Ontmoeten is leren
Veiligheidsplan
Roosendaal, augustus 2013
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
2
augustus 2013
Veiligheidsplan Da Vinci College Dit veiligheidsplan is gebaseerd op het schoolveiligheidsbeleid van OMO sg Tongerlo, de scholengroep waartoe het Da Vinci College behoort. In vier hoofdstukken geeft dit plan aan op welke wijze het Da Vinci College zorg wil dragen voor een veilig schoolklimaat (hoofdstuk 1 in zijn algemeenheid en hoofdstuk 3 per locatie) en welke instrumenten het daarbij inzet (hoofdstuk 2). Hoofdstuk 4 gaat in op de gezonde school. Als bijlage is het protocol agressie en geweld opgenomen. Inleiding Veiligheid is een belangrijk thema in onze school. ‘Ontmoeten = leren’ staat onder het logo van de school. Leren vanuit een oprechte ontmoeting. Een keuzes die aangeeft in welke richting het Da Vinci College zich wil ontwikkelen. Kern is daarbij wederzijds respect binnen een veilige leer- en leefomgeving. Jonge mensen moeten zich in een veilige omgeving durven en kunnen ontwikkelen. Medewerkers moeten op hun beurt in een veilige omgeving hun werk kunnen doen. Het Da Vinci College acht de pedagogische relatie tussen docent en leerling de basis van de veilige school. In die zin wil de school zich ontwikkelen tot ‘pedagogische’ school. In dit veiligheidsplan geven we aan op welke wijze wij de veilige, pedagogische leeromgeving willen realiseren. Monitoring Om een duidelijk beeld te krijgen van de veiligheidsbeleving van leerlingen en medewerkers wordt elke twee jaar een onderzoek uitgevoerd (OMO veiligheidsmonitor). Daarnaast is veiligheid één van de thema’s van het waarderingsonderzoek dat we elke vier jaar onder leerlingen, ouders en medewerkers uitvoeren. De resultaten hiervan gebruiken we om onze aanpak te evalueren en bij te stellen. We registreren incidenten.
Hoofdstuk 1. De veilige school 1.1 Gedragsregels In het licht van de pedagogische school die we willen zijn, werken we met een minimum aan regels. De basisregel die we hanteren, is: ‘We hebben respect voor elkaar, dus we gedragen ons fatsoenlijk.’ De acht leefregels vormen de gedragscode voor alle leden van onze schoolgemeenschap: - Iedereen hoort erbij. - Eerlijk duurt het langst. - Veiligheid eerst. - Ik pas op mijn woorden. - Ik houd mijn handen thuis. - Ik doe mijn best. - Ik ben zuinig en netjes. - Ik laat weten waar ik ben. 1.2 Toezicht Zichtbaarheid van medewerkers verhoogt het gevoel van sociale veiligheid. De medewerker treedt corrigerend op bij gedrag dat overlast veroorzaakt. Hij doet dat op een pedagogische, de-escalerende wijze. Vooral kwetsbare plaatsen als toiletten hebben daarbij de aandacht. De toezichthoudende taak wordt door alle medewerkers uitgevoerd. Allen hebben hierin hun verantwoordelijkheid. 1.3 Orde Orde is voor leerlingen en docenten een belangrijk onderwerp. Orde heeft te maken met structuur, met een sfeer waarin gewerkt kan worden, met het stellen van grenzen, met (innerlijke) rust en toegankelijkheid, regelmaat, rechtvaardigheid en redelijkheid. Docenten, bij wie de orde niet vanzelfsprekend aanwezig is, worden begeleid door docent-coaches en door de direct-leidingevende. Verplichte scholing en vormen van collegiale consultatie kunnen ingezet worden om de docentvaardigheden op het gebied van klassenmanagement te vergroten.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
3
augustus 2013
1.4 Clubhuis Op de locatie Laan van België anticiperen we op de nieuwbouw door waar mogelijk het model van de stad te gebruiken. De teamleiders hebben hun werkplek in het clubhuis op de plaats waar de leerlingen zijn. Zo vormen zij niet alleen mentaal maar ook fysiek het middelpunt in de driehoek leerlingen, docenten en onderwijs. Door de nabijheid zijn de lijnen erg kort en is de tijd tussen ontstaan probleem en actie zo kort mogelijk. 1.5 In contact met de leerling We zoeken het contact met de leerling, gaan in gesprek. Dat doet de mentor in zijn begeleidings-, portfolio- of voortgangsgesprek. Maar ook de vakdocent gebruikt zijn lessituatie om het contact te leggen. En niet alleen als het minder goed gaat of als er iets te herstellen valt. Het sleutelwoord is aandacht. Iedereen wil gezien zijn, erkend worden in wie hij of zij is. Zelfvertrouwen, een positief zelfbeeld, het gevoel hebben dat je er mag zijn, uitgaan van eigen kwaliteiten, ontdekken en gebruik maken van eigen talenten staan aan de basis van een perspectiefvol leven. Die psychologische basisbehoeften stelt het Da Vinci College centraal als het werkt aan zijn pedagogischmaatschappelijke opdracht. Juist onder de leerlingen van het vmbo en praktijkonderwijs zijn er velen voor wie positieve aandacht niet vanzelfsprekend is, evenmin als stabiliteit en harmonie in hun bestaan. Daarom is het Da Vinci College een pedagogische school. Op het niveau van de locatie is het leerlingenpanel het platform waarop de invloed van leerlingen vorm krijgt. 1.6 In contact met de ouder De samenwerking met ouders vinden we heel belangrijk. Daarom nodigen we ouders zoveel mogelijk uit om op school te komen. De ouders komen met hun kinderen naar de ouderavonden. We laten leerlingen presentatieavonden organiseren voor hun ouders. Bij de leerlingen van het praktijkonderwijs en lwoo-leerlingen gaan de docenten op huisbezoek. In voorkomende situaties doen we dat ook bij andere leerlingen. We stellen ouders heel snel op de hoogte als er iets aan de hand is. Het contactboekje draagt bij aan het snel informeren van ouders. Een ouderbrief (6 keer per jaar) informeert de ouders over de gang van zaken en activiteiten op de verschillende locaties. 1.7 Zorg De school heeft specialisten in dienst (orthopedagogen, logopedistes, maatschappelijk werkers) die docenten ondersteunen in hun begeleidings- en onderwijstaak aan leerlingen met gecompliceerd leeren handelingsgedrag. Voor deze leerlingen stelt de mentor handelingsplannen op, daarbij indien gewenst of noodzakelijk, door collega-experts of de orthopedagoog. Voor LGF-leerlingen worden vooraf met ouders afspraken gemaakt over de inhoud en de vorm van de begeleiding. Voor de begeleiding van lwoo-leerlingen en leerlingen van het praktijkonderwijs is een speciale informatiefolder samengesteld. 1.8 Vertrouwenspersoon Elke locatie heeft een vertrouwenspersoon. Een boekje, door eigen leerlingen samengesteld geeft beeldend de mogelijkheden weer. De leerlingen kunnen op eigen initiatief het gesprek met de vertrouwenspersoon zoeken. Ook de mentor of vakdocent kan de leerlingen op de vertrouwenspersoon wijzen. 1.9 Zorgteam en Zorg Advies Team (ZAT) Het zorgteam bestaat onder andere uit de zorgcoördinator, de teamleider, de schoolmaatschappelijk werker en de orthopedagoog. Het zorgteam bespreekt de door de zorgcoördinator ingebrachte leerlingen en brengt een advies uit met betrekking tot de verdere begeleiding van de leerling. Een breed samengesteld zorgadviesteam (ZAT) komt om de 4 tot 6 weken bij elkaar. In het ZAT zitten naast de eerder genoemde leden van het zorgoverleg vertegenwoordigers van externe instanties, zoals de schoolarts of schoolverpleegkundige, vertegenwoordigers van de GGZ/GGD, Jeugdzorg, politie en de afdeling leerplicht van de gemeente. 1.10 Zorg voor Jeugd In de keten van jeugdzorg werkt een groot aantal instellingen samen. Elk voelt zich vanuit de eigen invalshoek verantwoordelijk voor de problemen van of met jeugdigen. Dat vergt optimale samenwerking, coördinatie, informatie-uitwisseling en afstemming. Het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd probeert de zorg van alle betrokkenen beter op elkaar af te stemmen, om aldus deze zorg te DVC – DIR – Veilige en gezonde school
4
augustus 2013
optimaliseren. Het systeem Zorg voor Jeugd ondersteunt een efficiënte, niet vrijblijvende vorm van samenwerking tussen instellingen en organisaties waarbij de belangen van de jeugdigen en het gezin centraal staan. Het systeem is een hulpmiddel om problemen bij jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 23 jaar zo snel mogelijk op het spoor te komen en vervolgens alle betrokken functionarissen in de keten beter in staat te stellen om hulpverlening af te stemmen. Het voorkomt dat jeugdigen tussen wal en schip vallen. De afdelingsdirecteur en de zorgcoördinator van de locaties zijn bevoegd als signaalgevers. 1.11 Rebound De reboundvoorziening richt zich op die leerlingen in het voortgezet onderwijs die wegens gedragsproblemen de veiligheid van medeleerlingen en docenten kunnen schaden. Ze gaan over grenzen heen en kunnen niet meer binnen de leerlingenzorg op de locatie of de afdeling worden geholpen. Ze zijn tijdelijk niet meer te handhaven binnen de school. Deze leerling voor een periode van maximaal 3 maanden op de rebound geplaatst. Door het begeleidingstraject binnen de Rebound kan de leerling zich weer motiveren om zijn studie in het reguliere voortgezet onderwijs opnieuw op te pakken. Van de leerling wordt een actieve houding verwacht. Er is een eigen - ook door de leerling vastgesteld - handelingsplan. 1.12 Scholing personeel Door in- of externe scholing krijgt iedere docent zicht op leer- en gedragsproblemen bij leerlingen. Daardoor wordt het signalerend vermogen verhoogd. Medewerkers moeten ook in staat zijn tot een directe, consequente en effectieve aanpak van gedragsproblemen en agressie. Hun pedagogisch repertoire moet daartoe toegerust zijn De afgelopen jaren hebben medewerkers van het Da Vinci College zich groepsgewijze geschoold in omgaan met lastig, agressief of destructief gedrag. (‘Effectief omgaan met allochtone leerlingen in VO’, ‘Emotieregulering, omgaan met agressie gedrag’, ‘Omgaan met dreigend en destructief gedrag’ en ‘Omgaan met lastig gedrag’. Ook het OOP heeft in deze richting scholing genoten‘De pedagogische conciërge’ en ‘Omgaan met conflicten en agressie voor OOP’ ). 1.13 Voorbeeldgedrag medewerkers Op basis van het sturen-steunen-model wordt het gedrag van medewerkers benoemd en is het onderwerp van reflectie en collegiaal overleg. Centraal staat een positieve benadering van leerlingen. Gecomplimenteerd worden om wat je leert en daar niet op afgerekend worden. Jonge mensen hebben bevestiging en bekrachtiging nodig om aan zelfvertrouwen te winnen: van hun leraren en van hun ‘peer group’. Docenten geven leerlingen de ruimte, niet in de zin van alles toestaan of goedvinden, maar in de zin van overlaten in vertrouwen. Er is zowel verbondenheid als distantie. Dat is steeds de kern als het gaat over onze pedagogische school. Gezamenlijk ontwikkelen docenten een pedagogisch kompas. Het voorbeeldgedrag is vastgelegd in het competentieprofiel van de DVCdocent. 1.14 Peermediation Bij peermediation worden leerlingen ingeschakeld om (kleine) conflicten tussen leerlingen onderling op te lossen. Op de locatie Laan van België is een start gemaakt met deze vorm van bemiddleing. De bewuste leerlingen krijgen met het oog op dit doel een speciale opleiding. Vertrouwd worden, serieus genomen worden en verantwoordelijkheden krijgen, dragen bij aan een gezamenlijk gevoel van eigenaarschap voor een veilig schoolklimaat. 1.15 Onderwijsinhoud Betekenisvol leren, praktijkgericht leren, samenhang in het onderwijsprogramma zijn belangrijke factoren om je betrokken te voelen bij de school. Als je een toekomstbeeld hebt, is het gemakkelijker om je te motiveren. Dat zorgt voor gedrag dat positief en constructief is. Dat is het fundament onder onze keuze om te gaan werken in vakcolleges en TGL Science. Vanaf het begin is er de focus op de beroepsomgeving buiten de deuren van de school. De praktijk is vanaf leerjaar 1 leidend bij het vormgeven van het onderwijsprogramma. Op dezelfde gronden gaan leerlingen vanaf leerjaar 3 zoveel mogelijk op stage.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
5
augustus 2013
1.16 Specifieke lesprogramma’s Uit de onderzoeken (veiligheidsmonitor en waarderingsonderzoek) blijkt dat met name pestgedrag voor veel leerlingen als reden wordt genoemd om zich minder veilig op school te voelen. In alle klassen wordt door de mentor aandacht besteed aan dit thema, gepland en indien zich daadwerkelijk pestsituaties voordoen. Van pesten wordt altijd werk gemaakt. Wanneer relevant worden de ouders betrokken. 1.17 Verzuim Leerlingen zijn op tijd op school en volgen alle lessen van het lesrooster. We besteden veel aandacht aan te laat komen en de controle op spijbelen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de afdeling Leerplicht van de betrokken gemeenten. De school heeft een meldingsplicht waar het gaat over onrechtmatig verzuim of veelvuldig te laat komen. Ouders worden geïnformeerd over het verzuim. 1.18 Controles Het Da Vinci College ontwikkelt zich tot een pedagogische school. Die benadering gaat uit van een open systeem, waarbij ‘vertrouwen en respect’ de sleutelbegrippen zijn. Wel geven we duidelijk de grenzen aan. Als het vertrouwen wordt beschaamd, nemen we onze verantwoordelijkheid. Zo doen we in geval van diefstal altijd aangifte bij de politie. Bij verdenking van het in bezit hebben van verdovende middelen of wapens, houden wij ons het recht voor kluisjes te openen of tassen te controleren. Dit gebeurt in het bijzijn van de leerling in kwestie en een directielid. Gedurende het schooljaar controleren we enkele malen alle kluisjes op de aanwezigheid van wapens of verdovende middelen. Deze controle gebeurt onaangekondigd òf in het bijzijn van de leerling òf door tenminste twee medewerkers van de school, die daartoe opdracht hebben gekregen van de directie. Ook zal de school altijd meewerken aan onderzoeken die door de politie worden verricht. 1.19 PC-gebruik Om zo goed en veilig mogelijk gebruik te maken van pc’s op onze scholen hebben alle leerkrachten en leerlingen een eigen inlogcode. Deze code wordt aan het begin van het schooljaar verstrekt. Met deze inlogcode kan de leerling op alle leerling-pc’s binnen het Da Vinci College inloggen. Van elke leerling wordt verwacht dat hij de pc gebruikt waarvoor de school de computer beschikbaar stelt. Oneigenlijk gebruik is niet toegestaan. Zie hiervoor het ‘Reglement en protocol computergebruik op OMO sg Tongerlo’ dat op te vragen is bij de servicedesk van elke locatie of via de website in te zien is. 1.20 Kleinschaligheid Op dit moment zijn de leerlingen verdeeld over 3 locaties. Leerlingen zijn in beeld, docenten en leerlingen kennen elkaar. In de nieuwbouw zullen alle leelringen worden samengevoegd. Om ook hier het gevoel van kleinschaligheid te bereiken, worden eenheden gepland van 80-120 leerlingen (zg. clubhuizen) gekoppeld aan de vakcolleges. Op dit moment laten de huidige gebouwen met uitzondering van de locatie Laan van België een dergelijke indeling nog niet toe. Bij de inrichting van de vakcolleges op deze locatie wordt zoveel gewerkt in stamlokalen, waar de leerlingen het grootste gedeelte van de week les krijgen. Er geven zo min mogelijk docenten les aan een klas (‘minder handen voor de klas’). 1.21 Fysieke aanpassingen Om waardevolle spullen op te bergen kan elke leerling een kluisje huren. Om beschadigingen aan fietsen te voorkomen worden de fietsen verplicht gestald in een fietsenberging, zo mogelijk in hangbeugels. Op een aantal plaatsen zijn camera’s opgehangen. Op de locatie Bovendonk zijn de toegangsdeuren tot de toiletblokken voorzien van glas. Op de locatie Laan van België is getracht de uitstraling van het gebouw vriendelijker te maken door te werken met kleurrijke gangen. Tevens zijn akoestische maatregelen getroffen om het geluidsniveau in de benedengangen te verminderen. 1.22 Opgeruimde omgeving Een schone en opgeruimde omgeving verhoogt het leefklimaat en daarmee het gevoel van veiligheid. Er is grote aandacht voor een opgeruimde buitenruimte. Daar hebben zowel medewerkers als leerlingen een taak in. De leeftijd en inrichting van enkele locaties levert problemen op waar het de schoonmaak betreft.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
6
augustus 2013
1.23 Gezonde keuken Leerlingen worden gestimuleerd gezond te eten. Daartoe zijn de kantines opnieuw ingericht met up-todate keukenapparatuur. Tevens gebruiken leerlingen nieuwe dienbladen en bekers. Ook worden ze betrokken bij het opruimen en schoonhouden van de aula. Op deze manier ontstaat er een gevoel van eigenaarschap en meer zorg voor de omgeving.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
7
augustus 2013
Hoofdstuk 2. Procedures, protocollen, documenten 2.1 Veiligheidsbeleid Tongerlo Voor alle scholen die deel uitmaken van OMO scholengroep Tongerlo is een veiligheidsbeleid vastgesteld. De veiligheidscoördinator coördineert alle activiteiten op het gebied van de veiligheid binnen de drie colleges. 2.2 Veiligheidsmonitor Het Da Vinci College wil een goed beeld krijgen en houden van het gevoel van veiligheid onder medewerkers en leerlingen. Elke twee jaar wordt de veiligheidsmonitor van OMO gebruikt om een beeld te krijgen van de beleefde veiligheid. Benchmark met de andere OMO-scholen maakt een positionering van onze school mogelijk. 2.3 Waarderingsonderzoek Elke 4 jaar neemt het Da Vinci College een breed waarderingsonderzoek af onder leerlingen, ouders en medewerkers. Hierin worden ook uitspraken gevraagd over veiligheid, maar dan in de brede context van de school als geheel. Benchmark met landelijke cijfers maakt een positionering van onze school mogelijk. 2.4. Incidentenregistratie In het schooladministratieprogramma Magister worden incidenten geregistreerd conform de methodiek die ook in het incidentenregistratieprogramma IRIS gebruikt wordt, daar wordt landelijke benchmark mogelijk. 2.5 ARBO, BHV, EHBO Conform de wettelijke voorschriften is er op elke locatie van het Da Vinci College een arbo-werkgroep actief. Elke 3 jaar vindt er door een externe partij een RI&E-meting plaats (risico-inventarisatie en – evaluatie). De RI&E is de basis van het Arbo-beleid, met als doel: - het verkrijgen van inzicht in de gevaren en de hieraan verbonden risico's op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn, waaraan de medewerkers worden blootgesteld; - het op grond van de verkregen inzichten kunnen formuleren van maatregelen om risico's te elimineren of te beperken en beheersbaar te maken. Op elke locatie zijn voldoende BHV-ers en EHBO-ers om voor een dekkende bezetting gedurende de week te zorgen. De herhalingscursussen zijn verplichte onderdelen om de kennis op peil te houden. 2.6 Calamiteiten-/ontruimingsplan Voor elke locatie is een calamiteiten-/ontruimingsplan opgesteld. In elk lokaal zijn de vluchtwegen duidelijk zichtbaar opgehangen. Elk schooljaar wordt op elke locatie minstens één ontruimingsoefening gehouden. 2.7 Overlijden leerling/medewerker Als er sprake is van overlijden of een ernstig ongeval van een leerling of een medewerker, wordt het draaiboek ‘Draaiboek overlijden leerling DVC’ of ‘Draaiboek overlijden personeelslid DVC’ gehanteerd. Deze draaiboeken liggen bij de servicedesk van elke locatie. 2.8 PC-gebruik Voor een veilig gebruik van de ICT-voorzieningen is er voor zowel leerlingen als personeel het ‘Reglement en protocol computergebruik op OMO sg Tongerlo’ opgesteld.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
8
augustus 2013
2.9 Ongevallenprocedure Bij een ongeval op school wordt de directie direct door de betrokken medewerker geïnformeerd. Deze zorgt dat het ongeval geregistreerd wordt. In geval van een ernstig ongeval wordt de huisartsenpost ingeschakeld en of de ambulance gebeld. De ouders of verzorgers worden onmiddellijk op de hoogte gebracht. In minder ernstige gevallen wordt hun gevraagd om hun zoon of dochter op te komen halen. Het is daarom belangrijk dat de telefoonnummers, waar ouders of verzorgers onder schooltijd bereikbaar zijn, bij de administratie van de locatie bekend zijn. Slechts wanneer de ouders of verzorgers niet bereikbaar zijn of in noodsituaties, zorgt de school zelf voor de verdere afwikkeling. 2.10 Klachtenregeling en Regeling ter voorkoming van seksuele intimidatie, agressie en geweld (waaronder pesten) en discriminatie De Raad van Bestuur van OMO heeft deze regelingen vastgesteld voor alle scholen die onder zijn bestuur vallen. 2.11 Protocol agressie en geweld
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
9
augustus 2013
Hoofdstuk 3. Aanpak per locatie In dit hoofdstuk staat vermeld op welke wijze de veilige school op de verschillende locaties vorm krijgt. We hanteren daarbij de thema’s van hoofdstuk 1.
3.1 Locatie Norbartlaan 3.1.1 Gedragsregels Regelmatig wordt met elkaar de discussie is gevoerd over de regels binnen de school. De belangrijkste conclusies zijn: a) Regels/afspraken Er is geen behoefte aan het vergroten van het aantal regels/afspraken. Wel kunnen sommige afspraken worden verduidelijkt. Dit kan door deze, bij twijfel, binnen het team aan te kaarten en af te stemmen. b) Een team, een gedrag Het is duidelijk naar voren gekomen dat het onvermijdelijk is dat iedereen de regels op zijn eigen manier interpreteert en overtredingen ook op zijn eigen manier benadert. c) Consequent gedrag Leerlingen kunnen goed om gaan met verschillen tussen mensen. Wat moeilijk voor leerlingen is, is wanneer personen zelf niet consequent zijn in hun eigen gedrag en het handhaven van de regels. d) Openbare ruimten Het verschil in handhaven van de regels is binnen de eigen les gemakkelijker dan in de openbare ruimten als gangen en plein. Dit vraagt op deze gebieden wel een eenduidige controle. Daarmee zijn de regels eenvoudig en kort en sluiten goed aan bij het concept van de Pedagogische School. 3.1.2 Te-laat / verzuim Dit jaar wordt er gewerkt met een nieuwe richtlijn voor de mentoren en docenten over het te laat komen en absentie. Elke ochtend staat er een teamleider of de directeur bij de deur om leerlingen aan te spreken die te laat komen. Er is binnen het DVC een nieuw protocol vastgesteld over het te laat komen en absentie. Hierin is belangrijk het snelle melden bij ouders en leerplicht. Dit alles is gericht op het vinden van de oorzaak en de oplossing. 3.1.3 Toezicht Voor aanvang van de lesdag is er toezicht op het schoolplein door een docent. Bij de kleine pauze wordt er gesurveilleerd door een docent en de conciërge. Tijdens de etenspauzes wordt er toezicht e gehouden door 3 docenten in de aula en op het schoolplein. Aan het eind van de dag na het 8 uur is er een docent die toezicht houdt op de straat bij het verlaten van de school. Hiermee is het toezicht tijdens de etenspauzes uitgebreid t.o.v. vorig jaar. Gedurende dag is er verder continue toezicht door de diverse mensen in de school met in het bijzonder door het OOP, de teamleiders en directeur. 3.1.4 Lesuitval Er is een uitgebreid rooster om bij lesuitval de leerlingen op te vangen. Veelal wordt er geprobeerd de leerlingen een vervangende les aan te bieden. 3.1.5 Begeleiding De school zet veel in op begeleiding. De mentor is de spil van de dagelijkse begeleiding en het maken van het handelingsplan dat is gericht op de toekomst van de leerling. Iedere mentor krijgt voor zijn groep 120 uur in zijn taakbeleid. Naast de begeleiding door de docent en de mentor zijn er twee teamleiders geheel lesvrij. Voor het begeleiden van de externe stages zijn er 5 stagebegeleiders (totaal 2650 uur begeleidingstijd).
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
10
augustus 2013
Dit jaar doet de school mee aan een pilot met het UWV. Hiermee hebben 18 leerlingen extra begeleiding door een externe jobcoach. Deze krijgt 66 uur per leerling om deze te begeleiden in zijn laatste jaar. 3.1.6 Onderwijsinhoud De school biedt de leerstof aan met als kern het werken met schoolbewijzen. Hiermee proberen wij de lesstof betekenisvol te maken. De school is vooral praktijkgericht. Hierbij proberen wij zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij datgene wat de leerling motiveert. 3.1.7 Specifieke onderwijsinhoud Afhankelijk van de leerling wordt het aanvragen van bus/taxivervoer ondersteund, maar altijd is er veel aandacht om de leerlingen zelfstandig te leren reizen. Wanneer leerlingen les hebben op de Laan van België worden zij begeleid door de docent(en) op de heen- en terugweg. Wanneer een jongere leerling te laat is, wordt er een bovenbouw leerling gevraagd de leerling naar de Laan van België te brengen. Hogere jaars (leerlingen die dit aankunnen) mogen wanneer zij te laat zijn, wel zelfstandig naar de Laan van België. Wel wordt hun komst aangekondigd. Wanneer leerlingen beginnen met arbeidstraining bij de DHL gaan zij eerst groepsgewijs en onder begeleiding vanuit de school, later mogen zij daar zelfstandig heen. Zo worden de leerlingen getraind om later ook zelfstandig naar hun (stage) werk te kunnen. Alle leerlingen volgen lessen “leefstijl”. Deze lessen zijn gericht op het zicht krijgen op je eigen mogelijkheden, het opkomen voor jezelf en het omgaan met elkaar. Deze lessen worden gegeven door de mentor. 3.1.8 Trainingen In het afgelopen schooljaar is er een training weerbaarheid gegeven door een docent i.s.m. Mee aan een groep van geselecteerde leerlingen. Hiernaast is er een cursus agressieregulatie geweest i.s.m. MEE voor een groep van 8 leerlingen. Dit schooljaar zal er geprobeerd worden om weer een training weerbaarheid aan te bieden. Voor het eerst is er dit jaar een training voor allochtone leerlingen “Heb je Power?”. Deze is voor leerlingen van 13 tot 17 jaar die meer zelfvertrouwen nodig hebben, die weerbaarder gemaakt moeten worden tegen negatieve beïnvloedingen vanuit de maatschappij en die een betere aansluiting willen vinden in de samenleving. Het Trimbos-instituut heeft de cursus ontwikkeld, in samenwerking met medewerkers van Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven en de Kempen [GGzE], Altrecht Preventie, Stichting Welzijn Hoogvliet, en de Leidse Welzijnsorganisatie. 3.1.9 Pesten In alle klassen wordt door de mentor aandacht besteed aan dit thema, gepland en indien zich daadwerkelijk pestsituaties voordoen. Van pesten wordt altijd werk gemaakt. Wanneer relevant worden de ouders betrokken. Specifiek is er in het vorig jaar voorlichting geweest over het cyberpesten. 3.1.10 Controles In het afgelopen jaar zijn de kluisjes twee keer gecontroleerd conform het protocol van het Da Vinci College. Hierbij zijn geen verboden artikelen aangetroffen. 3.1.11 PC-gebruik In de computerlokalen wordt er gewerkt met Net Support, een systeem waarmee de docenten kunnen zien waar leerlingen mee bezig zijn tijdens de les. Hiermee kan oneigenlijk gebruik snel worden voorkomen.Ook is de afspraak dat de leerlingen nooit zonder toezicht aan het werk zijn op de PC. 3.1.12 Voorbeeldgedrag medewerkers Op basis van het sturen-steunen-model wordt het gedrag van medewerkers benoemd en is het onderwerp van reflectie en collegiaal overleg. Centraal staat een positieve benadering van leerlingen. 3.1.13 Clubhuis De etenspauze wordt in twee groepen gehouden. Voor de leerlingen die dit wensen is het mogelijk gemaakt om tijdens de etenspauze binnen te blijven in de aula. Hierdoor kunnen leerlingen zich DVC – DIR – Veilige en gezonde school
11
augustus 2013
verdelen over twee plekken om te pauzeren op de voor hun prettigste manier. Dit zorgt voor een betere verdeling van de leerlingen met minder drukte. 3.1.14 In contact met de leerling Elke mentor heeft in het rooster een coachingsuur opgenomen. Hierbij heeft hij voortgangsgesprekken met zijn leerlingen. Leidraad bij deze gesprekken is het portfolio en het handelingsplan. Ook de vakdocent heeft voortgangsgesprekken tijdens zijn lesmomenten. Deze zijn met name gericht op de vakinhoudelijke component of datgene wat er tijdens deze lessen wordt geobserveerd. 3.1.15 In contact met de ouder Bij nieuwe leerlingen is er een huisbezoek om kennis te maken met de ouders/verzorgers en leerling in hun eigen vertrouwde omgeving. Meer en meer gaan ook mentoren op huisbezoek bij leerlingen die al langer op school zitten, maar te maken krijgen met een nieuwe mentor. Hiernaast geven wij 6 keer per jaar een DVContact uit, waarin het laatste nieuws wordt gemeld over de school. De rapporten en handelingsplannen worden besproken op de twee hiervoor speciaal bestemde ouderavonden. Aan het begin van het jaar is er een informatieavond voor de leerjaren 1 t/m 3. Hiernaast is er een informatieavond over het keuzetraject voor leerjaar 2 en 3. Ook organiseren wij twee thema-avonden per jaar over een onderwerp dat voor ouders/verzorgers interessant is. Hiernaast wordt er gericht contact gezocht bij zorgen over de voortgang, aanvraag Wajong/WVS en incidenten. 3.1.16 Zorg Voor alle leerlingen maakt de mentor een handelingsplan dat met de ouders wordt besproken en wordt bijgesteld. Hierbij kan de mentor een beroep doen op specialisten in dienst (orthopedagogen, logopedistes, maatschappelijk werkers). Voor mentoren is een richtlijn gemaakt waaraan een handelingsplan dient te voldoen. Dat betekent dat er aandacht is voor vakinhoudelijke zaken, sociaalemotionele ontwikkeling en de arbeidstoeleiding. Voor LGF-leerlingen worden vooraf met ouders afspraken gemaakt over de inhoud en de vorm van de begeleiding. 3.1.17 Vertrouwenspersoon Op onze locatie is er een vertrouwenspersoon. Een informatieboekje, door eigen leerlingen samengesteld, geeft beeldend de mogelijkheden weer. De leerlingen kunnen op eigen initiatief het gesprek met de vertrouwenspersoon zoeken. Ook de mentor of vakdocent kan de leerlingen op de vertrouwenspersoon wijzen. 3.1.18 Zorg Advies Team (ZAT) Het ZAT bestaat uit de zorgcoördinator, de teamleider, de schoolmaatschappelijk werker, de orthopedagoog en vertegenwoordigers van externe instanties, zoals de schoolarts of schoolverpleegkundige, vertegenwoordigers van de GGZ/GGD, Jeugdzorg, politie en de afdeling leerplicht van de gemeente. Dit ZAT komt om de 4 tot 6 weken bij elkaar. Het ZAT bespreekt de door de zorgcoördinator ingebrachte leerlingen en bespreken de vervolgacties met betrekking tot de verdere begeleiding van de leerling. Ouders/verzorgers worden natuurlijk hierbij op de hoogte gehouden. 3.1.19 Zorg voor Jeugd In de keten van jeugdzorg werkt een groot aantal instellingen samen. Elk voelt zich vanuit de eigen invalshoek verantwoordelijk voor de problemen van of met jeugdigen. Dat vergt optimale samenwerking, coördinatie, informatie-uitwisseling en afstemming. Het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd probeert de zorg van alle betrokkenen beter op elkaar af te stemmen, om aldus deze zorg te optimaliseren. Het systeem Zorg voor Jeugd ondersteunt een efficiënte, niet vrijblijvende vorm van samenwerking tussen instellingen en organisaties waarbij de belangen van de jeugdigen en het gezin centraal staan. Het systeem is een hulpmiddel om problemen bij jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 23 jaar zo snel mogelijk op het spoor te komen en vervolgens alle betrokken functionarissen in de keten beter in staat te stellen om hulpverlening af te stemmen. Het voorkomt dat jeugdigen tussen wal en schip vallen. De afdelingsdirecteur en de zorgcoördinator van de locaties zijn bevoegd als signaalgevers.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
12
augustus 2013
3.1.20 Scholing personeel Door in- of externe scholing krijgt iedere docent zicht op leer- en gedragsproblemen bij leerlingen. Daardoor wordt het signalerend vermogen verhoogd. Medewerkers moeten ook in staat zijn tot een directe, consequente en effectieve aanpak van gedragsproblemen en agressie. Hun pedagogisch repertoire moet daartoe toegerust zijn Dit jaar staat er een scholing (omgaan met leerlingen met een licht verstandelijke beperking) gepland voor alle medewerkers aan de Norbartlaan die wordt uitgevoerd door de William Schrikker Stichting. Deze training is deels voor het opfrissen van de kennis en het vertalen in handelen binnen de werksituatie. De William Schrikker Stichting is een expertisecentrum voor deze doelgroep en richt zich op ondersteuning en begeleiding. 3.1.21 Fysieke aanpassingen Om waardevolle spullen op te bergen kan elke leerling een kluisje huren. Om beschadigingen aan fietsen te voorkomen worden de fietsen verplicht gestald in een fietsenberging. Vorig jaar zijn er drie camera’s opgehangen die de ingang, het plein en de fietsenstalling bestrijken. De opnames worden gebruikt als preventie, opsporen van eventuele daders en het confronteren van de daders. Dit laatste ook weer met name om oplossingsgericht te kunnen werken. De verlichting in het gehele gebouw is gecontroleerd en aangepast om de donkere plekken die er binnen de school waren op te heffen. Er is een nieuwe ontruimingsinstallatie met melders geplaatst. In de tuin is een poort geplaatst. Er zijn op verschillende plaatsen “verboden toegang” bordjes geplaatst. 3.1.22 Opgeruimde omgeving Binnen de school zijn de gangen opgeruimd waardoor de school een meer opgeruimde indruk maakt. Voor het schoonhouden van het plein wordt gewerkt met een corvee rooster. 3.1.23 Gezonde keuken Het aanbod in de aula is beter afgestemd op de wens van de leerlingen en is meer gericht op gezond eten.
3.2 Locatie Bovendonk 3.2.1 Gedragsregels De 8 gedragsregels van het Da Vinci College vormen voor alle leden van onze schoolgemeenschap de gedragscode: leerlingen, medewerkers en stagiairs. Deze regels passen alle medewerkers actief toe door leerlingen aan te spreken tijdens en buiten de lessen en bij alle overige activiteiten die ook buiten school plaatsvinden. Ook spreken medewerkers elkaar aan. 3.2.2 Toezicht Er is een surveillancerooster. Docenten en OOP ‘ers houden voor schooltijd, tijdens pauzes en na schooltijd zowel binnen als buiten het gebouw toezicht. De leerlingen blijven tijdens pauzes op het schoolplein. De docenten staan aan het begin van de lesdag en na iedere pauze zichtbaar in de gang bij de deur van hun lokaal om leerlingen te ontvangen. 3.2.3 Orde Docenten, bij wie de orde niet vanzelfsprekend aanwezig is, worden begeleid door docent-coaches, de projectleider pedagogisch klimaat en door de direct-leidinggevende. Leidingevenden, docentcoaches en projectleider gaan op lesbezoek rondom diverse thema’s. Jonge, onervaren docenten en docenten die moeite hebben met het klassenmanagement worden extra begeleid. 3.2.4 In contact met de leerling Onderwijs kan alleen vorm krijgen als je een goede werkrelatie met je leerlingen hebt. We hanteren hierbij na elkaar de stappen “in contact met de leerling” en “in verbinding met de leerling”. Via het adaptief leren krijgen we zicht op diverse vormen van contact maken met de leerling. Naast het contact via de lessen functioneert er een leerlingenpanel dat gekoppeld aan medewerkers meedenkt en uitvoering geeft aan diverse onderwerpen en actieplannen, zoals de schoolkrant, de gezonde kantine, de inrichting van het gebouw en het plein. 3.2.5 In contact met de ouder DVC – DIR – Veilige en gezonde school
13
augustus 2013
De samenwerking met ouders vinden we heel belangrijk. Daarom nodigen we ouders zoveel mogelijk uit om op school te komen. De ouders komen met hun kinderen naar de ouderavonden. We laten leerlingen diverse presentatiemiddagen en -avonden organiseren voor hun ouders. Momenteel is dit beperkt tot TGL Science. Het contactboekje draagt bij aan het snel informeren van ouders. Een ouderbrief (6 keer per jaar) informeert de ouders over de gang van zaken en activiteiten op de locatie. Op afspraak kunnen ouders overleg plegen met mentoren en teamleider. 3.2.6 Zorg Ieder leerjaarteam vergadert regelmatig op dinsdag over leerlingen. Daarbij komen specifieke problemen aan bod en maken we afspraken over het omgaan met onze leerlingen. Leerlingen met extra problematiek die niet direct door het team geholpen kunnen worden, komen op de agenda van het zorgoverleg. Leerlingen met een LGF-financiering krijgen hulp op maat. Dit wordt vastgelegd in een contract dat met ouders en de leerling wordt besproken. Ook worden op de dinsdagmiddagen studiemiddagen gehouden voor het hele team. Deze middagen zijn thematisch: pedagogisch klimaat, groepsaanpak leerlingen, gespreksvoering met leerlingen, demonstreren good practices , enz. 3.2.7 Zorgteam en Zorg Advies Team (ZAT) Het zorgteam bestaat onder andere uit de zorgcoördinator, de coördinator, de schoolmaatschappelijk werker en indien nodig de orthopedagoog. Het zorgteam bespreekt de door de zorgcoördinator ingebrachte leerlingen en brengt een advies uit met betrekking tot de verdere begeleiding van de leerling. Een breed samengesteld zorgadviesteam (ZAT) komt om de 4 tot 6 weken bij elkaar. Hier wordt informatie uitgewisseld en gebundeld zodat problemen in hun totaliteit en met gebruikmaking van specialistische hulp aangepakt kunnen worden. 3.2.8 Zorg voor Jeugd Het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd ondersteunt een efficiënte, niet vrijblijvende vorm van samenwerking tussen instellingen en organisaties waarbij de belangen van de jeugdigen en het gezin centraal staan. Het systeem is een hulpmiddel om problemen bij jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 23 jaar zo snel mogelijk op het spoor te komen en vervolgens alle betrokken functionarissen in de keten beter in staat te stellen om hulpverlening af te stemmen. Het voorkomt dat jeugdigen tussen wal en schip vallen. De afdelingsdirecteur, coördinatoren en de zorgcoördinator van de locaties zijn bevoegd als signaalgevers. 3.2.9 Rebound en op de Rails Indien een leerling het niet redt via het reguliere circuit maken we gebruik van een externe voorziening zoals de Rebound en op de Rails. Dit gebeurt altijd in overleg met ouders en leerling. In samenspraak met de medewerkers van deze opvangmogelijkheden kunnen we de leerling voor enige tijd opvangen zodat er gewerkt kan worden aan zijn gedrag in combinatie met het leren dat gewoon doorgaat. De doelstelling van deze tijdelijke uitplaatsing is om de leerling uiteindelijk weer terug naar zijn school en klas van herkomst te laten gaan. Mochten we daar niet in slagen dan zoeken we samen met ouders en de leerling naar een alternatieve route. 3.2.10 Vertrouwenspersoon De locatie heeft een vertrouwenspersoon. Via de mentoren, onze site, een informatieboekje en posters die in school ophangen, worden leerlingen op deze mogelijkheid gewezen. Het informatieboekje is door eigen leerlingen samengesteld en geeft beeldend de mogelijkheden weer. De leerlingen kunnen op eigen initiatief het gesprek met de vertrouwenspersoon zoeken. Ook de mentor of vakdocent kan de leerlingen op de vertrouwenspersoon wijzen. 3.2.11 Scholing personeel Ieder schooljaar bepaalt de directie in overleg met de expertgroep zorg welke interne en externe scholing we aanbieden om alle medewerkers toe te rusten om op een adequate manier met onze leerlingen om te gaan. Daarnaast houden we een interne onderwijscarrousel om alle medewerkers van alle locaties op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op het gebied van zorg en onderwijsontwikkeling.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
14
augustus 2013
3.2.12 Voorbeeldgedrag medewerkers Op basis van het sturen-steunen-model wordt het gedrag van medewerkers benoemd en is het onderwerp van reflectie en collegiaal overleg. Docenten geven leerlingen de ruimte, niet in de zin van alles toestaan of goedvinden, maar in de zin van overlaten in vertrouwen: in contact en in verbinding met de leerling. Er is zowel verbondenheid als distantie. Dat is steeds de kern als het gaat over onze pedagogische school. Gezamenlijk ontwikkelen docenten een pedagogisch kompas. Het voorbeeldgedrag is vastgelegd in het competentieprofiel van de DVC-docent. In januari 2010 hebben medewerkers een scan van hun uitgangspositie gemaakt en proberen in relatie tot het adaptief leren hun ontwikkeling tot een Da Vinci docent in tweetallen vorm te geven.
3.2.13 Onderwijsinhoud Betekenisvol leren en samenhang in het onderwijsprogramma zijn belangrijke factoren om je betrokken te voelen bij de school. Het adaptieve programma van TGL Science is daarvan een goed voorbeeld. 3.2.14 Specifieke lesprogramma’s Uit de onderzoeken (veiligheidsmonitor en waarderingsonderzoek) blijkt dat met name pestgedrag voor veel leerlingen als reden wordt genoemd om zich minder veilig op school te voelen. In alle klassen wordt door de mentor aandacht besteed aan dit thema, gepland en indien zich daadwerkelijk pestsituaties voordoen. Van pesten wordt altijd werk gemaakt. Wanneer relevant worden de ouders betrokken. Ook bestaat de mogelijkheid tot specifieke trainingen (sova-, faalangstreductie-, weerbaarheidstrainingen). 3.2.15 Verzuim Ons uitgangspunt: leerlingen zijn op tijd op school en volgen alle lessen van het lesrooster. We besteden veel aandacht aan te laat komen en de controle op spijbelen. Alle voorvallen van verzuim leggen we vast in en digitaal leerlingvolgsysteem, zodat we op elk moment van de dag kunnen kijken hoe een leerling er wat betreft aanwezigheid voor staat. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de afdeling Leerplicht van de betrokken gemeenten. De school heeft een meldingsplicht waar het gaat over onrechtmatig verzuim of veelvuldig te laat komen. Ouders worden geïnformeerd over het verzuim. 3.2.16 Controles Het Da Vinci College ontwikkelt zich tot een pedagogische school. Die benadering gaat uit van een open systeem, waarbij ‘vertrouwen en respect’ de sleutelbegrippen zijn. Wel geven we duidelijk de grenzen aan. Als het vertrouwen wordt beschaamd, nemen we onze verantwoordelijkheid. Gedurende het schooljaar controleren we enkele malen alle kluisjes op de aanwezigheid van wapens of verdovende middelen. Deze controle gebeurt onaangekondigd òf in het bijzijn van de leerling òf door tenminste twee medewerkers van de school, die daartoe opdracht hebben gekregen van de directie. Ook zal de school altijd meewerken aan onderzoeken die door de politie worden verricht. 3.2.17 PC-gebruik Ons onderwijs is steeds meer gebaseerd op gebruik van internet. Er zijn voldoende pc’s op onze locatie om alle leerlingen goed te kunnen bedienen. Er is een speciaal computerlokaal en er is een open leercentrum. Voor het veilig gebruik maken we met onze leerlingen afspraken, wijzen hen op de gevaren van het internetgebruik en controleren via een centraal systeem waarbij de leraar kan ingrijpen bij misbruik. Misbruik wordt gestraft. 3.2.18 Fysieke aanpassingen Om waardevolle spullen op te bergen kan elke leerling een kluisje huren. Om beschadigingen aan fietsen te voorkomen worden de fietsen verplicht gestald in een fietsenberging, zo mogelijk in hangbeugels. Op een aantal plaatsen zijn camera’s opgehangen. Op de locatie Bovendonk hangen camera ’s op alle strategische plekken. Alle opnamen worden vastgelegd op een harde schijf. In toegangsdeuren tot centrale toiletten is een glazen paneel aangebracht.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
15
augustus 2013
3.2.19 Opgeruimde omgeving Een schone en opgeruimde omgeving verhoogt het leefklimaat en daarmee het gevoel van veiligheid. Er is grote aandacht voor een opgeruimde buitenruimte. Iedere dag maken leerlingen samen met medewerkers van school de aula en het schoolplein schoon. 3.2.20 Gezonde keuken De kantine is opnieuw ingericht met een afsluitbaar gedeelte met up-to-date keukenapparatuur. Leerlingen van de bovenbouw Laan van België en van de Norbartlaan worden betrokken bij het bereiden en de uitgifte van “gezond” voedsel en helpen bij het opruimen en schoonhouden van de aula.
3.3 Locatie Laan van België 3.3.1 Gedragsregels In het licht van de pedagogische school die we willen zijn, werken we met een minimum aan regels. De acht leefregels vormen de gedragscode voor alle leden van onze schoolgemeenschap. Deze regels passen alle medewerkers actief toe door leerlingen aan te spreken tijdens en buiten de lessen en bij alle overige activiteiten die ook buiten school plaatsvinden. Hierbij betrekken we naast de leerlingen ook hun ouders. 3.3.2 Toezicht De teamleiders zijn verdeeld over het gebouw en de clubhuizen en houden ter plaatse toezicht op het binnenkomen van de leerlingen bij aanvang van de lesdag en na iedere pauze. Tijdens de pauzes wordt er actief binnen en buiten gesurveilleerd. Leerlingen mogen het schoolplein niet zonder toestemming verlaten en bij buitenschoolse activiteiten laten leerlingen bij de servicedesk aantekenen wanneer ze vertrekken en wanneer ze weer aanwezig zijn. De docenten staan aan het begin van de lesdag en na iedere pauze zichtbaar in de gang bij de deur van hun lokaal om leerlingen te ontvangen. 3.3.3 Orde Docenten, bij wie de orde niet vanzelfsprekend aanwezig is, worden begeleid door docent-coaches en door de direct-leidinggevende. Teamleiders en docent-coaches, maar ook collega’s gaan bij elkaar op lesbezoek rondom diverse thema’s. Jonge, onervaren en docenten die moeite hebben met het klassenmanagement worden extra begeleid. Tijdens het wekelijks sectoroverleg wordt in alle drie de teams het klassenmanagement besproken. 3.3.4 Clubhuis Op de locatie Laan van België anticiperen we op de nieuwbouw door waar mogelijk het model van de stad te gebruiken. De teamleiders hebben hun werkplek in het clubhuis op de plaats waar de leerlingen zijn. Zo vormen zij niet alleen mentaal maar ook fysiek het middelpunt in de driehoek leerlingen, docenten en onderwijs. Door de nabijheid zijn de lijnen erg kort en is de tijd tussen ontstaan van een probleem en actie zo kort mogelijk. 3.3.5 In contact met de leerling Het zoeken van contact met de leerling is een locatiedoelstelling voor meerdere jaren. Via het adaptief leren proberen we zicht te krijgen op diverse vormen van contact maken met de leerling. Docenten zoeken een “maatje”en gaan over en weer op lesbezoek om van en met elkaar te leren. Naast het contact via de lessen functioneert er een leerlingenpanel dat gekoppeld aan medewerkers meedenkt en uitvoering geeft aan diverse onderwerpen en actieplannen, zoals de schoolkrant, de gezonde kantine, de inrichting van het gebouw en het plein. 3.3.6 In contact met de ouder De samenwerking met ouders vinden we heel belangrijk. Daarom nodigen we ouders zoveel mogelijk uit om op school te komen. De ouders komen met hun kinderen naar de ouderavonden. We laten leerlingen diverse presentatiemiddagen en -avonden organiseren voor hun ouders. Met name de vakcolleges organiseren per periode een bijeenkomst waarbij ouders bij het leren leren betrokken worden. Het contactboekje draagt bij aan het snel informeren van ouders. Een ouderbrief (6 keer per jaar) informeert de ouders over de gang van zaken en activiteiten op de verschillende locaties. DVC – DIR – Veilige en gezonde school
16
augustus 2013
3.3.7 Zorg Ieder sectorteam vergadert iedere dinsdag over leerlingen. Daarbij komen specifieke problemen aan bod en maken we afspraken over het omgaan met onze leerlingen. Leerlingen met extra problematiek die niet direct door het team geholpen kunnen worden, komen wekelijks op de agenda van het zorgoverleg tussen teamleiders en zorgcoördinator. We zetten in op extra begeleiding van allochtone leerlingen dmv een buddy. Leerlingen met een LGF-financiering krijgen hulp op maat. Dit wordt vastgelegd in een contract dat met ouders en de leerling wordt besproken. 3.3.8 Vertrouwenspersoon De locatie heeft een vertrouwenspersoon. Via de mentoren, onze site en posters die in huis ophangen worden leerlingen op deze mogelijkheid gewezen. Een boekje, door eigen leerlingen samengesteld geeft beeldend de mogelijkheden weer. De leerlingen kunnen op eigen initiatief het gesprek met de vertrouwenspersoon zoeken. Ook de mentor of vakdocent kan de leerlingen op de vertrouwenspersoon wijzen. 3.3.9 Zorgteam en Zorg Advies Team (ZAT) Het zorgteam bestaat onder andere uit de zorgcoördinator, de teamleider, de schoolmaatschappelijk werker en op afroep de orthopedagoog. Het zorgteam bespreekt de door de zorgcoördinator ingebrachte leerlingen en brengt een advies uit met betrekking tot de verdere begeleiding van de leerling. Een breed samengesteld zorgadviesteam (ZAT) komt om de 4 tot 6 weken bij elkaar. 3.3.10 Zorg voor Jeugd Het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd probeert de zorg van alle betrokkenen beter op elkaar af te stemmen, om aldus deze zorg te optimaliseren. De afdelingsdirecteur, de teamleiders en de zorgcoördinator van de locaties zijn bevoegd als signaalgevers. 3.3.11 Rebound en op de Rails Indien een leerling het niet redt via het reguliere circuit maken we gebruik van een externe voorziening zoals de Rebound en op de Rails. In samenspraak met de medewerkers van deze opvangmogelijkheden kunnen we de leerling voor enige tijd opvangen zodat er gewerkt kan worden aan zijn gedrag in combinatie met het leren dat gewoon doorgaat. De doelstelling van deze tijdelijke uithuisplaatsing is om de leerling uiteindelijk weer terug naar zijn school en klas van herkomst te laten gaan. Mochten we daar niet in slagen dan zoeken we samen met ouders en de leerling naar een alternatieve route. . 3.3.12 Scholing personeel Ieder schooljaar bepaalt de directie in overleg met de expertgroep zorg welke interne en externe scholing we aanbieden om alle medewerkers toe te rusten om op een adequate manier met onze leerlingen om te gaan. Daarnaast houden we een interne onderwijscarrousel om alle medewerkers van alle locaties op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op het gebied van zorg en onderwijsontwikkeling. 3.3.13 Voorbeeldgedrag medewerkers Op basis van het sturen-steunen-model wordt het gedrag van medewerkers benoemd en is het onderwerp van reflectie en collegiaal overleg. Docenten geven leerlingen de ruimte, niet in de zin van alles toestaan of goedvinden, maar in de zin van overlaten in vertrouwen. Er is zowel verbondenheid als distantie. Dat is steeds de kern als het gaat over onze pedagogische school. Gezamenlijk ontwikkelen docenten een pedagogisch kompas. Het voorbeeldgedrag is vastgelegd in het competentieprofiel van de DVC-docent. Dit schooljaar maken medewerkers in januari 2010 een scan van hun uitgangspositie en proberen in relatie tot het adaptief leren hun ontwikkeling tot een Da Vinci docent in tweetallen vorm te geven. 3.3.14 Peermediation Op de locatie Laan van België is een start gemaakt met deze vorm van bemiddeling. Via de mentoren die een specifieke training hebben gevolgd, worden er leerlingen uitgekozen die verder getraind zullen worden als leerling-mediators. Per team wordt er ook een train-de-trainer opgeleid die mentoren kan coachen en nieuwe mentoren kunnen opleiden. DVC – DIR – Veilige en gezonde school
17
augustus 2013
3.3.15 Onderwijsinhoud Betekenisvol leren, praktijkgericht leren, samenhang in het onderwijsprogramma zijn belangrijke factoren om je betrokken te voelen bij de school. Leerlingen van het Vakcollege worden zoveel als mogelijk vanaf het begin betrokken bij de praktijk door hen op snuffelstage te laten gaan bij instellingen en bedrijven. Daarnaast zijn we de stages van leerjaar 4 gaan uitbreiden naar leerjaar 3. 3.3.16 Specifieke lesprogramma’s Uit de onderzoeken (veiligheidsmonitor en waarderingsonderzoek) blijkt dat met name pestgedrag voor veel leerlingen als reden wordt genoemd om zich minder veilig op school te voelen. In alle klassen wordt door de mentor aandacht besteed aan dit thema, gepland en indien zich daadwerkelijk pestsituaties voordoen. Van pesten wordt altijd werk gemaakt. Wanneer relevant worden de ouders betrokken. 3.3.17 Verzuim Leerlingen zijn op tijd op school en volgen alle lessen van het lesrooster. We besteden veel aandacht aan te laat komen en de controle op spijbelen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de afdeling Leerplicht van de betrokken gemeenten. De school heeft een meldingsplicht waar het gaat over onrechtmatig verzuim of veelvuldig te laat komen. Ouders worden geïnformeerd over het verzuim. 3.3.18 Controles Onze benadering gaat uit van een open systeem, waarbij ‘vertrouwen en respect’ de sleutelbegrippen zijn. Wel geven we duidelijk de grenzen aan. Als het vertrouwen wordt beschaamd, nemen we onze verantwoordelijkheid. Gedurende het schooljaar controleren we enkele malen alle kluisjes op de aanwezigheid van wapens of verdovende middelen. Deze controle gebeurt onaangekondigd òf in het bijzijn van de leerling òf door tenminste twee medewerkers van de school, die daartoe opdracht hebben gekregen van de directie. Ook zal de school altijd meewerken aan onderzoeken die door de politie worden verricht. 3.3.19 PC-gebruik Er zijn voldoende pc’s op onze locatie om alle leerlingen goed te kunnen bedienen. Op sommige plaatsen is er extra behoefte aan meer pc’s. We proberen zoveel mogelijk hierin te voorzien of door roosteraanpassingen het mogelijk te maken dat alle leerlingen evenveel van de voorzieningen gebruik kunnen maken. Voor het veilig gebruik maken we met onze leerlingen afspraken, wijzen hen op de gevaren van het internetgebruik en controleren via een centraal systeem waarbij de leraar kan ingrijpen bij misbruik. 3.3.20 Kleinschaligheid Door te werken met stamlokalen voor de Vakcolleges en clubhuizen voor de drie sectoren geven we de leerlingen het gevoel een eigen ruimte te hebben binnen de locatie. Vanwege de beperkingen van het gebouw lukt het ons niet in alle gevallen alle lessen binnen het clubhuis te verzorgen.
3.3.21 Fysieke aanpassingen Om waardevolle spullen op te bergen kan elke leerling een kluisje huren. Om beschadigingen aan fietsen te voorkomen worden de fietsen verplicht gestald in een fietsenberging, zo mogelijk in hangbeugels. Op een aantal plaatsen zijn camera’s opgehangen. Op de locatie Laan van België is getracht de uitstraling van het gebouw vriendelijker te maken door te werken met kleurrijke gangen. Tevens zijn akoestische maatregelen getroffen om het geluidsniveau in de benedengangen te verminderen. 3.3.22 Opgeruimde omgeving Een schone en opgeruimde omgeving verhoogt het leefklimaat en daarmee het gevoel van veiligheid. Er is grote aandacht voor een opgeruimde buitenruimte. Iedere dag maken leerlingen samen met medewerkers van school de aula en het schoolplein schoon. We betrekken leerlingen bij deinrichting van deze gebruiksruimtes. Dit heeft geleid tot een verbeterde inrichting van de aula, voetbaltafels en nieuwe bankjes en een basketbalpaal op het plein.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
18
augustus 2013
3.3.23 Gezonde keuken De kantine is opnieuw ingericht met een afsluitbaar gedeelte. Leerlingen worden betrokken bij het bereiden en uitgifte van “gezond” voedsel en helpen bij het opruimen en schoonhouden van de aula. Op deze manier ontstaat er een gevoel van eigenaarschap en meer zorg voor de omgeving.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
19
augustus 2013
Hoofdstuk 4: De gezonde school 4.1 Roken 4.1.1 Wetgeving Vanaf 1990 is de tabakswet van kracht. Sindsdien geldt een rookverbod voor alle plekken binnen overheidgebouwen die bedoeld zijn voor gemeenschappelijk gebruik of die voor het publiek toegankelijk zijn. De basis hiervoor ligt in het recht van de niet-roker op bescherming van de lichamelijke integriteit, dat is vastgelegd in artikel 11 van de Grondwet. Leerlingen, maar ook docenten en ouders mogen geen last hebben van tabaksrook. Dat betekent dat er in de onderwijsgebouwen niet gerookt mag worden. Alleen in rookruimtes mag het roken toegestaan worden. In de buitenlucht geldt geen wettelijk rookverbod. Op schoolpleinen geldt daarmee ook geen wettelijk rookverbod. Scholen kunnen dus zelf bepalen of er hier gerookt mag worden. Maar ze kunnen bijvoorbeeld ook een bepaalde "rookplek" op het plein aanwijzen. Wel staat er in de Tabakswet dat het verboden is om te roken onder een overkapping. Dit geldt ook voor een overdekte fietsenstalling. 4.1.2 Uitgangspunten Deze notitie beoogt te voorzien in een rookbeleid, dat voldoende recht doet aan de eigenheid van de verschillende locaties van het Da Vinci College en dat past binnen de wettelijk kaders. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn dat: - het rookbeleid in een breder verband deel uitmaakt van alle maatregelen die van het Da Vinci College een veilige en gezonde school maken; - de directie vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en vanuit haar pedagogische verantwoordelijkheid een gezonde leefwijze stimuleert en leerlingen en medewerkers stimuleert te stoppen met roken of niet met roken te beginnen; - de medewerkers van het Da Vinci College een voorbeeldfunctie hebben voor de leerlingen. 4.1.3 Rookverbod In alle gebouwen is roken verboden. Dit geldt voor leerlingen, medewerkers en gasten. Op alle buitenpleinen waar leerlingen zich bevinden is roken door medewerkers verboden. 4.1.4 Rookzones Op elke locatie is voor het personeel een kleine rookzone ingericht in de open lucht. Er is in alle gevallen sprake van voldoende luchtcirculatie en ventilatie. Deze rookzones liggen afgescheiden van de leerlingenpleinen. Op de leerlingenpleinen mogen leerlingen van leerjaar 3 en hoger roken in daartoe aangewezen zones. 4.1.5 Preventie In alle leerjaren wordt aandacht besteed aan gezonde voeding, roken, drinken en drugs. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande lespakketten en waar mogelijk samengewerkt met lokale of regionale organisaties die actief zijn op dit terrein. 4.1.6 Schoolgids De volgende tekst wordt in de schoolgids opgenomen: Roken is op onze school niet toegestaan in het schoolgebouw. Dat geldt altijd en voor iedereen. Voor medewerkers en gasten is op elke locatie een rookzone in de buitenlucht ingericht, afgescheiden van het leerlingenplein. Voor leerlingen van leerjaar 3 en hoger is op het schoolplein van elke locatie een daartoe aangewezen rookzone beschikbaar. De school stimuleert de leerlingen niet te gaan roken, dan wel met roken te stoppen.
4.2 Drinken 4.2.1 Inleiding Honderdduizenden Nederlanders hebben een alcoholprobleem. En de basis is daarvoor gelegd op jonge leeftijd: stoer drinken en niet meer kunnen stoppen. En niet alleen zijzelf hebben een probleem; DVC – DIR – Veilige en gezonde school
20
augustus 2013
hun partners en kinderen hebben er ook last van met financiële problemen en soms zelfs mishandeling tot gevolg. 4.2.2 Drankverbod Er wordt tijdens schoolfeesten voor leerlingen geen alcohol geschonken, noch aan leerlingen, noch aan medewerkers. Een uitzondering vormt de diploma- of certificatenuitreiking. Eén maal gedurende de schoolcarrière wordt het glas geheven op het behaalde succes en een mooie toekomst. 4.2.3 Preventie Het Da Vinci College vindt het tot zijn pedagogische taak behoren, leerlingen voor te lichten over de risico’s van buitensporig drankmisbruik. In alle leerjaren wordt jaarlijks aandacht besteed aan gezonde voeding, roken, drinken en drugs. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande lespakketten en waar mogelijk samengewerkt met lokale of regionale organisaties die actief zijn op dit terrein.
4.3 Voeding 4.3.1 Inleiding Mensen worden steeds zwaarder, vaak door gebruik van voeding die calorierijk en veel te vet is. Daarnaast speelt een belangrijke rol dat mensen ook te weinig bewegen. Het gevolg van dit alles is dat de kans toeneemt op ziekten en gezondheidsproblemen. Het probleem van het overgewicht en het krijgen van obesitas begint al op jonge leeftijd. Indien op jonge leeftijd niet begonnen wordt met gewichtsreductie door betere voeding en meer bewegen, wordt de kans groot dat naar de toekomst toe ziekten en lichamelijke klachten ontstaan waaronder diabetes mellitus, hart- en vaatziekten, gewrichtsklachten, maar ook psychische klachten zoals depressiviteit, agressief gedrag en emotionele problematiek. 4.3.2 Gezonde kantine Het Da Vinci College stimuleert het gezond eten door de ‘Gezonde schoolkantine’ te promoten. Leerlingen kunnen in de middagpauze tegen kostprijs gezonde, verse producten kopen. Het gebruik van automaten wordt ontmoedigd. Het voornemen van de directie is om het aanbod in de automaten te beperken tot ‘gezonde’ producten, die een aanvulling zijn op wat de school in het kader van de eigen ‘gezonde kantine’ kan verstrekken. Op basis van de ervaringen met de gezonde kantine kunnen aanvullende initiatieven worden ontwikkeld (bv. schoolontbijt). 4.3.3 Voorlichting Het Da Vinci College vindt het tot zijn pedagogische taak behoren, leerlingen voor te lichten over de gezonde en verantwoorde voeding. In alle leerjaren wordt jaarlijks aandacht besteed aan gezonde voeding, roken, drinken en drugs. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande lespakketten en waar mogelijk samengewerkt met lokale of regionale organisaties die actief zijn op dit terrein.
4.4 Bewegen 4.4.1 Inleiding Verantwoorde lichaamsbeweging stimuleert gezond gedrag. Voldoende bewegen in combinatie met goede en verantwoorde voeding heeft grote invloed op de ontwikkeling van het jonge lichaam en op het reduceren van klachten op latere leeftijd. Dit is niet alleen voor de persoon in kwestie van belang. Ook het maatschappelijke belang (kosten gezondheidszorg, verlies aan arbeidsproductiviteit) wordt op deze wijze bediend. Daarnaast draagt sport bij aan de persoonlijke ontwikkeling, het participeren in teamverband en is het een middel om vaardigheden als assertiviteit en zelfbeheersing te ontwikkelen. Daarom heeft het Da Vinci College sport ook als één van de 5 thema’s benoemd die samen het fundament vormen onder de pedagogische school (naast adaptief leren, taal, zorg en cultuur). 4.4.2 Sportparticipatie Het Da Vinci College stimuleert het actieve bewegen. Op het lesrooster staan voor alle leerlingen 2 tot 3 gymlessen per week. Daarnaast maken leerlingen door middel van clinics kennis met goede (sub)topspelers. Met betaald voetbalorganisatie RBC is een overeenkomst om sport en school in balans te houden door de betreffende leerlingen te begeleiden. Na schooltijd zijn er mogelijkheden om DVC – DIR – Veilige en gezonde school
21
augustus 2013
aan sportprogramma’s deel te nemen. Er wordt nauw samengewerkt met gemeentelijke en regionale instellingen die actief zijn op dit terrein.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
22
augustus 2013
Bijlage bij veiligheidsplan Da Vinci College Protocol Agressie en Geweld Dit protocol is onderdeel van het veiligheidsplan van het Da Vinci College, dat is gebaseerd op het schoolveiligheidsbeleid van OMO sg Tongerlo, de scholengroep waartoe het Da Vinci College behoort. Bij agressie en geweld betreft het verbale, non-verbale, bedreigende en fysieke vormen van gedrag die mensen bedreigen in hun gevoel van veiligheid. Toegespitst op onze schoolsituatie alle incidenten waarbij een leerling, medewerker of ouder, verbaal, psychisch en/of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het leren c.q. het werken op school. “Geweld is elke handeling of dreiging daarmee die het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke en/of psychische integriteit van anderen aantast. Het geweld kan actief (iemand iets aandoen) of passief (iemand de noodzakelijke aandacht, zorg, et cetera ontzeggen) zijn.” (Centrum School en Veiligheid)
Het uitgangspunt is dat uitvoering van een publieke taak, wat het geven van onderwijs is, nooit ongewenst gedrag rechtvaardigt. Agressief of gewelddadig gedrag is onacceptabel, zowel tussen leerlingen onderling, tussen leerlingen en personeel, tussen ouders en personeel en tussen personeelsleden onderling. Het veiligheidsbeleid van het Da Vinci College wil agressief gedrag voorkomen en is daarmee preventief. De keuze om een ‘pedagogische school’ te willen zijn, is hiervan de uitwerking. Het beleid noch deze keuze kunnen voorkomen dat er vormen van ongewenst gedrag zijn. Daartoe is dit protocol opgesteld. Dit protocol geeft de kern weer van onze aanpak. In de bijlagen staat deze verder uitgewerkt. 1. Agressie en geweld inclusief pesten en discriminatie worden nooit getolereerd . 2. Elke medewerker heeft niet alleen het recht, maar heeft ook de plicht om op een professionele manier te interveniëren. 3. Elke vorm van geweld of agressie inclusief pesten en discriminatie wordt op de geëigende manier opgepakt en afgehandeld. 4. De ouders van de leerlingen worden in de afhandeling betrokken. 5. Alle incidenten worden geregistreerd. 6. Bij ernstige vormen van agressie of geweld wordt melding gedaan bij de politie en worden betrokkenen (zowel leerlingen/ouder als medewerkers) geadviseerd aangifte te doen. Bijlagen: 1. Achtergrondkennis 2. Eerste opvang, nazorg, registratie 3. Protocol Pesten en Discriminatie
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
23
augustus 2013
Bijlage 1 Achtergrondkennis Bron: Handboek agressie en geweld (uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken). Wanneer worden mensen boos: • als hun belangen worden bedreigd; • als zij geld dreigen te verliezen; • bij dreigend verlies van sociaal aanzien en prestige; • bij dreigend verlies van zelfstandigheid; • bij het ervaren van tegenwerking; • als behoeften worden geblokkeerd; • bij plotselinge veranderingen; • bij plotselinge onzekerheden. Instrumentele agressie Bij deze vorm van agressie zet de dader zijn agressie bewust in als middel om een bepaald doel te bereiken. De agressie of het geweld is daarbij een hulpmiddel en geen doel op zich. De dader heeft vaak in eerdere situaties geleerd dat agressief gedrag kan lonen. Door niet te reageren op het agressieve gedrag, blijft de instrumentele agressie voortbestaan. Frustratieagressie In tegenstelling tot instrumentele agressie, is er bij frustratieagressie sprake van een externe aanleiding, een uitlokkende gebeurtenis. Die gebeurtenis roept negatieve gevoelens op en het lichaam reageert met een stressreactie, een impuls, wat het denken kan verstoren. Gelukkig kunnen veel mensen deze eerste impuls beheersen en zichzelf onder controle houden. Maar soms neemt het gevoel het van de ratio over. De kans op het ontstaan van agressief gedrag neemt dan sterk toe. Eigen emotie Als een medewerker met agressief gedrag wordt geconfronteerd, reageert zijn lichaam met een stressreactie. Bij professioneel handelen gaat het erom dat hij deze eerste waarschuwingssignalen in een vroegtijdig stadium leert herkennen. Hoe eerder hoe beter. Tegelijkertijd leert hij zijn eerste impuls ‘angst of boosheid’ beheersen en van daaruit te reageren. Professionele reactie Niet alle agressie-incidenten zijn levensbedreigend. Soms is iemand gewoon boos en gefrustreerd en krijgt de medewerker die frustratie over zich heen. De kans is groot dat de medewerker ook boos wordt. Dan loopt hij het gevaar te gaan (bek)vechten. Dat begint vaak met ‘ja maar’ en al snel belandt hij in een discussie. Tijdens die discussie neemt de kans op escalatie toe. Zelfcontrole (rustig blijven) De eerste voorwaarde om beheerst te kunnen reageren is dat de medewerker zijn gevoel en fysieke reacties enigszins onder controle heeft. Ademhaling, spierspanning, lichaamshouding en gedachten sturen zijn fysieke reacties die hij actief kan beïnvloeden.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
24
augustus 2013
Situatie taxeren Om een juiste strategie te kiezen moet de medewerker eerst de situatie herkennen en inschatten. Hij let daarbij op: – de aard van de agressie; – hoe hoog de spanning bij betrokkenen is opgelopen; – de mogelijke impact bij verdere escalatie; – de mogelijkheden in de gegeven situatie. Met behulp van deze inschatting kiest hij zijn aanpak. Hoe groter zijn ervaring, des te sneller hij een dergelijke inschatting kan maken. Spanningsopbouw Tijdens het contact moet de medewerker de spanningsopbouw bij de ander goed in de gaten houden. De hoogte van de spanning is een belangrijke indicatie voor wat hij wel of niet kan doen. Is de spanning te hoog opgelopen, dan is de kans op succesvol de-escaleren erg klein geworden. De medewerker moet dan andere maatregelen nemen. Aanpak kiezen en afhandelen Nadat de medewerker een inschatting heeft gemaakt van de spanningsopbouw bij de burger en bij hemzelf, kan hij inschatten met welk soort agressie hij geconfronteerd wordt. Daarna overweegt hij op welke manier hij het best kan reageren. Er zijn drie mogelijkheden: – Laten gaan. De medewerker besluit het gedrag te negeren. – Agressiehantering. De medewerker schat de kans op succesvol de-escaleren positief in en besluit de burger aan te spreken. – Hulp inschakelen. De medewerker schat in dat de spanning bij de burger zo hoog is opgelopen, dat succesvol de-escaleren uitgesloten lijkt, en/of hij schat in dat hij niet voldoende vaardig is om de situatie onder controle te houden. De medewerker in dit geval om collega’s in te schakelen.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
25
augustus 2013
Agressiehantering en de-escalatie Door op een juiste manier te reageren, kan de medewerker een verdere spanningsopbouw bij de ander mogelijk voorkomen. Hoe sneller hij de toenemende spanning opmerkt, des te groter de kans dat het hem lukt de spanningsopbouw te stoppen of af te bouwen. Deze activiteit wordt ook wel ‘deescaleren’ genoemd. Bij het de-escaleren zijn er vier fases: Fase 1: Kalmeren De medewerker probeert de ander te kalmeren door de strijd te negeren, contact te maken en actief te luisteren. Hij toont op deze manier respect voor de ander door naar hem te luisteren en hem serieus te nemen. In veel gevallen zal deze aanpak een kalmerend effect hebben op de ander. Fase 2: Grens stellen Als de ander toch doorgaat, begint fase twee. Nu mag de medewerker de ander vragen ook naar hem te luisteren en te stoppen met zijn gedrag. Fase 3: Consequenties aangeven Als de ander doorgaat met zijn agressieve gedrag, begint fase drie. De medewerker geeft aan dat de ander kan kiezen tussen een oplossing zoeken of het gesprek staken. De medewerker kan duidelijk aangeven welk gedrag hij wel en welk gedrag hij niet accepteert. Fase 4: Beëindigen Als deze drie stappen geen zichtbaar effect hebben, dan kan de medewerker voor zijn eigen veiligheid gaan zorgen. Hij bepaalt zelf op welk moment hij het contact verbreekt, het gesprek beëindigt, weggaat of alarm slaat en neemt geen onnodige risico’s. Als grens geldt: Als iemand de werknemer persoonlijk bedreigt, beëindigt hij het gesprek onmiddellijk. Hulp inschakelen Als een werknemer in een situatie terecht dreigt te komen die hij niet kan hanteren, dan kan hij assistentie inschakelen van collega’s of van zijn leidinggevende.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
26
augustus 2013
Bijlage 2 Eerste opvang, nazorg, registratie Bron: Handboek agressie en geweld (uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken). Daar waar gesproken wordt over medewerker, dient ook te worden gelezen leerling. Eerste opvang Iedereen is verplicht het slachtoffer uit de situatie te helpen en de eerste opvang te verzorgen. Direct na een incident wordt de veiligheid hersteld en krijgt de betrokken medewerkers steun. De leidinggevende is hiervoor verantwoordelijk. Omdat een leidinggevende niet altijd direct aanwezig is, wordt deze taak waargenomen door een teamleider. De direct leidinggevende blijft verantwoordelijk. De eerste opvang dient zo snel mogelijk tot stand te komen. Bij uitzonderlijke situaties van heftige agressie en geweld moet de leidinggevende het hoger management informeren en de inschakeling van hulpdiensten overwegen. De taken van de leidinggevende voor de eerste opvang: – Zorgt voor herstel van de veiligheid van betrokken medewerker, bijvoorbeeld door de medewerker naar huis te (laten) brengen. Dit betekent dat de leidinggevende de medewerker niet zelf met het openbaar vervoer naar huis laat gaan. Zorgt dat de medewerker zijn verhaal kwijt kan. Dit houdt in een luisterend oor bieden, eventueel advies geven over symptomen die kunnen optreden na een schokkende gebeurtenis, informatie geven over opvangmogelijkheden, de eigen grenzen aangeven wat betreft de mogelijkheden voor hulpverlening en mee zoeken naar oplossingen (eventueel doorverwijzen naar professionele instanties). – Aan belanghebbenden informatie geven m.b.t. het omgaan met schokkende gebeurtenissen en het vertrouwelijk omgaan met de informatie die zij krijgen. – Zorgt ervoor dat medewerker, indien nodig, wordt begeleid naar EHBO, arts of ziekenhuis en dat in geval van heftige gebeurtenissen ook de traumaopvang start. – Streeft ernaar dat de werkvloer niet onderbezet raakt bij de verzorging van de betrokkene. – Biedt aan om de medewerker te begeleiden bij het doen van aangifte. Ook kan iemand namens de organisatie aangifte doen (mogelijk en verplicht bij seksueel geweld). – Zorgt ervoor dat huisregels en sanctievoorschriften worden toegepast. – Zorgt dat het incident geregistreerd wordt. – Organiseert eventueel overname van taken. – Gaat na of er nog andere werknemers zijn die aandacht of ondersteuning nodig hebben (bijvoorbeeld omdat ze getuige zijn geweest van het incident). – Zorgt voor een briefing van betrokken partijen. Gaat na of ook andere partijen moeten worden geïnformeerd. Voorkomt dat verhalen in de organisatie gaan rondzingen. Nazorg De impact van agressie en geweld op de menselijke psyche hangt af van veel factoren. Bijvoorbeeld van de ernst van het incident, alhoewel ook schijnbaar lichtere incidenten een behoorlijke impact kunnen hebben. Ook eerdere ervaringen spelen een rol, hoe de medewerker in zijn vel zit, enzovoorts. Het is niet altijd nodig de betrokken medewerker direct onder medische begeleiding te stellen. Wel is het raadzaam hierover met deskundigen in contact te treden. Mensen hebben een groot natuurlijk zelfherstellend vermogen en zijn vaak goed in staat de schok zelf te boven te komen. Geef de medewerker ondersteuning bij deze natuurlijke verwerking. Dat kan door het tonen van betrokkenheid door leidinggevende en/of collega’s. Vooral mensen met vergelijkbare ervaringen, die hun collega’s kunnen helpen met bijvoorbeeld een luisterend oor of tips voor de verwerking, kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Het natuurlijke psychische herstel vraagt ongeveer één tot drie maanden. Daarna kan iemand meestal weer redelijk functioneren, zonder dat de gebeurtenissen constant op de voorgrond staan. Is dit niet het geval, dan is het zinvol om een traumadeskundige in te schakelen. Bij ernstige voorvallen is het aan te bevelen direct een traumadeskundige in te schakelen. Incidentenregistratie Elk incident wordt geregistreerd in het schooladministratiesysteem. Ernstige vormen van agressie of geweld worden gemeld bij de politie. De betrokkenen worden geadviseerd hiervan aangifte te doen bij DVC – DIR – Veilige en gezonde school
27
augustus 2013
de politie. Tevens wordt de inspectie voor het onderwijs op de hoogte gebracht. In geval van een ernstig ongeval meldt de directie aan de arbeidsinspectie dat een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
28
augustus 2013
Bijlage 3 Protocol Pesten en Discriminatie Pesten is onaanvaardbaar gedrag en vormt een bedreiging voor het individu en voor de sfeer op school. Omdat pestgedrag binnen de eerder gegeven definitie valt, omdat het de psychische integriteit aantast, is het pestprotocol onderdeel van dit beleid. “Geweld is elke handeling of dreiging daarmee die het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke en/of psychische integriteit van anderen aantast. Het geweld kan actief (iemand iets aandoen) of passief (iemand de noodzakelijke aandacht, zorg, et cetera ontzeggen) zijn.” (Centrum School en Veiligheid) Het thema pesten vormt onderdeel van het onderwijsprogramma. Gedragscode t.a.v. pesten: • Zowel personeel als leerlingen noemen leerlingen niet met een bijnaam die als kwetsend ervaren kan worden. • Zowel personeel als leerlingen onthouden zich van opmerkingen over kleding en/of uiterlijk die als kwetsend ervaren kunnen worden. • Het personeel maakt aan de leerlingen duidelijk dat we pesten niet tolereren en dat signalen van pestgedrag (iets anders dan plagen!) doorgegeven moeten worden aan de docent/mentor. We leggen uit dat dit geen klikken is, maar juist getuigt van respect voor de ander en het nemen van verantwoordelijkheid. Indien de docent/medewerker pesten heeft gesignaleerd: - geeft hij duidelijk en ondubbelzinnig aan dat hij dergelijk gedrag afkeurt; - bespreekt hij het pestgedrag met de mentor en maakt met hem afspraken over de rolverdleing in de verdere aanpak; - probeert hij (of de mentor) zicht te krijgen op de oorzaak, de omvang van het pestgedrag en de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer; - probeert hij (of de mentor) het invoelend vermogen van de pester en de ‘zwijgende meerderheid’ te vergroten (“als jij nu eens gepest werd...”); - brengt hij (of de mentor) het probleem of het plan van aanpak indien wenselijk in de teamvergadering ter sprake; - stelt de mentor de ouders van de betrokkenen (pester, gepeste) op de hoogte en geeft aan hoe de school dit probleem gaat aanpakken.
Pesten van personeel Pesten komt niet alleen voor tussen leerlingen. Ook personeelsleden kunnen onderling hiermee worden geconfronteerd. - Iedere medewerker heeft het recht en de plicht om de pester duidelijk te maken dat hij te ver gaat, dat zijn ‘grapjes’ niet leuk (meer) zijn; - De betrokkene die zich benadeeld voelt, meldt het pestgedrag bij de leidinggevende/directie; bedenk dat de betrokkene niet alleen het slachtoffer is, maar ook de organisatie; uiteindelijk heeft iedereen belang bij goede onderlinge verhoudingen; Een medewerker die zich benadeeld voelt, kan baat hebben bij de volgeden suggesties: - Houd zelf een logboek bij. Zo weet u wanneer er ongewenste zaken plaats hadden en wie erbij aanwezig waren. Het logboek kan dienen als bewijs, maar ook om uw hart te luchten; - Vraag u af wat de motieven zijn van de pester. Dan weet u beter hoe u moet optreden. Sommige mensen pesten simpelweg omdat ze er voordeel mee verwachten te behalen; - Praat met mensen die getuige zijn van het pestgedrag. Vaak vormen zij de zwijgende meerderheid. Ze zien het pesten wel, maar treden niet op, misschien om te voorkomen dat ze het volgende slachtoffer worden; - Lees over het onderwerp. Verhalen van anderen kunnen u het gevoel geven dat u niet alleen staat. U kunt leren van hun ervaringen;
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
29
augustus 2013
Protocol Discriminatie Discriminatie kan op verschillende zaken betrekking hebben, zoals huidskleur, levensovertuiging, seksuele voorkeur, volksgewoonten zoals kleding en voedsel, op grond van ziekten enzovoort. Ook hier is de persoonlijke psychische integriteit in het geding. Onze schoolbevolking is een afspiegeling van onze multiculturele samenleving. Het vraagt wel extra inzet en aandacht/alertheid om tot een goed (pedagogisch) klimaat voor alle leerlingen te komen. Het da Vinci College neemt deze verantwoordelijkheid met overtuiging Het thema discriminatie vormt onderdeel van het onderwijsprogramma. Het volgende wordt van iedereen binnen de school verwacht: • Het personeel, de leerlingen en hun ouders worden gelijkwaardig behandeld. • Er wordt geen discriminerende taal gebruikt. • Er wordt voor gezorgd, dat er in school geen discriminerende teksten en/of afbeeldingen voorkomen op posters, in de schoolkrant, in te gebruiken boeken, e-mail e.d. • Er wordt op toegezien dat leerlingen en ouders ten opzichte van medeleerlingen en hun ouders geen discriminerende houding aannemen in taal en gedrag. • De docent, leerling en ouders nemen duidelijk afstand van discriminerend gedrag en maken dit ook kenbaar. • Bij discriminatie door een medewerker wordt het personeelslid door de directie uitgenodigd voor een gesprek. Bij het herhaaldelijk overtreden kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen. • Bij discriminatie door een leerling is dit altijd onderwerp van gesprek tussen de mentor en/of locatieleiding en de betrokkenen (dader en slachtoffer). Ook de ouders worden betrokken. Bij het herhaaldelijk overtreden kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen.
DVC – DIR – Veilige en gezonde school
30
augustus 2013