ONS PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN VAN 0-4 JAAR VOLGENS DE 4 BASISDOELEN Inleiding: Onze startpositie met het samenstellen van dit pedagogisch beleidsplan wordt bepaald door 4 pedagogische basisdoelen: het bieden van een gevoel van emotionele veiligheid gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van persoonlijke competentie gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van sociale competentie de kinderen de kans geven om zich normen en waarden, de “cultuur” van een samenleving eigen te maken. Deze basisdoelen worden niet per punt omschreven, maar worden verwerkt in ons totale pedagogisch beleid. Wat houden de vier basisdoelen precies in: 1. Het bieden van een gevoel van emotionele veiligheid: Kinderen moeten zich veilig en beschermd voelen. Als een kind zich onveilig voelt, staat het niet open voor spelmateriaal of het leren van vaardigheden. Alle energie gaat dan zitten in stress en het op zijn hoede zijn. Zich veilig voelen is echt een basisbehoefte. 2. Gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van persoonlijke competentie: Kinderen moeten gelegenheid krijgen om veerkracht op te bouwen, het gevoel van zelfstandigheid, zelfredzaamheid, flexibiliteit en creativiteit te ontwikkelen. Dit stelt het kind in staat problemen op een goede wijze aan te pakken en zich aan te kunnen passen aan veranderende omstandigheden. We bieden kinderen de mogelijkheid vaardigheden onder de knie te krijgen en zelfvertrouwen op te bouwen. 3. Gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van sociale competentie: Kinderen moeten leren om te gaan met anderen: het zich in een ander kunnen verplaatsen, kunnen communiceren, samenwerken, anderen helpen, conflicten voorkomen en oplossen, het ontwikkelen van sociale verantwoordelijkheid. De interactie met leeftijdgenootjes, het deel zijn van een groep en het deelnemen aan groepsgebeurtenissen biedt kinderen een leeromgeving voor het opdoen van sociale competenties. 4. De kinderen de kans geven om zich normen en waarden, de “cultuur” van een samenleving eigen te maken: Leren wat wel en niet mag, hoe je je moet gedragen. Kinderopvang biedt een bredere samenleving dan het gezin. Kinderen komen in aanraking met andere aspecten van de cultuur en de diversiteit die onze samenleving kenmerkt. Kinderen leren om te functioneren in een groter geheel: in de groep en in de maatschappij. Kinderen leren de regels, maar ook de cultuur van de maatschappij. In het kindercentrum worden kinderen van 0 tot 13 jaar opgevangen, verzorgd en begeleid. Kinderen van 0-4 jaar verblijven in de dagopvang en kinderen van 4-13 jaar verblijven in de buitenschoolse opvang.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
1
Om uiting te geven aan deze doelstelling is een pedagogische visie nodig, een eenduidige visie over opvoeden, verzorgen en begeleiden. Een visie die weergeeft hoe en waarom wij(=de pedagogisch medewerkers in de stamgroepen) op een bepaalde manier met kinderen omgaan. Door het pedagogisch handelen op schrift vast te leggen: geven we naar ouders een duidelijk beeld over de manier van werken in de stamgroepen (welke zijn de uitgangspunten van waaruit wij werken?); hebben wij het gevoel met z’n allen voor dezelfde taak te staan (iedereen kan zich vinden in een bepaalde gedachtegang en werkwijze); deze visie heeft invloed op o.a. de keuze van spelmateriaal, het inrichten van de groepsruimtes, de eenheid van het totale kindercentrum; is ons handelen te toetsen en kunnen we ons handelen bespreken in het team en met ouders. Er staan vaste pedagogisch medewerkers op de stamgroepen, waardoor deze pedagogisch medewerkers vertrouwd zijn voor de kinderen en de ouders. Bij langdurige afwezigheid in geval van ziekte of vakantie van de vaste pedagogisch medewerkers wordt gezorgd voor vervanging, waarbij zoveel mogelijk dezelfde oproepkracht wordt ingezet voor die periode. Wij roosteren volgens de pedagogisch medewerker-kind-ratio die in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en in de CAO Kinderopvang vermeld staat. Het uitgangspunt bij het roosteren is om te zorgen voor rust en continuïteit op de stamgroepen. Per stamgroep wordt maximaal 1 stagiaire per dag geplaatst. We willen niet te veel medewerkers tegelijkertijd op de stamgroep hebben staan. Dat is niet werkbaar en het maakt de sfeer op de stamgroep onrustiger. We vinden het belangrijk dat er zowel mannelijke als vrouwelijke pedagogisch medewerkers zijn. Voor het aantal kinderen per pedagogisch medewerker en de groepsgrootte in de dagopvang gelden de volgende regels: één pedagogisch medewerker per vier aanwezige kinderen tot 1 jaar; één pedagogisch medewerker per vijf aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar; één pedagogisch medewerker per zes aanwezige kinderen van 2-3 jaar; één pedagogisch medewerker per acht aanwezige kinderen van 3-4 jaar. Bij kinderen van verschillende leeftijden in één stamgroep wordt een gemiddelde berekend waarbij naar boven mag worden afgerond. De stamgroep bestaat uit maximaal 16 kinderen van 0-4 jaar (waarvan maximaal acht kinderen tot 1 jaar). In onze viif verticale stamgroepen is de maximale groepsgrootte als volgt: Locatie Meander: De Ieniemienies 12 kinderen; De Boefies 16 kinderen; Ratjetoe 16 kinderen Locatie ’t Roversnest: Kiekeboe 12 kinderen Locatie ’t Drakenest: t Drakenest 12 kinderen In locatie ’t Drakenest worden de jongste kinderen van de BSO van 11.45 uur tot uiterlijk 14.30 uur in de Dagopvang opgevangen, op het moment dat de BSO (nog) niet geopend is. We blijven ons houden aan het maximum aantal kinderen op de stamgroep (12). De pedagogisch medewerkers worden bij hun werkzaamheden door andere volwassenen ondersteund. Het betreft volwassenen die ingezet kunnen worden als achterwacht. Tijdens calamiteiten bieden deze volwassenen ondersteuning en zijn ze meewerkend/ondersteunend. Wij hebben dit als volgt georganiseerd: er zijn minimaal twee pedagogisch medewerkers in het gebouw of er is één pedagogisch medewerker en één andere volwassene in het gebouw (tijdens de vervroegde en verlengde opvang of tijdens opvang in één groep op de desbetreffende locatie). Dit wordt met het werkrooster ingepland.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
2
indien er één pedagogisch medewerker in het gebouw is, b.v. als de andere pedagogisch medewerker gaat wandelen, dan wordt telefonisch de achterwacht met andere volwassenen in de hoofdvestiging geregeld waarbij deze volwassenen binnen 15 minuten de desbetreffende pedagogisch medewerker tijdens een calamiteit kunnen ondersteunen. Elke locatie heeft een calamiteitenplan. Dit calamiteitenplan ligt op een centrale plaats in het gebouw. Op de desbetreffende centrale plaats ligt of hangt een telefoonlijst met belangrijke nummers om tijdens een calamiteit contact mee op te nemen. Medewerkers zijn hier van op de hoogte.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
3
Onze visie over opvoeden en begeleiden. Er bestaan verschillende stromingen en visies over het opvoeden en begeleiden in een kindercentrum. Hieruit hebben wij datgene geselecteerd wat wij belangrijk vinden en op die manier onze eigen visie over opvoeden ontwikkeld, met daarin specifiek de visie van Emmi Pikler en Startblokken als basis verwerkt . Wij gaan er vanuit dat ieder kind uniek is en proberen hier zo goed mogelijk op in te spelen met onze begeleiding: verzorging is een belangrijk deel in de opvoeding: verschonen en voeden houdt in dat een pedagogisch medewerker individueel met een kind bezig is. Het kind krijgt aandacht en wordt geknuffeld; we hebben oog voor wat het kind zelf kan en stimuleren het om weer een stapje verder te komen; we proberen een geborgen en vertrouwde sfeer te creëren waarin het kind zichzelf kan zijn, zich op zijn gemak voelt, door middel van individuele aandacht (knuffelen) en het een eigen plekje in de groep te geven; we willen consequent handelen en dat houdt in: duidelijkheid in regels want dat geeft zekerheid en vertrouwen. Opvoeden komt niet van één kant, maar is een wisselwerking tussen volwassenen en kinderen en kinderen onderling. Het leren omgaan met elkaar staat centraal. De volwassene heeft hier een opvoedende, begeleidende en sturende rol in. Er is gekozen om de kinderen van 0-4 jaar in een vaste verticale stamgroep op te vangen. Kinderen blijven in dezelfde stamgroep met vertrouwde groepsgenootjes en pedagogisch medewerkers. Ook voor ouders is dit prettig. In principe wisselen kinderen niet van stamgroep. Als dit noodzakelijk is voor een dagdeel of een dag, dan wordt er gericht gekeken welk kind naar de andere groep gaat en als het kind groot genoeg is, wordt dit aan het kind gevraagd. Onze voorkeur gaat er naar uit om een aantal kinderen met hun eigen pedagogisch medewerker tijdelijk naar een andere groep te laten gaan. We hanteren een vaste dagindeling met daarin vaste momenten van activiteiten en rust. Herhaling biedt veiligheid. Ook met het kiezen van activiteiten sluiten we aan op de behoefte aan herhaling bij kinderen. In ons pedagogisch handelen zijn het ontwikkelingsgericht werken met kinderen en het zelf ontdekken en zelf ervaren van kinderen onze uitgangspunten. Bovendien vinden we het essentieel dat kinderen spelend leren en lerend spelen. Om goed in te kunnen spelen op de verschillende ontwikkelingen, behoeftes, ritmes en rust bij kinderen van 0-4 jaar maken we onderscheid in ons pedagogisch handelen en activiteitenaanbod naar de kinderen tussen 0-2 jaar en de kinderen tussen 2-4 jaar. Bij de kinderen tussen 0-2 jaar handelen we volgens de visie van Emmi Pikler. Haar visie, om vanuit respect te werken met het competente kind dat zelf kan ontdekken en te vertrouwen op de zelfontplooïngskracht van het kind, sluit aan bij onze visie. Wat dit precies inhoudt wordt uitgelegd in het hoofdstuk Onze visie op de ontwikkeling van het kind en hoe we hier mee omgaan; Hoe verzorgen we de kinderen; Hoe organiseren we de activiteiten met de kinderen, hoe laten we de kinderen spelen; we hebben binnen- en buitenruimtes. Kinderen van 2-4 jaar krijgen dagelijks tijdens het Rovertjesplan ontwikkelingsgerichte activiteiten buiten de stamgroep aangeboden. Het Rovertjesplan wordt mede vorm gegeven door Startblokken waarbij het spelen van kinderen centraal staat. Hoe we werken met het Rovertjesplan wordt uitgelegd in het hoofdstuk Hoe organiseren we de activiteiten met de kinderen, hoe laten we de kinderen spelen. Van elke stamgroep Dagopvang zijn minimaal twee pedagogisch medewerkers geschoold in het werken volgens Emmi Pikler en worden minimaal twee pedagogisch medewerkers geschoold in het werken vanuit Startblokken.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
4
Hoe laten we ouders en kinderen wennen: Een goede start is vooral belangrijk voor het kind en de ouders én is ook het visitekaartje van het kindercentrum. Het is de taak van de pedagogisch medewerker om het wenproces te begeleiden. Gedurende de wenperiode wordt de basis gelegd voor de vertrouwensrelatie tussen het kind en de (vaste) pedagogisch medewerkers en tussen de pedagogisch medewerkers en de ouders. Door inzet, samenwerking en vertrouwen van de pedagogisch medewerkers en de ouders kan deze vertrouwensrelatie opgebouwd worden. Als het kind zich veilig voelt kan het zich ontwikkelen. Wij willen het kind en de ouders laten wennen aan de pedagogisch medewerkers van de stamgroep en aan de stamgroep zelf. We communiceren open en eerlijk met de ouders. Elk kind heeft een pedagogisch medewerker die contactpersoon voor het kind en de ouders is. Bij de andere pedagogisch medewerkers kunnen de ouders natuurlijk ook met al hun vragen terecht. We hanteren de volgende richtlijnen: De ouders en het kind worden voor de daadwerkelijke plaatsing voor het intakegesprek door de pedagogisch medewerker (de contactpersoon van het kind) in de stamgroep uitgenodigd, het gesprek vindt eventueel buiten de stamgroep plaats. Het intake-gesprek wordt op een zo rustig mogelijk tijdstip gepland. De ouders en het kind worden op een vriendelijke en uitnodigende manier door de pedagogisch medewerker in de stamgroep ontvangen. We willen de ouders en het kind de tijd geven een indruk te krijgen van de situatie in de stamgroep en als de ouders het op prijs stellen geven we een rondleiding door het gebouw. Het kind mag voor de plaatsing 1 of 2 keer komen oefenen: 1 keer samen met de ouders en 1 keer alleen. Om te starten niet een hele morgen maar een aantal uurtjes en er wordt een moment van eten en slapen (volgens het protocol Veilig Slapen) ingepland. Tijdens het oefenen laten we het kind na 08.30 uur komen zodat we in alle rust de ouders en het kind kunnen ontvangen. We geven informatie over het reilen en zeilen in de stamgroep en proberen alle vragen van de ouders te beantwoorden. Na acht weken nodigen we de ouders voor het 8-weken-gesprek uit en evalueren we met de ouders hoe de opvang en het contact met het kind en de ouders verloopt. Dit gesprek vindt buiten de stamgroep op een rustige plek plaats, b.v. in de teamkamer. We letten extra op nieuwe kindjes om het kind te leren kennen en om de ouders veel informatie te kunnen geven over het wel en wee van hun kind in de stamgroep. Tijdens de breng- en haaltijd maken we een praatje met de ouders en luisteren goed naar hun vragen en opmerkingen. Als b.v. het eten of het slapen niet goed verloopt dan vragen we aan de ouders hoe dit thuis is en proberen het dan op elkaar af te stemmen. Ook als de ouders niets vragen dan nemen we zelf het initiatief om over hun kind te vertellen. We laten ouders weten dat ze altijd naar de stamgroep kunnen bellen en altijd vragen kunnen stellen. Tijdens de wenperiode geven we individuele aandacht aan het kind zodat het kind zich veilig en vertrouwd bij ons kan gaan voelen. We observeren het kind als het zijn eigen gangetje gaat. Binnen de groep proberen we het kind uit te dagen en via mimiek reactie uit te lokken. Af en toe zetten we het kind hoger (op schoot, in de schommel of de box) zodat het alles kan overzien. We benoemen duidelijk naar het kind toe wat er steeds gaat gebeuren. Oudere kinderen kunnen het hele kindercentrum gaan verkennen. Met dreumesjes en peuters die voor het eerst komen doen we namenspelletjes in de stamgroep, zodat het nieuwe kind de anderen leert kennen en andersom de andere kinderen het nieuwe kind leren kennen.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
5
De ouders worden geïnformeerd over de dagindeling en de afspraken in de stamgroep. Tijdens het intake-gesprek krijgen de ouders een lijst mee van spullen die ze voor hun kind mee naar het kindercentrum moeten nemen, het kind krijgt een eigen schrift en er worden afspraken gemaakt over het voedingsschema en het slaapritme. Tijdens de breng- en haaltijden kan er informatie uitgewisseld worden en er kan altijd een afspraak gemaakt worden om iets uitgebreider te bespreken of om vragen te stellen. Minimaal 1 keer per jaar rond de verjaardag van het kind worden ouders voor het jaarlijks gesprek uitgenodigd door de contactpersoon van het kind. Onderwerpen tijdens dit gesprek zijn onder andere de ontwikkeling van het kind, de omgang met het kind en eet- en slaapgewoontes van het kind op het kindercentrum. De ouders wordt altijd gevraagd waar en hoe zij te bereiken zijn. Bij een nieuw kind (meestal een baby) is het vaak zo dat de ouders meer moeten wennen aan de situatie dat ze hun kind uit handen geven dan dat het kind moet wennen aan de pedagogisch medewerkers en de stamgroep. Wij proberen ouders hierin te ondersteunen. Het wennen van een kind bekijken we individueel, ieder kind is hier anders in. Wat we belangrijk vinden is dat het afscheid van de ouders duidelijk en kort is. We letten daar vooral op bij kinderen of ouders die het afscheid nemen moeilijk vinden. Als kinderen na enige tijd toch moeite krijgen met afscheid nemen dan leggen we aan de ouders uit dat dit te maken kan hebben met de ontwikkelingsfase van het kind en dat het een normale reactie is die ook weer over gaat. We adviseren dan ook weer het afscheid zo kort mogelijk te maken. We willen dat de ouders en het kind zich op hun gemak voelen dus begroeten we hen vriendelijk en geven aandacht door een praatje te maken. Onze houding is vriendelijk, open en belangstellend. Zo nodig nemen we het kind van de ouders over. We letten tevens op de andere kinderen en betrekken ze eventueel bij de ouders en het kind. We gaan daarna door met de werkzaamheden in de stamgroep, vertellen erbij en laten het een en ander zien. Met het kind dat moet wennen doen we hetzelfde als met de andere kinderen. Als de ouder weg wil gaan dan nemen we samen met het kind afscheid: dit hoeft niet altijd uitgebreid te zijn (met zwaaien bij het raam) en lang te duren, alleen een kus en dag zeggen is vaak voldoende. De ouders moeten er een goed gevoel bij hebben hun kind in onze handen achter te laten. Als een ouder ongerust de deur uitgaat dan voelt een kind dit feilloos aan. We blijven alert op het gedrag van de ouders en als we na enige tijd geen tevredenheid bij de ouders bespeuren dan proberen we dit bespreekbaar te maken. In het groepsteam worden het intake-gesprek en de eerste indruk die het kind en de ouders gaven besproken. Kinderen die om wat voor reden dan ook extra aandacht nodig hebben worden besproken, zodat elke pedagogisch medewerker op dezelfde manier met het kind omgaat. Tijdens het werken wordt regelmatig besproken hoe het met het kind gaat dat aan het wennen is. Ook bespreken we hoe het contact met de ouders verloopt. Bijzonderheden worden in de evaluatieklapper vermeld. Mocht het wennen heel moeizaam verlopen dan wordt dit in een apart groepsoverleg en met de ouders besproken.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
6
Onze visie op de ontwikkeling van het kind en hoe we hier mee omgaan: Wij willen uitgaan van wat een kind kan op dit moment, maar ook van wat het binnenkort zal kunnen. Een kind moet zelf ontdekken en ervaring opdoen. Met ondersteuning en aanmoediging van een volwassene kan een kind zich optimaal ontwikkelen. Onze visie op de ontwikkeling van het kind wordt mede vorm gegeven door de visie van Emmi Pikler. Wat houdt deze visie in? Wie is Emmi Pikler: Emmi Pikler (1902-1984) was kinderarts in Budapest en oprichtster van het kindertehuis Loczy. Ze heeft in haar praktijk bij families en in het kindertehuis een opmerkelijke opvatting over baby’s en kleine kinderen ontwikkeld. De baby is een mens. Waarom worden baby’s dan dagelijks als ding, als object behandeld? We houden toch van baby’s, we knuffelen ze en zijn zo lief voor ze. Maar respecteren we ze ook? Zien we ze als lieve hulpeloze wezentjes of zien we ook hun capaciteiten als nieuwsgierigheid, onderzoeksdrift en de mogelijkheid om van ervaringen te leren? Emmi Pikler spreekt van de competente baby. Volgens haar visie is het van wezenlijk belang dat een kind zelf dingen kan ontdekken. Om te beginnen vertrouwt zij op de zelfontplooiingkracht van de baby. Ze gelooft in zijn mogelijkheden en in het verlangen van het kind zich te ontwikkelen en te leren. Aan observeren hecht Emmi Pikler veel waarde. Als we de baby observeren dan kunnen we leren wat een baby ons wil vertellen, wanneer hij ons nodig heeft (eten, slapen, luier e.d.) of wanneer hij juist zijn innerlijke behoefte wil volgen om te bewegen en de wereld om hem heen wil ontdekken. Ons heeft hij daar even niet bij nodig, hij wil dat op zijn eigen manier en zijn eigen tempo doen. Het is belangrijk om baby’s lief te hebben maar vooral om ze met respect, als mens tegemoet te treden. De competente baby: Het beeld dat je van een baby hebt, bepaalt je handelen. Zie je de baby als een afhankelijk wezen dan zul je alles voor hem/haar doen om het te verzorgen, om het te helpen en om het van alles bij te brengen en te leren. Ook Emmi Pikler wist dat baby’s van ons afhankelijk zijn en tegelijkertijd zei ze: baby’s zijn niet alléén afhankelijk van ons. Ze komen op de wereld met veel mogelijkheden. Let bv. eens op hun nieuwsgierigheid en leergierigheid en op hun vermogen om contact te maken; kortom de baby is volgens Pikler competent. Basisbehoeften: De basisbehoeften voor een baby zijn volgens Pikler: - Fysiologische behoeften: behoeften aan voedsel, slaap en activiteit (bewegen). Deze afwisselende behoeften kan het kind zelf aangeven en wanneer de volwassene hier oog voor heeft kan ieder kind zijn eigen ritme ontwikkelen. - Psychologische behoeften: behoefte aan hechting en veiligheid. Voorspelbaarheid en continuïteit van de persoonlijke omgeving zijn hier belangrijk. - De behoefte van het kind om zijn eigen kunnen te ervaren, zijn competentie. Dit krijgt bij Pikler een speciale plaats. Wisselwerking tussen impuls, handelen en resultaat: De baby ervaart zichzelf als competent wanneer er een wisselwerking ontstaat tussen het ervaren van een eigen impuls, het hieruit voortvloeiend handelen (proberen/oefenen/spelen) en het resultaat van die handelingen. Resultaten die voortkomen uit eigen initiatief, worden beter onthouden dan resultaten die het gevolg van handelen volgens een voorbeeld of opgelegd verwachtingspatroon van buitenaf zijn. Handelt het kind vanuit zichzelf dan beleeft het op een diep niveau vreugde en voldoening. Dergelijke resultaten bouwen als het ware zijn persoonlijkheid: ‘ik ben tot
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
7
veel dingen in staat’. Hij ontwikkelt een positief besef van zichzelf in verhouding tot zijn omgeving. Vooral wanneer die omgeving zo georganiseerd is door ouder of pedagogisch medewerker, dat er een schat aan ervaringen mogelijk is. De baby ervaart eigen kunnen in tegenstelling tot afhankelijkheid. Vertrouwen op de competentie van een kind: Het is moeilijk voor de volwassene om het kind zijn eigen leerproces te gunnen. Diep in ons hebben wij een beeld van een afhankelijke baby, die wij veel (bijna alles) moeten (aan)leren. Pikler had in de dertiger jaren al het inzicht dat een baby die op z’n rug wordt gelegd, in staat is tot zitten, staan en lopen te komen uit eigen initiatief zonder directe stimulering en hulp. Wanneer wij vertrouwen hebben in de mogelijkheden van het kind en voor hem een eigen leer en ondersteunende omgeving bieden is het kind tot veel meer in staat dan over het algemeen aangenomen wordt. Respect hebben voor de initiatieven van de baby betekent respect hebben voor de eigenheid en authenticiteit van het kind. Dan kan een baby zijn mogelijkheden ten volle ontplooien. Een authentiek kind is: Competent, zelfverzekerd, nieuwsgierig, onderzoekend, aandachtig, sociaal, coöperatief, zeker, kalm, geconcentreerd, initiatief nemend, vindingrijk, betrokken, opgewekt, bewust en geïnteresseerd. Vrije bewegingsontwikkeling: Tijd om met zichzelf bezig te zijn: Het Emmi Pikler Instituut heeft de afgelopen 50 jaar veel onderzoek gedaan naar de groei en de ontwikkeling van baby’s. Men ontdekte dat een baby niet alleen actief samenzijn met zijn ouders of pedagogisch medewerker(s) nodig heeft maar ook de tijd en de ruimte waarin hij met zichzelf bezig kan zijn. Pikler’s onderzoek toont onomstotelijk aan dat bewegingsvrijheid en vrijheid van activiteit bepalend is voor de persoonlijkheidsvorming van de baby. De natuurlijke beweeglijkheid van kinderen: Eén van de redenen om baby’s bewegingsvrijheid te geven is dat ze een voortdurende drang hebben om zich te bewegen. Zelfs wanneer ze aandachtig met een stuk speelgoed bezig zijn. Uit onderzoek is gebleken dat een baby van ongeveer 8 maanden twee keer per minuut van positie verandert! Om langere tijd met een bepaald speeltje bezig te kunnen zijn heeft een kind regelmatig grote bewegingen nodig om daarna weer geconcentreerd verder te kunnen spelen. Overgangsposities: Om tot lopen te komen gebruikt de baby allerlei posities tussen omdraaien en zitten, tussen op de buik liggen en kruipen, tussen zitten en staan. Emmi Pikler noemt dit ‘overgangsposities’. Hieronder vallen langdurig spelen op de zij, zijwaartse elleboogsteun en de halfzittende houding. Deze overgangsposities komen voor bij alle kinderen die de mogelijkheid krijgen zich vrij te bewegen en bijna altijd in dezelfde volgorde. Een baby heeft een sterke behoefte om een nieuwe positie uit te proberen. Wanneer hij dit voor het eerst doet zijn z’n bewegingen behoedzaam en langzaam. Meestal is 10% van de bewegingsactiviteit nieuw en voor 90% zijn bewegingen die een baby al kent. Het repeteren van het oude maakt dat kinderen zich steeds zekerder gaan voelen. Vrije bewegingsontwikkeling zorgt tegelijkertijd voor een bewuster besef van eigen kunnen waaronder gevaar leren inschatten en voor de ontwikkeling van eigenwaarde en innerlijke kracht. Een kind gaat dan spelen in een nieuwe positie als hij zich voldoende zeker voelt in deze nieuw verworven positie.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
8
De ontwikkeling van het bewegen: Wanneer kinderen zich in hun eigen tempo mogen ontwikkelen zijn er grote verschillen in het tijdstip waarop ze kunnen kruipen, zitten en lopen. Een baby ontdekt zijn handen rond de tiende week. Hij is bezig met de oog-hand coördinatie en oefent in het vastpakken en loslaten. Lange tijd komt hij regelmatig terug op het spel met zijn handen. Vanaf ongeveer de derde maand probeert hij ook voorwerpen vast te pakken. Van de vierde tot de zesde maand gebruikt hij hoofdzakelijk één voorwerp, de activiteit met de handen lijkt dan belangrijker dan het voorwerp zelf. Vanaf de zesde maand groeit zijn interesse in de mogelijkheden die een voorwerp biedt: ermee schuiven, schudden, op de grond of tegen elkaar slaan, het laten vallen, oppakken, ergens in doen. Aan het eind van het eerste jaar gaat het niet alleen om het vasthouden, maar ook om wat het kind er mee kan doen. Hij kan zich voor twee dingen tegelijk interesseren en hij gaat onderzoeken hoe hij die twee met elkaar in verband kan brengen. Hij gaat ze bijvoorbeeld met elkaar vergelijken. De uitdrukking van de baby bij het spelen laat zien dat de relatie met het voorwerp ‘gedachten’ en emoties oproept. Deze ‘gedachten’ en emoties ontstaan door het veelzijdige en verfijnde spel met de handen. Van daaruit gaan ze geleidelijk deel uitmaken van de psyche van het kind. Tegelijkertijd met de ontwikkeling van de fijne motoriek leert een kind uit zichzelf kruipen, zitten, staan en lopen met behulp van de eerder beschreven overgangsposities. De rol van de pedagogisch medewerker: De pedagogisch medewerker legt de baby op zijn rug op een harde ondergrond op een veilige plek (grondboxen) met een paar voorwerpen waarvan ze weet dat ze zijn belangstelling hebben. Ze heeft oog voor het moment waarop een baby haar nodig heeft, bijvoorbeeld wanneer al het speelgoed buiten zijn bereik ligt. Ze helpt af en toe wanneer een baby vanuit de buikligging niet meer terug kan draaien en daar heel verdrietig en moe van wordt. Ze bouwt die hulp over een aantal weken af. Zo geeft ze het kind de mogelijkheid het terug draaien zelf te leren. Na het verschonen of voeden legt ze de baby op zijn rug op de grond, ook al kan hij zitten. Gaan zitten doet hij zelf wanneer hij er behoefte aan heeft. De pedagogisch medewerker reageert alleen wanneer een kind haar aandacht voor iets vraagt; ze stoort hem niet in zijn spel. Wanneer een kind klem zit en niet meer weg kan en daar ongelukkig over is, ‘redt’ ze hem. Natuurlijk grijpt ze in wanneer kinderen elkaar pijn doen. Kleine conflictjes laat ze henzelf oplossen. Op deze manier kan de pedagogisch medewerker de kinderen observeren en kan ze de ouders over al die activiteiten vertellen wanneer ze hun kinderen ophalen. Bovendien vormen de observaties de basis om tijdens oudergesprekken de ontwikkelingen van het kind te bespreken.
Omgaan met huilen Huilen is één van de manieren van een baby om met ons te communiceren, om zijn behoeften duidelijk te maken. Huilen mag, het heeft de functie ons iets te vertellen. Het is aan ons om er achter te komen wat deze baby ons wil vertellen. Heeft hij eten nodig, of slaap? Wil hij meer rust om zich heen of gedempter licht? Is hij misschien te koud of te warm gekleed? Is er te veel lawaai? Is zij uitgekeken op het speelgoed? Wil ze jouw nabijheid duidelijker zien en voelen? Heeft ze gisteren veel meegemaakt en is het huilen een ontlading van teveel spanning? Een antwoord geven op datgene wat de baby ons vertelt, heeft alles te maken met het goed kennen van de baby. Op welke manier laat deze baby ons weten wat zijn behoefte is?
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
9
Wat doen de pedagogisch medewerkers bij huilen? Rustig blijven en erop vertrouwen dat ze de rust kunnen vinden om te onderzoeken. De baby het vertrouwen geven dat ze er achter zullen komen wat zijn behoefte is. “Je bent aan het huilen. Je bent heel duidelijk hierin en wat je nodig hebt of hiermee bedoelt kom ik achter. Ik ben bij je…je, ik zie je….zeker….”. Als een kind huilt zegt de pedagogisch medewerker dat ze hem hoort; ze benoemt zijn emotie en zijn gedrag. Door woorden te geven aan emoties en gedrag bevestigt ze de situatie. Ze laat merken dat ze het kind gehoord heeft en dat er een antwoord komt. Dit werkt in de meeste gevallen geruststellend, het kind heeft contact met haar gevoeld. Hoe beter ze de baby leert kennen, hoe eerder ze zijn signalen begrijpt. Hoe eerder ze woorden kan geven aan zijn manier om zich te uiten, des te sneller de baby het vertrouwen krijgt dat het goed komt. Pedagogisch medewerkers kunnen bijvoorbeeld zeggen: “Ik zie je tranen lopen en je voeten trappelen”. En als ik je hoor huilen, wil ik graag aan de weet komen wat je nodig hebt. Of: “Ik denk niet dat je honger hebt, want je hebt net gegeten. Misschien vind je het nu te druk in de grondbox met de andere baby’s, ik zal je in de bovenbox leggen, daar is het rustiger”. Stel dat een pedagogisch medewerker een ander kind de fles geeft:”ik zie dat je huilt, Anna, als Tim klaar is met de fles kom ik”. Of als het heel ernstig is:”ik zie dat je overstuur bent, ik kom er aan met Tim. De pedagogisch medewerker hurkt dan bij haar neer, luistert naar het gehuil en praat met haar. Ze vertelt wat er in zich omgaat, wat ze ziet en wat ze denkt dat fijn zou zijn voor haar. Ze deelt haar gedachten en haar vragen over het huilen met de baby. Vaak stopt de baby even en wordt hij rustig van haar stem en ze kijkt wat er dan bij haar boven komt. Welk impuls welke gedachten en ga die na of uitvoeren… Het is het licht, je ligt in de felle zon… Ik denk dat je dorst hebt, ik geef je iets…het is…etc. misschien huilt de baby door. De pedagogisch medewerker blijft dan bij hem en raakt hem troostend aan. Ze probeert rust uit te stralen en ze praat met hem. Ze vertelt wat ze zelf denkt dat de reden van het huilen is. Ze kiest dan een actie (slaap, rust, gedempt licht, nabijheid, ander speelgoed, eten, minder kleren) en kijkt wat zijn reactie is. Ze wacht eerst voordat ze iets anders gaat uit proberen. Huilen in de slaapkamer: Jonge baby’s hebben soms behoefte aan het voelen van weerstand in hun bedje, net zoals het in de baarmoeder was. Om deze reden en vanwege de veiligheid maken wij het babybedje zo laag mogelijk op, baby’s kunnen met hun voeten het voeteinde voelen. Soms slapen baby’s beter in de hoge box opgemaakt als bedje. Ze hebben behoefte aan de stem en de nabijheid van de pedagogisch medewerkers. Sommige kinderen hebben moeite met de overgang van de ene naar de andere situatie. Bijvoorbeeld van het voeden naar de grondbox of van het spelen in de grondbox naar het slapen in het bedje op de slaapkamer. Ze huilen wat, draaien met hun hoofd en voelen zich duidelijk niet helemaal gelukkig in de box of hun bed. Je kunt de baby het beste zelf laten ervaren hoe hij zich toch over kan geven aan zelf spelen of aan de slaap. Ze noemen dit ‘zelfregulatie’. Kinderen hebben de mogelijkheid van nature en wij kunnen daarbij helpen. Wanneer hij moe is vertelt de pedagogisch medewerker al bij de grondbox dat hij zo gaat slapen. Als de baby een ritueel heeft, dit iedere keer herhalen als hij naar bed wordt gebracht. Bijvoorbeeld steeds het zelfde liedje zingen, met de baby langzaam naar de slaapkamer lopen, het bedje laten zien en de baby vol vertrouwen vertellen dat hij zo gaat slapen en dat ze hem straks weer eruit haalt (als dat zo is, het kan natuurlijk zijn dat een andere pedagogisch medewerker hem uit bed haalt). De slaapplek wordt zo prettig mogelijk gemaakt.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
10
Een kindercentrum is een andere situatie als thuis, je kunt erop vertrouwen dat een kind langzaam maar zeker de nieuwe omstandigheden in zich op kan nemen en ermee leert omgaan. Het kan zijn dat er thuis een bepaald patroon gevolgd wordt, die op het kinderdagcentrum niet waar gemaakt kan worden, dan zal de pedagogisch medewerker een ander patroon creëren. Ze vertelt de baby dat hij nu op het kindercentrum is en wat en hoe ze iets met de baby gaat doen. Soms gaan andere kinderen meehuilen met een huilende baby. “ik zie dat je ook huilt, je kunt zelf kiezen of je mee wilt huilen of dat je verder gaat spelen” kan een pedagogisch medewerker tegen de baby zeggen. Voor kinderen ook al begrijpen ze niet wat de pedagogisch medewerker zegt is dit een reden om weer verder te gaan spelen.
Hoe ziet onze visie op ontwikkeling er verder uit: Het is de taak van ons om steeds te bewegen op de grens van het kunnen en het nietkunnen, zodat het kind zoveel mogelijk wordt gestimuleerd zich verder te ontwikkelen (zone van naaste ontwikkeling). Dat is belangrijk voor het zelfvertrouwen: “hé, het is me gelukt” en zelfstandigheid: “ik kan het al helemaal alleen.” We kijken naar de vraag en behoefte van het kind en stemmen ons handelen daarop af. We spreken het kind in begrijpelijke taal aan, op een vriendelijke en zachte toon, met korte zinnen en gaan op de hoogte van het kind zitten of staan. We maken de zinnen niet lang, we houden de zinnen kort. We vinden het belangrijk dat het kind plezier heeft tijdens de opvang. We dagen het kind uit om samen te stoeien en grapjes uit te halen. Een kind mag ondeugend zijn. We letten erop dat we het kind uitdagen op een manier die het kind prettig vindt, dit kan dus bij elk kind anders zijn. We beschermen het kind door in te gaan op emoties van het kind, tijd te nemen voor het kind en het kind eventueel apart te nemen. We bevestigen dat het kind zijn gevoelens mag hebben en deze mag uiten. Maar soms kappen we ook heel duidelijk af en reageren niet meer, zodat een kind niet in zijn gevoelens blijft hangen. Het kind kan dit net nodig hebben om de negatieve beleving achter zich te laten. We proberen ons in het kind in te leven met de bedoeling op het kind in te kunnen spelen. Het voordeel is dat vaste pedagogisch medewerkers hun kinderen kennen en er vertrouwd mee zijn. Daardoor kunnen we persoonlijke ervaringen en emoties van het kind inschatten en begrijpen. We zijn daarbij ook alert op kinderen die niet zelf op de voorgrond staan of aandacht opeisen. We proberen aan te voelen wanneer het kind aandacht nodig heeft en wanneer juist niet. We zien het kind vanuit een totaalbeeld: we sluiten aan op de aard en het gedrag van het kind. Kijken of het kind lekker in zijn vel zit. We laten het kind zijn wie het is en proberen vanuit dat perspectief het kind verder te stimuleren in zijn ontwikkeling. We benoemen wat we zien (lichaamstaal) of horen of denken te zien of te horen bij het kind. We reageren altijd met respect, nooit met antipathie. We willen kinderen stimuleren in hun ontwikkeling zonder daarbij te pushen of te forceren. We geven elk kind de ruimte om zelf initiatieven te nemen en wij spelen daar weer op in. De pedagogisch medewerker zorgt er voor dat de kinderen zich op hun gemak en zich veilig voelen. Er worden activiteiten gedaan die gericht zijn op samenspel zoals het goedemorgen-lied, waarmee de kinderen de namen van elkaar leren kennen en allemaal aan de beurt komen. Als er een vriendschap tussen kinderen ontstaat dan stimuleren we dit door ze b.v. samen activiteitjes te laten doen. Door middel van observeren zien we welke kinderen minder goed met elkaar kunnen opschieten, dit hoeft geen probleem te zijn. Maar het kan ook tot minder leuke situaties leiden, b.v. ruzies waar een pedagogisch medewerker dan weer op kan inspelen. Als er conflictjes tussen de kinderen ontstaan dan zullen we proberen om de kinderen dit zelf op te laten lossen. De pedagogisch medewerker kan met het geven van voorbeelden het kind hier bij helpen, b.v. door letterlijk voor te zeggen hoe het kind het zou kunnen aanpakken. Het zelf leren oplossen staat centraal. Bij situaties die echt niet door de beugel kunnen zullen we altijd corrigerend optreden.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
11
Uitgangspunt is om het kind positief te benaderen en negatief gedrag op een rustige manier te corrigeren en soms te negeren. Door het gedrag te negeren krijgt het kind geen negatieve aandacht en het kind stopt vaak met het negatieve gedrag. Wij blijven niet aan het mopperen. Het blijft belangrijk om het gedrag van het kind af te wijzen en niet het kind zelf. We benoemen juist datgene wat het kind goed doet en benadrukken gewenst gedrag. En we hebben een duidelijk volgorde in aanpak als een kind iets doet wat niet kan of mag: we geven aan wat de regel of afspraak is; we waarschuwen vriendelijk; we waarschuwen maximaal 3x en we gebruiken daarbij onze stem zodat het kind weet wanneer de grens bereikt is (van vriendelijk naar boos); we zetten het kind even apart en negeren het; we nemen het kind er weer bij en komen terug op de situatie. We vinden het belangrijk dat iedereen op een fatsoenlijke manier met elkaar omgaat. Daar hoort bij hallo zeggen, afscheid nemen, elkaar bij de naam noemen, niet door elkaar praten en indien nodig Nederlands praten. We hebben regeltjes over hoe we met elkaar omgaan tijdens het eten en drinken en hoe we eten en drinken, b.v. met de mond dicht eten, een boterham aan het kind aanreiken, op de billen zitten, de radio uit, van elkaars eten en bekers afblijven en op elkaar wachten totdat iedereen klaar is. Als een kind naar het toilet wil dan zegt het dat tegen een pedagogisch medewerker en daarna worden de handen gewassen. Ruzies worden altijd bijgelegd en dan maken kinderen het weer goed met elkaar eventueel onder begeleiding van een pedagogisch medewerker. We zijn ons bewust van onze eigen normen en waarden en samen met het team spreken we de normen en waarden voor de organisatie af (deze komen mede voort uit de Beroepscode Kinderopvang). Er dient een duidelijke basis te zijn waarbinnen we kunnen handelen. Wij communiceren in het dialect. Tegen kinderen die Nederlands spreken, spreken we Nederlands terug. Tijdens het intakegesprek wordt aan ouders die Nederlands spreken gevraagd in welke taal we met hun kind moeten praten en of ze dit ook in groepsverband willen. Indien ouders dit willen dan wordt bij aanwezigheid van deze kinderen Nederlands in de groep gesproken. We vertellen en benoemen altijd van tevoren wat we gaan doen, tegen een kind individueel, maar ook in groepsverband. Op deze manier weet een kind wat er gaat gebeuren. We vinden het belangrijk dat we tijdens de communicatie een kind aankijken, luisteren naar het kind en reageren (met humor) op het kind. Net zo belangrijk vinden wij het dat het kind ons ook aankijkt. We geven kort en duidelijk uitleg wanneer iets wel of niet kan en welke gevolgen het kan hebben. Het ligt aan de situatie of een kind specifiek bij zijn naam genoemd wordt. We schreeuwen niet door de ruimte, maar gaan naar een kind toe. Op deze manier wordt de activiteit van andere kinderen niet onderbroken en wordt de nadruk niet specifiek op dat kind gelegd. We stellen de volgende eisen aan de communicatie met elkaar: elkaar aankijken; luisteren; elkaar uit laten praten; niet door elkaar praten; op kindhoogte praten; niet op grote afstand naar elkaar roepen; op een voor het kind begrijpelijke manier praten. We willen het kind het gevoel geven dat de stamgroep zijn “thuis” is met alle gevoel van vertrouwdheid en veiligheid die daarbij horen.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
12
Binnen de grenzen van wat er in de stamgroep mogelijk is, is er aandacht voor de eigen rituelen van een kind. Een kind kan leren dat het thuis anders kan zijn dan in het kindercentrum. Elk kind heeft een vaste pedagogisch medewerker als contactpersoon (van 0-2 jaar en van 2-4 jaar: met 2 jaar wisselt de contactpersoon). Deze pedagogisch medewerker is aanspreekpunt voor de ouders, voert de evaluatiegesprekken met de ouders, observeert het kind en regelt zaken rondom verjaardagen, plakboek e.d. Tot het kind 1 ½ jaar is, wordt ook met behulp van een schriftje met de ouders gecommuniceerd. De contactpersoon overlegt daarna met de ouders of zij het prettig vinden dat het schrijven blijft en dan kunnen daar afspraken over worden gemaakt, bijvoorbeeld 1x per maand schrijft de contactpersoon in het schriftje. De breng- en haaltijden blijven een belangrijk moment om contact met de ouders te hebben en zaken rondom het kind te bespreken. We proberen met humor en begrip op de kinderen te reageren. We proberen zelf het juiste voorbeeld te geven door ons ook aan gemaakte afspraken te houden en consequent te handelen. We geven een duidelijke grens aan van wat wel en niet kan. In onze begeleidende rol kan een pedagogisch medewerker sturen en neemt zij de uiteindelijke beslissing en verantwoording. Als pedagogisch medewerker laten wij het sociaal gedrag zien waarvan we willen dat kinderen dit overnemen. Het bezig zijn met de kinderen biedt de mogelijkheid om een eventuele stoornis in de ontwikkeling vroegtijdig te signaleren en onderkennen. Het is mogelijk om in samenspraak met de ouders aan het betreffende kind een goede begeleiding te geven en/of door te verwijzen naar externe deskundigen. Ons uitgangspunt is dat alle kinderen met hun eigen gedrag, karakter, beperkingen en/of problemen in de groep thuishoren en erbij (mogen) horen. Dit kan echter alleen voor zover onze deskundigheid, structuur en groepssamenstelling toereikend zijn om het kind op te kunnen vangen. We maken gezamenlijk in het team afspraken hoe we met kinderen met afwijkend gedrag of stoornis omgaan en roepen als het nodig is een deskundige erbij of schakelen specifieke hulp in (altijd in overleg met de ouders).
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
13
Hoe verzorgen we de kinderen: Tijdens het verschonen en het voeden is een pedagogisch medewerker individueel met een kind bezig. Het kind krijgt aandacht en wordt geknuffeld. Hoe geven wij individuele aandacht: Juist de momenten van voeding, verschonen, naar bed brengen en uit bed halen zijn bij uitstek de momenten dat een pedagogisch medewerker met een kind individueel bezig kan zijn. Wij vinden het belangrijk om oogcontact te maken, te praten en te lachen met het kind. Hier de tijd voor nemen is onmisbaar in het contact. We willen alle kinderen van baby tot peuter een prettig gevoel geven met het doel dat het kind zich veilig en op zijn gemak voelt en op de pedagogisch medewerker reageert: bij baby’s proberen we oogcontact te maken, praten of zingen met een zachte hoge stem en we laten ons hierbij zo min mogelijk storen. Met grotere kinderen kunnen we stoeien, op schoot pakken, kletsen en goed naar elkaar luisteren: vragen stellen en het kind laten vertellen wat het leuk vindt of heeft meegemaakt. Kiekeboespelletjes, kietelspelletjes en mimiekspelletjes zijn heel geschikt om aandacht te geven en vast te houden. We houden er rekening mee wat het kind prettig vindt en letten op de lichaamstaal van het kind en hoe het kind reageert. We vinden non-verbaal contact net zo belangrijk als verbaal contact. Bij de verzorging stemmen we ons handelen af op de visie van Emmi Pikler: de respectvolle verzorging. Duidelijke instructies: Emmi Pikler zette haar visie om in duidelijke instructies. Zo gaf ze in detail aan hoe een baby opgepakt moest worden, verschoond moest worden en weer neergelegd. Door te letten op deze ‘regels’ ontstaat er als vanzelf een heel aandachtige manier van werken, waardoor ieder individueel kind tot zijn recht komt. Deze respectvolle manier van verschonen houdt in dat de pedagogisch medewerker tijdens het verzorgen vooral aandacht heeft voor de baby die ze verzorgt. Een duidelijke start: De pedagogisch medewerker maakt een duidelijke start van het moment van verzorgen: ze maakt contact met het kind en vertelt dat ze de baby wil verschonen. Wanneer de baby hier een reactie op gegeven heeft door haar aan te kijken of te lachen, pakt ze de baby op en loopt rustig naar de verzorgingstafel. Van te voren benoemen: Op de verzorgingstafel benoemt ze alles wat ze van plan is om te gaan doen en doet. Ze let op reacties van de baby en benoemt die ook. Ze laat het voorwerp dat ze gaat gebruiken eerst zien (zalf, doekje, luier etc.) voor ze het gebruikt. Zo weet de baby wat er gaat komen. Voorspelbaarheid! Reactie op initiatieven: De pedagogisch medewerker reageert op de initiatieven die de kinderen laten zien tijdens het verzorgen. Ze benoemt wat ze het kind ziet doen en waar zijn aandacht naar toe gaat. Dit bevordert het zelfbewustzijn van het kind. Volgen van de bewegingen: De pedagogisch medewerker volgt de initiatieven tot bewegen. Ze verschoont de baby in de positie die het kind zelf aanneemt: op de rug, op de buik of op de zij; staand wanneer een kind uit zichzelf is gaan staan. Alleen als een kind gepoept heeft, verzoekt ze hem in een bepaalde houding te blijven liggen of staan omdat anders alles vuil wordt.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
14
Dialoog en samenwerking: Tijdens het verzorgen is er sprake van dialoog en samenwerking: de pedagogisch medewerker zegt “geef je hand even, want ik ga je truitje uittrekken” en ze wacht tot de baby zijn arm ontspant of beweegt in haar richting al naar gelang de leeftijd. Of ze zegt bijvoorbeeld dat ze zijn been in de broekspijp wil doen. De pedagogisch medewerker kan de reactie op het gezicht van de baby lezen: die kijkt haar aan, lacht of maakt een geluidje. Een baby wordt op deze manier uitgenodigd om deel te nemen aan zijn verzorging. Einde van het verzorgingsmoment: Voordat het kind weer gaat spelen of slapen, laat ze weten dat het verzorgingsmoment is afgelopen. Ze vertelt waar ze de baby neer gaat leggen en zegt wat ze daarna zelf gaat doen. Op deze manier krijgen kinderen vat op de gebeurtenissen. Alle handelingen zijn voorspelbaar, het ‘overkomt’ ze niet. Waar letten we op tijdens het verschonen: We zijn er dan echt voor het kind, maken oogcontact en benoemen wat we gaan doen. We willen de zelfredzaamheid stimuleren door grotere kinderen zichzelf te laten uit- en aankleden, zelf het trapje op te laten klimmen en de zindelijkheid te trainen. Praktisch gezien hebben we de volgende afspraken: Alle spullen zetten we van tevoren klaar of zijn onder handbereik zodat het kind niet alleen of met minder aandacht op de verzorgingstafel zit/ligt. De verzorgingstafel is schoon. We zorgen voor genoeg ruimte en tijd. We letten erop hoe de urine of ontlasting eruitziet en geven het aan de ouders door als we het niet vertrouwen. We maken het kind goed schoon en houden rekening met de gevoeligheid van de huid van het kind en/of de wensen van de ouders. Rode billetjes worden verzorgd en andere uitslag wordt aan de ouders doorgegeven. Als kleren vies of nat zijn geworden krijgt het kind schone reservekleren aan. Het verschoonkussen wordt na iedere verschoningsbeurt met een spray schoongemaakt. Na iedere verschoning wassen we zelf onze handen. Bij dreumesen en peuters wordt de zindelijkheid getraind door ze op het potje of de wc te zetten. Daarna handen wassen. Hoe knuffelen we met het kind: Vuistregel: het kind moet zich op zijn gemak voelen en als het kind geen zin heeft om te knuffelen dan doen we het niet. De manier van knuffelen is ook afhankelijk van het karakter en wensen van het kind. Het ene kind vindt lichamelijk contact fijn, het andere kind vindt praten fijn of betrekt je in zijn spel. Voor de een moet het zachtjes en bij de ander kan het niet gek genoeg zijn. Enkele voorbeelden: het kind op schoot nemen of zelf door de knieën gaan en de armen om het kind heenslaan, het kind zachtjes tegen je aandrukken en zacht en lief tegen het kind praten. Baby’s aan je linkerkant dicht tegen je aanhouden: door je hartslag worden ze rustig. Lekker kriebelen op de armpjes of in het nekje. Een kus op de wang ontvangen of op de wang geven. Wiegen in je armen. Lekker gek doen. Stoeispelletjes, b.v. rondjes draaien, op de knuffelmat kietelen. Hoe doen we dit als het druk is: Momenten van individuele aandacht voor het kind blijven belangrijk en we proberen dus ook op drukke dagen te doen zoals hierboven staat beschreven. Maar de aandacht per
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
15
kind is dan wel korter en minder intensief. Om het beste van de tijd te kunnen profiteren die er is, verdelen we de taken tussen de pedagogisch medewerkers, beginnen we op tijd en verdelen we de aandacht over de hele dag. We proberen zelf rustig te blijven, eerst de kinderen te verzorgen en aandacht te geven en de minder belangrijke dingen schuiven in prioriteit naar achter. Wat vinden wij wat wel en niet kan bij lichamelijk contact: Kussen: dit mag op de wang, niet op de mond. Dit in verband met de hygiëne en intimiteit (kinderen hoeven niet iedereen op de mond te kussen, wij vinden dat deze intimiteit bij de ouders hoort en niet bij de pedagogisch medewerkers). Kinderen mogen nooit verplicht worden iemand te kussen. Voor baby’s is vooral lichamelijk contact belangrijk. We houden de baby lekker tegen ons aan en zo maakt een baby kennis met intimiteit. Kinderen worden niet bloot geknuffeld. Kinderen mogen elkaar niet bevoelen bij de geslachtsdelen. Als kinderen b.v. doktertje spelen dan mogen ze best aan elkaars blote buik voelen, verder niet.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
16
Onze dagindeling: Bij baby’s wordt zoveel mogelijk met de individuele dagritmes qua verschonen, voeden, spelen en slapen rekening gehouden. Bij de dreumesen en de peuters wordt een algemene dagindeling gehanteerd om zoveel mogelijk ritme en structuur aan te bieden. De dagindeling per groep ziet er als volgt uit: 07.30-08.30 uur 08.30-09.30 uur 09.00-11.30 uur 09.00-11.30 09.30 10.00-11.00 11.30-12.30 12.30 uur 12.30-13.30 13.30-14.30 14.30-15.30 15.30-16.30 16.30-17.30
uur uur uur uur uur uur uur
brengtijd van de kinderen, ze kunnen vrij spelen in de stamgroep gezamenlijke activiteit, starten met het “goedemorgenlied”: iedereen wordt verwelkomd rovertjesplan voor de 2-3 jarigen en voor de 3-4 jarigen (dit kan buiten de stamgroep plaatsvinden) 0-2 jarigen verblijven in de stamgroep fruit eten verschonen en slapen voor de kleinsten samen boterhammen eten in de stamgroep en daarna vrij spelen verschonen en slapen breng- en haaltijd. De kinderen kunnen vrij spelen in de stamgroep. gezamenlijke activiteit met de stamgroep samen pauze, verschonen en vrij spelen gezamenlijke activiteit met de stamgroep haaltijd van de kinderen en vrij spelen
Afhankelijk van het weer vinden de activiteiten binnen (in de groepsruimtes en in de gang) of buiten (o.a. op de verschillende speelplaatsen, in het bos) plaats. Een vaste dagindeling (eten, drinken, spelen en rustmomenten op vaste tijden) biedt kinderen zekerheid, herkenning en vertrouwen.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
17
Verschillende kinderen samen in één groep: hoe doen we dat: Ieder kind is anders. Het is belangrijk om het kind te respecteren en te laten zijn zoals het is. Het kind moet zich op zijn eigen manier kunnen uiten. We observeren het gedrag van de kinderen zodat we hier voor elk kind op een juiste manier mee kunnen omgaan individueel en in groepsverband: kinderen zijn opvallend of juist niet-opvallend, er zijn stille en drukke kinderen, alle kinderen vertonen storend en niet-storend gedrag, er zijn kinderen met veel initiatief en met weinig initiatief. We houden in de groep met al deze aspecten rekening. Maar ook bij elk kind individueel houden we hier rekening mee. Als er vertrouwde groepsgenootjes op vaste dagdelen zijn, dan zoeken kinderen elkaar spontaan op. De grotere kinderen gaan samen spelen en de kleinere kinderen gaan tegelijkertijd op dezelfde plek apart spelen. Als pedagogisch medewerker speel je in op wat er op dat moment tussen de kinderen gebeurd. Met zoveel kinderen in de groep wordt er heel wat afgelachen en geknuffeld, maar het is ook nodig dat kinderen leren met elkaar rekening te houden en leren samen te spelen: samen doen met een potje plaksel; op de beurt wachten met een spelletje; niet wild rennen in de groep; ruilen met de fiets en de tractor; winnen is leuk en verliezen niet erg; op elkaar wachten met het naar buiten gaan. Het is onze taak te letten op de manier waarop kinderen met elkaar omgaan, in te grijpen als het nodig is en aandacht en tijd te besteden aan een goede manier van samen spelen en met elkaar omgaan. Door de kinderen tijdens het spelen te observeren zien we hoe de kinderen met elkaar communiceren. Tijdens activiteiten praten kinderen met elkaar en wij stimuleren dit ook en lokken gesprekjes uit. We verbeteren het taalgebruik van een kind als dat nodig is. Als pedagogisch medewerker geven wij het voorbeeld aan de kinderen. We zijn er heel alert op dat we het goede voorbeeld gedurende de hele dag blijven geven. Kinderen moeten nog leren om de eigen bedoelingen op die van de ander af te stemmen. Het gevolg kan ruzie, boosheid en verdriet zijn. Wij zorgen ervoor dat deze emoties geuit kunnen worden en troosten het kind. Tevens wordt eraan gewerkt dat de ruzie wordt bijgelegd: het wordt weer goed gemaakt. Wij laten het kind zien wat het heeft gedaan en wat het heeft veroorzaakt, waardoor het kind kan leren zich verantwoordelijk te voelen voor zijn eigen doen en laten. In het dagelijkse kringgesprek proberen we kinderen te stimuleren om aan elkaar dingen te vertellen en naar elkaar te luisteren. Er kan een bepaald onderwerp aan bod komen of er worden liedjes gezongen. Als een kind met een verhaal of vraag naar een pedagogisch medewerker toekomt dan vinden wij het belangrijk om goed naar het kind te luisteren en hierop in te spelen. Met name door goed naar kinderen te luisteren, hierop in te spelen en door verder te vragen lok je vaak dialogen uit waar andere kinderen zich dan ook bij betrokken voelen. De kinderen leren naar elkaar te luisteren en te reageren op wat anderen zeggen (interactie). Elke morgen wordt de dag begonnen, als alle kinderen binnen zijn, met het goedemorgen-lied waarbij iedereen die aanwezig is opgenoemd en verwelkomd wordt. Ieder kind heeft een foto van zichzelf met geboortedatum in de snoetengalerij in de stamgroep hangen. De pedagogisch medewerker die contactpersoon van het kind is houdt een plakboek bij met daarin allerlei knutselwerkjes die het kind gemaakt heeft en dit krijgt het kind mee als aandenken als het weggaat bij de stamroep (naar BSO gaat of het kindercentrum verlaat). De knutselwerkjes van de kinderen worden in de groepsruimte gehangen of mee naar huis gegeven. De kinderen kunnen aan anderen laten zien wat zij gemaakt hebben en daar trots op zijn. Spelenderwijs en door de hele dag heen laten we de kinderen allerlei ervaringen opdoen. We creëren een bepaalde sfeer waar elementen van iets leuks, iets spannends, iets akeligs enz. in verwerkt zijn. We laten kinderen de sfeer samen ervaren. We leren kinderen hoe ze met elkaar om moeten gaan en geven uitleg over hoe en waarom dit zo
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
18
is. Als het niet op de juiste manier gebeurt dan leren we de kinderen hoe ze hierop zouden kunnen reageren, b.v. bij een ruzie het weer goedmaken, een handje geven. De pedagogisch medewerker heeft hier zelf weer een voorbeeldrol in. Er wordt verwacht dat kinderen naar elkaar luisteren en voor elkaar openstaan. Er wordt niet veroordeeld, maar iedereen wordt in zijn waarde gelaten. We tonen interesse en belangstelling in elkaars werk, doen en laten.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
19
Hoe organiseren we de activiteiten met de kinderen, hoe laten we de kinderen spelen: Starten van de stamgroep en het ochtenddagdeel: De dagindeling geeft structuur aan de dag: tussen de breng- en haaltijden en de eet- en drinkmomenten is er gelegenheid voor activiteiten. We beginnen de dag in de kring met het goedemorgenlied. Alle kinderen van de stamgroep en de pedagogisch medewerkers gaan op een vaste plek in de groep in een kring zitten. Samen wordt het “Goedemorgenlied” gezongen. Tijdens het zingen mag 1 kind in het midden van de kring gaan staan. Tijdens het zingen wordt een naam van een kind of pedagogisch medewerker genoemd. Het kind in de kring geeft degene die genoemd wordt een hand. Van alle kinderen en pedagogisch medewerkers wordt de naam genoemd, iedereen komt aan de beurt. Op deze manier openen we de dag, heten iedereen welkom, willen we iedereen het gevoel geven er bij te horen en dat het zijn/haar eigen plek in de groep heeft. Hierna starten we met het Rovertjesplan voor de 2-4 jarige kinderen. Het Rovertjesplan kan buiten de stamgroep plaatsvinden. De kinderen van 0-2 jaar blijven in hun stamgroep en de pedagogisch medewerkers laten de kinderen volgens de visie van Emmi Pikler spelen: De functie van zelf spelen: Ieder baby, ieder kind heeft de basale behoefte om te spelen. De wens om te ontdekken, te experimenteren en te leren leeft in ieder kind en het is fijn dat de volwassenen hen de gelegenheid daartoe geven. Pikler zegt, dat een kind dat het beste in z’n eentje of met leeftijdsgenootjes kan doen. Dan heeft hij de rust voorwerpen van alle kanten te bekijken, te voelen en te proeven. Hij kan ontdekken dat het één in het ander past of juist niet; hij leert dat hij het één boven op het andere kan zetten; tussen allerlei voorwerpen vindt hij twee of meer voorwerpen die precies op elkaar lijken. Kortom hij is vindingrijker dan dat wij hier kunnen beschrijven. In alle fasen van zijn ontwikkeling helpen zijn eigen acties hem dingen te leren op een manier die hem het gevoel geven van succes! Alleen kunnen spelen verstevigt zijn ervaringen van autonomie; zijn gevoel dat hij zelf kan bepalen met wat hij speelt, hoe lang en waar in de veilige ruimte en wanneer hij genoeg heeft van een bepaald voorwerp of spel. Zo leert hij de eigenschappen kennen van elk stuk speelgoed op zijn eigen unieke manier. Door de vrijheid om zelf te spelen krijgt het kind zelfvertrouwen en voelt het zich competent! Spelmateriaal: Pikler’s principe met betrekking tot speelobjecten: 1. Veiligheid voorop. (Dat is iets anders dan bezorgdheid) 2. Speelgoed dat uit zichzelf niets doet, komt tot leven in de handen of voeten van een baby; daardoor ontstaat de grootste concentratie en dus de beste mogelijkheid tot ontwikkeling. 3. Passief speelgoed………………actieve baby’s! Pikler’s voorkeur gaat uit naar objecten die een baby aanzetten tot activiteit en creativiteit. Het levert een baby veel nieuwe inzichten op wanneer hij het speelgoed zelf beweegt en uitvindt wat allemaal kan met diverse objecten. Voordoen is niet nodig. Vaak doet hij er iets mee wat wij als volwassenen niet verzonnen zouden kunnen hebben. Door voor te doen, te helpen of belerend bezig te zijn, ontnemen we het kind de mogelijkheid het zelf te ontdekken, ofwel: te leren wat het zelf kan en wat het nog niet kan. Iets wat een baby zelf heeft ontdekt maakt hij zich eigen. Het geeft hem daardoor meer voldoening.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
20
Wanneer een baby het speelgoed zelf manipuleert, groeit zijn zelfbewustzijn. Wanneer de baby het materiaal zelf kan vastpakken, wegleggen en opnieuw kan pakken doet hij dat geconcentreerd, aandachtig en met plezier. Dan ontstaat concentratie en betrokkenheid. Actief, bewegend speelgoed roept op tot kijken en veroorzaakt een passieve baby. Beweegt het speelgoed omdat een volwassene het een duwtje heeft gegeven, dan verwacht de baby dat hij dit opnieuw doet zodra het speelgoed stil hangt. Zo wordt een baby afhankelijk van de volwassene. Spelmateriaal: Bij het woord speelgoed denken we vaak aan iets dat uit een speelgoedwinkel komt. Pikler is voorstander van het woord ‘object’. Daarmee geeft ze aan dat elk voorwerp voor een baby interessant kan zijn. Het criterium is: kan een kind het begrijpen met z’n handen of voeten; geeft het voldoende verschillende ervaringen zoals: aanraken, vastpakken, bekijken, in de mond stoppen, schudden, slaan, in of op elkaar zetten, schuiven enz. Daarnaast is het van belang dat er meerdere exemplaren van hetzelfde speelgoed zijn. Het vermindert de conflicten tussen kinderen, maar belangrijker is dat een baby de objecten kan vergelijken en ontdekken dat iets bijvoorbeeld dezelfde vorm heeft. Of dat twee van hetzelfde in elkaar passen (meerdere ronde kleine kommetjes). Het zet ze aan het ‘denken’. Ze gaan vergelijken, combineren, variëren en verzamelen. Klimmen: Voor de kinderen die beginnen te ‘tijgeren’ is het belangrijk dat ze hun eerste klimervaringen dicht bij de grond kunnen doen. Ze leren behoedzaam te bewegen en om te gaan met de zwaartekracht, met vallen. Eerste klimobjecten: - een andere baby. Baby’s rond 8 maanden klimmen graag over andere baby’s heen. Voor degene die onderop ligt is dat meestal geen groot probleem. - Een stevig kussen van 10 cm hoog en een houten kist. - Dezelfde kist omgekeerd als bak om in te klimmen. Wat is de rol van de pedagogisch medewerker? De voorbereide omgeving. Door veel samen te spelen en voor te doen en de kinderen te amuseren, bevorderen we het alleen spelen niet. Het veroorzaakt verwachtingen die we als pedagogisch medewerker en als volwassenen moeilijk kunnen waar maken. Zoals de hele dag met één baby bezig zijn in de stamgroep. Als we dan niet met de kinderen spelen, wat is de rol van pedagogisch medewerker dan? Hoe kunnen we de ontwikkeling van een kind stimuleren zonder met hem te spelen? De pedagogisch medewerker bereidt de omgeving voor, zodat een kind kan ontdekken, experimenteren en leren. Volgens Emmi Pikler is een voorbereide omgeving een ruimte die op ontwikkelingswensen van het kind is afgestemd en bovendien telkens aan de ontwikkeling van het kind wordt aangepast. Het is een plek waar kinderen ongestoord kunnen spelen en waar voor ieder kind uitdagende voorwerpen aanwezig zijn. Gedurende de dag ordent de pedagogisch medewerker regelmatig het speelgoed op vaste plekken in de ruimte: op de vloer, op een laag tafeltje, op een eetbankje, in de grondbox en in een open kast. Ze doet het zo dat de opstelling kinderen uitnodigt om met hernieuwde interesse te gaan spelen. Wanneer een kind moe is legt ze het in bed. Een kind dat niet moe is maar toch niet speelt, helpt ze op gang door een favoriet speeltje naast hem neer te leggen of hem te wijzen waar hij het kan vinden. De pedagogisch medewerker schept voorwaarden waardoor het kind zelf weer verder kan gaan spelen. De pedagogisch medewerker krijgt meer de rol van een observator. Ze houdt in de gaten of ieder kind nog voldoende uitdaging heeft; ze verandert de omgeving; ze helpt bij conflictjes als kinderen er zelf niet uitkomen. Ze geeft geen straf; ze respecteert de wens van de een en het verdriet
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
21
van de ander. Ze benoemt de behoeften en de emoties, dat alleen is vaak voldoende voor de kinderen om verder te kunnen spelen. Hoe biedt de pedagogisch medewerker het speelgoed aan? Wanneer een pedagogisch medewerker de baby in de grondbox neer legt, zet ze ongeveer 5 verschillende objecten op grijpafstand naast hem neer. Het is handig om alle babyspeeltjes in één grote bak te bewaren dan zijn ze direct bij de hand bij het inrichten van de babyspeelplek. Kinderen hebben regelmatig weer een nieuwe uitdaging nodig. Daar kan een pedagogisch medewerker voor zorgen door het speelgoed opnieuw te ordenen en andere combinaties op een aantrekkelijke manier in de ruimte op te stellen. Het rovertjesplan: Het doel is om kinderen van ongeveer eenzelfde ontwikkelingsniveau samen ontwikkelingsgerichte activiteiten aan te bieden. Hiermee bedoelen we activiteiten die bij hun individuele ontwikkeling aansluiten. We stimuleren de kinderen richting de volgende fase van hun naaste ontwikkeling (zone van naaste ontwikkeling). Door steeds op een speelse wijze het kind te stimuleren kan het een volgend stapje in zijn of haar ontwikkeling zetten. Met de activiteiten die aangeboden worden willen we de verschillende ontwikkelingsgebieden stimuleren, o.a. sensomotorische ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, spraaktaalontwikkeling en spelontwikkeling. Uitgangspunten hierbij zijn dat kinderen zelf mogen ontdekken, zich in hun eigen tempo mogen ontwikkelen, spelend leren en lerend spelen. We verdelen de kinderen in 3 verschillende leeftijdsgroepen: De kinderen van 0-2 jaar blijven in hun eigen stamgroep. De kinderen van 2-3 jaar blijven in hun stamgroep of gaan gedurende het rovertjesplan naar een andere groep. Zij krijgen activiteiten aangeboden en er is tijd om vrij te spelen. De kinderen van 3-4 jaar worden uit de stamgroep gehaald en gaan naar Villa Kakelbont (Meander), de leefruimte van de Big Ones (Roversnest) of een gedeelte van de stamgroep in ’t Drakenest waarbij de schuifdeur gesloten kan worden. Buiten spelen hoort er ook bij en dit kan bij elke locatie. Het verdelen in leeftijdsgroepen is onze basis, uitgangspunt is dat er gekeken wordt naar de individuele ontwikkeling van het kind. Een kind dat al verder in zijn ontwikkeling is dan bij zijn leeftijd past, mag aansluiten bij de volgende groep. Een kind dat minder ver in zijn ontwikkeling is dan past bij zijn leeftijd, mag langer bij de jongere leeftijdsgroep blijven. Het rovertjesplan voor de 3-4 jarigen: Als om 09.00 uur alle kinderen verzameld en op hun plek zijn gaan ze starten in de kring aan tafel met fruit eten. Daarna volgt het activiteitenprogramma. Werken met thema’s: Tijdens het rovertjesplan krijgen de kinderen aan de hand van een thema activiteiten aangeboden. Tijdens de voorbereiding van het thema vragen we ons af wat we met de activiteiten binnen het thema willen bereiken, welke ontwikkeling we willen stimuleren en welke resultaten we willen bereiken. Elk thema begint met een startactiviteit: een boek, voorwerpen, woordweb) om het thema in te leiden. De vervolgactiviteiten komen voort uit: Experimenterend spel en constructiespel = spelen en bouwen met klein en groot materiaal; spelen met zand en water; bouw- en constructiematerialen uitproberen; tekenen en schilderen met potloden, viltstiften, verf, krijt; spelen met klei, papier, karton, plaksel (scheuren, knippen, vouwen). Samen lezen en vertellen = voorlezen en vertellen van prentenboeken, gedichten en verhalen, zelfbedachte verhalen; liedjes zingen; praten over het boek; spelen en vertellen over het verhaal; tekenen over het verhaal; boeken aanbieden en kinderen zelf laten kijken, voelen vertellen en lezen.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
22
Gespreksactiviteiten en kringactiviteiten:= ontvangstkring/startkring; verjaardagskring; eten en drinken in de kring; kring bij o.a. voorlezen en liedjes zingen, poppenkast, knutselactiviteiten, beweging- en dansspellen en gezelschapsspellen; gesprekken tijdens de activiteiten en na afloop van de activiteiten (benoemen wat je gaat doen, ervaringen delen, instructie geven); gesprekken over speciale gebeurtenissen of gebeurtenissen in de groep. Het vormen van een kring is een vast en regelmatig terugkerend onderdeel (manier van zitten en staan) in de dagopvang. Manipulerend spel en rollenspel = spelen met inpakdozen, met auto’s-treinenrails-bussen, spelen met “echte”spullen: kwasten, borstels, pannen, servies, teiltjes; doen alsof je slaapt, bij de kapper bent, telefoneert, eten kookt; spelen met poppen, handpoppen, poppenkastpoppen; verhalen naspelen; gezamenlijk rollenspel in de bestaande hoeken b.v. de winkelhoek, de huishoek en de bouwhoek; samen spelen in nieuwe thema’s b.v. het circus, het consultatiebureau, de kapper. Bewegingsspel = spel met groot materiaal om te klauteren en te klimmen, te sjouwen en te bouwen, te kruipen, te duwen en te trekken; spelen met karren en fietsjes, met klim- en glijmaterialen; spelen met kleiner materiaal: ballen, scheppen, emmers, vormen, kisten en planken; rennen en ravotten, fietsen rijden en rollen; bewegingscircuit en hindernisbaan; kinderspelletjes, dans- en bewegingsspelletjes en behendigheidsspelletjes. Uitstapjes of gast in de groep: er kan voor gekozen worden om een uitstapje met de kinderen te maken behorende bij het thema, b.v. naar de kapper of de bakker of het dierentuintje; er kan voor gekozen worden om een gast aan het thema te koppelen en deze uit te nodigen op de groep, b.v. een postbode, de verpleegkundige van het consultatiebureau. Om 11.30 uur wordt het rovertjesplan afgerond en gaan de kinderen weer terug naar hun eigen stamgroep. Het middagdagdeel in de stamgroep: Groepsmomenten en vrij spelen wisselen elkaar af. We letten op de sfeer in de groep, hoe druk of rustig de kinderen zijn, wat de vraag van de kinderen is: of we een activiteit gaan uitvoeren of de kinderen juist vrij laten spelen. In de verticale groep hebben we de mogelijkheid om met de hele groep een activiteit te doen of in kleine groepjes van leeftijdsgenootjes of juist in kleine groepjes van verschillende leeftijden. Het is een wisselwerking tussen pedagogisch medewerkers en kinderen wie de activiteit kiest: de ene keer zullen de kinderen een activiteit kiezen, de andere keer zullen de pedagogisch medewerkers een activiteit aanbieden. De kinderen worden niet gedwongen om aan een activiteit deel te nemen, maar ze worden wel door de pedagogisch medewerkers en de andere kinderen gestimuleerd om aan de activiteit deel te nemen. De kinderen doen over het algemeen graag mee aan een activiteit omdat de activiteiten op hun ontwikkelingsniveau afgestemd worden. Soms neem je als pedagogisch medewerker actief deel aan een activiteit en een andere keer neem je bewust geen deel aan de activiteit. De kinderen worden door de pedagogisch medewerkers gestimuleerd, aangemoedigd en eventueel geholpen. Pedagogisch medewerkers geven tijdens de activiteit ook de grenzen aan van wat wel en niet kan. Tijdens individuele activiteiten blijft de pedagogisch medewerker betrokken bij het kind. Ze gaat geen andere dingen doen waardoor het kind afgeleid wordt. De groepsruimte is zoveel mogelijk in verschillende speelplekken verdeeld zodat kinderen gericht en in rust met iets kunnen spelen. Door kinderen bewust te splitsen creëert een pedagogisch medewerker ook rust en veiligheid. De gang is een grofmotorische ruimte. De kinderen leren dat ze zich op de gang uit kunnen leven en met ander speelmateriaal bezig kunnen zijn dan in de groepsruimte.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
23
Het is belangrijk dat kinderen ook eens niet direct in het oog van de pedagogisch medewerker spelen en zich terug kunnen trekken. Pedagogisch medewerkers houden natuurlijk wel zo veel mogelijk overzicht op de hele groep. Tijdens het uitvoeren van activiteiten speelt een pedagogisch medewerker in op de belevingswereld van het kind. Voor bepaalde tijden van het jaar worden er vaste activiteiten gepland: Kerst, Pasen, Carnaval enz. Er zijn vaste rituelen gekoppeld aan activiteiten rondom afscheid, verjaardag, eten, slapen enz. We geven kinderen ruimte om eigen initiatief te nemen en eigen ideeën te verwerken in een activiteit. Wij willen en hoeven niet alles te bepalen. Op deze manier willen we het zelfvertrouwen van kinderen stimuleren (eigen initiatief wordt beloond) en de interesse wekken om aan een activiteit deel te nemen. We gaan uit van de individuele behoefte van ieder kind binnen de groep. We houden hier rekening mee als we activiteiten aanbieden: het kind kan de activiteit op zijn eigen ontwikkelingsniveau en naar zijn eigen behoefte uitvoeren. We zorgen geregeld voor herhaling van activiteiten zodat kinderen deze herkennen en kunnen oefenen en we zijn consequent in onze bijbehorende afspraken met de kinderen. Kinderen durven dan ook steeds een stapje verder te gaan omdat ze in een vertrouwde situatie zijn en vertrouwen in ons hebben. Kinderen ontdekken het gevoel van zelfoverwinning (steeds een stapje verder ontdekken, iets uitproberen, “hé, ik kan het”), zelfstandigheid en zelfredzaamheid. We proberen kinderen uit te dagen door wisselende activiteiten aan te bieden en laten kinderen zien dat niet iedereen hetzelfde is of hetzelfde resultaat heeft. Kinderen mogen zich aan elkaar meten. Hierbij letten we er op dat elk kind in zijn waarde gelaten wordt en dat elk kind gerespecteerd wordt. Om het bovenstaande te bevorderen werken we regelmatig in kleine groepjes, dan kan een pedagogisch medewerker haar aandacht goed verdelen en heeft ze zicht op haar hele groepje. In ons aanbod van activiteiten benadrukken we soms specifieke ontwikkelingen zoals veerkracht (opnieuw proberen als het niet meteen lukt), zelfstandigheid en zelfvertrouwen (zelf, zonder hulp van de pedagogisch medewerker de activiteit uitvoeren en leren dat je dat zelf kunt), flexibiliteit (de activiteit onderbreken en na een tijdje weer oppakken) en creativiteit (eigen ideeën verwerken, kijken hoe het ook anders kan). Er is wel rust, maar eigenlijk is het bij ons nooit stil. Kinderen kunnen heel geconcentreerd en stil bezig zijn, maar tijdens een activiteit mag er gewoon met elkaar gepraat worden. Oudere kinderen kunnen steeds meer duidelijk maken. Wij praten met de kinderen en benoemen wat wij denken wat er in de kinderen omgaat. Door de reactie van het kind weten we of het kind ons begrijpt en hoe het zich voelt. Het is voor kinderen fijn om te voelen dat ze worden begrepen. We stellen vragen aan de kinderen en vertellen over leuke en minder leuke gebeurtenissen. We dagen ze uit en moedigen ze aan om ook zelf te vertellen. We zorgen er voor dat er op elk gebied van de ontwikkeling een activiteitenaanbod is: muziek, dans, creativiteit, taal, motoriek, sociale en cognitieve ontwikkeling. We vinden het belangrijk dat de kinderen elkaar stimuleren tot samen spelen, naar elkaar luisteren, met elkaar kletsen en samenwerken. Als pedagogisch medewerker stralen we uit dat het fijn is om samen plezier en pret te hebben en benadrukken we datgene wat we samen gedaan hebben of wat het resultaat geworden is. Natuurlijk hoeft niet alles samen en mag een kind zich uit het groepsgebeuren terugtrekken, even dagdromen of alleen met een activiteit bezig zijn. We doen ook activiteiten buiten het kindercentrum zoals boodschappen doen, wandelen, naar het bejaardenhuis gaan, naar de tandarts gaan.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
24
Er is spelmateriaal: wat doen wij er mee in de (stam)groep: Wij zorgen er voor dat het spelmateriaal dat we aan het kind aanbieden past bij de leeftijd, ontwikkelingsfase, lichamelijke en geestelijke mogelijkheden van het kind. Spelmateriaal dat bovendien past binnen de visie van Pikler en het rovertjesplan (Startblokken). Door met het juiste spelmateriaal te spelen en te ontdekken krijgt het kind zelfvertrouwen in zijn eigen kunnen en wordt het initiatief gestimuleerd en de interesse gewekt om juist met dat spelmateriaal te gaan spelen. Wij kennen het kind en weten of het aangeboden spelmateriaal aansluit bij de interesse, nieuwsgierigheid en durf van het kind. Tijdens het spelen ervaart het kind allerlei gevoelens, van pret, verwondering, ongeduld/geduld tot teleurstelling. We leren het kind met deze gevoelens om te gaan. Tijdens elke activiteit of vrij spel heeft het kind de mogelijkheid om te leren, steeds zijn grens in zijn kunnen te verleggen, zijn zelfstandigheid en zelfredzaamheid te ontwikkelen. We zijn er in hun begeleiding alert op dat we niet alles voor het kind doen, maar juist het kind op zijn manier de activiteit laten uitvoeren b.v. bij een knutselactiviteit hoeft het resultaat van het kind niet hetzelfde te zijn als het voorbeeld van de pedagogisch medewerker, een kind kan er zijn eigen creativiteit in kwijt. We creëren een aanbod van spannende en uitdagende activiteiten afgewisseld met activiteiten die herhaald worden en vertrouwd zijn. We besteden veel aandacht aan de manier waarop we het spelmateriaal aanbieden om de kinderen te stimuleren mee te doen en ze enthousiast te maken. Er wordt veel in kleine groepjes gewerkt want dan heeft ieder kind zijn eigen plekje en heeft een pedagogisch medewerker de mogelijkheid ieder kind de juiste aandacht te schenken. In kleine groepjes kunnen we met de kinderen overleggen en kunnen kinderen ongedwongen met elkaar praten (interactie). We bereiden activiteiten voor, maar vragen ook regelmatig aan de kinderen welke activiteit zij zouden willen gaan doen. Het moment om de activiteiten uit te voeren wordt aan de dagindeling (het rovertjesplan) en sfeer in de stamgroep aangepast. Er zijn afspraken gemaakt over het gebruik en het opruimen van het spelmateriaal en over de gedragsregels tijdens activiteiten: er wordt niet met spelmateriaal gegooid; klein spelmateriaal wordt niet gebruikt als er baby’s rondkruipen; er is bepaald spelmateriaal dat alleen aan tafel gebruikt wordt; spelmateriaal wordt gesorteerd opgeruimd; het spelmateriaal wordt gecontroleerd en schoongemaakt; het materiaal dient op de juiste manier gebruikt te worden; er is apart spelmateriaal voor binnen en buiten. Kinderen hebben de mogelijkheid om bepaald speelgoed zelf te pakken (boekjes, speelmateriaal op de vloer of op een schap), voor ander speelgoed vragen ze toestemming om het te mogen pakken (speelgoed in kisten of in een kast zoals duplo, houten trein) en er is speelgoed dat een pedagogisch medewerker aanbiedt (puzzels, knutselmateriaal). Tijdens het vrij spelen en tijdens activiteiten worden kinderen gestimuleerd om zoveel mogelijk het spelmateriaal zelfstandig te gebruiken. We bieden ondersteuning op het moment als het kind dat vraagt of als we zien dat het niet lukt vragen we aan het kind of het hulp wil hebben. De kinderen wordt aangeleerd om mee op te ruimen, Dit gebeurt spelenderwijs met het zingen van een liedje. Opruimen is een onderdeel van het uitvoeren van een activiteit en als kinderen mee opruimen weten ze het spelmateriaal ook weer terug te vinden. We helpen een kind met het kiezen van het spelmateriaal om iets nieuws, spannends en uitdagends te gaan proberen. De activiteit hoeft hierbij niet altijd nieuw te zijn. Het is vaak al uitdagend en spannend om aan een vertrouwde activiteit een andere draai te geven, door materiaal toe te voegen of de activiteit moeilijker te maken. Regelmatig kinderen individueel spel aanbieden is belangrijk omdat het kind dan één op één aandacht van de pedagogisch medewerker heeft. Het is een rustmoment voor het kind (het hoeft even geen rekening te houden met groepsgenootjes).
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
25
We moedigen kinderen aan als ze iets goed gedaan hebben en betrekken hier ook andere kinderen bij. Andere kinderen willen ook graag die aandacht, een compliment krijgen en worden op deze manier gestimuleerd om dezelfde activiteit uit te gaan voeren. Als je als pedagogisch medewerker enthousiast bent, dan daag je kinderen snel uit om mee te gaan doen. De groep is zodanig ingericht dat de kinderen geprikkeld worden en uitdagingen krijgen om samen of alleen te spelen. Er is voldoende spelmateriaal om kinderen afwisseling te bieden. Hierbij wordt ook gedacht aan typisch meisjes of jongens speelgoed. Er worden verschillende speelplekken (activiteitenhoeken) gecreëerd zodat kinderen ongestoord samen of alleen kunnen spelen. Volgens ons komen kinderen pas echt los wanneer ze hun eigen spelmateriaal uitkiezen in vrij spel en spelen met hun eigen vriendjes. Als we hierbij toezicht houden en ons niet direct met het spel bemoeien dan zien we dat kinderen in een bepaalde rol zitten en dan komt naar voren wat er in hun hoofd omgaat en welk karakter ze hebben. Als we een kind spelmateriaal aanbieden dan kijken we of het spelmateriaal geschikt is voor het ontwikkelingsniveau en leeftijd van het kind. En we letten er ook op of het spelmateriaal gebruikt kan worden in het bijzijn van kleinere kinderen. We vertellen met het kind over het uitgekozen spelmateriaal en maken afspraken waaraan het kind zich moet houden.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
26
We hebben binnen- en buitenruimtes: De binnenruimte: stamgroep, ruimte voor rovertjesplan: Wij willen de ruimte een huiselijke sfeer geven: het meubilair is evenwichtig in de ruimte verdeeld en daar willen we ruimtelijkheid mee behouden; we zorgen voor voldoende uitdaging door aparte speelplekken, activiteitenhoeken en rustplekken te creëren; het speelgoed is binnen handbereik van de kinderen; we werken met felle en sprekende kleuren voor de aankleding, we behouden echter de rust van de ruimte in het oog; de ruimte wordt aangekleed met werkjes van de kinderen zelf en spulletjes die kinderen aanspreken. Bij de aankleding van de ruimte willen we rust behouden. Het meubilair wordt bewust houtkleurig gehouden en de ruimte wordt aangekleed op een kindgerichte manier: met spullen die kinderen aanspreken zoals knuffels en vrolijke, herkenbare dingen én met zelfgemaakte werkjes van de kinderen. Deze werkjes worden in groepen bij elkaar gehangen en niet kriskras in de ruimte verspreid. We bekijken de ruimte regelmatig vanuit kindhoogte om te weten te komen hoe de ruimte op kinderen overkomt. We richten de ruimte voor alle leeftijden (van 0-4 jaar) uitdagend in. De kinderen kunnen hun eigen gang gaan, als ze zich maar aan bepaalde groepsregels houden. Deze regels worden aan de kinderen op een voor hun begrijpelijke manier uitgelegd. Kinderen leren dat er in de binnenruimte andere regels kunnen gelden dan in de buitenruimte. We zorgen in de ruimte voor een evenwicht tussen veiligheid en uitdaging en houden de groepsruimte vertrouwd met een herkenbare sfeer. In de groepsruimte is afwisseling tussen rustige plekken, zoals de grondbox, knuffelmat, bank en ruimte onder de box. Dit is in elke groep anders. De actieplek is het midden van de groepsruimte, hier worden activiteiten uitgevoerd, zoals spelletjes, kringactiviteitjes en stoeien. Tijdens het vrij spelen slepen kinderen zelf spelmateriaal naar het midden van de ruimte. De verschillende speelplekken zijn bedoeld om individueel of om met een klein groepje kinderen in te spelen. Met grotere groepen kinderen gaan we aan tafel zitten of in het midden van de groepsruimte. Zowel in de groepsruimte als in de gang is er afwisseling tussen hoog en laag meubilair en spelmateriaal, zacht spelmateriaal (mat, kussens en knuffels) en hard speelmateriaal. De gang is de ruimte voor uitdaging. In beide ruimtes kunnen de kinderen ongezien spelen. We houden de kinderen (zo veel mogelijk) in het zicht. Soms op een voor hun onopvallende manier, zodat ze niet in hun spel gestoord worden. Balans in de ruimte zoeken we ook in de afwisseling van vrij spelen en het uitvoeren van gerichte activiteiten met een individueel kind of een groep kinderen op een bepaalde plek in de ruimte. Ons uitgangspunt bij het bieden van veiligheid in de ruimte is om de ruimte niet vaker dan nodig te veranderen. Op deze manier wordt de ruimte een vertrouwde plek voor het kind. Het kind durft het dan aan om op te gaan in eigen spel. De verschillende speelplekken bieden de mogelijkheid aan kinderen om ongestoord te spelen, pret te maken en ondeugende dingen uit te halen. De ruimte biedt uitdaging die een kind nodig heeft en de pedagogisch medewerker stimuleert het kind om de uitdaging aan te durven gaan. Hierbij houden we in de gaten dat kinderen altijd oogcontact met een pedagogisch medewerker kunnen houden. We maken met de kinderen afspraken om onveilige situaties te voorkomen, zoals niet op de pedagogisch medewerkerstoel klimmen, te lopen in de groepsruimte en niet op de bank gaan staan. En we leggen aan de kinderen uit waarom deze afspraken er zijn, b.v. je kunt jezelf of een ander kindje pijn doen. We proberen te vertellen wat wel mag. Als er toch iets gebeurt dan communiceren we dit met de kinderen: wat is er gebeurd, waarom huilt het kindje, waarom niet meer doen en bij herhaling er weer op wijzen (weet je nog). We kijken hoe de andere kinderen reageren en betrekken hen hierbij.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
27
Kinderen worden aangemoedigd om gevaarlijke situaties aan de pedagogisch medewerkers te vertellen. We merken dat kinderen op elkaar letten en elkaar helpen en best weten wanneer iets gevaarlijk is. Ze mogen elkaar helpen en zijn allemaal onder de indruk als er iets gebeurd is. Kinderen mogen ook best voelen als ze iets verkeerds doen. Ze worden dan door de pedagogisch medewerker gewaarschuwd en na een aantal waarschuwingen worden ze b.v. even apart gezet en/of mogen even niet meedoen met een activiteit. Verder zorgen we er voor dat er geen gevaarlijke materialen op de groep aanwezig zijn of leggen deze hoog of in een kast waar de kinderen niet bij kunnen. We vinden dat er in de binnenruimte voldoende licht en frisse lucht moet zijn. Om een bepaalde sfeer te creëren kunnen we de ruimte verduisteren en kleine lampjes aanmaken. De eigen groepsruimte (stamgroep) zoals hierboven omschreven is de ruimte die geborgenheid voor de kinderen dient uit te stralen. Behalve de groepsruimte is er de gang die als grof-motorische ruimte gebruikt wordt. De gang daagt uit om te rennen, klimmen, roetsjen en op avontuur te gaan uit het directe zicht van de pedagogisch medewerkers en ontdekken, samen of alleen. In de gang komen de kinderen van alle groepen elkaar tegen. Regeltjes en afspraken worden in de dagelijkse omgang met de kinderen aan de orde gebracht, besproken en uitgelegd. Zodra een kind afwijkt van deze regels en afspraken, b.v. als er een kind door de groepsruimte rent dan wordt het kind hierop aangesproken en wordt deze specifieke afspraak voor alle kinderen duidelijk gemaakt. Dit gebeurt de hele dag door. De kinderen weten welke ruimtes voor hen niet toegankelijk zijn. Er wordt uitgelegd over het hoe en waarom iets niet kan of niet mag b.v. niet rennen in de groepsruimte, want het is hier te klein, dan gaan jullie botsen of vallen en kan iemand zich pijn doen, in de groepsruimte lopen we. Er worden consequenties verbonden aan het zich niet houden aan regeltjes en afspraken. Inrichting en veranderingen in de groepsruimte worden in het team overlegd. Kindvriendelijkheid staat hierbij voorop. Regels en afspraken worden onderling gemaakt en regelmatig geëvalueerd. We zijn samen verantwoordelijk voor een schone, veilige leefruimte. Ons taalgebruik is beleefd en fatsoenlijk. Maar minstens net zo belangrijk is de manier waarop iets gezegd wordt, de toon waarop we iemand aanspreken. In principe creëren we rust in de groep, maar er is ook ruimte om eens lekker veel geluid en kabaal te maken. Dit is echter afhankelijk van de situatie in de groep. Het is voor kinderen van 0-4 jaar belangrijk dat ze op het moment dat er iets speelt meteen aangesproken worden. Er is een informatieklapper om elkaar te informeren of aan te spreken op regels en afspraken. Dit kan en mag ook achteraf: ergens op terugkomen of elkaar persoonlijk over iets aanspreken. De inrichting van de stamgroep is mede vorm gegeven vanuit de visie van Emmi Pikler: Fysieke en emotionele veiligheid: Bij het inrichten en structureren van de ruimte gaat Emmi Pikler uit van het belang van de kinderen en van hun verzorgers. Een deel van de ruimte is voor de baby’s en een ander deel voor de groteren. Deze indeling geeft de pedagogisch medewerkers de mogelijkheid ‘vrije bewegingsontwikkeling’ en een ‘respectvolle verzorging’ te realiseren. Met veel bewegende baby’s op de vloer zal het poortje van de grondbox een groot deel van de dag gesloten zijn. Dan kunnen pedagogisch medewerkers rustig verzorgen in de wetenschap dat de groteren en de kleintjes apart van elkaar spelen. Er is dus fysieke veiligheid. Dit betekent voor pedagogisch medewerkers en kinderen meer rust op de stamgroep. Tijdens het verzorgen kan de pedagogisch medewerker al haar aandacht richten op het kind zonder gestoord te worden. Ze voldoet daarmee aan de emotionele veiligheid. De kinderen kunnen in hun eigen ruimte met aandacht en betrokken aan hun eigen ontwikkeling werken: ze kunnen ongestoord spelen.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
28
Een plek voor de kleintjes: In de afgescheiden speelruimte (grondbox) wordt de baby op een stevige ondergrond op zijn rug te spelen gelegd. Bewegen gaat het beste op een stevige ondergrond: dat geeft kinderen zekerheid en het speelgoed is beter te herkennen op een rustige ondergrond. Een baby heeft de behoefte om verschillende objecten te onderzoeken, hij wil vastpakken, in zijn mond stoppen, er mee slaan of schudden. Met een mobiel boven het hoofd kan dat niet. Baby’s in een wipstoeltje kunnen hun speelgoed niet zelf kiezen en als ze het laten vallen kunnen ze het niet meer oppakken. Ze zijn afhankelijk van de pedagogisch medewerker. Dat maakt het voor de pedagogisch medewerker moeilijker alle aandacht te houden voor degene die ze op dat moment aan het verzorgen is. Daarom gebruiken we geen wipstoeltjes. Om even de voeding te laten zakken wordt een baby eventueel tegen een voedingskussen gelegd, alvorens de baby weer op de grond wordt gelegd om te spelen. Voor de allerkleinste baby’s kunnen de bovenboxen de functie krijgen van bedje in de groep. Een plek voor voeden en verschonen: Als het mogelijk is, staat de voedingsstoel binnen de grondbox en anders daar zo dicht mogelijk in de buurt zodat andere kinderen de pedagogisch medewerker en de baby niet fysiek kunnen storen. De pedagogisch medewerker kan vanaf die plek de andere kinderen zien. Kinderen en pedagogisch medewerkers kunnen indien nodig contact hebben met elkaar. Baby’s mogen zich zoveel mogelijk vrij bewegen, dus ook op de verzorgingstafel. Op de verzorgingstafel ligt een dun geplastificeerd matje zodat de baby zijn balans niet kwijt raakt. De verzorgingstafel is de plaats voor aandacht voor elkaar en voor wat er gebeurt met een baby. Hetzelfde geldt voor de plek voor het voeden, eten en drinken. Daarom wordt er op die plaatsen geen afleidende beelden of objecten neergezet of opgehangen. Groot speelmateriaal: Zodra baby’s zich voort kunnen bewegen willen ze ergens op klimmem! Dus zijn er uitdagende objecten nodig zodat baby’s leren wat ze wel kunnen en wat ze nog niet kunnen. In alle stamgroepen is klimmateriaal aanwezig en dit kan uitgewisseld worden tussen de verschillende stamgroepen. De buitenruimte: We vinden dat een buitenruimte afgeschermd dient te zijn, met afwisseling van gras, zand, stoeptegels en beplanting. Bomen kunnen voor schaduw zorgen. We willen buiten speelmateriaal aanbieden, anders dan het standaard materiaal van glijbaan/klimtoestellen/wip. We willen speelmateriaal aanbieden waar kinderen hun eigen fantasie en creativiteit in kwijt kunnen, waarmee ze iets kunnen creëren, zoals zand- en waterplekken, autobanden, kisten, palen, verhogingen en kuilen. Daarbij worden fietsen, steps, auto’s, emmers met schepjes en vormpjes ook aangeboden. De buitenspeelruimtes van locatie het Roversnest en locatie ’t Drakenest zijn zoals bovenstaand ingericht. De buitenspeelruimte van locatie de Meander is een speelruimte met stoeptegels, glijbaan, zandbak en wip. Deze speelruimte willen we gaan veranderen en aanpassen aan onze bovenstaande ideeën.
Pedagogisch werkplan Dagopvang 2011
29