Onderzoek Marktbeschrijving Podiumkunsten 2006 Samenvatting en conclusies TNS NIPO Bureau Promotie Podiumkunsten Onderzoeksmethode Dit is een herhalingsonderzoek, het is eerder uitgevoerd over 2002 en 2004. In dit onderzoek zijn dezelfde vragen gesteld als in de vorige metingen. Het verschil met de voorgaande twee metingen is dat er nu gemeten is over de bezoeken in het afgelopen jaar in plaats van half jaar, waardoor er een hoger percentage bezoekers is. Ook zijn er 2 vragen aan de bestaande vragenlijst toegevoegd over de beleving van de bezochte voorstellingen. In deze meting is een verdere uitsplitsing gemaakt in de ‘prikkels om naar een voorstelling te gaan’: de media die in de vorige metingen samengevoegd waren, zijn in deze meting opgesplitst in krant, tijdschrift, radio en tv. We maken verschil tussen significante en betekenisvolle verschillen: tot 20% verschil worden verschillen niet genoemd, 20% - 30% = ‘iets’, 30% - 50% is een verschil, zonder verdere toevoeging, 50% of meer is ‘veel’. Podiumkunsten voor iedereen: 62 % gaat (= 8,4 miljoen) De podiumkunsten zijn er voor iedereen. 62% van de bevolking heeft in 2006 de één of andere vorm van podiumkunst bezocht. Man, vrouw, jong, oud, hoog en laag opgeleid, rijk en arm, in de stad en op het platte land, er is voor iedereen iets van zijn gading te vinden. Vervolgens zijn er ook allerhande verschillen: sommige mensen gaan vaker dan andere, het publiek van het ene genre is anders samengesteld dan van het andere, maar in al zijn verscheidenheid blijken de podiumkunsten voor elke ‘soort’ Nederlander iets te bieden te hebben. Het aantal mensen dat podiumkunsten bezoekt is in 2006 (62%) groter dan in 2004 (41%) en 2002 (40%). Ook gaan ze vaker (3,6 keer per jaar, tegenover 3,2 en 2,9 keer). Of dat er echt meer zijn is moeilijk te zeggen omdat in 2006 over een heel jaar is gemeten en in 2004 en 2002 , maar over een half jaar. Dat maakt frequentie van bezoek niet goed vergelijkbaar. Wel is op basis van de meting van 2002 een schatting gemaakt, waaruit toen naar voren kwam dat in een jaar tijd zo’n 47% van de Nederlanders een voorstelling had bezocht. Opvallend verschil tussen de resultaten van 2006 vergeleken met die van 2002 en 2004 is het veel grotere aantal bezoekers aan popconcerten (pop/rock is meest bezocht genre geworden) en het sterk toegenomen aantal bezoeken aan stadions en hallen. Dit wordt naar alle waarschijnlijkheid verklaard door het toegenomen aantal stadionconcerten en optredens in grote hallen (o.a. Ahoy) door buitenlandse en vooral Nederlandse artiesten. Zo waren De Toppers (Gerard Joling, René Froger en Gordon), de optredens van Marco Borsato in Gelredome en die van Guus Meeuwis in het Philipsstadion in 2006 alleen al goed voor bijna een miljoen (extra) bezoeken. Deze ‘golf’ is in de cijfers terug te vinden. M/V: vrouwen gaan iets meer De belangrijkste verschillen naar sekse zijn: mannen zijn vaker niet-bezoeker; vrouwen gaan vaker en mannen minder vaak; vrouwen gaan veel vaker naar musical en mannen veel minder vaak; mannen gaan iets vaker naar klassieke muziek en vrouwen iets minder vaak; vrouwen gaan veel vaker naar kinder- en jeugdvoorstellingen (met hun kinderen) en mannen veel minder vaak.. vrouwen gaan veel vaker op uitnodiging of krijgen een voorstelling cadeau dan mannen.
Opleiding, inkomen en sociale klasse: hoe hoger, hoe meer en hoe vaker Van deze kenmerken blijkt de genoten opleiding tot de grootste verschillen aanleiding te geven Inkomen en sociale klasse maken minder verschil, maar de verschillen werken wel in dezelfde richting. lager opgeleiden zijn vaker niet-bezoeker en veel minder vaak een (hoog) frequente bezoeker, voor hoger opgeleiden geldt het omgekeerde; lager opgeleiden gaan vaker dan gemiddeld naar musicals en veel minder (vaak) naar cabaret/kleinkunst, klassieke muziek, wereldmuziek en festivals; hoger opgeleiden bezoeken deze genres juist vaker; daarnaast gaan hoger opgeleiden ook veel meer en vaker naar opera/operette en toneel. opleiding, inkomen en sociale klasse hebben geen invloed op het bezoek aan pop/rock en harmonieën en fanfares; alle bevolkingskenmerken zijn in deze genres evenredig aanwezig; Gezinsgrootte: alleenstaanden gaan veel vaker Gezinsgrootte heeft aanzienlijke invloed op het bezoek aan de podiumkunsten. Mensen met kinderen zijn meer aan huis gebonden en gaan minder, alleenstaanden zijn meer uithuizig en gaan vaker. Ook het soort voorstelling dat wordt bezocht hangt samen met de gezinsgrootte. het aantal 1 persoonshuishoudens dat podiumkunsten bezoekt is iets hoger dan huishoudens met meerdere personen, maar ze gaan wel veel vaker; 1 persoonshuishoudens gaan vooral meer en vaker naar opera/operette, toneel, cabaret/ kleinkunst, klassieke muziek, wereldmuziek en ballet/dans. Ze gaan, niet verrassend, veel minder vaak naar kinder- en jeugdvoorstellingen; voor de overige genres is er geen verschil met andere soorten huishoudens; 2 persoonshuishoudens gaan vaker naar voorstellingen van cabaret/kleinkunst en veel vaker naar opera/operette, klassieke muziek, wereldmuziek en ballet/dans. Zij gaan minder naar pop/rock concerten en naar kinder- en jeugdvoorstellingen; 3 en 4+ persoonshuishoudens gaan veel minder vaak naar opera/operette, klassieke muziek, wereldmuziek, en minder vaak naar cabaret. Ze gaan wel veel vaker naar kinder- en jeugdvoorstellingen (verrassing); Gemeentegrootte: het maakt niet veel uit waar je woont Kijken naar de gemeentegrootte is van belang omdat in grote gemeenten het aanbod aanzienlijk groter is. Theaters en concertzalen staan vooral in iets grotere gemeenten. Je zou daarom denken dat mensen in grote stedelijke gebieden meer en vaker gaan. Dat wordt bevestigd, maar de verschillen zijn niet heel groot. in de grote steden en in het westen van het land gaat men iets vaker naar een voorstelling of concert; wat de genres betreft maakt de woonplaats weinig of niets uit, met uitzondering van opera en klassieke muziek, waar meer mensen uit grote steden naar toe gaan; in de regio ‘rest westen’ gaan iets meer mensen naar wereldmuziek en iets minder mensen naar ballet en dans; in het noorden gaan veel minder mensen naar wereldmuziek en pop/rock; in het zuiden gaan meer mensen naar festivals en veel meer mensen naar harmonie en fanfare concerten. In 2006 werden gemiddeld 3,6 voorstellingen bezocht De gemiddelde bezoekfrequentie in 2006 was 3,6 bezoeken per jaar per persoon. Dit is hoger dan in 2004 en 2002 (3,2 en 2,9 keer), maar dat is niet te vergelijken, aangezien nu over een jaar is gemeten in plaats van over een half jaar. Vraag is of er verschillen zijn per genre. het vaakst gaan bezoekers aan opera (7,8), wereldmuziek (7,5) en het minst vaak gaan bezoekers aan musical (4,2) en pop/rock (4,3) en kinder- en jeugdvoorstellingen (5,0). N.B. dat al deze frequenties per discipline hoger zijn dan het totaal gemiddelde van 3,6 bezoeken per bezoeker komt omdat mensen die naar meerdere disciplines gaan daar opnieuw worden geteld;
29% van de bezoekers heeft in 2006 niet meer dan 1 bezoek afgelegd; bij cabaret/kleinkunst, musical, pop/rock concerten en kinder- en jeugdvoorstellingen is het aantal mensen dat niet vaker dan 1 keer gaat het grootst; dat aantal is het kleinst bij bezoekers van toneelvoorstellingen, opera/operette, wereldmuziek, ballet/dans, festivals en harmonie- en fanfare concerten; Bezoekers gaan (en willen) niet alleen naar een voorstelling of concert Bezoekers gaan niet alleen. Slechts 4% komt alleen terwijl 17% van de bevolking een eenpersoonshuishouden vormt. Bezoekers willen ook niet alleen naar een voorstelling of concert. ‘Niet alleen willen’ blijkt ook één van de belangrijkste obstakels. Opvallende verschillen naar genre zijn: naar opera/ operette, klassieke muziek en fanfares gaan mensen veel vaker met z’n tweeën. naar popconcerten gaat men veel vaker in een groepje; naar kinder- en jeugdvoorstellingen gaan men logischerwijs veel vaker dan gemiddeld met kinderen, maar omgekeerd gaat men veel minder vaak met kinderen naar toneel, opera/operette of klassieke muziek. Reistijd gemiddeld 39 minuten De gemiddelde reistijd voor de bezochte voorstelling was 39 minuten. Dat is even ver als in 2004. het verst wordt gereisd voor pop/rock concerten, (46 minuten) en musicals; het meest dichtbij gaat men naar harmonie/fanfareconcerten (25 minuten), toneel en jeugdvoorstellingen (27 minuten) en cabaret/kleinkunst (30 minuten). Er is niet gevraagd op welke manier is gereisd. Mono- of multicultureel: bijna iedereen bezoekt meer dan één genre Men gaat gemiddeld 3,6 keer per jaar naar een voorstelling. Vraag is of mensen zich daarbij beperken tot één genre, of dat er van meerdere soorten podiumkunst wordt genoten. Hoe mono- of multicultureel worden de podiumkunsten bezocht en zijn er genres die meer of minder bezoekersverwantschap hebben ? cabaret/kleinkunstbezoekers gaan iets meer dan gemiddeld naar toneel en wereldmuziek, maar iets minder dan gemiddeld naar klassieke muziek, pop/rock en musical; musicalbezoekers zijn tamelijk monocultureel; zij gaan minder dan gemiddeld naar klassieke muziek, pop/rockconcerten, wereldmuziek en dansvoorstellingen; opera en operette bezoek houdt van vrijwel alle soorten podiumkunst en gaat veel meer dan gemiddeld naar vrijwel alle andere genres, met uitzondering van pop/rock concerten waar zij veel minder dan gemiddeld heen gaan; toneelbezoekers zijn ook omnivoor en gaan meer dan gemiddeld naar bijna alle andere genres, eveneens met uitzondering van pop/rock concerten; klassieke muziekbezoekers gaan ook naar veel verschillende genres; opera, toneel, klassiek ballet, wereldmuziek en harmonie- en fanfare concerten bezoeken zij meer dan gemiddeld; cabaret en musical bezoeken zij minder dan gemiddeld en pop/rock concerten zelfs veel minder dan gemiddeld; pop/rock bezoekers zijn het meest monocultureel; hiervoor zagen we al dat bezoekers van andere genres (veel) minder dan gemiddeld naar pop/rock concerten gaan, ook het omgekeerde geldt: bezoekers aan pop/rockconcerten gaan veel minder dan gemiddeld naar andere genres, met uitzondering van festivals; wereldmuziek bezoekers gaan meer dan gemiddeld naar voorstellingen/concerten van cabaret/kleinkunst, opera, klassieke muziek, klassiek ballet en festivals, en veel minder dan gemiddeld pop/rock concerten en musicals; ballet/dans bezoekers gaan veel meer dan gemiddeld naar de opera, toneel en klassieke muziek, maar minder dan gemiddeld naar musical en pop/rockconcerten; kinder/jeugdvoorstellingen bezoek heeft geen bijzondere verwantschap met of afkeer van andere genres; festivalbezoekers gaan meer dan gemiddeld naar pop/rock concerten,wereldmuziek en naar optredens van harmonie- en fanfareorkesten (concoursen);
harmonie- en fanfare bezoekers gaan meer dan gemiddeld naar de opera, toneel, klassieke muziek en festivals. Professioneel/amateur De overgrote meerderheid van de voorstellingen die men heeft bezocht wordt gegeven door een professionele groep (84%). Wel zijn er grote verschillen per genre: wereldmuziek, pop/rock, musical en kleinkunst bestaan voor meer dan 90% uit professionele voorstellingen (gebaseerd op het idee dat de bezoeker ervan heeft); voorstellingen van ballet/dans, opera/ operette en klassieke muziek en festivals die zijn bezocht werden volgens de bezoekers voor 70% tot 80% door professionele groepen gegeven; toneelvoorstellingen en kinder/en jeugdvoorstellingen zijn voor zo’n tweederde professioneel en een derde amateur; harmonie en fanfare hebben volgens de bezoekers ervan verreweg het grootste amateuraandeel: 88% amateur en 12% professioneel Soort podium Gevraagd is naar het soort podium waar men de voorstelling of het concert heeft bezocht. Officiële podia vormen met 67% de meerderheid, daarna komen stadions en sporthallen (15%) en culturele centra en dorpshuizen (12%). De open lucht (festivals) komt op de laatste plaats (6%). Deze verhoudingen lagen in 2004 anders. Toen was het aandeel open lucht groter en dat van stadions kleiner. De oorzaak daarvan is vermoedelijk het moment van ondervraging (in maart in plaats van september) en de al eerder genoemde grote aantallen stadionconcerten van nationale en internationale popartiesten. Tevredenheid Men is ook in 2006 weer zeer tevreden over de kwaliteit van de voorstelling (97% tevreden of zeer tevreden) en de locatie (97% tevreden of zeer tevreden). Dit was in 2002 en 2004 ook het geval. Over de prijs is men minder tevreden. 9% is daar (zeer) ontevreden over. De (hoge) prijs van een kaartje blijkt ook de belangrijkste reden voor de geïnteresseerde niet bezoeker te zijn om niet te gaan. Beleving Deze marktbeschrijving 2006 heeft voor het eerst vragen opgenomen naar de beleving van podiumkunst. Aan mensen is eerst ongestuurd gevraagd een trefwoord aan de beleving van hun laatste voorstelling mee te geven en vervolgens werd een aantal gekozen belevingsmogelijkheden voorgelegd met de vraag in hoeverre men vond dat deze beleving van toepassing is/was (schaal van 1 – 5) op de laatst bezochte voorstelling. Deze uitbreiding van de vragenlijst is bedoeld als een eerste poging om iets te kunnen zeggen over hetgeen waar de podiumkunsten zich collectief voor inzet: het teweeg brengen van een bijzondere beleving. De keuzemogelijkheden zijn tot stand gekomen in onderling overleg tussen TNS/NIPO, Bureau promotie podiumkunsten en de VSCD. alle voorgelegde positieve vormen van beleving blijken van toepassing, maar niet allemaal in dezelfde mate; niet van toepassing waren de drie negatieve belevingen overbodig/belachelijk, weerzinwekkend/schokkend en ergerniswekkend/boosmakend (score 1,1) het meest van toepassing voor alle podiumkunst zijn de belevingen ‘ontspanning’ (4,1), ‘aan het lachen gemaakt, blij vrolijk’ (3,6), ‘nieuwe energie gegeven’(3,1) en ‘de dagelijkse zorg even doen vergeten, boven alles uitgetild’ (3,1) minder van toepassing waren de voorgelegde belevingen ‘ontroering, emotie’ (2,3), ‘troost/verzoening’(1,9),. ‘aan het denken gezet’ (1,8) en ‘opwindend, erotisch’(1,6); cabaret/kleinkunst scoorde meer dan gemiddeld op ‘lachen, blij vrolijk gemaakt’. toneel scoorde minder dan gemiddeld op ontspanning (hoewel ontspanning ook daar het meest genoemd werd) en op ‘vergeten van de dagelijkse zorg, boven alles uittillen’ (2,7 tegenover 3,1), en meer dan gemiddeld op ‘aan het denken gezet’ (2,2 tegenover 1,8); klassieke muziek scoorde veel minder dan gemiddeld op ‘lachen, blij, vrolijk’(score 2,5 tegenover 3,6), hoewel ook vrolijkheid door mensen aan klassieke muziek wordt
verbonden, maar ‘ontroering en emotie’ werd juist veel meer dan gemiddeld genoemd (score 3,2 tegenover 2,3); pop/rockmuziek scoorde meer dan gemiddeld op ‘boven alles uitgetild’ (3,5 tegenover 3,1) en iets meer op ‘opwindend/erotisch’ (1,8 tegenover 1,6); alle andere genres (wereldmuziek, ballet/dans, kinder/jeugd, festival en harmonie/fanfare) wijken niet substantieel af van de gemiddelde belevingen voor alle podiumkunsten. kinder- en jeugdvoorstellingen worden iets minder dan gemiddeld verbonden aan de beleving ‘ontspanning’ (score 3,8 tegenover 4,1). Inspiratiebron Net als in de vorige metingen is gevraagd naar de manier waarop mensen op het idee zijn gekomen een voorstelling of concert te bezoeken. Deze vraag is in 2006 echter uitvoeriger en meer in détail gesteld om beter inzicht te krijgen in de manier waarop mensen tot een bezoek worden geïnspireerd. Gemiddeld worden 1,4 bronnen genoemd. de belangrijkste inspiratiebron is de ‘omgeving/mondreclame’ (20%); daarna komen ‘de groep al kennen van eerdere optredens’ (14%), ‘de krant’(13%), internet 13%), de ‘abonnementsbrochure’ (10 %), TV en mailings (elk 9%) en via familie en vrienden die er in optreden (8%); het minst vaak worden genoemd de poster (7%), radio (5%) het tijdschrift (4%) en de voorstelling cadeau hebben gekregen (2%); als alle vormen van media bij elkaar worden opgeteld zijn zij iets belangrijker dan de optelling van mondelinge inspiraties (omgeving, meegenomen, e.d.); Er zijn – soms aanzienlijke – verschillen naar leeftijd en naar opleiding/sociale klasse: jongeren worden veel minder dan gemiddeld tot een bezoek gebracht door het abonnement, en door uitnodigingen per post, maar veel meer dan gemiddeld door internet en de omgeving; voor ouderen geldt nagenoeg het omgekeerde: meer dan gemiddeld door het abonnement, de krant en uitnodigingen per post en (veel) minder dan gemiddeld door radio, TV, internet en de omgeving; niet alle bronnen spreken lager opgeleiden (en mensen uit de lagere sociale klassen) evenveel aan: tijdschriften, abonnementen, internet, eerdere optredens en mailings zijn voor lager opgeleiden minder vaak een inspiratiebron dan andere bronnen. abonnementen en tijdschriften zijn voor hoger opgeleiden juist vaker dan andere zaken de inspiratiebron voor een bezoek aan podiumkunsten. In mindere mate geldt dit ook voor de omgeving en eerdere optredens. Ook naar genre blijken er belangrijke verschillen te zijn: cabaret/kleinkunst bezoekers laten zich veel meer dan gemiddeld tot een bezoek brengen door een abonnement en minder dan gemiddeld door radio, TV, internet en posters; musicalbezoekers laten zich juist veel meer dan gemiddeld verleiden door de TV of zijn meegenomen of uitgenodigd. Zij worden minder vaak geïnspireerd door internet en eerdere optredens; opera en operettebezoekers maken veel meer dan gemiddeld gebruik van een abonnement; toneelbezoekers maken ook veel meer dan gemiddeld gebruik van een abonnement en minder dan gemiddeld van radio, TV, internet, posters en de omgeving; ook klassieke muziekbezoekers maken veel meer dan gemiddeld gebruik van een abonnement en laten zich iets meer dan gemiddeld inspireren door hun familie en vrienden en uitnodigingen per post, maar maken veel minder gebruik van internet, radio en TV; pop/rock bezoekers maken veel minder gebruik van een abonnement (maar doen dat toch ook); ook familie en vrienden en uitnodigingen per post worden door hen minder dan gemiddeld gebruikt; daartegenover maken zij opvallend veel meer gebruik van de radio en internet; ook posters en de omgeving vormen meer dan gemiddeld een inspiratiebron om te gaan; wereldmuziekbezoekers maken meer dan gemiddeld gebruik van een abonnement; ook ballet/dans bezoekers gebruiken het abonnement veel meer dan gemiddeld, evenals tijdschriften;
kinder- en jeugdvoorstellingen worden vooral geïnspireerd door familie/ bekenden die meedoen aan de voorstelling; bezoekers van harmonie- en fanfare concerten gaan meer dan gemiddeld af op eerdere optredens en familie en vrienden. Internet speelt voor harmonie en fanfare bezoek nauwelijks een rol; Gemiddelde prijs vrijwel gelijk, maar grote verschillen per genre De gemiddelde prijs per kaartje is in 2006 vrijwel gelijk aan die van 2004 (€ 32,30 tegenover € 33,30 in 2004). De verschillen per genre zijn echter aanzienlijk. musical (€ 48,70), pop/rock concerten (€ 38,10), opera en operette (€ 37,30) en festivals (€ 30,70) zijn het duurst, maar alle in prijs gedaald ten opzichte van 2004; daarna komen ballet/dans (€ 28,00), wereldmuziek (€ 24,70), klassieke muziek (€ 24,00); en cabaret/kleinkunst (€ 21,90); het goedkoopst zijn toneelvoorstellingen (€ 17,10), kinder- en jeugdvoorstellingen (€ 15,10) en optredens van harmonie- en fanfareorkesten (€ 11,60), maar toneel- en harmonievoorstellingen zijn wel licht in prijs gestegen ten opzichte van 2004. 2,3 miljoen mensen willen wel, maar gaan niet: redenen om niet te komen 38% van de bevolking is in 2006 niet naar enige voorstelling van podiumkunst geweest. Dat zijn er minder dan in 2004 als gevolg van ondervraging over een jaar. Dat heeft tot gevolg dat van het aantal mensen dat geen podiumkunst heeft bezocht, maar zegt daar wel belangstelling voor te hebben is gedaald van 62% naar 55%. Het aantal geïnteresseerden dat niet gaat, bedraagt daarmee ca. 2,3 miljoen (45% van 38% van de bevolking van 12 jaar en ouder). Dit waren er in 2004 2,5 miljoen. De oorzaak daarvan is dat deze keer over een heel jaar is gevraagd. Mensen die in over het afgelopen half jaar nog geen voorstelling hebben bezocht, hebben dat over een heel jaar wel gedaan. Wat zijn de belangrijkste redenen waarom deze geïnteresseerde niet-bezoekers toch niet gaan ? de belangrijkste redenen zijn dat een kaartje te duur is (64%) en men liever niet in zijn eentje gaat (45%) daarna komen de slechte bereikbaarheid (32%), niet weten wat er te doen is (30%) , weinig voorstellingen die de eigen interesse hebben (29%) en dat het teveel moeite kost om een kaartje te bemachtigen (24%); het minst vaak worden genoemd dat het altijd is uitverkocht (16%) en geen keuze kunnen maken uit het aanbod (7%) Trends Het onderzoek Marktbeschrijving Podiumkunsten is ook in 2002 en 2004 gehouden. De belangrijkste verschillen met deze eerdere onderzoeken zijn: bezoek aan pop/rock concerten is van de derde op de eerste plaats gekomen (40%); musical en cabaret staan nu op de tweede (33%) en derde (32%) plaats, terwijl cabaret in 2004 nog op de eerste plaats stond (33%); de eerder genoemde hausse aan stadionconcerten van grote nationale en internationale artiesten is daar vermoedelijk de oorzaak van; het aandeel van voorstellingen in stadions en sporthallen is gestegen van 7% in 2002, 11% in 2004 naar 15% in 2006 (oorzaak idem); het aandeel van concerten in de open lucht (festivals) is gedaald van 19% in 2004 naar 6% in 2006; dat wordt vermoedelijk veroorzaakt door het moment van ondervraging; dat vond in 2002 en 2004 plaats vlak na de zomer, waarin er veel festivals zijn; de omgeving (mond op oor) is als inspiratiebron om naar podiumkunsten te gaan gedaald van 27% naar 20%; de media (opgeteld radio, TV, kranten, tijdschriften) zijn met 31% de belangrijkste informatie/inspiratiebron en belangrijker dan in 2004 (26%); dit kan echter ook het gevolg zijn van het feit dat deze keer elke uiting apart is ondervraagd; het gebruik van internet is opnieuw sterk gestegen; in 2002 was dat nog 3%, in 2004 6% en in 2006 is dat 13%; de rol van abonnementen is opnieuw gedaald, van 16% in 2002 naar 13% in 2004, naar 10% in 2006;
de gemiddelde prijs per kaartje is iets gedaald ten opzichte van 2004 (- € 1,-), maar was in 2004 scherp gestegen ten opzichte van 2002 (2002: € 27,40, 2004: € 33,30 en 2006: € 32,30); wel zijn er aanzienlijke verschillen per genre. deze daling is het sterkst bij musical (van € 53,- naar € 48,70) en opera (van € 44,80 naar € 37,30) en festivals (van € 43,20 naar € 30,70); de prijzen zijn gestegen voor klassieke muziek (van € 17,60 tot € 24,00) en toneel (van € 14,40 tot € 17,10); de prijs van het kaartje is de belangrijkste reden geworden voor de geïnteresseerde nietbezoeker om niet te gaan (64%); dat men niet weet wat er te doen is wordt veel minder vaak genoemd als reden om niet te gaan (2006: 30% en 42% in 2002);