Leren is bewegen is leren is bewegen is leren is bewegen is… In dit deelrapport worden overwegingen gegeven en aanbevelingen gedaan m.b.t. de wijze waarop de relatie tussen onderwijs en bewegen. Deze notitie vormt mede het marketingconcept voor het portfolio schoolmeubilair, passend bij de eigen identiteit en professionele visie van Alcedo.
Auteur: dr. L. Lenssen September 2012.
Copyright: L. Lenssen
1) Onderwijs en bewegen: stand van zaken en (wetenschappelijk ) onderzoek Het thema onderwijs en bewegen kan op twee manieren worden geduid: als bewegingsonderwijs (lichamelijke opvoeding) en in meer neurofysiologische zin als de interdependentie tussen het (cognitief) leren en het (fysiek) bewegen. De wijze waarop binnen het onderwijs cultureel gezien met bewegen als fenomeen wordt omgegaan heeft echter voor beide interpretaties overeenkomstige uitkomsten. Dat hangt samen met de al ruim anderhalve eeuw bestaande onderwijscultuur die de basis vormt voor de didactische praxis en de (ook fysieke) onderwijsorganisatie. Die cultuur kan kortweg worden benoemd als: leren gebeurt in stilte en rust. Dat adagium behoort tot het genetisch erfgoed van ieder die werkzaam is in het onderwijs. In de klas dient het stil te zijn. Kinderen moeten stil zitten1 en om dat te bereiken is de hoogste graad van onderwijskundige competentie die van het ‘orde kunnen houden’. Dat betekent dat bewegen binnen de klas paradigmatisch gezien een taboe vormt. Beweging in het onderwijs wordt conform datzelfde paradigma dan ook vooral benaderd vanuit vakdisciplinair perspectief2. Als leerlingen zich op school bewegen, dient dat te geschieden op of in daartoe bestemde ruimten: het schoolplein en het gymnastieklokaal. Dat bewegen wordt begeleid, geschiedt met behulp van speeltuigen en zo mogelijk onder toezicht. In het vervolg van dit stuk zullen wij het bewegingsonderwijs verder buiten beschouwing laten, al was het allen al vanwege de beperkte hoeveelheid tijd die binnen het curriculum van primair en voortgezet onderwijs is gereserveerd voor dit vak. Uit een overvloed aan wetenschappelijk onderzoek is inmiddels duidelijk geworden dat kinderen gedurende hun actieve onderwijstijd ongeveer 15.000 uur zittend, en vooral stil zittend, doorbrengen. Ongeveer 13% van de kinderen tussen de 10 en de 16 jaar leidt aan terugkerende rugpijn en niet uitsluitend als gevolg van de zware boekentas3. Zij zitten daarbij op meubilair dat vooral is geselecteerd op duurzaamheid, prijs en stapelbaarheid4. Er is een grote hoeveelheid wetenschappelijk bewijsmateriaal beschikbaar voor de stelling dat een actieve en dynamisch manier van zitten bevorderlijk is voor het lerend vermogen van het kind. Tegelijkertijd is er sprake van
1 2
Eromes noemt zijn stoel voor leerlingen dan ook Steady.
De Volkskrant, 14/12/11; Gymles verbetert leerprestaties. D. Breithecker, Wie geht es dem Rücken in der Schule? Fakten und Forderungen 4 Zie het gebruikelijke promotiemateriaal van fabrikanten van schoolmeubilair (NVS). 3
een onthutsend gebrek aan kennis bij schoolleiders en leraren met betrekking tot de relatie schoolmeubilair en leerprestaties. Veel studies met betrekking tot schoolkinderen en (zit)houding gaan in op de fysieke en ergonomische vraagstukken, maar die worden te weinig betrokken bij keuzeprocessen met betrekking tot schoolmeubilair en maken ook te weinig deel uit van het ontwerp en ontwikkelingsproces van schoolmeubilair. Er is te weinig vraag en dus ook nauwelijks (behoefte aan) een antwoord. Ontwerpers leggen de nadruk op het tegemoet komen aan de Europese standaard (EN 1729.1). Toch is er meer te doen aan het comfort en het welzijn van leerlingen dan louter beantwoorden aan antropometrische data m.b.v. de innovatieve ‘Peter de Onderbeenmeter5. Uit recent neurofysiologisch onderzoek is duidelijk geworden dat bewegen in neurale zin een vorm van leren is en dat door beweging hersenverbindingen worden. Anders gezegd: bewegen maakt leren gemakkelijker. Dan hebben we het niet alleen over de expliciete vormen van beweging, tijdens het spelen, sport bedrijven en bijvoorbeeld gymnastiek6. Dan hebben we het over het ook onwillekeurige bewegen, het bewegen van het lichaam dat voortvloeit uit de noodzaak om in balans te blijven, niet te vallen, recht op te staan, de oog-handcoördinatie goed te laten verlopen. Bewegen maakt dus deel uit van taak-gebonden activiteiten, ook al zijn dat op zich geen expliciet fysieke opdrachten. Leren op school wordt echter nog maar al te vaak beschouwd als een eenzijdig cognitief of louter cerebraal proces, terwijl cognitief leren kan worden versterkt door sensorisch, musisch en creatief bezig te zijn. Veel studies wijzen op de noodzaak leren op school ook te verbinden aan de ritmische afwisseling in het rooster tussen fysieke, mentale en emotionele activiteiten, naast de louter cognitieve. Ook in kinderdagverblijven wordt inmiddels structureel aandacht besteed aan preventieve interventies om bijv. om overgewicht en obesitas bij jonge kinderen te voorkomen. ‘Beweegkriebels’7 voorziet in een dergelijk programma. Het doel ervan is om jonge kinderen meer beweegmogelijkheden te bieden en om ze plezier te laten ervaren tijdens het bewegen en spelen. Het programma is gebaseerd op het TCM-model en het Ecological Model of Physical Activity8. Het VU Medisch Centrum te Amsterdam en de RuG te Groningen hebben de lange termijneffecten van beweging onderzocht9. Longitudinaal- en interventieonderzoek van de RuG
NVS, Schoolmeubilair. Hoe zit dat? (2008) Landers, D. M., Arent, S.M. (2007). Physical activity and mental health. Handbook of sportpsychology. G. Tenenbaum, Eklund, R.C. New Jersey, John Wiley & Son: 496-491. 7 NISB 8 Trans-Contextual Model. Beide modellen zijn wetenschappelijke benaderingen. TCM gaat uit van de opvatting dat er transfer van motivatie mogelijk is van het ene (bijvoorbeeld fysieke) domein naar het andere (bijv. cognitieve). Het ecologische model gaat uit van de grote structurele invloed van de omgeving op de ontwikkeling van het kind. 5 6
toont aan dat fitheid en fysieke activiteiten zijn gerelateerd aan cognitief vermogen en schoolprestaties. Sportende kinderen, lid van een sportvereniging, blijven minder vaak zitten dan niet of weinig sportende kinderen. Daarnaast behalen kinderen die hoger scoren op testen van balvaardigheid een betere CITO-rekenscore dan hun klasgenoten. Het VU Medisch Centrum heeft de invloed van lichaamsbeweging op de leerprestaties onderzocht in een systematisch literatuuronderzoek (raadpleging van duizenden studies). Dit onderzoek laat zien dat er een positieve relatie bestaat tussen lichaamsbeweging en leerprestaties. Daaruit blijkt dat direct ná een fysieke activiteit extra hersencellen en verbindingen tussen hersencellen worden aangemaakt met een verbetering van de concentratie als gevolg. Voorlopige conclusies Gezien de grote hoeveelheid onderzoek met name wat betreft de fysieke aspecten van het actief zitten versus passief zitten, lijkt net niet nodig daar vanuit de belangen van Alcedo nog meer effort in te steken. Wel kan het wellicht nuttig zijn om de meer recente studies over de werking van het brein in relatie tot beweging beter te benutten, omdat die aansluiten bij de cognitieve oriëntatie van de werkers in het onderwijs10. De invalshoek zou kunnen zijn: Denken doe je met je lichaam. Wat je met je arm of been doet , is mede bepalend voor de manier waarop je waarneemt, denkt en onthoudt. Dit concept van ‘embodied cognition’ kan voor het onderwijs van groot belang worden. Kinderen die hadden geleerd hoe ze vergelijkingen moesten oplossen (4 + 9 + 3 = 4 + ?), bleken die kennis een maand later veel beter te hebben onthouden als hen was aangeleerd te gebaren tijdens het rekenen: dít (linkerhand onder de linkerkant van de
9
C. Visscher, Fit, vaardig en verstandig (2011).
10
Intermediair (20 mei 2008), Waarom ons brein beter werkt door beweging . Denken met je lichaam.
‘Ook bij het begrijpen van taal spelen mentale simulaties een belangrijke rol. Lezen mensen een werkwoord als schoppen, dan raken hersengebieden in de motorische schors geactiveerd die ons been aansturen. Lezen we woorden als stijgen en dalen, dan wordt het hersengebied actief dat betrokken is bij het waarnemen van beweging. Glenberg liet zien dat dit gevolgen heeft voor ons gedrag: proefpersonen die moesten beoordelen of een reeks woorden samen een logische zin vormen, deden dat sneller wanneer de beweging die ze moeten maken om te reageren overeenkwam met de actie in de zin. Was de zin bijvoorbeeld 'Astrid geeft jou de pizza aan', dan reageerden mensen sneller als ze hun hand naar zich toe moesten bewegen om op een knop te drukken, dan wanneer ze van zich af moesten bewegen. Blijkbaar begrijpen we dit soort zinnen door de handeling mentaal te simuleren, waardoor we bepaalde bewegingen vervolgens makkelijker uitvoeren.’
vergelijking) moet gelijk worden aan dát (rechterhand onder rechterkant). Zelfs wanneer volwassenen beoordelen of een getal even of oneven is, iets waar ze hun vingers niet voor gebruiken, zie je dat bij getallen van één tot vijf de motorische schors die de rechterhand aanstuurt geactiveerd wordt. Voor Alcedo is van belang dat dit gegeven ook kan worden omgedraaid. Als er voortdurend sprake is van het onderdrukken van de motorische impulsen (behoeften) van het lichaam gaat dat ten koste van het leervermogen. Er is een relatie tussen stimuleren van beweging tijdens het leren en de leerwinst. Dat betekent dat leerlingen en school profijt kunnen hebben van het onderkennen van het belang van actief en dynamisch zitten. Dat is de meest voorkomende leerhouding in het onderwijs en die leerhouding kan aanmerkelijk effectiever worden benut. Uiteraard zouden scholen nog meer winst kunnen boeken als zij ook in hun didactisch concept zouden baseren op bovenstaande inzichten. We verbinden deze twee benaderingen aan twee marketingstrategieën samenhangend met de wijze waarop in scholen beleid wordt ontwikkeld.