Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode
Ongewenst, intrusief gedrag en stalking bij ex-partners: De rol van empathie, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Anouck Denis
Promotor: Prof. dr. Ann Buysse Begeleiding: Lic. Olivia De Smet
Ondergetekende,
Anouck Denis
geeft toelating tot het raadplegen van de masterproef door derden.
Abstract
Ongewenst intrusief gedrag en stalking zijn twee gelijkaardige fenomenen die, vooral bij ex-partners, relatief vaak voorkomen en die kunnen escaleren naar ernstige vormen. Deze scriptie onderzocht de relatie tussen ongewenst intrusief gedrag en stalking enerzijds en empathie, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken anderzijds. Meer specifiek werd er nagegaan of deze psychologische karakteristieken konden voorspellen in welke mate ongewenst gedrag werd gesteld. De karakteristieken, alsook de mate van ongewenst intrusief gedrag of stalking, werden aan de hand van een vragenlijstenonderzoek nagegaan bij 560 volwassenen uit de Vlaamse bevolking die een relatiebreuk van minder dan twee jaar achter de rug hadden. Aangezien dit soort gedragingen in het verleden vooral bij studenten en in klinische of forensische populaties werd onderzocht, was het belangrijk om dit bij de algemene bevolking van ex-partners na te gaan. Uit de resultaten van de multinomiale logistische regressie bleek dat personen die ongewenst gedrag stelden meer borderline persoonlijkheidstrekken hadden en meer geneigd waren om emotioneel te reageren op andermans mentale toestand dan personen die dit gedrag niet stelden. Stalkers hadden op hun beurt nog meer borderline persoonlijkheidstrekken dan personen die ongewenst intrusief gedrag stelden. Narcistische persoonlijkheidstrekken speelden, tegen de verwachtingen in, geen rol in de mate van ongewenst intrusief gedrag.
Dankwoord
Graag zou ik prof. Ann Buysse willen bedanken om het promotorschap voor mijn thesis op zich te nemen. Daarnaast betuig ik mijn dank aan Olivia De Smet die me gedurende twee jaar heeft begeleid. Zij was steeds bereikbaar voor mijn vragen en onzekerheden en wierp een kritische blik op mijn thesis. Ook Ruben Brondeel hielp me bij onduidelijkheden, waarvoor mijn oprechte dank.
Verder een woord van dank aan mijn ouders, mijn vriend en alle anderen die me gedurende de voorbije vijf jaar psychologie hebben gesteund. Ook voor het nalezen en corrigeren van de kladversies van mijn thesis wil ik ze bedanken.
Als laatste wil ik mijn dank betuigen aan de 560 personen die tijd hebben vrijgemaakt om aan dit onderzoek deel te nemen. Zonder hun inzet en eerlijkheid was dit onderzoek niet mogelijk geweest.
Bedankt allemaal!
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................... 1 Stalking .......................................................................................................................... 1 Definities ................................................................................................................... 1 Prevalentie ................................................................................................................ 3 Ongewenst intrusief gedrag ......................................................................................... 6 Definities ................................................................................................................... 6 Prevalentie ................................................................................................................ 7 Onderscheid ongewenst intrusief gedrag en stalking .................................................. 8 Empathie ..................................................................................................................... 10 Cluster B persoonlijkheidsstoornis ............................................................................. 12 Narcistische persoonlijkheidstrekken ......................................................................... 13 Borderline persoonlijkheidstrekken ........................................................................... 14 Huidige studie ............................................................................................................. 16 Methode ................................................................................................................ 19 Deelnemers ................................................................................................................. 19 Materiaal ..................................................................................................................... 20 Algemene Gegevens ................................................................................................ 20 Obsessive Relational Intrusion Scale (ORI) ............................................................. 20 Mclean Screening Instrument for Borderline Personality Disorder (MSI-BPD) ...... 22
Nederlandse Narcisme Schaal (NNS) ...................................................................... 22 Empathy Quotient (EQ) vragenlijst ......................................................................... 24 Lie-scale van de Eysenck Personality Scale (EPQ) ................................................... 25 Procedure.................................................................................................................... 25 Statistische Analyse .................................................................................................... 27 Resultaten .............................................................................................................. 29 Beschrijvende statistieken .......................................................................................... 29 Verklarende statistieken: De rol van empathie, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken ............................................................................................. 35 Discussie ................................................................................................................ 38 Onderzoeksbevindingen ............................................................................................. 39 Sterktes en beperkingen van de huidige studie en implicaties voor toekomstig onderzoek en de praktijk ............................................................................................ 43 Samenvatting .............................................................................................................. 46 Referenties............................................................................................................. 47 Bijlagen .................................................................................................................. 56
Inleiding Stalking
Op een middag kwam mijn vader mij en de kinderen ophalen met de auto. Zoals gebruikelijk stond de zwarte Saab op wacht. Toen we door het hek naar papa’s auto liepen, volgde mijn ex ons met zijn blik, en toen we wegreden, startte hij de auto en reed achter ons aan. Hij bleef de hele rit een paar meter achter ons rijden. ‘Zal ik op de rem trappen?’ vroeg papa. ‘Nee’, zei ik. ‘Trek je maar niets van hem aan.’ (Marklund, 2001, p. 267)
Definities Sedert 30 oktober 1998 wordt stalking, onder de term belaging, in het Belgisch Strafwetboek (artikel 442bis) als misdrijf erkend. Een stalker of belager wordt hier als volgt gedefinieerd: “Hij die een persoon heeft belaagd terwijl hij wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag de rust van die bewuste persoon ernstig zou verstoren”. Dit gedrag wordt bestraft met een gevangenisstraf van 15 dagen tot 2 jaar en/of met een geldboete van 50 frank tot 300 frank. Tegen het in dit artikel bedoelde misdrijf kan alleen vervolging worden ingesteld op een klacht van de persoon die beweert te worden belaagd. De wetgeving in verband met stalking verschilt over landen heen. Hoewel de meeste wetten verwijzen naar eenzelfde soort gedragingen die onder stalking vallen, zijn er toch een aantal belangrijke elementen waarin ze van elkaar verschillen (Thompson & Dennison, 2008). De eerste wettelijke definitie van stalking is de anti-stalkingswet van de Amerikaanse staat Californië in 1990 (California Penal Code, 1990). Hier wordt een stalker gedefinieerd als iemand die een ander persoon opzettelijk, kwaadwillig en herhaaldelijk volgt en lastig valt en die een geloofwaardige bedreiging vormt met de bedoeling om die andere persoon angst aan te jagen voor zijn 1
of haar veiligheid of voor de veiligheid van diens onmiddellijke familie. Deze definitie is zeer streng, zeker in vergelijking met de Belgische definitie. De angst van het slachtoffer wordt met name in de Californische wet sterk benadrukt, terwijl in de Belgische slechts van een ernstige rustverstoring wordt gesproken. Toch wordt in de meeste Amerikaanse, alsook Europese, wetten (e.g., Denemarken, Malta, en Ierland) eveneens nadruk gelegd op het ervaren van angst door het slachtoffer (University of Modena and Reggio Emilia Modena Group on Stalking, 2007). Verder valt op dat in de Californische wet ook de nabije omgeving van het slachtoffer betrokken wordt, wat niet het geval is in de Belgische wettelijke definitie. Het is bovendien opmerkelijk dat volgens de Belgische wetgeving het gedrag maar eenmaal gesteld dient te worden opdat er van stalking gesproken kan worden. De term ‘belagen’ kan in de Belgische wetgeving verwijzen naar een patroon van dezelfde of verschillende gedragingen, maar ook naar één enkel gedrag. Dit vormt een laatste groot verschilpunt met de stalkingswetten in andere landen waar minimaal twee gedragingen vereist zijn. Ook de gedragswetenschappelijke definities van stalking verschillen naargelang de auteur. Een van de meest geciteerde definities van stalking is die van Mullen, Pathé, Purcell, en Stuart (1999, p. 1244): “stalking bestaat uit een geheel van gedragingen waarbij een individu zich met herhaaldelijke ongewenste intrusies en communicaties opdringt aan een ander persoon”. Intrusies worden hier omschreven als “contact zoeken, achtervolgen en gadeslaan” en communicatie als “per brief, telefoon, e-mail of berichten”. Sheridan en Davies (2001) definiëren stalking op een andere manier: “een reeks daden die, over het algemeen, neerkomen op pesterij of intimidatie gericht naar een individu door een ander individu” (p. 134). Lewis, Fremouw, Del Ben, en Farr (2001) definiëren stalking dan weer als “gedragingen die herhaaldelijk gericht zijn tegen een geïdentificeerd slachtoffer of target, intrusief en ongewenst zijn en angst veroorzaken bij het slachtoffer” (p. 81). Het is, op basis van bovenstaande, duidelijk dat stalking een grote variatie kent aan gedragswetenschappelijke en juridische definities. Over alle bestaande wetten heen kunnen wel enkele essentiële kernelementen onderscheiden worden om stalking te definiëren. Het moet met name gaan om “een (a) intentioneel patroon van (b) 2
herhaalde gedragingen, gericht tegenover een specifieke persoon of personen, (c) die ongewenst zijn en (d) resulteren in angst of die een redelijke persoon (of jury) zou zien als beangstigend of bedreigend” (Spitzberg & Cupach, 2007, p. 66). Groenen (2006) concludeert gelijkaardig op basis van verschillende gedragswetenschappelijke definities van stalking dat drie elementen centraal staan: (a) een patroon van gedragingen, (b) dat gericht is tegen een specifiek persoon en (c) angst veroorzaakt bij het slachtoffer. Spitzberg en Cupach (2007) onderscheiden acht verschillende soorten clusters van stalkingsgedragingen. Hyperintimiteit omvat gedragingen die flirterig zijn, maar dan in een extreme mate; bijvoorbeeld 100 rozen schenken in plaats van een klein boeket. Indirecte contacten houdt alle vormen van contacten in die via technologie verlopen, zoals e-mail, internet, gsm, en fax. Men noemt dit in zijn meest extreme vorm cyber-stalking. Interactionele contacten zijn eerder directe interacties tegenover de andere, zoals ongewenst naast de persoon gaan zitten of op verschillende plaatsen verschijnen. Toezicht wil zeggen dat men informatie over de andere wil bekomen door bijvoorbeeld de persoon te achtervolgen of te bespieden op openbare plaatsen. Invasie/inbreuk omvat gedragingen zoals diefstal of inbraak. Aanranding en intimidatie wijst op een reeks agressieve verbale of non-verbale handelingen die lastig zijn, maar niet bedreigend, zoals iemand beledigen of geruchten verspreiden over de persoon. Dwang en bedreiging houdt allerhande dreigende gedragingen in zoals het verbaal bedreigen van het slachtoffer of diens geliefden. Agressie, tot slot, omvat het plegen van fysiek geweld, zoals het gebruik van een wapen of verkrachting. Prevalentie Het is moeilijk om een beeld te krijgen van de omvang van stalking. Vooreerst verschillen de criteria die gehanteerd worden om stalking te definiëren, zoals de vereiste impact, duur, aantal gedragingen, etc. De prevalentie-cijfers zijn dan ook sterk afhankelijk van hoe streng stalking gedefinieerd wordt. Verder verschillen cijfers naargelang het soort populaties die bestudeerd worden (algemene populaties, studentenpopulaties
of
specifieke
klinische
populaties)
en
naargelang
het 3
meetinstrument (het soort vragenlijst) dat gebruikt wordt. Tenslotte is er een verschil naargelang het soort prevalentie dat onderzocht wordt. De cijfers variëren naargelang het gaat om bijvoorbeeld levensloop- of jaarprevalentie. In de National Violence Against Women Survey (Tjaden & Thoennes, 1998) werden 16 000 mensen in de Verenigde Staten ondervraagd. De auteurs hanteerden een strenge definitie van stalking, waarbij het slachtoffer een hoog niveau van angst diende te ervaren. Uit deze studie bleek dat 8% van de Amerikaanse vrouwen en 2% Amerikaanse mannen rapporteerden dat ze ooit in hun leven gestalkt werden. Indien een minder strenge definitie werd gehanteerd, waarbij het slachtoffer enkel lichtjes angstig was, werden hogere cijfers gevonden voor zowel vrouwen (12%) als mannen (4%). Bovendien werd 59% van de vrouwen en 30% van de mannen gestalkt door een (ex-)intieme partner. Uit de British Crime Survey (Finney, 2006) bleek dat 23% van de vrouwen en 15% van de mannen ooit in hun leven gestalkt werden. Eveneens kenden dader en slachtoffer elkaar vooraf bij bijna tweederden van de stalking-incidenten, waarvan de dader een (huidige of vroegere) intieme partner was bij respectievelijk 33% en 25% van de vrouwen en mannen. Verder is ook in Australië onderzoek verricht naar dergelijke prevalentiecijfers door Purcell, Pathé, en Mullen (2002). Van de 3700 volwassenen rapporteerden 32.4% van de vrouwen en 12.8% van de mannen ooit in hun leven gestalkt te zijn geweest. Bij 57% van de gevallen kenden dader en slachtoffer elkaar vooraf en bij 13% daarvan ging het om ex-intieme partners. Tenslotte zijn er ook enkele cijfers uit België beschikbaar. In het Belgisch Onderzoek naar Geweld (BOG) van Vandenberk, Verhaegen, Colémont, Hens, en Hacourt (2003) werden vrouwen tussen 20 en 50 jaar, migranten vanaf 15 jaar en jongeren tussen 15 en 26 jaar bevraagd naar verschillende vormen van geweld, waaronder stalking. Van de vrouwelijke slachtoffergroep werd 6.7% gestalkt in het afgelopen jaar, bij de migranten bedroeg dit 4.5% en bij de jongeren 1.2%. Spitzberg en Cupach (2007) komen in hun recente metaanalyse tot de volgende cijfers: 25% zou ooit in zijn leven gestalkt worden, waarvan 49% door ex-partners.
4
Uit al deze cijfers blijkt dat een grote meerderheid van stalkers ex-partners zijn. Dit duidelijk relationeel aspect van stalking komt eveneens terug in verschillende dadertypologieën van stalking. Zo komt de categorie bestaande uit daders die hun expartner stalken vaak voor, weliswaar onder verschillende benamingen zoals de Rejected stalker (Mullen, Pathé, & Purcell, 2000), Ex-partner harassment/stalking (Sheridan & Boon, 2002), de Intimate stalker (Mohandie, Meloy, McGowan, & Williams, 2006) of Obsessional estranged lovers (Cupach & Spitzberg, 1998). De auteurs zijn het er over eens dat dit de grootste categorie van stalkers is, wat eveneens blijkt uit de hierboven vermelde prevalentiecijfers. Daders in deze groepen hebben verschillende soorten relationele motieven voor hun gedrag, zoals verzoening, wraak of een mengeling van beide. Vaak vangt het gedrag aan als poging tot verzoening maar komen wraak, woede en bitterheid naar het slachtoffer op de voorgrond wanneer de pleger merkt dat een verzoening niet mogelijk of wenselijk is voor het slachtoffer (Cupach & Spitzberg, 1998). Bijgevolg is de kans op geweld bij dit type daders groot. De meest gewelddadige gevallen van stalking komen voor in deze categorie van expartners (e.g., Farnham, James, & Cantrell, 2000; Mohandie et al., 2006). Bovendien blijkt dat in deze relaties vaak al enige vorm van huiselijk geweld bestond voor de scheiding. Het lijkt dan ook dat de ene vorm van gewelddadig gedrag vervangen wordt door een andere vorm indien de omstandigheden wijzigen (Sheridan & Boon, 2002). Verder blijkt uit bovenstaande cijfers dat stalking relatief vaak voorkomt. Men gelooft echter dat de werkelijke cijfers nog hoger liggen, aangezien veel incidenten niet gerapporteerd worden en de stalkingsdefinities veel ongewenst intrusieve gedragingen, die als een minder ernstige vorm van stalking worden gezien, niet omvatten (Cupach & Spitzberg, 1998).
5
Ongewenst intrusief gedrag Definities Ongewenst intrusief gedrag wordt door Cupach en Spitzberg (1998) gedefinieerd als “het herhaaldelijk en ongewenst nastreven van intimiteit door middel van inbreuk op de fysieke en/of symbolische privacy door een ander persoon, hetzij een vreemde hetzij een bekende, die een intieme relatie verlangt en veronderstelt” (pp. 234-235). Dergelijk gedrag noemen de auteurs Obsessive Relational Intrusion (ORI). Een andere definitie van ongewenst intrusief gedrag wordt gegeven door Langhinrichsen-Rohling, Palarea, Cohen, en Rohling (2000) onder de benaming Unwanted Pursuit Behaviors (UPB). UPB betreffen “activiteiten die deel uitmaken van een aanhoudend en ongewenst streven naar een romantische relatie tussen individuen die op dat ogenblik geen romantische relatie met elkaar onderhouden.” (p. 73). Het doel van het ongewenste gedrag is dus het bekomen van een romantische relatie met het slachtoffer of het herdefiniëren van een bestaande relatie tot een meer intieme relatie (Cupach, Spitzberg, & Carson, 2000). Het ongewenste gedrag kan op twee verschillende momenten voorkomen: vooraleer er een romantische relatie ontstaat én na de breuk van een dergelijke relatie. In het eerste geval kan het gedrag gesteld worden door vreemden of kennissen van het slachtoffer, terwijl het in het tweede geval enkel om ex-partners gaat (Langhinrichsen-Rohling et al., 2000). Het gedrag lijkt dan ook vaak op gedragingen die normaal en aanvaardbaar zijn in een romantische relatie. Het uiten van liefde op verschillende manieren, zoals brieven sturen, telefoneren en het uiten van emoties, worden in een intieme relatie aanvaard. Wanneer dit soort gedragingen echter gesteld wordt nadat de dader verschillende keren werd afgewezen door het slachtoffer, kan dit als intrusief, vervelend, frustrerend, of zelfs bedreigend ervaren worden (Cupach et al., 2000). Ongewenst, intrusief gedrag, zoals omschreven in de definities van UPB en ORI, omvat dus niet alleen ‘normalere, aanvaardbare’ gedragingen, maar eveneens ernstiger bedreigende en criminele gedragingen. Dit wordt verderop in de inleiding besproken.
6
Prevalentie Prevalentie-cijfers van ongewenst gedrag zijn vooral bekend van studies bij kleinschaligere steekproeven van universiteitsstudenten. Hieruit blijkt dat enige vorm van ongewenst intrusief gedrag bijna normatief is bij ex-partners. In studies van Langhinrichsen-Rohling et al. (2000) en Dutton en Winstead (2006) werden studenten die hun relatie zelf beëindigd hadden, vergeleken met studenten waarvan de expartner de relatie beëindigd had. Uit de resultaten bleek dat respectievelijk 99.2% en 79% van de studenten die de bons hadden gekregen, rapporteerde dat ze één of meer ongewenste gedragingen hadden gesteld t.a.v. hun ex-partner en dat respectievelijk 89% en 96% van de studenten die zelf de relatie hadden beëindigd minstens één ongewenste gedraging van hun ex-partner had ervaren. Ook Thompson en Dennison (2008) vonden hoge cijfers in hun studie bij ex-partners in Australië. Wel 75% van de deelnemers vertoonde meer dan één ongewenste gedraging. Het criterium in deze studies (één gedrag) ligt zeer laag, waardoor de cijfers zo hoog liggen. Indien het criterium strenger wordt, dalen de prevalentiecijfers. Zo gaf in een studie bij gescheiden studenten 40% aan minstens één ongewenst gedrag gesteld te hebben, terwijl slechts tussen de 8% en 11% van de studenten zes of meer ongewenste gedragingen stelden (Davis, Ace, & Andra, 2000). Ongewenst intrusief gedrag werd ook onderzocht bij andere populaties dan ex-partners. Chapman en Spitzberg (2003) onderzochten het voorkomen van ongewenst gedrag bij studenten in Japan en vergeleken dit met Amerikaanse studenten. In Japan rapporteerden minder deelnemers (20.3%) ooit slachtoffer geweest te zijn van ongewenst intrusief gedrag dan in Amerika (47.6%). In een studie van Spitzberg en Veksler (2007) bleek 46.3% van de ondervraagde studenten ooit in hun leven slachtoffer te zijn geweest van ongewenst intrusief gedrag. Uit deze cijfers blijkt dat ongewenst intrusief gedrag beduidend minder voorkomt wanneer het niet expliciet over ex-partners gaat.
7
Onderscheid ongewenst intrusief gedrag en stalking Ongewenst intrusief gedrag betekent niet hetzelfde als stalking. Volgens Spitzberg en Cupach (2007) zijn er twee essentiële verschillen. Ten eerste jagen stalkers niet altijd intimiteit of een relatie met hun slachtoffer na. Sommige stalkers willen het slachtoffer enkel kwaad doen. Iemand voortdurend bellen en iemand te voet of per auto volgen, zijn typische stalkingsgedragingen. Wanneer dit gedrag gesteld wordt met de bedoeling een relatie met die persoon te beginnen of te herstellen, dan valt dit onder de noemer ongewenst intrusief gedrag (Chapman & Spitzberg, 2003; Cupach & Spitzberg, 1998). Ten tweede komt er vaak geen angst of dreiging voor bij ongewenst intrusief gedrag. Ongewenst gedrag wordt meer als vervelend, ergerlijk, lastig en frustrerend ervaren dan angstwekkend of bedreigend (Spitzberg & Cupach, 2007). Bij ex-partners kan de ene partij nog contact en aandacht zoeken dat als ongewenst wordt ervaren door de andere partij. Wanneer dit gedrag echter herhaald wordt of persisteert, kan de impact van het gedrag op de slachtoffers in ernst toenemen en kunnen ze een hele resem emoties ervaren zoals angst, woede, irritatie en frustratie (Cupach & Spitzberg, 1998; Langhinrichsen-Rohling, et al., 2000; Roberts, 2005). Cupach en Spitzberg (1998) en Langhinrichsen-Rohling et al. (2000) spreken dan ook van een continuüm van ernst of impact bij ongewenst gedrag. Aan het ene uiterste van het continuüm bevinden zich ongewenste gedragingen die de slachtoffers niet gewaarworden, zoals de e-mails van het slachtoffer checken of deze persoon onopgemerkt volgen. Daarna volgen de weinig intrusieve gedragingen die neerkomen op plagen en bemoeien zoals herhaaldelijk telefoneren voor een date, ongewenste geschenken geven, om vergeving smeken, etc. Deze gedragingen worden al niet-bedreigend ervaren. Het andere uiterste van het continuüm bevat gedragingen die als zeer intrusief, bedreigend en beangstigend worden beschouwd, zoals binnendringen in het huis van het slachtoffer, beschadigen van bezittingen, of aanranding van het slachtoffer. Stalking valt enkel onder dit uiterste van het continuüm, terwijl ongewenst intrusief gedrag het hele continuüm omvat (Cupach & Spitzberg, 1998; Langhinrichsen-Rohling et al., 2000; Roberts, 2005). 8
Het onderscheid tussen beide begrippen op vlak van motief en ernst is wel subtiel. Uit onderzoek blijkt namelijk dat relatief lage niveaus van ongewenst gedrag vaak als licht bedreigend worden aanzien en dus als stalking kunnen worden beschouwd (Cupach & Spitzberg, 2000) en dat de meerderheid van stalking voortkomt uit een relationeel motief bij personen die elkaar vooraf al kenden (Finney, 2006; Spitzberg, 2002; Tjaden & Thoennes, 1998). Stalking en ongewenst intrusief gedrag overlappen dus in zekere mate. Meer nog, een substantiële proportie van stalking begint als ongewenst intrusief gedrag en veel ongewenst gedrag overschrijdt de drempel van angst en bedreiging waardoor het als stalking geclassificeerd kan worden (Spitzberg & Cupach, 2007). Het punt waarop ongewenst intrusief gedrag omkantelt in stalking is moeilijk te bepalen. Verschillende auteurs trachtten hiervoor objectieve criteria te vinden. Thompson en Dennison (2008), bijvoorbeeld, onderzochten ongewenst gedrag bij expartners in Australië in een poging om een empirische basis te vinden om relationele stalking van ongewenst intrusief gedrag te onderscheiden. De onderzoekers gingen de impact van verschillende cut-off waarden van frequentie en duur van het gedrag na op het aantal deelnemers dat (1) de intentie had om angst of schade te berokkenen, (2) waargenomen had dat het slachtoffer bang of geïntimideerd was, (3) geweld pleegde, en (4) bedreigingen uitte naar het slachtoffer. Bij al deze variabelen bleek dat naarmate de frequentie van gedragingen - eerder dan de duur van het gedrag toenam, de deelnemers meer ernstige vormen van ongewenst intrusief gedrag rapporteerden. Purcell, Pathé, en Mullen (2004) vonden dan weer evidentie dat de duur van het gedrag, met name een periode van twee weken, wel een goede drempelwaarde was om ongewenst intrusief gedrag van stalking te onderscheiden. Ongewenst gedrag dat langer dan twee weken duurde, bleek in deze studie meer intrusief, bedreigend en psychologisch beschadigend te zijn. Indien men het aantal gedragingen in plaats van de duur gebruikt als onderscheidend criterium, stellen auteurs verschillende cut-off waarden voor. Een aantal suggereren dat twee of meer ongewenste gedragingen reeds voldoende is om te spreken van een persistent patroon (Fremouw, Westrup, & Pennypacker, 1997; Mullen et al., 2000; Roberts, 2005), maar 9
dan blijkt dat het merendeel van de deelnemers onterecht als stalkers worden beschouwd (Thompson & Dennison, 2008). Ook de cut-off waarde van ‘meer dan vijf ongewenste gedragingen’ wordt naar voor geschoven (Thompson & Dennison, 2008). Tenslotte combineren Mullen et al. (2000) zowel de frequentie als de duur van de gedragingen. Zij stellen de cut-off waarde van ‘10 of meer gedragingen gedurende vier of meer weken’ voor. Deze definitie wordt in veel studies door verschillende auteurs gehanteerd en blijkt een bruikbare cut-off te zijn die resulteert in een realistisch aantal mensen die geclassificeerd worden als pleger van ongewenst intrusief gedrag of als stalker (e.g., James & Farnham, 2003; Roberts, 2002).
Empathie Empathie is zonder twijfel een belangrijke vaardigheid. Het zorgt er voor dat we kunnen zien hoe iemand anders zich voelt of wat die mogelijks denkt. Het laat ons toe de intenties van anderen te begrijpen, hun gedrag te voorspellen en een emotie te ervaren, die teweeggebracht wordt door de emotie van een ander persoon. Kortom, empathie zorgt er voor dat we op een effectieve manier kunnen interageren in onze sociale wereld (Baron-Cohen & Wheelwright, 2004). In de literatuur bestaat er een zekere onenigheid in verband met de definitie van empathie (e.g., Davis, 1983; Gery, Miljkovitch, Berthoz, & Soussignan, 2009; Jolliffe & Farrington, 2004). Er kunnen twee groepen auteurs onderscheiden worden: diegenen die empathie cognitief benaderen en diegenen die empathie in affectieve termen definiëren. De cognitieve theorieën definiëren empathie als het vermogen om de gevoelens van anderen te begrijpen. De benadering verwijst ook naar cognitieve processen, zoals de aandacht richten op iemand anders’ perspectief. De cognitieve component wordt soms ook ‘theory of mind’ genoemd. (Wellman, 1990). De affectieve benadering definieert empathie als iemands emotionele respons op de affectieve toestand van iemand anders. Binnen deze benadering bestaan er variaties in hoe breed deze emotionele respons moet zijn. Baron-Cohen en Wheelwright (2004) beschrijven drie varianten van emotionele empathie: het gevoel van de waarnemer is 1) in overeenstemming met dat van de 10
geobserveerde, 2) op één of andere manier passend aan de emotionele toestand van de andere, ook al is het niet exact hetzelfde, en 3) een soort van medelijden of bezorgdheid voor het leed van de andere. Uit recente literatuur blijkt dat het belangrijk is om zowel de cognitieve als de affectieve perspectieven in acht te nemen (Jolliffe & Farrington, 2004). Daarom is de definitie van empathie die Baron-Cohen en Wheelwright (2004) hanteren zeer geschikt. Zij definiëren empathie als het vermogen om mentale toestanden van anderen te identificeren en hier met een gepaste emotie op te reageren. Deze definitie bevat duidelijk een cognitieve component, het herkennen van iemands mentale toestand, en een affectieve component, een emotionele reactie op iemands mentale toestand. Er wordt algemeen aangenomen dat empathie prosociaal of altruïstisch gedrag aanmoedigt, wat bevestigd wordt in de literatuur (e.g., Eisenberg, 2000). Eveneens wordt aangenomen dat een gebrek aan empathie gerelateerd is aan antisociaal of agressief gedrag. Verschillende criminologen gaan er van uit dat mensen die antisociaal gedrag stellen, minder empathisch zijn (Burke, 2001; Jolliffe & Farrington, 2004). Hoewel de resultaten van bestaand onderzoek omtrent deze relatie niet consistent zijn, blijkt uit een recente meta-analyse van Jolliffe en Farrington (2004) dat empathie toch negatief samenhangt met antisociaal gedrag. De relatie tussen een laag empathisch vermogen en het overtreden van de regels was wel sterker bij gewelddadige overtreders en adolescenten en zwakker bij seksuele overtreders. Het is in deze optiek mogelijk dat empathie samenhangt met ongewenst intrusief gedrag. Asada, Lee, Levine, en Ferrara (2004) argumenteren dat iemand die ongewenst gedrag stelt, mogelijks gelooft dat hij zich romantisch gedraagt en het perspectief van zijn slachtoffer verwaarloost zodat hij zich niet realiseert dat hij zijn slachtoffer bang maakt. De relatie tussen het stellen van ongewenst gedrag en empathie werd slechts eenmaal onderzocht in een studie van Lau en Davis (niet gepubliceerd). Bij mannen was emotionele empathie slechts licht gecorreleerd met ongewenst gedrag. Bij vrouwen werd zelfs geen significante correlatie gevonden. Asada et al. (2004) onderzochten dan weer de relatie tussen het aanvaarden van
11
ongewenst gedrag, in plaats van het feitelijk stellen van dit gedrag, en empathie. De onderzoekers vonden echter geen verband. Verder werd empathie in beperkte mate onderzocht in relatie tot stalking, maar ook hier werd het verwachte verband niet bevestigd. In de studie van Lewis et al. (2001) werden een groep stalkers en een controlegroep met elkaar vergeleken met betrekking tot psychologische karakteristieken, waaronder empathie. De deelnemers waren studenten die uit een romantische relatie kwamen. Empathie werd hier gedefinieerd als “het bewust zijn van, gevoelig zijn voor en plaatsvervangend ervaren van de gedachten en gevoelens van een ander individu” (p. 81). Uit de resultaten bleek dat de stalkers niet minder empathie en affectieve sensitiviteit vertoonden dan de controlegroep en dat ze zich bijgevolg weldegelijk bewust waren van de gedachten en gevoelens van hun slachtoffer.
Cluster B persoonlijkheidsstoornis In de wetenschappelijke literatuur wordt er vooral over cluster B stoornissen (i.e., borderline, antisociale en narcistische persoonlijkheid) gesproken in relatie tot stalking (e.g., Morrison, 2008; Nicastro, Cousins, & Spitzberg, 2000). Zowel in klinische als in forensische studies vindt men dat de meeste stalkers minstens één mentale stoornis hebben (Rosenfeld & Harmon, 2002) en dat dit vaak een cluster B borderline of narcistische persoonlijkheidsstoornis is (Mullen et al., 1999). In het artikel van Mullen, Pathé, en Purcell (2001) wordt zelfs beweerd dat 30% tot 50% van stalkers in klinische populaties een primaire persoonlijkheidsstoornis diagnose krijgen. Stalkers of ‘obsessional followers’ blijken vooral narcistische en borderline trekken te hebben, eerder dan antisociale trekken, in vergelijking met zowel daders met een mentale stoornis (Meloy et al., 2000; Meloy & Gothard, 1995) als plegers van huiselijk geweld (Douglas & Dutton, 2001). Bovendien blijken deze cluster B trekken ook recidive te voorspellen (Rosenfeld, 2003). Meloy (1996) verklaart de samenhang tussen narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken en stalking als gevolg van een verstoring in de narcistische economie, die in de volgende paragraaf verder 12
beschreven wordt. Er ontstaan dan gevoelens van schaamte en vernedering bij de dader en borderline persoonlijkheidstrekken blijken nuttig te zijn als verdediging tegen deze gevoelens.
Narcistische persoonlijkheidstrekken In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders vierde editie, tekst revisie (DSM-IV-TR) van de American Psychiatric Association (APA, 2000) wordt de narcistische persoonlijkheidsstoornis beschreven als Een diepgaand patroon van grootheidsgevoelens (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende: (1) heeft een opgeblazen gevoel van eigenbelang (2) is gepreoccupeerd met fantasieën over onbeperkte successen, macht, genialiteit, schoonheid of ideale liefde (3) gelooft dat hij ‘heel speciaal’ en uniek is (4) verlangt buitensporige bewondering (5) gevoel bijzondere rechten te hebben (6) exploiteert anderen (7) heeft gebrek aan empathie (8) is vaak afgunstig (9) is arrogant. (p. 353) Hét kenmerk van de narcistische persoonlijkheid is zijn grandioze zelfbeeld, dat vaak gepaard gaat met extreme egocentriciteit en weinig belangstelling, respect, en empathie voor anderen (Ettema & Zondag, 2002). De persoon verhoogt zelfs zijn eigen, fragiele zelfbeeld ten koste van anderen, maar heeft vaak een intens verlangen naar bewondering en bevestiging door die anderen. Wanneer een narcistisch persoon kritiek krijgt, komt dit niet ten goede van zijn kwetsbare zelfbeeld en onzekerheid en als reactie hierop zal hij zich agressief en vijandig gedragen (Asada et al., 2004). Meloy stelt dat stalkers een narcistische fantasie hebben die inhoudt dat ze geliefd, aanbeden en geïdealiseerd worden door iemand, hier de ex-partner. Verwerping door de expartner wordt als beschamend en vernederend ervaren, waarop ze reageren met woede. Ze worden gekrenkt in hun narcisme en dit leidt vervolgens tot het stellen van 13
ongewenst intrusief gedrag. De narcistische fantasie vormt aldus volgens Meloy (1996; 1999; 2002) vaak de basis voor stalking. Asada et al. (2004) stellen dat de vijandigheid ook als reden kan worden gezien voor het feit dat narcistische personen geen gevoelens van empathie ten opzichte van anderen bezitten. In een studie van Asada et al. (2004) werd de relatie tussen narcisme, empathie en de aanvaardbaarheid van ongewenst intrusief gedrag onderzocht. De onderzoekers gingen uit van de volgende hypothese: narcisme voorspelt of de dader het standpunt van zijn slachtoffer inneemt of niet; indien hij dat doet, zal hij empathische bezorgdheid voelen tegenover zijn slachtoffer en zal hij ongewenst gedrag dat angst of frustratie bij het slachtoffer uitlokt onaanvaardbaar vinden. De resultaten bevestigden deze hypothese niet volledig. Narcisme bleek positief gerelateerd te zijn aan het aanvaarden van ongewenst gedrag, maar dit verband werd niet gemedieerd door empathie. Volgens McReynolds’ (1996) onderzoek bij ongeveer 80 veroordeelde stalkers bleken de meeste een narcistische persoonlijkheidsstoornis te hebben.
Borderline persoonlijkheidstrekken Borderline persoonlijkheidsstoornis wordt in de DSM-IV-TR (APA, 2000) beschreven als Een diepgaand patroon van instabiliteit in intermenselijke relaties, zelfbeeld en affecten en van duidelijke impulsiviteit, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende: (1) krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden (2) een patroon van instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen tussen overmatig idealiseren en kleineren (3) identiteitsstoornis: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel (4) impulsiviteit (5) recidiverende suïcidale gedragingen, dreigingen of automutilatie (6) affectlabiliteit (7) chronisch gevoel van 14
leegte (8) inadequate, intense woede (9) voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve verschijnselen. (pp. 351-352) Mensen met borderline persoonlijkheidstrekken zijn vatbaarder voor agressie, manipulatie en interpersoonlijk disfunctioneren (Trull, Useda, Conforti, & Doan, 1997; Smith & Benjamin, 2002). Gezien deze kernkenmerken van borderline worden er meer van deze trekken verwacht bij mensen die ongewenst intrusief gedrag of stalkingsgedrag stellen. Uit onderzoek blijkt dat stalkers meer borderline persoonlijkheidstrekken rapporteren dan een controlegroep (Lewis et al., 2001) en dat ze ook door anderen meer borderline trekken krijgen toegeschreven (Spitzberg & Veksler, 2007). In de studie van Lewis et al. (2001) werd meer specifiek gevonden dat 42% van de stalkers boven de aangegeven cut-off waarde voor een diagnose van borderline persoonlijkheidsstoornis scoorde, terwijl dit in de controlegroep slechts bij 11% het geval was. Onder borderline trekken verstonden de onderzoekers impulsiviteit, labiliteit, ongecontroleerde woede en onstabiele interpersoonlijke relaties. Uit de resultaten van Spitzberg en Veksler (2007) bleek meer specifiek dat de deelnemers meer borderline persoonlijkheidsstoornissen toeschreven aan daders van ongewenst gedrag dan aan ex-partners die dergelijk gedrag niet stelden. Verder zijn er enkele studies
die
expliciete
cijfers
voor
de
aanwezigheid
van
de
borderline
persoonlijkheidsstoornis bij stalkers weergeven. De cijfers variëren van 8% in een forensische steekproef waarbij een psychiatrisch onderzoek werd afgenomen (Kienlen, Birmingham, Solberg, O’Regan, & Meloy, 1997), over 15% bij vrouwelijke patiënten van een forensische psychiatrische instelling (Purcell, Pathé, & Mullen, 2001) tot 45% bij vrouwelijke stalkers die niet noodzakelijk veroordeeld waren (Meloy & Boyd, 2003).
15
Huidige studie In deze studie werd ongewenst intrusief gedrag en stalking bij ex-partners onderzocht. Meer specifiek werden enkele psychologische kenmerken van plegers van dit gedrag bestudeerd, met name het empathisch vermogen van plegers en de aanwezigheid van narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken. De steekproef werd hiertoe in drie groepen opgedeeld (‘geen gedrag’, ‘ongewenst gedrag’ en ‘stalking’), afhankelijk van het aantal ongewenste gedragingen die ze stelden en de duur van het gestelde gedrag. Er werd een vergelijking gemaakt tussen de drie groepen met betrekking tot de geselecteerde psychologische kenmerken met als doel zicht
te
krijgen
op
de
rol
die
empathie,
narcistische
en
borderline
persoonlijkheidstrekken spelen bij het optreden van ongewenst intrusief gedrag en stalking.
Er zijn verschillende redenen waarom deze studie belangrijk is. Vooreerst is het de eerste keer dat dergelijk onderzoek in België wordt verricht. Hoewel er enkele cijfers voorhanden zijn uit Europese studies, werd het meeste onderzoek naar ongewenst intrusief gedrag of stalking tot op heden nog steeds in niet-Europese landen uigevoerd. Ten tweede is onze steekproef niet enkel uniek omdat deze Vlaams is, maar ook omdat het om volwassen ex-partners gaat uit de algemene populatie. Hoewel expartners een belangrijke risicogroep vormen voor ongewenst gedrag of stalking, werden ongewenst intrusief gedrag en stalking tot op heden vooral onderzocht bij gescheiden studenten (e.g., Sinclair & Frieze, 2005). Ravensberg en Miller (2003) tonen echter dat studenten verschillen in hun ervaring van stalking in vergelijking met de algemene volwassen populatie. Bijgevolg zijn de bevindingen uit deze studies bij studenten moeilijk generaliseerbaar naar de algemene bevolking. Verder gebeurde onderzoek naar persoonlijkheidstrekken of -stoornissen bij ex-intieme stalkers vaak in forensische of klinische populaties, wat eveneens een vertekend beeld kan geven. Ook zijn er nog niet veel studies voorhanden waarin personen over zichzelf rapporteren 16
wat betreft ongewenst gedrag of stalking. In de meeste studies rapporteert het slachtoffer, met name ex-partner, en niet de dader zelf, wat op zijn beurt voor bias in de resultaten kan zorgen. Ten derde is er nog niet veel onderzoek gebeurd naar de relatie tussen empathie, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken enerzijds en ongewenst intrusief gedrag en stalking anderzijds. Het is thans belangrijk om psychologische risicofactoren bij ex-partners in kaart te brengen aangezien deze groep een hoge prevalentie en een verhoogd risico heeft op gewelddadige, persisterende en herhaalde stalking (McEwan, Mullen, & Purcell, 2007). Bovendien werd in de huidige studie een onderscheid gemaakt tussen ongewenst intrusief gedrag en stalking, wat tot nu toe in geen enkele andere studie gebeurde die de rol van deze psychologische kenmerken onder de loep nam. Op die manier worden daders van ongewenst gedrag en stalkers in deze studie niet over dezelfde kam geschoren, wat belangrijk is aangezien de onderliggende psychologische mechanismen van plegers in beide groepen kunnen verschillen. Ten vierde werd de relatie tussen ongewenst intrusief gedrag of stalking en empathie tot op heden nog niet bevestigd, hoewel wetenschappers er van uitgaan dat deze daders een geringer empathisch vermogen hebben. Mogelijks werd deze relatie nog niet bevestigd omwille van de hierboven genoemde zaken, namelijk het soort steekproef en weinig onderzoek, maar ook omdat er geen onderscheid werd gemaakt tussen de verschillende componenten van empathie. In onze studie werd wel een onderscheid gemaakt. Tenslotte werd vaak onderzoek gedaan naar cluster B diagnoses in het algemeen,
waarbij
niet
gedifferentieerd
werd
tussen
de
verschillende
persoonlijkheidsstoornissen die daaronder vallen. Er is verder ook niet veel bekend over de relatie met narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken in plaats van -stoornissen.
17
Op basis van bovenstaande beperkingen in bestaand onderzoek werden in de huidige studie dan ook bij een Vlaamse steekproef van ex-partners de volgende drie onderzoeksvragen en hypothesen getoetst:
De eerste onderzoeksvraag ging de rol van empathie na bij ongewenst intrusief gedrag en stalking. We verwachtten dat personen die geen ongewenst gedrag stellen over een groter empathisch vermogen beschikken dan personen die dat wel doen en deze zouden op hun beurt een groter empathisch vermogen hebben dan stalkers (hypothese 1).
De
tweede
onderzoeksvraag
ging
de
rol
na
die
narcistische
persoonlijkheidstrekken spelen bij ongewenst intrusief gedrag en stalking. Hier verwachtten we dat personen die geen gedrag stellen minder narcistische trekken hebben dan diegenen die wel ongewenst gedrag stellen en dat personen uit de groep ‘ongewenst gedrag’ minder narcistische trekken hebben dan personen uit de groep ‘stalking’
(hypothese
2).
Als
deze
hypothese
klopt,
zijn
narcistische
persoonlijkheidstrekken een risicofactor voor ongewenst gedrag.
De derde en laatste onderzoeksvraag ging de rol van borderline persoonlijkheidstrekken na bij ongewenst intrusief gedrag en stalking. We verwachtten dat personen die geen gedrag stellen het minst borderline trekken hebben, personen die ongewenst intrusief gedrag stellen meer borderline persoonlijkheidstrekken hebben en stalkers het meest borderline trekken hebben (hypothese 3). Indien deze hypothese juist wordt bevonden, vormen borderline persoonlijkheidstrekken een risicofactor voor ongewenst gedrag.
18
Methode Deelnemers In het kader van deze studie werd een steekproef van gescheiden mensen samengesteld. De inclusiecriteria voor deelname aan dit onderzoek waren dat men een vaste relatie had die in de voorbije twee jaar verbroken werd en dat men minstens 18 jaar oud was. We richtten ons op ex-partners uit de algemene bevolking in Vlaanderen. Er werden verschillende manieren gehanteerd om gescheiden mensen aan te trekken. Zij werden gerekruteerd aan de hand van de verspreiding van flyers en affiches op openbare plaatsen, in de wachtzalen van relevante CAW- en CGGZ1 diensten en aan de hand van advertenties in bladen, kranten, en op websites. Ook mensen uit de onmiddellijke omgeving van de onderzoekers werden gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek (snowball-sampling). Er startten 602 personen met het invullen van het online vragenlijstenpakket. Voor de analyse van de data werden er hiervan 42 weerhouden, omdat deze enkel de personalia hadden ingevuld en niet verdergingen met het invullen van de vragenlijsten. De huidige studie is bijgevolg gebaseerd op 560 deelnemers. Er namen meer vrouwen (71.6%) dan mannen (28.4%) deel. De gemiddelde leeftijd bedroeg 31.30 jaar (SD = 10.76) en kende een bereik van 18 tot 61 jaar. Meer dan de helft van de deelnemers was alleenstaand (54.8%) en een grote meerderheid van de deelnemers genoot hoger onderwijs (77.0%). Bijna de helft van de deelnemers was werknemer (42.5%) en ongeveer een kwart van de steekproef was student (27.0%). De overgrote meerderheid bezat de Belgische nationaliteit (97.9%) en had een heteroseksuele relatie met zijn/haar ex-partner (93.2%). Meer dan de helft van de deelnemers woonde tijdens de relatie met zijn/haar ex-partner samen (30.2%) of was er mee getrouwd (21.1%). De meerderheid van de deelnemers had geen kinderen met 1
Gescheiden mensen komen ook geregeld terecht in een CAW of CGGZ. Daarom vormde deze setting
een interessant kanaal om mensen te rekruteren voor dit onderzoek.
19
zijn/haar ex-partner (78.8%). De relaties hielden gemiddeld 6.76 jaar (SD = 7.53) of 6 jaar en 9 maanden stand en waren op het moment van deelname gemiddeld één jaar (M = 12.36 maanden, SD = 7.97) voorbij. In Tabel 1 (zie Bijlage I) worden alle demografische gegevens van de deelnemers gedetailleerd weergegeven. Elke persoon werkte vrijwillig mee aan het onderzoek. Als beloning werd er een Fnac-bon verloot onder elke 20ste deelnemer. Alle deelnemers gaven hun (schriftelijk) geïnformeerde toestemming alvorens ze de vragenlijsten invulden (zie Bijlage II). Het onderzoek werd goedgekeurd en stond onder toezicht van de Privacycommissie en van de Ethische Commissie van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen.
Materiaal Huidig onderzoek maakt deel uit van een groter vragenlijstenonderzoek. Enkel de vragenlijsten die relevant zijn voor dit onderzoek worden hieronder beschreven en worden weergegeven in Bijlage II. Algemene Gegevens Aan de hand van verschillende vragen werd er gepeild naar algemene gegevens zoals geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, opleiding, activiteitsstatus en nationaliteit. Er werden eveneens vragen gesteld in verband met de relatie met de ex-partner; de aard en duur van de relatie, hoe lang de relatie al verbroken is en of er kinderen uit de relatie zijn voortgekomen. Obsessive Relational Intrusion Scale (ORI) Spitzberg en Cupach, 1997a, 1997b Deze vragenlijst peilt naar het voorkomen van ongewenst intrusief gedrag. Cupach en Spitzberg (2004) ontwikkelden versies van de ORI vragenlijst voor slachtoffers (Obsessive Pursuit Scale) en daders van ongewenst gedrag (Relational Pursuit Scale). In dit onderzoek werd de Nederlandse vertaling van de Relational Pursuit – Pursuer Short Form gebruikt, vertaald door De Smet, Loeys, en Buysse (2011) door middel van een ‘forward’ en ‘backward’ vertalingsprotocol. De vragenlijst 20
onderging in het kader van deze studie ook enkele aanpassingen. Zowel de items als de oorspronkelijke instructies werden aangepast naar de ‘ex-partner’ situatie. De vragenlijst begint met de volgende instructies: “Nadat jullie geen koppel meer waren, hoe vaak, als het al gebeurde, heb je jouw ex-partner aanhoudend achternagezeten met als doel een soort van intieme relatie met hem/haar te hebben terwijl je expartner dit niet wou, door …”. Hierop volgen 28 items, zoals: “Ongewenste geschenken achter te laten (bvb. bloemen, knuffeldieren, foto’s, juwelen,…)”, “Je ex-partner in de gaten te houden (bvb. langs het huis of werk van je ex-partner rijden; je ex-partner van op afstand gadeslaan; naar je ex-partner staren op publieke plaatsen,…)” en “Binnen te dringen in de persoonlijke bezittingen of in de eigendom van je ex-partner (bvb. zijn/haar bezittingen gebruiken; inbreken in zijn/haar huis; opdagen aan zijn/haar deur of auto,…)”. Bij elk item diende de deelnemer aan te geven in welke mate hij/zij deze handeling stelde. De antwoorden werden gegeven aan de hand van een vijfpunten Likert-schaal, variërend van 0 = nooit tot 4 = meer dan 5 keer. De items worden opgeteld en de totaalscore kan variëren tussen 0 en 122. In een onderzoek van Dutton en Winstead (2006) bij studenten met een beëindigde romantische relatie werden twee subschalen onderscheiden in deze vragenlijst: Aggression en Pursuit. Er werd een zeer goede betrouwbaarheid gevonden voor beide schalen, namelijk α = .84 voor Aggression en α = .83 voor Pursuit. In een ander onderzoek van Kam en Spitzberg (2005) bij ex-partners werden de items, net als in onze studie, opgeteld en werden er geen subschalen onderscheiden. Ook hier werd een zeer goede betrouwbaarheid gevonden (α = .92), net als in onze studie (α = .81). Na deze 28 items volgden nog 8 bijkomende vragen die toegevoegd werden door de onderzoekers van deze studie. Zo werd nagegaan of niet de deelnemer zelf, maar zijn/haar ex-partner soms één of meer van voorgaande gedragingen tegenover hem/haar stelde sinds de relatiebreuk. Verder waren er enkele vragen die beantwoord konden worden indien de deelnemer één of meer ongewenste gedragingen rapporteerde: “Hoe vervelend was dit voor je ex-partner”, “Hoeveel angst voelde je expartner hierdoor?”, “Hoeveel bedreiging voelde je ex-partner hierdoor?”, “Gebeurt het dat je momenteel soms nog één of meer van deze gedragingen stelt?”, “Beschouw je 21
jouw gedrag als een vorm van ‘stalking’?”, “Hoelang heeft u deze gedragingen gesteld?” en “Heb je deze gedragingen ook tegenover andere mensen gesteld?”. Mclean Screening Instrument for Borderline Personality Disorder (MSI-BPD) Zanarini et al., 2003 Borderline persoonlijkheidstrekken werden gemeten aan de hand van de Nederlandse vertaling van de MSI-BPD (Verschuere, 2008). Dit instrument is gebaseerd op een subset van vragen uit de borderline module van het Diagnostic Interview for DSM-IV Personality Disorders (DIPD-IV; Zanarini, Frankenburg, Sickel, & Yong, 1996). De vragenlijst bestaat uit 10 items: de eerste acht items komen overeen met de eerste acht Borderline persoonlijkheidsstoorniscriteria van de DSM-IV-TR (2000) en de twee laatste items meten het negende criterium. De deelnemers beantwoordden de 10 items door aan te geven of de uitspraak (e.g., “Werden je intieme relaties verstoord door ruzies of door herhaaldelijke relatiebreuken?” en “Was je op emotioneel vlak ooit extreem wispelturig?”) voor hen van toepassing was (1 = ja versus 0 = neen). De items worden opgeteld en de totaalscore kan variëren van 0 tot 10. In een onderzoek van Zanarini et al. (2003) werd een grote interne consistentie gevonden (α = .74) voor de MSI-BPD bij een steekproef van 200 personen tussen de leeftijd van 18 en 59 jaar die een behandelingsgeschiedenis hadden. Ook de test-hertest betrouwbaarheid van deze vragenlijst was in hun onderzoek goed (Spearman’s ρ = .72, p < .001) en de convergente validiteit met de DIPD-IV werd aangetoond. In ons onderzoek werd voor deze schaal een goede interne consistentie gevonden (α = .77). Nederlandse Narcisme Schaal (NNS) Ettema en Zondag, 2002 Narcistische persoonlijkheidstrekken werden gemeten met de NNS, een vragenlijst die niet-pathologisch narcisme meet. De schaal bestaat uit 35 items die peilen naar hoe men zichzelf voelt in allerlei situaties. De vragenlijst onderscheidt drie dimensies: Centripetaal Narcisme, Centrifugaal Narcisme en Isolatie. Mensen die hoog scoren op Centripetaal Narcisme (ook wel covert of verborgen narcisme) kenmerken zich door de invloed die anderen op hen hebben centraal te stellen. Deze personen zijn 22
zeer gevoelig voor de reactie van anderen, schuwen het om in het centrum van de belangstelling te staan, zijn verlegen en lijken bijna onzichtbaar. Ze worden in hun zelfgevoel door anderen gedomineerd. Deze dimensie bevat 11 items (e.g., “Vaak vat ik opmerkingen van anderen onwillekeurig persoonlijk op”). Mensen die hoog scoren op Centrifugaal Narcisme (ook wel overt of openlijk narcisme) kenmerken zich door een opgeblazen zelfgevoel, een zelfbeschrijving die gebaseerd is op de effecten die zij hebben op anderen en door veronachtzamend gedrag in de omgang met anderen. Ze worden door zichzelf in beslag genomen en zijn gevoelsmatig ontoegankelijk voor de reacties van anderen. In hun zelfgevoel ervaren zij zichzelf als dominerend over anderen. Deze dimensie bevat 12 items (e.g., “Ik kan anderen er gemakkelijk toe bewegen te doen wat ik nodig vind”). Mensen die hoog scoren op de dimensie Isolatie hebben een zelfbeschrijving waarin de scheiding tussen zichzelf en anderen centraal staat. Ze verkiezen individuele activiteiten boven samenwerking met anderen, slagen er niet in om anderen te bereiken en laten zich ook niet door anderen raken. In hun zelfgevoel ervaren ze zich als geïsoleerd van anderen. Deze dimensie bevat 12 items, waaronder het item “Ik merk vaak dat ik qua gevoelsleven verschil van de meeste mensen.” Deelnemers beantwoordden de items aan de hand van een zevenpunten Likertschaal, variërend van 1 = dat is zeker niet het geval tot 7 = dat is zeker het geval. De scores op de subschalen worden opgeteld en er kan ook een totaalscore, variërend tussen 35 en 245, worden berekend van de volledige schaal. In het onderzoek van Ettema en Zondag (2002) bij zowel studenten, docenten en leerkrachten werd een goede betrouwbaarheid voor Centripetaal Narcisme (α = .82), een voldoende betrouwbaarheid voor Centrifugaal Narcisme (α = .71) en een eerder zwakke betrouwbaarheid voor Isolatie (α = .60) gevonden. Verder vonden de auteurs evidentie voor concurrente validiteit van de schaal aan de hand van correlaties met de Zelfbeoordelingslijst voor Zelfwaardering (Helbing, 1982). In ons onderzoek werden eveneens voldoende tot goede interne consistenties gevonden voor Centripetaal Narcisme (α = .80), Centrifugaal Narcisme (α = .72) en Isolatie (α = .75).
23
Empathy Quotient (EQ) vragenlijst Baron-Cohen en Wheelwright, 2004 Deze vragenlijst peilt naar het empathisch vermogen van mensen. Dit instrument werd ontwikkeld om globale empathie te meten in zowel gezonde als psychiatrische populaties met empathische dysfuncties. De vragenlijst werd naar het Nederlands vertaald door De Corte, Uzieblo, Buysse, en Crombez (2006). Voor deze studie werden de items geherformuleerd naar de ex-partner-situatie. De vragenlijst telt 40 items, waarvan 12 algemene items die bedoeld zijn om de deelnemer af te leiden van de focus op empathie. De deelnemers gaven bij elke stelling aan in welke mate ze akkoord of niet akkoord gingen met de uitspraak aan de hand van een vierpunten Likert-schaal, variërend van 1 = helemaal mee eens tot 4 = helemaal mee oneens. De vragenlijst bevat drie subschalen: Cognitieve Empathie, Sociale Vaardigheden en Emotionele Reactiviteit. De Cognitieve Empathie schaal meet of men de affectieve toestand van anderen begrijpt. Deze schaal bevat 11 items (e.g., “Ik voelde heel goed aan wanneer mijn ex-partner wenste deel te nemen aan een conversatie.”). De Sociale Vaardigheden schaal meet het spontaan gebruik van sociale vaardigheden en intuïtief sociaal begrip. Deze schaal bevat zes items (e.g., “Ik vind het moeilijk om zaken die ik moeiteloos begrijp uit te leggen aan anderen, als zij het niet van de eerste keer begrepen hebben.”). De Emotionele Reactiviteit schaal meet de tendens om emotioneel te reageren op de mentale toestand van anderen. Deze schaal bevat 11 items (e.g., “Ik vond het moeilijk om te zien waarom bepaalde dingen mijn expartner zo erg van streek brachten.”). Na hercodering worden de scores op de subschalen opgeteld en kan er een totaalscore worden berekend voor de 28 empathie-items, dewelke variëren tussen 0 en 56. Baron-Cohen en Wheelwright (2004) vonden een hoge test–hertest betrouwbaarheid voor deze vragenlijst over een periode van 12 maanden (r = .97, p < .001) en een hoge interne consistentie (α = .92) in hun studie naar empathie bij een groep volwassenen met het Asperger Syndroom. De concurrente validiteit van de schaal werd eveneens aangetoond in eerder onderzoek (Davis, 1980) door correlaties met de Empathic Concern en Perspective-Taking subschalen van de Interpersonal Reactivity Index. In ons onderzoek werd een goede interne consistentie gevonden voor 24
de schaal Cognitieve Empathie (α = .87), een voldoende interne consistentie voor de schaal Emotionele Reactiviteit (α = .68), maar een onvoldoende interne consistentie voor de schaal Sociale Vaardigheden (α = .54). Deze laatste schaal werd bijgevolg aangepast door er een 5-itemschaal van te maken, wat de betrouwbaarheid van de schaal ietwat deed verhogen tot .59. Lie-scale van de Eysenck Personality Scale (EPQ) Eysenck en Eysenck, 1985 De mate waarin deelnemers sociaal wenselijk antwoordden op de items in de vragenlijsten werd gemeten aan de hand van de Lie Scale, een onderdeel van de EPQ. In dit onderzoek werd de Nederlandse vertaling van deze schaal gebruikt (Sanderman, Eysenck, & Arrindell, 1991). De schaal telt 22 items (e.g., “Zijn al jouw gewoonten goed en wenselijk?” en “Heb je ooit opzettelijk iets gezegd om iemand te kwetsen?”). De deelnemers dienden aan te geven of de items op hen van toepassing waren of niet (1 = ja versus 0 = nee). De schaalscore is gelijk aan de som van alle items en kan variëren tussen 0 en 22. De interne consistentie van de Sociale Wenselijkheidsschaal is acceptabel. Bij een steekproef van 2000 personen in Nederland bleek Cronbach’s α gelijk te zijn aan .67. In dezelfde studie werd ook een hoge test-hertest betrouwbaarheid gevonden (r = .75) (Sanderman, Arrindell, Ranchor, Eysenck, & Eysenck, 1995). In ons onderzoek werd een hoge interne consistentie gevonden van .81.
Procedure De rekrutering van de deelnemers verliep via advertenties in bladen, kranten en websites. Zo verscheen er een oproep in De Zondagskrant, Het Belang van Limburg, Bodytalk, Gezondheidsnet, Weekend Knack, Goed Gevoel, de Standaard en op de Guidowebsite. Er werden ook flyers verspreid in stations in Vlaanderen en affiches opgehangen op openbare plaatsen. Mensen uit de onmiddellijke omgeving van de onderzoekers werden mondeling, via mail, Twitter of Facebook geïnformeerd omtrent het onderzoek. Er werden eveneens deelnemers gerekruteerd via verschillende CAW25
en CGGZ-afdelingen. Hiertoe werd er vooraf een selectie van relevante diensten gemaakt zoals de centra voor levens- en gezinsvragen, team daderhulp en bezoekruimte. Deze afdelingen werden telefonisch en/of per mail gecontacteerd met de vraag of de onderzoekers in hun wachtzalen affiches en flyers mochten verspreiden om de studie bekend te maken. Wanneer de afdelingen hun toestemming hadden gegeven, werden er postpakketten opgestuurd met de door de diensten gevraagde hoeveelheid affiches en flyers. In ruil voor de medewerking van de verschillende afdelingen, werd er voor het personeel gratis een studienamiddag aangeboden waar de resultaten van het onderzoek werden toegelicht. Via al deze kanalen werd de oproep en informatie in verband met het onderzoek en de inclusiecriteria, alsook de link naar de webpagina waar men de vragenlijsten kon invullen, verspreid. De elektronische vragenlijstafname (via http://www.scheidingsstudie.ugent.be) ving aan met informatie over de studie zoals het doel van het onderzoek, de inclusiecriteria, de praktische zaken van de elektronische afname, de beloning, de vertrouwelijkheid van de gegevens en de mogelijkheid om op de hoogte te worden gebracht van de onderzoeksresultaten. Nadien volgde een schriftelijk geïnformeerde toestemmingsverklaring voor deelname aan het onderzoek, waarbij de persoon onder andere verklaarde de uitleg over het onderzoek te hebben gelezen, uit vrije wil deel te nemen en toelating te geven om zijn/haar gegevens te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek. De deelnemers konden de vragenlijst pas invullen nadat ze hun geïnformeerde toestemming hadden gegeven en ze een unieke code hadden gekregen via hun opgegeven e-mailadres. Hierna werden algemene vragen over de proefpersoon, zijn ex-partner en ex-relatie gesteld en diende men verschillende zelfrapportagevragenlijsten in te vullen, waaronder de hierboven beschreven vragenlijsten. Om de mensen extra te motiveren om deel te nemen aan het onderzoek werd er een Fnac-bon verloot onder elke 20ste deelnemer die de elektronische vragenlijstafname vervolledigde. In functie van deze verloting werden op het einde van de afname de persoonlijke gegevens van deelnemers gevraagd, dewelke in een apart databestand werden opgeslagen. Op het einde van de afname konden de deelnemers
26
eveneens aangeven of ze op de hoogte wilden gehouden worden van de onderzoeksresultaten en eventueel vervolgonderzoek.
Statistische Analyse De statistische analyses werden uitgevoerd met behulp van SPSS versie 17. Vooreerst werden de verschillende schaalscores berekend waarbij rekening werd gehouden met de eventuele missende gegevens; indien meer dan 25% van de items van een schaal niet werd ingevuld, werden de schaalscores met name ongeldig gemaakt. Ook werd er nagegaan of de somscore van de afhankelijke variabele, het aantal gestelde ongewenst intrusieve gedragingen sinds de relatiebreuk, in de steekproef al dan niet normaal verdeeld was. Dit bleek niet zo te zijn, waardoor de continue somscore gehercodeerd werd naar een categoriale variabele met drie niveaus.
Vervolgens
werden
de
beschrijvende
statistieken
(gemiddelden,
standaarddeviaties, minima, maxima, etc.) van alle variabelen alsook de correlaties tussen de verschillende variabelen nagegaan. Wat de verklarende statistieken betreft, ter beantwoording van onze onderzoeksvragen en hypothesen, werd er een multinomiale logistische regressie uitgevoerd. Zo werd nagegaan welke variabelen het al dan niet stellen van ongewenst intrusief gedrag of stalkingsgedrag konden voorspellen (Field, 2009). Er werden in totaal acht onafhankelijke variabelen of predictoren gebruikt om de drie groepen te voorspellen: scores op de drie EQsubschalen (Cognitieve Empathie, Emotionele Reactiviteit en Sociale Vaardigheden), scores op de drie NNS-subschalen (Centripetaal Narcisme, Centrifugaal Narcisme en Isolatie) en de score op de MSI-BPD die peilt naar borderline persoonlijkheidstrekken. Ook de score op de Leugenschaal werd in de analyse opgenomen om te controleren voor sociale wenselijkheid. Eerst werd nagegaan of het model een goede fit had met de data. Nadien werd per variabele gekeken of er een significant verschil was tussen een model zonder en een model met die variabele om zo conclusies te kunnen trekken over de bijdrage van elke predictorvariabele aan het model. Tenslotte werden de groepen vergeleken met de referentiegroep, waarbij we nagingen welke 27
predictorvariabelen konden voorspellen in welke groep een deelnemer zat. Bij de multinomiale logistische regressie wordt één categorie van de afhankelijke variabele als referentiecategorie genomen, waarmee de andere categorieën worden vergeleken (Mortelmans, 2010). Hierbij werd de eerste groep ‘geen gedrag’ als referentiecategorie genomen. Aangezien we op die manier niet de vergelijking tussen de groepen ‘ongewenst gedrag’ en ‘stalking’ konden maken, hebben we een tweede multinomiale logistische regressie uitgevoerd met als referentiecategorie de groep ‘stalking’. Hierbij werd hetzelfde model geschat en veranderde er bijgevolg niets aan de modeltoetsen en de verklaringskracht. Enkel de referentiecategorie veranderde, waardoor een nieuwe vergelijking werd gemaakt (Mortelmans, 2010).
28
Resultaten Beschrijvende statistieken Op basis van beschrijvende statistieken bleek de schaalscore voor ongewenst intrusief gedrag niet normaal verdeeld te zijn. Figuur 1 geeft deze verdeling weer in een histogram, alsook de waarden van de Kolmogorov-Smirnov test, Kurtosis en Skewness.
Figuur 1. Histogram, Kolmogorov-Smirnov test, Kurtosis en Skewness van ongewenst gedrag De verdeling van ongewenst gedrag bleek te scheef om bruikbaar te zijn voor lineaire regressies die uitgaan van de normaliteitsassumptie, waarop besloten werd om de totaalscores van de ORI te hercoderen in drie groepen: de groep ‘geen gedrag’, de groep ‘ongewenst gedrag’ en de groep ‘stalking’. De gebruikte criteria ter hercodering zijn gebaseerd op de befaamde stalkingsdefinitie van Mullen et al. (1999). Stalking wordt door deze auteurs gedefinieerd als een gedragspatroon bestaande uit 10 of meer gedragingen die gedurende een periode van vier of meer weken worden 29
gesteld. Aldus werden mensen in de huidige studie die minstens 10 gedragingen stelden gedurende minstens vier weken, in de groep ‘stalking’ ondergebracht. Mensen die ongewenst gedrag rapporteerden, maar niet aan deze criteria voldeden (minder dan 10 gedragingen stelden of gedurende een periode van minder dan vier weken) werden geklasseerd in de groep ‘ongewenst gedrag’. Mensen die geen enkele ongewenst intrusieve gedraging hadden gesteld sinds de scheiding, werden in de groep ‘geen gedrag’ ondergebracht. In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de drie groepen, samen met de resultaten van de t-tests voor onafhankelijke steekproeven. Na hercodering van de continue somscore bleek dat 50.4% van de deelnemers tot de groep ‘ongewenst gedrag’ behoorden, 35.0% tot de groep ‘geen gedrag’ en 14.6% tot de groep ‘stalking’. Ongeveer tweederden van de steekproef had dus minstens één ongewenste gedraging gesteld tegenover zijn/haar ex-partner.
Tabel 2 Overzicht Groepen Ongewenst Intrusief Gedrag en Resultaten t-test voor Onafhankelijke Steekproeven n
%
M (SD)
Geen gedrag
196
35.0
0 (0)
Ongewenst gedrag
282
50.4
5.59 (4.54)
Stalking
82
14.6
17.82 (8.04)
Noot. M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie.
Tabel
3
(zie
Bijlage
III)
geeft
de
percentages,
gemiddelden
en
standaarddeviaties weer voor de 28 gemeten ongewenst intrusieve gedragingen. De mildere gedragingen leken meer voor te komen in de steekproef, met het overdreven uiten van liefde en het controleren van de ex-partner en/of diens gedrag als meest voorkomende gedragingen. De meer ernstige gedragingen leken minder voor te komen, met het ontvoeren of fysiek gevangen houden van de ex-partner en diens
30
leven fysiek in gevaar brengen als gedragingen die door niemand werden gerapporteerd. Deelnemers die tot de groep ‘ongewenst gedrag’ of de groep ‘stalking’ behoorden (n = 364), werden gevraagd enkele bijkomende vragen te beantwoorden die peilden naar de karakteristieken van het gedrag dat ze stelden. De frequenties of gemiddelden en standaardafwijkingen van de antwoorden op deze vragen worden voor beide groepen weergegeven in Tabel 4. Ook hier werd een t-test voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd om na te gaan of de aard van het gedrag significant verschilde in beide groepen en dus onze indeling in minder ernstig ongewenst intrusief gedrag en ernstiger stalkingsgedrag ondersteunde. Hieruit bleek dat de plegers uit de groep ‘stalking’ de door hun gestelde ongewenste gedragingen als significant vervelender voor de ex-partner, t(362) = -7.39, p < .01, bedreigender voor de ex-partner, t(105.99) = -3.49, p < .01, en beangstigender voor de ex-partner, t(109.16) = -3.16, p < .01, inschatten dan de plegers uit de groep ‘ongewenst gedrag’. Verder stelden de plegers in de groep ‘stalking’ de ongewenste gedragingen significant langer dan de plegers in de groep ‘ongewenst gedrag’, t(96.21) = -5.71, p < .01. Op basis van chi-kwadraat toetsen zagen we voorts dat, in vergelijking met het aantal plegers in de groep ‘ongewenst gedrag’, significant meer deelnemers in de groep ‘stalking’ momenteel nog dergelijk gedrag stelden, χ2(1) = 28.62, p < .01, en hun gedrag als stalking beschouwden, χ2(1) = 17.02, p < .01. Het percentage deelnemers dat dergelijke gedragingen ook tegenover andere mensen stelde, verschilde niet tussen beide groepen, χ2(1) = 0.58, p = .81.
31
Tabel 4 Gemiddelden, Standaarddeviaties en Frequenties van Vragen die Peilden naar de Karakteristieken van Ongewenst, Intrusief Gedrag voor de Groep ‘Ongewenst Gedrag’ (n = 282) en ‘Stalking’ (n = 82) Vervelenda M (SD)
Angstb M (SD)
Bedreigingc M (SD)
Hoelangd M (SD)
Momenteele n (%)
Stalkingf n (%)
Andereng n (%)
Ongewenst gedrag
1.83 (2.22)
.62 (1.51)
.52 (1.33)
6.45 (13.57)
28 (9.9%)
8 (2.8%)
35 (12.4%)
Stalking
3.87 (2.13)
1.38 (2.00)
1.29 (1.86)
22.41 (24.24)
28 (34.1%)
12 (14.6%)
11 (13.4%)
Noot. M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie. a b c “Hoe vervelend was dit gedrag voor je ex-partner?” “Hoeveel angst voelde je ex-partner hierdoor?” “Hoeveel bedreiging voelde je ex-partner hierdoor?” d e “Hoelang heeft u deze gedragingen gesteld?”, bereik = 1-112 weken. “Gebeurt het dat je momenteel soms nog één of meer van deze gedragingen stelt?” f g “Beschouw je jouw gedrag als een vorm van ‘stalking’?” “Heb je deze gedragingen ook eerder tegenover andere mensen gesteld?”
32
Tabel 5 geeft de steekproefgroottes, minima, maxima, gemiddelden, standaarddeviaties en Pearson correlatie coëfficiënten (r) weer voor de variabelen in dit onderzoek. Zoals blijkt uit de tabel, verschilt het aantal deelnemers per schaal. Dit wordt verklaard door uitval van deelnemers tijdens het invullen van de online vragenlijst, alsook doordat schaalscores ongeldig werden gemaakt indien meer dan 25% van de items van een subschaal niet werd ingevuld. Zoals in de methode reeds aangegeven, werd de schaal Sociale Vaardigheden op basis van vijf items geconstrueerd in plaats van de oorspronkelijke zes, aangezien de 5-itemschaal een betere interne consistentie vertoonde dan de 6-itemschaal. De gemiddelde scores op de schalen Cognitieve Empathie, Emotionele Reactiviteit, Sociale Vaardigheden, Isolatie en Borderline waren, gezien het bereik van de schalen, middelmatige scores. De gemiddelde scores van de schalen Centripetaal Narcisme en Centrifugaal Narcisme waren bovengemiddeld en de gemiddelde score op de Leugenschaal was eerder benedengemiddeld. Globaal gezien zijn er verschillende significante correlaties tussen de verschillende schalen. Zo hangen de schalen die empathie nagaan positief samen, correleert de Leugenschaal met alle andere schalen behalve Cognitieve Empathie en is er eveneens een samenhang van de narcisme-dimensie Isolatie met zo goed als alle andere schalen. Aangezien er een erg scheve verdeling is van de scores op de ORIschaal zijn de correlaties van deze schaal met andere schalen niet erg betrouwbaar. Bijgevolg worden ze niet geïnterpreteerd.
33
Tabel 5 Steekproefgrootte, Minima, Maxima, Gemiddelden, Standaarddeviaties en Pearson Correlatiecoëfficiënten (r) tussen Ongewenst Intrusief Gedrag, Cognitieve Empathie, Emotionele Reactiviteit, Sociale Vaardigheden, Centripetaal Narcisme, Centrifugaal Narcisme, Isolatie, Borderline en de Leugenschaal n
Min
Max
M
SD
2
3
1. Ongewenst intrusief gedrag
560
0
49
5.42
7.25
-.01
.03
2. Cognitieve Empathie
443
0
22
11.67
4.91
-
3. Emotionele Reactiviteit
443
0
22
12.29
3.78
4. Sociale Vaardighedena
443
0
10
6.00
2.25
5. Centripetaal Narcisme
451
22
77
50.71
9.88
6. Centrifugaal Narcisme
451
23
77
57.97
8.34
7. Isolatie
451
18
70
43.92
9.70
8. Borderline
505
0
10
4.38
2.79
9. Leugenschaal
441
0
21
8.40
4.40
4
6
7
-.21** .17**
-.11*
.19**
.53**
.32**
.05
.28**
-.11*
-.05
.07
-
.31**
.08
.04
-.24**
-.06
.13**
-
5
8
.35** -.15**
-.35** .31** -.51** -.27** -
.01
.50**
-
-.03 -
9
.10*
.34** -.21** -.11*
-.16**
.41** -.19** -
-.31** -
Noot. M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie. *p < .05, **p < .01 a Gegevens op basis van de 5-itemschaal
34
Verklarende statistieken: De rol van empathie, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken Er werd een multinomiale logistische regressie uitgevoerd om na te gaan welke variabelen de beste predictoren waren voor de drie verschillende groepen. De variabelen in dit onderzoek (Cognitieve Empathie, Emotionele Reactiviteit, Sociale Vaardigheden, Centripetaal Narcisme, Centrifugaal Narcisme, Isolatie, Borderline en de Leugenschaal) werden als predictoren ingegeven en de gehercodeerde somscore voor ongewenst intrusief gedrag met drie niveaus als uitkomstvariabele. Het model had een goede fit met de data (Pearson χ2(864) = 882.39, p = .32; deviance χ2(864) = 819.22, p = .86; model χ2(16) = 819.22, p < .001). Tabel 6 geeft de multivariate likelihood ratio tests weer voor de acht predictoren, waarbij modellen met en zonder elke predictor met elkaar worden vergeleken. Hieruit blijkt dat zowel Emotionele Reactiviteit als Borderline de fit van het model significant verbeteren. De andere variabelen dragen echter weinig of niets bij aan het model. Tabel 6 Multivariate Likelihood Ratio Tests voor elk van de Predictoren χ2
df
p
Cognitieve Empathie
1.39
2
.50
Emotionele Reactiviteit
12.12
2
.00
Sociale Vaardigheden
0.48
2
.79
Centripetaal Narcisme
2.11
2
.35
Centrifugal Narcisme
2.03
2
.36
Isolatie
0.45
2
.80
Borderline
22.28
2
.00
Leugenschaal
1.43
2
.49
35
In Tabel 7 worden de verschillende groepen met elkaar vergeleken wat betreft de acht psychologische variabelen. De multinomiale logistische regressie werd tweemaal uitgevoerd, waarbij de eerste keer de groep ‘geen gedrag’ en de tweede keer de groep ‘stalking’ als referentiecategorie werd genomen. De eerste vergelijking, tussen de groep ‘ongewenst gedrag’ en ‘geen gedrag’, laat zien dat Emotionele Reactiviteit op significante wijze voorspelde in welke groep een deelnemer zat, wanneer alle andere variabelen constant werden gehouden. Een verhoging van deze variabele met één eenheid toonde dat de deelnemers 1.14 maal meer odds hadden om ongewenst intrusief gedrag te stellen dan geen gedrag. De vergelijking tussen deze twee groepen toont eveneens dat Borderline op significante wijze voorspelde of er al dan niet ongewenst intrusief gedrag werd gesteld. Indien deze variabele met één borderline trek verhoogde, steeg de odds dat de deelnemers ongewenst intrusief gedrag stelden met factor 1.18. De tweede vergelijking, tussen de groep ‘stalking’ en de groep ‘geen gedrag’ toont dat enkel Borderline op significante wijze voorspelde in welke groep de deelnemers zaten. De odds dat iemand van de deelnemers stalkingsgedrag stelde, was een factor 1.33 keer hoger wanneer het aantal borderline persoonlijkheidstrekken met één eenheid steeg. Tenslotte is er nog een derde vergelijking, met name tussen de groep ‘ongewenst gedrag’ en de groep ‘stalking’. Ook hier voorspelde enkel de variabele Borderline op significante wijze in welke groep de deelnemers zaten. Wanneer het aantal trekken met één eenheid steeg, verhoogde de odds dat de deelnemers stalingsgedrag stelden, en niet ongewenst intrusief gedrag, met een factor 1.14. Uit de classificatieresultaten bleek dat 54% van de deelnemers in de correcte groep werd voorspeld op basis van de predictoren.
36
Tabel 7 Multinomiale Logistische Regressie: Regressiecoëfficiënten, Standaarddeviaties, Wald Statistiek, Significantie en Odds-ratio (n = 441) B (SE) Walda p Exp(B) ‘Ongewenst gedrag’ versus ‘geen gedrag’ b Cognitieve Empathie
-.03 (.03)
1.32
.25
0.97
Emotionele Reactiviteit
.13 (.04)
11.65
.00
1.14
Sociale Vaardigheden
.01 (.07)
0.01
.93
1.01
Centripetaal Narcisme
.00 (.01)
0.03
.86
1.00
Centrifugaal Narcisme
.02 (.02)
1.09
.30
1.02
Isolatie
.01 (.02)
0.43
.51
1.01
Borderline
.16 (.05)
11.57
.00
1.18
Leugenschaal
-.03 (.03)
1.33
.25
0.97
Cognitieve Empathie
-.01 (.04)
0.11
.74
0.99
Emotionele Reactiviteit
.09 (.05)
2.86
.09
1.09
Sociale Vaardigheden
-.05 (.09)
0.31
.58
0.95
Centripetaal Narcisme
.03 (.02)
1.82
.18
1.03
Centrifugaal Narcisme
-.01 (.02)
0.08
.77
0.99
Isolatie
.00 (.02)
0.04
.85
1.00
Borderline
.29 (.07)
18.49
.00
1.33
Leugenschaal
-.03 (.04)
0.63
.43
0.97
Cognitieve Empathie
-.02 (.04)
0.31
.58
0.98
Emotionele Reactiviteit
.04 (.05)
0.83
.36
1.04
Sociale Vaardigheden
.06 (.08)
0.47
.49
1.06
Centripetaal Narcisme
-.02 (.02)
1.77
.18
0.98
Centrifugaal Narcisme
.02 (.02)
1.47
.23
1.02
Isolatie
.01 (.02)
0.09
.77
1.01
Borderline
-.13 (.06)
4.28
.04
0.88
.00 (.04)
0.00
.99
1.00
‘Stalking’ versus ‘geen gedrag’ b
‘Ongewenst gedrag’ versus ‘stalking’ c
Leugenschaal a
b
c
df = 1, referentiegroep = ‘geen gedrag’, referentiegroep = ‘stalking’
37
Discussie Het doel van deze studie was om de rol van enkele psychologische kenmerken na te gaan bij plegers van ongewenst intrusief gedrag en stalking. Meer specifiek wilden we een beter zicht krijgen op de relatie tussen de mate waarin iemand ongewenst gedrag stelt na een relatiebreuk en diens empathisch vermogen, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken. Juist deze variabelen werden onderzocht omdat de samenhang ervan met ongewenst intrusief gedrag en stalking nog niet uitgebreid bestudeerd werd. Bovendien is het belangrijk om risicofactoren van dit soort gedrag bij ex-partners in kaart te brengen aangezien zij de meest relevante groep plegers van ongewenst intrusief gedrag en stalking vormen. De steekproef bestond uit volwassen personen die in de voorbije twee jaar een relatiebreuk hadden meegemaakt. Deze steekproef werd getrokken uit de algemene Vlaamse populatie en dus niet, zoals in vele andere studies naar ongewenst intrusief gedrag of stalking, uit een specifieke studenten-, klinische- of forensische populatie, waarvan de bevindingen niet te veralgemenen zijn naar de algemene bevolking. Bovendien ging het hier om een daderrapportage. De deelnemers dienden een elektronische vragenlijstenbundel in te vullen waarin gepeild werd naar de mate waarin ze ongewenste gedragingen hadden gesteld sinds de breuk en naar de mate van Cognitieve Empathie, Emotionele Reactiviteit, Sociale Vaardigheden, Centripetaal Narcisme, Centrifugaal Narcisme, Isolatie en Borderline. Ook werd een Leugenschaal ingevuld, bedoeld om te kunnen controleren voor sociaal wenselijk antwoorden in de analyses. Er werd immers gepeild naar normoverschrijdend gedrag, wat sociaal wenselijk antwoorden tot gevolg kan hebben. De steekproef werd in drie groepen opgedeeld (‘geen gedrag’, ‘ongewenst gedrag’ en ‘stalking’), afhankelijk van het aantal ongewenste gedragingen die ze stelden en de duur van het gedrag.
38
Onderzoeksbevindingen Uit de onderzoeksresultaten bleek dat ongeveer tweederden van de steekproef minstens één ongewenste gedraging had gesteld tegenover zijn/haar ex-partner. Daarvan bleek de meerderheid, 50%, minder ernstig (i.e., minder frequent en langdurig) ongewenst intrusief gedrag te hebben gesteld en ongeveer 15% stalkingsgedrag. Éénderde, of 35% stelde dus geen enkele ongewenste gedraging tegenover de ex-partner. Deze resultaten liggen in lijn met cijfers uit eerder beschreven onderzoek. Langhinrichsen-Rohling et al. (2000) en Dutton en Winstead (2006) vonden in hun onderzoek bij studenten dat respectievelijk 99.2% en 79% minstens één ongewenste gedraging stelde tegenover hun ex-partner. Dat de cijfers in deze studies zo hoog liggen, kan te maken hebben met de door hen gehanteerde inclusiecriteria. Bij Langhinrichsen-Rohling et al. (2000) waren de cijfers met name gebaseerd op een groep studenten bij wie de ex-partner de breuk initieerde en bij Dutton en Winstead (2006) ging het om studenten die moeite hadden met de relatiebreuk en de relatie moeilijk konden loslaten. Roberts (2002) gebruikte in zijn onderzoek bij gescheiden studenten dezelfde criteria om ongewenst intrusief gedrag van stalking te onderscheiden als in de huidige studie. Hoewel hier 65% minstens één ongewenste gedraging van hun ex-partner had ervaren, wat overeenkomt met onze bevinding, blijken de cijfers van ongewenst intrusief gedrag en stalking niet volledig dezelfde te zijn. Roberts vond met name dat 32% ongewenst intrusief gedrag had ervaren en 33% stalkingsgedrag. Dit verschil komt mogelijks doordat het in die studie, in tegenstelling tot de onze, om slachtofferrapportage ging en slachtoffers doorgaans geneigd zijn om meer gedrag te rapporteren dan daders (Dutton & Winstead, 2006; Sinclair & Frieze, 2005) waardoor wellicht meer mensen in Robert’s studie in de stalkingsgroep werden ondergebracht. Een andere mogelijke verklaring is dat de prevalentie van stalking doorgaans hoger ligt in studies bij studenten dan in de algemene populatie (Ravensberg & Miller, 2003).
39
Wat de prevalentie van het soort gedrag betreft, werden in de huidige studie, net zoals in voorgaande studies (e.g., Cupach & Spitzberg, 1998, 2000; Dutton & Winstead, 2006; Langhinrichsen-Rohling et al., 2000), vooral milde gedragingen het meest gerapporteerd. De meer ernstige gedragingen werden het minst frequent gerapporteerd. Verder bleek dat de personen die stalkingsgedrag stelden hun gedrag als vervelender, bedreigender en beangstigender voor de ex-partner inschatten dan personen die ongewenst gedrag stelden. Bovendien beschouwden stalkers hun gedrag vaker als stalking en stelden ze dit gedrag langer dan personen uit de groep ‘ongewenst gedrag’. Ook stelden meer personen uit de groep ‘stalking’ dit gedrag momenteel nog. Deze bevindingen bieden ondersteuning voor onze indeling in minder ernstig ongewenst gedrag en ernstiger stalkingsgedrag. Toch lagen de gemiddelden met betrekking tot hoe vervelend, beangstigend en bedreigend het gedrag was ten opzichte van de ex-partner in beide groepen vrij laag en was het percentage mensen die hun gedrag als stalking percipieerden ook klein, met name 15% van de groep ‘stalking’ en 3% van de groep ‘ongewenst gedrag’. Hieruit blijkt dat er toch weinig inzicht in het eigen gedrag bestond, wat eveneens uit ander onderzoek is gebleken (e.g., Davis et al., 2000). Deze bevindingen kunnen verklaard worden aan de hand van de rationalisatie hypothese van Cupach en Spitzberg (2004). Deze auteurs argumenteren dat er verschillende factoren zijn waardoor personen die ongewenst gedrag stellen hun gedrag ontkennen of minimaliseren. Hun percepties worden op verschillende manieren gekleurd door cognitieve rationalisaties. Zo zouden de daders de ex-partner zodanig idealiseren dat deze nog aantrekkelijker wordt, wat hen nog meer aanzet tot ongewenst gedrag. Daarnaast interpreteren ze de minste aandacht of vijandigheid, zoals afwijzingen, als een vorm van interesse, wat hen aanmoedigt om hun gedrag verder te zetten. Verder zien ze de negatieve impact van hun gedrag op de ex-partners niet of schrijven ze goede bedoelingen toe aan hun ongewenste gedragingen. Tenslotte worden ze zo in beslag genomen door de poging om hun doel te bereiken dat ze er niet in slagen de gevolgen van hun eigen gedrag in te schatten.
40
De eerste hypothese ging er van uit dat personen die stalkingsgedrag stelden een gering empathisch vermogen zouden hebben, personen die ongewenst gedrag stelden een iets groter en personen die geen gedrag stelden, zouden tenslotte naar verwachting het meest empathisch zijn. Uit de onderzoeksresultaten bleek dat niet alle subschalen van empathie verschilden tussen de drie groepen. Zo was er geen verschil wat betreft de cognitieve component van empathie, wat wil zeggen dat de deelnemers in dezelfde mate de affectieve toestand van anderen kunnen begrijpen, ongeacht of ze nu wel of geen ongewenst intrusief gedrag of stalkingsgedrag stelden. Verder bleek dat de deelnemers uit de drie groepen niet van elkaar verschilden wat betreft sociale vaardigheden en intuïtief sociaal begrip; hoe sociaal vlot en bekwaam de personen ook waren, dit had geen effect op hun gedrag. Tenslotte was er wel een verschil waarneembaar qua Emotionele Reactiviteit tussen de mensen die geen gedrag stelden en personen die ongewenst gedrag stelden; hoe meer mensen geneigd waren om emotioneel te reageren op de mentale toestand van hun ex-partner, hoe groter de kans dat die personen ongewenst intrusief gedrag zouden stellen. De bevindingen uit huidig onderzoek lagen dus niet in lijn met de verwachte negatieve verbanden tussen de drie empathie subschalen en de mate van ongewenst gedrag. Hoewel veel wetenschappers van een negatieve relatie tussen ongewenst gedrag en empathie uitgaan, werd deze, in de weliswaar weinige, voorgaande onderzoeken nog maar weinig bevestigd. Studies die geen onderscheid maken in de subcomponenten van empathie vonden doorgaans geen effect van empathie (Lewis et al., 2001). Slechts in één studie waar wel een nadere indeling werd gehanteerd, werd er een effect gevonden; ongewenst gedrag bleek licht negatief gecorreleerd te zijn met emotionele empathie, en dit enkel bij mannen (Lau & Davis, niet gepubliceerd). Hoewel deze bevinding tegengesteld is aan de onze lijkt het toch belangrijk om de componenten van empathie apart te bekijken. Verder is er ook literatuur die zegt dat mensen die ongewenst gedrag stellen na de breuk vaak meer emotionele ontreddering ervaren door de scheiding (Dutton & Winstead, 2006). Dit kan eventueel als gevolg hebben dat de daders gevoeliger zijn voor andermans emoties.
41
De tweede hypothese ging er van uit dat hoe ernstiger het gestelde gedrag was, hoe meer narcistische persoonlijkheidstrekken die persoon zou hebben. De onderzoeksresultaten bevestigden deze hypothese echter niet. Zowel de mate waarin iemand in zijn zelfgevoel gedomineerd werd door anderen en gevoelig was voor de reacties van anderen, als de mate waarin iemand zich onbegrepen of geïsoleerd voelde van anderen, als de mate waarin iemand zich dominant voelde over anderen hadden geen invloed op de kans dat die persoon al dan niet ongewenst intrusief gedrag of stalkingsgedrag stelde. De resultaten uit de huidige studie liggen dan ook niet in lijn met de verwachtingen en de beperkte wetenschappelijke literatuur omtrent deze relatie. Er werd met name een positieve relatie gevonden tussen de aanvaardbaarheid, en niet het stellen, van ongewenst gedrag met narcisme (Asada et al., 2004) en in een andere studie bleek de meerderheid van veroordeelde stalkers een narcistische persoonlijkheidsstoornis te hebben (McReynolds, 1996). Een mogelijke verklaring voor onze bevindingen is dat narcistische persoonlijkheidstrekken in deze studie niet in zijn geheel werden bekeken, maar wel per subschaal. Bovendien ging het hier om het stellen van ongewenst intrusief gedrag en stalking bij ex-partners, terwijl het in de andere studies ofwel over de aanvaardbaarheid van ongewenst gedrag ging ofwel over veroordeelde stalkers, die toch tot een meer ernstige categorie behoren.
De derde en laatste hypothese ging er van uit dat de stalkers meer borderline persoonlijkheidstrekken hebben dan zowel personen die ongewenst als geen gedrag stelden en dat ook personen die ongewenst intrusief gedrag stelden meer borderline trekken hebben dan diegenen die geen gedrag stelden. Uit de resultaten bleek dat de kans op ongewenst intrusief gedrag inderdaad groter werd naarmate er meer borderline
persoonlijkheidstrekken
werden
gerapporteerd
en
dat
het
ook
waarschijnlijker was dat er stalkingsgedrag werd gesteld, in vergelijking met ongewenst intrusief gedrag of geen gedrag, wanneer er meer borderline trekken werden gerapporteerd. Naarmate er meer borderline persoonlijkheidstrekken werden geobserveerd, werd de kans dus groter dat er meer en langduriger ongewenst gedrag werd gesteld. Deze bevinding is consistent met de resultaten uit voorgaand onderzoek; 42
stalkers blijken zichzelf meer borderline trekken toe te schrijven dan een controlegroep (Lewis et al., 2001) en personen die ongewenst intrusief gedrag stellen, krijgen ook meer borderline trekken toegeschreven door hun ex-partner (Spitzberg & Veksler, 2007). Mensen met borderline persoonlijkheidstrekken hebben het, volgens de criteria voor borderline persoonlijkheidsstoornis in de DSM-IV-TR (APA,2000), vaak moeilijk om alleen te zijn en proberen krampachtig te voorkomen om in de steek gelaten te worden. Bovendien worden ze gekenmerkt door vaak instabiele relaties met wisselingen tussen overmatig idealiseren en kleineren, impulsiviteit, affectlabiliteit en intense
woede.
Het
is
dan
ook
niet
verwonderlijk
dat
borderline
persoonlijkheidstrekken geassocieerd werden met stalking of ongewenst gedrag.
Sterktes en beperkingen van de huidige studie en implicaties voor toekomstig onderzoek en de praktijk Eén van de sterktes van de huidige studie is vooreerst de steekproef. Zoals eerder vermeld, is dit de eerste Belgische studie omtrent dit onderwerp. Het onderzoek werd verricht bij ex-partners, aangezien dit een belangrijke risicogroep vormt voor ongewenst intrusief gedrag en stalking (Sheridan & Boon, 2002). Verder werd de steekproef getrokken uit de algemene populatie ex-partners en niet uit een specifieke klinische, forensische of studentenpopulatie, wat in eerder onderzoek wel vaak het geval was (e.g., Purcell et al., 2001; Spitzberg & Veksler, 2007). Dit zorgt er voor dat de huidige resultaten meer veralgemeenbaar zijn naar de algemene Vlaamse groep ex-partners. Het feit dat het ook om een relatief grote steekproef gaat (N = 560), draagt bij aan de veralgemeenbaarheid. Ook ging het in deze studie om een daderrapportage, wat omtrent dit onderwerp minder bias oplevert dan de vaak gebruikte slachtofferrapportages. Nog een sterk punt in dit onderzoek is dat er een onderscheid werd gemaakt tussen de verschillende componenten van empathie. Hierdoor bekwamen we andere en meer specifieke resultaten dan wanneer empathie als globaal concept wordt bestudeerd (e.g., Lewis et al., 2001). Verder werd in de huidige studie niet naar cluster B persoonlijkheidsstoornissen in het algemeen 43
gekeken, maar werd er gedifferentieerd tussen narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken. Aangezien er gepeild werd naar normoverschrijdend gedrag is de kans op sociaal wenselijk antwoorden groot. De aanwezigheid van een Leugenschaal in dit onderzoek is dan ook een pluspunt. Bovendien bleek uit de resultaten dat sociaal wenselijk antwoorden geen effect had op het al dan niet stellen van ongewenst intrusief gedrag of stalking. Tenslotte heeft deze studie een meerwaarde geboden in het onderzoek naar risicofactoren voor ongewenst intrusief gedrag en stalking die momenteel nog niet zo uitgebreid bestudeerd werden.
Hoewel de hantering van een Vlaamse steekproef van volwassen ex-partners een duidelijke sterkte vormt in dit onderzoek, vertoont de steekproef ook enkele beperkingen qua representativiteit. Er waren immers meer vrouwen dan mannen opgenomen in de steekproef wat implicaties voor de generaliseerbaarheid van de resultaten heeft, wetende dat de meeste stalkers of personen die ongewenst intrusief gedrag stellen mannen zijn (Spitzberg & Cupach, 2007). Bovendien was een kwart van de steekproef student, wat toch vrij veel is. Deze beperkingen zijn gevolg van een convenience steekproeftrekking, dat als typisch effect heeft dat vooral vrouwen en jongere, hoger opgeleide mensen meedoen. Een tweede beperking van deze studie is dat het om een cross-sectioneel onderzoek gaat. Dit soort opzet maakt het onmogelijk om uitspraken te doen over de causaliteit van de gevonden verbanden tussen de psychologische kenmerken en ongewenst intrusief gedrag en stalking. Tenslotte werd op basis van de predictoren slechts 54% van de deelnemers correct geclassificeerd, wat niet veel meer is dan het verwachte toevalspercentage. Dit impliceert dat er vermoedelijk andere variabelen zijn die het stellen van ongewenst gedrag beter kunnen voorspellen, maar die niet opgenomen werden in huidig onderzoek. In de wetenschappelijke literatuur worden ook andere kenmerken van stalkers besproken, zoals As I mentale stoornissen, waaronder middelenmisbruik, stemmingsstoornissen en schizofrenie (e.g., Meloy & Gothard, 1995) en een gewelddadig verleden (Nicastro et al., 2000).
44
Uit de beperkingen van de huidige studie komen enkele suggesties voor toekomstig onderzoek naar voor. Zo zou het interessant zijn om een representatievere steekproef samen te stellen zodat er bijvoorbeeld een gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen bestaat. Ook is er nood aan longitudinaal onderzoek naar ongewenst intrusief gedrag en stalking, aangezien de meeste studies, net als de onze, crosssectioneel van aard zijn. Een longitudinaal opzet zou er voor zorgen dat er conclusies kunnen getrokken worden over de causaliteit van de verbanden. Verder is het aangeraden om meer onderzoek te verrichten waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen ongewenst intrusief gedrag en stalking. De bevindingen uit deze studie ondersteunden met name de indeling in minder ernstig ongewenst gedrag en ernstiger stalkingsgedrag, wat maakt dat hier rekening mee moet gehouden worden. De risicofactoren kunnen dan ook verschillen tussen deze groepen. Een andere suggestie voor toekomstig onderzoek is om factoren als As I mentale stoornissen en een gewelddadig verleden mee te betrekken in verder onderzoek naar de rol van empathie en persoonlijkheidstrekken bij ongewenst intrusief gedrag en stalking. Dit kan er toe bijdragen dat het al dan niet stellen van ongewenst intrusief gedrag of stalking beter voorspeld kan worden en dat meer personen in de correcte groep geclassificeerd worden.
De resultaten uit de huidige studie hebben tevens nog implicaties voor de praktijk. Zo is het van belang om aandacht te hebben voor het voorkomen van ongewenst
intrusief
gedrag
en
stalking
bij
ex-partners
gezien
de
hoge
prevalentiecijfers, met name tweederden van de steekproef in dit onderzoek stelde minstens één ongewenste gedraging, en gezien het feit dat dit gedrag kan escaleren naar ernstigere vormen (Spitzberg & Cupach, 2007). Daarnaast weten we dat plegers van ongewenst intrusief gedrag of stalking de impact van hun gedrag vaak onderschatten. Tenslotte volgt uit de bevindingen van de huidige studie dat het bij het inschatten van het risico alsook bij de behandeling van personen die ongewenst intrusief gedrag of stalkingsgedrag stellen, belangrijk zal zijn om aandacht te hebben voor de persoonlijkheid van de pleger, met name borderline persoonlijkheidstrekken, 45
en voor het feit dat personen die ongewenst intrusief gedrag stellen meer geneigd zijn om emotioneel te reageren op de mentale toestand van anderen. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen welke interventies het meest effectief zijn.
Samenvatting Uit deze studie is gebleken dat een groot deel van de ex-partners in Vlaanderen minstens één ongewenste gedraging stelt na de relatiebreuk en dat vooral minder ernstig gedrag wordt gesteld. Personen die ongewenst intrusief gedrag stellen, zijn meer geneigd om emotioneel te reageren op de mentale toestand van anderen en hebben meer borderline persoonlijkheidstrekken dan personen die dit gedrag niet stellen. Stalkers worden op hun beurt gekarakteriseerd door meer borderline persoonlijkheidstrekken dan zowel plegers van ongewenst intrusief gedrag als personen die dergelijk gedrag niet stellen. Verder onderzoek blijft nodig, vooral waarin een longitudinaal opzet wordt gebruikt om nog andere kenmerken van de plegers na te gaan. Deze studie kan echter beschouwd worden als een goed beginpunt voor verder onderzoek in de toekomst op gebied van ongewenst intrusief gedrag en stalking enerzijds en de psychologische karakteristieken van de plegers anderzijds.
46
Referenties American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text revision). Washington, DC: American Psychiatric Association. Asada, K. J., Lee, E., Levine, T. R., & Ferrara, M.H. (2004). Narcissism and empathy as predictors of obsessive relational intrusion. Communication Research Reports, 21, 379-390. Baron-Cohen, S., & Wheelwright, S., (2004). The empathy quotient: An investigation of adults with Asperger syndrome or high functioning autism, and normal sex differences. Journal of Autism and Developmental Disorders, 34, 163–175. Belgisch Strafwetboek (2007). Belaging (Titel VIII, Hoofdstuk IV bis). Geraadpleegd op 29 november 2009, op http://www.juridat.be/cgi_loi/loi_N.pl?cn=1867060801 Burke, D. M. (2001). Empathy in sexually offending and nonoffending in adolescent males. Journal of Interpersonal Violence, 16, 222–233. California Penal Code (1990). Sectie 646.9. Geraadpleegd op 3 maart 2011, op http://law.onecle.com/california/penal/646.9.html Chapman, D. E., & Spitzberg, H. B. (2003). Are you following me? A study of unwanted relationship pursuit and stalking in Japan: What behaviors are prevalent? Bulletin of Hijiyama University, 10, 89-117. Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (1998). Obsessive relational intrusion and stalking. In W. R. Cupach & B. H. Spitzberg (Eds.), The dark side of close relationships (pp. 233-263). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, Inc. Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (2000). Obsessive relational intrusion: Incidence, perceived severity, and coping. Violence and Victims, 15, 357-372. 47
Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (2004). The dark side of relationship pursuit. From attraction to obsession and stalking. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. Cupach, W. R., Spitzberg, B. H., & Carson, C. L. (2000). Toward a theory of obsessive relational intrusion and stalking. In K. Dindia & S. Duck (Eds.), Communication and personal relationships (pp. 131-146). New York: John Wiley & Sons, Ltd. Davis, M. H. (1980). A multidimensional approach to individual differences in empathy. JSAS Catalog of Selected Documents in Psychology, 10, 85. Davis, M. H., (1983). Measuring individual differences in empathy: Evidence for a multidimensional approach. Journal of Personality and Social Psychology, 44, 113-126. Davis, K. E., Ace, A., & Andra, M. (2000). Stalking perpetrators and psychological maltreatment of partners: Anger-jealousy, attachment insecurity, need for control, and breakup context. Violence and Victims, 15, 407-425. De Corte, K., Uzieblo, K., Buysse, A., & Crombez, G. (2006). Authorized Dutch translation of the empathy quotient. Geraadpleegd op 3 maart 2010, op http://www.autismresearchcentre.com/tests/eq_test.asp De Smet, O., Loeys, T., & Buysse, A. (2011). Post-breakup unwanted pursuit: A refined analysis of the role of romantic relationship characteristics. Manuscript opgestuurd voor publicatie. Douglas, K. S., & Dutton, D. G. (2001). Assessing the link between stalking and domestic violence. Aggression and Violent Behavior, 6, 519-546. Dutton, L. B., & Winstead, B. A. (2006). Predicting unwanted pursuit: Attachment, relationship satisfaction, relationship alternatives, and break-up distress. Journal of Social and Personal Relationships, 23, 565-586.
48
Eisenberg, N. (2000). Emotion, regulation, and moral development. Annual Review of Psychology, 51, 665-697. Ettema, J. H. M., & Zondag, H. J. (2002). De Nederlandse Narcisme Schaal (NNS). De Psycholoog, 37, 250-255. Eysenck, H. J., & Eysenck, M. W. (1985). Personality and individual differences. New York: Plenum Press. Farnham, F. R., James, D. V., & Cantrell P. (2000). Association between violence, psychosis, and relationship to victim in stalkers. The Lancet, 355, 199. Field, A. P. (2009). Discovering statistics using SPSS (3rd ed.). London: Sage. Finney, A., (2006). Domestic violence, sexual assault and stalking: findings from the 2004/05 British Crime Survey. Home Office Online Report. Geraadpleegd op 6 april 2010, op http://www.homeoffice.gov.uk/rds/pdfs06/rdsolr1206.pdf Fremouw, W. J., Westrup, D. & Pennypacker, J. (1997). Stalking on campus: The prevalence and strategies for coping with stalking. Journal of Forensic Science, 42, 666-669. Gery, I., Miljkovitch, R., Berthoz, S., & Soussignan, R. (2009). Empathy and recognition of facial expressions of emotion in sex offenders, non-sex offenders and normal controls. Psychiatry Research, 165, 252-262. Groenen, A. (2006). Stalking: Risicofactoren voor fysiek geweld. Antwerpen-Apeldoorn: Maklu. Helbing, J. C. (1982). Zelfwaardering: meting en validiteit. Nederlands Tijdschrift voor Psychologie, 27, 257-277. James, D. V., & Farnham, F. R. (2003). Stalking and serious violence. Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law, 31, 432-439.
49
Jolliffe, D., & Farrington, D. P. (2004). Empathy and offending: A systematic review and meta-analysis. Aggression and Violent Behavior, 9, 441-476. Kam, J. A., & Spitzberg, B. H. (2005, Februari). A test of relational goal pursuit theory of unwanted relationship pursuit. Paper voorgesteld op het Interpersonal Communication Division of Western States Communication Association Conference, San Francisco, CA. Kienlen, K. K., Birmingham, D. L., Solberg, K. B., O’Regan, J.T., & Meloy, J.R. (1997). A comparative study of psychotic and nonpsychotic stalking. Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law, 25, 317–334. Langhinrichsen-Rohling, J., Palarea, R. E., Cohen, J., & Rohling, M. L. (2000). Breaking up is hard to do: Unwanted pursuit behavior following the dissolution of a romantic relationship. Violence and Victims, 15, 73-90. Lau, J. S., & Davis, K. E. (niet gepubliceerd). Perpetration of stalking and psychological abuse: Gender, anger-jealousy, and personality factors. The Journal of Psychology. Lewis, S. F., Fremouw, W. J., Del Ben, K., & Farr, C. (2001). An investigation of the psychological characteristics of stalkers: Empathy, problem-solving, attachment and borderline personality features. Journal of Forensic Sciences, 46, 80-84. Marklund, L. (2001). Ondergedoken. Breda: De Geus. McEwan, T. E., Mullen, P. E., & Purcell, R. (2007). Identifying risk factors in stalking: A review of current research. International Journal of Law and Psychiatry, 30, 1–9. McReynolds, G. (1996, Januari - Februari). The enemy you know. Sacramento Magazine, 22, 39-42, 84. Meloy, J. R. (1996). Stalking (obsessional following): A review of some preliminary studies. Aggression and Violent Behavior, 1, 147-162. 50
Meloy, J. R. (1999). Stalking: An old behavior, a new crime. The Psychiatric Clinics of North America, 22, 85-99. Meloy, J. R. (2002). Stalking and violence. In J. Boon and L. Sheridan (eds.), Stalking and psychosexual obsession: Psychological perspectives for prevention, policing, and treatment (pp. 105-124). Chichester: Wiley. Meloy, J. R., & Boyd, C. (2003). Female stalkers and their victims. Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law, 31, 211–219. Meloy, J. R., & Gothard, S. (1995). Demographic and clinical comparison of obsessional followers and offenders with mental-disorders. American Journal of Psychiatry, 152, 258-263. Meloy, J. R., Rivers, L., Siegel, L., Gothard, S., Naimark, D., & Nicolini, J. R. (2000). A replication study of obsessional followers and offenders with mental disorders. Journal of Forensic Sciences, 45, 147-152. Mohandie, K., Meloy, J. R., McGowan, M. G., & Williams, J. (2006). The RECON typology of stalking: Reliability and validity based upon a large sample of north American stalkers. Journal of Forensic Sciences, 51, 147-155. Morrison, K. A. (2008). Differentiating between physically violent and nonviolent stalkers: An examination of Canadian cases. Journal of Forensic Sciences, 53, 742-751. Mortelmans, D. (2010). Logistische regressie. Leuven: Acco. Mullen, P. A., Pathé, M., & Purcell, R. (2000). Stalkers and their victims. Cambridge: University Press. Mullen, P. E., Pathé, M., & Purcell, R. (2001). The management of stalkers. Advances in Psychiatric Treatment, 7, 335-342.
51
Mullen, P. E., Pathé, M., Purcell, R., & Stuart, G. W. (1999). Study of stalkers. American Journal of Psychiatry, 156, 1244-1249. Nicastro, A. M., Cousins, A. V., & Spitzberg, B. H. (2000). The tactical face of stalking. Journal of Criminal Justice, 28, 69-82. Purcell, R., Pathé, M., & Mullen, P. E. (2001). A study of women who stalk. American Journal of Psychiatry, 158, 2056–2060. Purcell, R., Pathé, M., & Mullen, P. E. (2002). The prevalence and nature of stalking in the Australian community. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 36, 114–120. Purcell, R., Pathé, M., & Mullen, P. E. (2004). Editorial: When do repeated intrusions become stalking? Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 15, 571-583. Ravensberg, V., & Miller, C. (2003). Stalking among young adults: A review of the preliminary research. Aggression and Violent Behavior, 8, 455–469. Roberts, K. A. (2002). Stalking following the breakup of romantic relationships: Characteristics of stalking former partners. Journal of Forensic Sciences, 47, 1070-1077. Roberts, K. A. (2005). Associated characteristics of stalking following the termination of romantic relationships. Applied Psychology in Criminal Justice, 1, 15-35. Rosenfeld, B. (2003). Recidivism in stalking and obsessional harassment. Law and Human Behavior, 27, 251-265. Rosenfeld, B., & Harmon, R. (2002). Factors associated with violence in stalking and obsessional harassment cases. Criminal Justice and Behavior, 29, 671 – 691.
52
Sanderman, R., Arrindell, W. A., Ranchor, A. V., Eysenck, H. J., & Eysenck, S. B. G. (1995). Het meten van persoonlijkheidskenmerken met de Eysenck Personality Questionnaire (EPQ) : Een handleiding. Groningen : Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken, Rijksuniversiteit Groningen. Sanderman, R., Eysenck, S. B. G., & Arrindell, W. A. (1991). Cross-cultural comparisons of personality: The Netherlands and England. Psychological Reports, 69, 10911096. Sheridan, L., & Boon, J. (2002). Stalker typologies: Implications for law enforcement. In J. Boon, & L. Sheridan (Eds.), Stalking and psychosexual obsession: Psychological perspectives for prevention, policing and treatment (pp. 63-82). Chichester: Wiley. Sheridan, L., & Davies, G. M. (2001). Stalking: The elusive crime. Legal & Criminological Psychology, 6, 133-147. Sinclair, H. C., & Frieze, I. H. (2005). When courtship persistence becomes intrusive pursuit: Comparing rejecter and pursuer perspectives of unrequited attraction. Sex Roles, 52, 839-852. Smith, T. L., & Benjamin, L. S. (2002). The functional impairment associated with personality disorders. Current Opinion in Psychiatry, 15, 135-141. Spitzberg, B. H. (2002). The tactical topography of stalking victimization and management. Trauma, Violence, and Abuse, 3, 261-288. Spitzberg, B. H., & Cupach,W. R. (1997a). Obsessive pursuit: Victim Short Form. Niet gepubliceerd instrument. Spitzberg, B. H., & Cupach, W. R. (1997b). Relational pursuit: Pursuer Short Form. Niet gepubliceerd instrument. Spitzberg, B. H., & Cupach, W. R. (2007). The state of the art of stalking: Taking stock of the emerging literature. Aggression and Violent Behavior, 12, 64-86. 53
Spitzberg, B. H., & Veksler, A. E. (2007). The personality of pursuit: Personality attributions of unwanted pursuers and stalkers. Violence and Victims, 22, 275289. Thompson, C. M., & Dennison, S. M. (2008). Defining relational stalking in research: Understanding sample composition in relation to repetition and duration of harassment. Psychiatry, Psychology and Law, 15, 482-499. Tjaden, P., & Thoennes, N. (1998). Stalking in America: Findings from the National Violence Against Women Survey. Washington, DC: National Institute of Justice and Centers for Disease Control and Prevention. Trull, T. J., Useda, J. D., Conforti, K., & Doan, B. (1997). Borderline personality disorder features in nonclinical young adults: 2. Two-year outcome. Journal of Abnormal Psychology, 106, 307-314. University of Modena and Reggio Emilia Modena Group on Stalking. (2007). Protecting women from the new crime of stalking: A comparison of legislative approaches within the European Union. Geraadpleegd op 23 november 2009, op http://stalking.medlegmo.unimo.it/RAPPORTO_versione_finale_011007.pdf Vandenberk, A., Verhaegen, L., Colémont, A., Hens, I., & Hacourt, B. (2003). Geweld in het meervoud. Een kwalitatieve en kwantitatieve benadering van de betekenissen rond geweldvormen in België (onderzoek in opdracht van de federale politie). Limburgs Universitair Centrum, SEIN & Katholieke Universiteit Leuven, SPRI. Verschuere, B. (2008). Dutch translation of the McLean Screening Instrument for Borderline Personality Disorder (MSI-BPD). Gent: Universiteit Gent. Wellman, H. (1990). Children’s theories of mind. Bradford: MIT Press.
54
Zanarini, M. C., Frankenburg, F. R., Sickel, A. E., & Yong, L. (1996). The Diagnostic Interview for DSM-IV Personality Disorders (DIPD-IV). McLean Hospital, Belmont, MA. Zanarini, M. C., Vujanovic, A. A., Parachini, E. A., Boulanger, J. L., Frankenburg, F. R., & Hennen, J. (2003). A screening measure for BPD: The McLean Screening Instrument for Borderline Personality Disorder (MSI-BPD). Journal of personality disorders, 17, 568-573.
55
Bijlagen Bijlage I
Tabel 1. Demografische Gegevens van de Deelnemers
Bijlage II
Vragenlijstenbundel: a. Schriftelijk geïnformeerde toestemming b. ORI c. MSI-BPD d. NNS e. EQ f. EPQ
Bijlage III
Tabel 3. Percentages, Gemiddelden en Standaarddeviaties voor de 28 Items die Peilen naar Ongewenst Intrusief Gedrag
56
Bijlage I Tabel 1
Demografische Gegevens van de Deelnemers Variabelen
N
%
Man
159
28.4
Vrouw
401
71.6
18 tot 20 jaar
56
10.0
21 tot 30 jaar
227
49.5
31 tot 40 jaar
104
18.5
41 tot 50 jaar
81
14.5
51 tot 60 jaar
40
7.1
ouder dan 60 jaar
2
0.4
Alleenstaand
307
54.8
Vaste relatie
100
17.9
Samenwonend
28
5.0
Getrouwd
28
5.0
Gescheiden
93
16.6
Weduwe/weduwenaar
4
0.7
Lager secundair onderwijs (tot 15 jaar)
8
1.4
Hoger secundair onderwijs (tot 18 jaar)
121
21.6
Hoger onderwijs
431
77.0
Belg
548
97.9
Andere
12
2.1
Geslacht:
Leeftijd (M = 31.30, SD = 10.76):
Burgerlijke staat:
Opleiding:
Nationaliteit:
Variabelen
N
%
Werknemer
238
42.5
Zelfstandige
41
7.3
Ambtenaar
67
12.0
Werkloos
28
5.0
Student
151
27.0
Andere
35
6.2
Heteroseksueel
522
93.2
Homoseksueel man
12
2.1
Homoseksueel vrouw
26
4.6
Apart wonend
273
48.8
Samenwonend
169
30.2
Getrouwd
118
21.1
Ja
119
21.2
Nee
441
78.8
0 tot 4 jaar
301
53.8
5 tot 9 jaar
129
23
10 tot 14 jaar
45
8
15 tot 19 jaar
36
6.5
20 tot 24 jaar
22
3.9
25 tot 29 jaar
12
2.1
30 tot 34 jaar
10
1.8
35 tot 39 jaar
5
.9
Activiteitsstatus:
Geaardheid voormalige relatie:
Aard voormalige relatie:
Kinderen met ex-partner:
Duur voormalige relatie M = 6.76 (SD = 7.53):
Variabelen
N
%
0 tot 4 maand
122
21.8
5 tot 9 maand
113
20.2
10 tot 14 maand
99
17.6
15 tot 19 maand
82
14.7
20 tot 24 maand
144
25.7
Aantal maanden uit elkaar M = 12.36 (SD = 7.97):
Noot. M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie.
Bijlage II a.
Schriftelijk geïnformeerde toestemming
Ik verklaar hierbij dat ik, als deelnemer van een onderzoek aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent en het departement Toegepaste Psychologie van de Lessius Hogeschool, 1) de uitleg over de aard van de vragen die tijdens dit onderzoek zullen worden aangeboden heb gelezen en dat me de mogelijkheid werd geboden om bijkomende informatie te verkrijgen. 2) totaal uit vrije wil deelneem aan het wetenschappelijk onderzoek. 3) hierbij de toelating geef om de ingezamelde gegevens te gebruiken in het kader van wetenschappelijk onderzoek op voorwaarde dat bij de verwerking van de gegevens de confidentialiteit nauwgezet wordt gerespecteerd. 4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment stop te zetten. 5) ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de algemene onderzoeksbevindingen kan krijgen. Ik ga akkoord met bovenstaande voorwaarden Ik ben 18 jaar of ouder Ik heb een vaste relatie gehad die in de voorbije twee jaar verbroken is
Bijlage II b. ORI
Mensen streven vaak nadat ze geen koppel meer zijn, nog naar een intieme relatie met hun ex-partner zonder te beseffen dat hun ex-partner een dergelijke relatie niet wil. Men kan dan vriendschap willen, of romantische intimiteit met de expartner, of misschien gewoon erkenning. Het streven naar een intieme relatie met de ex-partner kan gedragingen omvatten die in normale omstandigheden niet als intiem beschouwd worden, zoals de privacy schenden van de ex-partner, zich opdringen in het privé-leven van de ex-partner, en/of bedreigingen maken (bvb., “als je niet met mij uitgaat, maak ik een einde aan mijn leven”), of gewoon weigeren de ex-partner los te laten. Wij willen graag te weten komen of je een relatie met jouw ex-partner hebt nagestreefd nadat jullie geen koppel meer waren op manieren dat jouw ex-partner dit niet wou en welk soort handelingen je dan stelde. Hoelang zijn jullie geen koppel meer? ……maand(en) (0-24) Herinner je nu HEEL die periode (dus, ook de eerste weken en maanden nadat jullie uit elkaar zijn gegaan). Nadat jullie geen koppel meer waren, hoe vaak, als het al gebeurde, heb je jouw ex-partner aanhoudend achternagezeten met als doel een soort van intieme relatie met hem/haar te hebben terwijl je ex-partner dit niet wou, door …
Klik het gepaste antwoord aan aub. Gelieve zo eerlijk mogelijk te antwoorden. Denk eraan dat je gegevens volledig anoniem behandeld worden. Nooit 0
Enkel één keer 1
2 tot 3 keer 2
4 tot 5 keer 3
1. ONGEWENSTE GESCHENKEN ACHTER TE LATEN (bvb. bloemen, knuffeldieren, foto 's, juwelen, … ) 2. ONGEWENSTE LIEFDESBOODSCHAPPEN ACHTER TE LATEN (bvb. romantisch getinte berichtjes, kaartjes, brieven, voicemail, e-mail, boodschappen via vrienden,…)
Meer dan 5 keer 4 0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
3. HET OVERDREVEN UITEN VAN LIEFDE (bvb. grote en ongevraagde gunsten voor uw ex-partner doen; blijven zeggen “ik zie je graag”,...) 4. JE EX-PARTNER TE ACHTERVOLGEN (bvb. je ex-partner volgen naar of van zijn/haar werk, school, huis, sportclub, dagelijkse activiteiten,…) 5. JE EX-PARTNER IN DE GATEN TE HOUDEN (bvb. langs het huis of werk van je ex-partner rijden; je ex-partner van op afstand gadeslaan; naar je ex-partner staren op publieke plaatsen,…) 6. ONGEVRAAGD BINNEN TE DRINGEN IN DE INTERACTIES VAN JE EX-PARTNER (bvb. “rondhangen” tijdens zijn/haar gesprekken met anderen; ongevraagd advies geven; een gesprek met je ex-partner aanknopen terwijl hij/zij duidelijk bezig is,…) 7. DE PERSOONLIJKE RUIMTE VAN JE EX-PARTNER BINNEN TE DRINGEN (bvb. te dicht bij je ex-partner komen tijdens een gesprek; hem/haar aanraken,…) 8. JE EX-PARTNER ONGEWENST IN ACTIVITEITEN TE BETREKKEN (bvb. je ex-partner inschrijven in bepaalde programma’s; je ex-partner op mailinglijsten laten zetten; de naam van je ex-partner gebruiken als referentie,…) 9. BINNEN TE DRINGEN IN DE PERSOONLIJKE BEZITTINGEN OF IN DE EIGENDOM VAN JE EX-PARTNER (bvb. zijn/haar bezittingen gebruiken; inbreken in zijn/haar huis; opdagen aan zijn/haar deur of auto,…) 10. ZICH OP TE DRINGEN BIJ DE VRIENDEN, FAMILIE OF COLLEGA’S VAN JE EX-PARTNER (bvb. proberen zijn/haar vrienden, familie of collega’s te helpen; proberen uitgenodigd te worden op sociale gebeurtenissen; een job zoeken op het werk van je ex-partner,…) 11. JE EX-PARTNER EN/OF ZIJN/HAAR GEDRAG TE CONTROLEREN (bvb. op eender welk uur bellen om na te gaan waar je ex-partner zich bevindt; naar je ex-partner informeren via gemeenschappelijke vrienden,…) 12. JE EX-PARTNER TE BENADEREN OF TE VERRASSEN OP PUBLIEKE PLAATSEN (bvb. opduiken op plaatsen zoals winkels, werk, sportclub; je ex-partner staan opwachten op de hoek van de straat,…) 13. STIEKEM PERSOONLIJKE INFORMATIE VAN JE EXPARTNER TE VERZAMELEN (bvb. naar zijn/haar antwoordapparaat luisteren; buiten zijn/haar weten om foto’s van hem/haar nemen; zijn/haar post stelen of e-mail bekijken,...)
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
14. INBREUK TE MAKEN OP DE EIGENDOM OF DE BEZITTINGEN VAN JE EX-PARTNER (bvb. inbreken in zijn/haar huis, auto, bureau, rugzak of aktetas,…) 15. ONGEWENSTE BEDREIGENDE BOODSCHAPPEN ACHTER TE LATEN (bvb. bellen en ophangen van zodra je ex-partner de telefoon opneemt; berichtjes, kaarten, brieven, voicemail, e-mail, boodschappen via vrienden achterlaten die kwaad of mogelijk kwaad suggereren,…) 16. JE EX-PARTNER FYSIEK IN BEDWANG TE HOUDEN (bvb. zijn/haar arm vastgrijpen; zijn/haar doorgang blokkeren; zijn/haar autodeur vasthouden terwijl hij/zij in de wagen zit,…) 17. JE BEZIG TE HOUDEN MET PESTERIJEN DIE GEREGLEMENTEERD ZIJN (bvb. officiële klachten indienen; valse geruchten verspreiden bij beambten zoals zijn/haar baas, leraar, enz.; een contactverbod tegen je ex-partner bekomen,…) 18. WAARDEVOLLE BEZITTINGEN VAN JE EX-PARTNER TE STELEN OF TE BESCHADIGEN (bvb. zijn/haar bezittingen vernielen; zaken van je ex-partner zoals eerder gekregen geschenken, huisdieren, enz. waar enkel deze persoon toegang tot had wegnemen, beschadigen of pijn doen,…) 19. ERMEE TE DREIGEN JEZELF PIJN TE DOEN (bvb. vage bedreigingen dat je iets ergs zal overkomen; ermee dreigen zelfmoord te plegen,…) 20. ANDEREN WAAR JE EX-PARTNER OM GEEFT TE BEDREIGEN (bvb. ermee dreigen de nieuwe partner, de vrienden, familie, huisdieren, enz. van je ex-partner kwaad te doen of vage waarschuwingen uiten met betrekking tot hen,…) 21. JE EX-PARTNER PERSOONLIJK VERBAAL TE BEDREIGEN (bvb. bedreigingen of vage waarschuwingen dat hem/haar iets slecht zal overkomen; je ex-partner persoonlijk bedreigen dat je hem/haar zal pijn doen,…) 22. JE EX-PARTNER BEDREIGENDE VOORWERPEN TE STUREN OF ACHTER TE LATEN (bvb. gemarkeerde foto’s; foto’s die van hem/haar genomen zijn buiten zijn/haar weten om; pornografie; wapens,…) 23. OP EEN BEDREIGENDE MANIER OP PLAATSEN OP TE DAGEN (bvb. opdagen aan zijn/haar leslokaal, bureau of werk, vanachter een hoek; van de overkant van de straat je ex-partner aanstaren; binnenzijn in zijn/haar huis,…)
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
24. JE EX-PARTNER TE DWINGEN TOT SEKSUEEL CONTACT (bvb. met kracht geprobeerd of erin geslaagd je ex-partner te kussen, aan te raken, of uit te kleden; je ontblootte jezelf tegenover je ex-partner; gedwongen seksueel gedrag,…) 25. JE EX-PARTNER FYSIEK TE BEDREIGEN (bvb. iets naar hem/haar gooien; doen alsof je hem/haar gaat slaan; het gebaar maken dat je hem/haar de keel gaat oversnijden,…) 26. JE EX-PARTNER FYSIEK PIJN TE DOEN (bvb. je ex-partner duwen; hem/haar een klap geven; een vuistslag geven; hem/haar slaan met een object,…) 27. JE EX-PARTNER TE ONTVOEREN OF FYSIEK GEVANGEN TE HOUDEN (bvb. je ex-partner in een kamer of auto opgesloten door macht te gebruiken of door ermee te dreigen macht te gebruiken; hem/haar vastgebonden; hem/haar tegen zijn/haar wil meegenomen naar bepaalde plaatsen,…) 28. HET LEVEN VAN JE EX-PARTNER FYSIEK IN GEVAAR TE BRENGEN (bvb. hem/haar gewurgd; geprobeerd hem/haar van de straat af te rijden; een wapen getoond; een wapen gebruikt om je ex-partner in bedwang te houden,…)
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
29. Heeft je ex-partner één of meer van voorgaande gedragingen tegenover jou gesteld nadat jullie geen koppel meer waren? 0 Helemaal niet
1
2
3
4 Matig
5
6
7
8 Heel veel
6
7
8 Heel veel
6
7
8 Heel veel
Indien je zelf één of meer van voorgaande gedragingen stelde... 30. ... hoe vervelend was dit voor je ex-partner? 0 Helemaal niet
1
2
3
4 Matig
5
31. ... hoeveel angst voelde je ex-partner hierdoor? 0 Helemaal geen
1
2
3
4 Matig
5
32. ... hoeveel bedreiging voelde je ex-partner hierdoor? 0 Helemaal geen
1
2
3
4 Matig
5
6
7
8 Heel veel
33. ... gebeurt het dat je momenteel soms nog één of meer van deze gedragingen stelt? Ja Nee 34. ... beschouw je jouw gedrag als een vorm van 'stalking'? Ja
Nee
35. …hoelang heeft u deze gedragingen gesteld? …. Weken (0-112) 36. ... heb je deze gedragingen ook eerder tegenover andere mensen gesteld? Ja Nee 37. Ben je in psychologische begeleiding of behandeling (geweest) sinds de relatiebreuk? Ja Nee 38. Indien ja op vraag 37, is/was jouw relatiebreuk in die begeleiding of behandeling een belangrijk thema? Ja Nee 39. Indien ja op vraag 37, is/was het leren/kunnen loslaten van jouw ex-partner in die begeleiding of behandeling een belangrijk thema? Ja Nee 40. Indien ja op vraag 37, vorm(d)en bovenstaande gedragingen in die begeleiding of behandeling een belangrijk thema? - Ja en ze vormden de aanleiding tot het volgen van een behandeling - Ja maar ze vormden niet de aanleiding tot het volgen van een behandeling - Nee
Bijlage II c. MSI-BPD
Deze vragenlijst bestaat uit 10 uitspraken. Geef aan in welke mate elke uitspraak op jou van toepassing is. Klik telkens het antwoord aan dat voor jou van toepassing is (ja of neen). 1. Werden je intieme relaties verstoord door ruzies of door herhaaldelijke relatiebreuken? 2. Heb je jezelf ooit opzettelijk fysiek gekwetst (Heb je jezelf bijvoorbeeld geslagen, gesneden, of verbrand?). Of heb je ooit een zelfmoordpoging ondernomen? 3. Heb je minstens twee verschillende problemen met impulsiviteit gehad (bijvoorbeeld vreetbuien, koopwoede, te veel drinken en verbale uitbarstingen)? 4. Was je op emotioneel vlak ooit extreem wispelturig? 5. Was je ooit regelmatig erg kwaad? Of heb je je vaak op een kwade of sarcastische wijze gedragen? 6. Ben je vaak wantrouwig geweest tegenover anderen? 7. Heb je jezelf of de wereld rondom jou vaak als onwerkelijk ervaren? 8. Heb je je langdurig leeg gevoeld? 9. Heb je vaak het gevoel gehad dat je geen idee had wie je was of dat je geen identiteit had? 10. Heb je ooit wanhopige pogingen gedaan om het gevoel verlaten te worden of om effectief verlaten te worden, te vermijden (bijvoorbeeld iemand herhaaldelijk gebeld om je ervan te verzekeren dat die persoon nog om je geeft, gesmeekt dat iemand je niet zou verlaten, of je fysiek vastgeklampt aan iemand)?
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja Ja
Nee Nee
Ja Ja
Nee Nee
Ja Ja
Nee Nee
Ja
Nee
Bijlage II d. NNS
Hoe deze vragenlijst in te vullen? Mensen kunnen zich in dezelfde situaties verschillend voelen. Dat is een persoonlijke kwestie. De volgende vragen gaan daarover. Ze gaan over jouw persoon, hoe je jou in allerlei situaties zelf voelt. Wil je aangeven in hoeverre deze uitspraken op jou van toepassing zijn en daarbij gebruik maken van de volgende antwoordmogelijkheden? 1 Dat is zeker niet het geval
2 Dat is niet zo
3 Ik denk dat dat niet zo is
4 Ik weet dat niet precies
5 Ik denk dat het zo is
1. Anderen beschouwen mij als iemand die voor zichzelf op kan komen 2. Ik laat me soms helemaal in beslag nemen door persoonlijke zaken, gezondheid en mijn relaties met anderen 3. Soms denk ik wel eens dat ik het hoe dan ook goed met mezelf getroffen heb 4. Vergeleken met anderen breng ik het er in het leven nog niet zo slecht van af 5. Kleine opmerkingen van anderen kunnen mijn gevoelens soms gemakkelijk kwetsen 6. Ik ben me meestal goed bewust van de indruk die ik bij mensen achter laat 7. Wanneer ik ergens binnenkom, ben ik me vaak pijnlijk bewust van de manier waarop anderen naar mij kijken 8. Meestal kan ik me wel een beeld vormen van de beweegredenen van anderen 9. Ik betrap me er wel eens op dat ik in een ruit van een etalage graag naar mijzelf kijk 10. Het valt mij moeilijk om de eer met anderen te delen, ook als zij daar recht op hebben
6 Dat is zo
7 Dat is zeker het geval
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
11. Ik heb regelmatig het gevoel dat er tussen mijzelf en anderen een scherm staat 12. Ik voel me soms ergens pas op mijn gemak als ik weet dat er tenminste één persoon is die mij mag 13. Ik zie mijzelf als iemand met leidinggevende capaciteiten 14. Bij het nemen van beslissingen beroep ik me zelden op anderen 15. Ik merk vaak dat ik qua gevoelsleven verschil van de meeste mensen 16. Anderen hebben doorgaans weinig idee van wat ik denk of voel 17. Vaak vat ik opmerkingen van anderen onwillekeurig persoonlijk op 18. Ik vind het heel vervelend als mensen geen oog hebben voor wie ik werkelijk ben 19. Ik kan anderen er gemakkelijk toe bewegen te doen wat ik nodig vind 20. Ik word soms zó in beslag genomen door mijn eigen besognes (bezigheden/zaken) dat ik anderen vergeet 21. Ik geef het liever niet toe, maar ik vis wel eens naar complimenten 22. Ik heb vaak zoveel aan mijn hoofd, dat ik me niet ook nog om anderen kan bekommeren 23. Het stelt me enigszins teleur dat mensen niet altijd zien wie ik werkelijk ben 24. Ik heb het idee dat ik regelmatig mensen op het goede spoor zet 25. Wanneer anderen met hun problemen bij mij komen, voel ik me vaak machteloos en geïsoleerd 26. Mijn eigen opvattingen en initiatieven vertrouw ik nog het meest 27. Ik zou graag meer van mijn eigen ideeën, ervaringen en gevoelens kwijt willen 28. Mensen die mij bekritiseren, hebben vaak weinig oog voor andere aspecten van mijn persoonlijkheid
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
29. Pas wanneer mensen mij opmerken, krijg ik het gevoel echt te leven 30. Ik vind het erg prettig om alleen te zijn met mijn eigen ideeën en gedachten 31. Soms doe ik wel eens iets om te zien wat voor een effect dit op andere mensen heeft 32. Ik vind het belangrijk bij mijzelf stil te staan om te zien hoe ik precies allerlei zaken ervaar zoals ik ze ervaar 33. Als ik mezelf op een foto zie, kan ik me daar moeilijk van losmaken 34. Het doet pijn als anderen je niet behandelen zoals je zelf vindt dat je moet worden behandeld 35. Ik kan me in gezelschap soms echt eenzaam voelen.
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
Bijlage II e. EQ
Hoe moet deze vragenlijst ingevuld worden? Hieronder staan een aantal stellingen opgesomd. Lees elke stelling aandachtig en geef aan in welke mate je akkoord of niet akkoord gaat door je antwoord aan te duiden. Er zijn geen juiste of fouten antwoorden. Er zijn geen strikvragen. Helemaal mee eens 0
Tamelijk mee eens 1
Tamelijk mee oneens 2
1. Ik voelde heel goed aan wanneer mijn ex-partner wenste deel te nemen aan een conversatie. 2. Ik vind het moeilijk om zaken die ik moeiteloos begrijp uit te leggen aan anderen, als zij het niet van de eerste keer begrepen hebben. 3. Ik had er echt plezier in om voor mijn ex-partner te zorgen. 4. Ik vind het moeilijk te weten wat te doen in een sociale situatie. 5. Mijn ex-partner zei mij vaak dat ik te ver ging in het doordrijven van mijn standpunt in een discussie. 6. Het stoorde me niet zo erg als ik te laat was op een afspraak met mijn ex-partner. 7. Vriendschappen en relaties zijn gewoonweg te moeilijk, daarom houd ik mij er niet mee bezig. 8. Ik vind het vaak moeilijk om te oordelen of iets onbeleefd of beleefd is. 9. Tijdens een gesprek met mijn ex-partner was ik geneigd mij eerder op mijn eigen gedachten te focussen dan op wat mijn ex-partner had kunnen denken. 10. Als kind genoot ik ervan om wormen te versnijden om te zien wat er zou gebeuren. 11. Ik had het heel snel door wanneer mijn ex-partner iets zei, maar eigenlijk iets anders bedoelde.
Helemaal mee oneens 3 0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
12. Ik vond het moeilijk om te zien waarom bepaalde dingen mijn ex-partner zo erg van streek brachten. 13. Ik vond het gemakkelijk om me in de positie van mijn ex-partner te verplaatsen. 14. Ik was goed in het voorspellen hoe mijn ex-partner zich zou voelen. 15. Ik merkte gauw op wanneer mijn ex-partner zich raar of oncomfortabel voelde in een groep. 16. Indien ik iets zei waardoor mijn ex-partner zich beledigd voelde, dan was dat zijn/haar probleem, niet het mijne. 17. Wanneer mijn ex-partner had gevraagd of ik zijn/haar kapsel mooi vond, zou ik eerlijk antwoorden, zelfs indien ik het niet mooi vond. 18. Ik zag niet altijd in waarom mijn ex-partner zich beledigd voelde door een opmerking. 19. Mijn ex-partner zien wenen raakte me niet echt. 20. Ik ben zeer rechtuit, wat mijn ex-partner vaak als grof beschouwde, hoewel dit niet zo bedoeld was. 21. Ik ben niet geneigd om sociale situaties verwarrend te vinden. 22. Mijn ex-partner zei tegen mij dat ik goed was in het begrijpen van wat hij/zij voelde en wat hij/zij dacht. 23. Wanneer ik met mijn ex-partner praatte, was ik geneigd om eerder over zijn/haar ervaringen te praten dan over die van mij. 24. Het maakt me van streek om een dier pijn te zien lijden. 25. Ik was in staat beslissingen te nemen zonder beïnvloed te worden door de gevoelens van mijn ex-partner. 26. Ik kon gemakkelijk zeggen of mijn ex-partner geïnteresseerd was of verveeld omtrent wat ik aan het vertellen was. 27. Ik raak van streek als ik mensen zie lijden in nieuwsuitzendingen. 28. Mijn ex-partner vertelde mij gewoonlijk over zijn/haar problemen omdat hij/zij vond dat ik zeer begrijpend was. 29. Ik voelde aan wanneer ik mijzelf opdrong, zelfs wanneer mijn ex-partner het mij niet vertelde.
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0 0
1 1
2 2
3 3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0 0
1 1
2 2
3 3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
30. Mijn ex-partner zei me soms dat ik te ver was gegaan met plagerijen. 31. Mijn ex-partner zei vaak dat ik ongevoelig was, hoewel ik niet altijd inzag waarom. 32. Wanneer ik een vreemde in een groep zie, vind ik dat aan hen is om moeite te doen om zich bij de groep te voegen. 33. Ik blijf meestal emotioneel afstandelijk wanneer ik naar een film kijk. 34. Ik kon mij snel en intuïtief afstemmen op hoe mijn expartner zich voelde. 35. Ik kon gemakkelijk opmaken waarover mijn ex-partner wou praten. 36. Ik kon zien of mijn ex-partner zijn ware gevoelens aan het verbergen was. 37. Ik probeer niet bewust de regels van sociale situaties te begrijpen. 38. Ik kon goed voorspellen wat mijn ex-partner ging doen. 39. Ik was geneigd om emotioneel betrokken te raken bij de problemen van mijn ex-partner. 40. Ik kon meestal mijn ex-partners standpunt appreciëren, zelfs wanneer ik er niet mee akkoord was.
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0 0
1 1
2 2
3 3
0
1
2
3
Bijlage II f. EPQ
Wil je iedere vraag beantwoorden door ‘ja’ of ‘nee’ aan te klikken. Er zijn geen goede of foute antwoorden en geen strikvragen. Het is niet nodig dat je erg lang over de vragen nadenkt. Wil je er alstublieft op letten alle vragen te beantwoorden? 1. Ben je ooit zo hebberig geweest dat je je meer toeëigende dan je toekwam? 2. Als je zegt iets te zullen doen, hou je je dan altijd aan jouw belofte, ook als het je slecht uitkomt? 3. Heb je iemand weleens iets verweten terwijl jezelf de schuldige was? 4. Zijn al jouw gewoonten goed en wenselijk? 5. Heb je ooit iets weggenomen van een ander, al was het maar een kleinigheid? 6. Praat je weleens over dingen waar je niets van afweet? 7. Verontschuldig je je altijd als je onbeleefd bent geweest? 8. Deed je als kind direct datgene wat je werd opgedragen zonder te mopperen? 9. Heb je ooit iets van iemand anders verloren of stukgemaakt? 10. Schep je weleens een beetje op? 11. Heb je weleens iets slechts of gemeens verteld over een ander? 12. Was je als kind weleens brutaal tegen jouw ouders? 13. Was je altijd jouw handen voor een maaltijd? 14. Heb je weleens vals gespeeld? 15. Heb je ooit misbruik van iemand gemaakt? 16. Zou je de belasting ontduiken als je er zeker van was dat dat nooit achterhaald zou worden? 17. Heb je er ooit op gestaan jouw eigen gang te willen gaan? 18. Heb je ooit opzettelijk iets gezegd om iemand te kwetsen? 19. Zijn jouw daden altijd in overeenstemming met jouw woorden? 20. Ben je ooit te laat op jouw werk of op een afspraak gekomen?
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja Ja
Nee Nee
Ja Ja Ja
Nee Nee Nee
Ja Ja Ja
Nee Nee Nee
Ja Ja Ja Ja Ja
Nee Nee Nee Nee Nee
Ja Ja Ja
Nee Nee Nee
Ja
Nee
21. Stel je soms dingen uit tot morgen terwijl je ze vandaag eigenlijk zou moeten doen? 22. Ben je altijd bereid een gemaakte fout toe te geven?
Ja
Nee
Ja
Nee
Bijlage III Tabel 3 Percentages, Gemiddelden en Standaarddeviaties voor de 28 Items die Peilen naar Ongewenst Intrusief Gedrag %
M
SD
Ongewenste geschenken achterlaten
9.5
0.16
0.58
Ongewenste liefdesboodschappen achterlaten
25.9
0.64
0.21
Het overdreven uiten van liefde
33.4
0.84
1.36
De ex-partner achtervolgen
5.2
0.11
0.53
De ex-partner in de gaten houden
24.1
0.54
1.08
Ongevraagd binnendringen in de interacties van de ex-partner
9.8
0.18
0.62
De persoonlijke ruimte van de ex-partner binnendringen
18.2
0.39
0.94
De ex-partner ongewenst in activiteiten betrekken
3.0
0.06
0.36
Binnendringen in de persoonlijke bezittingen of in de eigendom van de ex-partner
4.8
0.07
0.36
Zich opdringen bij de vrienden, familie of collega’s van de expartner
14.5
0.22
0.59
De ex-partner en/of zijn/haar gedrag controleren
33.2
0.73
1.21
De ex-partner benaderen of verrassen op publieke plaatsen
6.1
0.11
0.49
Stiekem persoonlijke informatie van de ex-partner verzamelen
23.4
0.54
1.14
Inbreuk maken op de eigendom of de bezittingen van de expartner
3.4
0.05
0.32
Ongewenste bedreigende boodschappen achterlaten
8.0
0.15
0.57
De ex-partner fysiek in bedwang houden
6.1
0.09
0.38
Zich bezig houden met pesterijen die gereglementeerd zijn
2.5
0.04
0.33
Waardevolle bezittingen van de ex-partner stelen of beschadigen
2.9
0.04
0.25
%
M
SD
Ermee dreigen zichzelf pijn te doen
11.8
0.21
0.66
Anderen waar de ex-partner om geeft bedreigen
1.4
0.03
0.27
De ex-partner persoonlijk verbaal bedreigen
7.1
0.12
0.47
De ex-partner bedreigende voorwerpen sturen of achterlaten
0.2
0.00
0.04
Op een bedreigende manier op plaatsen opdagen
0.9
0.01
0.12
De ex-partner dwingen tot seksueel contact
2.1
0.03
0.21
De ex-partner fysiek bedreigen
2.7
0.04
0.30
De ex-partner fysiek pijn doen
4.1
0.05
0.28
De ex-partner ontvoeren of fysiek gevangen houden
0.0
0.00
0.00
Het leven van de ex-partner fysiek in gevaar brengen
0.0
0.00
0.00
Noot. M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie.