit de Romeinse periode niet zuiver Latijn. Proletariër bezitloze arbeider, is enkel de staat dienstig dankzij het vermeerderen van zijn kroost (kinderen), is gedwongen in dienst te treden bij anderen. Republiek staatsvorm waarbij het staatshoofd voor een aantal jaren gekozen of benoemd wordt Romanisering was het proces waarbij de door de Romeinen onderworpen volken geleidelijk de Romeinse cultuur, gewoonten en taal (het Latijn) overnamen. Staatsgodsdienst is de officiële godsdienst van een bepaald land. Gewoonlijk heeft deze godsdienst meer rechten en minder plichten in dit land dan andere niet-officiële godsdiensten. Ancien Régime: oorspronkelijk de aanduiding van de politieke en sociale organisatie van de (Franse) samenleving vóór de Franse Revolutie (1789). Meer algemeen: de Europese landbouwsamenleving vóór de grote economische, sociale, politieke en culturele veranderingen vanaf ongeveer 1750. clerus: Stand van de geestelijken (= gewijde personen, in dienst van de Kerk). dynastie: vorstenhuis; een reeks opeenvolgende koningen uit éénzelfde familie. feodaliteit (= leenstelsel): organisatie van de samenleving vanaf de 8ste eeuw waarbij de betrokken personen door persoonlijke banden met elkaar verbonden zijn.
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
8/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Hogergeplaatsten (leenheren) bieden daarbij aan lagergeplaatsten (leenmannen) bescherming en onderhoud (grond) in ruil voor trouw, en militaire en bestuurlijke hulp. Het leenstelsel bepaalde sterk de economische, sociale en politieke organisatie van de agrarische samenleving. Een beperkte groep heren had de grond, en dus de macht in handen. Zij overheersten de massa boeren, die hen met hun werk onderhielden. gilde: vereniging van handelaars uit één stad. grondwet (= constitutie): wet waarin de basisprincipes van de regering van een staat en de basisrechten en -plichten van de onderdanen vastgelegd zijn. Vanaf de 13de eeuw hebben vorsten in een aantal Europese landen beloofd een aantal rechten van hun bevolking te respecteren. De akten waarin deze beloftes werden vastgelegd, worden daarom beschouwd als een vroege vorm van grondwet. ideologie: geheel van ideeën om een samenleving te organiseren. monarchie: oorspronkelijk een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon behoorde, de monarch (= koning). parlement: oorspronkelijk een vergadering waarin de Engelse koning met vertegenwoordigers van de drie standen overlegde over belastingen of allerlei te nemen maatregelen. In de late middeleeuwen ontstonden dergelijke volksvertegenwoordigingen ook in andere Europese staten (bvb Staten-Generaal in Frankrijk). stand: afgesloten groep in de maatschappij, bepaald door geboorte, met eigen (voor)rechten en plichten Anglicaanse kerk: de Engelse staatskerk, stichter is Hendrik VIII. Engelse koningin is nog steeds hoofd van de Anglicaanse kerk antropocentrisme: wereldbeeld waarbij de mens centraal gesteld wordt barok: kunststijl in het 17de-eeuwse Europa. Het woord komt van het Portugese 'barocco' en betekent grillig gevormde parel concilie: vergadering van hoge geestelijken, vooral bisschoppen, onder leiding van de paus, waarin beslissingen genomen worden betreffende de geloofsleer en organisatie van de kerk genocide: volkerenmoord. Stelselmatige uitroeiing van een volk of volksgroep globalisering: alle economieën in de wereld zijn verbonden en met elkaar verweven. Dit gebeurde voor het eerst in de 16de eeuw: door de integratie van de Atlantische Oceaan en Amerika ontstond er een economie die de hele aardbol (globe) omvatte parlementair systeem: politiek systeem waarin een volksvertegenwoordiging controle uitoefent op de ministers. De ministers zijn verplicht hun beleid te verantwoorden voor het parlement presidentieel regime: een republiek waarin de president de leiding heeft van de uitvoerende macht rechtsstaat: een staat waarin burgers beschermd worden tegen de absolute macht van de vorst (staat) door wetten. Ze genieten rechtszekerheid en rechtsgelijkheid
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
9/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
renaissance: letterlijk wedergeboorte, een kunststijl van de 14de tot de 16de eeuw waarbij teruggegrepen werd naar de kunstvormen en opvattingen van de GrieksRomeinse tijd volkssoevereiniteit: de hoogste macht ligt bij het volk. Het volk kiest vertegenwoordigers die in de wetgevende macht (parlement) zetelen Autocratie of éénmansdictatuur: Een bestuursvorm waarbij de macht toebehoort aan 1 persoon; alleenheerschappij Conjunctuur: Evolutie van de economie binnen het kapitalistisch systeem Imperialisme: Het streven van staten naar onbeperkte uitbreiding, de neiging tot het vormen van een wereldrijk Republiek: Een staatsvorm met een gekozen staatshoofd Verzorgingsstaat: Maatschappij waarin de overheid de welvaart en het welzijn van zijn burgers verzekert door allerlei sociale voorzieningen (sociale zekerheid, sociale diensten) Vrije markteconomie: Systeem waarbij de overheid zich niet mengt in het economisch leven ( tegengesteld aan: geleide economie) en de economische vrijheid het basisprincipe is Bourgeoisie: Burgerij, term gebruikt door Marx in de 19de eeuw voor de kapitaalkrachtige ondernemers Christen-democratie: Politieke en sociale beweging ontstaan in de 19de eeuw die de principes van de christelijk-sociale leer wil toepassen, zoals die verwoord zijn in Rerum Novarum. Collectivisme: Economisch stelsel dat alle productiemiddelen tot gemeenschappelijk eigendom wil maken Communisme: Ideologie met als doel totale gelijkheid. Alle productiemiddelen zijn er eigendom van de staat. Cijnskiesrecht: Kiesrecht voorbehouden aan de burgers die een bepaalde cijns of belasting betalen Fascisme: Oorspronkelijke naam van de Italiaanse politieke en sociale beweging onder Mussolini; sindsdien ook algemeen gebruikt verzamelwoord voor een autoritaire en antidemocratische levensbeschouwing in de 20e eeuw Geallieerden: Van toepassing op de samenwerking tussen GrBr, Fr en Rusland e.a. in WOI tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije Informeel imperialisme: Imperialisme dat zich kenmerkt door economische invloed op gebieden in de invloedssfeer Isolationisme: Buitenlands beleid dat erop gericht is zich zo weinig mogelijk in te laten met de ontwikkelingen op wereldvlak; voorbeeld: Monroedoctrine Kapitalisme: Economisch systeem dat steunt op de vrijemarkteconomie. In dit systeem zijn privé-personen eigenaar van de productiemiddelen in een onderneming en worden de prijzen bepaald door de wet van vraag en aanbod. Het winststreven is het belangrijkste principe.
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
10/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Klassenstrijd: Strijd die volgens Marx heel de geschiedenis door heerst tussen twee klassen, de onderdrukkers en onderdrukten; in de 19de eeuw tussen kapitalisten en proletariërs Kolonisatie: Het afhankelijk maken van gebieden op politiek en economisch vlak Legitimiteitsbeginsel: De vorst, de staat heeft wettelijk gezag over het gebied als die algemeen aanvaard wordt Liberalisme: Stelsel dat de vrijheid van de enkeling nastreeft en wil beschermen tegen absolute macht en ingrijpende staatsbemoeienis Nationalisme: Het streven van een natie (volk) naar een eigen staat Proletariaat: Arbeidersklasse die niets bezit behalve haar kinderen (Latijn: proles = kroost) Revolutie: Omwenteling, fundamentele veranderingen in een bepaald onderdeel van de maatschappij vb. culturele revolutie, industriële revolutie, politieke revolutie,… Sociaal-democratie of socialisme: Politieke beweging ontstaan in de 19de eeuw op basis van het marxisme maar verkoos te streven naar sociaal-economische hervormingen via parlementaire weg Syndicaat: Vakbond, beroepsvereniging van één bepaalde beroepsgroep Totalitaire staat: Een regime dat de totaliteit van het leven van zijn burgers controleert, dus ook de privé sfeer
Specifieke vakterminologie voor dit schooljaar. Amnestie: Algemene kwijtschelding van straf, m.n. voor politieke misdrijven Autonomie: (in het volkenrecht) bevoegdheid zichzelf wetten te geven synoniem: zelfbestuur (in het staatsrecht) bevoegdheid van rechtsgemeenschappen in ondergeschikte orde aan de centrale overheid om zelf besluiten te treffen Bipolair: bestaande uit twee (machts)blokken Formateur: Persoon die door het staatshoofd na de verkiezingen wordt benoemd en belast met de opdracht de volgende regering te vormen; als hij slaagt, wordt hij de premier van de nieuwe regering. Fundamentalisme: Zeer orthodoxe, anti-liberale theologische richting, met een sterk anti-intellectuele inslag (m.n. in het christendom en de islam, maar ook in de politiek) Ideologie: Geheel van denkbeelden i.v.m. de politieke, sociale en economische ordening van de maatschappij Intergouvernementalisme: Statenverbindingen tussen soevereine staten die hun zelfstandigheid behouden maar bepaalde interne en externe belangen gemeenschappelijk regelen. In het gemeenschappelijk orgaan beschikt iedere lidstaat over vetorecht Informateur: Persoon die door het staatshoofd na de verkiezingen wordt benoemd en belast met de opdracht bij de verschillende partijen te informeren naar de mogelijkheden en voorwaarden voor een coalitievorming in de te vormen regering Kieskring: Gebied waarbinnen dezelfde kieslijsten opkomen
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
11/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Pariteit: Gelijk samengesteld Personaliteitsbeginsel: rechtsgedachte krachtens welke voor de vraag onder welk recht de vreemdeling op bepaald gebied leeft, de nationaliteit van die persoon beslissend is Referendum of volksraadpleging: Stemming over een bepaald onderwerp door alle stemgerechtigde burgers Subsidiariteitsprincipe: Principe waarbij zaken die door een lager bestuursorgaan behandeld kunnen worden, niet door een hogere overheid behandeld moeten worden. Supranationalisme: Gemeenschappelijk gezag dat boven de nationale regeringen staat en aldus een deel van hun soevereiniteit afneemt Territorialiteitsbeginsel: beginsel volgens hetwelk de wetgeving, het recht van een staat geldt voor alle personen en goederen die zich op zijn grondgebied bevinden en voor alle feiten die daar geschieden of er hun rechtsgevolgen teweegbrengen Vetorecht: Het recht om door een neen-stem een besluit volledig te blokkeren Vrijzinnig: Vrijheid van mening voorstaand, dogma’s afwijzend vooral m.b.t. godsdienst
Specifieke historische begrippen Appeasement: Het handhaven van de vrede door conflicten uit de weg te gaan, m.n. door toegevingen te doen aan potentiële vijanden Balance of Terror: Wederzijdse afschrikking door evenwicht in de kernbewapening Berlijnse Blokkade: Blokkeren van de toegangswegen van West-Berlijn door de USSR in 1948 Comecon: Communistische Economische Samenwerking opgericht in 1947 als tegenhanger van de OEES. Corporatisme: Sociaal-economisch systeem gebaseerd op de samenwerking van werkgevers en werknemers gegroepeerd binnen dezelfde organisatie. CVSE: Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa in 1975 opgericht n.a.v. de Slotakte van Helsinki: ziet toe op veiligheid, economische samenwerking en de naleving van de mensenrechten in Europa Containmentpolitiek: Politiek gevoerd door de VSA ter indamming van de communistische invloed na WOII Decreet: Besluit van de Vlaamse, Waalse - Franse en Duitse deelparlementen en deelregeringen Dekolonisatie: Het proces van de afbraak van de koloniale posities van de westerse mogendheden en de opheffing van het hele beginsel der koloniale verhoudingen Eenheidswet: Economische wet van de katholiek-liberale regering
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
12/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
EMU: Economische en Monetaire Unie: economisch en monetair beleid van de EU-landen dat op elkaar wordt afgestemd sinds het Verdrag van Maastricht; De euro is de gemeenschappelijke munt Gemeenschap: Op basis van de taal onderscheiden deel van de Belgische bevolking met een eigen staatsrechtelijke organisatie, waarvan de bevoegdheden in ’t bijz. betrekking hebben op de persoonsgebonden onderwerpen zoals onderwijs, cultuur en gezondheidszorg Gewest: Deel van het Belgische grondgebied met een eigen staatsrechtelijke organisatie, met bevoegdheden die in het bijz. betrekking hebben op de plaatsgebonden onderwerpen zoals economie en infrastructuur Federalisme: Staatsvorm waarbij de deelstaten autonomie bezitten maar waarbij het centrale of federale gezag hoger staat dan dat van de deelstaten Glasnost: Politiek van openheid in de USSR door partijleider Gorbatsjov in gang gezet GOS: Gemenebest van Onafhankelijke Staten (benaming van een organisatie waarin alle republieken van de voormalige USSR samenwerken, behalve Estland, Letland en Litouwen) Implosie van de SU: Het uiteenvallen van de Sovjetunie in de jaren ’80 en ’90 van de 20ste eeuw Koude Oorlog: Naam voor de periode na WOII tot 1990 gekenmerkt door een ideologische en machtspolitieke tegenstelling en vijandschap tussen de VS en de USSR Legislatuurparlement: Parlement dat de hele zittijd tussen twee verkiezingen aanblijft MAD: Mutual Assured Destruction: noch de VS noch de USSR konden tijdens de KO een ‘first strike’ (een vernietigende aanval zonder zelf vernietigd te worden) uitbrengen. Marshallplan: Amerikaans gigantisch hulpprogramma voor Europa na WOII met de bedoeling Europa zo snel mogelijk economisch her op te bouwen en zo de invloed van het communisme tegen te gaan. NAVO: Militair bondgenootschap tussen VS, Canada en West-Europese staten opgericht in 1949 ter verdediging tegen aanvallen van de USSR. OEES: Organisatie voor Europese en Economische Samenwerking opgericht in 1947 voor de coördinatie van het Marshallplan OESO: Organisatie voor Economische samenwerking en Ontwikkeling, opgericht in 1960 als opvolger van de OEES; groepeert 29 rijke industrielanden. Voornaamste doel: vrijhandel bevorderen en ontwikkelingshulp coördineren. Olievlek Brussel: Toenemende verfransing van Brussel en de Vlaamse Rand in de jaren ’50-‘60 OVSE: Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, in 1994 gegroeid uit de CVSE. Peace keeping: Hoofdtaak van de VN-Blauwhelmen: bewaren van de vrede Peace making: Vrede bevorderen door een normaal bestuur en samenleving mogelijk te maken Perestroika: Economische politiek gevoerd door Gorbatsjov in de USSR gericht op meer vrij initiatief
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
13/14
Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk
Lycipedia: Beter leren
http://lycipedia.lyceumgenk.be
Politieke minorisering: Een minderheid vormen in het bestuur Raad van Europa: Eerste naoorlogse organisatie door Europeanen zelf opgericht (1949); doel is het bevorderen van samenwerking op cultureel, sociaal en economisch terrein om de idealen en beginselen van het gemeenschappelijk Europese patrimonium te handhaven en te bevorderen. Vooral actief op het vlak van mensenrechten. Repressie: In België de bestraffing van de collaborateurs na WOII Resolutie: In een vergadering aangenomen conclusie waarin zij haar mening omtrent een voorgestelde kwestie formuleert vb. in de Veiligheidsraad van de VN Trumandoctrine: Leer geformuleerd door de Amerikaanse president Harry Truman in 1947; er werd economische en financiële hulp geboden aan die landen die zich bedreigd voelden door het communisme. Unitaire staat: Een eenheidsstaat waarbij de centrale overheid bevoegdheden decentraliseert naar ondergeschikte besturen Vreedzame coëxistentie: Het vreedzaam naast elkaar leven van de grootmachten op basis van wederzijdse erkenning van elkaars invloedssferen in de periode van de Koude Oorlog Warschaupact: Militair bondgenootschap tussen de USSR en haar bondgenoten in Centraal- en Oost-Europa, ontstaan in 1955 en opgedoekt in 1990
Geschiedenis
Historia 6 - Woordenlijst
14/14