Pedagogisch beleidsplan De Coppele
Februari 2015
Pedagogisch beleidsplan Stichting Kindcentrum Oisterwijk (KCO) Inhoudsopgave 1.
Inleiding.......................................................................................................................................... 3
2.
Doelstelling .................................................................................................................................... 4
3. Pedagogisch hoofddoel................................................................................................................ 5 3.1 Visie op mens zijn.......................................................................................................................... 5 3.2 Visie op de ontwikkeling van kinderen........................................................................................... 5 3.3 Visie op opvoeden ......................................................................................................................... 5 4. Pedagogische subdoelen ............................................................................................................. 7 4.1 De sociaal-emotionele ontwikkeling .............................................................................................. 7 4.2 De intellectuele (cognitieve) ontwikkeling ...................................................................................... 8 4.3 De taalontwikkeling........................................................................................................................ 8 4.4 Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) .................................................................................... 10 4.5 De motorische ontwikkeling ......................................................................................................... 11 4.6 De creatieve ontwikkeling ............................................................................................................ 12 4.7 De spelontwikkeling ..................................................................................................................... 13 4.8 Het stimuleren van de zelfstandigheid......................................................................................... 13 4.9 De kinderen leren nadenken over hun eigen gedrag .................................................................. 14 4.10 Recht doen aan de eigenheid van het kind ............................................................................... 15 4.11 Het bijdragen aan het gevoel van welbevinden......................................................................... 15 4.12 Het leren omgaan met hun eigen mogelijkheden en onmogelijkheden..................................... 16 4.13 Het overdragen van waarden en normen .................................................................................. 17 4.14 De basis: het leren vertrouwen te hebben in mensen ............................................................... 17 4.15 Het in een vroegtijdig stadium signaleren van problemen in de ontwikkeling ........................... 19 5. De vertaling naar de praktijk ...................................................................................................... 20 5.1 De dagindeling............................................................................................................................. 20 5.2 De activiteiten .............................................................................................................................. 21 5.3 De extra activiteiten ..................................................................................................................... 21 5.4 Regels ......................................................................................................................................... 22 5.5 Rituelen ....................................................................................................................................... 22 6. Randvoorwaarden ....................................................................................................................... 23 6.1 Organisatiestructuur ................................................................................................................... 23 6.1.1 Kernleidster .......................................................................................................................... 23 6.1.2 Pedagogisch medewerkers .................................................................................................. 23 6.1.3 Manager ............................................................................................................................... 23 6.1.4 Bestuur ................................................................................................................................. 23 6.1.5 Oudercommissie................................................................................................................... 23 6.1.6 Centrale Cliëntenraad........................................................................................................... 23 6.2 Aannamebeleid............................................................................................................................ 24 6.3 Wenbeleid.................................................................................................................................... 24 6.4 Ouderbeleid ................................................................................................................................. 24 6.5 Ouderbetrokkenheid .................................................................................................................... 24 6.6 Oudercommissie.......................................................................................................................... 25 6.7 Centrale cliëntenraad .................................................................................................................. 25 6.8 Personeelsbeleid ......................................................................................................................... 26 6.9 Veiligheid- en gezondheidsbeleid................................................................................................ 27 6.10 Meldcode ................................................................................................................................... 27 6.11 Beleid ten aanzien van het Vierogenprincipe ............................................................................ 27 6.12 Samenwerking met derden ....................................................................................................... 27 6.13 Financieel beleid ....................................................................................................................... 28 6.14 Accommodatiebeleid ................................................................................................................. 29 6.15 Extern beleid ............................................................................................................................. 29 7.
Slotopmerking ............................................................................................................................. 30
Bijlage: Beleid Kindcentrum Oisterwijk ten aanzien van het Vierogenprincipe ........................... 31
2
1.
Inleiding
Dit pedagogisch beleidsplan is tot stand gekomen in samenwerking met de pedagogisch medewerkers, het bestuur en de oudercommissie van KCO. De werkwijze, die we met ons allen ontwikkeld hebben, willen we vastleggen zodat toekomstige ouders tevoren weten hoe wij met hun kinderen zullen omgaan. Een keer komen kennismaken geeft daarvoor niet altijd voldoende informatie. Wij willen naar buiten toe duidelijk maken wat onze manier van werken met de kinderen is. Het pedagogisch beleid geeft richting aan het dagelijkse handelen van de groepsleiding. Maar vormt tevens de basis voor de inrichting van de omgeving waarin het kind verkeert. Het pedagogische beleid is bij uitstek een onderwerp waarbij de betrokkenheid van ouders van essentieel belang is. Een pedagogisch beleid is iets dat voortdurend kan veranderen door gewijzigde (pedagogische) inzichten, door de voortschrijdende tijd of door ervaringen. Dit beleidsplan zal dan ook elke twee jaar, zowel in de teams als in de oudercommissie, opnieuw besproken en zonodig bijgesteld worden. Bewaken, evalueren, bijstellen en verbeteren van het pedagogisch beleidsplan is onderdeel van het kwaliteitssysteem van KCO. Het pedagogisch beleid is belangrijk voor het gevoel dat we met ons allen voor één zaak staan. Wanneer we in dit stuk van wij spreken bedoelen we alle teamleden. De namen van de kinderen in de voorbeelden zijn gefingeerd.
3
2.
Doelstelling
Het bestuur ziet als kernopdracht van de speelzaal: ‘het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden’. Een speelzaal biedt een eigenstandig pedagogisch milieu, aanvullend op de thuissituatie, waarin kinderen zich spelend ontwikkelen en leren. De speelzaal is een plek om te spelen. Spelen is de kern, de kwaliteit en de kracht van het speelzaalwerk. Voor de meeste kinderen is het bieden van een uitnodigende, veelzijdige en veilige speelomgeving voldoende om zich te kunnen ontwikkelen. Voor jonge kinderen geldt immers dat zij, via spel, zich ontwikkelen en leren. Spelenderwijs en in interactie met andere kinderen en pedagogisch medewerkers vergroten kinderen hun woordenschat, ontwikkelen zij hun motorische mogelijkheden, groeien zij in sociaal vaardig gedrag et cetera. Elk kind op zijn eigen wijze en in zijn eigen tempo.
4
3.
Pedagogisch hoofddoel
Ons pedagogisch hoofddoel is dat de kinderen zich ontwikkelen tot evenwichtige mensen die hun eigen talenten onderkennen en benutten. Dit evenwicht realiseren we door situaties in de speelzaal te creëren die ervoor zorgen dat de kinderen zich prettig voelen, vertrouwen hebben in eigen kunnen, voor zichzelf op leren komen, respect ontwikkelen voor zichzelf en voor anderen, positief in de maatschappij staan, zelfstandig zijn en sociaal vaardig. Allereerst zullen wij daarom onze visie op mens zijn, op de ontwikkeling van kinderen en op opvoeding formuleren. 3.1
Visie op mens zijn
Een kind groeit naar volwassenheid en zal zich een aantal vaardigheden eigen moeten maken, om zodoende als volwassene goed te kunnen functioneren. Een volwassene moet in staat kunnen zijn voor zichzelf te zorgen, zodat hij zich in zekere zin kan redden in onze moderne maatschappij. Belangrijk is een zekere mate van weerbaarheid om voor zichzelf op te kunnen komen. Een volwassene dient respect te hebben voor zichzelf, behoort zijn eigen mogelijkheden en kwaliteiten te kennen en daar zoveel mogelijk gebruik van te maken om zodoende een bijdrage te kunnen leveren aan onze maatschappij. Van een volwassene mag verwacht worden dat hij respect en begrip heeft voor zijn medemens en in staat is contacten te leggen. Daarnaast moet hij op een positieve en constructieve manier om kunnen gaan met zijn emoties om zodoende liefde te kunnen geven en te ontvangen. Het is belangrijk dat een volwassene verantwoordelijkheid kan dragen daar waar nodig is en hij zelf keuzes kan maken en zijn gedrag daaraan aanpast. Dat hij probeert evenwichtig te zijn in alle situaties, zodat hij rustig en weloverwogen beslissingen kan nemen, rekening houdend met de mening van anderen. 3.2
Visie op de ontwikkeling van kinderen
Kinderen ontwikkelen zich volgens een bepaald patroon op basis van aanleg en temperament. Het zal op sommige gebieden wat meer of minder talent hebben. De mate van ontwikkeling hangt samen met de stimulans van buitenaf. Wij zijn ervan overtuigd dat kinderen van nature de drang hebben om zich te ontwikkelen, zowel verstandelijk als lichamelijk. Dat doen ze op hun eigen manier, in hun eigen tempo, uitgaande van hun eigen karakter en talenten. In principe volgen de meeste kinderen daarbij een aantal herkenbare fasen. Maar soms slaat een kind een stapje over, of laat een volgende fase wat langer op zich wachten. Ieder kind neemt de verschillende stappen op zijn eigen manier en op zijn eigen moment. 3.3
Visie op opvoeden
Wij hebben de taak als opvoeder het kind te stimuleren in de ontwikkeling. Door het kind te leren kennen en onder andere te observeren kun je inspelen op de behoeften van het kind, zijn nieuwsgierigheid stimuleren en prikkelen om zodoende de grenzen van zijn kunnen te verleggen. De pedagogisch medewerkers zorgen voor een veilige omgeving waarin kinderen hun eigen ontdekkingen kunnen doen. Ze verplaatsen zich in de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van een kind. Daardoor kunnen ze goed inspelen op individuele behoeftes. De opvoeder heeft een voorbeeldfunctie en leert het kind de geldende normen en waarden. Hij wil dit bereiken door gewenst gedrag te belonen en ongewenst gedrag om te buigen naar gewenst gedrag.
5
Een basis van veiligheid en vertrouwen is belangrijk om het kind naar de volwassenheid te kunnen begeleiden.
6
4.
Pedagogische subdoelen
De ontwikkeling van de peuter In dit hoofdstuk beschrijven we de verschillende ontwikkelingsfasen van de peuter op zintuiglijk, emotioneel, sociaal, cognitief, motorisch, spel en spraak-taal gebied. Op deze verschillende terreinen zullen we aangeven, hoe we daar in ons handelen als pedagogisch medewerkers mee omgaan. Dit is met een aantal voorbeelden toegelicht. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving, hoe we in een vroegtijdig stadium stoornissen, of liever spreken we van eventuele vertragingen, op deze ontwikkelingsterreinen signaleren. 4.1
De sociaal-emotionele ontwikkeling
Voor de meeste peuters is het wennen op de speelzaal. Het is vaak voor de eerste keer dat ze alleen bij onbekenden worden achtergelaten. Sommige peuters zijn dan verdrietig en iedere peuter mag zijn gevoelens op zijn eigen manier uiten. Alle gevoelens zijn voor ons begrijpelijk en toelaatbaar, maar moeten wel door ons gestuurd worden tot een acceptabel gedrag wat geen schade aan zichzelf of anderen berokkend. Dus een kind mag wel heel boos worden en gaan stampvoeten, maar het mag niet met zijn hoofd tegen de muur gaan bonken of een ander kind slaan. Een kind mag wel verdriet hebben en huilen, maar het moet wel in verhouding staan tot wat dat verdriet heeft veroorzaakt. Een kind mag bijvoorbeeld wel huilen als het valt maar daar niet de hele ochtend om huilen. Onder de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind verstaan we de groei tot een sociaalemotioneel gedragend mens ten opzichte van zichzelf, andere kinderen en volwassenen. Wij en de volwassenen in de directe omgeving van het kind hebben hierin een voorbeeldfunctie; die geven bewust en onbewust aan wat hoort. Bij het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling speelt de observatie door ons een hele grote rol. Pas door meerdere observaties kunnen wij voor ons zelf een beeld vormen van de sociaal-emotionele ontwikkeling van dat kind op dat moment. Het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling is een persoonlijke begeleiding. Wij nemen de verschillende emoties van de kinderen, zoals verdriet, angst, pijn, boosheid, geluk of tevredenheid, serieus. Belangrijk bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind is het zich in kunnen leven in het gevoel van het kind, waarom doet hij/zij dat zó en wat voelt hij/zij als ik dit doe. Praktijkvoorbeeld Sandra is twee keer op de speelzaal geweest zonder problemen. Daarna wil ze niet meer blijven, dikke tranen bij het afscheid. De pedagogisch medewerker neemt haar, na het uitzwaaien, op schoot en probeert haar te troosten. Andere peuters komen kijken en vragen waarom Sandra verdrietig is. De pedagogisch medewerker legt uit dat Sandra pas bij ons is, de andere kinderen en de pedagogisch medewerker nog niet zo goed kent en daarom naar haar mama wil. Als ze vaker bij ons is komen spelen, zal ze het heel leuk gaan vinden net als jullie. We proberen sociaal-emotioneel positief gedrag te bereiken door het kind te leren zijn emoties en gevoelens te verwoorden in plaats van alleen maar te uiten in bijvoorbeeld huilen of slaan.
7
Praktijkvoorbeeld Sjoerd zit op de tractor. Paul wil ook op de tractor en hij begint aan Sjoerd te trekken. Als Sjoerd er niet afgaat, slaat Paul hem. De pedagogisch medewerker gaat naar Paul om te zeggen dat hij niet mag slaan, maar dat hij ook aan Sjoerd kan vragen of hij erop mag. We juichen sociaal gedrag toe, maar een kind hoeft zich niet altijd sociaal op te stellen in de zin van alles samen willen delen. Bijvoorbeeld een meegebrachte pop is van Mieke en het is heel begrijpelijk en volgens ons toelaatbaar dat zij die niet wil delen met andere kindjes. Of als Teun alleen wil puzzelen en Anja wil meedoen maar Teun dat niet wil, is dit niet sociaal, maar dat vinden we wel acceptabel. Teun moet ook alleen mogen spelen. Door middel van taalactiviteiten en rollenspel stimuleren wij de sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook stimuleren wij na observatie, waar nodig, gedrag om te buigen en te vormen door zelf een voorbeeld te zijn en heel belangrijk, het leren verwoorden en begrip opbrengen voor de ander. 4.2
De intellectuele (cognitieve) ontwikkeling
Peuters zijn nieuwsgierig en steeds op zoek naar nieuwe situaties. Door ze de juiste materialen aan te bieden geef je ze impulsen om hun nieuwsgierigheid te bevredigen. Peuters leren door te spelen allerlei vaardigheden en ze doen veel kennis op. Door te puzzelen leren ze vormen te onderscheiden en verbanden te leggen. Door spelletjes met kleuren, domino of lotto leren ze kleuren, dieren en dingen benoemen. Ze leren begrippen als: groot-klein, boven-onder, voor-achter, hoog-laag, hard-zacht, dik-dun, licht-zwaar, licht-donker, in-uit, koud-warm, open-dicht. Via liedjes en spelletjes leren ze lichaamsdelen benoemen. Ze leren ordenen, bijvoorbeeld grote blokken onder en daar bovenop de kleinere blokken, anders valt de toren om. Het willen winnen tijdens een spel is op deze leeftijd nog van ondergeschikt belang en wordt door ons ook niet benadrukt. Peuters zijn zich niet bewust dat ze tijdens dit spelen zoveel kennis opdoen. Als wij ze complimenteren dat ze iets goed gedaan hebben, dan genieten ze daar erg van en het geeft ze ook steeds meer zelfvertrouwen. Praktijkvoorbeelden De pedagogisch medewerker leest een boek voor van Dribbel (flapuitboek). De kinderen mogen om de beurt een ’deurtje’ openen en benoemen wat er achter zit. De kinderen zitten met zijn allen in de kring. De pedagogisch medewerker zegt dat ze kan toveren. Ze heeft een grote doek en een viertal voorwerpen, bijvoorbeeld een auto, potlood, blokje en lepel. De pedagogisch medewerker benoemt alle spulletjes en legt ze onder de doek, waarna ze een spreuk opzegt. Na deze spreuk tilt ze de doek op en alle voorwerpen zijn verdwenen. De peuters mogen nu benoemen wat er allemaal weg is. Sommige peuters weten het heel snel, anderen moeten goed nadenken, maar ook zij krijgen een beurt. De peuters leren onthouden en te benoemen, maar ze leren ook begrijpen, dat wat je niet meer ziet, nog niet verdwenen hoeft te zijn. 4.3
De taalontwikkeling
In het boek ‘VTO doe je zo’, auteurs Mieke Davies en Frank Alkema staat de volgende definitie van wat spraak en taal is:
8
‘Taal is het middel, waarmee je aan elkaar duidelijk kunt maken wat je ziet, wat je wilt, wat je voelt en wat je denkt. Door taal krijgt het kind contact met anderen en wisselt hij informatie uit. Taal maakt het mogelijk, dat het kind zich ervaringen eigen maakt en ze betekenis geeft. Door het gebruik van taal is communicatie mogelijk. Dit kan met verschillende soorten taal: gesproken taal, maar ook door niet gesproken taal, de lichaamstaal en later de geschreven taal. Voor het jonge kind is vooral de lichaamstaal heel belangrijk, omdat het begrijpen van de gesproken taal zich langzaam ontwikkelt. Om te leren praten, moet een kind goed kunnen horen en moet hij zijn spraakorgaan kunnen beheersen. Ook moet hij zich veilig voelen. Daarnaast moet hij intelligent genoeg zijn om te begrijpen wat opvoeders bedoelen als ze iets tegen hem zeggen’. Taal is onmisbaar bij het denken en bij de begripsvorming, inzicht en geheugen. Wij denken namelijk grotendeels in woorden en begrippen. Bij de peuter begint de begripsvorming zo rond het tweede jaar. Die begripsvorming houdt voorlopig in, dat langzamerhand het begrip doordringt dat ieder ding zijn naam heeft. Juist dan begint de woordenschat van de peuter toe te nemen. Tijdens hun spel ondersteunen en ordenen kinderen dit spel via de taal en spraak (bijvoorbeeld het geluid van een motor of dier). Peuters imiteren vaak woorden en klanken van volwassenen bijvoorbeeld in de moeder-kind rol. Wij hebben een actieve rol in de taalontwikkeling van de peuters. Actief taalgebruik stimuleren wij door voorlezen, taalspelletjes, liedjes, versjes en door kringgesprekken. Wij spreken met de peuters duidelijk Nederlands en geen ‘kindertaal’. Wij zijn ons ervan bewust dat niet bij alle kinderen het praten even makkelijk en vlug op gang komt. Bij het ene kind gaat het sneller dan bij het andere kind. Soms is wat extra aandacht nodig voor het praten. Er zijn in ieder geval een aantal voorwaarden voor een goed verloop van de spraak en taalontwikkeling. Voor een goede beheersing van de spraakspieren is het van belang dat er tijdig begonnen wordt met het afbouwen van een fopspeen. Peuters krijgen anders gauw last van open mondgedrag, dat de spraak en de gezondheid niet ten goede komt. Indien nodig informeren wij ouders met betrekking tot fopspeen en open mondgedrag. Extra aandacht geven wij aan kinderen, waarbij de spraak wat achter ligt. Deze peuter zal zich door middel van non-verbaal gedrag duidelijk maken wat hij bedoeld. Kinderen met een spraakachterstand stimuleren we om veel te vertellen. In kleine groepjes laten we ze plaatjes bekijken en benoemen. Kinderen die stotteren geven we de tijd om uit hun woorden te laten komen, we helpen pas als we zien dat het echt niet gaat. Bij stotteren is het belangrijk naar de peuter toe héél langzaam te praten, zodat hij het besef krijgt, dat hij de tijd kan nemen om iets te vertellen. Praktijkvoorbeelden André vertelt uit zichzelf bijna niets. Moeder vertelt dat André thuis een boek heeft dat hij erg leuk vindt. We zeggen dat hij dit wel mee mag brengen. Als hij het boek meebrengt, dan mag hij het aan de groep laten zien en wij proberen of hij er iets over wil vertellen. Langzaam begint André te vertellen wat er allemaal in zijn boek te zien is. Wanneer Paul iets wil vertellen, lukt dit veel beter als hij niet steeds in de rede gevallen wordt. Als Paul iets aan het vertellen is, moeten de andere peuters luisteren en op hun beurt wachten. Paul voelt dat er naar hem geluisterd wordt, hij zal nu rustig vertellen en het niet heel snel willen doen.
9
4.4
Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE)
Op vijf speelzalen van KCO wordt Voor- en Vroegschoolse Educatie aangeboden. Peuters die een extra steuntje in de rug nodig hebben bij hun ontwikkeling kunnen in aanmerking komen voor deelname aan VVE. Zij komen dan gratis twee dagdelen extra op de speelzaal. VVE: extra stimulering van de ontwikkeling In de groepen wordt er extra gewerkt aan de taalontwikkeling van de peuter. Er is daarbij gekozen voor het VVE programma Puk & Ko. De pedagogisch medewerkers van KCO zijn hierin speciaal bijgeschoold en gecertificeerd. Het programma wordt niet alleen in de extra dagdelen uitgevoerd, maar in alle vier de dagdelen waarop de peuters komen. Er wordt gewerkt met thema’s: onderwerpen die dicht bij de peuters staan en hen aanspreken. Ouders besteden hier thuis ook aandacht aan, hierdoor wordt de ontwikkeling en de taal van de peuters enorm gestimuleerd. De peuters worden gevolgd met een kind-volgsysteem. Wanneer de peuter de speelzaal verlaat zal er een objectieve meting worden gedaan waarbij het eindniveau wordt vastgesteld. Het eindniveau wordt vermeld op het overdrachtsformulier dat met de peuter meegaat naar de basisschool. Met ouders wordt natuurlijk regelmatig over de ontwikkeling en de vorderingen van de peuter gesproken. Iedere week vinden er extra taalactiviteiten plaats. Er wordt een boek voorgelezen, er worden taalspelletjes gedaan en al spelenderwijs worden nieuwe woorden aangeleerd. Van deze wekelijkse activiteit wordt verslag gedaan in een mapje, dat uw peuter telkens na de activiteit mee naar huis krijgt. Ook krijgt de peuter een leesboek mee naar huis. Iedere week wordt dit boek geruild. Wat wordt er van de ouders verwacht? Wij verwachten van u dat u het mapje bekijkt om te zien wat er behandeld is. U kunt hier samen met uw peuter nog eens over praten. Verder gaan wij ervan uit dat het boek wordt voorgelezen. Dit mag gerust meerdere keren, misschien zelfs wel elke dag, want peuters vinden het prachtig om samen met u te lezen. VVE- programma Peuters kunnen vanaf het moment dat zij starten, na drie maanden wennen, direct meedoen aan het VVE-programma. Op de basisscholen wordt er met een ander programma gewerkt, maar door goed overleg tussen pedagogisch medewerkers en leerkrachten van de onderbouw wordt de aansluiting en de doorgaande lijn bewaakt. De speelzaal vormt zo een echte voorbereiding op de basisschool. Selectie Een peuter kan bij KCO op twee manieren voor extra dagdelen VVE in aanmerking komen. 1. De peuter wordt doorverwezen door de wijkverpleegkundige van het consultatiebureau Thebe Jeugdgezondheidszorg. De doorverwijzing krijgen peuters als • zij tussen 2-4 jaar oud zijn en • van wie de thuistaal niet de Nederlandse taal is en/of het opleidingsniveau van de ouders/verzorgers maximaal basisonderwijs, Speciaal Onderwijs, ZMLK, LBO/VBO, praktijkonderwijs of VMBO basis of kaderberoepsgerichte leerweg is. • Indien de ouders/verzorgers een opleiding in het buitenland hebben genoten is het criterium dat zij maximaal tot het 15e jaar onderwijs hebben gevolgd. 2.
10
Er zijn ook peuters die niet in de hierboven beschreven groep vallen, maar die toch het extra steuntje in de rug van VVE kunnen gebruiken. Als pedagogisch medewerkers dit
vaststellen dan bespreken zij dit met de ouders. De peuter wordt vervolgens in het overleg met de wijkverpleegkundige en/of Helpdesk besproken. Pedagogisch medewerkers plaatsen de peuter dan vanaf dat deze drie jaar oud is, twee dagdelen extra op een groep. Ouderbijdrage Voor de speelzaal wordt een ouderbijdrage gevraagd. Het tarief is inkomensafhankelijk. Voor deelname aan VVE (twee extra dagdelen) wordt geen extra bijdrage gevraagd. 4.5
De motorische ontwikkeling
De ontwikkeling van de motoriek verloopt in de eerste levensjaren bij alle kinderen ongeveer hetzelfde. De een is iets vlugger dan de ander. De verschillen tussen kinderen zijn het gevolg van temperament, de lichamelijke toestand en de rijpheid. De motoriek is onder te verdelen in de grove motoriek: zoals klimmen, klauteren, fietsen, springen, et cetera en de fijne motoriek: zoals knippen, verven, puzzels maken, plakken, tekenen, kralen rijgen, et cetera. Vooral in de peuterleeftijd vindt er een verfijning plaats van de grove motoriek. Wij geven de peuters de gelegenheid om te fietsen, te klimmen en te klauteren, zowel binnen als buiten. Wij dagen de peuters uit door middel van grensverleggende activiteiten. Wij doen dit onder andere door het uitzetten van een minicircuit, het neerzetten van klimtoestellen, het dansen en springen op muziek, et cetera, waarin alle facetten van de grove motoriek aan bod komen. Bij de fijne motoriek zien we vooral de beheersing van hand en vingers in het toenemen van de handvaardigheid. Tijdens het knutselen komen alle technieken aan bod. Wij stimuleren de peuters onder andere de potloodgreep, die nodig is bij tekenen. Wij leren ze de schaar te gebruiken, knippen, plakken, kralen rijgen, verven, kleine propjes plakken, puzzelen, scheuren, et cetera. Wij stimuleren de peuters aan deze activiteiten deel te nemen. Bij alle motorische activiteiten laten we de peuters zoveel mogelijk zelf ontdekken. Als iets niet lukt, geven we kleine aanwijzingen, maar we willen zoveel mogelijk de peuter zelf probleemoplossend laten werken. Praktijkvoorbeelden Linda heeft schrik om de glijbaan op te klimmen. De pedagogisch medewerker ziet dat en vraagt: ‘Vind je het eng Linda? Zullen we samen naar boven klimmen?’ Linda vindt dit goed. De grenzen worden geleidelijk verlegd. Daarna houden wij Linda vanaf de grond met beide handen vast. Daarna met één hand, een vinger en later kan Linda geheel zelfstandig op de glijbaan klimmen. Er zijn peuters die weinig bewegen en klimmen en klauteren niet leuk vinden. We lokken ze uit hun tent door op allerlei manieren dieren na te doen, bijvoorbeeld een aapje dat ergens opklimt, een springende kikker, et cetera. Als we er dan ook nog geluiden bij maken gaan ook deze peuters vaak meedoen. Anja krijgt van ons een opdrachtje om stukjes papier te knippen. Omdat zij het schaartje verkeerd vasthoudt, lukt het niet. Wij laten zien hoe ze het schaartje vast moet houden en laten het dan nog eens proberen. Als het dan nog niet lukt mag ze gaan scheuren.
11
4.6
De creatieve ontwikkeling
Om de peuters zich op alle aspecten van hun ontwikkeling te kunnen laten ontplooien, gaan we uit van de activiteiten die de peuters zelf aangeven. Omdat kinderen van nature een grote dosis nieuwsgierigheid en experimenteerlust hebben en dus graag dingen uitproberen, is het meest voor de hand liggend, indien mogelijk, die activiteiten uit te breiden waar de peuter zelf al aan begonnen is, of de peuter te helpen zijn zelf gekozen activiteit uit te voeren. Ook stimuleren wij de natuurlijke nieuwsgierigheid door bijvoorbeeld de peuters keuzes te laten maken tussen verschillende spelactiviteiten, vragen te stellen die om oplossingen vragen, of afwisselende situaties aan te bieden. Het belangrijkste hierbij is dat de peuters ervaringen worden aangeboden die aansluiten bij hun natuurlijke drang om te ontdekken en te experimenteren zó, dat de peuters de kans krijgen om te worden wat ze feitelijk zijn. Voor alle duidelijkheid willen we stellen dat wij onder het woord creatieve activiteiten niet alleen handenarbeid verstaan, het doen van georganiseerde spelletjes, of het spelen met constructiemateriaal en puzzels, maar ook het verkleden, poppenkast, rollen-/fantasiespel, et cetera behoren tot de creatieve activiteiten. Wij bieden de peuters (thema)knutselwerkjes aan, bijvoorbeeld met de herfst, Sinterklaas, Kerst, Pasen, et cetera. Het is ons streven om de peuters zoveel mogelijk zelfstandig teken- en/of knutselwerkjes te laten ‘creëren’. Met al het aangeboden materiaal mag geëxperimenteerd worden, mits het gebruikt wordt waarvoor het gemaakt is, bijvoorbeeld met verf mag je met je kwast, vinger et cetera schilderen op papier, raam, et cetera. Tevens wordt aangeleerd waarvoor het niet gebruikt mag worden, je mag het niet op de stoelen of op je gezicht smeren; daar hebben we andere materialen voor. Het zelf improviseren op bestaande liedjes vinden wij ook het stimuleren waard: iedereen luistert naar dat eigen liedje, gevolgd door applaus. Wij proberen een weg te vinden waarop je elke peuter aanbiedt waar het op dat moment aan toe is of je daagt de peuter uit om te gaan experimenteren. Wij bieden materiaal aan en laten ze vrij experimenteren. Iedere peuter legt zijn eigen creativiteit in zijn werkje en naarmate de peuter ouder wordt, zal het resultaat zichtbaar toenemen. Bij het stimuleren van de creativiteitsontwikkeling maken we ook gebruik van de prentenboeken die op diverse manieren zijn geïllustreerd. Doordat de peuters met verschillende ‘kunstvormen’ worden geconfronteerd proberen we ze een open geest te laten houden voor de ‘latere echte grote mensen kunst’. Zo ook met muziek. Ook vinden we het belangrijk dat ze leren naar elkaars werkjes te kijken en er respect voor te hebben. Wij stimuleren ze door lovende woorden te spreken. Niks is gek en alles is mooi voor dat kind. Praktijkvoorbeelden Rob is de prins van Sneeuwwitje. Hij heeft enkel een stropdas om en wil geen jasje of hoed. Miranda is Sneeuwwitje en vindt dat de prins meer kleren aan moet. De pedagogisch medewerker zegt dat de prins een prachtige stropdas met mooie kleuren aan heeft en een echte prins is. Sneeuwwitje en de prins stralen!
12
De peuters willen zelf in hun spel een trein maken. De stoeltjes worden achter elkaar in een rij geplaatst. Het aantal zitplaatsen wordt zelfs uitgebreid door stoeltjes bovenop elkaar te plaatsen. Dit is een moment waarop wij ingrijpen om ongelukken te voorkomen. 4.7
De spelontwikkeling
Spel is in de ontwikkeling van kinderen de manier om de wereld en zichzelf te leren kennen. Een kind, dat speelt, creëert. In het spel kan hij zich uiten en hij kan zijn emoties kwijt. Anderen kunnen zien, wat hem bezighoudt. Peuters leren via imitatie. Een goed voorbeeld daarvan is het ‘vader-moeder-kind’ spel. Samen iets eten, drinken, koken, strijken, doktertje spelen. Spel en creativiteit liggen dicht bij elkaar. De poppenkast is, dan weer een poppenkast, dan weer een winkel. De duwkar kan een poppenwagen zijn, maar ook een blokkenkar of auto. Met een gewone plank kun je sjouwen en als je hem schuin neerlegt is het een roetsjbaan voor auto’s. Een heleboel stoeltjes achter elkaar wordt een trein. De peuters activeren elkaar in hun spel. De ene peuter geeft een impuls en de andere reageert daar weer op met zijn eigen inbreng. We maken geen onderscheid in meisjes- en jongensspeelgoed. Jongens mogen naast het stoer zijn ook met poppen of het theeserviesje spelen. We merken, dat zij net zoveel behoefte hebben aan knuffelen als meisjes. Meisjes met een zacht karakter moedigen we aan om weerbaar te zijn. Zij kunnen net zo goed als jongens met een uitbundig spel meedoen. We merken, dat het typische jongens-/meisjesspeelgoed bij peuters nog niet speelt. Zowel meisjes als jongens spelen met poppen, serviesje, strijken of spelen vader/moedertje. Praktijkvoorbeeld In de poppenhoek kunnen peuters heel creatief zijn. De eerste keer vinden ze het wel even raar, maar na een tijdje bakken en koken ze alles. Als je op ‘bezoek’ gaat in de poppenhoek, krijg je van alles voorgezet van koffie tot spaghetti en pannenkoek. In de poppenhoek wordt vooral het fantasie-/rollenspel gestimuleerd. De moeder-kind rol of vader-kind rol komt hier heel sterk naar voren. 4.8
Het stimuleren van de zelfstandigheid
Het is belangrijk voor kinderen te groeien naar zelfstandigheid. Ze leren dit door imitatie en oefening. Wij stimuleren daarom zoveel mogelijk de zelfstandigheid en leren de peuter al ‘verantwoordelijkheid’ te dragen. Wij hebben hierin een stimulerende rol. Wij moeten kunnen inschatten wat het kind aankan. Ook moeten wij proberen de grenzen van hen te verleggen. Dit bereiken wij door het kind nieuwsgierig te maken door middel van activiteiten aan te bieden of kinderen zelf te laten kiezen. De sfeer en omgeving zijn erg belangrijk voor de peuter. Doordat de groepsruimte ingericht is op ‘peuterhoogte’ is het voor hem makkelijker om zelf iets te pakken en ook weer op te ruimen. De oudere peuter is al verder dan de jongere peuter. Bijvoorbeeld: de jongere peuter gaat onder begeleiding naar het toilet. Wij maken de rits en knoop los en verder stimuleren wij de peuter om alles zelf te doen. Ook handen wassen. Wordt de peuter groter dan stimuleren wij hem om zelfstandig naar het toilet te gaan. Als de ouders met zindelijkheidstraining bezig zijn, schenken wij daar zeker aandacht aan. Na het spelen leren we ze alles gezamenlijk mee op te ruimen. Bij het naar buiten gaan stimuleren wij ze om zelf hun jas aan te doen, rits en knopen maken wij dan dicht. Enkele andere voorbeelden van het stimuleren tot zelfstandigheid zijn • • •
voor het fruit eten hun handen laten wassen onenigheidjes tussen de peuters eerst onderling op te laten lossen afscheid nemen van ouders
13
• • • • • • •
fruit eten en drinken stoeltjes aanschuiven als ze van tafel gaan / in de kring gaan zitten neus poetsen liedjes kiezen en zingen schoenen zelf aandoen activiteiten aan tafel, bijvoorbeeld zelf kiezen van kleuren puzzel maken en opruimen
Het is voor de peuter erg belangrijk dat alles een vaste plaats heeft en dat er duidelijke regels zijn. Complimenteren en herhaling leidt tot meer!!!! Praktijkvoorbeelden Kim geeft de moed snel op bij het maken van een puzzel. Bij de vraag om hulp geeft de pedagogisch medewerker enkele aanwijzingen. Ze zegt dat ze even Mirthe gaat helpen en daarna komt kijken of het Kim gelukt is. Kim heeft de hele puzzel klaar en wordt uitbundig geprezen. Ze staat stralend op en gaat meteen de puzzel ruilen voor een andere. Voor we aan tafel of in de kring gaan zitten ruimen we eerst gezamenlijk al het speelgoed op. Omdat al het speelgoed een vaste plaats heeft, weten de kinderen waar ze alles weer neer moeten zetten. Door ze veelvuldig te stimuleren en complimenteren helpen ze goed mee. Bij het samen liedjes zingen, kan het voor de jongste peuters al een hele stap zijn om een liedje te kiezen dat we allemaal zingen. Er zijn echter ook peuters die ‘zelf’ al een liedje willen zingen. Voor andere kinderen kan het een stimulans zijn om dit ook te proberen, zeker als ze dan ook nog een applaus krijgen. 4.9
De kinderen leren nadenken over hun eigen gedrag
Een kind leert en ontwikkelt zich vanuit zichzelf door voelen, ruiken, kijken, et cetera. De mate van ontwikkeling hangt ook samen met de stimulans van de opvoeder. Tijdens die ontwikkeling zal het kind van alles uitproberen, dit kan positief maar ook negatief gedrag zijn. Positief gedrag willen we stimuleren en negatief gedrag willen we ombuigen naar positief gedrag. Mede door het kind te confronteren met zijn eigen gedrag, zal het steeds beter leren omgaan met allerlei situaties. Voorwaarde is wel dat wij op één lijn zitten wat betreft aanpak van bepaald positief of negatief gedrag en een bepaalde aanpak vraagt ook om duidelijke regels. Een peuter denkt alleen in ‘ik-vorm’, houdt nog niet echt rekening met leeftijdgenootjes. Zijn gedrag wordt mede bepaald door zijn omgeving. Door met de peuter te praten en te spelen leren we hem sociale vaardigheden. Dit kan ook door middel van voorleesboekjes, fantasieverhalen en poppenkast waar duidelijk de gevolgen van bepaald gedrag getoond worden. Door te prijzen en aandacht te geven aan positief gedrag sporen wij de peuter aan dit gedrag te herhalen.
14
Praktijkvoorbeelden Marietje die altijd heel druk is en nooit echt tot spelen komt, zit onverwachts heel aandachtig een boekje te lezen. Wij vragen aan haar: ’Vind je het boekje leuk, zullen we samen het boekje gaan lezen’. Marietje vindt die aandacht geweldig en pakt de volgende keer weer uit zichzelf een boekje. Suzanne botst steeds met haar tractor tegen andere fietsjes aan. Wij lopen naar Suzanne toe en vertellen haar dat ze rondjes mag rijden met haar tractor. Maar als ze steeds tegen andere fietsjes aanrijdt, gaan deze kapot en dan hebben we straks geen speelgoed meer over. Wij blijven even staan kijken. Suzanne rijdt weer een rondje en deze keer botst ze niet. Wij vertellen haar dat we trots op haar zijn dat ze zo goed geluisterd heeft. Suzanne vindt deze aandacht erg prettig en rijdt vrolijk zonder botsen verder. 4.10 Recht doen aan de eigenheid van het kind We benaderen de peuters en respecteren hen als mensen met verschillende emoties en verschillende verstandelijke en lichamelijke mogelijkheden. We zien elke peuter als een individu. Iedere peuter reageert anders op bepaalde voorvallen of situaties en wij zullen ook iedere peuter op een andere manier moeten benaderen om hetzelfde resultaat te behalen. Het is wel belangrijk dat er door ons consequent gehandeld wordt. We hebben respect voor de emotie en handelen naar het gedrag. We laten de peuter merken dat hij serieus genomen wordt en dat er naar hem geluisterd wordt. Een peuter kan zich op de speelzaal heel anders gedragen dan thuis. Bijvoorbeeld als een kind met een blok naar een ander kind gooit, zeggen we niet meteen dat het kind agressief is. We kijken eerst wat de reden is voor dit gedrag. Ook als ouders bepaalde dingen over hun peuter zeggen, kijken we niet meteen bevooroordeeld, maar we observeren eerst voordat we een mening vormen. Wij accepteren het kind zoals het is, binnen de normen die gelden in de groep. Drukke kinderen die overheersen remmen we niet alleen af, maar we bieden ze een alternatief. Stille rustige kinderen proberen wij door stimuleren bij de groep te betrekken. Praktijkvoorbeelden Als de peuter bang is voor speelgoed (krokodil-poppenkastpop) zullen we hem niet dwingen ermee te spelen. Als de peuter heel angstig is, stoppen we het speelgoed weg, of we proberen de peuter de gelegenheid te geven om in zijn eigen tempo aan het speelgoed te wennen. We praten erover met het kind: ‘Ben je bang, lijkt hij net echt? Kijk nu zit mijn hand er niet in, nu is het een lap met ogen en een mond. Zullen we hem in de kast stoppen, omdat je er toch bang voor bent?’ Wanneer het bewuste stuk speelgoed voor de andere peuters juist heel belangrijk is om mee te spelen, kiezen we niet bij voorbaat voor het angstige kind door het speelgoed weg te stoppen; we proberen het dan zo te regelen, dat de kinderen er in een andere ruimte mee kunnen spelen. 4.11 Het bijdragen aan het gevoel van welbevinden Het is belangrijk dat peuters zich bij ons veilig voelen. Ze moeten voelen dat ze welkom zijn. Doordat wij de peuters blijven zien als individu en doordat wij ze serieus nemen, zijn ze zichzelf en hoeven ze niet te zijn zoals ieder ander kind.
15
Wij benaderen de peuters positief. Als we ze taakjes geven prijzen we hen als ze het goed gedaan hebben. Bij fouten geven we duidelijk uitleg wat fout is en waarom, maar de peuter heeft wel recht op foutjes maken. Wij laten de peuters voelen dat ze uniek en waardevol zijn, dit doen wij door ze trots te laten zijn op zichzelf. Zo bereikt de peuter steeds weer een nieuw stukje zekerheid, waardoor zijn gevoel van eigenwaarde wordt versterkt. Zo ontwikkelt de peuter zich tot een krachtige persoonlijkheid. Hij heeft zichzelf leren kennen en leren accepteren. Het is een persoon met een eigen identiteit. Wij voeden het gevoel van welbevinden door bijvoorbeeld: • niet steeds te corrigeren • complimentjes te geven • persoonlijk te benaderen • samen op te ruimen • alleen iets te laten doen in de kring • iets bespreekbaar te maken in de kring • laten voelen dat ze zichzelf mogen zijn 4.12 Het leren omgaan met hun eigen mogelijkheden en onmogelijkheden Ieder kind ontwikkelt zijn verstandelijke en lichamelijke mogelijkheden in eigen tempo. Nooit is de handigheid van een leeftijdgenoot een maatstaf. ‘Sneller’ is niet beter. Het belangrijkste is het plezier van de peuter waarmee hij iets nieuws kan. De vrijheid van het ontdekken van de mogelijkheden en onmogelijkheden worden soms door ons afgeremd in verband met de veiligheid. Bijvoorbeeld een peuter zou graag tegen de glijbaan op willen klimmen, maar omdat wij het risico van vallen te groot vinden verbieden wij dat. De vrijheid om te leren ontdekken, zichzelf te ontplooien, is een belangrijk gegeven in de ontwikkeling van een peuter. Hij leert dan namelijk zijn mogelijkheden en onmogelijkheden ontdekken. De peuter leert zijn omgeving kennen en gebruiken en ontwikkelt deze verder doordat het plezier in het zelf ontdekken hem zal stimuleren, of de peuter zal juist afgeremd worden, doordat het zelf het negatieve effect van zijn daden heeft ondervonden. Een peuter ziet echter voor zichzelf geen grenzen. Grenzen die nodig zijn om de veiligheid voor zichzelf en anderen te garanderen. Zonder grenzen zal de peuter zichzelf verliezen in het gevoel van alles te mogen en te kunnen. Hij wordt daardoor overweldigd. Uiteindelijk zal hij te ver gaan, waardoor zijn veiligheid en/of die van een ander in het geding komt. Een peuter leert en ontwikkelt zich dus het meest optimaal wanneer het geholpen wordt bij het leren in vrijheid. De peuter heeft daarbij leiding nodig van ons, zonder dat wij hem dingen uit handen nemen, zonder zijn verantwoordelijkheid over te nemen. Door een basisgevoel van veiligheid en vertrouwen te geven, zodat de peuter zich zeker voelt, kan hij zich beter ontplooien. Wij geven de mogelijkheid tot vrij spel om te ontdekken wat ze zelf kunnen en zodoende het zelfvertrouwen krijgen om dingen uit te proberen die ze nog moeten leren. Muziek, fantasie- en rollenspel zijn belangrijk. Door het nadoen van andere kinderen en volwassenen komt de peuter steeds een stapje verder. Indien nodig geven we begeleiding of hulp om vanuit dat vertrouwen iets alleen te proberen. We grijpen dus niet meteen in als iets fout dreigt te gaan. We stimuleren de peuters door het aanbieden van aantrekkelijke materialen die uitlokken tot spelen en ontdekken; de ene peuter heeft weinig stimulans nodig, bij een ander kost het meer tijd en moeite. Belangrijk is duidelijke uitleg van ons naar de peuters toe wat wel of niet mag en kan. Veel herhaling is nodig om voor zichzelf duidelijk te krijgen wat ze zelf kunnen. Door te blijven oefenen leren ze weer iets nieuws. We geven ze de kans om dingen die ze denken zelf te kunnen ook te laten doen. Daarnaast vinden we het belangrijk om complimentjes te geven bij handelingen en activiteiten die goed gegaan zijn. We laten ze voelen dat ze het kunnen en dat ze trots mogen zijn op zichzelf.
16
Praktijkvoorbeeld Vanaf het begin dat de peuters bij ons zijn stimuleren wij ze om zelf bijvoorbeeld hun broek omhoog te doen, schoenen, of jas aan te doen. Steeds stellen we de eisen wat hoger, zodra de peuter het vorige goed onder de knie heeft. Er zit wel een grens aan het accepteren van ieders tempo. Om praktische redenen zullen we na enkele minuten meehelpen de jas aan te doen, omdat dit van de buitenspeeltijd afgaat. Wanneer we zeker weten dat de peuters iets zouden kunnen, geven we hen een ‘zetje’ om het te doen, omdat we weten dat het plezier van het beheersen van een vaardigheid opweegt tegen het tijdelijke onaangename aanzetten tot iets waar het kind niet veel zin in heeft. Het stimuleert de zelfstandigheid, de zelfredzaamheid van de peuter. ‘Als jij de auto’s opgeruimd hebt, kun je lekker gaan fietsen’. 4.13 Het overdragen van waarden en normen Wij vinden het heel belangrijk dat een peuter respect leert te hebben voor een ander, ook voor materiaal en dieren. De peuter moet leren zuinig te zijn op zijn eigen spulletjes, maar ook die van zijn speelkameraadjes mogen niet kapot, want daar worden zij verdrietig van. We leren de peuters zorgvuldig om te gaan met materialen. Het luisteren naar elkaar en aandacht hebben voor elkaar vinden wij belangrijke waarden die een kind moet leren. We leren de peuters aandacht te hebben voor een kind dat verdrietig is of wat hij te vertellen heeft. Kinderen zijn ongeremd en zeggen wat ze denken, zonder al rekening te kunnen houden met de gevoelens van anderen. Het is onze taak er op toe te zien dat de waarden en normen aangeleerd worden en ook steeds gehanteerd worden. Praktijkvoorbeelden Roel moet heel erg plassen en wil daarna weer snel gaan spelen. Als hij geplast heeft rent hij dan ook met zijn broek op zijn hielen de toiletruimte uit. Wij sturen hem dan terug en vertellen hem dat hij in de toiletruimte zijn broek omhoog moet doen. Nadat hij dan zijn handen gewassen heeft mag hij weer gaan spelen. In de zandbak maken twee peuters met vormpjes allerlei zandfiguren. Jeroen maakt een kuil. Hij kijkt naar de twee ‘taart-makertjes’ en als er enkele vormen klaar zijn maakt hij ze met zijn schep kapot. Wij leggen hem dan uit dat je geen werkjes van anderen stuk maakt. Hij kan zelf een taartje ‘bakken’ en dat, als hij dat wil, kapot maken. Emma is nog niet zindelijk. Bij de toiletronde ziet Rob dat Emma een luier aan heeft en hij zegt dat ze een baby is. Wij leggen Rob uit dat Emma geen baby is, want ze kan zelf haar broek al omhoog doen en baby’s kunnen dat nog niet. 4.14 De basis: het leren vertrouwen te hebben in mensen Om te beginnen moet er een basis van veiligheid zijn. Wij moeten er zijn als de peuter ons nodig heeft. Wanneer een peuter zeker weet dat een pedagogisch medewerker het niet toe zal staan om al te gevaarlijke toeren uit te halen, zal het vertrouwen in die pedagogisch medewerker niet geschaad worden. Hetzelfde geldt voor conflicten met andere kinderen: ook hier weet het kind dat de pedagogisch medewerker zal zorgen dat de ruzie niet in een panieksituatie ontaardt. Het is daarom voor het kind mogelijk risico’s te nemen, gedrag uit te proberen,
17
zodat het kind nieuw gedrag kan oefenen zonder angst te hebben dat het in een situatie verzeild raakt waar het niet meer uit kan komen. We zullen de peuters proberen te behoeden voor te gevaarlijke of angstige situaties. Een kind ontleent een groot deel van zijn veiligheid aan het feit dat wij altijd zullen ingrijpen wanneer het de situatie niet aan kan. Praktijkvoorbeeld Chantal zit aan tafel en vraagt steeds ’wanneer komt mama?’ Wij leggen haar de structuur van het dagdeel uit. We vertellen haar bijvoorbeeld dat we eerst nog fruit gaan eten, dan buiten gaan spelen en daarna nog een boekje gaan lezen. Als we daar mee klaar zijn dan komt mama weer. Door een duidelijke structuur aan te bieden en die herhaaldelijk te benoemen wordt het voor Chantal duidelijk. Dit biedt haar veiligheid. Wij stimuleren peuters om zelf met hun sociale ‘moeilijkheden’ om te gaan. Wanneer kinderen daarin niet slagen helpen we de minst weerbaren om meer zelfvertrouwen te krijgen. De meer weerbaren wijzen we op gevoelens en wensen van anderen en omgekeerd. Praktijkvoorbeeld Sanne wil erg graag een keer op de grote rode fiets rijden, maar de grotere jongens zitten er steeds op. Wij moedigen haar aan om te gaan vragen of ze er ook een keer op mag. Op de achtergrond kijken we toe. Omdat wij in de buurt zijn durft ze het te gaan vragen en ze heeft nog succes ook. Wij moedigen peuters aan om zelf met hun motorische ‘moeilijkheden’ om te gaan. In eerste instantie sturen we met woorden, daarna geven we daadwerkelijke hulp. Voor ieder kind apart bekijken we welke situatie gevaarlijk is. Praktijkvoorbeeld Als we circuit spelen dan ligt de bank op zijn kop. De kinderen moeten voetje voor voetje er over heen lopen. Peter durft niet goed en zegt dat hij niet mee wil doen. Wij zeggen dat hij dat eigenlijk wel kan en als het niet goed lukt, mag hij mijn hand vasthouden. Peter zegt dat hij mijn hand wil vasthouden en klimt op de bank. Na enkele stappen zegt hij dat hij het zelf kan en loopt voorzichtig naar de overkant. We geven hem een applausje omdat hij het zo goed heeft gedaan. Peter is trots op zichzelf. Belangrijk is dat steeds dezelfde personen, zowel pedagogisch medewerkers als peuters, in de groep aanwezig zijn, zodat er een goede relatie kan ontstaan. Dit is ook de reden waarom wij op de speelzalen geen peuters overplaatsen naar andere groepen. Het gebeurt alleen in uitzonderingsgevallen als er geen andere oplossing gevonden kan worden. Als de peuter steeds weer met vreemden te maken krijgt, kan hij verward raken en ook geen vertrouwensrelatie opbouwen. De peuter raakt het sterkst gehecht aan die personen met wie hij het meest intensief contact heeft. Een peuter laat zich eerder troosten door een voor hem bekend persoon dan door een vreemde. Afhankelijk van het kind zal de één meer aandacht nodig hebben dan de ander om tot een vertrouwensrelatie te komen. We nemen de tijd om de angst weg te nemen door te ‘praten’ en/of te troosten, zodat de peuter vertrouwen in ons blijft houden.
18
Praktijkvoorbeeld Als moeder weg gaat is Carmen erg verdrietig. Ze begint te huilen. Wij vragen aan haar of ze bij de pedagogisch medewerker wil komen zitten. Carmen stemt toe en kruipt lekker op schoot. Hier voelt ze zich veilig. Ze stopt met huilen en gaat even later spelen. 4.15 Het in een vroegtijdig stadium signaleren van problemen in de ontwikkeling De verschillende facetten van de ontwikkeling lopen bij de peuters niet allemaal hetzelfde. De ene peuter heeft zijn grove motoriek beter ontwikkeld dan de ander. Een tweede peuter praat weer beter, terwijl de derde weer verder is in de ontwikkeling van zijn fijne motoriek. Soms zijn peuters sociaal juist wel of niet vaardig. Ook de emotionele ontwikkeling kan bij peuters verschillend verlopen. Dit alles leggen wij vast in een observatieverslag. Dit verslag wordt van alle peuters gedurende de periode dat ze de speelzaal bezoeken tweemaal gemaakt. Namelijk rond de drie jaar en met drie jaar en tien maanden. Voor de ouders is er dan de gelegenheid om dit verslag in te zien en via een tien minuten gesprek hierover met de pedagogisch medewerker van gedachten te wisselen. In elke teamvergadering lassen wij ook tijd in om problemen met peuters te bespreken. Als blijkt dat er een achterstand is ontstaan en extra stimulans niet het gewenste effect heeft, of als het idee bestaat dat er meer aan de hand is, roepen we de hulp in van de Helpdesk. Dit gebeurt uiteraard met toestemming van de ouders. De Helpdesk is een samenwerkingsverband met orthopedagoog, logopedist en fysiotherapeut. Zij observeren en testen de peuter. Hier wordt een verslag van gemaakt en besproken met ouders en pedagogisch medewerkers. De Helpdesk is mogelijk gemaakt via het Onderwijs Achterstanden Beleid
19
5.
De vertaling naar de praktijk
Speelzaal De Coppele is een onderdeel van Stichting Kindcentrum Oisterwijk. Onder Stichting Kindcentrum Oisterwijk (KCO) ressorteren vijf speelzalen. Groepsindeling Op onze speelzaal zijn per dagdeel maximaal 14 peuters aanwezig. De speelzaal is vijf ochtenden, maandag t/m vrijdag, open van 08.45 uur tot 11.30 uur. De doelgroep bestaat uit peuters tussen de twee en vier jaar oud. We werken met vaste groepen te weten: maandagochtend en woensdagochtend dinsdagochtend en donderdagochtend vrijdagochtend
1 groep 1 groep 1 groep
Alle peuters komen twee maal in de week naar onze speelzaal. Doordat de peuters vanaf het begin tweemaal per week komen zijn ze sneller gewend. Door de vaste groepsindeling en doordat zij vanaf het begin tweemaal komen, kunnen de peuters elkaar goed leren kennen. Dat schept een band in de groep en tussen de peuters onderling. Dit brengt ook rust in de groep, waardoor peuters met gewenningsproblemen of achterstandsproblemen extra aandacht krijgen. Elke groep heeft een bezetting van twee vaste pedagogisch medewerkers. Elk dagdeel voor en na de speeltijd van de peuters worden dingen voorbereid en overleg gevoerd. Kindbespreking De pedagogisch medewerkers op de groepen hebben regelmatig overleg over de peuters. Een keer in de maand vindt er een teamvergadering plaats. Daarin worden die peuters besproken waarover we ons zorgen maken. Dit agendapunt, genoemd kindbespreking, is een vast terugkerend agendapunt. Conclusies en situaties worden indien nodig schriftelijk vastgelegd. 5.1
De dagindeling
Een kwartier voor aanvang zijn de pedagogisch medewerkers aanwezig. ‘s Morgens om 08.35 uur gaat de deur open en worden de peuters gebracht. De peuters worden persoonlijk door de pedagogisch medewerkers begroet. De ouder of oppas blijft in het begin nog even zodat de peuter wat makkelijker kan wennen. De peuters lezen eerst een boekje samen met de ouder/oppas of kiezen iets uit de speelgoedkast. Er wordt duidelijk afscheid genomen en de ouder/oppas wordt, indien nodig, samen met de pedagogisch medewerker uitgezwaaid. De peuters mogen eerst vrij spelen. Rond 09.00 uur beginnen we met een knutselactiviteit. De peuters zijn niet verplicht om aan deze activiteit mee te doen maar worden wel gestimuleerd. Na de activiteit ruimen we gezamenlijk op. Rond 10.00 uur gaan we plassen, handen wassen, fruit eten en drinken. Peuters die niet plassen of verschoond hoeven te worden, wassen wel hun handen. Het fruit eten is een vast moment op de dag waarbij peuters en de pedagogisch medewerkers gezamenlijk aan tafel zitten. Dan wordt het meegebrachte fruit en het drinken door twee peuters uitgedeeld. Als het weer het toelaat, gaan we naar buiten. Als afsluiting van het dagdeel gaan we in de kring. De pedagogisch medewerker leest interactief een boek voor. We zingen liedjes en/of doen spelletjes. Als het tijd is om naar huis te gaan zingen we ‘Ora, Viva’. Deze vaste momenten biedt de peuter rust, duidelijkheid, veiligheid en structuur. Om 11.30 uur worden de peuters weer opgehaald.
20
5.2
De activiteiten
De peuters bezoeken de speelzaal twee keer in de week. Er worden aan tafel activiteiten gedaan zoals plakken, knippen, verven en dergelijke. Meestal werken we aan de hand van een bepaald thema, zoals de seizoenen, dieren, alledaagse dingen en natuurlijk speciale feestdagen zoals Sinterklaas, Kerst, Pasen en Carnaval. De activiteiten worden aan de hoge tafels in kleine groepjes van 4 tot 6 peuters gedaan. Dit om alle peuters zoveel mogelijk individueel aan te kunnen spreken. Het wordt ook een sociaal gebeuren en het geeft een stukje intimiteit. Voor de peuters is het een rustpunt in het vrije spel. De nadruk van de activiteiten ligt niet op het eindresultaat, maar op het bezig zijn en het ontdekken van verschillende materialen. Activiteiten zijn: • knippen, plakken, verven, tekenen, kleien, kralen rijgen, scheuren, kleuren, et cetera. • vrij spel: onder andere duplo, bouwblokken, auto’s constructiemateriaal, water en zand, fietsen, klimmen, dansen, springen, rollen, spelen met ballen, et cetera. • sociaal spel: poppenhoek, poppenspel, gezelschapsspelletjes, puzzels, boekjes, zingen, kringspel, muziekinstrumenten, fantasie rollenspel, drama, et cetera. • verjaardagen peuters, herfst, winter, lente, zomer, alle daagse dingen, Sinterklaas, Kerst, Carnaval, Pasen, geboorte broertje of zusje, vaderdag en moederdag, laatste dag op de speelzaal van de peuter, afsluiting schooljaar, et cetera. 5.3
De extra activiteiten
De tweede of derde week van januari organiseren we voor de ouders een koffie halfuurtje. We betrekken de ouders minimaal twee keer per jaar bij een thema in het kader van ouderbetrokkenheid. Het einde jaarfeest staat meestal in het teken van een uitstapje of een feestweek. Een keer per twee jaar bezoeken we de bibliotheek. We organiseren een Kerstbuffet in de avond en een Sint knutselavond voor de ouders. Twee keer per jaar wordt er een ouderavond georganiseerd, waarbij alle ouders uitgenodigd worden. Een avond staat in het teken van algemene informatie over de speelzaal. De andere avond wordt georganiseerd door de oudercommissie. Deze avond staat meestal in het teken van een thema, bijvoorbeeld: kind en ziekenhuis, boek en kind, anders kijken naar gedrag, et cetera. Methode Puk & Ko Puk is een handpop, die een hoofdrol speelt in het voorschoolse programma Puk & Ko. Puk doet aan alles mee waar de kinderen mee bezig zijn. Dus Puk gaat ook spelen, helpt met opruimen, zit in de kring. Puk is dus eigenlijk één van de peuters. Puk is het vriendje en speelmaatje van alle peuters en heeft zijn eigen stoeltje en zal bij veel activiteiten worden ingezet. De peuters kunnen zich met Puk identificeren. Tegen hem durven zij hun fantasieën, ideeën, gedachten en gevoelens te uiten. Puk is een pop, die de kinderen uitlokt tot taal, en dat is ook het hoofddoel van het programma: de taalvaardigheid van de peuters stimuleren, zodat de kinderen een goede start kunnen maken op de basisschool. De nadruk ligt hierbij vooral op de taalvaardigheden spreken en luisteren en op de uitbreiding van de woordenschat. Naast taal, worden ook vaardigheden als beginnend rekenen (meten, inzicht in cijfers, ruimtelijke oriëntatie) en sociaal-communicatieve vaardigheden (aardig zijn tegen elkaar, omgaan met een taak, kiezen, samen spelen, opkomen voor jezelf, omgaan met een ruzie) geoefend. Puk & Ko is dus niet alleen een taalprogramma, maar een totaalprogramma, dat de brede ontwikkeling van jonge kinderen stimuleert.
21
Het programma Puk & Ko legt een basis voor groep 1 van de basisschool en daarmee is de doorgaande lijn van jonge kinderen gegarandeerd. 5.4
Regels
Regels zijn nodig. Ze bieden rust en structuur. Door de voorspelbaarheid weten de peuters waar ze aan toe zijn. Het biedt hen een veilige en vertrouwde omgeving. Een regel bij het eten van fruit is bijvoorbeeld dat iedereen even wacht met het opeten, totdat alle peuters iets hebben gekregen. Deze regel heeft een sociaal karakter. Enkele andere regels met betrekking tot de peuters zijn: • handen wassen na toiletgebruik • niet hard rennen in de groepsruimte • niet met speelgoed / zand gooien • geen spullen afpakken van anderen • niet op tafels en stoelen staan • mee helpen opruimen • goed maken na ruzie of onenigheid • geen deuren open of dicht gooien • niemand pijn doen • op je beurt wachten. 5.5
Rituelen
Er zijn een aantal vaste rituelen die de peuter houvast geeft tijdens een dagdeel. Enkele vaste rituelen zijn: • bij binnenkomen fruitbakje op de schaal leggen • samen opruimen • fruit eten en drinken • handen wassen voor het fruit eten en na het plassen • liedjes zingen voor het eten en drinken, opruimen en buiten spelen • de kring met een boek interactief voorlezen, liedje zingen en spelletjes doen • bij het naar huis gaan ons afscheidslied zingen ’Ora, Viva’.
22
6.
Randvoorwaarden
Het pedagogisch beleid staat niet op zichzelf. Op alle andere beleidsgebieden moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan om het pedagogisch beleid uit te kunnen voeren. 6.1
Organisatiestructuur
Het bestuur is het hoogste orgaan van de stichting. Zij onderhoudt contacten met de gemeente, overlegorganen en andere externe organisaties en instanties. 6.1.1 Kernleidster Doel van de functie Het bevorderen van de voortgang van de dagelijkse gang van zaken binnen de speelzaal en het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor de peuters tot vier jaar door het observeren en begeleiden van peuters middels spel, ontspanning, contacten en ontplooiingsmogelijkheden. 6.1.2 Pedagogisch medewerkers Doel van de functie Het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor de peuters tot vier jaar door het observeren en begeleiden van peuters middels spel, ontspanning, contacten en ontplooiingsmogelijkheden. 6.1.3 Manager Doel van de functies Het coördineren en zorg dragen voor de realisatie van de werkzaamheden binnen de speelzalen als afgeleide van het beleid van KCO. De manager is verantwoordelijk voor de uitvoering en realisatie van het beleid, zoals door het bestuur van KCO vastgesteld. 6.1.4 Bestuur Het bestuur is belast met de leiding van de Stichting en draagt de eindverantwoording. Het bestuur bestaat uit: • voorzitter • secretaris • penningmeester • bestuurslid belast met pedagogisch inhoudelijk zaken. 6.1.5 Oudercommissie De oudercommissie van onze speelzaal wordt gevormd door een aantal ouders. Van elke groep neemt één ouder zitting in de commissie. De oudercommissie is een schakel tussen de ouders, pedagogisch medewerkers en het bestuur. Zij leveren een bijdrage aan het goed functioneren van de speelzaal. De oudercommissie komt circa zes keer per jaar bij elkaar. De vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de oudercommissie. Zie verder 6.6. 6.1.6 Centrale Cliëntenraad De centrale cliëntenraad adviseert het bestuur, gevraagd en ongevraagd, over allerlei zaken, zoals bijvoorbeeld het pedagogisch beleidsplan, beleid met betrekking tot hygiëne en veiligheid, maar ook bij een belangrijke wijziging in de organisatie. De centrale cliëntenraad komt circa vier keer per jaar bij elkaar. De vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de centrale cliëntenraad. De manager neemt deel aan dit overleg. Eén keer per jaar vindt er een gezamenlijke vergadering met het bestuur plaats. De centrale cliëntenraad bestaat uit zes personen. Deze wordt gevormd door één afgevaardigde vanuit iedere oudercommissie van de speelzalen van KCO en de manager. Zie verder 6.7.
23
6.2
Aannamebeleid
De kinderen komen op volgorde van leeftijd op de wachtlijst. Inschrijven mag vanaf de leeftijd van 18 maanden, dit raden wij dan ook aan. Kinderen worden geplaatst, op volgorde van leeftijd, met een minimum/maximum van twee dagdelen per week. Er wordt niet afgeweken van combinaties van dagdelen of het aantal dagdelen. We gaan mee met de schoolvakanties die het merendeel van de scholen in de gemeente Oisterwijk aanhouden. De opbouw van de groep laten we (voor zover dit mogelijk is) evenredig jongen/meisje zijn. Indien mogelijk, en na goed overleg met het team, het bestuur en betrokken instanties, krijgen kinderen met een medische of sociale indicatie voorrang bij plaatsing. 6.3
Wenbeleid
Sommige peuters hebben in het begin wat moeite om te wennen op de speelzaal. Ouders zijn in de eerste plaats degene die de peuter hierbij steun kunnen geven. In het begin kan het afscheid wat zwaar vallen. De pedagogisch medewerkers weten dit en zullen alles doen om uw peuter zich thuis te laten voelen. Het verdriet is vaak van korte duur. Bent u niet helemaal gerust, dan kunt u altijd bellen om te vragen hoe het gaat. Ook bestaat de mogeljkheid om de eerste ochtend wat langer bij uw peuter op de speelzaal te blijven. Voor de allerkleinsten zijn de eerste bezoeken aan de speelzaal vaak nogal lang. De nieuwe indrukken die ze opdoen vermoeien de peuters. In deze eerste periode zijn andere ophaaltijden, in overleg, mogelijk. 6.4
Ouderbeleid
De speelzaal is een plaats, waar kinderen tussen de twee en vier jaar de kans krijgen zich zo ruim mogelijk te ontplooien. Hierbij neemt de inbreng van ouders een belangrijke plaats in. Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor de vorming van hun peuters. Op het moment dat de peuter de speelzaal bezoekt, nemen de pedagogisch medewerkers een deel van die vorming over. Het is voor de ontwikkeling van de kinderen van groot belang, dat ‘thuis’ en ‘speelzaal’ zoveel mogelijk bij elkaar aansluiten. Dit betekent, dat ouders moeten kunnen mee beslissen over de inhoud en de uitvoering van het uit te voeren beleid. Op dat moment spreek je van ‘participatie’. Wij vinden het fijn als ouders persoonlijk inschrijven. Ze krijgen een indruk van de speelruimte en zien hoe de kinderen met elkaar of alleen spelen. Als er tijd voor is laten we graag wat meer zien, bijvoorbeeld de toiletjes, de buitenspeelplaats, et cetera. Ouders krijgen een informatieboekje zodat ze meteen geïnformeerd zijn over de gang van zaken rond de speelzaal. Voordat de peuter de eerste keer mag komen spelen, krijgen de ouders bericht. Van te voren krijgen de ouders de benodigde informatie met betrekking tot de ouderbijdrage en de peuter krijgt een uitnodigingskaart. De eerste keer wordt de peuter een half uur later gebracht dan de andere kinderen, omdat de pedagogisch medewerkers dan alle tijd hebben om de nieuwe peuter welkom te heten. Na ongeveer een week volgt het intakegesprek. De ouders hebben bij het halen en brengen alle gelegenheid om de pedagogisch medewerkers aan te spreken over hun peuter. Bij het signaleren van bijzonderheden nemen we de ouders apart en bepraten we de problematiek. 6.5
Ouderbetrokkenheid
Een goede communicatie van speelzaal naar ouders en omgekeerd is bepalend voor effectieve ouderbetrokkenheid. Ouders worden geïnformeerd via nieuwsbrieven, de website en Facebook. Via het prikbord en deurbrieven geven we informatie à la minute.
24
In overleg met de pedagogisch medewerkers van de groep kan de ouder een dagdeel aanwezig zijn om te zien hoe de peuter zich vermaakt. Bij aanvang en/of afsluiting van een thema worden ouders uitgenodigd op de speelzaal. Ouders worden geïnformeerd over het thema en kunnen zien en beleven hoe er gewerkt wordt. Daarnaast krijgen ouders een themabrief met daarop alle informatie over thema, boek, liedjes en versjes. Omdat de meeste peuters op 2 jarige leeftijd zelf nog niet veel kunnen vertellen kunnen de ouders, ongeveer 3 maanden nadat de peuter is gestart, een 10 minuten gesprekje aanvragen. Daarna worden, na de eerste observatie, rond de derde verjaardag van hun peuter, de ouders uitgenodigd voor een 10 minuten gesprekje. Voordat het kind vier jaar wordt en de peuterspeelzaal verlaat komt er opmieuw een 10 minuten gesprek. Als handvat voor dit gesprek wordt het observatie/overdrachtsformulier gehanteerd. Er wordt getracht om ouders te betrekken bij de gezamenlijke activiteiten zoals herfstwandeling, bibliotheekbezoek of een gezellige koffieochtend. Eenmaal per jaar is er een ouderinformatieavond of thema/ouderavond. 6.6
Oudercommissie
De oudercommissie van de speelzaal wordt gevormd door een aantal ouders. Deze ouders worden gekozen door de gezamenlijke ouders, maar in de praktijk worden ze vaak benaderd door zittende ouders of door de pedagogisch medewerkers. Er wordt naar gestreefd dat vanuit elke groep een ouder vertegenwoordigd is in de oudercommissie. De oudercommissie komt circa zes keer per jaar bijeen. De vergaderingen worden bijgewoond door de kernleidster. De taken van de oudercommissie zijn: • het verrichten van hand- en spandiensten in onderling overleg met de pedagogisch medewerkers, met name praktisch van aard. • organiseren en assisteren van/bij activiteiten zoals: • thema- / ouderavond • festiviteiten (Kerst / Sint / thema’s / feestweek) • locatie: bijvoorbeeld periodiek schoonmaken en repareren van speelzaal, speelgoed en tuin. • het behartigen van de belangen van de ouders. • fungeren als gesprekspartner die namens de ouders kan spreken. Achterhalen wat ouders belangrijk vinden, wat de knelpunten zijn en welke zaken leven bij de ouders. • informatieverstrekking. Ouders op de hoogte brengen van haar bestaan en van activiteiten: • prikbord / nieuwsbord • nieuwsbrief of speelzaalkrantje • informatie- en inschrijfformulier voor oudercommissie. • meehelpen met de uitvoering van het tevredenheidonderzoek. • jaarlijks (februari) tekst aanleveren aan de kernleidster voor het jaarverslag. 6.7
Centrale cliëntenraad
Vanuit iedere oudercommissie van de speelzalen van KCO neemt één lid zitting in de centrale cliëntenraad. Via deze raad hebben ouders dus invloed op de gang van zaken bij KCO en op de kwaliteit van diens dienstverlening. De centrale cliëntenraad adviseert het bestuur, gevraagd en ongevraagd, over allerlei zaken, zoals bijvoorbeeld het pedagogisch beleid, beleid met betrekking tot hygiëne en veiligheid of bij een belangrijke wijziging in de organisatie. De centrale cliëntenraad zal de ouders informeren over hun werkwijze. Zowel de oudercommissie als de centrale cliëntenraad kunnen, indien gewenst, advies inwinnen bij de Belangenvereniging voor Ouders in de Kinderopvang (BOinK).
25
Het doel van BOinK is de deskundigheid van ouderinspraakorganen te vergroten en fungeert tevens als spreekbuis naar bijvoorbeeld de overheid. 6.8
Personeelsbeleid
Dienstverband Alle pedagogisch medewerkers hebben minimaal een MBO kindgerichte opleiding afgerond. Zij hebben een parttime dienstverband met een contract CAO Kinderopvang. Zij hebben een contract voor minimaal twee dagdelen. De pedagogisch medewerkers werken in hun eigen vaste groep op de bij elkaar horende dagdelen. Bijvoorbeeld: de ochtend met de middag, de maandag met de donderdag, et cetera. Er wordt gewerkt met twee bevoegde pedagogisch medewerkers op één groep. Dit betekent ambitieniveau 2. Hiermee voldoen wij aan de kwaliteitseisen Verantwoord Speelzaalwerk, zoals vastgelegd in de Wet OKE. Er wordt van de pedagogisch medewerkers verwacht dat zij bijscholingscursussen volgen. De functioneringsgesprekken vinden jaarlijks plaats. Vervangingsregeling Bij ziekte van de pedagogisch medewerkers wordt de oproepkracht ingeschakeld. Er wordt een beroep gedaan op een invalpool. Momenteel bestaat deze uit twee vaste invalkrachten. Elke speelzaal kan een beroep doen op deze pool. Achterwacht Op het moment dat één van de vaste pedagogisch medewerkers acuut uitvalt terwijl er peuters aanwezig zijn is de manager als achterwacht beschikbaar. In geval van calamiteiten kan zij binnen acceptabele aanrijtijden aanwezig zijn. De manager is tijdens openingstijden altijd telefonisch bereikbaar. Haar telefoonnummer staat op de lijst van belangrijke telefoonnummers die op elke speelzaal aanwezig is. Stagiaires/vrijwilligers De stichting kent de mogelijkheid voor stageplaatsen op alle speelzalen. De kernleidster of pedagogische medewerker van de betreffende speelzaal treedt op als begeleidster. Zij is de eindverantwoordelijke en de werkbegeleidster op de vloer. Er is regelmatig overleg tussen deze personen. Stagiaires nemen we aan voor de duur van de stageperiode. Wij plaatsen nooit meer dan één stagiaire of leerling die begeleiding nodig heeft op dezelfde groep. KCO biedt vrijwilligers de mogelijkheid om minimaal 20 uur op jaarbasis vrijwilligerswerk te doen. Werving en selectie Bij elke vacature voor een pedagogisch medewerker wordt er een sollicitatieprocedure opgestart. De sollicitatiecommissie bestaat uit de manager, de kernleidster en minimaal één pedagogisch medewerker. Er wordt geworven via de lokale bladen. Ook wordt gebruik gemaakt van de regelmatig binnenkomende open sollicitaties. Aanstelling geschiedt op grond van een profielschets.
26
6.9
Veiligheid- en gezondheidsbeleid
Alle pedagogisch medewerkers hebben een diploma: • Eerste hulp aan kinderen. • Elementaire brandbestrijding. • Reanimatie. We hebben een gebruikersvergunning op de speelzaal. Er is een vluchtplan, goedgekeurd door de brandweer, dat elk jaar met de kinderen wordt geoefend. De GGD komt jaarlijks de speelzaal bezoeken en voert controle uit op het beleid met betrekking tot de Risico Inventarisatie en controleert het pedagogisch klimaat. Hier wordt een rapport van gemaakt dat voor ouders ter inzage ligt. 6.10 Meldcode Vanaf 2012 is het verplicht voor beroepskrachten die met kinderen werken een Protocol Meldcode te hebben. KCO werkt met de Landelijke Meldcode Branche Kinderopvang. Alle pedagogisch medewerkers hebben de training met betrekking tot Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling gevolgd, omdat het van groot belang is dat men zorgvuldig en op eenduidige wijze handelt. Het protocol biedt houvast in het maken van keuzes en geeft duidelijkheid over de verdeling van verantwoordelijkheden. 6.11 Beleid ten aanzien van het Vierogenprincipe Vanaf juli 2013 moeten kinderdagverblijven voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar voldoen aan de eisen die gesteld worden in het Vierogenprincipe. Vanaf juli 2015 zijn deze eisen ook van toepassing op de peuterspeelzalen voor kinderen van 2 tot 4 jaar. Kindcentrum Oisterwijk vindt het belangrijk dat kinderen in een veilige en vertrouwde omgeving worden opgevangen en ouders dit eveneens zo ervaren. Kindcentrum Oisterwijk heeft haar vierogenbeleid daarom ook met de oudercommissies afgestemd. In dit pedagogisch beleidsplan is het beleid ten aanzien van het Vierogenprincipe als bijlage opgenomen. Op locatie De Coppele wordt onder de wet kinderopvang gewerkt en vindt naast het peuterspeelzaalwerk ook verlengde peuteropvang plaats. 6.12 Samenwerking met derden De speelzaal is niet langer meer een op zichzelf staande voorziening. Zij vormt een schakel in de voortgaande ontwikkelingslijn van het kind. Daarom wordt steeds meer samengewerkt met andere instellingen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van het jonge kind zoals het basisonderwijs, de GGD consultatiebureau, de Helpdesk en het Netwerk Jeugdhulpverlening. Hieronder leest u enkele voorbeelden van deze samenwerking. Samenwerking met het basisonderwijs Van iedere peuter wordt op de speelzaal een observatie gemaakt. Ouders krijgen deze observatie in tweevoud mee naar huis als de peuter vier jaar is geworden. Het is de bedoeling dat de ouder één exemplaar aan de basisschool geeft, zodat er informatieoverdracht kan plaats vinden. De basisschool kan, indien nodig, met gerichte hulp aansluiten bij de ontwikkeling van het kind.
27
Samenwerking met de Helpdesk Als de ontwikkeling van de peuter bijzondere signalen oplevert, zal de pedagogisch medewerker met de ouder(s) daarover contact opnemen. In eerste instantie vindt een gesprek plaats tussen de ouder en de pedagogisch medewerker. Er kunnen afspraken gemaakt worden om extra aandacht te geven aan de ontwikkeling of het gedrag, zowel thuis als in de speelzaal. Als de signalen van dien aard zijn dat de pedagogisch medewerker samen met de ouders vinden dat er extra hulp of advies nodig is, dan kan men hiervoor bij de zogenaamde Helpdesk te rade gaan. Deze Helpdesk is ontstaan vanuit het samenwerkingsverband tussen het basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Vanuit de Helpdesk kan er onderzoek gedaan worden naar de taalontwikkeling (spraak, logopedie), motorische ontwikkeling (fysiotherapie) of sociaal-emotionele ontwikkeling (orthopedagoog). Ouders worden bij alle gesprekken en adviezen betrokken en hulp wordt alleen geboden na goedkeuring door de ouders. Samenwerking met de thuiszorg De wijkverpleegkundige van het consultatiebureau houdt regelmatig spreekuur op de speelzaal. Ouders kunnen daar terecht met al hun vragen over opvoeding, gedrag en ontwikkeling van hun kind. Enkele voorbeelden: slapen, eten, zindelijkheid, druk gedrag, jaloersheid, spraak/taal en koppigheid. De spreekuurtijden staan op iedere speelzaal aangegeven. Deelname aan het netwerk jeugdhulpverlening Niet alle zorg rond een kind kan gedeeld worden in de Helpdesk. Soms gaat de zorg verder dan motoriek of spraakproblemen. Deze zorg kan eventueel wel worden ingebracht in het netwerk jeugdhulpverlening. De coördinatie van dit netwerk is in handen van Bureau Jeugdzorg. Onderstaande informatie is verstrekt door de coördinator van het netwerk jeugdhulpverlening Oisterwijk. In de gemeente Oisterwijk werken een aantal mensen dagelijks met kinderen. Denk bijvoorbeeld aan de wijkverpleegkundige, de huisarts, de leerkracht van de basisschool en ook de pedagogisch medewerkers. Soms zien zij dat het niet goed gaat met een kind. Daarover kunnen zij praten in het netwerk jeugdhulpverlening. In dit netwerk worden grote en kleine zorgen rondom kinderen van 0 tot 12 jaar besproken. Als er zorgen zijn rondom kinderen worden die allereerst met de ouders besproken. Misschien heeft de ouder zelf ook zorgen over het kind of zijn er vragen. Het kan zijn dat de pedagogisch medewerker u vraagt om het kind in het netwerk te bespreken. Alles wat wordt besproken in het netwerk is vertrouwelijk. Als de ouders niet willen dat uw naam wordt genoemd dan kan uw situatie anoniem worden besproken. De mensen in het netwerk proberen te zoeken naar een oplossing. Of zij zoeken naar mogelijkheden om het kind of de ouders te helpen zodat het beter gaat. Het netwerk blijft ondersteunen zolang dat nodig is en het kind blijft onder de aandacht tot het echt beter gaat. Bij sommige kinderen gaat dat snel, bij anderen kan dat langer duren of is het nodig om door te verwijzen naar de hulpverlening. 6.13 Financieel beleid In hoofdlijnen zijn voor de financiering van de speelzaal de volgende middelen aanwezig: • subsidie • ouderbijdrage • overige
28
Subsidie De gemeentesubsidie moet jaarlijks door middel van een ontwerpbegroting aangevraagd worden voor het volgend jaar. De gemeente neemt een besluit over de subsidieaanvraag. Aan de hand van de toegekende subsidie wordt de definitieve begroting voor het komend jaar vastgesteld. Na afloop van het boekjaar worden de jaarrekening en de balans opgemaakt en de resultaten aan de gemeente voorgelegd. Ouderbijdrage De speelzaal kent een inkomensafhankelijke ouderbijdrage. Alle vakanties worden doorbetaald. Is een kind langer dan één maand ziek dan stopt de betaling. Overige Hieronder vallen alle andere inkomsten, zoals inschrijfgeld, rente op saldi, opbrengsten van activiteiten en schenkingen. In het totaal budget zit een vast budget voor verbruiksmateriaal, speelgoed, feestactiviteiten en uitstapjes. Er is een budget voor deskundigheidsbevordering voor de pedagogisch medewerkers gereserveerd. 6.14 Accommodatiebeleid Elke groep heeft een eigen groepsruimte die voldoet aan de gestelde eisen met betrekking tot bruto vloeroppervlak. De groepsruimtes zijn veilig en gezellig ingericht, zodanig dat de kinderen zo min mogelijk afhankelijk zijn van de pedagogisch medewerkers. Er zijn aparte hoeken gecreëerd om zo aan te sluiten bij de verschillende spelvormen. Bij aanschaf van speelgoed en spelmateriaal letten we erop dat alle facetten van de ontwikkeling van kinderen aan bod komen. Er is een aangrenzende, goed toegankelijke en veilige op de leeftijd afgestemde buitenspeelruimte beschikbaar en voldoet ruimschoots aan de gestelde eisen met betrekking tot het bruto oppervlak. De buitenspeelplaats is ruim en overzichtelijk. De kinderen kunnen er veilig spelen in de zandbak, op een speel/klimtoestel of naar hartenlust rennen en fietsen. Daar onze openingstijden niet helemaal aansluiten op de schooltijden van de basisscholen, kunnen de ouders wachten in de hal. 6.15 Extern beleid Geïnteresseerden kunnen ons pedagogisch beleidsplan opvragen. In ons informatieboekje staat onze doelstelling beschreven, belangstellenden kunnen daaruit beknopte, maar belangrijkste informatie halen. Om op de hoogte te blijven van wat er speelt in het land over speelzaalwerk en alles wat er mee te maken heeft, zijn we geabonneerd op het landelijke vakblad Kinderopvang. Binnen de regio onderhouden we contact met andere speelzalen.
29
7.
Slotopmerking
Zoals blijkt uit de vele praktische voorbeelden proberen we zo zorgvuldig mogelijk om te gaan met de kinderen. Ons handelen, stellen we steeds weer ter discussie en we blijven zoeken naar een zo goed mogelijke manier voor elk kind in elke situatie, binnen onze mogelijkheden en opvoedingsvisie. Het streven is om een speelzaal te zijn waar peuters, ouders en pedagogisch medewerkers zich prettig voelen in een sfeer van openheid.
30
Bijlage: Beleid Kindcentrum Oisterwijk ten aanzien van het Vierogenprincipe Vanaf juli 2013 moeten kinderdagverblijven voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar voldoen aan de eisen die gesteld worden in het Vierogenprincipe. Vanaf augustus 2014 biedt Kindcentrum Oisterwijk verlengde peuteropvang aan op twee locaties, De Coppele en Dribbel. Verlengde peuteropvang houdt in dat voor en na speelzaaltijd een half uur tot driekwartier extra opvang geboden wordt. Tijdens peuterspeelzaaltijd staan er altijd twee pedagogisch medewerkers op een groep. Kindcentrum Oisterwijk vindt het belangrijk dat kinderen in een veilige en vertrouwde omgeving worden opgevangen en ouders dit eveneens zo ervaren. Kindcentrum Oisterwijk heeft haar vierogenprincipe daarom ook met de oudercommissie tijdens de bijeenkomst van 4 juni 2014 op Dribbel en 10 juni 2014 op De Coppele afgestemd. Dit beleid wordt, na goedkeuring van de oudercommissie op de bijeenkomst van 2 september 2014 op Dribbel en 9 september 2014 op De Coppele, op onze website gepubliceerd. Met de oudercommissies is besproken dat het beleid niet inhoudt dat er continu iemand moet meekijken of meeluisteren met de pedagogisch medewerkers, maar dat er wel op elk moment de reële kans bestaat dat er een volwassene meekijkt of meeluistert. Er hoeven dan ook niet altijd tijdens deze verlengde opvangtijd op een groep kinderen twee pedagogisch medewerkers ingezet te worden, zolang de mogelijkheid bestaat dat andere volwassenen (ouders, leerkrachten in scholen, of pedagogisch medewerkers van een andere groep) de groep betreden. De wettelijke ratio pedagogisch medewerker-kind wordt gehanteerd. Bij zes peuters of meer wordt een tweede pedagogisch medewerker op de groep geplaatst. Visie oudercommissie De oudercommissies zijn het met Kindcentrum Oisterwijk eens dat gedurende de tijd dat men spreekt over de verlengde opvang, een half uur tot driekwartier voor aanvang en na afloop peuterspeelzaaltijd er voldoende gelegenheden zijn dat er meegekeken en meegeluisterd wordt met de pedagogisch medewerker. Dat pedagogisch medewerkers alleen openen, vinden de oudercommissies geen probleem, omdat het vervolgens een komen en gaan is van ouders die hun peuter naar de verlengde opvang brengen. Als pedagogisch medewerkers alleen openen, zijn zij hooguit een half uur zonder collega's in het gebouw en in dat half uur komen meerdere ouders hun kind brengen. Collegae pedagogisch medewerkers komen ook tijdens deze verlengde opvangtijd binnen lopen en na afloop zijn zij nog enige tijd bezig met taken die verricht moeten worden of met opruimen. De verschillende locaties onder de loep Op De Coppele is de groep gevestigd in een brede school gebouw. De pedagogisch medewerker van de verlengde peuteropvang staat het eerste half uurtje en het laatste kwartiertje, alleen op de groep. Aan het begin en einde van het dagdeel, tijdens de breng- en haalmomenten, zijn er naast pedagogisch medewerkers (of leerkrachten in school) ook ouders aanwezig. Gedurende de verlengde peuteropvang-tijd is de sociale controle op de medewerkers en kinderen groot. Er is één ruimte waar geen doorkijkglas in zit en dat is de berging. In overleg met de oudercommissie van De Coppele is besloten dat de pedagogisch medewerker gedurende de tijd dat zij alleen op de groep staat niet in de berging mag komen. Daarnaast wil de oudercommissie dat de lamellen van het kantoor en de toegangshal geopend zijn en de toegangsdeur naar de school wordt opengezet met een traphekje ervoor. Hierdoor is er meteen zicht vanuit school op de groepsruimte. De leerkrachten op deze basisschool worden geïnformeerd over het vierogenprincipe en de afspraken die zijn gemaakt met de oudercommissie, zodat zij bewust kunnen meekijken. Locatie Dribbel is gesitueerd tegenover twee basisscholen en zit met een andere kinderopvangorganisatie onder een dak. De groepsruimte op deze locatie ligt aan een breed
31
toegang-pad waar gedurende de verlengde peuteropvang-tijd het een komen en gaan is van leerkrachten, ouders en pedagogisch medewerkers. De pedagogisch medewerker van de verlengde peuteropvang staat het eerste half uurtje, 45 minuten, alleen op de groep. De peuters worden opgevangen in de groepsruimte van de Bengeltjes. Aan het begin en einde van het dagdeel, tijdens de breng- en haalmomenten, zijn er naast pedagogisch medewerkers ook ouders aanwezig. Gedurende de verlengde opvangtijd is er sociale controle op de medewerkers en kinderen mogelijk. Er zijn twee ruimtes waar geen doorkijkglas is. Het betreft hier de keuken en de berging. In overleg met de oudercommissie van Dribbel is besloten dat de pedagogisch medewerker gedurende de tijd dat zij alleen op de groep staat niet in deze ruimtes mag komen. Daarnaast wil de oudercommissie dat de zonwering niet gebruikt wordt gedurende de tijd dat de pedagogisch medewerker alleen op de groep staat. De indeling of inrichting van de groepen speelt een belangrijke rol als het gaat om openheid en transparantie. De locaties De Coppele en Dribbel van Kindcentrum Oisterwijk zijn gebouwelijk voorzien van open groepsruimten met veel doorkijkglas. Men kan gemakkelijk bij elkaar binnenkijken en binnenlopen. "Intieme momenten", zoals het verschonen van de kinderen gebeurt in de toiletruimte. De verschoon- en toiletruimte op deze locaties grenzen aan de groepsruimte. De toiletruimten zijn voorzien van deuren met glazen ramen en de toiletten staan openlijk in de toiletruimten. Hier is dan ook geen aanpassing nodig. Hetzelfde geldt voor de groepsruimte zelf. Deze heeft veel doorkijkglas, naar buiten en grenst aan de buitenspeelplaats van de school of aan een doorgaand pad naar de scholen. Open aanspreek cultuur De sociale controle bij Kindcentrum Oisterwijk is groot. Collega's spreken elkaar aan op gedrag. Er heerst een cultuur, waarin pedagogisch medewerkers elkaar regelmatig feedback geven. Dit gebeurt niet alleen ter plekke gedurende de dag, maar ook tijdens groepsbesprekingen en functioneringsgesprekken. Ook het management besteedt aandacht aan het feedback geven, door pedagogisch medewerkers. Collega's lopen gedurende de verlengde opvangtijd bij elkaars groep binnen, zonder te kloppen. Hun taken zijn zo met elkaar verweven dat ze elkaar even spreken om iets te overleggen of af te stemmen. Daardoor is er zicht op elkaars (pedagogisch) handelen. Dit wordt niet gezien als controle, maar past bij een open cultuur waarbij vanzelfsprekend is dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid bestaat om toe te zien op verantwoorde opvang. En ook het management bezoekt met regelmaat de verschillende groepen en locaties op onaangekondigde momenten. Pedagogisch handelen Het pedagogisch handelen staat met enige regelmaat op de agenda, tijdens teamvergaderingen en de functioneringsgesprekken. Het bijstellen van het pedagogisch beleidsplan en de pedagogische werkplannen per groep zijn onderdeel van de jaarplanning die door het management en de kernleidsters worden geagendeerd. Tevens evalueert de oudercommissie tweejaarlijks het pedagogisch beleid. Kindcentrum Oisterwijk werkt al geruime tijd met de Meldcode voor vermoedens van kindermishandeling of seksueel misbruik. In deze Meldcode wordt apart aandacht besteed aan de mogelijke situatie waarin een beroepskracht of een andere, bij Kindcentrum Oisterwijk werkzame, persoon de vermoedelijke dader is.
32
Nieuwe medewerkers Nieuwe medewerkers doorlopen een zorgvuldige en strenge selectieprocedure. Zij worden op de groepen begeleid door de vertrouwde pedagogisch medewerkers. De kernleidsters en ook het management besteden de nodige aandacht aan het inwerkproces. Er vinden verschillende gesprekken plaats en in het eerste jaar zijn er meerdere functioneringsgesprekken. De observaties en ervaringen van de bestaande pedagogisch medewerkers en het management zijn hierbij onderwerp van gesprek. Visie en beleid wordt met elkaar doorgenomen. Nieuwe medewerkers mogen pas gaan werken op het moment dat hun Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) binnen is. Hetzelfde geldt voor stagiaires.
33