Pedagogisch Beleidsplan BSO De Saller
Opgesteld door:
Paraaf
Louise Groener
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
Ingangsdatum Versie 1-5-2015
1
2
Inhoudsopgave 1.
INLEIDING ..................................................................................................................................... 4
2.
ALGEMENE DOELSTELLING ..................................................................................................... 5
3.
UITGANGSPUNTEN BSO ........................................................................................................... 5
4.
VISIE OP BUITENSCHOOLSE OPVANG .............................................................................. 5
5.
UITGANGSPUNTEN VOOR PEDAGOGISCH BELEID ...................................................... 6
6.
PEDAGOGISCH BELEID ............................................................................................................. 7
6.1 LICHAMELIJKE ONTWIKKELING .................................................................................................................. 7 6.2 SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING .................................................................................................... 7 6.3 COGNITIEVE ONTWIKKELING ..................................................................................................................... 8 6.4 CREATIEVE ONTWIKKELING ....................................................................................................................... 8 6.5 IDENTITEITSONTWIKKELING ...................................................................................................................... 9 7.
WAARDEN EN NORMEN .......................................................................................................... 10
7.1 WAARDEN EN NORMEN UITWISSELEN ..................................................................................................... 10 7.2 VOOROORDELEN ....................................................................................................................................... 10 7.3 VERSCHILLEN ............................................................................................................................................ 11 7.4 PROBLEMEN EN CONFLICTEN.................................................................................................................... 11 7.5 FEESTEN EN RITUELEN ............................................................................................................................. 11 7.6 KINDERPARTICIPATIE ............................................................................................................................... 11 8.
VERZORGEN VAN KINDEREN ............................................................................................... 12
8.1 GEZONDHEID, ZIEKTES EN ONGEVALLEN ............................................................................................... 12 8.2 UITGANGSPUNTEN TEN AANZIEN VAN VEILIGHEID ................................................................................. 12 8.3 UITGANGSPUNTEN TEN AANZIEN VAN HYGIËNE ..................................................................................... 12 8.4 UITGANGSPUNTEN TEN AANZIEN VAN INRICHTING ................................................................................ 12 9. HET OUDERBELEID ......................................................................................................................... 13 9.1 SAMENWERKEN ......................................................................................................................................... 13 9.3 OUDERS EN KLACHTEN ............................................................................................................................. 14 9.4 PRIVACY .................................................................................................................................................... 14 9.5 OUDERAVONDEN .......................................................................................................................... 14 10.
DIENSTVERLENING BSO DE SALLER ................................................................................ 14
10.2 VOLLEDIGE PLAATS ................................................................................................................................ 14 10.3 OPVANGAANBOD .................................................................................................................................... 14 10.4 GROEPSSAMENSTELLING EN LEEFTIJD .................................................................................................. 15 10.5 FLEXIBILITEIT IN DE OPVANGTIJDEN .................................................................................................... 15 10.6 VASTE GEZICHTEN ................................................................................................................................. 15 10.7 CONTACTEN MET DERDEN...................................................................................................................... 15 10.8 BSO RUIMTE .......................................................................................................................................... 15 10.9 VAKANTIEOPVANG .................................................................................................................................. 15 BIJLAGEN: ................................................................................................................................................ 17
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
3
1.
Inleiding
1.1 Doel Pedagogisch beleid Het pedagogisch beleid heeft als doel alle voorwaarden en al het handelen met betrekking tot de opvoeding van kinderen inzichtelijk te maken in de vorm van een schriftelijke notitie. Een geformuleerd beleid biedt duidelijke kaders waarbinnen op de locatie gewerkt wordt. Deze kaders zijn mede bepaald door pedagogische uitgangspunten en door de maatschappij waarin wij leven. Omdat de maatschappij verandert en pedagogische visies vernieuwen en veranderen is het pedagogisch beleid geen statisch document maar een document wat staat voor een continue proces. Dit beleid moet voortdurend worden getoetst op actualiteit en haalbaarheid en zo nodig worden aangepast. Op deze wijze wordt het beleid een gegeven van alle dag en zal het dynamisch proces zorg dragen voor kwaliteit, nu en in de toekomst. Dit document biedt de BSO de mogelijkheid om pedagogische kwaliteit inzichtelijk en bespreekbaar te maken met ouders, afnemers en andere belanghebbenden. 1.2 De Buitenschoolse opvang Kinderopvang binnen de buitenschoolse opvang is met name het voor kinderen plezierige opvang bieden, na schooltijd en in de vakanties. Omdat de kinderen al naar school gaan ligt het accent van de BSO op vrije tijd, recreatie, ontspanning en plezier. Dit heeft echter geen vrijblijvend karakter want ook in deze vorm van opvang wordt er gewerkt vanuit pedagogische visies en uitgangspunten om de pedagogische kwaliteit, die de BSO de Saller wil bieden, te waarborgen. Door het beschrijven en uitwerken van een pedagogisch beleidsplan wordt het kader aangegeven voor al het pedagogisch handelen binnen de buitenschoolse opvang van de Saller. “ BSO de Saller stelt zich ten doel verantwoorde kinderopvang te realiseren voor kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar in een locatie voor buitenschoolse opvang.” “ Op verantwoorde wijze” wil zeggen: zorgdragen voor het bieden van een goede dagelijkse verzorging van elk kind en het kind optimaal de kans te geven zich in individuele en sociale zin te ontwikkelen. Op deze wijze kan worden bijgedragen aan het welzijn van ouders/verzorgers en kind, wanneer ouders/verzorgers behoefte hebben om zich persoonlijk of maatschappelijk te ontplooien of wanneer voor het kind de ontwikkelingsmogelijkheden in de thuissituatie achterblijven. 1.3 De pedagogische visie Bij verdere uitwerking naar de dagelijkse praktijk is onze pedagogische visie ten aanzien van buitenschoolse opvang als volgt: Het scheppen van een veilige, stimulerende en uitdagende omgeving waarin kinderen zich prettig kunnen voelen en zichzelf kunnen zijn zodat zij zich vanuit deze basis kunnen ontwikkelen tot zelfstandige, sociale mensen met respect voor zichzelf en voor anderen met zelf vertrouwen en verantwoordelijkheidsgevoel, e.e.a. in goed overleg met ouders. Buitenschoolse opvang moet in principe toegankelijk zijn voor ieder kind ongeacht verschillen ten aanzien van:
Sociale of economische situatie Lichamelijke-, verstandelijke of gedragsproblematiek Culturele achtergrond Godsdienst / levensovertuiging
Het is belangrijk dat kinderen zich thuis voelen op de buitenschoolse opvang. De basis hiervoor wordt gevormd door een uitnodigende bij kinderen passende omgeving, de groep en de pedagogisch medewerkers die een begeleidende, helpende en stimulerende rol vervullen.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
4
Er wordt gebruik gemaakt van de termen ouders en pedagogisch medewerkers, hiervoor kan ook verzorger/opvoeder of pedagogisch medewerkster gelezen worden. Daar waar gesproken wordt over het kind is er bij het schrijven van dit beleidsplan gekozen voor de mannelijke vorm. 2. Algemene doelstelling Buitenschoolse opvang biedt kinderen een verantwoorde, betrouwbare en prettige opvang buiten schooltijd. Centraal staat het welbevinden van het kind dat buiten schooltijd een plek nodig heeft om bij te komen, te ontspannen en zich te kunnen ontwikkelen. Dat kan in contact met andere kinderen, maar ook alleen. Buitenschoolse opvang is bedoeld voor kinderen tussen 4 en 12 jaar. 3. Uitgangspunten BSO Buitenschoolse opvang biedt kinderen de mogelijkheid om zich in een huiselijke, veilige omgeving te ontspannen en te ontwikkelen, individueel en in groepsverband. De leidsters zorgen ervoor dat er aan de kinderen voldoende tijd en aandacht wordt besteed. Buitenschoolse opvang biedt ouders de mogelijkheid zorgtaken en arbeidstaken te combineren en biedt het bedrijfsleven de mogelijkheid mensen in dienst te nemen of te houden die anders niet beschikbaar zijn. Buitenschoolse opvang moet gezien worden als onderdeel van een totaal aan maatschappelijke voorzieningen die ouders ondersteunen in de opvoeding van hun kinderen. De buitenschoolse opvang is een onderdeel van de samenleving en staat hier middenin, waarbij kwaliteit en continuïteit gewaarborgd zijn. Daarbij voldoet de buitenschoolse opvang vanzelfsprekend aan de eisen die gesteld worden in de gemeentelijke verordening. Buitenschoolse opvang kan plaatsvinden op drie momenten: - Na schooltijd. Dit noemen wij naschoolse opvang; - Tijdens vakanties wordt opvang geboden; - Tijdens studiedagen wordt opvang geboden. 4. Visie op buitenschoolse opvang De buitenschoolse opvang zorgt ervoor dat kinderen in een ontspannen sfeer een plezierige tijd kunnen doorbrengen in een daarop afgestemde omgeving, met een beperkte groepsgrootte. Het kind voelt zich veilig en geborgen. De groepsleidsters sluiten aan op de ontwikkelingsfase van het individuele kind en op zijn functioneren in groepsverband. De opvang bevindt zich tussen de thuis- en schoolsituatie en biedt aanvulling op het terrein van ontmoeting, ontwikkeling en pedagogische opvoeding. Wij streven naar een situatie die aansluit bij of aanvullend is op de situatie thuis en die gericht is op de ontplooiing van het kind tot een zelfstandig, creatief en kritisch persoon door het aanleren van sociale en communicatieve vaardigheden. Omdat kinderen op de buitenschoolse opvang elkaar meestal in groepsverband treffen, is het een plaats waar zij leren omgaan met elkaar en inzicht krijgen in de uitwerking van hun gedrag op anderen. Ze leren rekening te houden met anderen, om te gaan met conflicten en op een assertieve manier op te komen voor zichzelf. Ontwikkelingskansen worden geboden en kinderen kunnen zich ontwikkelen tot individuen die zich binnen groepen sociaal en communicatief weten te gedragen. Wij hebben er voor gekozen om groepen niet te groot te laten zijn zodat de groepsleiding voldoende aandacht kan vestigen op de ontwikkeling van het individuele kind en de groep. Zo mogelijk streven wij naar een goede samenwerking met andere voorzieningen in de buurt, zoals sportverenigingen, bibliotheek, muziekschool en bestaat de mogelijkheid samen met hen activiteiten te ontwikkelen die voor de kinderen van de BSO en voor kinderen uit de buurt opengesteld worden.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
5
De ouders blijven vanzelfsprekend eindverantwoordelijk voor hun kind en daarom is het noodzakelijk gegevens over de ontwikkeling van het kind met de ouders uit te wisselen. Goed en regelmatig contact tussen ouders en leidsters is dus zeer belangrijk. Van de leidsters mogen ouders betrokkenheid bij het wel en wee van hun kind verwachten. De leidsters zijn gekwalificeerd, deskundig en gemotiveerd en zijn daardoor in staat om op een verantwoorde wijze begeleiding te bieden. De accommodatie is speciaal ingericht voor kinderen en biedt daardoor andere mogelijkheden dan thuis. Vanzelfsprekend is het er veilig en schoon. 5. Uitgangspunten voor pedagogisch beleid Wij bieden kinderen veiligheid en geborgenheid in een vertrouwde en uitnodigende omgeving, zodat ze de ruimte krijgen om ervaring op te doen en zich te ontplooien. Ze worden gestimuleerd in hun ontwikkeling waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de individuele behoeften van het kind. Kinderen komen in contact met andere kinderen. Ze leren zich in een groep te handhaven door voor zichzelf op te komen, samen te spelen en rekening te houden met elkaar. Ze krijgen speel- en spelmogelijkheden en materialen aangeboden die bij de ontwikkeling van het kind passen. Zowel binnen als buiten is voldoende ruimte om veilig en gevarieerd te kunnen spelen. Wij leren de kinderen elkaar onvoorwaardelijk te accepteren. Gevoelens dienen serieus genomen te worden door kinderen en leidsters. Een kind heeft recht op respect en dient ruimte te krijgen zich op eigen wijze te ontwikkelen. Tegen hen zal geen verbaal of fysiek geweld gebruikt worden. Uiteraard zijn er huisregels waaraan iedereen zich dient te houden. Deze worden in het werkplan beschreven. Kinderen hebben basisbehoeften zoals voeding, aandacht en genegenheid, als individu en als groep. Wij voorzien in die behoefte waarbij geldt dat het individu niet mag lijden onder de groep, maar andersom ook niet. Wij vinden het belangrijk dat het kind zich veilig, geborgen en geaccepteerd voelt, het welzijn van het kind staat in ons pedagogisch beleid centraal, waarbij de belangen van ouders en werkgevers serieus worden mee gewogen. De leidsters en leidinggevenden van de buitenschoolse opvang dragen zorg voor het juiste pedagogische klimaat volgens de uitgangspunten van het pedagogisch beleid.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
6
6. Pedagogisch beleid De periode van 4 t/m 12 jaar is voor het kind de periode waarin het zichzelf en zijn relatie met de omgeving gaat ontdekken en ontwikkelen. Het is de periode waarin de fysieke, sociale en emotionele grenzen worden verkend, getest en soms overschreden. Autoriteit, waarden en normen aangaan en oplossen van conflicten en omgaan met emoties komen aan de orde. De ontwikkeling verloopt niet bij ieder kind hetzelfde. Elk kind heeft een eigen tempo en ontwikkelt zich op het ene gebied sneller dan op het andere. Ieder kind heeft een eigen potentieel aan mogelijkheden. De situatie waarin het kind opgroeit speelt een zeer belangrijke rol in de wijze waarop die mogelijkheden worden ontwikkeld en in welk tempo dat gebeurt. De buitenschoolse opvang zal hieraan ook een belangrijke bijdrage kunnen leveren. De opzet van de buitenschoolse opvang is gericht op het bieden van een veilige en plezierige omgeving om de tijd buiten school prettig door te brengen. Zowel in groepsverband als individueel wordt bewust aangesloten op de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt, evenals op de volgende ontwikkelingsgebieden: 1. 2. 3. 4. 5.
lichamelijke ontwikkeling sociaal-emotionele ontwikkeling cognitieve ontwikkeling creatieve ontwikkeling de ontwikkeling van identiteit en zelfredzaamheid.
Deze ontwikkelingsgebieden zijn in werkelijkheid niet strikt te scheiden, maar toch worden ze hierna afzonderlijk uitgewerkt. 6.1 Lichamelijke ontwikkeling 6.1.1 Beweging In de BSO wordt kinderen de gelegenheid geboden zich te bewegen door het aanbieden van speelruimte binnen en buiten en door het aanbieden van bewegingsmateriaal. Beweging is gericht op samen spelen en samenwerken, competitie, “winnen of verliezen” en het heeft daarnaast een ontspannend karakter. 6.1.2 Het lichaamsbesef Kinderen leren hun lichaam meer en meer kennen en het is van belang dat daarvoor op een verantwoorde wijze plaats is in de BSO. Kinderen zijn nieuwsgierig naar het eigen lichaam en dat van andere kinderen, er wordt gestoeid en geknuffeld. De leidsters zullen op een wijze die aansluit bij de thuissituatie aandacht besteden aan seksuele vorming. 6.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling 6.2.1 Sociale ontwikkeling Door het samenspelen en samenwerken van kinderen onderling, maar ook met volwassenen, leert het kind zich sociaal acceptabel te gedragen. Samen delen, wachten op je beurt, overleggen, assertief zijn, conflicten oplossen, oplossingen aandragen dit zijn belangrijke aspecten voor gezonde, plezierige contacten en relaties. De leidsters helpen het kind bij het verder ontwikkelen van sociale kennis en vaardigheden die het gezellig samen zijn en spelen met anderen bevorderen. Zij doen dit door de aandacht van de kinderen op elkaar te richten. Elk kind wordt bij binnenkomst duidelijk hoorbaar begroet. Elk nieuw kind wordt aan de groep voorgesteld. Door samen met een nieuw kind mee te spelen wordt het in contact gebracht met de leeftijdgenoten. De leidsters zorgen voor rustige momenten waarin kinderen gestimuleerd worden iets te vertellen en naar elkaar te luisteren. Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
7
6.2.2 Emotionele ontwikkeling Het zorgvuldig waarnemen en het serieus nemen van gevoelens van kinderen is belangrijk. Soms is het noodzakelijk dat de leidsters bepaald gedrag verbieden, maar de gevoelens die hierbij spelen worden serieus genomen. De leidsters zorgen voor een affectieve relatie met de kinderen, ze respecteren ze en laten geen voorkeur blijken. Ze zorgen voor een omgeving die de kinderen motiveert en betrokken houdt bij de omgeving en bij de andere kinderen. De leidsters proberen de kinderen te helpen gevoelens zoals blijdschap, woede, verdriet, angst en onverschilligheid te verwoorden. De kinderen leren daardoor gevoelens van zichzelf en anderen te herkennen en er mee om te gaan. Veel van hun gevoelens uiten kinderen in spel, de leidsters stimuleren dit door fantasie- en rollenspelen aan te bieden. 6.3 Cognitieve ontwikkeling Cognitieve ontwikkeling heeft betrekking op de ontwikkeling van taal (begrijpen en spreken) en denken: begrip en inzicht verwerven door informatie uit de omgeving te ordenen, te onthouden, toe te passen en te combineren met nieuwe situaties. Taal en denken zijn nauw met elkaar verbonden. 6.3.1 Taalontwikkeling De taal wordt verder ontwikkeld, waarbij aangesloten wordt op het ontwikkelingsniveau van het kind. Zo mogelijk wordt met scholen bekeken in hoeverre en met welke materialen en activiteiten aan de taalontwikkeling aandacht kan worden besteed. Met boeken, verhalen, spellen, toneelstukjes en versjes wordt de taalontwikkeling gestimuleerd. 6.3.2 Denken Spelen en bezig zijn is voor een kind leren. Het leert door voorbeeld en nabootsing. Door allerlei dagelijkse gebeurtenissen te bespreken, ontstaat ordening in de wereld van het kind. De leidster legt daarbij uit, benoemt dingen en nodigt de kinderen uit om zelf te verwoorden. Regelmatig doet de leidster een beroep op het vermogen van kinderen om zelf oplossingen te zoeken voor problemen. In de BSO wordt veelzijdig materiaal aangeboden waarmee kinderen bezig kunnen zijn, zoals boeken, tijdschriften, spelmateriaal en computerprogramma’s. 6.4 Creatieve ontwikkeling De creatieve ontwikkeling wordt gestimuleerd door het aanbieden van allerlei soorten materialen (water, zand, verf, klei, hout, metaal, verkleedkleren en schmink) en activiteiten (computergames, muziek, dans en drama). Voor het kind is het omgaan met materialen een onderzoekende bezigheid. Het leert er de mogelijkheden en eigenschappen van kennen, waarbij het resultaat nog niet belangrijk is. Creatief zijn kan op vele manieren, bijvoorbeeld door vertellen en door fantasie- en constructiespelen. Het is belangrijk dat kinderen gewaardeerd worden en zoveel mogelijk ruimte krijgen voor hun eigen inbreng.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
8
6.5 Identiteitsontwikkeling 6.5.1 Identiteit Het kind wordt zich meer en meer bewust dat het een persoon is die verschild van ieder ander. Door het kind positief te benaderen bevordert de leidster het zelfvertrouwen van het kind. Er wordt aandacht besteed aan de persoonlijke verhalen van het kind en het kind wordt gestimuleerd zich te uiten en eigen keuzes te maken. De leidster waardeert onderlinge verschillen tussen kinderen in bijvoorbeeld voorkeur van activiteiten tempo en spontaniteit. Het identiteitsbesef wordt gestimuleerd door bijv. het regelmatig noemen van namen en door het geven van eigen spullen, zoals mapjes, kastjes, etc. Het meespelen van vriendjes op de buitenschoolse opvang behoort ook tot de mogelijkheden. 6.5.2 Zelfredzaamheid Het kind wordt gestimuleerd zelfstandig te zijn. Wat het kind zelf wil proberen mag het in principe ook zelf doen. De leidsters dragen er in dat kader zorg voor dat het kind niet te veel mislukkingen ervaart. De kinderen zijn medeverantwoordelijk voor de regels, de ruimte en de programma’s van de buitenschoolse opvang. De leidster geeft de kinderen ook opdrachten en taken, bijv. het opruimen van (een deel van) het speelgoed. De opdrachten moeten voor het kind duidelijk en overzichtelijk zijn en dienen om de zelfredzaamheid te bevorderen en de zorg voor de omgeving te ontwikkelen.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
9
7. Waarden en normen Het overbrengen van waarden en normen speelt in de opvoeding van kinderen voortdurend een rol. Waarden geven uitdrukking aan de betekenis die mensen hechten aan bepaalde gedragingen of gebeurtenissen. Het zijn ideeën of opvattingen die aangeven hoe belangrijk mensen iets vinden. Waarden zijn onmiskenbaar cultuur gebonden. Ze veranderen in de loop van de tijd en variëren van samenleving tot samenleving. Normen vertalen in regels en voorschriften hoe volwassenen en kinderen zich behoren te gedragen. Bijvoorbeeld: wanneer een kind een ander kind slaat of bijt omdat het iets gedaan wilt krijgen, leert het van de leidsters een alternatieve manier om duidelijk te maken wat het wil. De waarde is respect hebben voor elkaar, de norm is dat lijfelijke agressie niet wordt toegestaan. 7.1 Waarden en normen uitwisselen Een kind wordt mede gevormd door de omgang met volwassenen en andere kinderen. De omgang tussen volwassenen en kinderen heeft in de BSO een andere dimensie dan thuis. De leidster is in eerste instantie bij de individuele kinderen betrokken. Zij onderhoudt contact met alle kinderen uit een groep. Daarnaast is er de omgang van de leidster met de groep als geheel. Op beide niveaus is sprake van een voortdurende uitwisseling van waarden en normen in communicatie en interactie. In een groep kinderen is sprake van een continu proces. Dit vindt voor een gedeelte bewust en voor een gedeelte onbewust plaats. Tussen de kinderen onderling speelt voortdurend wat hoort en niet hoort. Evenzo tussen leidster en kind en leidsters onderling. Door middel van taal vindt er onderling een (gedeeltelijk) bewuste uitwisseling plaats van waarden en normen. Daarnaast speelt het non-verbaal uitwisselen en overbrengen hiervan een grote rol in de communicatie. Het is van belang om hier zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan. Normen en waarden zijn er ook om getoetst te worden en kinderen zijn altijd op zoek naar grenzen en duidelijkheid. Van belang is om de kinderen de ruimte te geven normen en waarden te toetsen, bij zichzelf en bij anderen. De leidsters zijn verantwoordelijk om dit proces te begeleiden en te bespreken met de kinderen wanneer zich conflicten voordoen. Door voortdurend kritisch te zijn t.o.v. zichzelf en de ander wordt de bewustwording van de eigen waarden en normen van leidsters gestimuleerd. 7.2 Vooroordelen De leidster is zich bewust van bestaande vooroordelen omtrent geloof, kleur, sociale klasse, sekse en seksuele geaardheid. Zij realiseert zich beïnvloed te zijn door de eigen omgeving waarin zij is opgegroeid. Over al deze onderwerpen zijn in meer of mindere mate tal van vanzelfsprekendheden ontstaan die discutabel zijn. De leidster probeert kritisch te staan tegenover deze meningen, het gedrag dat daaruit voortvloeit en zich bewust te worden van de eigen vooroordelen. Bij kinderen wordt geprobeerd actief te voorkomen dat vooroordelen ontstaan; juist omdat kinderen van nature nieuwe dingen open tegemoet zullen treden. De leidsters proberen steeds te reageren op de kinderen en op elkaar, zodra men merkt dat in spel of gesprek vooroordelen naar voren komen. Ook zijn zij actief in het aanbieden van roldoorbrekend speelgoed of het voorlezen of zingen van die verhalen en liedjes, die de kinderen duidelijk laten zien dat er keuzes zijn buiten de “gangbare” paden. Zij zijn er attent op dat zij op geen enkele wijze negatieve meningen laten horen over bepaalde groepen in onze samenleving. Wel zijn zij actief in het praten over verschillende groeperingen, met de bedoeling dat de kinderen meer weten en daardoor minder snel geneigd zijn iets “gek” of daardoor “minder waard” te vinden.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
10
7.3 Verschillen In de BSO zijn kinderen van alle gezindten en culturen welkom. Wanneer zich met een levensovertuiging verbonden speciale gebeurtenissen aandienen (zoals bijv. het doopfeest van een kind), zal daar op gepaste wijze, in de groep, aandacht aan besteed worden Voor zover mogelijk wordt aan de kinderen uitgelegd welke betekenis de speciale gebeurtenis binnen de betreffende levensovertuiging heeft. Verschil in sociale achtergrond komt soms tot uitdrukking in kleding, taalgebruik en dergelijke. Elk kind wordt met evenveel zorg omringd. Het is belangrijk om de kinderen geen typisch vrouwen- of mannenrol op te leggen. In de BSO is zowel “jongens” als “meisjes” speelgoed aanwezig. De keuzevrijheid en de eigenheid van het kind staat centraal bij de keuze voor het één of het andere speelgoed. 7.4 Problemen en conflicten Kinderen worden gestimuleerd zelf hun sociale problemen op te lossen. Wanneer kinderen daarin niet slagen of wanneer steeds hetzelfde kind als “winnaar” of “verliezer” uit de strijd komt, biedt de leidster hulp. De minst weerbaren worden mogelijkheden aangereikt om met meer kans op succes hun behoeften en wensen kenbaar te maken. De leidster leert de kinderen rekening met elkaar te houden door voor te doen hoe je door overleg tot overeenstemming kunt komen. Kinderen kunnen al vroeg leren voor zichzelf op te komen en daarbij rekening te houden met anderen. Bij conflicten of moeizaam verlopende contacten tussen kinderen, blijft de leidster in de buurt. Bij sommige kinderen is dat al voldoende om ze moed te geven te zeggen wat ze graag willen. Bij anderen probeert de leidster samen met het kind aan het andere kind duidelijk te maken wat het probleem is en laat zij zo mogelijk de kinderen zelf naar een oplossing zoeken. Kinderen hebben het meeste vertrouwen in hun eigen mogelijkheden wanneer ze zelf ervaren dat ze met bepaald gedrag een ruzie kunnen oplossen of een onveilige situatie in een veilige kunnen veranderen. Voor “probleemkinderen” wordt in samenspraak en samenwerking met de ouders een oplossing gezocht binnen of buiten de BSO. 7.5 Feesten en rituelen Een aantal gebeurtenissen zoals verjaardagen, afscheid, feestdagen (Kerstmis en Pasen) verloopt in de buitenschoolse opvang volgens een vast ritueel. Door op een bepaalde manier met deze dingen om te gaan, leren kinderen wat het betekent om bijvoorbeeld jarig te zijn of afscheid te (moeten) nemen. Aan vaste gewoontes kunnen kinderen zowel zekerheid als plezier ontlenen. Het is belangrijk dat kinderen rekening leren houden met ieders waarden en normen en deze zo goed mogelijk te respecteren. Er wordt ook zo goed mogelijk rekening gehouden met de diversiteit aan achtergronden, culturen en godsdiensten van ouders en kinderen. 7.6 Kinderparticipatie Kinderparticipatie staat voor het serieus nemen van de mening en de wensen van kinderen. Kinderparticipatie loopt als een rode draad door onze wijze van opvang omdat wij vinden: - dat kinderen recht hebben op participatie; - Dat het hun betrokkenheid bij de opvang stimuleert; - Dat het goed is voor de ontwikkeling van de kinderen; - Dat het getuigt van respect voor het kind; - Dat het kwaliteit verhogend voor onze opvang kan zijn. Van leidsters vraagt dit een houding waarbij signaleren, letten op de non-verbale houding van kinderen, de mening van kinderen ruimte geven, luisteren naar kinderen en overleggen met kinderen centraal staan. Over het algemeen wordt er gewerkt met een stappenplan waarbij de kinderen eerst goed geïnformeerd worden over bijvoorbeeld de
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
11
keuzemogelijkheden, de marges, de consequenties en de procedure van de inspraak. Aan de hand hiervan wordt een plan gemaakt en eventueel tot actie over gegaan. De mate waarin de kinderen betrokken worden bij de participatie kent verschillende gradaties en is afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind. Voor oudere kinderen kan gelden dat zij uiteindelijk zelf initiatief nemen en zelf beslissen. 8. Verzorgen van kinderen Op het gebied van gezondheid, veiligheid en hygiëne worden de richtlijnen van de GGD en de gemeentelijke verordening op de kindercentra gevolgd. Daarnaast wordt gewerkt met richtlijnen op de hieronder genoemde terreinen. Zij worden in deze paragraaf vervolgens nader uitgewerkt. 1. 2. 3. 4.
Ziektes en ongevallen; Veiligheid; Hygiëne; Inrichting.
8.1 Gezondheid, ziektes en ongevallen Alle leidsters hebben de cursus kinder-EHBO gevolgd en weten hoe te handelen in geval van nood. De leidster zal letten op de lichamelijke gezondheid en geestelijke ontwikkeling van de kinderen. Wanneer een kind ziek is, moet het thuis blijven. Wanneer een kind ziek wordt op de BSO, worden de ouders daarvan in kennis gesteld. In overleg met de ouders wordt bekeken of het kind opgehaald moet worden. Hiervoor volgen wij de adviezen van de GGD. Wanneer het kind weer beter is, is het weer welkom op de BSO. In de BSO wordt door de leiding geen medicijnen verstrekt, tenzij dit echt noodzakelijk is en de medicijnen op doktersvoorschrift voorgeschreven zijn. Na ruggespraak met de leidinggevende wordt besloten of op het verzoek kan worden ingegaan. Voor de juiste procedure verwijzen wij naar het protocol medicijngebruik. 8.2 Uitgangspunten ten aanzien van veiligheid Het werken met groepen kinderen maakt het noodzakelijk dat het materiaal en de inrichting van de groepsruimten voldoen aan de strengste veiligheidsnormen. Wij zijn ons bewust van de kwetsbaarheid van kinderen en daarom controleren wij ruimten en materialen regelmatig op veiligheid. In de BSO is een calamiteitenplan aanwezig. De buitenschoolse opvang is ingericht conform de eisen van de brandweer en GGD. 8.3 Uitgangspunten ten aanzien van hygiëne Het spreekt voor zich dat er bepaalde hygiëne voorschriften gehanteerd worden binnen de buitenschoolse opvang. De voorschriften zijn vastgesteld door de Gemeenschappelijke Gezondheid Dienst (GGD) en worden periodiek getoetst. Voor kinderen is vanuit hygiënisch en pedagogisch oogpunt een schone omgeving van groot belang. De groepsruimten worden dagelijks schoongemaakt. Omdat er steeds meer kinderen zijn met een allergische constitutie, maar ook vanwege de hygiëne, wordt hier bij de inrichting rekening mee gehouden. Ook de pedagogisch medewerker dient zich bewust te zijn van haar persoonlijke hygiëne en dient hier naar te handelen. Zij heeft een voorbeeldfunctie en derhalve zal ze zelf schoon en verzorgd moeten zijn 8.4 Uitgangspunten ten aanzien van inrichting Belangrijke criteria bij de inrichting van de groepsruimte zijn overzicht en uitdaging. Overzicht is zowel voor de leidsters als voor het kind belangrijk, maar de mogelijkheid tot afzondering moet ook aanwezig zijn. Door het creëren van hoekjes of het werken met ruimtes die een speciale bestemming hebben (computerhok, meisjesruimte, etc.) komen Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
12
we tegemoet aan de behoefte van kinderen zich af en toe eens terug te trekken. Bij de inrichting van de verschillende groepsruimten is rekening gehouden met de behoeften van de kinderen. 9. Het ouderbeleid 9.1 Samenwerken De BSO speelt een aanvullende rol bij de opvoeding en de verzorging van de kinderen. Dit maakt het noodzakelijk om regelmatig gegevens over de ontwikkeling van het kind uit te wisselen en wederzijdse inzichten over de ontwikkeling van het kind uit te wisselen, waardoor het inzicht bij zowel leidsters als ouders wordt vergroot. Om kinderen een zo goed mogelijke opvang te bieden, is naar onze overtuiging een goede samenwerking met ouders van belang. Een tweetal randvoorwaarden zijn: - wederzijds vertrouwen; begrip voor elkaars verantwoordelijkheden, mogelijkheden en beperkingen; - Wederzijds respect; respect van de leiding voor de ouders in hun verantwoordelijk zijn voor hun kinderen en respect van de ouders voor de beroepsmatige verantwoordelijkheid van de leiding voor hun kind. Daarnaast krijgt de samenwerking tussen de ouders en de BSO gestalte door: - de “wenperiode”. Om de eerste periode in de BSO zo goed mogelijk te laten verlopen, worden er duidelijke afspraken gemaakt met de ouders. Deze afspraken hebben onder meer betrekking op de opvoeding, de activiteiten en de gewoonten van het kind. In de “wenperiode” wordt aandacht besteed aan wederzijdse verwachtingen en wordt gevraagd naar de specifieke wensen van ouders; - Uitwisseling van opvoedingsideeën. Het uitwisselen van opvoedingsideeën maakt het mogelijk de benadering van het kind hierop af te stemmen. Soms kan een bepaalde benadering thuis succesvol zijn en kan de BSO die overnemen. Andersom kan dit ook gelden, verschillen in opvoeden en benadering van het kind thuis en in de BSO zijn in dit verband bespreekbaar. Wanneer er problemen zijn met een kind wordt in overleg met de ouders bekeken wat het beste is voor het kind. 9.2 Betrokkenheid en elkaar informeren BSO de Saller wil ouders zoveel mogelijk betrekken bij zaken die de opvang in de BSO betreffen. Opvoedingsideeën worden met de ouders uitgewisseld op ouderavonden en individuele oudercontacten. De contacten vinden plaats tussen: - de leidster en individuele ouders. De afstemming heeft betrekking op het eigen kind. Uitgangspunt is hierbij dat zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met de wensen van de ouders; - Gezamenlijke ouders en de BSO. Contacten tussen de gezamenlijke ouders en de BSO vinden plaats in de oudercommissie. In de BSO wordt gestreefd naar het instellen en in stand houden van een oudercommissie. Van ouders wordt een actieve bijdrage gevraagd in het zorg dragen voor een goede communicatie tussen ouders en medewerkers en tussen ouders onderling. Doelstelling, bevoegdheden en samenstelling van de oudercommissie worden omschreven in het Reglement van de oudercommissies. Naast deelname van ouders aan de oudercommissie is het voor ouders mogelijk deel te nemen aan activiteiten van de BSO; - Individuele ouders en de BSO. Ouders krijgen regelmatig informatie over belangrijke zaken met betrekking tot het functioneren van de BSO. Het gaat hierbij om informatie over de pedagogische handelswijze, inzet van de leidsters op de groep, huisregels en interne wijzigingen. Soms in overleg met oudercommissie, maar in alle gevallen brengt de leidinggevende de ouders schriftelijk op de hoogte. Ouders kunnen advies geven over zaken die direct van invloed zijn op de kinderen of op de ouders zelf via de leidsters, de leidinggevende en/of de oudercommissie.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
13
9.3 Ouders en klachten Als een ouder een klacht heeft, dient deze in eerste instantie besproken te worden met de desbetreffende leidster. Als dit niet werkt, wordt de klacht voorgelegd aan de leidinggevende. Als een en ander niet naar tevredenheid van de ouder wordt opgelost, kan de ouder een schriftelijke klacht deponeren bij de BSO. “BSO de Saller” is aangesloten bij de “Geschillencommissie Kinderopvang”. 9.4 Privacy Ouders hebben recht op privacybescherming door een zorgvuldige behandeling van alle (in vertrouwen) gegeven informatie. Ouders worden op de hoogte gesteld voordat er over hun kind contact en/of overleg is met derden, die niet aan de BSO verbonden zijn (school, hulpverlenende instanties, e.d.). Er wordt door de leiding geen vertrouwelijke informatie over kinderen en/of ouders aan andere kinderen, ouders, collega’s in de BSO verstrekt. Voor zover dit de kwaliteit van het handelen ten goede komt, wordt vertrouwelijke informatie over kinderen/ouders met de leidinggevende besproken. 9.5 Ouderavonden Ten minste één keer per jaar houdt de BSO locatie een ouderavond. Deze bijeenkomst staat vaak in het licht van een bepaald inhoudelijk thema of wordt georganiseerd om ouders te informeren omdat er in de opvang iets gaat veranderen. Te denken valt aan bijvoorbeeld samenwerking met een sportclub. In het pedagogisch werkplan staan de frequentie en inhoud van deze avonden nader beschreven. 10.
Dienstverlening BSO de Saller
10.1 Regulier Plaatsing binnen de BSO van de Saller is mogelijk vanaf 1 middag per week tot een volledige plaats te weten; BSO in vakantie weken en/ of BSO na schooltijd. Kinderen kunnen geplaatst worden vanaf dat zij van het basisonderwijs gebruik maken tot dat zij de basisschool verlaten. 10.2 Volledige plaats De mogelijkheid van plaatsing is afhankelijk van een aantal factoren. Zo speelt de leeftijd, het aantal gewenste blokken een rol, maar ook de minimale bezetting een rol. Indien de ouders akkoord gaan, wordt de plaatsing contractueel geregeld. Ouders kunnen op afspraak de BSO-vestiging bezichtigen. Indien op het door de ouders gewenste blok geen plaats is, wordt - als dat mogelijk is een alternatief aangeboden. Als ouders niet akkoord gaan met het alternatief, wordt het kind op een wachtlijst geplaatst. Deze lijst wordt regelmatig gecontroleerd en geactualiseerd. In een aantal gevallen geldt de voorrangsregeling: 1. bij uitbreiding of wijziging van blokken van een kind dat al geplaatst is op de BSO; 2. bij tweede en derde kinderen uit 1 gezin; 10.3 Opvangaanbod Ouders en kinderen kunnen gebruik maken van een: Een volledige BSO plaats: Op de dag (bijvoorbeeld maandag) dat kinderen van de naschoolse opvang gebruik maken, hebben zij in de schoolvakanties recht op een gehele dag*. Schoolwekenplaats: Ouders geven aan op welke schooldagen* zij een plaats willen afnemen. Vakantieplaats: Contract ten behoeve van één of meerdere dagdelen* in de vakantie. Incidentele plaats: indien ouders behoefte hebben aan BSO kunnen zij, indien er plaats is, tijdelijk gebruik maken van opvang, hiervoor gelden maatwerkafspraken. Op basis van maatwerk is overleg over wisselende opvang mogelijk.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
14
De openingstijden van de BSO zijn zo veel mogelijk aangepast aan de plaatselijke schooltijden en vakanties. 10.4 Groepssamenstelling en leeftijd De verhouding van het aantal leidsters is 1 leidster op 10 kinderen. Dit is vastgesteld in landelijke verordeningen. 10.5 Flexibiliteit in de opvangtijden Indien mogelijk kunnen er maatwerkafspraken worden gemaakt ten aanzien van opvangtijden. Extra gebruik is, op basis van maatwerkafspraken mogelijk, dit voor zover inpasbaar binnen de bedrijfsvoering. Binnen de maatwerkafspraken wordt extra gebruik van de BSO geregeld. Voor alles geldt: in overleg met de leidsters. 10.6 Vaste gezichten Met betrekking tot het aantal personeelsleden streeft BSO de Saller naar een zo groot mogelijke continuïteit. Gelet op het gegeven dat veel leidsters in deeltijd (willen) werken, streven wij naar een aantal van maximaal twee leid(st)ers per week. Bij ziekte en vakantie wordt voor vervanging gezorgd. Het uitgangspunt is dat met vaste invallers gewerkt zal worden, pas in het uiterste geval zullen externe invallers ingezet worden. Als basis zal altijd met het voorgeschreven aantal leid(st)ers gewerkt worden. Daarnaast zult u stagiaires en of mensen op basis van een werkervaringsplaats, c.q. herintreders kunnen aantreffen. Dit altijd naast de vakkracht. Wij dragen graag onze kennis op dit werkgebied aan hen over, anderzijds biedt hun aanwezigheid en inzet ons de mogelijkheid eens wat extra’s te doen met en voor de kinderen. 10.7 Contacten met derden Voor zover dit in het belang is van de kinderen en/of de opvang van hen kan er vanuit de BSO contact gezocht worden met externe instanties. Zo vindt, wanneer noodzakelijk, overleg plaats met de GGD, basisscholen, opleidingsinstituten i.v.m. stagiaires en andere relevante instellingen. Inhoudelijk kan een relatie gelegd worden met het lokale onderwijsbeleid. 10.8 BSO ruimte De BSO-opvang is gevestigd in een goede accommodatie die speciaal is ingericht voor kinderen. Daardoor bieden ze aanvullende mogelijkheden op de thuissituatie. In de BSO is in principe 1 groep gehuisvest. Deze groep heeft de beschikking over een groepsruimte met verschillende hoeken. Daarnaast is er altijd een binnen- en buitenspeelruimte voorhanden. 10.9 Vakantieopvang Tijdens de schoolvakanties die vastgesteld zijn volgens het advies van het ministerie van WVC bieden wij opvang. Een aantal weken voor een vakantieperiode wordt het programma bekend gemaakt. Het programma tijdens de vakantie is vaak thematisch gerangschikt en de mogelijkheid bestaat dat er activiteiten door derden uitgevoerd gaan worden. Ook bestaat de mogelijkheid dat een aantal activiteiten ook opengesteld worden voor kinderen uit de buurt. Er wordt vakantieopvang geboden aan elk kind dat een contract heeft voor vakantieopvang. Dit kunnen kinderen zijn die een contract hebben voor buitenschoolse opvang inclusief vakantieopvang, maar dit kunnen ook kinderen zijn die een contract hebben voor alleen de vakantieperiodes. Als een school een vrije dag heeft ingeroosterd die niet onder de vakantieregeling van het Ministerie van OCW valt, dan gelden de volgende regels: 1. De vrije dag moet minstens twee weken van tevoren bekend zijn bij de leiding van de BSO. Dit kan bekend gemaakt worden door de school of door individuele ouders. De periode van twee weken geeft ons de gelegenheid een programma voor die dag op te zetten, personeel te regelen en de opvang en het programma van die dag bekend te maken bij de ouders. Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
15
2. Er kan opvang geboden worden als er minimaal 6 kinderen zijn die gebruik gaan maken van de opvang. De kosten worden vooraf in rekening gebracht.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
16
Bijlagen: Protocol Vervoer In schoolweken moeten de kinderen van de school naar de locatie vervoerd worden. Sommige kinderen komen- met toestemming van de ouders- op eigen gelegenheid. Anderen worden zoveel mogelijk lopend opgehaald. De stelregel hierbij is dat de loopafstand tussen school en de BSO locatie niet meer dan 15 minuten mag bedragen. De kinderen worden opgehaald door de pedagogisch medewerker, de groepshulp of de stagiaire. Lopend ophalen Voor het lopend ophalen van kinderen bestaat geen wetgeving. Daartoe hebben we, in overleg met ouders, een aantal afspraken gemaakt. We kijken per situatie of het verantwoord is om een groep kinderen door één persoon te laten ophalen of dat er wellicht een tweede persoon ingeschakeld moet worden. Uitgangspunten hierbij zijn het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen en het temperament van de groep. Ervaring leert ons dat jonge kinderen meer begeleiding nodig hebben dan oudere kinderen en dat een temperamentvolle groep ook meer begeleiding nodig heeft. Op het moment dat kinderen lopend opgehaald worden zijn de begeleiders verantwoordelijk. Zodra kinderen, onderweg, schade toebrengen aan anderen zal dit in eerste instantie verhaald worden op de ouders, omdat wettelijk bepaald is dat kinderen onder de veertien jaar nooit aansprakelijk zijn voor de door hen gepleegde onrechtmatige daden. Op grond van de wet zijn de ouders aansprakelijk. Het is dan ook belangrijke dat ouders een WA- verzekering afsluiten ten behoeve van hun kind. Ervaart groepsleiding knelpunten in het lopend ophalen dan moet zij dit bespreken met locatiemanager om tot werkbare en veilige oplossingen te komen. Het spreekt voor zich dat pedagogisch medewerkers, en anderen die ophalen, een voorbeeldfunctie hebben en dat zij zich houden aan de geldende verkeersregels om het een en ander zo veilig mogelijk te laten verlopen. Ophalen op de fiets Sommige kinderen worden op de fiets vervoerd. De fiets dient veilig te zijn en voorzien te zijn van ruggensteuntje, voetensteuntjes en/of fietstassen zodat kinderen veilig vervoerd worden. Een aantal kinderen fietsen onder begeleiding van groepshulpen of pedagogisch medewerkers naar de locatie. Hiervoor gelden dezelfde afspraken als met het lopend ophalen. Zelfstandig naar de locatie Er zijn ook kinderen die zelfstandig naar de BSO komen en ook weer zelfstandig naar huis gaan. Dit zijn kinderen die ook zelfstandig naar school komen. Dit kan op de fiets of lopend. Ouders geven toestemming indien zij vinden dat het kind zelfstandig naar de locatie kan komen en zelfstandig naar huis kan gaan. Ouders zijn derhalve verantwoordelijk voor hun kind gedurende de weg naar en van de BSO. Wel is het belangrijk dat het kind zich eventjes meldt bij de pedagogisch medewerker bij binnenkomst op de BSO en dat hij meldt wanneer hij naar huis vertrekt. Taxi vervoer De kinderen die niet; lopend, fietsend, of zelfstandig naar de locatie kunnen komen, worden door de taxi naar de locatie gebracht. Met name de afstand maakt vervoer met de taxi noodzakelijk. Dit kan gebeuren als ouders kiezen voor een bepaalde locatie die niet dicht genoeg bij de school is gesitueerd. In dat geval worden de taxikosten verhaald op de ouders. Om het taxi vervoer ook inhoudelijk optimaal aan te bieden, heeft Uk en Puk afspraken gemaakt met het taxibedrijf, namelijk:
Kinderen worden door de chauffeur op gehaald en begeleid naar de gereedstaande taxi. Het taxibedrijf streeft ernaar om vaste chauffeurs in te zetten per school, die herkenbaar zijn aan een identificatiekaart hangende aan hun kleding. De chauffeur ziet er op toe, dat alle kinderen in de gordel op een stoelverhoger worden vervoerd. De wachttijd van de kinderen op de taxi zo minimaal mogelijk is. De taxichauffeur afspraken met de school maakt, waar de taxi het beste kan wachten
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
17
De taxi’s te herkennen zijn aan een blauwe nummerplaat. De taxichauffeur zich kindvriendelijk opstelt.
Belangrijk bij het taxivervoer is ook dat ouders hier goed mee omgaan. Ouders dienen Uk en Puk te informeren over wijzigingen die zich voordoen op vaste taxiafspraken. Op het moment dat het kind voor die dag geen taxivervoer nodig heeft, dienen ouders dit zo spoedig mogelijk af te melden opdat voorkomen wordt dat andere kinderen lang moeten wachten en dat er kosten in rekening worden gebracht. Pedagogisch medewerkers en vervoer met eigen auto: In sommige gevallen gaan pedagogisch medewerkers wel eens met een klein groepje kinderen ergens naar toe en gebruiken daarvoor hun eigen auto. Dit is mogelijk onder de volgende voorwaarden en condities:
De eigenaar van de auto is verzekerd en heeft een inzittende verzekering afgesloten. Kinderen worden vervoerd in de gordel. Kinderen onder de 6 jaar mogen niet voorin vervoerd worden. Kinderen boven de 6 jaar mogen voorin vervoerd worden, met stoelverhoger en heupgordel. Indien de auto achter in geen gordels heeft, mogen er achter in maximaal drie kinderen vervoerd worden.
Protocol Pesten 1.
Inleiding
BSO de Saller wil kinderen een zo veilig mogelijke omgeving garanderen. Door regels en afspraken zichtbaar te maken, kunnen kinderen en volwassenen elkaar hierop aanspreken. 2.
Doelstelling van het beleid
BSO de Saller heeft dit protocol gemaakt omdat pesten helaas overal gebeurt. Organisaties die ontkennen dat pesten bij hen plaatsvindt, zijn ongeloofwaardig en nemen het pestgedrag niet serieus. Het is belangrijk om een duidelijk en helder beleid te hebben waar alle betrokkenen op kunnen terugvallen in voorkomende gevallen. 3.
Uitgangspunten Preventie:
Pedagogisch medewerkers passen afspraken en omgangsregels toe in concreet gedrag. Op deze wijze wordt kennis omgezet in een vaardigheid om positief met elkaar om gaan. Het voorkomen van pesten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het onderwerp wordt jaarlijks met de kinderen besproken, waarna met hen regels worden vastgesteld. Pedagogisch medewerkers zijn in staat om pesten te signaleren. Zij nemen hierin duidelijk stelling. de manier waarop we omgaan met (on)gewenst gedrag: signaleren, belonen, bespreken; de manier waarop we met deze notitie omgaan: jaarlijks bespreken tijdens een vastgesteld overlegmoment, toetsen op haalbaarheid en waar nodig aanpassen; de manier waarop we ouders en kinderen kennis laten maken met de inhoud van deze notitie.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
18
4.
De 10 gouden regels
De manier waarop we met elkaar omgaan en de gemaakte afspraken: de 10 gouden regels: 1. Je beoordeelt anderen niet op hun uiterlijk. 2. Je sluit een ander kind niet buiten. 3.
Je komt niet zonder toestemming aan de spullen van een ander kind.
4.
Je scheldt een kind niet uit en verzint geen bijnamen.
5.
Je lacht een ander kind niet uit en je verzint geen bijnamen.
6. Je bedreigt elkaar niet en je doet elkaar geen pijn. 7. Je accepteert een ander kind zoals hij of zij is. 8. Je bemoeit je niet met een ruzie door zomaar partij te kiezen. 9. Als je zelf ruzie hebt, praat je het eerst uit, lukt dit niet dan vraag je hulp aan de pedagogisch medewerkers. 10.Als je ziet of merkt dat een kind wordt gepest, vertel je dit aan de pedagogisch medewerker. Dit is geen klikken! 5.
Omschrijving pestgedrag
Signalen:
altijd een bijnaam, nooit een eigen naam noemen; zogenaamd leuke opmerkingen maken over een groepsgenoot een groepsgenoot voortdurend ergens de schuld van geven; beledigen; opmerkingen maken over huidskleur, kleding, haardracht en/of andere uiterlijke kenmerken zoals beugel, bril etc.; persoonlijke eigendommen kapot maken isoleren, buitensluiten; buiten de BSO opwachten, slaan of schoppen; op weg naar huis achterna rijden; naar het huis van het slachtoffer gaan; bezittingen afpakken; schelden of schreeuwen tegen het slachtoffer.
Kenmerken:
bewust iemand kwetsen of kleineren; het gebeurt herhaaldelijk, systematisch en langdurig (het stopt niet vanzelf); een ongelijke strijd: de pester ligt altijd boven; de pester heeft geen positieve bedoelingen: hij/zij wil pijn doen, vernielen of kwetsen; pesten gebeurt meestal door een groep (pester, meelopers en supporters) tegenover een geïsoleerd slachtoffer; een vaste structuur; de pesters zijn meestal dezelfden, evenals de slachtoffers.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
19
Gevolgen:
6.
de gevolgen kunnen (zowel lichamelijk als geestelijk) pijnlijk en ingewikkeld zijn en ook heel lang naslepen; het is niet gemakkelijk om tot betere relaties te komen; het herstel verloopt moeizaam; isolement en grote eenzaamheid bij het gekwetste kind, maar ook bij de pester en de meelopers; de groep lijdt onder een dreigend en onveilig klimaat; iedereen is angstig en wantrouwt elkaar, is weinig open of spontaan en telt weinig of geen echte vrienden binnen de groep. Als er dan toch gepest wordt: curatieve aanpak
Pesten gebeurt meestal stiekem en buiten het gezichtsveld van de medewerkers. Het is belangrijk dat het aan de pedagogisch medewerker wordt gemeld door ouders, groepsgenoten of andere betrokkenen. Als het pestgedrag zichtbaar is, of door onderzoek (bij vermoeden of horen van anderen) wordt bevestigd, worden vanaf het begin aantekeningen gemaakt in het kind dossier van alle betrokkenen. Wij hanteren de volgende aanpak: a. De gepeste ondersteuning geven
de gepeste serieus nemen en aangeven dat je actie gaat ondernemen; medeleven tonen, luisteren en vragen: door wie en hoe er wordt gepest; nagaan hoe het kind zelf reageert, wat doet hij/zij voor tijdens en na het pesten; indien nodig laten we het kind zien hoe het soms ook anders kan reageren; nagaan welke oplossing het kind zelf wil; de sterke kanten van het kind benadrukken; stelling nemen t.a.v. het pesten: het gedrag afkeuren.
b. De pester stoppen
in gesprek aangeven dat je het gedrag afkeurt, zoeken naar de reden van het pesten; laten inzien wat het effect van zijn/haar gedrag is voor de gepeste; excuses laten aanbieden; aangeven dat de pester zich moet houden aan de afspraken en omgangsregels; eventuele sancties bespreken; afspraken maken over gedragsveranderingen; naleving van deze afspraken: goed bespreekbaar maken en houden; de pester helpen om andersoortig gedrag te laten zien, positief gedrag waarderen; de pester helpen problemen op te lossen.
c. Meelopers aanspreken De meeloper is een passieve pester en medeplichtig. Blijft op afstand en doet niets om het pesten te stoppen. Hij/zij neemt het niet op voor het slachtoffer, lacht mee met de pester vooral ook omdat hij/zij bang is zelf gepest te worden. bespreken in de groep en stimuleren dat de kinderen zelf hun standpunt bepalen: bespreken dat meedoen veelal leidt tot verergering van het probleem; laten inzien wat het effect is voor de gepeste; aangeven dat pestgedrag geen klikken is, je vraagt alleen hulp bij zaken die je zelf niet (meer) kunt oplossen; attenderen op de gedrags- en omgangsregels.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
20
d. Dossier aanleggen De pedagogisch medewerker maakt een verlag in het kind dossier over de betreffende situatie en de gevolgde aanpak. e. Ouders/verzorgers van de gepeste en de pester worden op de hoogte gebracht van de feiten f. School deelgenoot maken Uk en Puk wil de school – na afstemming met de ouders – deelgenoot maken van het voorval. Alleen zo ontstaat een integrale aanpak. 7.
Als het pesten blijft doorgaan
Als het pesten doorgaat, gaan we activiteiten ondernemen waarin alle vijf betrokken partijen (gepeste, pester, meelopers, pedagogisch medewerkers en ouders) aandacht krijgen, het zogenoemde vijfsporenbeleid. a. Hulp aan het gepeste kind
adviezen: probeer bespreekbaar te maken waarom het kind gepest wordt; gesprekken met ouders eventueel samen met locatiemanager en/of medewerker afdeling pedagogiek; indien mogelijk aanmelding realiseren bij het Zorg Team, maatschappelijk werk, JGZ etc.; indien mogelijk Sociale Vaardigheidstraining aanvragen; plan van aanpak maken.
b. Aanpak van het gedrag van de pester
straffend gesprek voeren omdat hij geen veiligheid heeft geboden en ondanks de verzoeken/verboden toch met het pesten is doorgegaan; gesprekken met ouders eventueel samen met locatiemanager en /of medewerker afdeling pedagogiek. Ouders kunnen het gedrag van hun kind niet ontkennen. Gegevens liggen vast in het kind dossier. probleemoplossend gesprek voeren door pedagogisch medewerker eventueel samen met locatiemanager en/of medewerker afdeling pedagogiek. Onderzoeken wat de reden voor het pestgedrag kan zijn: (weinig aandacht ouders, ouders corrigeren gedrag niet, zelf gepest zijn, reactie op bepaalde smaak-, geur- en kleurstoffen, slecht voorbeeld van ouders of andere volwassenen; blootstelling aan geweld via TV of computerspelletjes). Als de oorzaak enigszins duidelijk is, kan de pedagogisch medewerker proberen de gevoeligheid van de pester voor wat hij met het gepeste kind uithaalt te vergroten. aanmelding realiseren bij het Zorg Team, maatschappelijk werk, JGZ etc.; indien mogelijk Sociale Vaardigheidstraining aanvragen; plan van aanpak maken, aangeven wat er van de pester wordt verwacht en wat er zal gebeuren als hij/zij niet stopt. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd en ondertekend door het kind, zijn/haar ouders(verzorgers), de pedagogisch medewerker en de locatiemanager.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
21
c. Aanpak van de meelopers
maken van duidelijke afspraken via gesprekken; gemaakte afspraken worden - na een van tevoren vastgestelde termijn – gecontroleerd; er wordt contact opgenomen met de ouders/verzorgers van deze kinderen; nauwkeurige verslaglegging.
d. Pedagogisch medewerkers
gemaakte afspraken worden aan de BSO-medewerkers doorgegeven. tijdens de maandelijkse werkoverleggen vindt collectieve controle op de gemaakte afspraken plaats (afspraken worden geëvalueerd en waar nodig bijgesteld); de pedagogisch medewerker moet informatie hebben over achtergrond, signalen, gevolgen, oorzaken en aanpak;
e. Ouders worden goed geïnformeerd en betrokken bij verdere activiteiten om het pesten te stoppen. 8.
Sanctiebeleid
Bij pestbeleid past ook een sanctiebeleid. Het moet voor iedereen duidelijk zijn welke maatregel bij welk gedrag genomen wordt en wie de sanctie kan opleggen. Gedrag
Sanctie
Eenmalig geconstateerd pestgedrag Pesten blijft doorgaan
Gesprek over omgangsregels Bespreken eventuele sancties Straffend gesprek pester Gesprek met meelopers Gesprek ouders/verzorgers Gesprek met pester Gesprek met meelopers Gesprek met ouders/verzorgers Afspraken over te verwachten gedrag worden schriftelijk vastgelegd en ondertekend. Schorsing-verwijdering conform de algemene voorwaarden BSO kinderopvang.
Pesten blijft toch doorgaan
Negatief gedrag blijft gehandhaafd. Geen verbetering merkbaar.
9.
Verantwoordelijkheid van Pedagogisch medewerker Pedagogisch medewerker
Pedagogisch medewerker
Leidinggevende
Adviezen aan de ouders
Ouders van gepeste kinderen
houd de communicatie met uw kind open, blijf in gesprek met uw kind; als pesten niet op de BSO gebeurt, maar op straat (in de wijk) probeert u contact op te nemen met de ouders van de pester(s) om het probleem bespreekbaar te maken; pesten op de BSO kunt u het beste met de pedagogisch medewerker bespreken; vind u geen gehoor voor uw verhaal neem dan contact op met de locatiemanager van de betrokken locatie;
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
22
door positieve stimulering kan het respect vergroot worden of weer terug komen; steun uw kind in het idee dat er een einde aan het pesten komt.
Ouders van pesters
neem het probleem van uw kind serieus raak niet in paniek; elk kind loopt kans pester te worden; probeer achter de mogelijke oorzaak te komen; maak uw kind gevoelig voor wat het anderen aandoet; corrigeer ongewenst gedrag en benoem het goed gedrag van uw kind; blijf contact houden met de pedagogisch medewerker van uw kind; maak uw kind duidelijk dat u achter de beslissing van de locatie staat.
Alle andere ouders 10.
neem de ouders van het gepeste kind serieus; stimuleer uw kind om op een goede manier met andere kinderen om te gaan; corrigeer uw kind bij ongewenst gedrag en benoem goed gedrag; geef zelf het goede voorbeeld; leer uw kind voor anderen op te komen; leer uw kind voor zichzelf op te komen; oordeel niet te hard over de pester en zijn/haar ouders, realiseer u zelf dat de scheidslijn tussen gepeste, pester en meeloper erg dun is. Ondersteuning ouders
Als ouders/verzorgers menen dat de medewerkers in gebreke zijn gebleven bij het oplossen van het pestprobleem volgens deze notitie dan kunnen zij een beroep doen op de ondersteuning van de locatiemanager van de betrokken locatie. Tot slot bestaat er ook de mogelijkheid een vertrouwenspersoon in te schakelen. Protocol Medisch handelen Onder eenvoudige medisch handelen, verstaat Uk en Puk, conform de Wet BIG, het toedienen van medicijnen zowel oraal als anaal, het verzorgen van mogelijke uitwendige kwetsuren en het opnemen van de temperatuur. Indien deze handelingen plaatsvinden in het kindercentrum, gebeurt dat met inachtneming van de volgende procedure: 1.
Pedagogisch medewerkers zullen niet op eigen initiatief medicijnen aan kinderen toedienen.
2.
Binnen de kinderopvang worden door pedagogisch medewerkers 1, medicijnen toegediend die voorgeschreven zijn door de (huis)arts en waarvan het toedienen een bepaald regelmaat behoeft die in de kinderopvang niet onderbroken kan worden. Tevens worden in Nederland zonder recept verkrijgbare medicijnen op verzoek van de ouders toegediend, indien hier een noodzaak toe bestaat. De toediening gebeurt altijd onder de volgende bepalingen.
3.
Indien ouders de pedagogisch medewerker verzoeken om medicijnen toe te dienen aan hun kind, dan wordt dit van tevoren door pedagogisch medewerker met de ouders besproken en worden de leidinggevende en collega pedagogisch medewerkers hiervan op de hoogte gesteld zowel mondeling alsmede door een aantekening op de medicijnenlijst ( zie bijlage A).
1
Binnen de BSO kunnen kinderen zelf medicijnen innemen, onder de voorwaarden zoals beschreven in het protocol. Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
23
Een uitzondering hierop vormen algemeen gangbare producten voor lichaamsverzorging (B.V. zinkzalf en sudocreme.) 4. De ouders leveren een kopie van de bijsluiter van het toe te dienen medicijn aan en bespreken: - De dosering van het medicijn - De frequentie van toediening - De mogelijke datum van beëindiging - De mogelijke bijverschijnselen 5. 6.
De ouders tekenen de ouderverklaring toedienen medicijnen (4 – 12 jaar) De pedagogisch medewerker tekent de dosering en frequentie aan op de ouderverklaring toedienen medicijnen (4 – 13 jaar) en de kopie van de bijsluiter wordt bij de kind gegevens opgeborgen.
7.
Medicijnen worden bewaard volgens de instructies van de bijsluiter. Indien de bijsluiter geen specifieke richtlijnen geeft, wordt het medicijn altijd buiten het bereik van kinderen bewaard. Indien de medicijnen voor een bepaalde periode op locatie worden bewaard wordt de houdbaarheidsdatum regelmatig door de pedagogisch medewerker gecontroleerd. Ouders blijven zelf verantwoordelijk voor verwijdering, aanlevering van en/of vervanging van medicijnen waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken.
8.
De pedagogisch medewerker tekent de ouderverklaring toedienen medicijnen (4 – 12 jaar) af na iedere toediening van het medicijn en controleren per dag aan de hand van de ouderverklaring toedienen medicijnen (4 – 13 jaar) of de toediening volgens afspraak is geschied.
9.
Bij beëindiging van de medicijntoediening wordt de bijsluiter uit de kind gegevens gehaald en de naam van het kind verwijderd van de medicijnlijst. De medicijnverklaring wordt voor de periode van drie maanden bewaard in het archief en wordt vervolgens vernietigd.
10. Oordruppels, neusdruppels, oogdruppels, neusspray inhalator en hormonencrème worden beschouwd als medicijnen, waarop de punten 1 tot en met 8 van toepassing zijn. 11. Wanneer een pedagogisch medewerker, in afwijking van punt 1, in een concrete situatie redenen ziet om aan een kind incidenteel een in Nederland zonder recept verkrijgbaar medicijn toe te dienen, dan zal zij hiervoor eerst mondelinge toestemming vragen aan de ouder (van deze mondelinge toestemming wordt een aantekening gemaakt in het kind dossier). Als de ouder op dat moment niet bereikbaar is en de pedagogisch medewerker vindt dat de toediening van het in Nederland zonder recept verkrijgbare medicijn geen uitstel kan lijden, dan legt zij de zaak ter beslissing voor aan de leidinggevende (of de vervanger). Hiervan wordt een aantekening gemaakt in het kind dossier. De ouder wordt dan daarna zo spoedig mogelijk ingelicht. 12. De controleprik voor het vaststellen van het bloedsuikergehalte wordt uitgevoerd na schriftelijk verzoek van de ouder(s). De vaste pedagogisch medewerkers van het kind worden door de ouder geïnstrueerd, hoe zij de controleprik uit moeten voeren. Het schriftelijke verzoek van de ouders en de resultaten van de controleprik worden bewaard in het kind dossier. Indien als gevolg van de controle zou blijken dat insuline bijgespoten zou moeten worden, is dit een voorbehouden handeling, die niet door medewerkers van de BSO mag worden uitgevoerd. In dergelijke situaties wordt meteen 112 gebeld.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
24
13. De epi-pen wordt in noodgeval gebruikt bij een ernstige allergische reactie. Om vast te stellen of er sprake is van een noodgeval wordt meteen gebeld met 112. Epipennen zijn niet standaard aanwezig op locaties. Ouders van een kind waarvan bekend is dat het een ernstige allergische reactie kan vertonen, kunnen na afspraak met de leidinggevende van de locatie, een epi-pen afgeven op locatie. Dit gebeurt alleen nadat vooraf een schriftelijke toestemmingsverklaring door de ouder(s) is ingevuld en ondertekend door zowel de ouder(s) als de leidinggevende van de locatie en de betreffende pedagogische medewerker(s). De vaste pedagogisch medewerker(s) van het kind worden door de ouder(s) geïnstrueerd, hoe zij in noodgeval de epi-pen moet(en) hanteren. Het schriftelijk verzoek van ouders om in geval van nood te handelen alsmede de resultaten van de behandeling met de epipen worden bewaard in het kind dossier. 14. De spreidbroek wordt op schriftelijk verzoek van de ouder(s) toegepast. De vaste pedagogisch medewerkers van het kind worden door de ouder(s) geïnstrueerd, hoe zij de spreidbroek moeten toepassen. Het schriftelijke verzoek van de ouders wordt bewaard in het kind dossier. 15. Een lopend oor van een kind mag niet worden afgeplakt. Als tijdens de opvang tussentijdse verzorging nodig is, dan kan die na een verzoek van de ouder(s) door de pedagogisch medewerker worden verricht. De vaste pedagogisch medewerkers van het kind worden door de ouder(s) geïnstrueerd, hoe zij die tussentijdse verzorging moeten toepassen. Indien de verzorging dusdanig intensief is, kan besloten worden het kind tijdelijk te weren van de opvang. 16. In verband met (mogelijke) ziekte van het kind, kan op verzoek van de ouder(s) tijdens de opvang de temperatuur van het kind worden opgenomen. Als dat in het belang van het kind is, kan de pedagogisch medewerker in verband met (mogelijke) ziekte ook op eigen initiatief de temperatuur van het kind opnemen. De temperatuur wordt opgenomen met een oor thermometer. Het verzoek van de ouder(s), of de redenen van de pedagogisch medewerker en het resultaat van de opname(s) worden vastgelegd in het kind dossier. 17. Kleine verwondingen, ontstaan tijdens de opvang op de BSO, worden volgens de EHBO normen ter plekke verzorgd. 18. Bij andere ongevallen en/of kwetsuren beoordeelt de Bedrijfshulpverlener of externe medische zorg op het kinderdagverblijf wordt ingeroepen of dat het kind naar het ziekenhuis moet worden vervoerd. 19. De ouders worden, conform de bij de intake omtrent dit onderwerp gemaakte afspraken op de hoogte gesteld. 20. Voor ernstige kwetsuren en/of ongevallen van een door de BSO opgevangen kind gelden de richtlijnen, en het protocol die in het kader van het Ongevallen- en calamiteitenbeleid zijn uitgewerkt: a. Als de Bedrijfshulpverlener oordeelt dat de medische situatie van een kind in de BSO dermate ernstig is, of als daar op andere gronden ook maar de geringste aanwijzing voor is, wordt het ongevallenalarmnummer (112) gebeld en wordt het kind per ambulance zo spoedig mogelijk naar de Afdeling Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis gebracht. De ouders worden hiervan (indien ze bereikbaar zijn) onmiddellijk op de hoogte gesteld en worden verzocht naar het ziekenhuis te komen. Eén van de pedagogisch medewerkers zal bij het kind blijven totdat de ouder(s) is/zijn gearriveerd. In geval van opvang binnen de BSO zal getracht worden een groepshulp of andere volwassene bij het kind te laten blijven zodat de pedagogisch medewerker bij de andere kinderen kan blijven. Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
25
b. In het geval van een ongeval wordt er altijd direct na de hulpverlening een Ongevallenregistratieformulier (digitaal) ingevuld door de pedagogisch medewerker en de leidinggevende en na voorafgaande bespreking ter ondertekening aan de ouder(s) voorgelegd. c. Het voor gezien getekende Ongevallenregistratieformulier wordt conform het Privacyreglement na het einde van de opvang nog 2 jaar bewaard.
Pedagogische beleidsplan BSO “de Saller”
26