Dit document bundelt twee onderzoeksrapporten van de onderzoeksgroep ICRI – KULeuven – IBBT, afgeleverd in het kader van het project PokuMOn van het IBBT. Dit project wordt geleid door Rik Vandewalle (MMLab – UGent – IBBT) en Dries Moreels (VTi). Gepresenteerd op 13 juni 2008 in Oostende naar aanleiding van de algemene vergadering van Overleg Kunstenorganisaties vzw
Podiumkunsten digitaal ontsluiten Juridische probleemstelling en context
Tim Van Emelen Hannelore Dekeyser Evi Werkers
PokuMOn = Podiumkunsten Multimediaal Ontsloten Eind maart 2007 is bij het Instituut voor Breedbandtechnologie (www.ibbt.be) een onderzoekstraject gestart dat inzet op de podiumkunsten. In PokuMOn wordt ingezoomd op de problemen van online distributie en archivering van multimedia in de podiumkunsten en de (klassieke) muziek. Recente wetenschappelijke kennis op het vlak van auteursrechten, metadata en audio- en videocompressie worden aan elkaar gekoppeld, met het oog op pragmatische oplossingen voor de producenten en de receptieve huizen. PokuMOn heeft een meervoudige doelstelling: • Vereenvoudigen van distributie en archivering van multimedia in de podiumkunsten, door standaarden te formuleren op maat van de sector en concrete hulpinstrumenten te ontwikkelen. • Vormen van digitale participatie aan de podiumkunsten exploreren (online, op school, via digitale TV,...) • Auteursrechtenstatuut van multimedia verduidelijken doorheen het traject van auteurs en uitvoerders via receptieve huizen naar archieven. PokuMOn kan steunen op voorbije onderzoekstrajecten in de cultuursector als IPEA en VACF. IPEA was een onderzoek naar uitwisselingsstandaarden voor de televisiesector. Zenders formuleerden samen afspraken over beeldformaten en beschrijvende informatie, zodat het archiveren van de digitale producties voor de lange termijn optimaal kan verlopen. Alle onderzoekers van PokuMOn werkten ook aan IPEA mee. VACF was een onderzoek naar de uitdagingen en functies van een kunstencentrum als Vooruit in het digitale millennium: denk maar aan web2.0, slimme geïntegreerde gebruikersprofielen en draadloze technologie. In PokuMOn richten we ons niet op één huis, maar op de samenwerking tussen de culturele spelers, om de multimedia rond een voorstelling of concert van acteur en muzikant via de verschillende organisaties naar het publiek te verspreiden. Concreet is het onderzoekstraject onderverdeeld in zeven werkpakketten, die elk een stukje van de puzzel aanpakken. Het uitgangspunt is een state of the art rapport over de archivering en ontsluiting van podiumkunstenmultimedia: Hoe wordt in Vlaanderen gewerkt? Hoe in het buitenland? Welke zijn de nieuwste trends? Het sociaalwetenschappelijke werkpakket onderzoekt vervolgens de noden en behoeften bij de organisaties in de cultuursector, bij het onderwijs en bij aanbieders van digitale televisie. Twee technologische werkpakketten diepen de goede voorbeelden uit binnen- en buitenland verder uit. Er wordt zowel gekeken naar de verschillende formaten om audiovisuele informatie te comprimeren en in een bestand te verpakken, als naar de verschillende technologieën om de formaten te transcoderen (bijvoorbeeld tussen hoge televisiekwaliteit en lagere kwaliteiten, ongeacht of beeld en klank in goede of in minder goede staat zijn). De drie overige werkpakketten bestaan uit een demo, uit onderzoek naar de auteursrechtenvraagstukken bij podiumkunstenmultimedia en uit een ontwerp van een metadatamodel voor de uitwisseling, zodat niet alleen de multimedia, maar steeds ook de credits en andere beschrijvende informatie mee geconverteerd worden.
1
Praktijkscenario’s Rudi
Ons theatergezelschap wordt na jaren timmeren aan de weg uitgenodigd voor een hele week in het buitenland, waar we verschillende van onze voorstellingen opnieuw kunnen tonen plus enkele kleine specifieke projectjes laten zien. Ons kantoor is weliswaar op orde, maar het is toch een hele heksentoer geworden om alle foto’s en audioregistraties bij elkaar te zoeken, telkens met alle credits erbij. Kan dat niet praktischer?
Ester
Onze bezoekers vragen ons waarom wij op onze website geen video hebben. Voor websitebezoekers vandaag lijkt dat allemaal simpel, maar wij zijn gewoon de receptieve zaal en daardoor helemaal afhankelijk van wat de producenten ons kunnen aanbieden. Soms komen we pas heel laat te weten dat ze wat videobeeldjes hebben. Daarvoor kunnen we in onze site toch geen streaming laten inbouwen?
Anne-Sophie
Mijn zaal van vijfhonderd zitplaatsen moet vol, anders doen wij ons werk niet goed. En dat betekent dus voor elk concert opnieuw pakketjes van achtergrondinformatie aan een grote groep leraars doorsturen, zodat zij met een voorbereide groep leerlingen naar ons kunnen komen. Als we dat niet doen, dan krijgen we toestanden tijdens het concert. Dit soort omkadering kost handen vol geld. Kan dat gestroomlijnd worden?
Joke
Als directeur vind ik het belangrijk dat áls we stappen zetten rond digitaal archief, dat we dan in de hele sector met dezelfde oplossingen aan de slag gaan. Een zekere uniformiteit is voor mij belangrijk om het risico op een foute beslissing inzake formaten en standaarden te minimaliseren. Video dat is echt een technologische jungle.
Philippe
Ik wil wel eens weten hoeveel commerciële mogelijkheden er in de digitale toegang tot onze evenementen ligt. Maar tot nog toe zijn onze budgetten voor professionele postproductie niet voldoende om van alle opnames een ‘af ’ product te maken.
Yasmina
Ons kantoor bestaat eigenlijk alleen in de periode net voor en net na het festival. In de tussentijd worden wij bijna ontmanteld. Sinds dit jaar voelen wij echt het gebrek aan digitaal archief binnen handbereik, omdat we meer foto’s van vorige edities willen laten terugkomen op de website. Een digitaal archief dat extern beschikbaar blijft zou voor ons een grote stap voorwaarts zijn.
Kristof
Ik ben de weg kwijt. Wat moeten we doen om legaal opnames te maken en te verspreiden? De Belgische wettelijke context is al zo moeilijk, en wij opereren in een heel internationale ruimte, met gedeeltelijk buitenlandse casts die soms specifieke contracten hebben afgesloten met buitenlandse rechtenbeheersmaatschappijen of agentschappen. Welke clausules kunnen wij in de contracten opnemen en wat zijn daarvan de gevolgen voor mogelijke distributie achteraf, zowel rechtstreekse als online verspreiding?
2
Stand van zaken Halverwege het project zijn al verschillende rapporten geschreven, dit document bundelt er twee van. PokuMOn resulteert echter niet alleen in rapporten. Voor een twintigtal captaties van concerten en voorstellingen konden de partners de rechten voor video on demand regelen. Die video kan nu via het digitale televisieaanbod van Telenet bekeken worden in de huiskamer. Tegen eind dit jaar zullen voor het eerst concrete cijfers (prijs, gebruik) bestaan over dit type mediacontent in Vlaanderen en een onderbouwde analyse van het potentieel van podiumkunsten via digitale televisie. Wat auteursrechten betreft worden de analyses uit dit document verder uitgewerkt in functie van beleids- en managementadvies rond clausules in contracten en rond specifieke licenties zoals Creative Commons. Op technologisch vlak zijn een aantal relevante internationale standaarden en best practices voor bewaren van beeld en geluid en de bijhorende metadata geïdentificeerd. Deze formaten en compressies worden nu met voorbeeldmateriaal van de partners (foto, video, audio) in labotests ook daadwerkelijk vergeleken. Ook de omrekening tussen verschillende formaten wordt bestudeerd. Al deze knowhow wordt ingebouwd in een software-omgeving die producenten en receptieve huizen in de (klassieke) muziek en de podiumkunsten toelaat om hun documenten en multimedia zelf digitaal te archiveren. Kunstenorganisaties kunnen zo zelf volledige controle houden over bewaring en toegang tot hun archief, maar tegelijkertijd genieten van gedeelde standaarden en een gedeelde kennisopbouw. Een bestaande open source applicatie wordt daarvoor aangepast en vanaf de herfst 2008 uitgetest bij enkele partners. Het VTi neemt daarin het voortouw.
Dries Moreels 13 juni 2008
3
PokuMOn projectpartners Dit twee jaar lopende onderzoekstraject wordt gedragen door een brede groep partners uit de universiteiten, de podium- en muzieksector en de bedrijfswereld. De projectleiding is in handen van professor Rik van de Walle van UGent Multimedialab samen met het VTi. Contacteer Dries Moreels met alle vragen:
[email protected] Culturele partners
• ROSAS
• Vlaamse Opera
• Kon. Ballet van Vlaanderen
• deFilharmonie
• Bijloke Muziekcentrum
• deSingel
• Jan Fabre – Troubleyn
• Ultima Vez
Industriële partners
• Telenet
• Comsof
• Videohouse
Universiteiten
• UGent – MMLab
• UGent – MICT
• VUB – ETRO
• VUB – SMIT
• KULeuven – ICRI
Steunpunten
• Muziekcentrum Vlaanderen
• Faro. Vlaams Steunpunt voor cultureel erfgoed
• Vlaams Theater Instituut
IBBT IBBT, het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie, is een onderzoeksinstelling opgericht op initiatief van de Vlaamse regering, gericht op de Informatie- en CommunicatieTechnologie (ICT) in het algemeen, en de ontwikkeling van breedbandtoepassingen in het bijzonder. De primaire missie van het IBBT is het vormen van hoogcompetent menselijk kapitaal en het verrichten van multidisciplinair onderzoek ten dienste van zowel het Vlaamse bedrijfsleven als van de Vlaamse overheid. Het jaarlijkse werkingsbudget bedraagt 23,2 miljoen euro. Sinds de oprichting in 2004 startte IBBT ruim 30 projecten op met meer dan 120 organisaties. Deze projecten streven naar de gezamenlijke ontwikkeling van innovatieve toepassingen in diverse domeinen, zoals gezondheidszorg, mobiliteit, nieuwe media en e-government.
4
Het Interdisciplinair Centrum voor Recht en ICT (ICRI) Het Interdisciplinair Centrum voor Recht en ICT (ICRI) is een expertisecentrum op het gebied van juridische aspecten van informatie- en communicatietechnologie. De groep bestaat uit een vaste kern van 15 voltijdse onderzoekers en een groot aantal freelance medewerkers. Op het gebied van het IT-recht heeft het ICRI o.m de juridische studie uitgevoerd voor het Europees IDA-programma (Interchange of Data between Public Administrations). De groep was ook verantwoordelijk voor de juridische studie ter voorbereiding van de Europese richtlijn over elektronische handtekeningen. Meer recent was ICRI ook belast met de Europese studie in het kader van de ‘review’ van laatstgenoemde richtlijn. Op het gebied van het (tele)communicatierecht was het ICRI betrokken bij de ontwikkeling van de federale wetgeving ter uitvoering van de Europese liberaliseringsrichtlijnen. Momenteel is het ICRI betrokken bij vier belangrijke Europese projecten van het zesde kaderprogramma: PRIME (Privacy and Identity Management for Europe, o.l.v. IBM), BioSEC (Biometrics and Security, o.l.v. Telefonica), FIDIS (Europees ‘Network of Excellence’ op het gebied van privacy) en WalkonWeb (geografische informatie). Op Belgisch federaal niveau heeft het ICRI een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van nieuwe regelgeving o.m. over elektronische handel, digitale handtekeningen, bescherming van persoonsgegevens, auteursrechtelijke bescherming van databanken, informaticacriminaliteit en de bescherming van het telecommunicatiegeheim. Op Vlaams niveau is het ICRI jarenlang als juridisch expertisecentrum opgetreden in het kader van het programma Medialab van de Vlaamse regering. Recent voerde het ICRI een studie uit ter voorbereiding van een beleidsnota over transparantie van overheidsinformatie in Vlaanderen. Op het gebied van het (tele)communicatierecht was het ICRI betrokken bij de ontwikkeling van de federale wetgeving ter uitvoering van de Europese liberaliserings richtlijnen. Momenteel is het ICRI belast met het herschrijven van de Belgische wetgeving in het kader van de nieuwe Europese richtlijnen over elektronische communicatie. ICRI voert over deze onderwerpen studies uit in opdracht van Belgacom en de Duitstalige Gemeenschap en geeft regelmatig advies aan het Platform van Telecomoperatoren en aan ISPA (Internet Service Providers Association). Het ICRI is jarenlang opgetreden als juridisch raadgever van de Vlaamse regering op het gebied van het telecommunicatiebeleid. ICRI is ook betrokken bij BELTUG, de organisatie van de telecommunicatiegebruikers. Expertise rond het beheer van rechteninformatie werd o.m. opgedaan in het IPEA-project en binnen het EDAVID-expertisecentrum.
5
UGent Multimedia Lab (MMLab) Multimedia Lab (MMLab, www.mmlab.be) is een jonge onderzoeksgroep binnen de Universiteit Gent (faculteit Ingenieurswetenschappen, vakgroep Elektronica en Informatiesystemen). MMLab werd in 2001 opgericht en is actief op het vlak van basisonderzoek, toegepast onderzoek en contractonderzoek in samenwerking met bedrijven. Daarnaast voert MMLab geregeld wetenschappelijke dienstverleningsopdrachten uit voor derden (bedrijven en overheden). De belangrijkste onderzoekstopics die aan bod komen binnen MMLab, zijn: geavanceerde videotoepassingen, mobiele multimediatoepassingen, digitale archivering en ontsluiting van digitale multimedia-archieven, standaardisatie op het vlak van multimediasystemen en toepassingen. De activiteiten van MMLab op het vlak van basisonderzoek (bv. ontwikkeling van nieuwe algoritmen voor de codering/decodering van multimediale data) dienen als basis voor de eerder toepassingsgerichte onderzoeksactiviteiten (bv. exploitatie van schaalbare videocompressie bij iDTV-toepassingen). De voorbije jaren was MMLab partner in meer dan 30 onderzoeksprojecten, die gefinancierd werden door het de Europese Unie (FP5 en FP6), de federale overheid (Federaal Wetenschapsbeleid), de Vlaamse overheid (IBBT, IWT en FWO-Vlaanderen) en de Universiteit Gent. Daarnaast werden vanuit MMLab bilaterale contracten afgesloten met diverse bedrijven. MMLab is één van de initieel deelnemende onderzoeksgroepen aan het IBBT. De kerncompetenties van MMlab kunnen als volgt samengevat worden: • Geavanceerde videotoepassingen: ontwikkeling en uitbuiting van (nieuwe) algoritmen voor (schaalbare) videocompressietechnieken; bewegingsestimatie en -compensatie; ROI-gebaseerde videocompressie (Region of Interest); adaptatie van multimediadata met betrekking tot variërende gebruikersomgevingen; ontwikkeling van iDTV-toepassingen (o.a. gebaseerd op MHP, het Multimedia Home Platform); signaalverwerking (o.a. transcodering) en beeldverwerking (o.a. shot segmentatie). • Mobiele multimediatoepassingen: reductie van de impact van netwerkverlies op de kwaliteit van multimediapresentaties (o.a. adaptieve codering/decodering met betrekking tot variërende netwerkkarakteristieken); weergave van multimediadata op mobiele terminals met beperkte hulpbronnen; transparente overdracht van multimediasessies tussen verschillende toestellen (session mobility); hardware/ software co-design van geïntegreerde multimediasystemen. • Metadata: ontwikkeling en beschrijving van content en context door middel van (nieuwe) metadatamodellen in multimediasystemen; het nemen van beslissingen rond adaptatie van multimediale stromen; objectherkenning en kenmerkextractie; Multimedia Content Management (MCM) en Media Asset Management (MAM); toepassing van semantische webtechnologieën dmv ontologieën en rule engines. • Standaardisatie op gebied van multimediasystemen en -toepassingen: (actief) participant in MPEG, W3C, JVT en VQEG; opvolging van DVB en IFTA.
6
Juridisch kader voor digitale ontsluiting van podiumkunsten
ICRI – KULeuven – IBBT Tim Van Emelen Hannelore Dekeyser Evi Werkers
Inhoudstafel Regelgevend kader
9
Inleiding
10
Juridisch kader
12
Auteursrecht
12
Algemeen
12
Individueel rechtenbeheer
15
Aansprakelijkheid voor inbreuken
17
Recht op afbeelding
21
Algemeen
21
Portretrecht
25
Verhouding recht op afbeelding en de privacy
25
Verwerking van persoonsgegevens
26
Algemeen
26
Basisbeginselen van de W.V.P.
26
Collectief rechtenbeheer
30
Overdracht van de rechten
30
Algemeen
30
Toepasselijkheid A.W. op rechtsoverdracht
32
Exclusiviteit van de overdracht
34
Wettelijke monopolie van de beheersvennootschappen
35
Relatie met de gebruiker
41
Identificatie van de rechthebbende(n)
41
Contracten met de gebruikers
42
Tarifering en verdeling
42
Controle op de beheersvennootschap
45
Grensoverschrijdende exploitatie van auteursrechten
47
Santiago-akkoord
48
IFPI Simulcasting-overeenkomst
48
IFPI Webcasting-overeenkomst
49
CISAC modelovereenkomst
49
Studie van 7 juli 2005
50
Naleven van de regels rond mededinging
52
De relatie met de rechthebbenden (leden)
52
Relatie met de gebruiker
53
Relatie tussen vennootschappen onderling
54
Verhouding collectieve beheersvennootschappen en DRM
Conclusie
56 57
8
Regelgevend kader • Conventie van Bern voor de bescherming van letterkundige en kunstwerken (26 juni 1948). • Conventie van Rome: Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, Rome, 26 oktober 1961. • Auteursrichtlijn: Richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (P.B. L 167 van 22 juni 2001). • Richtlijn 2006/115/EG betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (P.B. L 376 van 27 december 2006) • Auteurswet (hierna A.W.): De wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (B.S. 27 juli 1994). • Wet Verwerking Persoonsgegevens (hierna W.V.P.): De wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, zoals gewijzigd door de Wet van 11 december 1998. • Softwarewet: De wet van 30 juni 1994 betreffende de bescherming van computerprogramma’s (B.S. 27 juli 1994). • Databankenwet: De wet van 31 augustus 1998 betreffende de rechtsbescherming van databanken (B.S. 14 november 1998).
9
Inleiding Binnen het IBBT-project PokuMOn (Podiumkunsten Multimediaal Ontsloten) wordt er ingezoomd op de problemen van online distributie en archivering van multimedia in de podiumkunsten en de (klassieke) muziek. Recente wetenschappelijke kennis op het vlak van auteursrechten, metadata en audio- en videocompressie worden aan elkaar gekoppeld, met het oog op pragmatische oplossingen voor de producenten en de receptieve huizen. PokuMOn richt zich niet op één huis, maar op de samenwerking tussen de culturele spelers, om de multimedia rond een voorstelling of concert van acteur en muzikant via de verschillende organisaties naar het publiek te verspreiden. Voor wat betreft het juridische luik, dienen er drie onderzoeksrapporten in dit project te worden opgeleverd. Het document dat u momenteel doorneemt, vormt een compilatie van de twee reeds voltooide rapporten. Het bestaat dan ook uit twee grote delen. Het eerste deel zal trachten een inleiding te geven in de voor dit project meest relevante rechtsgebieden. Het tweede deel zal zich dan weer specifiek toespitsen op het collectieve rechtenbeheer en de problemen die hiermee gepaard gaan. Daarnaast is het de bedoeling om ook al de vragen te identificeren die de kern zullen uitmaken van het verdere onderzoek. Vermits het PokuMOn-project draait rond het digitaal capteren en ontsluiten van podiumkunsten, speelt het grootste deel van het juridische onderzoek zich af binnen de sfeer van de auteursrechten en de naburige rechten. In het eerste deel wordt er dan ook dieper ingegaan op deze rechten en worden de voornaamste concepten (titularis, inhoud van de rechten,…) toegelicht. Vervolgens wordt het individuele beheer van deze rechten wat nader onderzocht, zodat een onderscheid wordt gemaakt met wat in het tweede deel zal worden behandeld. Tenslotte worden ook de aansprakelijkheidsregeling en de mogelijke straffen bij inbreuken op het auteursrecht en/of de naburige rechten behandeld. Hoewel het zwaartepunt van het onderzoek ligt bij de auteursrechten en de naburige rechten, moet men bij het PokuMOn-project toch ook rekening houden met andere rechtsregels, nl. deze met betrekking tot het recht op afbeelding en de verwerking van persoonsgegevens. Daarom wordt er ook kort ingegaan op beide regelingen. Zoals verder zal blijken, kan men bij een dergelijk project eigenlijk niet om het recht op afbeelding heen. Dit recht is grotendeels ontwikkeld door de rechtspraak, maar kent toch een verankering in de Auteurswet voor wat betreft het zogenaamde ‘portretrecht’. Verder overlapt dit recht ook grotendeels met de regels rond verwerking van persoonsgegevens, wat maakt dat dit als het ware een brug vormt tussen de regels rond het auteursrecht en deze rond dergelijke gegevensverwerking. Tenslotte worden ook deze laatste regels onder de loep genomen. Door de ruime interpretatie die in België wordt gegeven aan het begrip ‘persoonsgegeven’, valt het belang van deze regelgeving, zowel voor de captatie als voor de ontsluiting van het digitaal materiaal, niet te onderschatten. Daarom worden in het eerste deel van dit rapport ook de grondlijnen en basisconcepten van deze reglementering beknopt behandeld. Het tweede deel van dit document richt zich, zoals gezegd, specifiek op het collectieve rechtenbeheer en de problemen die hiermee gepaard gaan. Al van bij de aanvang van dit project bleek immers dat er veel vragen zijn binnen de podiumkunsten en de muziek wat betreft het collectieve beheer van hun auteursrechten en naburige rechten. Onder collectief beheer verstaan we het volgende. De auteurs zijn in principe vrij om hun rechten individueel uit te oefenen of om een beroep doen op een vennootschap
10
voor het beheer van hun rechten. Afgaande op de definitie van de A.W.1, dient men hieronder te verstaan ‘…een vennootschap die zich bezighoudt met het innen van de door de A.W. erkende rechten en/of de verdeling ervan voor rekening van verschillende rechthebbenden’. In België zijn verscheidene beheersvennootschappen voor auteursrecht actief: SABAM, SOFAM, SACD, SCAM, Simim, MicroCam, AGICOA, e.a. Het belang van de uitoefening van de rechten via collectief beheer ligt voor de hand: eenmaal het werk gecreëerd is, kan de auteur onmogelijk elke exploitatie en elk gebruik dat van dat werk wordt gemaakt controleren. Langs de kant van de gebruikers is het evenmin haalbaar om voor elke uitzending van een film, gebruik van een lied of vertoning van een theaterstuk de rechthebbende op te sporen en hem vervolgens de toestemming te vragen. Eenmaal aangesloten bij een beheersvennootschap kan de auteur dus rekenen op een evenredige vergoeding voor het verlenen van zijn rechten die door de vennootschap moet worden doorgestort (vastgesteld op basis van objectieve normen namelijk verkoopprijs, oplage, aard van de reproductie,…) en ook de gebruiker vaart er wel bij, aangezien hij zich maar tot één instantie moet richten en hij er van op aan kan dat hij in orde is met de A.W. als hij handelt met zo’n vennootschap.2 Auteurs en hun rechtverkrijgenden kunnen het beheer van hun rechten aan beheersvennootschappen toevertrouwen door middel van een fiduciaire overdracht/ beheersmandaat.3 Daarnaast beschikken deze vennootschappen ook over een aantal wettelijke monopolies (kabeldoorgifte, inning van reprografierechten,…). Dat alles maakt dat deze vennootschappen kunnen tussenkomen voor rekening van de auteurs en licenties kunnen verlenen. Er kunnen echter vraagtekens worden geplaatst bij de kwalificatie van de overeenkomst en de gevolgen ervan voor de overdragende auteur. Impliceert het lidmaatschap van een beheersvennootschap dat voortaan alle rechten collectief worden beheerst, of is er een samenloop mogelijk tussen individuele en collectieve rechten? Kan de auteur bijvoorbeeld nog beslissen om werken waarvan de rechten werden overgedragen uit te brengen onder een creative commons-licentie? Hoe verhoudt deze overdracht zich, in het geval van audiovisuele werken, ten aanzien van het vermoeden van overdracht aan de producent van het werk, enzovoort? Op deze en andere vragen zal in het tweede deel dieper worden ingegaan. Verder worden ook nog de relatie van de beheersvennootschap met de gebruikers onder de loep genomen evenals de maatregelen ter controle van deze vennootschappen, het netwerk van wederkerigheidsovereenkomsten en de tendens naar multi-territoriale licenties en de mededingingsrechtelijke impact van collectief rechtenbeheer. Tenslotte wordt er kort stilgestaan bij de gespannen relatie tussen collectieve beheersvennootschappen en het Digital Rights Management (DRM). Dat laatste zou immers, volgens een bepaalde strekking, de oorspronkelijke rechthebbende de nodige controle over het gebruik van zijn werk geven en zodus het collectieve beheer onnodig maken.4
1 2
3 4
Art. 65, lid 1 A.W. K. VAN DER PERRE, ‘Het vermoeden van overdracht bij audiovisuele werken’, IRDI 2001, p.254; E. WERKERS, Wegwijs in het auteursrecht: een praktische gids het Fotomuseum Provincie Antwerpen, onuitg., thesis tot het behalen van de graad van Master in Cultuurmanagement, 77. E. CORNU, ‘l’Exercise du droit d’auteur par des sociétés de gestion collectives’, Ing.-Cons. 2003, afl.1, 41; K. VAN DER PERRE, l.c.254; E. WERKERS, o.c., 76. E. WERKERS en T. VAN EMELEN, ‘Hoofdstuk 2: Auteursrecht’, in P. VALCKE en J. DUMORTIER (eds.), Trends in digitale televisie: juridische uitdagingen, Brugge, Die Keure, 2008, 146. 11
Juridisch kader Auteursrecht Algemeen De opslag en ontsluiting van digitaal materiaal komt per definitie in het vaarwater van de regels rond het auteursrecht en de naburige rechten. Opslag van digitale objecten veronderstelt immers het maken van minimaal één kopie, te beginnen bij de digitale captatie van een voorstelling, het nemen van een digitale foto, het ontwerpen van een digitale affiche of het digitaliseren van analoog materiaal. Deze en andere vormen van kopies maken vallen onder het reproductierecht, een monopolie toegekend aan de titularis van een auteursrecht of een naburig recht. Ontsluiting van digitale objecten houdt bijna altijd een vorm van mededeling aan het publiek in, een tweede monopolie toegekend aan de titularis van een auteursrecht of naburig recht. Bij elk object in het PokuMOn digitaal depot rijzen er dus een aantal vragen met betrekking tot de inhoud ervan: • is het object een auteursrechtelijk beschermd werk? • zijn er in het object bestaande auteursrechtelijke beschermde werken verwerkt? • is het object een vertolking of andere prestatie beschermd door een naburig recht? • zijn er in het object bestaande vertolkingen of andere prestaties beschermd door een naburig recht verwerkt? De objecten opgenomen in het PokuMOn digitaal depot zullen vrijwel altijd auteursrechtelijk beschermde werken zijn of bevatten. De rechtspraak hanteert een zeer ruime interpretatie van wat auteursrechtelijke bescherming geniet: het auteursrecht beschermt originele werken die in een bepaalde vorm gegoten zijn. ‘In een bepaalde vorm gegoten’ sluit ideeën uit van bescherming tot het moment waarop ze uitgedrukt worden in een waarneembare vorm.5 De uitdrukking kan tastbaar zijn (een foto, een script, een kostuum, een partituur,…) of vluchtig (een redevoering, een choreografie, een muziekstuk,…). Originaliteit is moeilijker te vatten, maar twee elementen keren steeds terug: • Een origineel werk is het resultaat van de intellectuele activiteit of inspanning van de maker ervan. De inspanning moet niet erg groot zijn, ze moet enkel aantoonbaar zijn. • De persoonlijkheid van de maker komt tot uiting in het werk. Met andere woorden, uit de waaier van mogelijkheden heeft de maker gekozen voor een vorm of uitdrukking volgens zijn persoonlijke voorkeur en inzicht.
5
Het idee op zich om bouwwerken in te pakken wordt niet beschermd door het auteursrecht, iedereen mag dit dus gewoon nadoen. De concrete uitvoering van dit idee door Christo, inpakken van de Pont-Neuf in Parijs of de Reichstag te Berlijn, is een auteursrechtelijk beschermde uitdrukking van dit idee. 12
In de sector van de podiumkunsten zullen de betrokkenen vaak aanvoelen welke werken auteursrechtelijk beschermd zijn. Over randgevallen kan enkel een rechter definitief uitspraak doen. Is de opname gemaakt door een cameraman op zich een origineel werk of slechts een objectieve registratie van de werkelijkheid? Is de montage gemaakt door een monteur een origineel werk? De hoofdmoot aan objecten in het PokuMOn digitaal depot, meer bepaald de opnames van voorstellingen, bevatten één of meerdere vertolkingen of andere prestaties beschermd door een naburig recht. Voor de hand liggend zijn de vertolkingen door een uitvoerend kunstenaar. Alleen vertolkingen van auteursrechtelijk beschermde werken doen in principe een naburig recht ontstaan. De prestatie moet enig origineel karakter vertonen om door een naburig recht beschermd te worden. De kunstenaar moet zijn stempel drukken op de uitvoering. Zo worden prestaties met een louter technisch karakter normaal niet beschermd door het naburig recht, bijvoorbeeld de prestatie van een cameraman of een geluidstechnicus. Eveneens van belang zijn de naburige rechten toegekend op de eerste vastlegging van ‘fonogrammen’ (elke geluidsopname) of van films (bewegende beelden, met of zonder geluid). Minder voor de hand liggend is het naburig recht op de uitzendingen van omroeporganisaties. Op databanken rust een ‘sui generis’ recht dat in veel opzichten lijkt op een naburig recht. Het valt niet uit te sluiten dat een aantal objecten in het PokuMOn digitaal depot als databank beschouwd kunnen worden. Dit staat los van de status van het PokuMOn digitaal depot zelf als beschermde databank. Bescherming door het auteursrecht of een naburig recht houdt in dat er een aantal monopolierechten rusten op het werk. Enerzijds zijn er een aantal morele rechten die tot doel hebben de persoonlijke band tussen een auteur met zijn creatie of tussen een uitvoerend kunstenaar en zijn vertolking te beschermen. Anderzijds zijn er de vermogensrechten die een monopolie op bepaalde vormen van exploitatie van het werk vastleggen, meer bepaald exploitatie door het maken van reproducties of door mededeling aan het publiek. Hoewel beide begrippen ruim te interpreteren zijn valt niet noodzakelijk elk gebruik van een werk binnen het monopolie. Voor elk gebruik van een werk dat binnen het monopolie van de titularis van een auteursrecht of naburig recht valt is in beginsel diens toestemming noodzakelijk. Op deze regel bestaan heel wat uitzonderingen, soms ook wettelijke licentie genoemd. De wet geeft dan zelf toestemming voor een bepaald gebruik, meestal onder strenge voorwaarden. Aan een aantal uitzonderingen is een vergoedingsregeling gekoppeld. In het kader van PokuMOn, is de relevantie van de volgende uitzonderingen te onderzoeken: • citaatrecht (art. 21 § 1 A.W.; art. 46 A.W. 1°) • bloemlezing bestemd voor het onderwijs (art. 21 § 2 A.W.) • de kosteloze privé-uitvoering in familiekring of in het kader van schoolactiviteiten (art. 22 §1 3° A.W.; art. 22 bis §1 2e lid A.W.; Art. 46 3° A.W.) • secundair gebruik van vertolkingen, fonogrammen en films (art. 41 A.W.) • tijdelijke reproductiehandelingen (art. 21 § 3 A.W.; Art. 46 4°bis A.W.) • actualiteitsverslaggeving (art. 22 §1 1° en §2 A.W.; art. 22 bis §1 2e lid A.W.; art. 46 2° A.W.) • incidenteel gebruik van een werk tentoongesteld op een voor het publiek toegankelijke plaats (art. 22 §1 2° en art. 22 bis §1 2e lid A.W.)
13
• illustratie bij onderwijs of gebruik voor wetenschappelijk onderzoek (art. 22 §1 4°bis, 4°ter, 4°quater A.W.; art. 22bis §1 3° en 4° en §2 A.W.; Art. 46 3°bis en 3°ter A.W. ; art. 7 2° Databankenwet) • bewaring en ontsluiting van cultureel en wetenschappelijk erfgoed (art. 22 §1 8° en 9° A.W.; Art. 46 7° en 8° A.W.) • gebruik ten voordele van mensen met een handicap (art. 22 §11° A.W.; Art. 46 10° A.W.) • promotie openbare tentoonstelling van artistieke werken (art. 22 §1 12° A.W.; Art. 46 11° A.W.) De juiste contouren van deze wettelijke licenties zijn vaak wat vaag en moeten nader bekeken worden. In principe kunnen deze uitzonderingen niet weggecontracteerd worden, behalve voor werken ‘die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld op grond van overeengekomen bepalingen op zodanige wijze dat leden van het publiek daartoe toegang hebben op een door hen individueel gekozen plaats en tijd’ (art. 23 bis 2e lid en art. 47bis A.W.). De risico's verbonden aan deze afzwakking voor het PokuMOn digitaal depot dienen onderzocht te worden. Eens de werken en prestaties geïdentificeerd zijn die bescherming genieten van een auteursrecht of naburig recht – en men tot het besluit komt dat er geen wettelijke licentie is voor het geplande gebruik – stelt zich vervolgens de vraag wie de titularis van dit recht is. Met andere woorden, wie bezit de monopolierechten die de wet verleent op het werk of de prestatie? Het antwoord op deze vragen vinden we eerst en vooral in de ontstaansgeschiedenis van elk object, maar ook in gebeurtenissen die daarop volgden. Het auteursrecht beschermt de band tussen de auteur en zijn creatie. De maker van het werk (oorspronkelijke auteur) is dan ook steeds de eerste titularis. Deze band komt het sterkst tot uiting in de morele rechten (divulgatie, paterniteit, integriteit) die onoverdraagbaar zijn. Een lossere band vormen de economische rechten (reproductie, mededeling), die wel overdraagbaar zijn en soms (quasi)-automatisch overgedragen worden. De economische rechten die de auteur nog in zijn bezit heeft bij zijn overlijden gaan over op zijn erfgenamen. De oorspronkelijke auteur (of zijn erfgenamen) kunnen bij overeenkomst hun rechten overdragen of in licentie geven aan een derde. Een bijkomende complicatie is het feit dat bij veel materiaal verschillende co-auteurs betrokken zijn, het gaat om de zogenaamde collaboratieve werken. De wet geeft een aantal standaardregels over de verhouding tussen co-auteurs voor deze situatie, al mogen de co-auteurs hiervan bij overeenkomst afwijken.6 Voor audiovisuele werken bestaat daarnaast nog een specifieke regeling.7 Het naburig recht toegekend aan de uitvoerende kunstenaar beschermt de band die hij heeft met zijn vertolking. De uitvoerend kunstenaar zelf is de eerste titularis van het naburig recht. Ook hier komt deze band het sterkst tot uiting in de onoverdraagbare morele rechten (paterniteit en integriteit). Een lossere band vormen de economische rechten, die gelijklopend zijn qua inhoud aan die van een auteur. De overige naburige rechten (producenten, omroepen) zijn een ‘beloning’ voor de investeringen gedaan door een persoon of organisatie. De persoon of organisatie die de investering deed is de eerste titularis van het naburig recht. Er is geen sprake van morele rechten, enkel van economische rechten die vanzelfsprekend overdraagbaar zijn.
6 7
Art. 4-5 A.W. Art. 14-20 A.W. 14
Individueel rechtenbeheer Onder individueel rechtenbeheer wordt verstaan dat er afspraken over auteursrechten en naburige rechten gemaakt worden met de individuele titularis van die rechten. Dergelijke afspraken kunnen te allen tijde gemaakt worden, maar binnen de optiek van PokuMOn zijn er 4 sleutelmomenten: creatie, opslag, ontsluiting en hergebruik van het (digitaal) object. Creatie moet ruim gezien worden. Een zeer eenvoudig voorbeeld is de situatie waarbij één auteur een tekst schrijft ter inleiding van een voorstelling. Veel complexer is het opzetten van een theatervoorstelling waarbij een script van een auteur gebruikt wordt, een regisseur zijn stempel drukt op de voorstelling, kostuums en decor ontworpen werden, muziek te horen is en de verschillende acteurs hun rollen vertolken. De creatie is een uitgelezen moment om een aantal afspraken te maken, omdat er dan met heel wat titularissen van rechten persoonlijk contact is (bijvoorbeeld choreograaf, kostuumontwerper, decorontwerper, dirigent, solist, orkestleden, acteurs, fotograaf,…). Ook de titularissen waarmee geen persoonlijk contact is (bijvoorbeeld componist, tekstschrijver, platenmaatschappij,…), moeten toch al gecontacteerd worden om de rechten voor hergebruik van hun werk of prestatie in de voorstelling of begeleidend materiaal uit te klaren. Met opslag wordt hier het moment bedoeld waarop het materiaal in het PokuMOn digitaal depot ingebracht wordt. Hierbij kunnen verschillende scenario's zich voordoen. Het PokuMOn digitaal depot kan louter zijn technische infrastructuur en kennis aanbieden, maar de inbrengende organisatie blijft als enige verantwoordelijk voor het beheer van het materiaal. Het PokuMOn digitaal depot kan samen met de inbrengende organisatie het materiaal beheren of dit volledig op zich nemen. Ontsluiting doelt op het bewaarde materiaal op één of andere manier terug bij het publiek brengen. Afhankelijk van het kanaal dat hiervoor gebruikt wordt, stellen zich andere vragen met betrekking tot de rechten. Ontsluiting van materiaal kan leiden tot hergebruik, enerzijds door buitenstaanders maar ook door inbrengende organisaties of het PokuMOn digitaal depot zelf. Buitenstaanders zijn in principe zelf ervoor verantwoordelijk de rechten uit te klaren voor het gebruik dat zij willen maken van het materiaal. Het spreekt voor zich dat het digitaal depot als tussenpersoon zou kunnen fungeren om dit te vergemakkelijken. Wat eigen hergebruik betreft moeten de situatie omtrent rechten vanzelfsprekend uitgeklaard zijn. Bij een auteur of uitvoerend kunstenaar die werknemer of ambtenaar is, kan de werkgever volgens een erg soepele regeling alle rechten verkrijgen op werken gecreëerd in uitvoering van de arbeidsovereenkomst of het statuut. De enige voorwaarde is dat de overdracht uitdrukkelijk is bepaald. Een gelijkaardige soepele regeling voor werken op bestelling geldt enkel in de niet-culturele sector. In alle overige situaties valt te noteren dat de oorspronkelijke auteur (en zijn erfgenamen8) door de auteurswet als zwakkere contractspartij beschouwd wordt. Om die reden bepaalt de wet een aantal vormvereisten en beperkingen voor contracten gesloten met de oorspronkelijke auteur. Hetzelfde geldt voor de uitvoerend kunstenaar, maar niet voor de andere titularissen van naburige rechten. Alleen een schriftelijke9 overeenkomst is in deze gevallen geldig als bewijs. Voornaamste voorwaarde is dat – wat het auteursrecht betreft – het contract voor elke exploitatiewijze de voorwaarden
8 9
F. BRISON, ‘De nieuwe auteurswet’, R.W., 1995, p. 525. Schriftelijk betekent niet noodzakelijk op papier, het kan ook gaan om elektronische documenten. 15
voor overdracht ervan (vergoeding, duur, geografische reikwijdte) moet vastleggen. Een wettelijk vastgelegde lijst van exploitatiewijzen bestaat niet, dit moeten de partijen zelf bepalen.10 Belangrijke beperking is dat de overdracht voor nog onbekende exploitatievormen nietig is.11 De overeenkomst kan dus niet van toepassing zijn op een exploitatie van het werk aan de hand van toekomstige en nog ongekende technologieën. De auteur zal voor deze exploitatie opnieuw zijn toestemming moeten verlenen. De vraag is natuurlijk vanaf wanneer een technologie ‘nieuw en ongekend’ is. Is digitale televisie een nieuwe technologie in vergelijking met klassieke televisie uitgezonden via de ether, kabel of satelliet? Is video on demand een nieuwe technologie? Een contract met de oorspronkelijke auteur dat niet aan deze vormvereisten voldoet is nietig. Het gaat om een relatieve nietigheid die enkel door de contractspartijen ingeroepen kan worden. De rechter kan de nietigheid dus niet uit eigen beweging uitspreken.12 In beginsel geldt de nietigheid met terugwerkende kracht. Dit betekent dat eventuele sublicenties ook vernietigd worden. Voor drie soorten contracten bepaalt het auteursrecht specifieke regels: het uitgavecontract, het opvoeringscontract en het contract voor de productie van audiovisuele werken. Het uitgavecontract is een overeenkomst waarbij de auteur het recht op reproductie overdraagt en de uitgever zich ertoe verbindt de distributie op zich te nemen en het financiële risico te dragen.13 Deze overeenkomst richt zich op de productie en verspreiding van fysieke exemplaren van werken, wat buiten de scope van PokuMOn ligt. In een opvoeringscontract draagt de auteur het recht op rechtstreekse mededeling aan het publiek (live-voorstelling) over en draagt de organisator van de opvoeringen het financiële risico.14 Strikt genomen gaat het afsluiten van een opvoeringsovereenkomst vooraf aan de activiteiten van PokuMOn. Het ligt voor de hand dat het moment waarop een opvoeringsovereenkomst wordt afgesloten het uitgelezen moment is om een aantal bijkomende afspraken te maken rond de opname van de voorstelling en rond de opslag en ontsluiting van opnames van de voorstelling. Het productiecontract voor audiovisuele werken is het contract gesloten tussen de auteurs van het werk, uitvoerende kunstenaars en de producent. De producent is degene die het financiële risico draagt voor het project.15 Is het audiovisueel werk een bewerking van een bestaand werk, dan moet het recht om deze adaptatie te maken in een afzonderlijk adaptatiecontract vastgelegd worden.16 Daar waar voorheen licenties vooral een zaak waren bij exploitatie van werken en prestaties op commerciële schaal, is het nu een materie waarmee vrijwel iedereen in aanraking komt. De informatiemaatschappij biedt iedereen de middelen om zelf
10
11 12 13 14
15 16
Ter inspiratie kan verwezen worden naar Parl. St. Kamer, 1991-92, nr. 48-473/033, p. 128-129; A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, 3e éd., Larcier, 2005, nr. 127; F. BRISON, De nieuwe auteurswet, op. cit., p. 525 e.v., F. DE VISSCHER, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Bruxelles, Bruylant, 2000, nr. 400 e.v. ; A. STROWEL, J.-P. TRIAILLE, Le droit d’auteur, du logiciel au multimédia: droit belge, droit européen, droit comparé, Kluwer, 1997, p. 67. Deze beperking zou niet gelden voor de exploitatie van audiovisuele werken, zie F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Bruxelles, Bruylant, 2000, nr. 449. F. BRISON, ‘De nieuwe auteurswet’, loc. cit., p. 526. Art. 25-30 A.W. Art. 31-32 A.W. Volgens sommige auteurs is elke overeenkomst over de mededeling aan het publiek een opvoeringscontract. In deze zin zie F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Bruxelles, Bruylant, 2000, nr. 437. nochtans zijn de bijzondere bepalingen van de auteurswet quasi volledig gericht op openbare opvoeringen en live-voorstellingen. In deze zin zie A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, op. cit., nr. 147. Art. 19 A.W. Art. 17 A.W. 16
tekst-, beeld- en geluidsmateriaal te produceren en vooral om dit materiaal wereldwijd te verspreiden. Uit de bekommernis van een aantal computerprogrammeurs om software te delen in een gemeenschappelijke pool waaruit eenieder kon putten ontstonden de Free Software en Open Source bewegingen. Elke gemeenschappelijke pool wordt gekenmerkt door een standaardlicentie (bijvoorbeeld GPL, BSD,…) die programmeurs kiezen voor hun bijdragen. Het idee om met een standaardlicentie een gemeenschappelijke pool van materiaal te creëren waaruit iedereen kan putten vinden we ook terug bij de Creative Commons-licentie, die zich richt op tekst-, beeld- en geluidsmateriaal. Het doel van Creative Commons (CC) is om auteurs een eenvoudig middel te geven waarmee ze nauwkeurig kunnen omschrijven hoe vrij ze hun werk willen laten en welke rechten ze willen voorbehouden. Door een eenvoudig vragenformulier in te vullen kiest de auteur hoe zijn werk gebruikt mag worden. De auteur kan genoegen nemen met louter een naamsvermelding. Hij kan commercieel gebruik toestaan of juist verbieden. Daarnaast kan hij vastleggen of hergebruik van zijn werk, bijvoorbeeld voor vertaling of sampling, toegelaten is. Optioneel mag hij eisen dat alle afgeleide werken ook onder dezelfde Creative Commons-licentie verspreid worden. De oorspronkelijke Creative Commons-licenties zijn toegespitst op het Amerikaanse auteursrecht. Om deze licenties meer bekendheid te geven wereldwijd, werd een project gestart om de licenties te vertalen in allerlei talen. Omdat het recht van land tot land verschilt, worden de licenties hieraan ook inhoudelijk aangepast. De grote uitdaging is hierbij dat licenties met dezelfde opties dezelfde lading moet dekken in de verschillende jurisdicties. Deze compatibiliteit is vooral van belang omdat afgeleide werken onder een equivalente Creative Commons-licentie van een andere jurisdictie geplaatst mogen worden. De reden hiervoor ligt voor de hand: een auteur in Japan zal zich comfortabeler voelen met een Japanse licentie dan met een Nederlandse en omgekeerd. Eind 2004 werden de Belgische versies van de verschillende Creative Commons-licenties gepubliceerd. Belangrijk aandachtspunt is de weigerachtige houding van de collectieve auteursrechtenorganisaties tegenover Creative Commons-licenties. Auteurs worden bij toetreding in de regel gevraagd de exploitatierechten op hun bestaande en toekomstige werken over te dragen, om een efficiënte exploitatie en handhaving van auteursrechten te bevorderen. Dit beleid verhindert dat aangesloten auteurs ook bepaalde werken publiceren onder Creative Commons-licenties.17 Naast het individuele beheer van hun rechten, zijn de auteurs natuurlijk ook vrij om het beheer van hun rechten over te dragen aan de zogenaamde beheersvennootschappen. Dit collectieve rechtenbeheer wordt in het tweede deel van deze compilatie in detail onderzocht.
Aansprakelijkheid voor inbreuken De wetgeving voorziet specifieke sancties op inbreuken op het auteursrecht, die eigenlijk vooral het overwegend economisch karakter van het auteursrechtelijk monopolie benadrukken. Bijzondere aandacht wordt er besteed aan de verstoring van de normale exploitatie van het werk door de auteur en hoe de auteur deze verstoring kan doen ophouden. In wat volgt, zal kort worden ingegaan op zowel de strafrechtelijke als de burgerrechtelijke sancties op dergelijke inbreuken.
17
In Nederland loopt er momenteel een proef waarbij leden van Buma/Stemra werken onder bepaalde CC licenties mogen verspreiden: http://www.creativecommons.nl/extra/bumapilot. 17
Strafrechtelijke sancties Hierbij is het belangrijk voor ogen te houden dat een strafbaar feit telkens een materieel element (de handeling en de gevolgen ervan) als een moreel element (de motivatie van de beklaagde) veronderstelt. In dit kader kunnen we niet buiten artikel 80 A.W., dat het misdrijf van namaking strafbaar stelt. Dit misdrijf wordt als volgt gedefinieerd: ‘Hij die kwaadwillig of bedrieglijk inbreuk pleegt op het auteursrecht en de naburige rechten. Hetzelfde geldt voor de kwaadwillige of bedrieglijke aanwending van de naam van een auteur of van een persoon die een naburig recht geniet, of van enig door hem gebruikt distinctief kenmerk om zijn werk of prestatie aan te duiden. De aldus tot stand gebrachte voorwerpen worden als nagemaakt beschouwd.’18 Het materieel element omvat elke handeling die onder het monopolie van de auteur valt, die zonder toestemming gesteld wordt en die niet onder één van de uitzonderingen valt. Ook het overschrijden van de licentievoorwaarden is strafbaar. Als moreel element wordt kwaadwilligheid of bedrieglijkheid vereist. Kwaadwillig betekent dat men de bedoeling heeft om schade te veroorzaken, bedrieglijk betekent dat men profijt wil halen uit de inbreuk, of dat men een onwettig voordeel nastreeft met bedrieglijke benadeling van de rechten van een ander.19 In commerciële context wordt zowat elke inbreuk op het auteursrecht die wetens en willens gepleegd wordt, aanzien als bedrieglijk.20 Het opnemen van een werk in een archief kan het monopolie van de auteur(s) misschien schenden, maar in beginsel zal de motivatie hiervoor niet kwaadwillig of bedrieglijk zijn. De bewaring van opnames of documenten kan immers moeilijk als een schade beschouwd worden, noch als ongerechtvaardigd profiteren van andermans werk. De terbeschikkingstelling van het publiek kan echter wel voor discussie zorgen, voor zover de auteur kan aantonen dat het archief hieruit profijt haalt.21 Ook het commercialiseren van nagemaakte werken is strafbaar. Dit wordt in artikel 80 A.W. als volgt omschreven: ‘Hij die voorwerpen, wetende dat ze nagemaakt zijn, verkoopt, verhuurt, te koop of te huur stelt, in voorraad heeft voor de verkoop of verhuur of in België invoert voor commerciële doeleinden’22. Om strafbaar te zijn, geldt hier ook dat dit commercialiseren wetens en willens moet gebeuren. De term ‘voorwerpen’ impliceert dan weer dat enkel materiële exemplaren bedoeld worden, bijvoorbeeld de verkoop van illegale DVD’s, maar niet het on line verspreiden van hetzelfde materiaal. De aankoop van een nagemaakt werk is dus niet strafbaar, tenzij de koper commerciële bedoelingen heeft.23 Dit is van belang voor de collectievorming door het archief: de aanschaf van illegaal materiaal voor de collectie is op zich niet strafbaar. De terbeschikkingstelling ter plaatse van dit materiaal mag uiteraard enkel op niet-commerciële basis gebeuren. Dit houdt in dat raadpleging ter plaatse en uitlenen volgens de gangbare praktijk van archieven en bibliotheken geen problemen zou mogen opleveren; faciliteiten bieden om kopieën
18 19 20 21 22 23
Art. 80, 1e-2e lid A.W.; A. BERENBOOM, o.c., nr. 287 e.v.; F. DE VISSCHER, o.c., nr. 198 en 672. Zie Brussel 19 februari 1997, Ing.-Cons. 1997, 107; Antwerpen (9ek.) 28 februari 2002, A&M 2002, afl. 4, 340, L.VAN BUNNEN, ‘Procédure pénale et civile (l’action en contrefaçon)’, in F. GOTZEN (ed.), Belgisch Recht van oud naar nieuw, Brussel, Bruylant, 1996, 401-424. F. BRISON, ‘De nieuwe auteurswet’ (zie voetnoot 12 op pagina 13), p. 558 e.v., F. DE VISSCHER, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, op. cit. H. DEKEYSER, Digitale archivering- auteursrecht, technische beschermingsmaatregelen en wettelijk depot, Antwerpen, eDavid, 2007, 43. Art. 80, 3e lid A.W. H. DEKEYSER, o.c., 44; F. DE VISSCHER, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, op. cit., nr. 95. 18
te maken is echter een delicate kwestie, omdat de grens met commerciële exploitatie dan soms niet veraf is.24 Voor computerprogramma’s geldt evenwel een ruimere strafbaarstelling (cfr. infra). Ten slotte verwijst artikel 80, 4e lid A.W. naar de algemene regels van het strafrecht, waardoor medeplichtigen vervolgd kunnen worden, alle vormen van namaak en alle hulpmiddelen in beslag kunnen worden genomen en verzachtende omstandigheden kunnen worden ingeroepen. De straf op namaking is een geldboete van 100 tot 100.000 euro, te vermenigvuldigen met 5,5.25 Daarnaast kan de rechter de bekendmaking van het vonnis bevelen. Bestaat de inbreuk op het auteursrecht uit een ‘uitvoering of opvoering’, dan kan de opbrengst hiervan in beslag worden genomen. In geval van herhaling, kan de rechter ook een gevangenisstraf opleggen en de tijdelijke of definitieve sluiting van de organisatie van de veroordeelde bevelen.26 Iedere belanghebbende mag een klacht neerleggen. Naast de auteur en de titularis van een naburig recht, kan dit iedereen zijn die een gedeelte van de rechten uitbaat. Het openbaar ministerie kan ook zelfstandig vervolgen. Daarenboven kan de burgerlijke partij aan de strafrechter vragen ook uitspraak te doen over de burgerrechtelijke sanctie. Computerprogramma’s Naast de straffen die in de A.W. bepaald worden, bestaat er voor computerprogramma’s een bijkomend misdrijf, nl. het ‘in verkeer brengen of voor commerciële doeleinden bezitten van een kopie van een computerprogramma’, terwijl men weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat het gaat om een onrechtmatige kopie.27 Deze bepaling is ruimer dan de strafbaarstelling uit de Auteurswet. Een ‘kopie’ van een computerprogramma kan zowel een materiële kopie zijn, bijvoorbeeld een CD-rom, als een immateriële, zoals een bestand op een website. Niet alleen het commercialiseren van een kopie is strafbaar, maar ook dergelijke kopieën in het verkeer brengen zonder commerciële bedoelingen. Daarenboven is ‘weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden’ een zwakkere vereiste dan ‘wetens en willens’. Ook hier is de voorziene straf een geldboete van 100 tot 100.000 euro, te vermenig vuldigen met 5,5. Burgerrechtelijke sancties Naast de besproken strafrechtelijke sancties, kan de titularis van het auteursrecht ook een schadevergoeding eisen voor elke inbreuk, op grond van de algemene aansprakelijkheidsregels van het Burgerlijk Wetboek (B.W.). Daartoe moet hij drie zaken bewijzen, nl. fout, schade en oorzakelijk verband. Een inbreuk op de bepalingen van het auteursrecht is op zich al een fout. Kwaadwilligheid of bedrieglijk oogmerk is hiervoor niet vereist, ook wie ter goede trouw het auteursrecht schendt, kan aansprakelijk gesteld worden. De schade kan verschillende vormen aannemen, onder andere gederfde winst en morele schade zulle hier vaak voorkomen. Rechters grijpen ook vaak terug naar de tarieven die door de beheersvennootschappen gebruikt worden of die in de sector in kwestie gebruikelijk zijn.28 Een oorzakelijk verband tussen de inbreuk op het auteursrecht
24 25 26 27 28
H. DEKEYSER, o.c., 44 Ibid. F. DE VISSCHER, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, op. cit., nr. 679. Art. 10 Softwarewet; F. DE VISSCHER, ibid., nr. 272 en 675. A. BERENBOOM, o.c., nr. 295; F. DE VISSCHER, o.c., nr. 655. 19
en de geleden schade wordt in de rechtspraak vrij gemakkelijk aangenomen, zeker in een commerciële context. Zoals we verder nog zullen zien, geldt er een minder zware bewijslast voor inbreuken op het recht op afbeelding. Hier dient het slachtoffer enkel de afwezigheid van toelating te bewijzen. Daarnaast kent men nog drie andere, specifieke manieren om de auteursrechten te beschermen. Het Gerechtelijk Wetboek regelt het ‘beslag inzake namaak’ dat de auteur toelaat bewijzen te verzamelen van de inbreuk op zijn auteursrecht. Deze procedure bestaat erin dat de auteur in een verzoekschrift de beslagrechter vraagt een expert aan te duiden om het betwiste materiaal te beschrijven, net als andere feiten die de vermeende inbreuk kunnen aantonen en alle instrumenten die rechtsreeks gediend hebben om de aangeklaagde inbreuk te plegen. Naast deze beschrijving kan de rechter ervoor zorgen dat het betwiste materiaal niet verdwijnt, door er bewarend beslag op te leggen of het materiaal in bewaring te geven. Ook de inkomsten gegenereerd uit de vermeende inbreuk kunnen in bewarend beslag worden genomen tot de definitieve uitspraak.29 De twee andere manieren worden voorzien door de A.W. en zijn resp. de vordering tot staken en de verbeurdverklaring. Dit eerste instrument biedt de auteur een snelle procedure om een inbreuk te stoppen.30 Deze procedure verloopt voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en volgt de regels van het kortgeding. Ze moet de inbreuk volledig doen ophouden, daarna kan de auteursrechthebbende eventueel nog naar de bevoegde rechter stappen om zijn schade vergoed te krijgen.31 In de eerste plaats is deze vordering gericht tegen diegene die verantwoordelijk is voor de inbreuk, maar ze kan ook tegen anderen gericht zijn, meer bepaald tussenpersonen die in staat zijn de inbreuk te doen ophouden.32 Zo werden in het verleden reeds vorderingen ingesteld tegen ISP’s wiens diensten gebruikt werden om illegaal bestanden uit te wisselen.33 Het is dus best mogelijk dat een archief geconfronteerd wordt met een vordering tot staken, ook al respecteert de instelling zelf het auteursrecht, maar bepaalde gebruikers dit niet doen. Tenslotte de verbeurdverklaring. Nagemaakt materiaal en alle instrumenten die rechtstreeks gediend hebben om de inbreuk te plegen, kunnen verbeurd verklaard worden voor zover ze nog in het bezit zijn van de namaker. Dit materiaal wordt overhandigd aan de eiser en geldt als (gedeeltelijke) schadevergoeding in natura.34 Wanneer de namaker ter kwader trouw was, d.w.z. met opzet handelde, dan moet de rechter de verbeurdverklaring uitspreken. Heeft de namaker het materiaal in kwestie al overgedragen, dan kan de rechter hem opleggen de waarde ervan te betalen aan de auteur. De verbeurdverklaring kan niet worden opgelegd aan derden, tenzij het zou gaan om medeplichtigen.
29 30 31 32 33 34
Art. 1481 e.v. Gerechtelijk Wetboek; A. BERENBOOM, o.c., nr. 296; H. DEKEYSER, o.c., 46. Art. 86ter en 87, §1 A.W. A. BERENBOOM, o.c., nr. 297; F. BRISON, ‘De nieuwe auteurswet’, p. 560. Art. 86ter, §1 A.W. Vz. Rb. Brussel, vordering tot staking, 26 november 2004, A&M, 2005/1, p. 49, noot L. van Bunnen; B. MICHAUX, ‘Aspects procéduraux: les dispositions expresses et implicites de la loi du 22 mai 2005’, A&M, 2005, p. 549 e.v. Art. 87, §2 A.W.; F. BRISON, ‘De nieuwe auteurswet’, o.c., p. 561. 20
Recht op afbeelding Algemeen Het recht op afbeelding houdt een bescherming in van het individu tegen iedere ongewilde aantasting van zijn beeltenis door elke mogelijke derde, zowel met betrekking tot het maken van de afbeelding als met betrekking tot het gebruiken ervan.35 Schending van het recht op afbeelding is voorhanden van zodra een persoon zonder toelating afgebeeld wordt, alsook van zodra een toegelaten afbeelding voor niet-toegestane doeleinden wordt gebruikt.36 Het gaat om een autonoom persoonlijkheidsrecht, gecreëerd door de rechtspraak en de rechtsleer. De afbeelding kan worden gedefinieerd als de beeltenis van een persoon door middel van beeldende technieken, mimiek, vermomming of nabootsing. Met ‘beeltenis’ wordt bedoeld de weergave van het uiterlijk van de persoon. De beeltenis kan er een zijn van het volledige lichaam van de persoon, of van een deel ervan. Een afbeelding van een afbeelding waarop een persoon figureert, is ook een beeltenis. Onder ‘beeldende technieken’ kan verstaan worden: een tekening, een beeldhouwwerk, een foto, een video, enzovoort. In PokuMOn zal men dus ook zeker rekening dienen te houden met dit recht. Het is immers van toepassing in gevallen waar er, bijvoorbeeld, portretten of beelden van mensen worden gebruikt tijdens een voorstelling, als er mensen worden uitgebeeld, bij het plaatsen van foto’s, filmpjes of afbeeldingen op het internet, als er mensen uit het publiek worden gefilmd, enzovoort. De mogelijke toepassingsgevallen zijn in feite legio. De belangrijkste voorwaarde om van een recht op afbeelding te kunnen spreken, is dat de afgebeelde persoon herkenbaar is. ‘Herkenbaarheid’ is echter een relatief begrip: een persoon zal zichzelf zeer snel herkennen, terwijl een derde het daar veel moeilijker mee zal hebben. De vraag rijst dus vanuit welk oogpunt de herkenbaarheid moet worden beoordeeld. De meerderheid van de auteurs is het erover eens dat de afgebeelde persoon herkenbaar moet zijn voor zijn ‘naasten’, dat wil zeggen zijn familie, vrienden en andere personen uit zijn omgeving.37 De rechtspraak heeft in het verleden echter ook al een schending van het recht op afbeelding aangenomen in gevallen waar enkel de afgebeelde persoon zichzelf herkende. De mate waarin zijn naasten hem konden herkennen, was dan enkel belangrijk voor de begroting van de schade.38 Zoals reeds vermeld zal, ter vrijwaring van het recht op afbeelding, de toelating van de titularis van dit recht moeten worden bekomen. De toelating is vooreerst vereist voor het maken van de afbeelding. Dit kan zowel materieel, bijvoorbeeld door het maken van een foto, als immaterieel, bijvoorbeeld door het nabootsen van een persoon, waardoor bij het publiek een herinnering wordt opgewekt. Ten tweede is de toelating vereist voor het gebruik van de afbeelding. Dat wil zeggen, voor het reproduceren, publiceren, tentoonstellen, verspreiden of ter beschikking stellen van de afbeelding. De afwezigheid van deze toelating is ook het enige dat moet bewezen worden opdat het recht op afbeelding zou zijn geschonden. Het is dus niet vereist om een fout, schade en
35 36 37 38
P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en Familierecht, Leuven, Acco, 8e uitg., 2004, nr. 556. E. GULDIX, ‘Algemene systematische beschouwingen over het persoonlijkheidsrecht op de eigen afbeelding’, R.W. 1980-81, (1161), nr. 23. E. GULDIX, ‘Algemene systematische beschouwingen over het persoonlijkheidsrecht op de eigen afbeelding’, R.W. 1980-81, (1161), nr. 14; M. ISGOUR & B. VINCOTTE, Le droit à l'image, Brussel, Larcier, 1998, nr. 85. Gent 26 april 1996, R.W. 1999-00, 642. 21
oorzakelijk verband aan te tonen.39 Deze toelating kan daarnaast ook steeds terug worden ingetrokken. In dit onderzoek is gebleken dat sommige projectpartners in het contract met hun vaste medewerkers vragen om ook hun recht op afbeelding af te staan. Ze krijgen dan wel een vergoeding daarvoor, die vervat zit in hun loon. Er bestaan echter uitzonderingen met betrekking tot bepaalde personen of bepaalde situaties wat betreft deze vereiste van voorafgaande toelating, uitzonderingen die ook van belang zijn voor dit project. We onderscheiden achtereenvolgens de uitzonderingen voor afbeeldingen van publieke personen, afbeeldingen op publieke plaatsen en afbeeldingen van een menigte. Een eerste uitzondering geldt ten aanzien van publieke personen. Het gaat hier om fotomodellen, artiesten, politici, atleten enzovoort. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen beroepsmatige publieke personen, volkomen publieke personen en relatief publieke personen. Beroepsmatig publieke personen zijn zij die tijdens de uitoefening van hun professionele activiteiten worden gefotografeerd, terwijl zij werkelijk poseerden, en waarvan de afbeelding voor commerciële doeleinden wordt gebruikt. Er wordt vermoed dat zij hun stilzwijgende toestemming daartoe hebben verleend. Op grond van de restrictieve interpretatie van de toelating, oordeelt de meerderheid van de rechtspraak en de rechtsleer, dat het vermoeden zich enkel uitstrekt tot het maken van de afbeelding, en niet tot het gebruiken ervan.40 Daarvoor zou dus wel een uitdrukkelijke toelating vereist zijn. Een tweede strekking gaat daarentegen uit van een toelating, zowel voor het maken als voor het gebruiken van de afbeelding van fotomodellen.41 Deze auteurs baseren zich op het feit dat dergelijke publieke personen vaak worden afgebeeld en daardoor weten dat die afbeeldingen voor commerciële doeleinden zullen worden gebruikt, althans wanneer zij in het kader van hun professionele activiteit worden gemaakt. Een tweede groep publieke personen, vormen de volkomen publieke personen. Zij genieten slechts een beperkt recht op afbeelding. Hoe bekender iemand is, hoe beperkter zijn recht op afbeelding.42 Dit wordt de Glass House Theory genoemd. Sommige auteurs menen dat ook deze publieke personen hun stilzwijgende toestemming hebben verleend tot het maken en gebruiken van hun afbeeldingen.43 Anderen steunen zich op het recht op informatie van het publiek.44 Hoe dan ook, zelfs deze personen beschikken over een persoonlijkheidsrecht op afbeelding en worden beschermd tegen schendingen van hun privacy. Enkel wanneer de afbeeldingen worden gemaakt tijdens de uitoefening van hun professionele activiteit en voor informatieve doeleinden, blijven zij verstoken van enige bescherming van hun recht op afbeelding.45
39 40
41 42 43 44 45
Rb. Brussel 16 december 1997, noot F. JONGEN, J.L.M.B. 1998, 204; G. BAETEMAN, j. GERLO, G. GULDIX, A. WYLLEMAN, G. VERSCHELDEN en S. BROUWERS, ‘Overzicht rechtspraak personen- en familierecht’, T.P.R. 2001, 110. Antwerpen 5 mei 2003, A.&M. 2004, 67; E. GULDIX, ‘Algemene systematische beschouwingen over het persoonlijkheidsrecht op de eigen afbeelding’, R.W. 1980-81, (1161), nr. 35; M. ISGOUR en B. VINCOTTE, Le droit à l'image, Brussel, Larcier, 1998, nrs. 138-143. Rb. Brussel 29 oktober 2001, A.&M. 2002, 184. B. RAES, ‘Big Brother en het recht. Het zelfbeschikkingsrecht versus de bescherming van de persoon. Juridische problemen in verband met gerbuik van de ‘waiver’ bij Reality-TV’, Jura Falc. 2003-04. K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l'individu, Brussel, Larcier, 2004, nr. 605. Antwerpen (Kort ged.) 8 februari 1999, AM 1999, 241, noot D. VOORHOOF, A.J.T. 1998-99, 789, noot D. VOORHOOF en R.W. 2001-02, 452. Rb. Brussel 21 maart 2000, A.&M. 2000, 460; M. ISGOUR en B. VINCOTTE, Le droit à l'image, Brussel, Larcier, 1998, nr. 115; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Larcier, Brussel, 2003, 150. 22
De derde en laatste groep publieke personen is deze van de relatief publieke personen. Dit zijn personen die toevallig in de belangstelling komen. Denk aan de misdadiger tijdens zijn proces of de deelnemer aan Big Brother. Het gaat met andere woorden om alle personen die genieten van hun ‘fifteen minutes of fame’. Deze personen beschikken over een zogenaamd recht op vergetelheid, ‘un droit à l'oubli’, en mogen dan ook enkel afgebeeld worden in verband met het nieuwsfeit dat hen in de belangstelling bracht.46 Zodra dit feit uit de actualiteit verdwijnt, herwint de afgebeelde persoon zijn recht op afbeelding ten volle. Ten tweede wordt de toelating ook vermoed voor afbeeldingen die op een publieke plaats zijn gemaakt. Men moet echter het verschil zien tussen afbeeldingen die worden gemaakt van een publieke plaats en waarop zich toevallig personen bevinden en afbeeldingen van personen die zich toevallig op een publieke plaats bevinden. Enkel in verband met deze eersten, die anoniem genomen foto's worden genoemd, wordt de toelating vermoed.47 Ook hierop bestaat echter een uitzondering: toelating is toch vereist als de afgebeelde personen worden geassocieerd met politieke, ideologische of filosofische propaganda of als de afbeelding vergezeld gaat van kwetsende of denigrerende commentaar.48 Wat moet worden verstaan onder ‘publieke plaats’, is niet altijd even duidelijk. Men kan er van uitgaan dat een publieke plaats een plaats is waartoe iedereen toegang heeft, al dan niet na betaling van een toegangsprijs. Zo is niet alleen de openbare weg een publieke plaats, maar ook een privéstrand of een kerk een publieke plaats.49 Een privéplaats daarentegen is een plaats waar een bepaalde persoon beslist aan wie hij toegang verleent en aan wie niet.50 Of afbeeldingen nu werden gemaakt op een publieke of een private plaats, ook voor afbeeldingen die worden gemaakt van een menigte, dus waarin het individu opgaat in een massa, is geen toelating van elke afgebeelde persoon vereist, noch voor het maken, noch voor het gebruiken ervan. Dit is anders als de persoon werkelijk uit de massa wordt gelicht, bijvoorbeeld door een cirkeltje rond zijn hoofd te trekken.51 Dan herwint de persoon zijn recht op afbeelding en moet zijn toelating dus gevraagd worden voor het gebruik van de afbeelding. Ook geldt dezelfde uitzondering als bij afbeeldingen van een publieke plaats: wanneer de afbeelding vergezeld gaat van politieke, ideologische of religieuze propaganda, of van kwetsende of denigrerende commentaar, is toch de toelating van de afgebeelde personen vereist.
46 47 48 49 50 51
Rb. Brussel 20 september 2001, A.&M. 2002, 77; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Larcier, Brussel, 2003, 152. E. GULDIX, ‘Algemene systematische beschouwingen over het persoonlijkheidsrecht op de eigen afbeelding’, R.W. 1980-81, (1161), 1183; M. ISGOUR en B. VINCOTTE, Le droit à l'image, Brussel, Larcier, 1998, nrs. 130-133. Gent (Kort ged.) 13 januari 2000, A.&M. 2000, 326; Rb. Mechelen 7 december 2004, A.R. 2270/2004, onuitg; P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en Familierecht, Leuven, Acco, 8e uit., 2004, nr. 557-2. Voorz. Kh. Brussel 15 oktober 1957, J.T. 1958, 43; Brussel 13 december 2002, NjW 2003, 1158, noot. E. GULDIX, ‘Algemene systematische beschouwingen over het persoonlijkheidsrecht op de eigen afbeelding’, R.W. 1980-81, (1161), 1181. Brussel 17 januari 1975, J.T. 1975, 441; E. GULDIX, ‘Algemene systematische beschouwingen over het persoonlijkheidsrecht op de eigen afbeelding’, R.W. 1980-81, (1161), nr. 39. 23
Portretrecht Het jurisprudentieel gegroeide recht op afbeelding vindt, voor wat het deelaspect ‘portretrecht’ betreft, ook een wettelijke basis in artikel 10 van de Auteurswet. Dat artikel bepaalt immers dat de auteur of eigenaar van een portret of enige andere persoon die een portret bezit of voorhanden heeft, niet het recht heeft dit portret te reproduceren of aan het publiek mee te delen zonder de toestemming van de geportretteerde of, gedurende 20 jaar na diens overlijden, van zijn rechtverkrijgenden. Alleen voor karikaturen wordt een voorbehoud gemaakt.52 Terwijl het jurisprudentieel recht op afbeelding een algemene en veelzijdige bescherming inhoudt door de persoon te wapenen tegen elke ongewilde aantasting van zijn beeld door gelijk welke derde, beschermt de A.W. slechts het portret en treft het wettelijk verbod alleen de reproductie en de openbaarmaking van de afbeelding, niet de vervaardiging ervan.53 Een portret is een (duurzame) afbeelding van een mens, ongeacht via welke techniek (bijvoorbeeld door middel van fotografische technieken) die afbeelding tot stand is gekomen. Dit kan een afbeelding van een gelaat zijn, maar evenzeer een typerende lichaamshouding of een typerende context waardoor een persoon herkenbaar is. In de rechtsleer is het tevens betwist of het portret zelf auteursrechtelijk moet beschermd zijn of niet.54 De toestemming kan uitdrukkelijk of stilzwijgend (op voorwaarde dat de toestemming zeker en specifiek is) gebeuren, maar indien men het portret wil aanwenden voor een ander doel dan waarvoor deze oorspronkelijk werd gemaakt, dan moet daarvoor de uitdrukkelijke toestemming worden verkregen. De toelating om de foto te laten reproduceren moet restrictief worden opgevat. Dat neemt natuurlijk niet weg dat een geportretteerd persoon wel toestemming kan geven voor een algemene en onbeperkte exploitatie van zijn afbeelding Hoewel het portretrecht is opgenomen in de auteurswet, staat het echter los van de auteursrechten die de maker van een foto kan laten gelden. De auteursrechtelijke excepties zijn hierop dan ook niet van toepassing. Dit recht is in feite een concrete wettelijke toepassing van het hierboven beschreven recht op afbeelding, hetgeen maakt dat de uitzonderingen op dit recht (cfr. supra) hierop wel van toepassing zijn.
52 53 54
Rb. Brussel 16 december 1997, noot F. JONGEN, J.L.M.B. 1998, 204; G. BAETEMAN, j. GERLO, G. GULDIX, A. WYLLEMAN, G. VERSCHELDEN en S. BROUWERS, ‘Overzicht rechtspraak personen- en familierecht’, T.P.R. 2001, nr. 107. G. BAETEMAN, j. GERLO, G. GULDIX, A. WYLLEMAN, G. VERSCHELDEN en S. BROUWERS, Ibid. Wel: G. BAETEMAN, j. GERLO, G. GULDIX, A. WYLLEMAN, G. VERSCHELDEN en S. BROUWERS, Ibid.; L. DIERICKX, Het recht op afbeelding, Antwerpen, Intersentia, 2005, p.20; Niet: H. VANHEES, ‘Commentaar artikel 10 A.W.’, OHRA, januari 1998, afl. 8, 100. 24
Verhouding recht op afbeelding en de privacy Het gebruik van een ‘afbeelding’ van een persoon, vormt op zich ook een ‘verwerking van een persoonsgegeven’, in de zin van de artikelen 1 en 3 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (W.V.P.). Deze wet is dan ook bijzonder relevant voor de thematiek van het recht op afbeelding. Ze bestrijkt immers een belangrijk deel van het toepassingsgebied van dit recht en moet desgevallend gelijktijdig worden toegepast.55 Daarnaast vormt de W.V.P. een wettelijke beslechting van belangenconflicten tussen het recht op afbeelding en andere rechten. De W.V.P. reikt de rechtspraak wettelijke criteria aan voor het beoordelen van zulke belangenconflicten, zoals het finaliteitscriterium en het proportionaliteitscriterium.56 Buiten het geval waarin de afgebeelde persoon toestemming gaf voor de realisatie of het gebruik van een afbeelding (art. 5,a W.V.P.), laat de W.V.P. een verwerking van persoonsgegevens toe in vijf limitatieve gevallen. Deze gevallen zijn een uiting van een belangenconflict waarbij een hoger belang (zoals een ‘vitaal belang’, of ‘de vervulling van een taak van openbaar belang’) voorrang krijgt op het recht op afbeelding. Ook de uitsluiting van het toepassingsgebied, onder bepaalde voorwaarden, van een verwerking voor uitsluitend literaire, artistieke of journalistieke doeleinden (art. 3 §3 W.V.P.) vormt een mooie illustratie van de belangenafweging van het recht op afbeelding met de persvrijheid, zoals deze in de rechtspraak wordt gemaakt.57 Tussen de wettelijke regeling in de W.V.P. en het persoonlijkheidsrecht op afbeelding, bestaan er belangrijke parallellen. Zo wordt het finaliteitsbeginsel in de W.V.P. bij het persoonlijkheidsrecht op afbeelding weerspiegeld in het feit dat een gegeven toestemming alleen in het kader van het doel waarin ze gegeven werd, gebruikt mag worden. Beide regelingen beschermen tevens zowel het vastleggen of maken van een beeld als het gebruik ervan. De bewijslast is eveneens minder zwaar in vergelijking met art. 1382 B.W. in het voordeel van de afgebeelde persoon: enkel het overtreden van de wettelijke voorschriften en het bestaan van (andere dan principiële morele) schade moeten bewezen worden. Anders dan het recht op afbeelding, kent de W.V.P. de afgebeelde persoon een recht op informatie, correctie, verzet en mededeling toe. De W.V.P. stelt daarenboven strafsancties op de overtreding van haar wettelijke bepalingen. Ten slotte voorziet de wet ook criteria ter beslechting van belangenconflicten tussen het recht op afbeelding en andere rechten, belangen en waarden.
55 56 57
L. DIERICKX, o.c., 25 Op al deze criteria wordt verder nog ingegaan, bij de toepassing van de W.V.P. op het Pokymon project. L. DIERICKX, o.c., 26. 25
Verwerking van persoonsgegevens Algemeen Naast de reeds besproken rechten, zal een digitaal platform voor opslag en ontsluiting ook, vrijwel automatisch, in het vaarwater komen van de regels rond verwerking van persoonsgegevens. Het PokuMOn digitaal depot zal heel wat materiaal bevatten waarvan de beschrijving de betrokken personen identificeert. Men dient immers voor ogen te houden dat er in België een zeer ruime interpretatie wordt gegeven aan wat ‘identificeerbare persoonsgegevens’ zijn. Enerzijds volstaat het dat de houder van de gegevens met redelijke middelen de betrokkenen kan identificeren, anderzijds zijn ook identificeerbaar die gegevens waarvan gelijk welke derde met redelijke middelen de identiteit kan achterhalen, ook al is dit voor de houder van de gegevens quasi onmogelijk. Zo zullen al zeker de opnamen (van voorstellingen, concerten enzovoort) en de foto’s die worden gebruikt in het kader van dit project te beschouwen zijn als ‘persoonsgegevens’, maar ook de metadata die bij de meerderheid van de onderzochte instellingen werden gevoegd aan de opnamen (wie is artiest, rechthebbende, producer,…) alsook de eventuele ‘logfiles’ die zullen worden opgemaakt van de gebruikers van de opgeslagen bestanden vallen onder deze definitie. Elke kunstenaar (of andere persoon) wiens gegevens opgeslagen en ontsloten worden door het PokuMOn digitaal depot kan zich beroepen op de wet verwerking persoonsgegevens om controle uit te oefenen over hoe met zijn gegevens wordt omgegaan. De vraag is dan welk vorm deze controle neemt, wat de grenzen ervan zijn en hoe dit te rijmen valt met de afspraken die reeds gemaakt zijn in een arbeidsof aannemingsovereenkomst of in een licentie met betrekking tot auteursrechten of naburige rechten. In wat volgt, wordt er kort ingegaan op de grondslagen van deze wetgeving, alsook op enkele van de belangrijkste begrippen.
Basisbeginselen van de W.V.P. Aan de privacywet liggen drie belangrijke beginselen ten grondslag: legaliteit of transparantie, finaliteit en proportionaliteit. Deze beginselen worden telkens in concreto uitgewerkt door de bepalingen van de wet. Daarnaast voorziet de wet nog in een aantal rechten voor de betrokkene, wiens persoonsgegevens worden verwerkt, en in nog een aantal andere bepalingen die ons belangrijk lijken in dit project. Legaliteit of transparantie Het legaliteits- of transparantiebeginsel houdt in dat elke betrokkene redelijkerwijze moet kunnen weten welke gegevens over hem verwerkt worden, waarom en door wie. De verantwoordelijke voor de verwerking moet duidelijke informatie verstrekken zodat alle betrokkenen redelijkerwijze weten welke privacyverwachtingen ze mogen koesteren.
26
De wet legt in eerste instantie vast onder welke omstandigheden de verwerking van persoonsgegevens toelaatbaar is. Voor de private sector zijn de volgende situaties van belang: • wanneer de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend58 • wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is of voor de uitvoering van maatregelen die aan het sluiten van die overeenkomst voorafgaan en die op verzoek van de betrokkene zijn genomen59 • wanneer de verwerking noodzakelijk is om een verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke voor de verwerking is onderworpen door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie60 • wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke voor de verwerking of van de derde aan wie de gegevens worden verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming uit hoofde van deze wet, niet zwaarder doorwegen.61 De koning is gemachtigd om deze regel in bepaalde gevallen uit te sluiten. In PokuMOn, zal men zich doorgaans kunnen beroepen op een overeenkomst met de betrokkene (zoals een licentie of een arbeidsovereenkomst) of op diens ondubbelzinnige toestemming. In nog andere gevallen (bijvoorbeeld sfeerbeelden van een concert of opvoering), waarbij het onmogelijk is om van iedere gefilmde persoon de ondubbelzinnige toestemming te krijgen, kan men ook terugvallen op de laatste uitzondering, nl. de verwerking ter behartiging van een gerechtvaardigd eigenbelang. Finaliteit Het finaliteitsbeginsel houdt in dat persoonsgegevens enkel voor een welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd doel verwerkt mogen worden. Daarna de gegevens voor een ander doel gebruiken mag enkel indien dit nieuwe doel verenigbaar is met het oorspronkelijk doel. De verenigbaarheid moet beoordeeld worden rekening houdend met alle relevante factoren, met name met de redelijke verwachtingen van de betrokkene en met de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen.62 Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden wordt niet als onverenigbaar beschouwd, onder de voorwaarden vastgelegd bij koninklijk besluit.63 Gegevens verzamelen omdat ze ooit nog eens van pas kunnen komen is uit den boze. Proportionaliteit Ten slotte mogen niet meer gegevens verwerkt worden dan noodzakelijk om het doel te bereiken: gegevens moeten toereikend, terzake dienend en niet overmatig zijn.64 Daarenboven moeten gegevens nauwkeurig zijn en zo nodig worden bijgewerkt.65
58 59 60 61 62 63 64 65
Art. 5 a privacywet. Art. 5 b privacywet. Art. 5 c privacywet. Art. 5 f privacywet. Art. 4 §1 2° privacywet. K.B. van 13 februari 2001 ter uitvoering van de privacywet, hierna privacy-KB, (B.S. 13 maart 2001), http://privacy.fgov.be/ normatieve_teksten.htm. Art. 4 §1 3° privacywet. Art. 4 §1 4° privacywet. 27
Aanpassingen moeten niet noodzakelijk in het oorspronkelijke document gebeuren, maar mogen in bijlage toegevoegd worden. Persoonsgegevens mogen in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren niet langer bewaard worden dan noodzakelijk.66 Voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden geldt een bijzonder regime vastgelegd in het privacy-KB. Rechten van de betrokkene De W.V.P. voorziet ook in een aantal rechten voor de betrokkene, met name in een recht op kennisgeving, mededeling, verbetering, verzet en verhaal. Allereerst het recht op kennisgeving.67 De verantwoordelijke voor de verwerking moet alle betrokkenen in beginsel inlichten over de verwerking van persoonsgegevens en dan specifiek over het doel en de context van de verwerking. Het gaat daarbij over informatie zoals naam en adres van de verantwoordelijke van de verwerking, de doeleinden van de verwerking, de ontvangers of categorieën van ontvangers, enzovoort De privacywet geeft iedereen ook het recht controle uit te oefenen over het gebruik van zijn persoonsgegevens ofwel een recht op mededeling. Eerst en vooral mag elke betrokkene vragen of er al dan niet gegevens over hem verwerkt worden. Is dit het geval, dan moet de verantwoordelijke ook informatie verstrekken over de doeleinden van deze verwerkingen, van de categorieën gegevens in kwestie en van de categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt.68 Bovendien mag de betrokkene vragen dat de verwerkte gegevens in een begrijpelijke vorm aan hem worden verstrekt. Alle beschikbare informatie over de oorsprong van die gegevens moet hieraan worden toegevoegd.69 In de rechtsleer pleit men voor een pragmatische interpretatie van deze verplichting. Indien het onevenredig veel moeite kost om van alle gegevens een kopie te maken, zou een overzicht moeten volstaan.70 Daarenboven beschikt iedereen over het recht alle onjuiste persoonsgegevens die op hem/haar betrekking hebben kosteloos te doen verbeteren. Naast het verbeteren van onjuiste gegevens, mag de betrokkene ook gegevens aanvullen. Wanneer gegevens in strijd met de wet worden verwerkt, mag hij eisen dat ze worden geschrapt of minstens niet verder worden gebruikt.71 Elke betrokkene mag zich tevens verzetten tegen de verwerking van zijn gegevens indien hij zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen heeft.72 Dit recht van verzet bestaat echter niet wanneer de verwerking noodzakelijk is: • Om een reglementaire verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke voor de verwerking onderworpen is, of • Voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is of voor de uitvoering van maatregelen die aan het sluiten van die overeenkomst voorafgaan en die op verzoek van de betrokkene zijn genomen, hetgeen in PokuMOn dus meestal het geval zal zijn.
66 67 68 69 70 71 72
Art. 4 §1 5° privacywet. Art. 9 privacywet Art. 10 §1 a) privacywet. Art. 10 §1 b) privacywet. Het algemene leerstuk van rechtsmisbruik kan hier toegepast worden. Zie D. De Bot, Verwerking van persoonsgegevens, Antwerpen, Kluwer, 2001, 227-228. Art. 12 §1 lid 1 en 5 privacywet. Art. 12 privacywet. 28
Tenslotte geeft de privacywet de betrokkene twee bijzondere remedies tegen schendingen van de privacy. De betrokkene kan naar de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg stappen of een klacht neerleggen bij de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer.73 Daarnaast kan de betrokkene uiteraard ook de normale juridische remedies gebruiken, zoals een klacht bij het parket neerleggen, zicht burgerlijke partij stellen bij de onderzoeksrechter of bij de burgerlijke rechtbank een schadevergoeding eisen. Het is echter belangrijk voor dit project om rekening te houden met het feit dat de bepalingen rond de informatieplicht, het recht op mededeling en verzet alsook enkele anderen, onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing zijn op verwerkingen voor ‘uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden’.74 De vraag is evenwel wat er nu juist valt onder deze ‘verwerkingen voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden’ en in hoeverre dit uitzonderingsregime van toepassing zal zijn op de verwerkingen die worden gedaan in het kader van PokuMOn. Overige bepalingen Verder bevat de W.V.P. nog een aantal bepalingen betreffende het verwerken van enkele bijzondere categorieën van persoonsgegevens,75 die onzes inziens, weinig belang vertonen voor dit project. Daarnaast voorziet de wet in nog een aantal administratieve bepalingen. Zo moet de verantwoordelijke voor de verwerking aangifte doen bij de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer vooraleer hij begint met de verwerking van persoonsgegevens76 en zal er, waar nodig, een machtiging van het bevoegde Sectoraal Comité van de Commissie moeten worden bekomen. Waar er zeker ook bij moet worden stilgestaan, zijn de bepalingen in verband met de vertrouwelijkheid en beveiliging van de gegevensverwerking. De verantwoordelijke van de verwerking moet de gepaste technische en organisatorische maatregelen treffen om de persoonsgegevens te beschermen tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, tegen toevallig verlies, tegen de wijziging ervan, tegen ongeoorloofde toegang en in het algemeen tegen elke onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen moeten een passend beveiligingsniveau verzekeren in het licht van de stand van de techniek terzake, de kosten voor het toepassen van de maatregelen, de aard van de te beveiligen gegevens en de potentiële risico's.77 De verantwoordelijke voor de verwerking moet met andere woorden de vertrouwelijkheid en de integriteit van de gegevens kunnen garanderen. Tenslotte bevat de W.V.P. ook een aantal strafbepalingen. Zo bestraft artikel 37-43 privacywet allerlei overtredingen van de wet met een geldboete. Naast de veroordeling tot een geldboete kan de rechter de verbeurdverklaring uitspreken van de dragers van persoonsgegevens waarop het misdrijf betrekking heeft, zoals manuele bestanden, magneetschijven of magneetbanden, met uitzondering van de computers of enige andere apparatuur, of bevelen de gegevens uit te wissen. De verbeurdverklaring of de uitwissing kunnen bevolen worden, zelfs wanneer de dragers van persoonsgegevens niet aan de veroordeelde toebehoren.78
73 74 75 76 77 78
Art. 14 en 31 privacywet. Art. 3, §3 privacywet; S. MAMPAEY en J. DUMORTIER, ‘De invloed van de W.V.P. op televisie’, A & M 2006, afl. 1, 30. Zijnde gerechtelijke gegevens, gezondheidsgegevens en andere gevoelige gegevens Art. 17 privacywet. Art. 16 §1 privacywet. Art. 41 privacywet. 29
Collectief rechtenbeheer Overdracht van de rechten Algemeen Zoals hierboven reeds vermeld, bestaat er een grote onduidelijkheid over de wijze en draagwijdte van de overdracht van rechten aan een beheersvennootschap. De relatie tussen een beheersvennootschap en de rechthebbende is essentieel contractueel van aard. Nu moet men zich de vraag stellen over welk soort rechtsfiguur het hier eigenlijk gaat. Dit contract betreft in het algemeen het beheer van de rechten die door de A.W. worden erkend.79 Bekijken we de A.W. meer in detail, dan zien we dat het gaat om ‘…het innen en verdelen van de door de wet erkende rechten…’80. Voor zover dit innen en verdelen gebeurt in naam en voor de rekening van de rechthebbende, is men geneigd deze overeenkomst te beschouwen als een mandaat. Toch is de praktijk niet altijd zo duidelijk en wordt er doorgaans geopteerd voor een ‘fiduciaire overdracht’ (ofwel ‘fiduciaire cessie’) van de rechten. In wat volgt worden beide begrippen kort toegelicht. Een mandaat (of een ‘lastgeving’) is het contract waarbij een persoon (de lastgever) een andere persoon (de lasthebber) belast met het verrichten van een of meerdere rechtshandelingen in zijn naam en voor zijn rekening.81 Essentieel is dus het stellen van rechtshandelingen en niet van materiële daden in opdracht van de medecontractant (in dit geval dus de auteursrechthebbende). De lasthebber (i.e. de beheersvennootschap) vertegenwoordigt ook de lastgever, wat dus betekent dat alle rechten en plichten die de lasthebber bij de uitvoering van zijn mandaat verkrijgt of op zich neemt in het patrimonium van de lastgever belanden. Dit contract is ook ad nutum (op elk ogenblik) opzegbaar.82 Wat dat laatste betreft, vormt de relatie tussen een rechthebbende en een beheersvennootschap een uitzondering. Het gaat hier immers om een mandaat dat in het gemeenschappelijk belang van meerdere personen, en niet enkel van de lastgever, werd verleend, hetgeen maakt dat deze volmacht onherroepelijk kan zijn. Weliswaar kan deze volmacht niet onherroepelijk worden verleend voor onbepaalde termijn, maar ze kan dat wel voor bepaalde duur, en het lijkt mogelijk de duur van de opzeggingstermijn bij overeenkomst vast te leggen.83 Kijken we bijvoorbeeld naar een contract tot het verlenen van een beheersmandaat voor de naburige rechten aan URADEX, dan zien we volgende
79 80 81 82 83
F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Bruxelles, Bruylant, 2000, 403. Art. 65, lid 1 A.W. Y. MERCHIER, Bijzondere overeenkomsten, Antwerpen, Kluwer, 2000, 253. Art. 2004 B.W. M.E. STORME, Vertegenwoordiging, lastgeving, kwaliteitsrekening en aanverwante figuren: syllabus ten behoeve van het vak notarieel zaken- en contractenrecht, 2007-2008, http://webh01.ua.ac.be/storme/ZCR-lastgeving.pdf, 41. 30
formule: ‘Ik (de artiest) kan een einde stellen aan dit mandaat middels een door een aangetekend schrijven gegeven vooropzeg tijdens het eerste halfjaar van het boekjaar, dat pas op 1 januari van het daaropvolgende jaar van kracht wordt’.84 Zoals echter hierboven reeds vermeld, wordt er in de praktijk doorgaans geopteerd voor een fiduciaire overdracht of cessie van rechten. Een dergelijke fiduciaire overdracht van rechten wordt verwant geacht aan de figuur van de trust uit de common law.85 Dit slaat m.i. op het feit dat door een dergelijke overdracht de rechten onder de macht van de vennootschap worden geplaatst, die hierover mag beheren en beschikken, ten behoeve van de begunstigde of voor een bepaald doel. Hoever deze macht gaat (betreft het een overdracht in eigendom, in wiens naam en voor wiens rekening wordt er opgetreden,…), wordt echter betwist. Indien het zou gaan om een werkelijke ‘cessie’ van rechten, dan zouden de rechten eigendom worden van de vennootschap en zou deze gemachtigd zijn om op te treden in eigen naam en voor eigen rekening. Dit lijkt mij toch geen steun te vinden in de wet. Integendeel, hier wordt zelfs uitdrukkelijk bepaald dat de wet van toepassing is op ‘…al wie de bij deze wet erkende rechten int of verdeelt voor rekening van de verschillende rechthebbenden…’86. Situaties waarbij een vennootschap optreedt in eigen naam en voor eigen rekening zijn natuurlijk wel mogelijk, maar dan gaat het niet meer om ‘collectief beheer’ in de zin van de A.W. De vennootschap die dan verkrijger van de rechten is, zou ten aanzien van derden-gebruikers niet als beheersvennootschap optreden, maar als afgeleide auteursrechthebbende.87 Daarom heeft men het ook over een ‘fiduciaire’ cessie. In de relatie auteurbeheersvennootschap wordt deze overdracht meestal beperkt tot een fiducia cum amico, een overdracht ten titel van beheer. Concreet houdt dat in dat de rechten worden overgedragen in eigendom aan de vennootschap, maar dat de rechthebbende schuldvorderingen behoudt op deze rechten. Deze rechtsfiguur slaat als het ware op een bijzondere verplichting, de fiduciary duty van het Anglo-Amerikaanse recht, nl. een verplichting voor de vennootschap om de rechten te beheren voor rekening van de rechthebbende en om over dat beheer rekening en verantwoording te doen.88 Deze zienswijze wordt ook bevestigd door de rechtspraak.89 De draagwijdte van deze overdracht werd geconcretiseerd met betrekking tot de kabelrechten van de uitvoerende kunstenaar in de bekende zaak Uradex c. R.T.D. et Brutélé.90 Hier stelde het Hof van Beroep van Brussel, dat:
84 85 86 87 88 89 90 91
‘…la cession des droits des artistes-interprètes et exécutants à une société de gestion a un caractère fiduciaire, cependant que la cession des droits au producteur de la prestation concerne l’exploitation de celle-ci; qu’ainsi, la cession des droits à la société de gestion collective a pour effet que cette dernière a pour mission d’encaisser les rémunérations sans entraver la cession de ces mêmes droits au producteur qui se voit, quant à lui, investi du droit d’exploiter l’oeuvre audiovisuelle…’91
Contract URADEX, §3, zie http://www.uradex.be/ A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, 3e éd., Larcier, 2005, 413; F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., 404; A. en H.J. LUCAS, Traité de la propriété litteraire et artistique, Parijs, Lexisnexis, 2006, nr. 810-811. Art. 65 A.W. F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., 404. M.E. STORME, ‘Trust en fiduciaire figuren in het Belgische privaatrecht’, T.P.R., 1998, 755. Brussel 26 maart 2004, A.&M. 2004, afl. 3, 264. Brussel 25 juni 1998, A.&M. 1999, 212; Cass. 4 april 2005, A.&M. 2005, 404. Brussel 25 juni 1998, A&M 1999, 217, 2c. 31
De rechten worden dus als het ware uiteengetrokken: de rechten met betrekking tot de inning komen toe aan de beheersvennootschap; de rechten met betrekking tot de exploitatie blijven eigendom van de auteur, die hieromtrent vrij contracten kan afsluiten, maar deze contracten moeten dan wel worden aangegeven bij de beheersvennootschap.92 Dit onderscheid is zeer abstract, want de vergoeding die de vennootschap int bij de gebruikers voor rekening van de auteur, is de tegenprestatie voor een bepaalde exploitatie van het werk. De inning van de rechten is onlosmakelijk verbonden met de exploitatie. De vraag stelt zich dan ook of de auteur met betrekking tot die exploitatie nog kan beschikken over een individueel exclusief recht, maar hier wordt verder nog op terug gekomen. Zoals hoger reeds vermeld, blijft de figuur van een fiduciaire overdracht echter betwist. De splitsing tussen de inningsrechten en deze voor exploitatie is immers zeer abstract en komt de rechtszekerheid absoluut niet ten goede. Afgezien van deze splitsing is het ook niet meteen duidelijk waarom deze figuur de voorkeur verdient ten opzichte van een gewoon mandaat. De vennootschap wordt eigenaar van de rechten en handelt in zijn eigen naam, hetgeen niet het geval is bij een mandaat, maar er is wel voorzien dat hierop de ‘gemeenrechtelijke regels voor lastgeving (dus het mandaat) bij analogie kunnen worden toegepast’. 93 Tenslotte wordt, om de verwarring helemaal compleet te maken, een fiduciaire overdracht van rechten soms ook gewoon gelijkgesteld aan een mandaat en wordt er compleet voorbijgegaan aan de splitsing tussen de rechten. Zo wordt er soms op gewezen dat een fiduciaire cessie aan een beheersvennootschap deze een mandaat geeft ter beheer van de economische rechten van de titularis, die hiervan wel degelijk de eigenaar blijft.94
Toepasselijkheid A.W. op rechtsoverdracht Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, dient men zich de vraag te stellen in welke mate artikel 3 A.W. van toepassing is op de overeenkomsten die worden gesloten tussen de rechthebbende en de beheersvennootschap. In het deel rond individueel rechtenbeheer (supra) werd er immers al duidelijk gemaakt dat de A.W. er van uit is gegaan dat de oorspronkelijke auteur (en zijn erfgenamen95) als zwakkere contractspartij moet beschouwd worden. Om die reden bepaalt de wet een aantal vormvereisten en beperkingen voor contracten gesloten met de oorspronkelijke auteur. Hetzelfde geldt voor de uitvoerende kunstenaar, maar niet voor de andere titularissen van naburige rechten. We herhalen even kort de voornaamste vereisten. Alleen een schriftelijke96 overeenkomst is in deze gevallen geldig als bewijs. Voornaamste voorwaarde is dat – wat het auteursrecht betreft – het contract voor elke exploitatiewijze de voorwaarden voor overdracht ervan (vergoeding, duur, geografische reikwijdte) moet vastleggen. Een wettelijk vastgelegde lijst van exploitatiewijzen bestaat niet, dit moeten de partijen zelf bepalen.97
92 93 94 95 96 97
A. BERENBOOM, o.c., 413-414 ; K. VANDERPERRE, l.c., 256. Brussel 26 maart 2004, A.&M. 2004, afl. 3, 264; M.E. STORME, ‘Trust en fiduciaire figuren in het Belgische privaatrecht’, T.P.R., 1998, nr. 3, 794. E. DERCLAYE en A. CRUQUENAIRE, ‘Quelques considérations sur les modalités d’intervention en justice des sociétés de gestion collective’, noot onder Brussel 23 maart 2001, A.&M. 2002, 378. F. BRISON en B. MICHAUX, ‘De nieuwe auteurswet’, R.W., 1995, 525. Schriftelijk betekent niet noodzakelijk op papier, het kan ook gaan om elektronische documenten. Ter inspiratie kan verwezen worden naar Parl. St. Kamer, 1991-92, nr. 48-473/033, 128-129; A. BERENBOOM, o.c., nr. 127; F. BRISON en B. MICHAUX, o.c., 525 e.v.; F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 400 e.v. ; A. STROWEL en J.-P. TRIAILLE ‘Le droit d’auteur, du logiciel au multimédia: droit belge, droit européen, droit comparé’, Antwerpen, Kluwer, 1997, 67. 32
Belangrijke beperking is dat de overdracht voor nog onbekende exploitatievormen nietig is.98 De overeenkomst kan dus niet van toepassing zijn op een exploitatie van het werk aan de hand van toekomstige en nog ongekende technologieën. De auteur zal voor deze exploitatie opnieuw zijn toestemming moeten verlenen. Een andere belangrijke opmerking in dit geval is dat dit artikel ook voorziet dat de rechten op toekomstige werken slechts kunnen worden overgedragen indien dit beperkt wordt in de tijd en indien het genre van de werken waarop de overdracht betrekking heeft bepaalbaar is.99 Vermits doorgaans de beheersvennootschappen voorzien in een exclusieve overdracht van de rechten op de huidige en toekomstige werken100, en dat met betrekking tot alle mogelijke, bekende en onbekende, exploitatievormen101, kan men zich dus vragen stellen rond de wettelijkheid van een dergelijke overdracht. In eerste instantie zal men het toepassingsgebied van dit artikel 3 moeten achterhalen. De regels die in dat artikel worden voorzien, zijn van toepassing op de overeenkomsten waarbij een auteur (of zijn erfgenaam), nadat hij op zelfstandige basis een auteursrechtelijk beschermd werk heeft tot stand gebracht, aan één of meer anderen het recht verleent om zijn werk op één of meer wijzen te exploiteren, partij is.102 Hier valt er reeds een belangrijke opmerking te maken. De overdracht van de rechten aan een collectieve beheersvennootschap kan niet worden gezien als gericht op de exploitatie van het werk. Dit zou immers impliceren dat de beheersvennootschap een persoonlijk belang zou hebben bij de exploitatie, dat het zou gaan om een onderneming op zijn eigen risico en naar zijn eigen goeddunken.103 Men dient echter rekening te houden met het hoofddoel van het collectief beheer, namelijk het ‘innen en beheren van de door de wet erkende rechten’ en zoals we gezien hebben, gebeurt dit voor rekening van de rechthebbende.104 Een dergelijke vennootschap staat dus niet in voor het exploiteren van een werk, maar eerder voor het beheren van de rechten op dat werk.105 Dit wordt ook expliciet vermeld in de statuten van de collectieve beheersvennootschappen. Zo bepaalt artikel 11 van de statuten van SOFAM bijvoorbeeld dat ‘…gelet op de fiduciaire overdracht van rechten, exploiteert de vennootschap zelf niet de werken van haar vennoten, maar beheert ze de rechten in het belang en ten voordele en voor rekening van haar vennoten’. Bij de andere vennootschappen vinden we evenzeer dergelijke bepalingen.106 Uit het voorgaande zal men dan ook moeten besluiten dat de contracten die gesloten worden tussen een rechthebbende en een beheersvennootschap niet onderworpen zijn aan de vereisten van artikel 3 A.W. Dat houdt dan ook in dat er wel degelijk in deze contracten kan worden bepaald dat de rechten op toekomstige werken worden overgedragen en dat met betrekking tot alle mogelijke exploitatievormen. Verder betekent dit ook dat de vennootschappen niet onderworpen zijn aan de exploitatieplicht van artikel 3, dat de voorziene exploitatiewijzen niet telkens geconcretiseerd moeten
98 99 100 101 102 103 104 105 106
Deze beperking zou niet gelden voor de exploitatie van audiovisuele werken, zie F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 449. Art. 3 A.W.; A. BERENBOOM, ibid. A. BERENBOOM, o.c., 412; Art. 2 Contract ter aansluiting bij Scam, http://www.sacd.be/ A. BERENBOOM, ibid.; Art. 11 Statuten SOFAM, http://www.sofam.be/files/statuten_gecocrdineerd_20060515-20060926-1408.pdf Vz. Rb. Brussel 16 oktober 1996, A.&M., 1996, 426; H. VANHEES, ‘Artikel 3 A.W.’, in F. BRISON en H. VANHEES (eds), De Belgische Auteurswet, huldeboek aan J. Corbet, Brussel, Larcier, 2006, 25. F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 529. A. BERENBOOM, o.c., 412. A. BERENBOOM, ibid., 413; K. VANDERPERRE, l.c., 255. Bijvoorbeeld Art. 2 statuten URADEX 33
worden, dat er niet per exploitatiewijze een vergoeding moet worden bepaald, enzovoort.107 Toch wordt een dergelijk besluit ook betwist in de rechtsleer. Zo stelt Vanhees dat de in artikel 3 A.W. vervatte regels ook gelden voor de beheersvennootschappen wanneer zij contracteren met de auteurs, zij het in de mate dat de A.W. geen specifieke regels bevat die de toepassing van bepaalde regels, of van allemaal, zouden beletten of uitsluiten. Zulks is echter niet het geval, dus zijn de regels onverkort van toepassing.108 De Visscher en Michaux delen deze overtuiging. Zij gaan er van uit dat de regels in artikel 3 zijn opgenomen ter bescherming van de auteur en dat zij aldus van toepassing zijn op eender welke overdracht van rechten, fiduciair of niet.109
Exclusiviteit van de overdracht Een volgende vraag die men zich kan stellen betreffende de rechtsoverdracht aan een beheersvennootschap is of deze exclusief is. Kan een auteur m.a.w. nog beschikken over zijn werk (bijvoorbeeld een licentie verlenen aan een bepaalde gebruiker, of het werk onder een creative commons-licentie uitbrengen) als hij er de rechten van heeft overgedragen aan een vennootschap? Specifiek voor audiovisuele producties stelt deze vraag zich des te harder, vermits men hier ook zit met een vermoeden van overdracht van exploitatierechten aan de producent.110 Het moet duidelijk wezen dat een eenduidig antwoord hierop niet voor de hand ligt en dat in elk concreet geval moet worden nagegaan wat de inhoud is van de toetredingsovereenkomst waartoe de auteur zich heeft verbonden, evenals de draagwijdte die er aan wordt gegeven door de statuten. Er zijn wat dit betreft voornamelijk twee stromingen te onderscheiden. De eerste stroming is deze die er in bestaat om het exclusief karakter van de aansluiting te erkennen. Eenmaal de auteur zijn rechten heeft overgedragen en lid is geworden van de beheersvennootschap, kan hij de exploitatie van de rechten die hij heeft overgedragen niet meer toelaten of verbieden.111 Dit lijkt ons ook de meest logische en voor de hand liggende opvatting. Niemand kan immers meer rechten aan een ander overdragen dan dat hij zelf heeft (nemo plus juris ad aliam transferre potest quam ipse habet). De tweede stroming baseert zich op de ‘fiduciaire’ overdracht van de rechten. Zoals hoger reeds vermeld, maakt deze rechtsfiguur een onderscheid tussen de inningsrechten, die worden overgedragen aan de vennootschap, en de exploitatierechten, die eigendom blijven van de rechthebbende en die het voorwerp kunnen uitmaken van het vermoeden van overdracht aan de producent. De vennootschap heeft immers als opdracht om de vergoedingen te innen en de gebruiker of verspreider te vrijwaren tegen het risico van een verbod van de auteur tot opvoering of uitzending. De overdracht van de exploitatierechten aan de producent daarentegen, moet het de producent mogelijk maken om het werk te realiseren en tot de exploitatie ervan over te gaan. Een aansluiting bij een beheersvennootschap heeft dus geen invloed op de overdracht van de exploitatierechten aan de producent, meer nog, vermits de producent vreemd is aan het contract tussen de vennootschap en de auteur, is dit hem ook niet tegenwerpelijk.112
107 108 109 110 111 112
A. BERENBOOM, o.c., 413; F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 529. H. VANHEES, ‘Art. 65-78 Auteurswet 1994’, O.H.R.A. 1998, afl.10, 161. F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 536. Art. 18 A.W. A. BERENBOOM, o.c., 412. A. BERENBOOM, ibid.; Brussel 25 juni 1998, A&M, 1999, 212. 34
Volgens Vanderperre blijft dit echter een gewrongen constructie die de rechtszekerheid niet in de hand werkt, een stelling waar ik mij zeker ook in kunnen vinden.113 Dit lijkt mij immers moeilijk verzoenbaar met het feit dat men aan een beheersvennootschap ook het recht toekent om toelating te geven tot het gebruik van een werk alsook hiervoor de voorwaarden vast te stellen. In ieder geval is het zo dat dit enkel geldt voor de rechten die werden overgedragen aan de beheersvennootschap. De andere rechten blijven eigendom van de rechthebbende, en hij kan er vrij over beschikken. Verder kan een rechthebbende steeds ontslag nemen bij de vennootschap voor een welbepaald deel van het rechtenbeheer. Zo kan men bepaalde exploitatiewijzen (zoals on-line distributie, live-optredens,…), bepaalde genres (muziek, audiovisuele werken,…) of territoria uit het collectieve beheer halen. Dit is dan ook een argument dat vaak door SABAM wordt aangehaald bij de vraag naar het mogelijk gebruik van creative commons voor werken waarvoor de rechten werden afgestaan aan een beheersvennootschap. In tegenstelling tot wat BUMA en STEMRA hebben ontwikkeld in Nederland, is het in België niet mogelijk om een CC-licentie te koppelen aan muzieknummers die zijn aangegeven bij een beheersvennootschap. Wat wel kan, aldus SABAM, is ontslag nemen voor ‘het interactief (downloaden) en nietinteractief (streamen) online gebruik van muziek’ (wat sinds kort expliciet wordt vermeld als exploitatiewijze in de statuten) zodat men deze exploitatiewijzen zelf kan beheren en aldus muziek onder een CC-licentie verspreiden. Het grote verschil met het Nederlandse systeem is echter dat men daar bepaalde werken onder een CC-licentie online kan verspreiden en de vennootschap bij de andere werken nog steeds een vergoeding zal vragen voor dergelijke exploitatie, terwijl men bij SABAM ofwel de online distributie van al zijn muziek collectief laat beheren, ofwel dit geheel individueel opvolgt, maar niet enkele wel en enkele niet.114
Wettelijke monopolie van de beheersvennootschappen Zoals hoger al aangegeven, heeft het collectief beheer van rechten een groot aantal voordelen. De wetgever was zich hiervan ter dege bewust en heeft daarom het collectief beheer van de rechten voor bepaalde exploitatievormen verplicht gesteld. Het betreft hier de doorgifte via de kabel, het kopiëren voor eigen gebruik van geluidswerken en van audiovisuele werken, de reprografie, de openbare uitlening evenals de uitzending en de mededeling van een prestatie op een voor het publiek toegankelijke plaats. De wetgever heeft daartoe een vermoeden van overdracht van de rechten aan de vennootschappen ingesteld (artikel 53 A.W.) of gewoon van rechtswege aan de vennootschap een monopolie toegekend met het oog op het innen en verdelen van de vergoedingen (artikelen 55, 61 en 63 A.W.). In wat volgt, worden deze gevallen van verplicht collectief beheer kort toegelicht. Kabeldoorgifte (artikel 51-54 A.W.) Hoewel er in de wet expliciet is bepaald dat enkel de auteurs en de houders van naburige rechten over het recht beschikken de doorgifte via de kabel van hun werken en prestaties toe te staan of te verbieden, kan dit rechtens toch enkel door vennootschappen voor het beheer van rechten worden uitgeoefend. Onder ‘doorgifte via de kabel’, wordt zoveel
113 K. VANDERPERRE, l.c., 256. 114 http://www.poppunt.be/index.php?option=com_content&task=view&id=1983&Itemid=19 35
verstaan als ‘…de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, d.m.v. een kabel of microgolfsysteem, aan het publiek, van een eerste uitzending, al dan niet via de ether of per satelliet, van een televisie- of radioprogramma dat bestemd is voor ontvangst door het publiek…’115. Zoals gezegd kan dit recht enkel worden uitgeoefend door een beheersvennootschap. Zelfs indien de rechthebbenden hun rechten niet hebben overgedragen aan een vennootschap en dus geen lid zijn, is dat het geval. In dergelijke situatie wordt de vennootschap die rechten van dezelfde categorie beheerst, geacht met het beheer van die rechten te zijn belast. Indien in zo’n geval de rechten van dezelfde categorie door meerdere vennootschappen worden beheerd, dan staat het de auteur of rechthebbende vrij te kiezen welke van die vennootschappen geacht wordt te zijn belast met het beheer van hun rechten. Voor deze auteurs en rechthebbenden gelden tevens dezelfde rechten en plichten uit de overeenkomst tussen de kabelmaatschappij en de vennootschap als voor hen die het beheer van hun rechten wel aan de vennootschap hebben overgedragen.116 Deze overdracht van rechten gaat zelfs zo ver dat de vennootschappen in plaats van de rechthebbenden, ook al hebben deze hun rechten niet overgedragen, kunnen toestemmen om een of meerdere werken al dan niet via de kabel uit te zenden.117 Er is aldus voorzien in een systeem van uitsluitend collectieve uitoefening van het toestemmingsrecht.118 Niet alle rechthebbenden zijn echter onverdeeld gelukkig met dit systeem. Niet alleen moeten zij immers afstand doen van hun exclusief recht, ze zijn ook van oordeel dat ze een deel van hun inkomsten mislopen en dat afzonderlijke onderhandelingen hun belangen beter zouden behartigen.119 Privékopie De exceptie voor de privékopie, slaat op de situatie van ‘…een reproductie op eender welke drager andere dan papier of soortgelijke drager, van werken en van prestaties van de houders van naburige rechten, die in familiekring geschiedt, en alleen daarvoor bestemd is’120. In dergelijk geval is het niet nodig om de toestemming van de rechthebbende te verkrijgen voor het maken van de reproductie (het gaat immers om een exceptie op het auteursrecht). Deze dwanglicentie gold tevoren enkel ten aanzien van geluidswerken en audiovisuele werken. Voortaan mogen alle soorten auteursrechtelijke werken worden gereproduceerd en dit zowel op analoge als op digitale wijze. Het downloaden van werken via internet op de harde schijf van je computer of op blanke dragers andere dan papier of soortgelijke drager (bijvoorbeeld CD-roms, diskettes, enzovoort) vallen hier dus onder. De inning en verdeling van de vergoedingen verschuldigd wegens het maken van zulke kopieën is wel exclusief toevertrouwd aan een collectieve beheersvennootschap, nl. AUVIBEL.121 Dit is een overkoepelende beheersvennootschap, in die zin dat ze acht andere vennootschap telt onder haar leden van bestuur.122 De modaliteiten voor deze vergoedingen zijn echter nog niet aangepast aan de verruimde draagwijdte van de exceptie, en blijven dus enkel gericht op het kopiëren voor eigen gebruik van audiovisuele
115 116 117 118 119 120 121 122
Art. 52 A.W. Art. 53 A.W.; H. VANHEES, ‘Art. 51-54 Auteurswet 1994’, O.H.R.A. 1998, afl.10, 212. Hvj 1 juni 2006, Uradex c. R.T.D., C-169/05, A&M., 2007, afl. 3, 245. E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 142. Ibid., 177. Art. 22 § 1, lid 5 e en art. 46, 4° A.W. http://www.auvibel.be Namelijk: SABAM, SACD, SCAM, SOFAM, SIMIM, PROCIBEL, URADEX en BAVP; zie http://www.auvibel.be/nl/103.html 36
en geluidswerken.123 Deze vergoeding wordt betaald bij de aankoop van toestellen die het kopiëren voor eigen gebruik mogelijk maken (bijvoorbeeld DVD-recorders) en van blanco dragers waarop geluidswerken en audiovisuele werken gekopieerd kunnen worden (bijvoorbeeld blanco CD-R en blanco DVD-R). De vergoeding wordt volgens de Auteurswet verdeeld, naar rata van een derde, aan elk van de volgende categorieën: de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken. We onderscheiden volgende stappen in het verdelingsproces. In de eerste plaats wordt het totale bedrag dat ter beschikking gesteld wordt van de colleges door de Algemene Vergadering, verdeeld tussen audio en video. Vervolgens wordt de wettelijke verdeelsleutel toegepast om de twee bedragen te verdelen onder de betreffende colleges, namelijk 1/3 voor de auteurs, 1/3 voor de producenten en 1/3 voor de uitvoerende kunstenaars. Tenslotte stelt elk college zijn eigen reglement van verdeling op. Dit moet de officiële goedkeuring krijgen van de minister. De berekening van de repartitie tussen de leden van de colleges wordt vervolgens uitgevoerd in overeenstemming met de reglementen goedgekeurd door de minister. Reprografie Het reprografierecht is een vergoeding waar de auteurs en uitgevers recht op hebben ter compensatie van de fotokopieën die door derden van hun gepubliceerde (d.w.z. via een uitgeverij of ‘in eigen beheer’ aan het publiek ter beschikking gestelde) werken op grafische of soortgelijke dragers (lees: op papier of dergelijke) zouden kunnen worden gemaakt. De publicatie waarin het werk is verschenen, mag niet groter zijn dan A3-formaat, om de eenvoudige reden dat het werk, om reprorechten te krijgen, fotokopieerbaar moet blijven.124 Het reprorecht geldt niet voor filmproducties, radio- of tv-uitzendingen, platen, werken op CD-rom of beschikbaar via Internet, computerprogramma's of elektronische databanken… Het reprorecht geldt daarentegen wel voor gepubliceerde teksten (literaire, educatieve, wetenschappelijke, journalistieke teksten en andere teksten, zoals reisgidsen, almanakken…), bladmuziek, visuele werken, foto's…125 Ook hier zijn er twee groepen vergoedingsplichtigen. Enerzijds zijn er zij die reproductieapparaten verkopen, nl. de ‘fabrikanten, invoerders of intracommunautaire aankopers van reproductieapparaten’126. Zij betalen een forfaitaire vergoeding op deze apparaten. Anderzijds zijn er de (natuurlijke of rechtspersonen) die kopieën vervaardigen of een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen. Zij betalen een evenredige vergoeding, i.e. een vergoeding die wordt berekend a rato van het aantal kopieën van beschermde werken dat daadwerkelijk wordt gemaakt.
123 K.B. 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audio-visuele werken (BS 6 april 1996), gewijzigd door K.B. van 4 april 2003 (BS 30 april 2003), K.B. 16 juni 2003 (BS 22 juli 2003) en K.B. van 25 april 2004 (BS 29 april 2004); F. BRISON, Het naburig recht van de uitvoerende kunstenaar naar Belgisch recht en in rechtsvergelijkend perspectief, Gent, Larcier, 2001, 77-78, 236-238; J. DEENE en K. VAN DER PERRE, ‘Nieuwe auteurswet: belang voor de digitale wereld’, NjW 2005, nr. 119, (866)872; F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., 110-115; M. FREQUIN en H. VANHEES, Auteursrechtgids voor Nederland en België, Antwerpen, Standaard, 1999, 183; P. MAEYAERT, ‘De privé-kopie van geluids- en audiovisuele werken’, I.R.D.I. 1996, 122-130. 124 http://www.sabam.be/website/data/Dossiers_speciaux/NL/dossiernl18.pdf 125 http://www.sabam.be/website/data/Dossiers_speciaux/NL/dossiernl18.pdf 126 http://www.law.kuleuven.ac.be/cir/pdf/reprografie.pdf 37
REPROBEL is de overkoepelende organisatie die instaat voor het innen, verdelen en controleren van de reprografievergoeding.127 Ingevolge artikel 61 A.W. moet Reprobel representatief zijn voor alle vennootschappen die reprografierechten beheren en aan wie zij de vergoeding zullen uitkeren. Ze vertegenwoordigt dan ook 15 Belgische beheersvennootschappen van auteurs en uitgevers (o.a. SABAM, SOFAM, SACD, COPIEPRESSE, SEMU,…).128 REPROBEL moet tevens het geïnde geld door storten aan wie het toebehoort. Dat zijn, volgens de auteurswet, de auteurs en de uitgevers, ieder voor de helft. REPROBEL zal dan ook vijftig procent verdelen tussen de verenigingen die de belangen van de uitgevers behartigen en de verenigingen van auteurs. Bij laatstgenoemden zitten schrijvers, componisten, auteurs van visuele kunsten, dramaauteurs, journalisten en auteurs van educatieve en wetenschappelijke publicaties.129 De Leenrechtvergoeding Wanneer een instelling voor openbare uitlening, zoals een bibliotheek of een mediatheek, bijvoorbeeld een boek, een partituur, een CD of een DVD uitleent, hebben de rechthebbenden voor dat uitgeleende werk recht op een vergoeding.130 Sinds 2005 is REPROBEL ook belast met de inning en verdeling van deze vergoedingen.131 REPROBEL kan die vergoedingen ofwel rechtstreeks bij de openbare uitleeninstellingen ofwel onrechtstreeks (gecentraliseerd) via de gemeenschappen innen. De bedragen die de gemeenschappen zullen betalen blijven beperkt, omdat de uitvoeringsbesluiten die de inning van het leenrecht regelen gewag maken van 1 euro per jaar per volwassen ontlener en 0,5 euro per minderjarige ontlener.132 Zoals vermeld staat REPROBEL ook hier in voor de verdeling van deze vergoedingen. Hierbij onderscheiden we drie stadia. Eerst is er de primaire verdeling, of de verdeling tussen rechthebbenden die vertegenwoordigd worden door de aangesloten vennootschappen binnen REPROBEL (in grote lijnen: de rechthebbenden van de ‘gedrukte materialen’) en de rechthebbenden die vertegenwoordigd worden door de aangesloten vennootschappen binnen AUVIBEL (in grote lijnen: de rechthebbenden van de ‘audiovisuele materialen’). REPROBEL en AUVIBEL zijn het eens over dit principe, maar moeten nog een verdeelsleutel voor deze primaire verdeling vastleggen. De volgende stap is de secundaire verdeling, of de verdeling tussen de beheersvennootschappen die lid zijn van REPROBEL en AUVIBEL, via de zogenaamde colleges. Die colleges bestaan uit vertegenwoordigers van de diverse beheersvennootschappen, die werken op basis van mandaten van rechthebbenden. Binnen REPROBEL is er een Auteurscollege en een Uitgeverscollege. De verdeelsleutel tussen uitgevers en auteurs is al bij wet vastgelegd, namelijk 70% voor de auteurs en 30% voor de uitgevers. Bij AUVIBEL is de verdeelsleutel binnen de colleges ook al vastgelegd.
127 K.B. van 15 oktober 1997 tot het belasten van een vennootschap met de inning en verdeling van de vergoeding voor het kopiëren van werken die op grafische of soortgelijke wijze zijn vastgelegd, B.S.7 november 1997 128 http://www.reprobel.be/nl/repro/index.htm 129 http://www.law.kuleuven.ac.be/cir/pdf/reprografie.pdf 130 Art. 62 A.W.. 131 K.B van 7 april 2005, 26 oktober 2005 en 15 december 2006 tot het belasten van een vennootschap met de inning en de verdeling van de vergoeding voor openbare uitlening, B.S. 22 december 2006. 132 http://www.reprobel.be/nl/pret/index.htm 38
De volgende stap is de tertiaire verdeling: per college wordt een verdeelbarema opgesteld dat bepaalt welke verdeelsleutels gehanteerd worden voor de verdeling van de leenvergoedingen onder de Belgische en de buitenlandse auteurs per categorie van werk (Auteurscollege) en de Belgische en de buitenlandse uitgevers per drager (Uitgeverscollege). Deze verdeelbarema's hebben vooraf de goedkeuring nodig van de federale minister van Economie, na advies van de controledienst. Op basis van deze verdeelbarema’s kunnen de diverse beheersvennootschappen dan geld opvragen voor de rechthebbenden die ze vertegenwoordigen. Voor de buitenlandse rechthebbenden zal er getracht worden om zoveel mogelijk via de nationale leenrechtorganisaties te werken en akkoorden te sluiten. Op die manier komen de geïnde bedragen terecht bij de grote groep van rechthebbenden: schrijvers en vertalers, illustratoren, fotografen, uitgevers, componisten, musici, acteurs, producenten en anderen.133 De Billijke vergoeding voor uitvoerende kunstenaars en producenten Uitvoerende kunstenaars en producenten krijgen een specifieke dwanglicentie opgelegd in artikel 41 A.W. waardoor hun recht op publieke mededeling ernstig wordt ingeperkt, weliswaar in ruil voor een ‘billijke vergoeding’. Wanneer de prestatie van een uitvoerende kunstenaar op geoorloofde wijze wordt gereproduceerd of door de omroep uitgezonden, mogen de uitvoerende kunstenaar en de producent zich onverminderd het recht van de auteur niet verzetten tegen de uitzending van die prestatie (ongeacht de gebruikte techniek dus ether, kabel of satelliet) of tegen de mededeling ervan op een openbare plaats op voorwaarde dat er geen toegangsgeld of andere vergoeding wordt gevraagd om de prestatie te kunnen bijwonen. De overleg- en onderhandelingsprocedure voor de billijke vergoeding werd gedetailleerd uitgeschreven in artikel 42 A.W. Er moet door de beheersvennootschappen en de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren een gezamenlijk akkoord worden bereikt over de tarieven en de toe te passen objectieve criteria. Bij de tarifering wordt er rekening gehouden met de specifieke situaties van bepaalde betrokken sectoren. Wanneer is een vergoeding echter ‘billijk’? Sowieso mag aangenomen worden dat de wetgever voor ogen had dat de vergoeding rechtvaardig moet zijn zowel voor de rechthebbende als voor de vergoedingsplichtige gebruiker134. Wanneer de modaliteiten in een K.B. vastgelegd zijn kan de inning van start gaan. Zo werden er al K.B.’s opgesteld met betrekking tot het gebruik van fonogrammen bij discotheken, kapperszaken, horeca, festivals, enzovoort. Voorbeelden van criteria die gehanteerd worden zijn onder meer de oppervlakte van de zaak, de openingsdagen enzovoort. De billijke vergoeding wordt betaald aan de beheersvennootschappen waar de producenten en uitvoerende kunstenaars lid van zijn en in gelijke helften verdeeld onder hen. De verdere verdeling van de geïnde vergoedingen gebeurt op basis van het gebruik van het repertoire van de rechthebbenden door de schuldenaars. Soms gebeurt de verdeling rechtstreeks (door middel van play lists, programma-opgave) bijvoorbeeld vergoeding die bij omroep geïnd wordt, soms onrechtstreeks (aan de hand van de aangebrachte informatie).135
133 http://www.reprobel.be/nl/pret/index.htm 134 L. SMEDTS, ‘De billijke vergoeding’, Mediagids – Audiovisueel, 2002-125, afl. 11, 9; E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 153. 135 Art. 41 tot 43 A.W.; F. BRISON, Het naburig recht van de uitvoerende kunstenaar naar Belgisch recht en in rechtsvergelijkend perspectief, Gent, Larcier, 2001, 410-412; L. SMEDTS, ‘De billijke vergoeding’, Mediagids – Audiovisueel, 2002-125, afl. 11, 1-8. 39
Het Volgrecht Het volgrecht is de vergoeding die de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk geniet bij elke doorverkoop van zijn werk met de tussenkomst van een professionele kunsthandelaar. Hierbij gelden volgende voorwaarden. Allereerst moet het gaan om werken van grafische of beeldende kunst zoals afbeeldingen, collages, schilderijen, tekeningen, gravures, prenten, lithografieën, beeldhouwwerken, tapisserieën, keramische werken, glaswerk, en foto’s. Deze werken moeten door de kunstenaar zelf gemaakt zijn, of als origineel worden beschouwd. Kopieën worden als origineel beschouwd indien zij door de kunstenaar zelf of in zijn opdracht in beperkte oplage zijn vervaardigd. Zulke kopieën zijn normaal gezien genummerd, gesigneerd of op een andere manier door de kunstenaar als authentiek gemerkt. De auteur moet tevens nog in leven zijn, of minder dan 70 jaar overleden. Hij moet een onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, of van een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte (EER). De auteurs, of hun rechthebbenden, afkomstig uit niet EER-landen, kunnen echter ook aanspraak maken op het volgrecht indien de wetgeving van hun land het volgrecht voor de auteurs uit de Europese Unie erkent.136 Tenslotte moet ook de verkoop aan een aantal voorwaarden voldoen. Elke verkoop, buiten de eerste verkoop, waarbij een actor uit de professionele kunsthandel betrokken is als verkoper, koper, of tussenpersoon, geeft aanleiding tot het betalen van het volgrecht. De verkoopsprijs moet daarenboven minstens 2.000 € bedragen. Wanneer een werk dus wordt verkocht aan een prijs die lager ligt dan 2.000 €, is er geen volgrecht verschuldigd. De verkoop van een werk van grafische of beeldende kunst geeft uitzonderlijk geen aanleiding tot de betaling van het volgrecht indien het werk rechtstreeks van de kunstenaar werd gekocht, het binnen de drie jaar wordt doorverkocht en de prijs van de doorverkoop kleiner of gelijk is aan 10.000 €.137 Welke rol is hierbij nu weggelegd voor de beheersvennootschappen? Wel, allereerst is het uiteraard zo dat de vennootschappen aan wie dit recht vrijwillig werd overgedragen de naleving hiervan kunnen controleren en dit recht innen en verdelen. Maar ook vennootschappen aan wie de rechten niet werden overgedragen kunnen hier een rol spelen. Bij K.B van 2 augustus 2007 werd immers bepaald dat de actoren uit de professionele kunsthandel om de drie maanden, te rekenen vanaf de doorverkoop, en uiterlijk de twintigste dag van ieder kalenderkwartaal een kennisgeving doen aan de belanghebbenden138 van de door hen gedane doorverkopen. Vanaf deze kennisgeving beschikken ze over een termijn van 2 maanden om de rechthebbenden te betalen.139 Na het verstrijken van deze termijn, komt het toe aan SABAM en SOFAM om de nog verschuldigde volgrechten te innen en te verdelen.140 Daarenboven kunnen deze vennootschappen, voor de auteurs die hun rechten niet hebben overgedragen aan een beheersvennootschap, gedurende een periode van drie jaar na de doorverkoop, van de actoren die actief zijn in de professionele kunsthandel alle inlichtingen opvragen die noodzakelijk zijn om de inning en verdeling van het volgrecht veilig te stellen.141
136 137 138 139 140
Art. 11 A.W.; http://www.sofam.be/main-nl.php?ID=186 Art. 11 A.W.; http://www.sofam.be/main-nl.php?ID=186 Zijnde: de auteur of de vennootschap belast met het beheer van de rechten en indien dat niet mogelijk is, SABAM of SOFAM. Art. 13 A.W. Art. 3, K.B. van 2 augustus 2007 tot uitvoering van de wet van 4 december 2006 houdende de omzetting in Belgisch recht van de richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk. 141 Art. 13, §4 A.W.; Art. 4, §1, K.B. van 2 augustus 2007 tot uitvoering van de wet van 4 december 2006 houdende de omzetting in Belgisch recht van de richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk.
40
Relatie met de gebruiker Identificatie van de rechthebbende(n) Eenieder die een bestaand werk op eender welke manier wenst te gebruiken, ongeacht of het gaat om professionele instellingen (bijvoorbeeld discotheken, cafés, theatergezelschappen,…) dan wel om amateurs, dient uiteraard te achterhalen of er rechten gelden op dat werk en wie de rechthebbenden zijn. In de praktijk is dit echter nog niet zo vanzelfsprekend, gezien de verscheidenheid aan categorieën van werken, betrokkenen rechthebbenden met verschillende rechten, coauteurschap (komt zeer vaak voor bij multimediawerken in het bijzonder), overdracht van rechten, enzovoort. Bovendien zijn verscheidene rechthebbenden vaak onvindbaar waardoor het eenvoudigweg niet mogelijk is om de nodige licenties te verkrijgen. In een recente IVIR-studie wordt dit probleem erkend en worden verschillende suggesties geformuleerd om voorgaande problemen het hoofd te bieden. Zo wordt er onder meer geijverd voor een duidelijkere invulling van het begrip auteurschap, de centralisatie van het beheer van de vermogensrechten bij één aanspreekpunt om het probleem van ‘multi-ownership’ te verbeteren. Een Europees wetgevend ingrijpen werd evenwel sterk afgeraden. Met betrekking tot de anonieme werken stellen de IVIR-auteurs onder meer voor dat rechthebbenden gestimuleerd zouden worden om informatie aan het publiek ter beschikking te stellen opdat ze eenvoudiger kunnen worden geïdentificeerd, een publieke instantie te bevoegdheid geven om niet-exclusieve licenties te verlenen, toe te staan dat vertegenwoordigende private organisaties een waarborglicentie kunnen verlenen indien de gebruiker voldoende inspanningen leverde om de auteur te traceren of een exceptie te voorzien voor hergebruik van werken (bijvoorbeeld uit het archief van een publieke omroep142) waarvan de auteur onvindbaar is. Ook hier bepleitten de IVIR-auteurs dat de Europese wetgever zich voorlopig onthouden zou van wetgevend ingrijpen, al wordt een Aanbeveling wel aangeraden143. De collectieve beheersvennootschappen trachten tegemoet te komen aan dit probleem. Bij werken waarop zij de rechten beheren, dienen gebruikers zich immers enkel tot hen te richten en geen moeite meer te doen om de rechthebbende(n) te achterhalen. De vraag blijft dan nog echter op welke manier mensen kunnen nagaan welke werken er behoren tot het repertorium van een collectieve beheersvennootschap, wie er al dan niet lid is van deze vennootschap en voor welke exploitatiewijzen de rechten werden overgedragen aan de vennootschap. Vandaar dat artikel 66 van de A.W. de plicht voorziet voor deze vennootschappen om ‘…ter plaatse inzage te verlenen van de repertoires waarvan zij de rechten beheren’. Bij SABAM heeft men momenteel een elektronische lijst waarop hun repertorium wordt aangegeven en die men online, via hun website, kan raadplegen. Het enige probleem is dat de lijst enkel toegankelijk is voor mensen die lid zijn van SABAM. Doorsnee gebruikers zullen hier dus geen toegang tot hebben. Wat wel mogelijk is, specifiek voor theaterstukken, is om op hun site, via de e-sabam applicatie, te achterhalen wie de rechthebbenden zijn op een bepaald stuk.
142 P.B. HUGENHOLTZ e.a., ‘The recasting of copyright and related rights for the knowledge economy’, Final Report, November 2006, http://ec.europa.eu/internal_market/copyright/docs/studies/etd2005imd195recast_report_2006.pdf , 188. 143 P.B. HUGENHOLTZ e.a., ‘The recasting of copyright and related rights for the knowledge economy’, Final Report, November 2006, http://ec.europa.eu/internal_market/copyright/docs/studies/etd2005imd195recast_report_2006.pdf, 159-190; E. WERKERS en T. VAN EMELEN, ‘Hoofdstuk 2: Auteursrecht’, in P. VALCKE en J. DUMORTIER (eds.), Trends in digitale televisie: juridische uitdagingen, Brugge, Die Keure, 2008, 157. 41
Contracten met de gebruikers Zoals reeds gezegd, dient iedere kandidaat-gebruiker alvorens hij effectief overgaat tot het gebruik, hiervoor de toelating te verkrijgen van de rechthebbende.144 Bij collectief beheer is dat niet anders. Hier dient de gebruiker zich te richten tot de beheersvennootschap, die de exploitatielicentie kan verlenen en hiervoor de voorwaarden en de gepaste vergoeding bepaalt. De verplichting om op voorhand de toestemming te vragen, blijkt echter in verschillende situaties absoluut niet werkzaam. We denken hier vooral aan de zogenaamde ‘grote gebruikers’, i.e. de producenten van fonogrammen, de kabelmaatschappijen, de radiostations, de omroepen, discotheken, enzovoort. Voor een kabelmaatschappij is het immers quasi-onmogelijk om alle werken en prestaties te identificeren voor elke uitzending, en hiervoor dan ook nog eens een toestemming te vragen aan de betrokken collectieve beheersvennootschappen (zelfs a posteriori blijkt dit nog zeer moeilijk).145 Vandaar dat de beheersvennootschappen voorzien in een systeem van zgn. ‘algemene contracten’. Deze geven de gebruikers de toelating om, tegen betaling van een vooraf overeengekomen forfaitair bedrag en mits naleving van enkele andere voorwaarden, gedurende een bepaalde periode alle werken en prestaties uit het repertoire van de vennootschap te gebruiken.146 Het feit dat de meeste vennootschappen over een quasi-monopolie positie beschikken en het feit dat zij de voorwaarden redelijk eenzijdig kunnen vaststellen volstaat echter niet om te kunnen spreken van een ‘wilsgebrek’ in hoofde van de gebruiker. De door de A.W. voorziene tarifaire controle en de mogelijke ministeriële interventie volstaan om het arbitraire karakter van de voorstellen door de beheersvennootschap in te dijken.147 De mogelijkheid tot het sluiten van dergelijke algemene contracten wordt expliciet erkend door artikel 71 A.W. Dit artikel bepaalt dat: ‘…De vennootschappen, binnen de perken van de hen op grond van hun statuten verleende bevoegdheden, algemene contracten sluiten met betrekking tot de exploitatie van auteursrechten en naburige rechten’148. Deze contracten betreffen meestal de communicatie aan het publiek van de werken en/of prestaties, bijvoorbeeld de theatrale voorstelling, het spelen van muziek in een discotheek, het uitzenden van audiovisuele werken en musicals door kabelmaatschappijen, enzovoort. Niets staat er echter aan in de weg om ook reproductiehandelingen in het contract op te nemen.149
Tarifering en verdeling In theorie zou de vennootschap een vergoeding moeten vragen die proportioneel is met het deel van de inkomsten dat rechtstreeks terug te brengen is tot het gebruikte werk of de gebruikte prestatie. In de praktijk is zulks uiteraard moeilijk te bewerkstelligen en valt de vennootschap doorgaans terug op ofwel een vast percentage van de bruto ontvangsten gerealiseerd door de gebruiker (zoals een concertorganisator, een discotheek,…), ofwel op een forfaitair bedrag (zoals bij distributie via de kabel).150 Kijken
144 Art.1, 35 A.W. 145 F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 546. 146 Ibid.; A. BERENBOOM, o.c., 416; http://www.kunstenloket.be/kunstenloket/view/nl/43284-Juridische+vragen.html/3109358Welke+rechten+worden+collectief+beheerd+Door+wie.html 147 A. BERENBOOM, o.c., 416. 148 Art. 71 A.W. 149 F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 546. 150 F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, ibid., nr. 548. 42
we bijvoorbeeld naar de tarieven die momenteel door SABAM worden gehanteerd, dan zien we o.m. het volgende: • Voor een opvoering van een theater of dansstuk waarvan de rechten worden beheerd door SABAM, vragen zij 13,2% van de bruto ontvangsten of de uitkoopsom als deze hoger is, indien het gezelschap werd gesubsidieerd en 11,2% als het niet werd gesubsidieerd. Onder bruto ontvangsten wordt verstaan: elke som (ticket, abonnement, verplichte aankoop boekje,…) die moet betaald worden om toegang te verkrijgen tot de voorstelling. Met uitkoopsom wordt het bedrag bedoeld dat beschikbaar wordt gesteld aan het gezelschap voor het opvoeren van de productie.151 Let wel: dit gaat enkel over het opvoeren van een productie waarvan de rechten worden beheerd door SABAM, zonder de scenemuziek of het gebruik van bestaande muziek voor, tijdens of na de voorstelling. Hiervoor gelden aparte tarieven.152
Indien het gaat om een voorstelling waar geen recette voor kan worden gegeven en waarvoor geen uitkoopsom werd betaald, geldt er een minimumtarief dat als volgt wordt berekend: Zaalcapaciteit x 32% x gemiddelde ticketprijs x basistarief (11% of 13,2%) x % aandeel SABAM in het werk.
• Voor een online gebruik van een beschermd audiovisueel en/of dramatisch werk (in het kader van dit project zeker belangrijk), worden de tarieven dan weer forfaitair weergegeven. Zo dient men, bij online gebruik van een audiovisueel werk van maximum 60 minuten, een bedrag van 617,2670 euro per jaar te betalen. Als men online dramatische werken (theater, dans, opera) live zou aanbieden, dan mag men rekenen op een bedrag van 56,3952 euro per aangevat uur.153 Ook hier geldt de regel dat, indien er in het aangeboden materiaal muziekwerken worden gebruikt, deze tarieven dienen te worden vermeerderd met de voorziene bedragen voor online gebruik van muziekwerken. Wat betreft het bepalen van het bedrag van deze tarieven is de vennootschap vrij. Ze blijft natuurlijk wel onderhevig aan de wet, en dan in het bijzonder aan de bepalingen inzake concurrentiebeperkende praktijken. (cfr. infra) Verder is de vennootschap natuurlijk gebonden aan de tarieven die ze zelf heeft bepaald en mag ze deze niet naar eigen goeddunken wijzigen.154 Daarom heeft de wetgever het tariefsysteem onderworpen aan een officiële controle. Momenteel is het zo dat artikel 75 A.W. erin voorziet dat de vennootschappen hun jaarrekeningen alsook elk voorstel tot wijziging van de statuten, de tarieven of de innings-en verdeelsleutels meedelen aan de minister van economie, ten minste twee maanden voor de algemene vergadering van de vennootschap deze wijziging onderzoekt.155 Daarnaast bepaalt artikel 76 dat de afgevaardigde van de minister ook moet toezien op de naleving van de tarieven en de innings-en verdelingsregels. Hiervoor heeft hij toegang tot alle boeken, stukken en inlichtingen waarover de vennootschap beschikt. Verder moet hij hiervan ook verslag uitbrengen aan de minister en aan wie er om gevraagd heeft.156 Tenslotte voorziet ook artikel 70, 6° A.W. er in dat elke vennoot of zijn gemachtigde een verzoek kan doen om alle stukken betreffende de geactualiseerde tarieven in te zien en dat de vennootschap hier dan ook gehoor aan moet geven.157
151 152 153 154 155 156 157
http://www.sabam.be/website/data/tarieftdnl.pdf Zie respectievelijk: http://www.sabam.be/website/data/tarief3tdnl.pdf en http://www.sabam.be/website/data/tarief2tdnl.pdf http://www.sabam.be/website/data/audiovis2006nl.pdf F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 549. Art. 75 A.W. Art. 76 A.W. Art. 70, 6° A.W. 43
Ook wordt er nog even stilgestaan bij de verdeling van de geïnde gelden. Zoals reeds gezegd, staan de vennootschappen zowel in voor de inning van de rechten als voor het het verdelen ervan onder de rechthebbenden (supra). Nadat ze een bedrag hebben afgehouden van de geïnde gelden, ter financiering van hun diensten en personeel, verdelen de vennootschappen deze gelden doorgaans onder de rechthebbenden die zich bij hen hebben aangesloten. Het gebeurt echter dat de vennootschap ook moet uitkeren aan niet-leden. Dit is namelijk het geval wanneer een vennootschap beschikt over een wettelijk monopolie (zoals voor de privékopie, de reprografie,…) of een exclusief recht uitoefent (nl. dat van de kabeldoorgifte) en waar de rechthebbenden zich niet hebben aangesloten bij een bepaalde vennootschap.158 In bepaalde gevallen kan het ook zijn dat een verdeling niet mogelijk is, zo bijvoorbeeld wanneer de sommen die verschuldigd zijn op basis van het volgrecht (supra) niet aan de rechthebbende kunnen worden betaald. In dat geval wordt er betaald aan de door de Koning bepaalde beheersvennootschap, die de rechten verdeelt op de door de Koning bepaalde wijze.159 Een ander voorbeeld hiervan is het geval wanneer de rechthebbenden absoluut niet kunnen worden gevonden. Dan komt het toe aan de vennootschap om de gelden te verdelen onder de rechthebbenden van dezelfde categorie, volgens modaliteiten die werden goedgekeurd door een tweederde meerderheid in de algemene vergadering.160 Wat betreft de verdeling, doen er zich over het algemeen problemen voor op twee gebieden, nl. wat betreft de identificatie van het gebruikte werk en de rechthebbenden alsook wat betreft de waardering van het gebruikte werk. In het geval van een voorafgaande aanvraag tot gebruik van één of meer welbepaalde werken, doen er zich natuurlijk weinig problemen van identificatie voor. Anders is het natuurlijk in het geval van de zogenaamde ‘algemene’ contracten, die de ‘grote gebruikers’ vrije toegang geven tot het repertoire van de vennootschap in ruil voor een forfaitair bedrag. Zoals hoger reeds vermeld is het immers geen sinecure om bijvoorbeeld te achterhalen welke werken en prestaties gedurende een jaar allemaal worden uitgezonden via de kabel.161 In zulke gevallen gebeurt de verdeling op basis van de programmagegevens van radio- en televisiezenders, de playlists van diskjockeys, enzovoort die vervolgens worden vergeleken met de informatie die van de leden werd bekomen via het aangifteformulier.162 Het tweede probleem dat zich voordoet betreft de valorisatie van de gebruikte werken. Men kan immers moeilijk alle gebruikte werken over dezelfde kam scheren en alle rechthebbenden dezelfde vergoeding toekennen. Vandaar dat de beheersvennootschappen werken met barema’s, die de waardering van een werk doen afhangen van de duur van het gebruikte werk, het genre (dramatisch werk of niet; klassieke muziek of niet,…), en andere objectieve normen (verkoopprijs, oplage, aard van de reproductie,…).163 Verder dient men ook rekening te houden met het mogelijke co-auteurschap bij een werk, en de hierbij onderling overeengekomen verdeling van de inkomsten.164
158 F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 540; A. en H.J. LUCAS, Traité de la propriété litteraire et artistique, Parijs, Lexisnexis, 2006, nr. 809 159 Art. 13 A.W. 160 F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 540 161 Ibid, nr. 541; A. en H.J. LUCAS, o.c., nr. 810-811. 162 http://www.sabam.be/website/nl/002006004.htm 163 F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, o.c., nr. 541; A. en H.J. LUCAS, o.c., nr. 812 164 http://www.sabam.be/website/nl/002006004.htm 44
Controle op de beheersvennootschap De Europese Commissie signaleerde in een recente Mededeling dat de transparantie en interne werking van collectieve beheersvennootschappen voor verbetering vatbaar zijn.165 Hoge administratieve kosten, te lange onderhandelingstermijnen, een gebrek aan toezicht en aan transparantie met betrekking tot prijzen/tarieven, alsook gebreken in het beheer en de verdeling van de vergoedingen zijn vaak gehoorde klachten. Dit zou volgens de Commissie op eenvoudige wijze kunnen worden opgelost door het invoeren van specifieke regels van behoorlijk bestuur. Meer efficiëntie, transparantie en verantwoordingsplicht zijn ook noodzakelijk om de goede werking van de grensoverschrijdende handel in de interne markt te kunnen garanderen. Onder meer op het vlak van oprichting/statuut, werking en regels van goed bestuur, interne en externe controle en geschillenbeslechting zouden er op communautair vlak algemene voorwaarden moeten worden uitgewerkt ten aanzien van gevolmachtigde beheersvennootschappen. Voorts worden regelingen voor gecentraliseerde licentieverlening aangemoedigd zodat communautaire licenties kunnen worden verleend voor het online gebruik van werken, of het afsluiten van kader/ wederkerigheidsovereenkomsten door de collectieve beheersvennootschappen. Ook de uitbouw van technologische infrastructuur voor het beheer van auteursrechten via digitale weg (digitaal rechtenbeheer) wordt aangemoedigd, maar er moet nog verder worden gewerkt aan de problemen op vlak van interoperabiliteit en het wordt vooralsnog aan de keuze van de rechthebbenden, gebruikers en wetgevers overgelaten.166 De Belgische wetgever heeft echter al wel inspanningen geleverd om de transparantie te vergroten. Allereerst voorziet het huidige wettelijk kader dat de beheersvennootschappen bij ministerieel besluit moeten worden gemachtigd hun activiteiten op het nationale grondgebied uit te oefenen.167 Deze machtiging kan ook worden ingetrokken wanneer de voorwaarden tot toekenning ervan niet worden nageleefd of wanneer de vennootschap ernstige of herhaalde inbreuken pleegt op de wet of op haar statuten en reglementen. De voorwaarden die ze moeten vervullen om deze machtiging te bekomen werden vastgelegd door het K.B. van 6 april 1995. Daarnaast werd er hoger reeds op gewezen dat artikel 75 A.W. bepaalt dat de vennootschappen hun jaarrekeningen alsook elk voorstel tot wijziging van de statuten, de tarieven of de innings-en verdeelsleutels meedelen aan de minister en dat artikel 76 A.W. een vertegenwoordiger van de minister belast met de controle op de naleving van de wet, de statuten, de tarieven en de innings- en verdelingssleutels.168 In tegenstelling tot wat sommige beheersvennootschappen beweren, bestaat deze opdracht uit een controle van de wettelijkheid van de activiteiten van de vennootschap en fungeert de vertegenwoordiger niet als een bemiddelaar tussen de vennootschap en de overheid, noch betreft het een controle van de opportuniteit van de beslissingen van de
165 Mededeling Europese Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economische en sociaal Comité – Het beheer van auteursrechten en naburige rechten in de interne markt, COM (2004)261, 16 april 2004; 166 Mededeling Europese Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economische en sociaal Comité – Het beheer van auteursrechten en naburige rechten in de interne markt, COM (2004)261; A. Berenboom, o.c., 406; A. Dietz, ‘European Parliament versus Commission: how to deal with collecting societies?’, A.&M. 2005, 205-211; E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 145. 167 Art. 67 A.W. 168 Art. 75 en 76 A.W. 45
vennootschap.169 Er dient in dit verband ook gewezen te worden op de wet van 20 mei 1997. Deze bepaalt dat de beheersvennootschappen de kosten dragen die voortvloeien uit de controle die de FOD Economie uitoefent krachtens artikel 76 A.W.170 Verder bepaalt artikel 68 A.W. dat er op de vennootschap ook een controle wordt gevoerd door een commissaris-revisor, gekozen onder de leden van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren, op dezelfde wijze als bij een naamloze vennootschap. Tenslotte is er ook ‘interne’ controle door de vennoten mogelijk. De rechthebbenden die hun rechten hebben overgedragen kunnen immers vennoot worden in de beheersvennootschap. Het Wetboek van vennootschappen kent hen in die hoedanigheid een recht toe tot het uitoefenen van een interne controle op de vennootschap. In de praktijk blijkt echter dat de meeste van hen niet zijn uitgerust om dergelijk toezicht uit te oefenen, noch om op een kritische manier het beheer van hun rechten door de vennootschap te onderzoeken.171 Sinds 11 mei 2006 circuleert er ook een wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van de A.W. wat het statuut en de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft. Dit ontwerp streeft er onder meer naar om draagwijdte van de bestaande bepalingen betreffende de vennootschappen voor het beheer van de rechten uit de A.W. nader te bepalen, uitdrukkelijk te voorzien in wettelijke verplichtingen gericht op de transparantie en toegankelijkheid van de activiteiten en de boekhouding van de vennootschappen, enzovoort. Op 2 mei 2007 werd dit ontwerp echter vervallen verklaard door de Kamer. Deze piste werd echter geenszins verlaten, want momenteel maakt de tekst van dit ontwerp het voorwerp uit van een grondige studie door de Raad voor Intellectuele Eigendom.
169 Wetsontwerp van 11 mei 2006 tot wijziging van de A.W. wat het statuut en de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft, http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=flwb&language=nl&cfm=/site/wwwcfm/flwb/flwbn.cfm?dossierID=2481&legislat=51&inst=K , 17. 170 Wet van 20 mei 1997 op de financiering van het toezicht op de vennootschappen voor het beheer van auteursrechten en naburige rechten, B.S., 23 januari 1999, 1924. 171 Wetsontwerp van 11 mei 2006 tot wijziging van de A.W. wat het statuut en de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft, http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=flwb&language=nl&cfm=/site/wwwcfm/flwb/flwbn.cfm?dossierID=2481&legislat=51&inst=K , 15. 46
Grensoverschrijdende exploitatie van auteursrechten In het kader van de vrijheid van dienstverlening binnen de Europese Unie, zou men geneigd zijn te denken dat zowel een rechthebbende als een gebruiker zich zouden kunnen richten tot eender welke vennootschap binnen de Unie voor het beheer van hun rechten resp. het bekomen van een licentie. In de praktijk wordt het beheer van auteursrechten en naburige rechten door collectieve beheersvennootschappen echter beperkt tot het territorium waar de vennootschap actief is. Concreet houdt dit dus in dat het beheer van de rechten op het repertorium van pakweg SABAM slechts geldt voor het Belgische grondgebied. Deze beperking wordt tot stand gebracht door het gebruik van de zogenaamde wederkerigheidsovereenkomsten tussen beheersvennootschappen uit verschillende landen. Onder zo’n contract wordt bijvoorbeeld begrepen:
‘…Een overeenkomst tussen twee nationale bureaus voor het beheer van auteursrechten, waarbij die bureaus elkaar wederzijds machtigen om, op hun respectieve grondgebied de vereiste toestemming te verlenen voor het in het openbaar uitvoeren van door auteursrechten beschermde werken van auteurs die bij het andere bureau zijn aangesloten, en aan die toestemming bepaalde voorwaarden te verbinden, in overeenstemming met de op het grondgebied geldende wettelijke regeling. Een van de voorwaarden is het betalen van royalties, welke door het gemachtigde bureau voor rekening van het andere bureau worden geïnd…’172
Vele auteursverenigingen maken deel uit van netwerken (CISAC, BIEM, SCAPR, IMAE) waarin wederkerigheidsovereenkomsten worden afgesloten. Op die manier beheren zij een wereldwijde rechtencatalogus en fungeren zij als één loket voor licentieverlening, wat zowel in het voordeel is van de rechthebbenden als van de gebruikers. Tenminste, dat is althans de theorie. Uit een studie van 7 juli 2005 die de Europese Commissie liet uitvoeren173 is namelijk gebleken dat de wederkerigheidsovereenkomsten vele restricties bevatten waardoor licentieverlening/rechtenbeheer en inning/verdeling van de vergoedingen belemmerd worden. Zo wordt er gebruik gemaakt van clausules die vennootschappen beletten om rechthebbenden uit andere lidstaten een lidmaatschap toe te kennen of een licentie te verlenen voor gebruik van een werk in een andere lidstaat.174 De toenemende grensoverschrijdende exploitatie van auteursrechten en de digitale transmissie (online diensten, on demand services,…) stroken echter niet meer met de traditionele manier van territoriaal beheer door de beheersvennootschappen voor auteursrecht. Zeker voor online diensten leidt dit tot inefficiëntie, een zware administratieve last en een belemmering van de grensoverschrijdende online diensten. Indien de diensten immers gericht zijn tot de zevenentwintig lidstaten betekent dit dat er licenties zullen moeten worden afgesloten in overeenstemming met zevenentwintig wetgevingen (dus in elk land afzonderlijk een licentie bij de lokale beheersvereniging moet worden bekomen)175.
172 HvJ 13 juli 1989, Tournier, nr. 395/87, http://eur-lex.europa.eu/Notice.do?val=153381:cs&lang=nl&list=153381:cs,&pos=1&pa ge=1&nbl=1&pgs=10&hwords=tournier~&checktexte=checkbox&visu=#texte , p.9 173 Commission Staff Working Document, Study on a community initiative on the cross-border collective management of copyright, Brussel, 7 juli 2005. 174 Ibid. 175 Solon Study, Economic impact of copyright for cable operators in Europe, http://cable-europe.eu/copyright/, 16; E. Werkers en T. VAN EMELEN, o.c., 181. 47
Het systeem van territorialiteit wordt aldus langzaam maar zeker onhoudbaar. Uit de IVIRstudie die in opdracht van de Europese Commissie werd uitgevoerd, bleek duidelijk dat dit één van de grote pijnpunten van het auteursrecht in een grensoverschrijdende digitale informatiemaatschappij.176 Verscheidene netwerken van auteursverenigingen zagen dit probleem in en voerden gezamenlijke inspanningen waardoor multi-territoriale licenties kunnen worden afgesloten met betrekking tot bepaalde rechten bij online diensten. Elke auteursvereniging kan daardoor nog steeds door wederkerigheidsovereenkomsten het repertoire van anderen aanbieden, maar in tegenstelling tot vroeger nu ook met de mogelijkheid om licenties te verlenen voor het grondgebied van die anderen. Het toezicht gebeurt in dat geval centraal vanuit één lidstaat. Daarbij kan worden rekening gehouden met de tarieven van de verschillende landen van bestemming van het signaal.177 Bij de Commissie werden reeds de volgende overeenkomsten aangemeld en getoetst aan de mededingingsregels.
Santiago-akkoord De grote collectieve beheersorganisaties met betrekking tot muziekuitvoeringsrechten sloten het Santiago-akkoord af, op grond waarvan elke organisatie (waar de internetverdeler zijn hoofdactiviteit uitoefent of zijn economische vestigingsplaats heeft) een multi-territoriale licentie kon verlenen voor het online gebruik van rechten van openbare uitvoering. Het akkoord werd in april 2001 voorgelegd aan de Europese Commissie die in 2004 liet weten dat de aanknopingsfactor ‘economische vestigingsplaats’ van de exploitant van een site om te bepalen welke beheersorganisatie bevoegd is, strijdig is met de Europese mededingingsregels. De beheersorganisaties besloten daarop het Santiago-Akkoord niet langer toe te passen vanaf 31 december 2004. De overeenkomst werd niet meer verlengd en verviel op 1 januari 2005.178 Op initiatief van BIEM179 werd als verlengstuk van het Santiago-Akkoord, een gelijkaardige overeenkomst afgesloten met betrekking tot de mechanische rechten, het BarcelonaAkkoord. Het akkoord stierf dan ook een stille dood samen met het Santiago-Akkoord.180
IFPI Simulcasting-overeenkomst De IFPI Simulcasting-overeenkomst kreeg op 8 oktober 2002 van de Europese Commissie een vrijstelling van de Europese mededingingsregels op grond van artikel 81, 3de lid EG-Verdrag. De Commissie prees de geleverde inspanningen en vooral het feit dat voor het eerst een one-stop-shop licentie was uitgewerkt die in het voordeel is van de gebruikers en het publiek. De overeenkomst laat beheersvennootschappen die de rechten van producenten van fonogrammen beheren toe om een one-stopshop licentie te verlenen voor simulcasting181 van omroepprogramma’s met een haast wereldwijde draagwijdte. De overeenkomst moest wel op twee punten worden aangepast. Ten eerste ging de aangemelde overeenkomst uit van het traditionele
176 P.B. Hugenholtz e.a., ‘The recasting of copyright and related rights for the knowledge economy’, Final Report, November 2006, http://ec.europa.eu/internal_market/copyright/docs/studies/etd2005imd195recast_report_2006.pdf , 8, 24, 25, 27. 177 E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 181-186. 178 T. Desurmont, ‘Les accords de Santiago’, A.&M. 2002, 135-139. 179 De overkoepelende organisatie van de collectieve beheersorganisatie met betrekking tot mechanische reproductierechten. 180 E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c.,182. 181 Hieronder wordt begrepen het tegelijkertijd uitzenden van radio-en televisieprogramma’s via de klassieke distributiemethoden (kabel, satelliet) als via het internet. 48
systeem van een wederkerigheidsovereenkomst waardoor radio- en televisiezenders die een one-stop-shop licentie wensten te bekomen zich enkel konden wenden tot de beheersvennootschap van eigen land.182 Dit werd op een zodanige manier aangepast dat de gebruikers een pan-Europese licentie kunnen verkrijgen van elke organisatie in de Europese Economische Ruimte die deelneemt aan de IFPI Simulcasting-overeenkomst. De gebruikers zijn volledig vrij in het kiezen van de desbetreffende organisatie. Ten tweede bleek dat bij de gevraagde licentievergoeding gewoon een optelsom werd gemaakt van alle toepasselijke nationale tarieven van de landen van bestemming. De beheersvennootschap die de licentie zou verlenen, kreeg daardoor ook geen inspraak in de uiteindelijke omvang van de globale vergoeding. De Commissie ijverde voor een (prijs)concurrentie op het vlak van dienstverlening, niet zozeer op het vlak van royalties. Zodoende werden de beheersvennootschappen opgedragen in hun kostenstaat tegenover gebruikers de royalties (gebruiksvergoeding183) duidelijk te onderscheiden van de autonoom bepaalde administratieve kosten (de beheersvergoeding die de beheerskosten dekt van de beheersvennootschap).184
IFPI Webcasting-overeenkomst Aansluitend bij de voorgaande overeenkomst werd de IFPI Webcasting agreement aangemeld bij de Commissie. Dezelfde principes als bij de IFPI Simulcasting agreement blijven gelden. De Europese Commissie keurde de overeenkomst ook goed onder dezelfde voorwaarden.185
CISAC modelovereenkomst In 2003 ontving de Europese Commissie een klacht in verband met een modelovereenkomst gehanteerd door CISAC186 met betrekking tot elke exploitatievorm van muziekwerken (via kabel, satelliet, internet). In een Memo uitte de Commissie bezwaren tegen bepaalde aspecten van deze overeenkomst (en de daaruit voortvloeiende bilaterale akkoorden). Volgens de Commissie was het contract op drie punten strijdig met artikel 81 EG-Verdrag door restricties met betrekking tot het lidmaatschap, territoriale restricties en een versterking van het monopolie. De Commissie benadrukte wel dat ze geen bezwaren heeft tegen de wederkerige overeenkomsten als dusdanig, maar tegen de restrictieve bepalingen. In maart 2007 repliceerde CISAC dat zij bereid was in te gaan op de bezwaren geuit door de Commissie. In een set van Draft Commitments werd gesteld dat a) auteurs vrij zouden kunnen kiezen en veranderen tussen de beheersvennootschappen, b) grensoverschrijdende licenties zouden worden verkregen door gebruikers en c) de exclusiviteitsclausule uit de modelovereenkomst zou worden verwijderd. Vervolgens besloot de Commissie op 14 juni 2006 het geheel aan een markttest te onderwerpen.
182 Het land van herkomst is het land vanwaar het oorspronkelijke signaal afkomstig is. 183 De optelsom van de nationale tarieven voor ieder bestreken territorium (land van bestemmingsprincipe). 184 D. Aitman en A. Jones, ‘Competition lA.W. and copyright : has the copyright owner lost the ability to control his copyright ?’, E.I.P.R. 2004, (137)145; J. Capiau, ‘Collectief beheer van muziek en internet. Een bespreking van de Simulcasting-beschikking van de Europese Commissie, A.&M. 2003, 335-342; M. Frequin en H. Vanhees, Auteursrechtgids voor Nederland en België, Antwerpen, Standaard, 1999, 179-181; F. Gotzen, Overzicht van rechtspraak. Auteurs- en modellenrecht 1990-2004, T.P.R., 2004, (1439) 1533-1534; P.B. Hugenholtz, ‘Copyright without frontiers, is there a future for the Satellite and Cable Directive?’, E.M.R., afl. 29, 71; Commission staff working document, Study on a community initiative of copyright, Brussel, 7 juli 2005; Comm. E.G. 8 oktober 2002, nr. 2003/300/EG, P.B. L. 30 april 2003, afl. 107, 58; E. WERKERS en T. Van Emelen, o.c., 183. 185 O. Regnier, ‘Licences et droit de la concurrence: l’expérience de l’industrie du disque avec les accords Simulcasting et Webcasting’, A.&M. 2004, 507. 186 Confédération Internationale des Sociétés d'Auteurs, Compositeurs 49
Dit leidde evenwel tot een grote tegenreactie bij de vertegenwoordigende gebruikers die Europees Commissaris N. Kroes een brief met bezwaren bezorgde.187
Studie van 7 juli 2005 In een studie van de Europese Commissie van 7 juli 2005188 met betrekking tot grensoverschrijdend collectief beheer van auteursrechten voor online diensten, werden online muziekdiensten als uitgangspunt genomen (simulcasting, webcasting, streaming, downloading, online on demand services of doorgifte via mobiele telefoon). Er werden drie mogelijke oplossingen onderzocht189: • alles laten bij het oude laten; • de grensoverschrijdende samenwerking tussen de beheersvennootschappen verbeteren door de territoriale en discriminatoire restricties af te schaffen, zodanig dat de gebruikers op één centraal punt terecht kunnen om de nodige toestemmingen te bekomen (zoals het country of origin principe); • de auteursrechthebbenden en houders van naburige rechten laten kiezen welke beheersvennootschap hun auteursrechtelijk beschermde werken zal beheren in de hele Europese Unie. De derde mogelijkheid, de multi-territoriale licentie verleend door de door de auteur vrij gekozen beheersvennootschap, werd in de studie naar voor geschoven als beste model voor het grensoverschrijdend beheer van auteursrechten. De auteur zou volgens dit model ook op elk ogenblik zijn lidmaatschap kunnen beëindigen indien hij niet tevreden is over de diensten van de beheersvennootschap en overstappen naar een andere vennootschap. Dit zou ook leiden tot een verhoging van de concurrentie190, meer transparantie en verantwoordingsplicht (tegenover de auteurs), een betere (distributie van de) vergoeding (ongeacht waar de werken worden geëxploiteerd en de gebruikers zich bevinden), een beter (nationaal/internationaal/digitaal) rechtenbeheer, meer rechtszekerheid voor de gebruikers omtrent de reikwijdte van de licentie, een beter (behoorlijk) bestuur, een stimulans voor creativiteit en innovatie, een betere bescherming van de rechten in verhouding tot de grote internationale mediaconglomeraten en specialisatie van de grote beheersvennootschappen in een specifiek repertoire.191 Vreemd genoeg is dit model het spiegelbeeld van de door de Europese Commissie goedgekeurde IFPI Simulcasting- en Webcasting-overeenkomsten die het principe huldigen dat de gebruiker in plaats van de auteur de beheersvennootschap mag kiezen. Het bezwaar tegen dergelijke akkoorden volgens de studie is dat het erin vervatte systeem een discriminatie op basis van nationaliteit in stand houdt, aangezien auteurs verplicht worden zich aan te sluiten bij de beheersvennootschap van hun land. In het model dat door de studie wordt voorgesteld zou de auteur over de grenzen van zijn land heen op zoek kunnen gaan naar de beheersvennootschap in de EU die volgens hem/haar de beste diensten (op vlak van analoog en digitaal rechtenbeheer, tarifering,…) zal leveren.192
187 Voor een laatste stand van zaken en een volledig overzicht zie: http://www.euractiv.com/en/infosociety/media-companiesurgecommission-turn-copyright-proposal/article-165488; E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 184. 188 Commission Staff Working Document, Study on a community initiative on the cross-border collective management of copyright, Brussel, 7 juli 2005. 189 E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 185-186. 190 Solon Study, Economic impact of copyright for cable operators in Europe, http://cable-europe.eu/copyright/, 47-48. 191 E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 185. 192 E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 185. 50
De bevoegdheid van de Europese Unie om in deze kwestie verder op te treden, kan worden gefundeerd op de artikelen 12 (verbod van discriminatie op basis van nationaliteit) en 49 (vrij verkeer van diensten). Het subsidiariteitsbeginsel staat daar niet aan in de weg, aangezien licentieverleningen niet beperkt moeten blijven tot het nationale territorium. De wetgeving van de lidstaten verhindert ook niet dat de collectieve beheersvennootschappen hun activiteiten zouden uitbreiden tot andere lidstaten in plaats van zich te beperken tot hun eigen land. Het was de keuze van de collectieve beheersvennootschappen om het beheer te beperken tot het nationale grondgebied, niet van de auteurs. Auteurs hebben het recht dit te kiezen én om zich aan te sluiten bij de beheersvennootschap van hun keuze, ook al is die gevestigd in een andere lidstaat.193 De noodzaak van ‘communautaire licentieverleningen’, dit is de verlening van een licentie door één collectieve rechtenbeheersorganisatie in een enkele transactie voor exploitatie in de hele Europese Gemeenschap, werd door de Commissie al eens erkend in een Mededeling van 2004.194
193 Commission Staff Working Document, Study on a community initiative on the cross-border collective management of copyright, Brussel, 7 juli 2005. 194 Mededeling Europese Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité, COM (2004) 261 definitief, Brussel 16 april 2004 51
Naleven van de regels rond mededinging Auteursverenigingen bekleden meestal een sterke positie, enerzijds door hun territoriale monopolie en anderzijds door hun opgebouwd repertorium. Op zich verschaft dit auteurs en uitvoerende kunstenaars een veel adequatere bescherming tegenover economisch veel sterkere gebruikers. Ook kan de identificatie en toestemming van een auteur door een gebruiker op die manier veel sneller worden achterhaald in plaats van dat hij verschillende beheersverenigingen moet nagaan. Het nadeel van een monopolie is dat de wet van vraag en aanbod waardoor de prijs kan worden bepaald, in deze omstandigheden niet meer zo goed functioneert. In dat geval moeten er vaak neutrale organen/personen tussenkomen.195 Het monopolie is nochtans niet onbegrensd; ook beheersvennootschappen voor auteursrecht moeten zich houden aan de Europese en Belgische mededingingsregels bij het afsluiten van wederkerigheidsovereenkomsten en tijdens het voeren van onderhandelingen. Op dit gebied is er op Europees niveau door de jaren heen al een redelijk omvangrijke rechtspraak opgebouwd. De tussenkomst van het Europese Hof van Justitie en de Commissie heeft vooral betrekking gehad op de drie volgende onderwerpen: (a) de relatie tussen de vennootschap en haar leden; (b) de relatie met de gebruiker en (c) de relaties tussen vennootschappen onderling.196 In wat volgt, bespreken we de toepassing van de mededingingsregels op deze relaties meer in detail.
De relatie met de rechthebbenden (leden)197 Er moet een evenwicht worden bereikt tussen de vrijheid van de auteurs om over hun werk te beschikken en het beheer dat een beheersvennootschap voor auteursrechten moet voeren om hun rechten/belangen te behartigen tegenover belangrijke gebruikers en verdelers zoals omroepen en producenten. Het Hof van Justitie oordeelde dat een verplichte overdracht van alle bestaande en toekomstige auteursrechten, zonder onderscheid in de exploitatiewijzen aan een auteursvereniging een onbillijke overeenkomst kan zijn. Auteurs moeten hun rechten slechts afstaan voor zover dat noodzakelijk is.198 Het opleggen van excessieve verplichtingen aan de eigen leden bijvoorbeeld door clausules waarbij alle exploitatierechten moeten worden overgedragen voor exploitatie over de hele wereld, zonder onderscheid te maken tussen de categorieën van werken of tussen verschillende exploitatiewijzen kunnen ook duiden op misbruik.199 Auteursverenigingen mogen EU-onderdanen ook niet op discriminerende wijze behandelen door bijvoorbeeld hun leden het moeilijk te maken uit te treden omdat zij lid wensen te worden van een andere Europese beheersvennootschap. Auteursverenigingen mogen leden niet verplichten het beheer van hun rechten toe te kennen met betrekking tot landen waar ze niet eens actief zijn. De beschikkingen uit de jaren zeventig tegen GEMA op grond van artikel 81 en 82 EG-Verdrag resulteerden
195 M.J. FREEGARD, ‘Quis custodiet? The role of Copyright Tribunals’, E.I.P.R. 1994, 286. 196 L. GUIBAULT en S. VAN GOMPEL, ‘Collective management in the European Union’, in D. GERVAIS (ed.), Collective management of copyright and related rights, Den Haag, Kluwer LA.W. International, 2006, 120. 197 E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 144-145. 198 I.A. STAMATOUDI, l.c., 292-293; HvJ. 21 maart 1974, C-127/73, BRT v. SABAM, Jur. I974, I, 313, C.M.L. Rev. 1974, 238. 199 I.A. STAMATOUDI, l.c., 292; HvJ 25 oktober 1979, SACEM/Greenwich, C-22/79, Jur.1979, I, 3275. 52
in een aanpassing door de meeste auteursverenigingen van hun statuten zodanig dat auteurs zich nu kunnen aansluiten bij andere auteursverenigingen dan die uit hun land van herkomst, de overdracht van hun rechten beperkt kan worden tot slechts enkele categorieën van werken en het mogelijk is om bij buitenlandse verenigingen aan te sluiten voor het beheer van hun overige rechten.200 Auteursverenigingen moeten in hun toetredingscontracten dus specifiek de exploitatiewijzen opnemen waarvoor de rechten worden overgedragen. Een exploitatiewijze kan worden omschreven als ‘het recht om een auteursrechtelijk beschermd werk op een bepaalde nauwkeurig omschreven, concrete, op zich staande, technisch en economisch zelfstandige wijze te exploiteren’. Dit moet worden nageleefd op straffe van (relatieve) nietigheid. Auteursverenigingen mogen EU-onderdanen niet weigeren om lid te worden gezien het verbod van discriminatie op basis van nationaliteit. Op basis van het Phil Collins-arrest (waarin werd vastgesteld dat de wederkerigheidsregels uit de Bern en Rome Conventie door Europese lidstaten niet mogen worden ingeroepen tegen EU-onderdanen) zouden auteurs vergoedingen kunnen opeisen in lidstaten waar ze tot nu toe om redenen van wederkerigheid nog geen vergoedingen hebben ontvangen. Zij zullen zich kunnen richten tot de nationale beheersvennootschap voor auteursrecht die door het GVL-arrest geen dienstverlening zal kunnen weigeren zonder objectieve redenen.201 Ook tegenover gebruikers mogen auteursverenigingen niet zomaar willekeurig handelen.
Relatie met de gebruiker Ook wat de toepassing van de mededingingsregels op de relatie tussen de vennootschap en de gebruiker betreft, bestaat er momenteel een redelijk omvangrijke Europese jurisprudentie. De belangrijkste beslissing in deze materie is echter die van het Hof van Justitie in het Tournier-arrest.202 In eerste instantie heeft het Hof hier bepaald dat een collectieve beheersvennootschap slechts voor redenen van efficiëntie kan weigeren aan een in een andere Lidstaat gevestigde gebruikers rechtstreeks toegang te verlenen tot zijn eigen nationale repertoire. Een weigering zou aldus gerechtvaardigd zijn indien blijkt dat een dergelijke toegang gepaard zou moeten gaan met het in het buitenland opzetten van een eigen controle- en beheerssysteem. Indien dergelijke weigeringen echter het gevolg zijn van overeenkomsten tussen of op elkaar afgestemde gedragingen van de verschillende beheersvennootschappen, dan zou dit de mededinging tussen de betrokken lidstaten negatief beïnvloeden en aldus in strijd zijn met artikel 82 EGverdrag.203 Vervolgens is het Hof nagegaan in hoeverre het mogelijk was voor een beheersvennootschap om een gebruiker slechts toegang te verlenen tot een bepaald gedeelte van zijn repertoire. In casu ging het om een Franse discotheekeigenaar die
200 A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, Brussel, Larcier, 2005, 414; HvJ. 27 maart 1974, C-127/73, BRT v. SABAM, Jur. 1974, I, 313; Besch. Commissie 6 juli 1972 inzake een procedure op grond van artikel 86 van het E.E.G.Verdrag, Pb. L. 24 juli 1972, afl. 166, 22-23. 201 A. BERENBOOM, o.c.,, 368-369; B.J. DRIJBER, ‘European competition lA.W. aspects of copyright collecting societies’, in P. KEUCHENIUS, J. SEIGNETTE en H. COHEN JEHORAM (eds.), Collective administration of copyrights in Europe, Deventer, Kluwer, 1995, 69-70; I.A. STAMATOUDI, ‘The European Court’s love-hate relationship with collecting societies’, E.I.P.R. 1996, (289)290-291; HvJ. 2 maart 1983, C-7/82, GVL v. Commissie,, Jur. I, 483, C.M.L. Rev. 1983, 645; HvJ 20 oktober 1993, C-92/92, Phil Collins, Jur.1992, I, 5145, C.M.L. Rev. 1993, 773. 202 HvJ 13 juli 1989, Tournier, nr. 395/87, http://eur-lex.europa.eu/Notice.do?val=153381:cs&lang=nl&list=153381:cs,&pos= 1&page=1&nbl=1&pgs=10&hwords=tournier~&checktexte=checkbox&visu=#texte . 203 Ibid; HvJ 13 juli 1989, Lucazeau v. SACEM, http://eur-lex.europa.eu/Notice.do?val=153543:cs&lang=nl&list=153543:cs,&pos =1&page=1&nbl=1&pgs=10&hwords=lucazeau~&checktexte=checkbox&visu=#texte ; L. GUIBAULT en S. VAN GOMPEL, ‘Collective management in the European Union’, in D. GERVAIS (ed.), Collective management of copyright and related rights, Den Haag, Kluwer LA.W. International, 2006, 122. 53
toegang had tot het gehele repertoire van SACEM en daar dan het overeenkomstige tarief voor betaalde. De man wilde echter een beperkte toegang tot dat repertoire, nl. enkel tot de populaire dansmuziek van Anglo-Amerikaanse oorsprong, want dit was de muziek die ook enkel in de discotheek werd gedraaid. Het Hof bepaalde dat het weigeren van een dergelijke beperkte toegang de mededinging op de gemeenschappelijke markt beperkt wanneer bij zulke beperkte toegang de belangen van de auteurs, componisten en muziekuitgevers ten volle kunnen gewaarborgd worden, zonder dat dit de kosten van het beheer van de overeenkomsten en van het toezicht op het gebruik van de beschermde muziekwerken verhoogt. Een laatste interessant punt betrof de tarieven die werden gehanteerd door SACEM. De discotheekuitbater wierp immers op dat deze tarieven willekeurig en onbillijk zijn en derhalve een misbruik uitmaken van de machtspositie die door SACEM wordt ingenomen. Het Hof bepaalde dienaangaande dat een beheersvennootschap met een machtspositie op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt onbillijke contractvoorwaarden oplegt, wanneer de royalties die ze aanrekent aanzienlijk hoger zijn dan die welke in andere Lidstaten worden verlangd, voor zover deze vergelijking op een homogene grondslag heeft plaatsgevonden. Dit is echter niet het geval als de beheersvennootschap deze hogere tarieven zou kunnen rechtvaardigen op basis van objectieve en relevante verschillen tussen het beheer van de auteursrechten in de betrokken Lidstaten.204
Relatie tussen vennootschappen onderling De verhoudingen tussen de beheersvennootschappen en de wederkerigheids overeenkomsten zijn ook al dikwijls het onderwerp geweest van beslissingen van de Europese Commissie en het Hof van Justitie. Zo bestaat, naast wat de Commissie heeft bepaald voor de online distributie naar aanleiding van de simulcasting/webcasting overeenkomsten (cfr. supra), de verplichte concurrentie tussen verschillende beheersvennootschappen op een ander gebied al langer. In 1985 vond de Commissie immers dat het vereiste van het Duitse GEMA, nl. dat platenproducenten die in een ander EU land reeds de mechanische reproductierechten voor een werk hadden verworven, nogmaals in Duitsland gelden moesten afdragen om dit hier op plaat vast te leggen. Indien een label met één Europese beheersvennootschap een dergelijke overeenkomst heeft, dan geldt deze voor de gehele EU. Zo niet, dan is dat in strijd met het EG-Verdrag. Deze beslissing stelt de majors in staat om zaken te doen met Europese beheersvennootschap die hen het beste aanbod doet.205 Wat betreft de wederkerigheidsovereenkomsten, heeft het Hof van Justitie in de reeds vermelde Tournier- en Lucazeau-arresten het volgende bepaald: ‘…wederkerigheids contracten tussen nationale auteursrechtenbureaus … beperken de mededinging niet als dusdanig dat zij onder het verbod van artikel 81 EG-Verdrag vallen…’206. Dit omwille van
204 HvJ 13 juli 1989, Tournier, nr. 395/87, http://eur-lex.europa.eu/Notice.do?val=153381:cs&lang=nl&list=153381:cs,&pos=1&pa ge=1&nbl=1&pgs=10&hwords=tournier~&checktexte=checkbox&visu=#texte; L. GUIBAULT en S. VAN GOMPEL, ‘Collective management in the European Union’, in D. GERVAIS (ed.), Collective management of copyright and related rights, Den Haag, Kluwer LA.W. International, 2006, 123. 205 L. GUIBAULT en S. VAN GOMPEL, ‘Collective management in the European Union’, in D. GERVAIS (ed.), Collective management of copyright and related rights, Den Haag, Kluwer LA.W. International, 2006, 123; K.J. KOELMAN, ‘Collectieve rechtenorganisaties en mededinging’, AMI 2004, 50. 206 HvJ 13 juli 1989, Tournier, nr. 395/87, http://eur-lex.europa.eu/Notice.do?val=153381:cs&lang=nl&list=153381:cs,&pos=1&pa ge=1&nbl=1&pgs=10&hwords=tournier~&checktexte=checkbox&visu=#texte; HvJ 13 juli 1989, Lucazeau v. SACEM, http:// eur-lex.europa.eu/Notice.do?val=153543:cs&lang=nl&list=153543:cs,&pos=1&page=1&nbl=1&pgs=10&hwords=lucazeau~& checktexte=checkbox&visu=#texte . 54
twee redenen: door het non-discriminatiebeginsel moet het gebruik van alle door een bepaalde vennootschap beheerde muziekwerken, ongeacht de oorsprong ervan, aan telkens dezelfde voorwaarden onderhevig zijn en vervolgens kan een vennootschap voor de bescherming van haar repertoire in een andere Lidstaat gebruik maken van de organisatie van het bureau dat daar werkzaam is, zonder daarnaast nog een eigen netwerk van contracten met gebruikers op te zetten en zelf ter plaatse toezicht te moeten uitoefenen. Als er echter wel kan worden aangetoond dat er exclusiviteiten worden verleend, bijvoorbeeld omdat de vennootschappen zijn overeengekomen om buitenlandse gebruikers geen rechtstreekse toegang tot hun repertoire te geven, vallen dergelijke overeenkomsten toch onder het verbod.
55
Verhouding collectieve beheersvennootschappen en DRM Het ontstaan van Digital Rights Management stelt de toekomst van de auteursverenigingen ter discussie. Digital Rights Management of DRM is een verzamelnaam voor technologieën waarmee de makers van digitale producten – bijvoorbeeld mp3’s, DVD’s en software – reguleren hoe deze producten gebruikt kunnen worden. Dit wordt gedaan door de producten van ingebouwde beperkingen te voorzien. Deze beperkingen maken het door de maker ongewenste gebruik onmogelijk. Onder dit mogelijks ongewenste gebruik vallen bijvoorbeeld; toegang, vermenigvuldiging, verspreiding en bewerking. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen een optimistische en een pessimistische strekking. Optimisten stellen dat door de technologische ontwikkelingen de exploitatie van een werk of productie niet meer gebonden is aan een bepaald medium of een bepaalde exploitatievorm, maar dat de exploitatievorm verschillend is al naargelang het medium. De rol van de beheersvennootschappen zou er volgens hen dan ook alleen maar belangrijker door worden.207 Pessimisten zijn van mening dat door de steeds betere ontwikkeling van DRM waardoor het mogelijk wordt voor rechthebbenden om het proces van licentieverlening en royaltybetaling individueel te controleren, de rol van beheersmaatschappijen wel eens op losse schroeven zou kunnen worden gezet. De reden waarom collectieve beheersvennootschappen juist in het leven werden geroepen was te wijten aan het feit dat door de technologische ontwikkelingen het voor auteurs, producenten en uitvoerende kunstenaars niet meer mogelijk was om het gebruik van hun werken individueel te beheren en te controleren. Door de ontwikkeling van DRM-technieken is dat niet langer zo. Toch dient dit te worden gerelativeerd, want de meeste rechthebbenden beschikken niet over voldoende onderhandelingsmacht, de financiële middelen en de technische kennis en vaardigheden om hun rechten zelf te beheren. Wel kan er geen twijfel over bestaan dat de beheersvennootschappen zich de DRM-technieken ook eigen zullen moeten maken of eventueel uitbesteden. Het zal de vennootschappen misschien net stimuleren om innovatiever te zijn dan hun collega’s, en de onderlinge competitie verhogen.208
207 E. Dommering,, ‘Het auteursrecht en de I.C.T. samenleving van de eenentwintigste eeuw’, A.&M. 2004, 11; E. WERKERS en T. VAN EMELEN, o.c., 146. 208 Med. Comm., COM (2004) 261; G. DWORKIN, ‘Monopoly, non-participating rightowners, relationship authors/producers’, Copyright Tribunal, in P. KEUCHENIUS, J. SEIGNETTE en H. COHEN JEHORAM (eds.), Collective administration of copyrights in Europe, Deventer, Kluwer, 1995, (11)27; J.P. MÜSSIG, A. SCHEUER, ‘European copyright lA.W. and the audiovisual media: are we moving towards cross-sectoral regulation?’, Iris Plus 2003, http://www.obs.coe.int/oea_publ/iris/iris_plus/index.html, 7; E. WERKERS en T. VAN EMELEN, ibid. 56
Conclusie Zoals reeds werd vermeld in de inleiding, en zoals ook moge blijken uit de bovenstaande uiteenzetting, richt het leeuwendeel van het juridische onderzoek in PokuMOn zich op het auteursrecht en de naburige rechten. In globo kunnen we vier grote categorieën van vragen onderscheiden die in het kader van dit project zeer belangrijk zijn en die voor een deel ook met elkaar verbonden zijn. Een en ander zal echter nog moeten uitgeklaard worden, wat dan ook het opzet is van het derde, nog komende, onderzoeksrapport. De eerste categorie heeft betrekking op de uitzonderingen wat het betreft het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken. In het gedeelte rond auteursrechten werden de voor dit project belangrijke uitzonderingen geïdentificeerd. Nu komt het er nog op aan te achterhalen wat hun specifieke draagwijdte is en welke invloed ze dan kunnen uitoefenen binnen dit project (en dan vooral met het oog op ontsluiting via video on demand). Wat ons meteen bij de tweede grote categorie brengt: de ontsluiting via video on demand. Hier wordt veel aandacht aan besteed binnen PokuMOn, maar zoals hoger reeds werd aangekaart, doet dit auteursrechtelijk gezien nog een aantal vragen reizen. Hoe valt deze manier van ontsluiten immers te kwalificeren, wat zal hiervan de impact zijn op de contracten die men moet sluiten met de auteurs en hoe beïnvloedt dit de relatie met de collectieve beheersvennootschappen? Op deze laatste relatie werd alvast gefocust in het tweede deel. Tenslotte dient ook nog te worden achterhaald of er enigszins gebruik kan worden gemaakt van de Creative Commons-licenties binnen PokuMOn. Deze licenties zullen meer in detail bekeken moeten worden en ook hier zal zeker rekening moeten worden gehouden met de houding van de collectieve beheersvennootschappen. Men mag daarnaast echter niet vergeten dat er bij dit project ook nog andere regels spelen dan de louter auteursrechtelijke. Zo kan men niet buiten het recht op afbeelding en de regels rond de verwerking van persoonsgegevens. Men zal zich dan ook bij elke stap die wordt genomen binnen het project moeten afvragen in welke mate het gaat om het gebruik van een beeltenis van een persoon of om een verwerking van persoonsgegevens, of de toestemming van die persoon daarvoor al dan niet noodzakelijk is, of dit gebruik wel beantwoordt aan de wettelijke vereisten, of de persoon in kwestie hierop controle kan uitoefenen en in hoeverre dit alles verenigbaar is met eventuele arbeids- of aannemingsovereenkomsten of auteursrechtelijke licenties. Het opzet van deel twee was dan weer om meer inzicht te krijgen in de werking van de vennootschappen voor het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten. In een eerste hoofdstuk werd er daarom ingegaan op de overdracht van rechten van de titularis aan de beheersvennootschap. Men dient hierbij een onderscheid te maken tussen de individuele overdracht en de wettelijk toegekende monopolies van de vennootschappen. Een individuele rechtsoverdracht is mogelijk via een beheersmandaat dat aan de vennootschap wordt gegeven of via een overeenkomst tot fiduciaire overdracht. Deze laatste figuur wordt in de praktijk het meeste gebruikt, maar is toch allesbehalve transparant. Het is immers niet duidelijk in hoeverre de rechthebbende nog over zijn werk kan beschikken, de splitsing tussen inningsrechten en exploitatierechten die de figuur instelt, komt zeer abstract over en leidt tot rechtsonzekerheid. Daarnaast is er in bepaalde gevallen wettelijk voorzien dat enkel een beheersvennootschap kan optreden. Dit is zo voor de volgende situaties: bij doorgifte van werken via de kabel, bij het innen en verdelen van de vergoeding voor privé-kopie, bij het innen en verdelen van de reprografievergoeding, bij het innen en verdelen van
57
de leenrechtvergoeding en bij de billijke vergoeding voor uitvoerende kunstenaars en producenten. Vervolgens werd de situatie tussen de gebruiker en de beheersvennootschap onder de loep genomen. Hier werd er aandacht besteed aan de problematiek van de identificatie van de rechthebbende(n), de contracten die de vennootschappen sluiten met hun gebruikers alsook aan de tariferings- en verdelingsprocedure die wordt toegepast door de vennootschappen. In het derde hoofdstuk werd er getracht een overzicht te geven van de maatregelen ter controle van de beheersvennootschappen die er momenteel voor handen zijn. Deze vennootschappen bekleden immers een machtspositie ten opzichte van gebruiker en rechthebbende en kunnen hier dan ook zeer gemakkelijk misbruik van maken. Daarom werd er onder meer voorzien dat om in België werkzaam te mogen zijn, de beheersmaatschappijen een vergunning van de Minister van Economie moeten verkrijgen alsook een reeks verplichtingen nakomen. Zo moeten de jaarrekeningen en de wijziging van de statuten, de tarieven en de innings- en verdelingsregels worden meegedeeld aan Minister, moet er commissaris-revisor worden aangesteld, enzovoort. Deze maatregelen ten spijt, kan men zich nog steeds vragen stellen bij de ‘transparante’ werking van deze vennootschappen. Zo onderscheidde de Europese Commissie o.m. de te hoge administratieve kosten, te lange onderhandelingstermijnen, een gebrek aan toezicht en aan transparantie met betrekking tot prijzen/tarieven, alsook gebreken in het beheer en de verdeling van de vergoedingen als vaak gehoorde klachten bij het collectieve rechtenbeheer. Verder kwam de tendens naar een multi-territoriale licentie voor online diensten aan de orde. Het huidige systeem van territoriaal beheer van de rechten en de wederkerigheidsovereenkomsten tussen beheersvennootschappen onderling blijkt immers nog maar weinig aangepast aan de vereisten van de grensoverschrijdende digitale transmissies en online diensten. Vandaar dat de Europese Commissie ijvert voor het instellen van een systeem waarbij één vennootschap de rechten beheert voor de online exploitatie en hiervoor licenties kunnen worden gegeven die geldig zijn binnen de gehele Europese economische ruimte. Hiervoor werd er ingegaan op resp. de akkoorden van Santiago en Barcelona, de IFPI simulcasting en webcasting overeenkomsten, de CISAC modelovereenkomsten en de studie met betrekking tot het grensoverschrijdend collectief beheer van auteursrechten bij online diensten. Er heerst echter nog onduidelijkheid over wie deze vennootschap vrij mag kiezen: de IFPIovereenkomsten geven de gebruiker het recht om zich naar eender welke vennootschap te richten teneinde dergelijke Europese licentie te bekomen, terwijl de studie van de Commissie net als oplossing voorstelt dat zij zich enkel tot een vennootschap op hun territorium zouden richten en het de auteur/rechthebbende is die vrij kan bepalen welke vennootschap zijn rechten zal beheren. Beheersvennootschappen dienen, naast de regels die specifiek op hen van toepassing zijn, ook de regels rond mededingingsrecht te respecteren. Zo mag een vennootschap zijn leden geen excessieve verplichtingen opleggen of EU onderdanen op discriminatoire wijze behandelen. Wat betreft de gebruikers kan een vennootschap slechts voor redenen van efficiëntie weigeren aan een in een andere Lidstaat gevestigde gebruiker rechtstreeks toegang te verlenen tot zijn eigen nationale repertoire, moet een beperkte toegang tot het repertoire mogelijk zijn als zo de belangen van de rechthebbenden nog voldoende kunnen beschermd worden zonder meerkost en mogen de tarieven van een beheersvennootschap niet aanzienlijk hoger zijn dan die uit andere Lidstaten, tenzij hiervoor een objectieve rechtvaardiging bestaat. Ook op de wederkerigheidsovereenkomsten zelf is ingegaan. Deze zijn mogelijk onder het mededingingsrecht, tenzij ze leiden tot het toekennen van exclusiviteiten aan de vennootschappen. 58
Tenslotte werd ook kort ingegaan op de gespannen verhouding tussen DRM-technieken en het collectieve beheer. Hierbij werd er een optimistische alsook een pessimistische strekking onderscheiden. De eerste gaat ervan uit dat het collectieve beheer belangrijker zal worden in de toekomst omwille van de toenemende technologische veranderingen en dat DRM hier geen invloed op zal hebben. De tweede strekking is er daarentegen van overtuigd dat door de DRM technieken de individuele rechthebbende weer voldoende controle over zijn werk kan uitoefenen, zodat er geen nood meer is aan collectief beheer.
59